12 AUGUSTUS 2024. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een toelage voor pedagogische competenties aan de militairen van de krijgsmacht
Art. 1-9
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de volgende personeelsleden:
1° de militair en de kandidaat-militair van het actief kader en van het reservekader, in werkelijke dienst, met uitzondering van het personeelslid dat:
a) in mobiliteit of gebezigd is;
b) ter beschikking gesteld is, hetzij bij de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, hetzij bij een openbare dienst;
2° de militaire aalmoezeniers bedoeld in het koninklijk besluit van 17 augustus 1927 ter regeling van den staat en den stand der militaire aalmoezeniers, in activiteit;
3° de morele consulenten bedoeld in de wet van 18 februari 1991 betreffende de morele consulenten bij de Krijgsmacht, die tot de niet-confessionele gemeenschap van België behoren, in dienstactiviteit.
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° "de DGHR": de directeur-generaal Human Resources;
2° "Instructor": onderrichter;
3° "Organieke betrekking Instructor": een post Instructor opgenomen in de organisatiestructuur van een eenheid met als bijkomende kwalificatie het brevet Instructor of gelijkwaardig, waarvoor er op jaarbasis minimaal 400 contacturen voorzien wordt.
Art.2. Aan het personeelslid bedoeld in artikel 1 van dit besluit, houder van het brevet Instructor of gelijkwaardig dat een organieke betrekking Instructor bekleedt, wordt er een forfaitaire maandtoelage voor pedagogische competenties van 80 euro toegekend.
Het personeelslid bedoeld in artikel 1 van dit besluit kan geen aanspraak maken op een veelvoud van de forfaitaire maandtoelage voor pedagogische competenties bedoeld in het eerste lid op basis van het bekleden van verschillende organieke betrekkingen Instructor.
De forfaitaire maandtoelage voor pedagogische competenties wordt samen met de wedde van de maand waarop ze betrekking heeft, betaald.
De DGHR of de overheid die hij aanwijst is bevoegd om de gelijkwaardigheid van het brevet Instructor te beoordelen gebaseerd:
1° ofwel op voorafgaand gevolgde gelijkgestelde vormingen;
2° ofwel op de verworven ervaring in het domein van de vorming bevestigd door een competentieproef.
Het personeelslid dat nog geen houder is van het brevet Instructor of gelijkwaardig, wordt door de algemene directie Human Resources van ambtswege ingeschreven voor een vorming Instructor van zodra de aanduiding voor het bekleden van een organieke betrekking Instructor is gekend, zodat het voornoemde brevet ten laatste de dag voor het bekleden van deze organieke betrekking behaald wordt.
Indien het personeelslid dat een organieke betrekking Instructor bekleedt, niet voldoet aan de minimale jaarnorm van 400 contacturen, kan het personeelslid door de DGHR, of de overheid die hij aanwijst, worden aangeduid om een andere organieke betrekking te bekleden.
Art.3. De forfaitaire maandtoelage voor pedagogische competenties bedoeld in dit besluit kan gecumuleerd worden met de toelagen bedoeld in het koninklijk besluit van 20 december 2007 houdende toekenning van toelagen aan de militairen die houder zijn van bepaalde kwalificaties.
Art.4. § 1. De forfaitaire maandtoelage voor pedagogische competenties bedoeld in dit besluit kan gecumuleerd worden met de toelagen bedoeld in het koninklijk besluit van 12 juli 1993 houdende toekenning van toelagen voor leeropdrachten en aan bekleders van bepaalde betrekkingen in bepaalde scholen voor vorming en voortgezette vorming van de officieren.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, kan de forfaitaire maandtoelage voor pedagogische competenties bedoeld in dit besluit niet gecumuleerd worden met de toelage bedoeld in artikel 9 van het voornoemd koninklijk besluit van 12 juli 1993.
In voorkomend geval, wordt enkel de toelage bedoeld in artikel 9 van het voornoemd koninklijk besluit van 12 juli 1993 toegekend.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, kan de forfaitaire maandtoelage voor pedagogische competenties bedoeld in dit besluit niet gecumuleerd worden met de toelage bedoeld in artikel 13 van het voornoemd koninklijk besluit van 12 juli 1993.
In voorkomend geval, wordt enkel de toelage met het hoogste bedrag op maandbasis toegekend.
Art.5. De militair kan een beroep aantekenen bij de DGHR of de overheid die hij aanwijst indien hij de forfaitaire maandtoelage voor pedagogische competenties niet ontvangt hoewel hij van mening is aan de toekenningsvoorwaarden van dit besluit te voldoen.
Art.6. Worden in een reglement uitgevaardigd door de Minister vastgelegd, de modaliteiten betreffende:
1° de beoordeling van de gelijkwaardigheid van het brevet bedoeld in artikel 2, vierde lid;
2° het beroep bedoeld in artikel 5;
3° de vaststelling van de organieke betrekkingen Instructor bedoeld in artikel 2, eerste lid.
Art.7. Het bedrag van de forfaitaire maandtoelage voor pedagogische competenties bepaald in dit besluit is gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der federale overheidsdiensten. Zij is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Art.8. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025.
Art. 9. De Minister bevoegd voor Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit.