12 OKTOBER 2008. - Koninklijk besluit tot regeling van de uitbetaling van de onderbrekingstoelage, bedoeld in artikel 3, § 3bis, van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen.
Art. 1-8
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
1° de Algemene directie budget en financiën, de Algemene directie budget en financiën van de defensiestaf bedoeld in artikel 7, § 3, eerste lid, 4°, van het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot bepaling van de algemene structuur van het Ministerie van Landsverdediging en tot vastlegging van de bevoegdheden van bepaalde autoriteiten;
2° de wet van 1 maart 1958, de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de krijgsmacht;
3° de wet van 27 december 1961, de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht;
4° de wet van 12 juli 1973, de wet van 12 juli 1973 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht;
5° de wet van 20 mei 1994, de wet van 20 mei 1994 houdende de geldelijke rechten van de militairen;
6° de wet van 25 mei 2000, de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking;
7° het koninklijk besluit van 29 juli 1997, het koninklijk besluit van 29 juli 1997 tot uitvoering van de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking.
Art.2. De in artikel 3, § 3bis, van de wet van 20 mei 1994 bedoelde onderbrekingstoelagen worden, op basis van de regels vastgesteld bij de wet van 1 maart 1958, de wet van 27 december 1961, de wet van 12 juli 1973, de wet van 25 mei 2000 en het koninklijk besluit van 29 juli 1997 door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening uitbetaald, behalve in de volgende gevallen :
1° wanneer de militair een beroepsactiviteit uitoefent overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht;
2° wanneer de militair sedert meer dan twaalf maanden een zelfstandige activiteit uitoefent overeenkomstig de in 1° bedoelde bepalingen.
In de gevallen van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, worden de onderbrekingstoelagen, op basis van dezelfde regels, door de Algemene directie budget en financiën uitbetaald.
Art.3. In de gevallen waar de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening de onderbrekingstoelagen betaalt krachtens artikel 2, eerste lid van dit besluit zijn de artikelen 27 tot 33 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen op de militairen toepasselijk.
Art.4. De onderbrekingstoelagen bedoeld in artikel 3, § 3bis, van de wet van 20 mei 1994 voor éérste aanvragen of verlengingen van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking met een ingangsdatum gelegen voor 1 januari 2009, worden, op basis van de regels die vastgesteld werden bij de wet van 1 maart 1958, de wet van 27 december 1961, de wet van 12 juli 1973 en de wet van 25 mei 2000 en het koninklijk besluit van 29 juli 1997, aan de rechthebbenden uitbetaald door de Algemene directie budget en financiën.
Art.5. De in artikel 4 bedoelde uitbetaalde onderbrekingstoelagen worden door de Algemene directie budget en financiën teruggevorderd van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening voor eerste aanvragen of verlengingen van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking met een ingangsdatum voor 1 januari 2009, behalve in de volgende gevallen :
1° wanneer de militair een beroepsactiviteit uitoefent overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht;
2° wanneer de militair sedert meer dan twaalf maanden een zelfstandige activiteit uitoefent overeenkomstig de in 1° bedoelde bepalingen.
Art.6. Teneinde de terugbetaling van de uitbetaalde onderbrekingstoelagen te bekomen dient de Algemene directie budget en financiën een of meerdere staten over te maken van uitgevoerde betalingen, welke volgende gegevens dienen te bevatten : de identiteit van de militairen, de vergoede periodes van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking en de uitbetaalde bedragen.
Deze staten moeten worden vergezeld van een begeleidende brief, welke een door de Algemene directie budget en financiën voor echt verklaarde en ondertekende aangetekend verzonden schuldvordering bevat inzake het totaal van de door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening terug te betalen onderbrekingstoelagen.
De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening beschikt dan over een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de ontvangst van de staat om de bedragen waarvan de terugbetaling gevraagd is, te storten op de rekening van de Algemene directie budget en financiën.
Art.7. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 8. De Minister bevoegd voor Werk en de Minister bevoegd voor Landsverdediging zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 oktober 2008.
ALBERT
Van Koningswege :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen,
Mevr. J. MILQUET
De Minister van Landsverdediging,
P. DE CREM.