16 NOVEMBER 1998. - [Koninklijk besluit houdende toekenning van kledijvergoedingen aan de militairen]. (MB 2001-07-21/31, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-12-1998 en tekstbijwerking tot 24-12-2020)
Art. 1, 1bis, 2-3, 3bis, 4-6
Artikel 1.(Er wordt aan de militairen een kledijvergoeding toegekend waarvan het jaarlijks bedrag is vastgesteld op 445 euros.) <MB 2001-07-21/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
De kledijvergoeding tegen een twaalfde van het jaarbedrag, wordt maandelijks, samen met de wedde van de maand waarop ze betrekking heeft, betaald.
De kledijvergoeding is verschuldigd in alle standen die het recht op een volle of gedeeltelijke wedde doen ingaan; zij wordt [1 , naar gelang het geval, in dertigsten of in twintigsten toegekend, overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikelen 19 en 19bis, van het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier]1.
----------
(1)<KB 2020-11-27/13, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1bis.<Ingevoegd bij MB 2001-07-21/31, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> De kledijstukken die deel uitmaken van de korpsuitrusting of van de persoonlijke beschermingsuitrusting worden gratis aan de militairen in bruikleen gegeven.
Onze Minister van [1 Defensie]1 stelt de lijst van de kledijstukken vast alsmede de modaliteiten van de bruikleen waarvan sprake is in het eerste lid.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 69, 003; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.2. (Een vergoeding voor basisuitrusting waarvan het bedrag wordt vastgesteld op 523 euro wordt toegekend aan :
1° de officier benoemd of aangesteld in de graad van onderluitenant;
2° de onderofficier benoemd of aangesteld in de graad van sergeant;
3° de vrijwilliger benoemd of aangesteld in de graad van eerste soldaat.) <MB 2001-07-21/31, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art.3.De Minister van [1 Defensie]1 mag, onder de voorwaarden die hij bepaalt :
1° voorschotten op de kledijvergoeding toekennen;
2° de bepalingen van dit besluit toepassen op de personen van buiten het leger die, onder bepaalde dienstomstandigheden, het militair uniform moeten dragen.
De voorschotten mogen evenwel slechts worden toegekend :
1° (aan de militair benoemd of aangesteld in een graad van hetzij officier, hetzij onderofficier, hetzij eerste soldaat;) <MB 2001-07-21/31, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
2° (aan de militair die naar een ander krijgsmachtdeel overgaat;) <MB 2001-07-21/31, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
3° bij het voorschrijven van een nieuwe kledij.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 70, 003; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art. 3bis. <Ingevoegd bij MB 2001-07-21/31, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-2002> De in dit besluit bedoelde vergoedingen worden gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der ministeries. Zij worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Art.4. Opgeheven worden :
1° het besluit van de Regent van 25 januari 1950 betreffende het stelsel der vergoedingen voor onkosten aan kleding en uitrusting van de militairen van het landleger, de luchtmacht, de zeemacht en de rijkswacht, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 mei 1965, 8 april 1974, 1 maart 1977, 12 maart 1981 en 15 maart 1988, wat de krijgsmacht betreft;
2° het koninklijk besluit van 2 maart 1978 tot toekenning van een vergoeding van basisuitrusting aan sommige militairen.
Art.5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998.
Art. 6.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.