18 MAART 2003. - Koninklijk besluit houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 02-04-2003 en tekstbijwerking tot 17-01-2024)
TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 1
Art. 1 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 2-4
TITEL II. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE WEDDE [1 en de loopbaantoelage]1.
HOOFDSTUK I. - De basiswedde [1 en de loopbaantoelage]1.
Art. 5-6, 6bis, 7
Art. 7 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK II. - De tussentijdse verhogingen.
Art. 8
Art. 8 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 9-10, 10bis, 10ter, 11
HOOFDSTUK III. - De beschermingsmaatregelen.
Art. 12-13
HOOFDSTUK IV. - De weddeverhogingen en de weddevermindering.
Art. 14-15
HOOFDSTUK V. - De gewaarborgde minimumwedde.
Art. 16
HOOFDSTUK VI. - De betaling van de wedde.
Art. 17-19
Art. 19 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 19bis TOEKOMSTIG RECHT
Art. 20
TITEL III. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE TOELAGEN EN VERGOEDINGEN TOEGEKEND AAN DE MILITAIR IN DE DEELSTANDEN IN " INTENSIEVE DIENST ", [1 "IN MILITAIRE BIJSTAND"]1 " IN HULPVERLENING " EN " IN OPERATIONELE INZET ".
HOOFDSTUK I. - De toelage toegekend aan de militair in de deelstand " in intensieve dienst ".
Art. 21
HOOFDSTUK II. - De toelagen en vergoedingen toegekend aan de militair in de deelstand " [1 "in militaire bijstand",]1 in hulpverlening " en " in operationele inzet ".
Art. 22-23
HOOFDSTUK III. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 24-25
TITEL IV. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE AANVULLENDE TOELAGEN EN VERGOEDINGEN.
HOOFDSTUK I. - De forfaitaire toelage voor nachtwakers.
Art. 26
HOOFDSTUK II. - De Toelagen voor permanentie en voor terugroepbaar personeel.
Art. 27-28
HOOFDSTUK III. - De Toelage voor dienstprestaties volbracht op zaterdag, op zondag, of op een feestdag.
Art. 29
HOOFDSTUK IV. - De toelage voor geselecteerde.
Art. 30
HOOFDSTUK V. - De toelagen en de vergoedingen voor officieren.
Art. 31
Art. 31 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK VI. - De vormingstoelage voor de adjudanten en hoofdonderofficieren van het actief kader, behorend tot het niveau C.
Art. 32
HOOFDSTUK VII. [1 - De functietoelage voor het tijdelijk uitoefenen van het ambt van een andere personeelscategorie en/of van een ander niveau.]1
Art. 33, 33/1
HOOFDSTUK VIII. - De meesterschaps-toelage voor de eerste korporaal-chefs.
HOOFDSTUK VIII. TOEKOMSTIG RECHT.1 ...]1Art. 34
Art. 34 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK IX. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 35-38
TITEL V. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE ONDERBREKINGSUITKERING TOEGEKEND AAN DE MILITAIR IN NON-ACTIVITEIT TEN GEVOLGE VAN EEN TIJDELIJKE AMBTSONTHEFFING WEGENS LOOPBAANONDERBREKING.
Art. 39-40
TITEL VI. - DE NORMALISATIE DER DIENSTPRESTATIES.
HOOFDSTUK I. - De gemiddelde duur van de dienstprestaties.
Art. 41
HOOFDSTUK II. - De aanrekening van de dienstprestaties van de militair die zich in de deelstand " in normale dienst " bevindt.
Art. 42-44
HOOFDSTUK III. - De aanrekening van de dienstprestaties van de militair die zich in de deelstanden " in intensieve dienst ", [1 "in militaire bijstand",]1 in " hulpverlening " en in " operationele inzet " bevindt.
Art. 45-46
HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen.
Art. 47-51, 51bis
TITEL VII. - OVERGANGS-, WIJZIGINGS- EN SLOTBEPALINGEN.
Art. 52-60
BIJLAGEN.
Art. N1-N3
Art. N3 TOEKOMSTIG RECHT
Art. N4
2003007239 2004007039 2004007322 2004007323 2005007039 2005007188 2006007000 2006007080 2006007227 2006007351 2007022137 2012007321 2013007121 2014007131 2014007188 2014007285 2014007345 2016007428 2017020440 2018010416 2018012869 2018014819 2018040125 2019010824 2020016394 2020031538 2020043941 2022033196 2024000060
TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de militair die een wedde geniet.
§ 2. [6 In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van titel III, hoofdstuk I, van titel IV en van titel VI van dit besluit niet van toepassing op:
1° de militair die in mobiliteit of gebezigd is;
2° de militair die ter beschikking gesteld is, hetzij bij de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, hetzij bij een openbare dienst;
3° de militair die een functie bekleedt waarvan de bezoldiging niet gedragen wordt door de begroting van Defensie;
4° de militair in de deelstand "in vorming", met uitzondering van de kandidaat-militair tijdens een afwachtingsstage of een afwachtingsperiode.]6
[1 De militair bedoeld in [6 het eerste lid, 4°,]6 kan evenwel geen aanspraak maken op :
1° de forfaitaire toelage voor nachtwakers bedoeld in artikel 26;
2° de toelage voor geselecteerde bedoeld in artikel 30;
3° de toelagen en vergoedingen voor officieren bedoeld in artikel 31;
4° de vormingstoelage bedoeld in artikel 32;
5° de functietoelage bedoeld in artikel 33;
6° de meesterschapstoelage bedoeld in artikel 34.]1
§ 3. In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van de hoofdstukken V en VI van titel IV van dit besluit niet van toepassing op de militair in disponibiliteit.
§ 4. In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van hoofdstuk VII van titel IV van dit besluit niet van toepassing op de onderofficier, die aangesteld is in een graad van officier.
§ 5. In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van titel VI van dit besluit niet van toepassing op :
1° de militair die behoort tot het reservekader die wederoproepingen of [4 bijkomende prestaties in het kader van de vervolmaking of als bevorderingsprestaties]4 verricht;
2° de militair met vaste dienst [5 ...]5;
3° [3 de militair [5 in dienst ]5 bij de internationale hoofdkwartieren, generale staven en instellingen die in België zijn gevestigd en die worden bedoeld in de tabellen 1, 2 en 3 van de bijlage aan het ministerieel besluit van 22 oktober 1975 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 tot vaststelling van het vergoedingsstelsel toepasselijk op de militair die in België verplicht wordt bepaalde werkelijke lasten te dragen;]3
4° [5 ...]5
§ 6. In afwijking van § 1, zijn artikel 29, artikel 42, tweede lid, en artikel 44, niet van toepassing op de militair in de deelstand " in normale dienst " die het weddencomplement geniet, bedoeld in artikel 3, van het koninklijk besluit van 6 december 2001 betreffende het verlenen van geldelijke voordelen aan sommige militairen die een paramedische functie uitoefenen.
[2 ...]2.
----------
(1)<KB 2013-04-09/03, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
(2)<KB 2014-04-24/20, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(3)<KB 2016-01-29/11, art. 77, 013; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
(4)<KB 2019-01-18/07, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 07-03-2019>
(5)<KB 2020-11-15/02, art. 15, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(6)<KB 2022-02-23/03, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art.1 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. Dit besluit is van toepassing op de militair die een wedde geniet.
§ 2. [6 In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van titel III, hoofdstuk I, van titel IV en van titel VI van dit besluit niet van toepassing op:
1° de militair die in mobiliteit of gebezigd is;
2° de militair die ter beschikking gesteld is, hetzij bij de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, hetzij bij een openbare dienst;
3° de militair die een functie bekleedt waarvan de bezoldiging niet gedragen wordt door de begroting van Defensie;
4° de militair in de deelstand "in vorming", met uitzondering van de kandidaat-militair tijdens een afwachtingsstage of een afwachtingsperiode.]6
[1 De militair bedoeld in [6 het eerste lid, 4°,]6 kan evenwel geen aanspraak maken op :
1° de forfaitaire toelage voor nachtwakers bedoeld in artikel 26;
2° de toelage voor geselecteerde bedoeld in artikel 30;
3° de toelagen en vergoedingen voor officieren bedoeld in artikel 31;
4° de vormingstoelage bedoeld in artikel 32;
5° de functietoelage bedoeld in artikel 33;
6° [7 ...]7]1
§ 3. In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van de hoofdstukken V en VI van titel IV van dit besluit niet van toepassing op de militair in disponibiliteit.
§ 4. In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van hoofdstuk VII van titel IV van dit besluit niet van toepassing op de onderofficier, die aangesteld is in een graad van officier.
§ 5. In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van titel VI van dit besluit niet van toepassing op :
1° de militair die behoort tot het reservekader die wederoproepingen of [4 bijkomende prestaties in het kader van de vervolmaking of als bevorderingsprestaties]4 verricht;
2° de militair met vaste dienst [5 ...]5;
3° [3 de militair [5 in dienst ]5 bij de internationale hoofdkwartieren, generale staven en instellingen die in België zijn gevestigd en die worden bedoeld in de tabellen 1, 2 en 3 van de bijlage aan het ministerieel besluit van 22 oktober 1975 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 tot vaststelling van het vergoedingsstelsel toepasselijk op de militair die in België verplicht wordt bepaalde werkelijke lasten te dragen;]3
4° [5 ...]5
§ 6. In afwijking van § 1, zijn artikel 29, artikel 42, tweede lid, en artikel 44, niet van toepassing op de militair in de deelstand " in normale dienst " die het weddencomplement geniet, bedoeld in artikel 3, van het koninklijk besluit van 6 december 2001 betreffende het verlenen van geldelijke voordelen aan sommige militairen die een paramedische functie uitoefenen.
[2 ...]2.
(1)<KB 2013-04-09/03, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
(2)<KB 2014-04-24/20, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(3)<KB 2016-01-29/11, art. 77, 013; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
(4)<KB 2019-01-18/07, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 07-03-2019>
(5)<KB 2020-11-15/02, art. 15, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(6)<KB 2022-02-23/03, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(7)<KB 2022-02-23/03, art. 1,c, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.2. De bedragen van de toelagen, van de vergoedingen en van de uitkeringen, bedoeld in dit besluit, worden gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der ministeries. Zij zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Art.3.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° dienstprestaties : de prestaties die de militair verricht op bevel van een daartoe bevoegde overheid of ingevolge een wettelijke of reglementaire bepaling;
2° ploegendienst : een dienstregeling waarbij een welbepaalde doorlopende opdracht of een reeks van opdrachten uitgevoerd wordt door daartoe speciaal samengestelde groepen militairen die uitsluitend die opdracht of opdrachten uitvoeren en die elkaar op voorziene tijdstippen afwisselen;
3° beveiligingsopdracht : ononderbroken dienstprestatie van minstens tien uren die tot doel heeft militaire of burgerlijke doelwitten te beveiligen en die gekenmerkt wordt door het feit dat de militair, die deze uitvoert, gewapend blijft en de onmiddellijke omgeving van de te beveiligen doelwitten niet verlaat, en die kan uitgevoerd worden :
a) hetzij in een stelsel van ploegendienst;
b) hetzij door nachtwakers;
c) hetzij als bijkomende dienstprestatie door een militair voor wie deze geen verband houdt met zijn gewone functie;
4° permanentie : een ononderbroken dienstprestatie van minstens vierentwintig uur, andere dan een beveiligingsopdracht, tijdens dewelke de betrokken militair op de plaats van de opdracht beschikbaar is gedurende de volledige duur van de dienstprestatie, al dan niet met het oog op een interventie;
5° categorie :
a) officieren : de officieren en de kandidaten bekleed met een graad van officier;
b) onderofficieren : de onderofficieren en de kandidaten bekleed met een graad van onderofficier;
c) vrijwilligers : de vrijwilligers en de kandidaten bekleed met een graad van vrijwilliger;
6° baremische categorie : de verschillende weddenschalen binnen een zelfde categorie;
7° vaste dienst : een dienstreis in het buitenland, [2 in de deelstand "in normale dienst]2 [3 of in de deelstand "in vorming"]3 waarvan bij aanvang blijkt dat de duur ervan minstens vijf ononderbroken maanden zal bedragen;
8° nachtwaker : de militair die de ambtscode " waker " of " waker-hondenmeester " heeft, en die een als dusdanig op de organieke tabellen hernomen betrekking uitoefent, welke inhoudt dat het wezenlijke van deze dienstprestaties buiten de gewone diensturen valt;
9° terugroepbaar personeel : personeel aan wie een preadvies werd gegeven, opdat het, binnen een door de bevoegde overheid bepaalde redelijke termijn die de vier uur niet mag overschrijden, de dienst zou kunnen hervatten met het oog op het uitvoeren van dienstprestaties, die plaatsvinden binnen het kader van een beurtrol en niet kunnen uitgevoerd worden binnen de normale diensturen.
Voor de toepassing van dit besluit worden geacht feestdagen te zijn :
1 januari; Paasmaandag; 1 mei; Onze-Lieve-Heer Hemelvaart; Pinkstermaandag; de verjaardag van Zijne Majesteit de Koning; 21 juli; 15 augustus; 1 november; 2 november; 11 november; 15 november; 25 december; 26 december; de vrijdag die volgt op Onze-Lieve-Heer Hemelvaart en de werkdagen vanaf 27 december tot en met 31 december, alsook de dagen waarop de Minister van [1 Defensie]1 aan alle militairen onder zijn bevoegdheid een dienstontheffing verleent.
Voor de toepassing van dit besluit wordt, telkens als een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad in aanmerking genomen.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 78, 013; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
(2)<KB 2020-11-15/02, art. 16, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<KB 2023-12-20/09, art. 9, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art.4.De Minister van [1 Defensie]1 oefent de bevoegdheden, bedoeld in artikel 3, tweede lid, in artikel 28, vierde lid, in artikel 41, tweede lid, in artikel 48, 2° tot 4°, en in artikel 51, uit in toepassing van artikel 9 van het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, waarbij het gunstig advies van de Inspecteur van Financiën hem vrijstelt van de akkoordbevindingen van de Ministers tot wiens bevoegdheden de begroting en het algemeen bestuur behoren.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 78, 013; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
TITEL II. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE WEDDE [1 en de loopbaantoelage]1.
----------
(1)
HOOFDSTUK I. - De basiswedde [1 en de loopbaantoelage]1.
----------
(1)
Art.5. De weddenschalen van de militair worden, binnen iedere categorie, in euro vastgesteld per graad en in bepaalde gevallen, per baremische categorie, overeenkomstig bijlage A bij dit besluit.
Art.6. De militair geniet de minimumwedde, verbonden aan de graad waartoe hij is benoemd of waarin hij is aangesteld, alsook de volgens de bepalingen van dit besluit verkregen tussentijdse weddenverhogingen. Dit vormt zijn basiswedde.
Art.6bis. [1 De militair geniet naast zijn basiswedde van een loopbaantoelage waarvan het jaarbedrag in euro wordt bepaald in bijlage D bij dit besluit, per baremische categorie, per graad en volgens de tussentijdse weddenverhogingen verworven volgens de bepalingen van dit besluit.
De loopbaantoelage wordt samen met de wedde ten bedrage van één twaalfde van het jaarbedrag na de vervallen termijn betaald.
De loopbaantoelage wordt verminderd overeenkomstig dezelfde regels en in dezelfde mate als de wedde van de maand waarop zij betrekking heeft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-02-23/03, art. 4, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art.7.§ 1. De militair (, aangesteld in een hogere graad om een ambt verbonden aan deze graad uit te oefenen,) behoudt de wedde [3 en de loopbaantoelage]3 die hij vóór die aanstelling genoot. <KB 2006-02-16/37, art. 2, 1°, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
[3 Voor de duur van de aanstelling heeft hij bovendien recht op een toelage ten belope van het verschil tussen enerzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage verbonden aan de hogere graad waarin hij is aangesteld en anderzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage van de graad waartoe hij benoemd was vóór deze aanstelling.]3
In afwijking van het vorige lid, geniet de militair, aangesteld in de graad van brigade-generaal, een toelage van 2 535 EUR op jaarbasis.
§ 2. [1 [3 Een toelage wordt toegekend aan de kandidaat-militair, ten belope van het verschil tussen enerzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage verbonden aan de graad waarin hij aangesteld is en anderzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage in zijn toekomstige baremische categorie, van:]3
1° kapitein, indien hij kandidaat officier is van de laterale werving;
2° onderluitenant indien hij kandidaat-officier is :
a) hetzij van de bijzondere werving;
b) hetzij gesproten uit de promotie op diploma;
[2 c) hetzij van de werving voor een loopbaan van beperkte duur.]2
3° sergeant, indien hij kandidaat-onderofficier van niveau B is :
a) hetzij van de bijzondere werving;
b) hetzij van de normale werving, na het behalen van het vereiste diploma;
c) hetzij gesproten uit de promotie op diploma, indien hij voordien vrijwilliger was;
[2 d) hetzij van de werving voor een loopbaan van beperkte duur.]2
[3 De kandidaat-onderofficier van het niveau B, gesproten uit de promotie op diploma, ontvangt een toelage waarvan het bedrag gelijk is aan het verschil tussen enerzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage die hij zou ontvangen indien hij tot het niveau B zou behoren en anderzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage van onderofficier van het niveau C.]3]1
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2018-01-22/02, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
(3)<KB 2022-02-23/03, art. 5, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art.7 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. De militair (, aangesteld in een hogere graad om een ambt verbonden aan deze graad uit te oefenen,) behoudt de wedde [3 en de loopbaantoelage]3 die hij vóór die aanstelling genoot. <KB 2006-02-16/37, art. 2, 1°, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
[3 Voor de duur van de aanstelling heeft hij bovendien recht op een toelage ten belope van het verschil tussen enerzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage verbonden aan de hogere graad waarin hij is aangesteld en anderzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage van de graad waartoe hij benoemd was vóór deze aanstelling.]3
In afwijking van het vorige lid, geniet de militair, aangesteld in de graad van brigade-generaal, een toelage van [4 4.222 EUR]4 op jaarbasis.
§ 2. [1 [3 Een toelage wordt toegekend aan de kandidaat-militair, ten belope van het verschil tussen enerzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage verbonden aan de graad waarin hij aangesteld is en anderzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage in zijn toekomstige baremische categorie, van:]3
1° kapitein, indien hij kandidaat officier is van de laterale werving;
2° onderluitenant indien hij kandidaat-officier is :
a) hetzij van de bijzondere werving;
b) hetzij gesproten uit de promotie op diploma;
[2 c) hetzij van de werving voor een loopbaan van beperkte duur.]2
3° sergeant, indien hij kandidaat-onderofficier van niveau B is :
a) hetzij van de bijzondere werving;
b) hetzij van de normale werving, na het behalen van het vereiste diploma;
c) hetzij gesproten uit de promotie op diploma, indien hij voordien vrijwilliger was;
[2 d) hetzij van de werving voor een loopbaan van beperkte duur.]2
[3 De kandidaat-onderofficier van het niveau B, gesproten uit de promotie op diploma, ontvangt een toelage waarvan het bedrag gelijk is aan het verschil tussen enerzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage die hij zou ontvangen indien hij tot het niveau B zou behoren en anderzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage van onderofficier van het niveau C.]3]1
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2018-01-22/02, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
(3)<KB 2022-02-23/03, art. 5, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(4)<KB 2022-02-23/03, art. 5,c, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK II. - De tussentijdse verhogingen.
Art.8.Voor het toekennen van de tussentijdse weddenverhogingen komen in aanmerking :
1° het totaal van de werkelijke dienst, als lid van de krijgsmacht volbracht :
a) vanaf de leeftijd van 18 jaar voor de vrijwilliger;
b) vanaf de leeftijd van 20 jaar voor de onderofficier behorend tot niveau C;
c) vanaf de leeftijd van 23 jaar voor de onderofficier behorend tot niveau B;
2° voor de officier :
a) [1 het totaal van de werkelijke dienst die hij heeft volbracht als lid van de krijgsmacht in een graad van officier van :
(1) niveau A vanaf de leeftijd van 24 jaar;
(2) niveau B vanaf de leeftijd van 23 jaar;]1
b) [1 twee derde van de werkelijke dienst die hij heeft volbracht als lid van de krijgsmacht beneden de officiersrang van :
(1) niveau A vanaf de leeftijd van 24 jaar;
(2) niveau B vanaf de leeftijd van 23 jaar;]1
[1 Voor de toepassing van dit artikel worden de tussentijdse verhogingen van de officier van niveau B bedoeld in artikel 247, tweede lid, van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht, bepaald zoals voor de officier van niveau A.]1
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.8 TOEKOMSTIG RECHT. 1 Voor het toekennen van de tussentijdse weddeverhogingen komen in aanmerking het totaal van de werkelijke dienst, volbracht vanaf de leeftijd van achttien jaar.
Evenwel wordt voor een kandidaat-militair de effectieve periode van schoolvorming met het oog op het behalen van een bachelor of van een master, niet in rekening genomen voor het toekennen van de tussentijdse weddenverhogingen.
Evenwel wordt voor een kandidaat-hulpofficier de effectieve periode van de vormingscyclus met het oog op het behalen van, naargelang het geval, het brevet van piloot, het hoger brevet van piloot of het brevet van luchtverkeersleider, niet in rekening genomen voor het toekennen van de tussentijdse weddenverhogingen.
Tot de effectieve periodes van schoolvorming of vormingscyclus bedoeld in het tweede en derde lid behoren ook alle verlengde periodes van schoolvorming of vormingscyclus ten gevolge van een vormingsincident, die al dan niet geleid hebben, naargelang het geval, tot het behalen van de bachelor, de master, het brevet van piloot, het hoger brevet van piloot of het brevet van luchtverkeersleider.
De periode van schoolvorming en de periode van de vormingscyclus eindigen ofwel:
1° op de datum van de benoeming van de kandidaat-militair in de basisgraad na het behalen van, naargelang het geval, de bachelor, de master, het brevet van piloot, het hoger brevet van piloot of het brevet van luchtverkeersleider;
2° op de datum van elke andere opname of aanvaarding van de kandidaat-militair als kandidaat-militair in een andere hoedanigheid, in een andere personeelscategorie of in een ander niveau;
3° op de datum van de heropname van de kandidaat-militair, naar gelang het geval, in zijn oorspronkelijke basisvorming of in zijn oorspronkelijke personeelscategorie, overeenkomstig het artikel 107 van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht.
In het geval de normale duur voor het behalen van een bachelor of een master, van eenzelfde oriëntatie niet gelijk is in de verschillende Gemeenschappen, wordt, na het behalen van de bachelor of van de master, de kortste vormingsduur niet in rekening genomen voor het toekennen van de tussentijdse weddenverhogingen.
Enkel de volledige kalendermaanden worden in rekening genomen voor het toekennen van de tussentijdse weddenverhogingen.]1 ----------
(1)<KB 2022-02-23/03, art. 6, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.9.Voor de berekening van [2 de tussentijdse weddenverhogingen]2, worden als werkelijke diensten aangerekend :
1° de tijd gedurende welke de militair zich in een stand bevindt die recht geeft op de volle wedde of op de volle soldij;
2° [2 de tijd gedurende dewelke de militair wordt gedetacheerd wegens een officiële opdracht bij een instelling van internationaal publiek recht, bij een buitenlandse regering, bij elke openbare dienst die afhangt van de federale overheid, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de gemeenten, de agglomeraties, de federaties en de verenigingen van gemeenten, de politiezones, de autonome overheidsbedrijven bedoeld in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, alsook bij de instellingen die van dergelijke openbare dienst afhangen, of bij de instellingen die van Defensie afhangen.]2
Wordt beschouwd als volle wedde de wedde van de militair [1 "in periode van schoolvorming"]1, bedoeld in artikel 4 van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen.
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2022-02-23/03, art. 7, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art.10.[1 Voor de toekenning van de tussentijdse weddenverhogingen worden ambtshalve aangenomen, op basis van de regelgeving van toepassing op het ogenblik van de aanwerving, de werkelijke diensten die de militair heeft verricht in de diensten, inrichtingen, instellingen en centra, bedoeld in titel II, hoofdstuk II - Geldelijke anciënniteit, van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.]1
[1 De diensten bedoeld in het eerste lid komen in aanmerking voor het toekennen van de tussentijdse weddenverhogingen :
1° voor de vrijwilliger : vanaf de leeftijd van 18 jaar;
2° voor de onderofficier vanaf de leeftijd van :
a) 23 jaar voor de onderofficier van niveau B;
b) 20 jaar voor de onderofficier van niveau C;
3° voor de officier :
a) van niveau A vanaf de leeftijd van 24 jaar voor :
(1) het totaal van de diensten die hij heeft volbracht in het niveau A in de zin van titel II, hoofdstuk II, van het voornoemde koninklijk besluit van 25 oktober 2013;
(2) twee derde van de diensten die hij heeft volbracht in de niveaus B, C of D, in de zin van titel II, hoofdstuk II, van het voornoemde koninklijk besluit van 25 oktober 2013;
b) van niveau B vanaf de leeftijd van 23 jaar voor :
(1) het totaal van de diensten die hij heeft volbracht in het niveau A of B in de zin van titel II, hoofdstuk II, van het voornoemde koninklijk besluit van 25 oktober 2013;
(2) twee derde van de diensten die hij heeft volbracht in de niveaus C of D, in de zin van titel II, hoofdstuk II, van het voornoemde koninklijk besluit van 25 oktober 2013.]1
Voor de toepassing van het eerste lid worden de perioden, die, overeenkomstig de artikelen 8 en 9 aangerekend werden als dienstprestaties volbracht in de hoedanigheid van militair of ermee gelijkgesteld, niet in aanmerking genomen.
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art. 10bis. [1 De diensten bedoeld in titel II, hoofdstuk II, van het voornoemde koninklijk besluit van 25 oktober 2013, worden aangenomen voor de toekenning van de tussentijdse weddenverhogingen wanneer ze worden erkend, op basis van de regelgeving van toepassing op het ogenblik van de aanwerving, door de minister van Landsverdediging na advies van de directeur-generaal human resources of van de overheid die hij aanwijst, als beroepservaring die bijzonder nuttig is voor de uitoefening van de functie.
De beroepservaring die bijzonder nuttig is voor de functie is deze die opgedaan werd voor de datum van aanwerving en die aan de betrokkene een klaarblijkelijk voordeel verschaft wat betreft de competenties voor de uitoefening van de functie.
De militair die de erkenning vraagt van een beroepservaring die bijzonder nuttig is voor de functie levert hiervan de bewijsstukken, waaronder een attest van de werkgever waarbij de beroepservaring werd verworven.
De militair kan een verweerschrift indienen bij de minister van Landsverdediging binnen een periode van 10 werkdagen na de notificatie van de beslissing betreffende de erkenning bedoeld in het eerste lid. De eindbeslissing wordt aan de militair betekend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/20, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art. 10ter. [1 De diensten zijn volledig wanneer zij in het geheel een normale beroepsactiviteit omvatten.
De onvolledige diensten worden pro rata aangenomen, naar verhouding tot volledige diensten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/20, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.11.§ 1. [3 De tussentijdse jaarlijkse weddenverhogingen worden toegekend na het verstrijken van elke periode van één jaar in aanmerking komende dienst.]3
§ 2. De in aanmerking komende diensten worden slechts per kalendermaand berekend; die welke geen volle maand bedragen, [1 in voorkomend geval bij verschillende werkgevers,]1 worden niet meegeteld.
Wanneer de dienst, die in aanmerking wordt genomen voor de toekenning van de tussentijdse weddenverhogingen, slechts voor twee derde in aanmerking wordt genomen, wordt elk overblijvend maandgedeelte voor één maand geteld.
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2018-04-07/01, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
(3)<KB 2022-02-23/03, art. 8, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
HOOFDSTUK III. - De beschermingsmaatregelen.
Art.12.[1 In afwijking van artikelen 6 en 6bis:
1° de som van de wedde en van de loopbaantoelage toegekend aan een militair of een kandidaat-militair, ten gevolge van zijn opname of zijn aanvaarding in een hogere personeelscategorie of in een hoger niveau, in de hoedanigheid van kandidaat-onderofficier of van kandidaat-officier mag op geen enkel ogenblik lager zijn dan dewelke hij genoot op de dag vóór zijn opname of zijn aanvaarding in de hoedanigheid van kandidaat-militair. In voorkomend geval behoudt hij de wedde en de loopbaantoelage die hij genoot op de dag vóór zijn opname of zijn aanvaarding;
2° de som van de wedde en van de loopbaantoelage toegekend aan een militair benoemd in een hogere personeelscategorie of in een hoger niveau, mag op geen enkel ogenblik lager zijn dan dewelke hij genoot op de dag vóór zijn opname of zijn aanvaarding in de hoedanigheid van kandidaat-militair om in die hogere personeelscategorie of in dat hoger niveau te worden opgenomen, verhoogd met 1.000 EUR. In voorkomend geval behoudt hij de wedde en de loopbaantoelage die hij genoot de dag vóór zijn opname of zijn aanvaarding verhoogd met een toelage waarvan de waarde gelijk is aan het verschil tussen enerzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage die hij genoot op de dag vóór zijn opname of zijn aanvaarding, verhoogd met 1.000 EUR en anderzijds de som van de wedde en van de loopbaantoelage van de graad waarin hij net is benoemd;
3° de som van de wedde en van de loopbaantoelage toegekend aan een kandidaat-militair, ten gevolge van de heroriëntering in dezelfde personeelscategorie, bedoeld in artikel 105 van de voornoemde wet van 28 februari 2007, mag op geen enkel ogenblik lager zijn dan dewelke hij genoot op de dag vóór zijn heroriëntering. In voorkomend geval behoudt hij de wedde en de loopbaantoelage die hij genoot op de dag vóór zijn heroriëntering.]1
----------
(1)<KB 2022-02-23/03, art. 9, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art.13.Iedere wijziging van de weddenschalen [1 of de loopbaantoelage]1 heeft uitwerking op de eerste dag van de volgende maand.
Indien de aldus vastgestelde wedde lager is dan die welke de militair genoot bij het in werking treden van het wijzigingsbesluit, behoudt hij de hoogste wedde totdat hij een gelijke of een hogere wedde ontvangt.
----------
(1)<KB 2022-02-23/03, art. 10, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
HOOFDSTUK IV. - De weddeverhogingen en de weddevermindering.
Art.14.
<Opgeheven bij KB 2022-02-23/03, art. 11, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art.15.De verminderingen, die met volgende coëfficiënten overeenkomen, zijn van toepassing op de wedde van de militair [1 "in periode van schoolvorming"]1, bedoeld in artikel 4 van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen :
1° onder 18 jaar : 0,4;
2° vanaf 18 jaar : 0,2.
[2 ...]2
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 16, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2018-01-22/02, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 02-01-2017>
HOOFDSTUK V. - De gewaarborgde minimumwedde.
Art.16.In afwijking van artikel 6, mag de basisjaarwedde [3 ...]3 niet lager liggen dan de bedragen in euro vermeld in bijlage B bij dit besluit voor :
1° de officier [1 behorend tot de vakrichting "medische technieken"]1, die, op het ogenblik van zijn dienstneming of wederdienstneming als kandidaat-officier [1 van deze vakrichting]1, naargelang het geval, houder is van het diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde, van doctor in de veeartsenijkunde, van apotheker of van licentiaat in de tandheelkunde of van arts, dierenarts of tandarts, desgevallend met een bijkomende specialiteit;
2° [3 de militair van het reservekader met onbepaald verlof die wederoproepingen, bijkomende prestaties in het kader van de vervolmaking of als bevorderingsprestaties of vrijwillige encadreringsprestaties verricht;]3
3° de als hulppersoneel aangestelde officier.
De bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden toegekend totdat de belanghebbende, bij toepassing van de bepalingen van dit besluit, normaal een gelijke of een hogere wedde ontvangt.
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2019-01-18/07, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 07-03-2019>
(3)<KB 2022-02-23/03, art. 12, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
HOOFDSTUK VI. - De betaling van de wedde.
Art.17.§ 1. De wedde van de militair wordt maandelijks en na vervallen termijn betaald, ten bedrage van één twaalfde van de jaarwedde, onder voorbehoud van de weddenvoorschotten.
De in het eerste lid bedoelde weddenvoorschotten worden evenwel slechts op aanvraag van belanghebbende toegekend aan :
1° de militair met onbepaald verlof die wederoproepingen of [1 bijkomende prestaties in het kader van de vervolmaking of als bevorderingsprestaties]1 verricht;
2° de kandidaat-militair, bij de aanvang van zijn dienstneming.
§ 2. Iedere wijziging op een andere datum dan de eerste dag van een maand, in de toestand van een militair, waarbij een andere weddenschaal moet toegepast worden, heeft slechts uitwerking op de eerste dag van de volgende maand.
§ 3. Als de wedde van de militair afhankelijk is van zijn leeftijd, wordt de leeftijd van de militair op de eerste dag van de maand in aanmerking genomen.
----------
(1)<KB 2019-01-18/07, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 07-03-2019>
Art.18.[1 De overheid bedoeld in het artikel 13ter, § 1, tweede lid, van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, is de Minister van Landsverdediging.]1
----------
(1)<KB 2012-12-06/12, art. 41, 008; Inwerkingtreding : 12-01-2013>
Art.19. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten verdeeld.
Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen vijftien of minder, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen.
Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen meer dan vijftien, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijk aantal niet te betalen dagen.
Art.19 TOEKOMSTIG RECHT. [1 Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij, voor de militair van het actief kader en de militair van het reservekader die vrijwillige encadreringsprestaties levert, in dertigsten verdeeld.]1.
Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen vijftien of minder, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen.
Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen meer dan vijftien, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijk aantal niet te betalen dagen. ----------
(1)<KB 2020-09-30/10, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.19bis TOEKOMSTIG RECHT. [1 Voor de militair van het reservekader die wederoproepingen of bijkomende prestaties in het kader van de vervolmaking of als bevorderingsprestaties uitvoert, wordt wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, zij in twintigsten verdeeld.
Het aantal verschuldigde twintigsten is gelijk aan het aantal werkelijk gewerkte dagen, met een maximum van twintig per kalendermaand.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2020-09-30/10, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.20. Wanneer een militair overlijdt, worden de krachtens artikel 17, § 1, toegestane voorschotten niet teruggevorderd.
TITEL III. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE TOELAGEN EN VERGOEDINGEN TOEGEKEND AAN DE MILITAIR IN DE DEELSTANDEN IN " INTENSIEVE DIENST ", [1 "IN MILITAIRE BIJSTAND"]1 " IN HULPVERLENING " EN " IN OPERATIONELE INZET ".
----------
(1)
HOOFDSTUK I. - De toelage toegekend aan de militair in de deelstand " in intensieve dienst ".
Art.21. De militair in de deelstand " in intensieve dienst " ontvangt een toelage waarvan het dagbedrag vastgesteld wordt op 5/1850 van de brutojaarwedde.
HOOFDSTUK II. - De toelagen en vergoedingen toegekend aan de militair in de deelstand " [1 "in militaire bijstand",]1 in hulpverlening " en " in operationele inzet ".
----------
(1)
Art.22.De militair in de deelstanden [1 "in militaire bijstand",]1 " in hulpverlening " en " in operationele inzet " ontvangt een toelage waarvan het dagbedrag vastgesteld wordt op 5/1850 van de brutojaarwedde.
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.23.De militair in de deelstanden [1 "in militaire bijstand"]1 " in hulpverlening " en " in operationele inzet " ontvangt bovendien een forfaitaire dagvergoeding van 9,92 EUR. Dit bedrag wordt vermenigvuldigd met de volgende coëfficiënten [2 wanneer de militair wordt ingezet binnen de inzetzone]2:
1° in de deelstand " in hulpverlening " :
a) [2 "in geval van nationale hulpverlening]2 : 2;
b) [2 in geval van internationale hulpverlening]2 : 2;
2° in de deelstand " in operationele inzet " :
a) in geval van handhaving van de orde : 2;
b) in geval van waarnemingsinzet : 2;
c) in geval van beschermingsinzet : 3;
d) in geval van passieve gewapende inzet : 4;
e) in geval van actieve gewapende inzet : 5.
[1 3° in de deelstand "in militaire bijstand" [2 in geval van actieve militaire bijstand]2 : 2.]1
[2 De forfaitaire dagvergoeding van 9,92 EUR wordt vermenigvuldigd met de coëfficiënt 2 wanneer de militair in de deelstanden bedoeld in het eerste lid, wordt ingezet buiten de inzetzone om :
a) deel te nemen aan militaire bijstand, hulpverlening of operationele inzet;
b) een transit uit te voeren.]2
De toekenning van de vergoeding bedoeld in het eerste [2 en tweede]2 lid heft het recht op de vergoeding voor kleine uitgaven op, gevestigd in artikel 4, § 1, van het ministerieel besluit van 3 februari 1975 genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit van 15 januari 1962 tot vaststelling van het vergoedingsstelsel toepasselijk op de militairen die dienstreizen volbrengen in het buitenland.
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 21, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2014-07-25/08, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
HOOFDSTUK III. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.24.De brutojaarwedde die in aanmerking moet worden genomen is die welke heeft gediend voor het berekenen van de bezoldiging voor de maand tijdens welke de dienstprestatie is verricht.
Voor de militair [1 "in periode van schoolvorming"]1 betreft dit de brutojaarwedde vóór toepassing van de in artikel 15 bedoelde vermindering.
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.25.De personen die niet behoren tot het leger en wier aanwezigheid bij de militairen noodzakelijk is tijdens het verrichten van dienstprestaties in [1 de deelstanden "in intensieve dienst", "in militaire bijstand", "in hulpverlening"]1 en " in operationele inzet ", kunnen onder dezelfde voorwaarden aanspraak maken op de toelagen en vergoedingen, bedoeld in deze titel.
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
TITEL IV. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE AANVULLENDE TOELAGEN EN VERGOEDINGEN.
HOOFDSTUK I. - De forfaitaire toelage voor nachtwakers.
Art.26. Een forfaitaire toelage van 3/1850 van de brutojaarwedde wordt toegekend aan de nachtwaker per schijf van vierentwintig uitgevoerde uren als wachtprestatie van minstens tien ononderbroken uren per dienstprestatie.
HOOFDSTUK II. - De Toelagen voor permanentie en voor terugroepbaar personeel.
Art.27. Een forfaitaire toelage wordt toegekend aan de militair die een permanentie uitvoert. Het bedrag van deze toelage wordt vastgesteld op 5/1850 van de brutojaarwedde per vierentwintig uur.
Deze toelage wordt niet toegekend aan de militair die de dienstprestatie, bedoeld in het eerste lid, verricht binnen zijn gewone dienstregeling.
Art.28.Een toelage van 1/1850 van de brutojaarwedde wordt toegekend aan de militair per vierentwintig uur wanneer hij terugroepbaar moet zijn.
Het begrip terugroepbaar impliceert dat de militair, als hij daartoe door de bevoegde overheid wordt opgeroepen, ten laatste binnen de twee uur de dienst moet hervatten.
Indien de termijn, bedoeld in het tweede lid, evenwel op vier uur wordt gebracht, wordt de toelage vastgesteld op 0,5/1850 van de brutojaarwedde.
De Minister van [1 Defensie]1 of de militaire overheid die hij hiertoe aanwijst :
1° mag deze toelage tevens, wegens behoorlijk gerechtvaardigde dienstredenen, toekennen aan het personeel dat voldoet aan de in dit artikel bedoelde voorwaarden, doch niet de dienst hervat in het kader van een beurtrol;
2° bepaalt de mogelijke graden van terugroepbaarheid, de voorwaarden die dienen vervuld te zijn om als terugroepbaar personeel aanzien te mogen worden, alsook de nadere regels inzake de organisatie van deze dienstregeling.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 78, 013; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
HOOFDSTUK III. - De Toelage voor dienstprestaties volbracht op zaterdag, op zondag, of op een feestdag.
Art.29. Aan de militair die dienstprestaties volbrengt op zaterdag, op zondag, of op een feestdag, wordt een forfaitaire dagtoelage van 50 EUR toegekend, ongeacht het aantal volbrachte dienstprestaties per dag of de duur ervan.
HOOFDSTUK IV. - De toelage voor geselecteerde.
Art.30.§ 1. Een toelage voor geselecteerde wordt toegekend aan de kapitein-commandant en de adjudant [1 van niveau C]1 [2 ...]2 onder de voorwaarden bepaald in dit artikel.
[1 De kapitein-commandant geniet een toelage van 1.875 EUR per jaar, indien hij voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° minstens vier jaar anciënniteit in werkelijke dienst in de graad van kapitein-commandant bezitten;
2° [3 reeds minimum twee jaar de vorming voor kandidaat hoofdofficier met succes gevolgd hebben.]3
De adjudant van niveau C geniet een toelage van 1.250 EUR per jaar, indien hij voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° minstens acht jaar anciënniteit in werkelijke dienst in de graad van adjudant bezitten;
2° reeds minimum twee jaar geslaagd zijn voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef.]1
§ 2. De toelage, bedoeld in dit artikel, mag niet gecumuleerd worden met de toelage, bedoeld in artikel 7.
§ 3. (De toelage is verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand die [1 volgt op de datum waarop betrokkene aan de in § 1 bepaalde voorwaarden voldoet]1. Indien deze datum valt op de eerste dag van de maand, is de toelage evenwel verschuldigd vanaf deze dag.) <KB 2006-02-16/37, art. 3, 3°, 004; Inwerkingtreding : 13-03-2006>
[1 In afwijking van het eerste lid, wanneer de voorwaarde bedoeld in het tweede lid, 2°, of in het derde lid, 2°, van § 1, diegene is die het recht opent, is de toelage vermeld in § 1 enkel verschuldigd vanaf de eerste dag van het trimester dat volgt op de datum waarop de betrokkene voldoet aan de in § 1 bepaalde voorwaarden.]1
De toelage is niet meer verschuldigd vanaf de dag waarop de militair de wedde van adjudant-chef of van majoor geniet.
[1 De militair die van de bevordering afziet voor dat de voorwaarden bedoeld in het tweede en derde lid van § 1 vervuld zijn, verliest het recht op de toelage. Indien hij evenwel op zijn beslissing terugkomt overeenkomstig artikel 37 van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht, wordt de toelage hem toegekend, voor zover de voornoemde voorwaarden vervuld zijn.]1
§ 4. De toelage wordt maandelijks betaald, samen met de wedde van de maand waarop ze betrekking heeft, ten bedrage van één twaalfde van het jaarbedrag en [2 , naar gelang het geval, overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikelen 19 en 19bis]2.
----------
(1)<KB 2016-09-16/09, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 07-11-2016>
(2)<KB 2020-11-27/13, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<KB 2022-07-20/35, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 26-08-2022>
HOOFDSTUK V. - De toelagen en de vergoedingen voor officieren.
Art.31.§ 1. Aan de officier, bekleed met een graad van opperofficier en aan de hoofdofficier, die [2 ...]2 bezoldigd worden overeenkomstig de tabellen 1 tot 6, of 1bis tot 5bis, van de bijlage A bij dit besluit, wordt een jaarlijkse forfaitaire vergoeding voor hogere kaderleden toegekend, ten belope van 2 000 EUR, die, in het kader van de terugbetaling van kosten eigen aan Defensie, bestemd is tot het dekken van de werkelijke beroepslasten, ontstaan uit hoofde of naar aanleiding van de uitoefening van de functies, verbonden aan zijn graad.
Voor de toepassing van het eerste lid, beoogt deze vergoeding de compensatie van volgende, in België, gedragen kosten, voor zover ze niet rechtstreeks gedragen worden door Defensie :
1° [3 ...]3
2° de reiskosten, ontstaan uit hoofde of naar aanleiding van dienstverplaatsingen;
3° de kosten, die, uit hoofde of naar aanleiding van de overbrenging van de gewone plaats van het werk, verbonden zijn aan de verandering van de woon- of verblijfplaats, zonder evenwel rechtstreeks in verband te staan met het vervoer van meubilair, huisraad of reisgoed;
4° [3 ...]3
5° documentatiekosten;
6° kosten voor professionele gelegenheidsgeschenken, ontstaan uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen, die niet rechtstreeks in verband staan met de uitoefening van de functies, verbonden aan de graad.
De officier, die de in het eerste lid bedoelde vergoeding geniet, kan geen aanspraak maken op de vergoedingen, bedoeld in :
1° het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, voor de verplaatsingen uitgevoerd in België;
2° de artikelen 4, 6, 9 tot 12, en 22, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 tot vaststelling van het vergoedingsstelsel toepasselijk op de militair die in België verplicht wordt bepaalde werkelijke lasten te dragen;
3° het artikel 4, § 1, 1°, en § 2, van het koninklijk besluit van 7 december 1992 houdende toekenning van een verhuisvergoeding aan de militairen bij overbrenging van de gewone plaats van het werk, wanneer zowel de oude als de nieuwe gewone plaats van het werk in België gelegen zijn.
§ 2. Een staffunctietoelage wordt toegekend aan de kapitein-commandant en aan de kapitein, die [2 ...]2 bezoldigd worden overeenkomstig de tabellen 1 tot 5, [1 1bis tot 5bis, of 1ter]1, van de bijlage A bij dit besluit, en die minstens de beoordeling " voldoende " hebben behaald op de algehele beoordeling van de cursus staftechniek, (of die met succes de basis stafcursus of de basis stafvorming hebben gevolgd). <KB 2006-12-14/51, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
(Deze toelage wordt evenwel ook toegekend aan de kapitein-commandant en aan de kapitein die niet deelgenomen heeft aan de cursus bedoeld in het eerste lid, maar die, naargelang het geval :
1° hetzij, vóór 1 september 2003, geslaagd is in de fase " intermachten " van de cursus voor kandidaat-hoofdofficier;
2° hetzij, na 1 september 2003, geslaagd is in de gemeenschappelijke beroepsproef van de cursus voor kandidaat-hoofdofficier (of van de vorming voor kandidaat-hoofdofficier).) <KB 2006-02-16/37, art. 4, 1°, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2005> <KB 2006-12-14/51, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
Het jaarlijks bedrag van deze toelage wordt vastgesteld op 700 EUR.
Deze toelage mag gecumuleerd worden met de toelage, bedoeld in artikel 30.
Deze toelage mag evenwel niet gecumuleerd worden met de toelage, bedoeld in artikel 7.
Deze toelage is verschuldigd aan de kapitein-commandant en aan de kapitein vanaf de eerste dag van de maand die op de in het eerste lid bedoelde beoordeling volgt. Indien deze beoordeling op de eerste dag van de maand plaatsheeft, is zij evenwel verschuldigd vanaf deze dag.
Deze toelage is niet meer verschuldigd vanaf de dag waarop de officier de wedde van majoor geniet.
§ 3. Een commandotoelage wordt toegekend aan de officier [2 ...]2 die bezoldigd wordt overeenkomstig de tabellen 1 tot 6, [1 1bis tot 5bis, of 1ter]1, van de bijlage A bij dit besluit.
Het jaarbedrag van deze toelage wordt per graad vastgesteld, overeenkomstig bijlage C bij dit besluit.
§ 4. De officier, (aangesteld in een hogere graad om een ambt verbonden aan deze graad uit te oefenen,) geniet de toelagen en de vergoedingen, verbonden aan die hogere graad. <KB 2006-02-16/37, art. 4, 2°, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
§ 5. De toelagen en de vergoedingen, bedoeld in dit hoofdstuk, worden maandelijks betaald, samen met de wedde van de maand waarop ze betrekking hebben, ten bedrage van één twaalfde van het jaarbedrag en [2 , naar gelang het geval, overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikelen 19 en 19bis]2.
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2020-11-27/13, art. 9, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<KB 2022-02-23/03, art. 13, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art.31 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. Aan de officier, bekleed met een graad van opperofficier en aan de hoofdofficier, die [2 ...]2 bezoldigd worden overeenkomstig de tabellen 1 tot 6, of 1bis tot 5bis, van de bijlage A bij dit besluit, wordt een jaarlijkse forfaitaire vergoeding voor hogere kaderleden toegekend, ten belope van 2 000 EUR, die, in het kader van de terugbetaling van kosten eigen aan Defensie, bestemd is tot het dekken van de werkelijke beroepslasten, ontstaan uit hoofde of naar aanleiding van de uitoefening van de functies, verbonden aan zijn graad.
Voor de toepassing van het eerste lid, beoogt deze vergoeding de compensatie van volgende, in België, gedragen kosten, voor zover ze niet rechtstreeks gedragen worden door Defensie :
1° [3 ...]3
2° de reiskosten, ontstaan uit hoofde of naar aanleiding van dienstverplaatsingen;
3° de kosten, die, uit hoofde of naar aanleiding van de overbrenging van de gewone plaats van het werk, verbonden zijn aan de verandering van de woon- of verblijfplaats, zonder evenwel rechtstreeks in verband te staan met het vervoer van meubilair, huisraad of reisgoed;
4° [3 ...]3
5° documentatiekosten;
6° kosten voor professionele gelegenheidsgeschenken, ontstaan uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen, die niet rechtstreeks in verband staan met de uitoefening van de functies, verbonden aan de graad.
De officier, die de in het eerste lid bedoelde vergoeding geniet, kan geen aanspraak maken op de vergoedingen, bedoeld in :
1° het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, voor de verplaatsingen uitgevoerd in België;
2° de artikelen 4, 6, 9 tot 12, en 22, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 tot vaststelling van het vergoedingsstelsel toepasselijk op de militair die in België verplicht wordt bepaalde werkelijke lasten te dragen;
3° het artikel 4, § 1, 1°, en § 2, van het koninklijk besluit van 7 december 1992 houdende toekenning van een verhuisvergoeding aan de militairen bij overbrenging van de gewone plaats van het werk, wanneer zowel de oude als de nieuwe gewone plaats van het werk in België gelegen zijn.
§ 2. Een staffunctietoelage wordt toegekend aan de kapitein-commandant en aan de kapitein, die [2 ...]2 bezoldigd worden overeenkomstig de tabellen 1 tot 5, [1 1bis tot 5bis, of 1ter]1, van de bijlage A bij dit besluit, en die minstens de beoordeling " voldoende " hebben behaald op de algehele beoordeling van de cursus staftechniek, (of die met succes de basis stafcursus of de basis stafvorming hebben gevolgd). <KB 2006-12-14/51, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
(Deze toelage wordt evenwel ook toegekend aan de kapitein-commandant en aan de kapitein die niet deelgenomen heeft aan de cursus bedoeld in het eerste lid, maar die, naargelang het geval :
1° hetzij, vóór 1 september 2003, geslaagd is in de fase " intermachten " van de cursus voor kandidaat-hoofdofficier;
2° hetzij, na 1 september 2003, geslaagd is in de gemeenschappelijke beroepsproef van de cursus voor kandidaat-hoofdofficier (of van de vorming voor kandidaat-hoofdofficier).) <KB 2006-02-16/37, art. 4, 1°, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2005> <KB 2006-12-14/51, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
Het jaarlijks bedrag van deze toelage wordt vastgesteld op 700 EUR.
Deze toelage mag gecumuleerd worden met de toelage, bedoeld in artikel 30.
Deze toelage mag evenwel niet gecumuleerd worden met de toelage, bedoeld in artikel 7.
Deze toelage is verschuldigd aan de kapitein-commandant en aan de kapitein vanaf de eerste dag van de maand die op de in het eerste lid bedoelde beoordeling volgt. Indien deze beoordeling op de eerste dag van de maand plaatsheeft, is zij evenwel verschuldigd vanaf deze dag.
Deze toelage is niet meer verschuldigd vanaf de dag waarop de officier de wedde van majoor geniet.
§ 3. [4 ...]4
§ 4. De officier, (aangesteld in een hogere graad om een ambt verbonden aan deze graad uit te oefenen,) geniet de toelagen en de vergoedingen, verbonden aan die hogere graad. <KB 2006-02-16/37, art. 4, 2°, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
§ 5. De toelagen en de vergoedingen, bedoeld in dit hoofdstuk, worden maandelijks betaald, samen met de wedde van de maand waarop ze betrekking hebben, ten bedrage van één twaalfde van het jaarbedrag en [2 , naar gelang het geval, overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikelen 19 en 19bis]2.
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2020-11-27/13, art. 9, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<KB 2022-02-23/03, art. 13, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
(4)<KB 2022-02-23/03, art. 13,b, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK VI. - De vormingstoelage voor de adjudanten en hoofdonderofficieren van het actief kader, behorend tot het niveau C.
Art.32.§ 1. Aan de onderofficier van het actief kader die bezoldigd wordt overeenkomstig de tabellen 7 of 8 van de bijlage A bij dit besluit, en, die op 1 juli 2003 reeds benoemd is in de graad van adjudant, adjudant-chef of adjudant-majoor, wordt een jaarlijkse vormingstoelage toegekend onder de voorwaarden bepaald in dit artikel.
§ 2. Niemand kan aanspraak maken op de vormingstoelage, indien hij niet minstens de beoordeling " voldoende " heeft behaald ter gelegenheid van het nazicht van de verworven kennis omtrent de nieuwe opdrachten en structuren van de krijgsmacht na afsluiting van een vorming bestaande uit hetzij cursussen per briefwisseling, hetzij voordrachten of seminaries, hetzij uit een combinatie van beide.
De aard en de planning van het in het eerste lid bedoelde nazicht van de verworven kennis, de voorwaarden die dienen vervuld te zijn om eraan onderworpen te mogen worden, de voorwaarden die dienen vervuld te zijn om minstens de beoordeling " voldoende " te behalen alsook de nadere regels inzake de organisatie ervan, worden bepaald door de Minister van [1 Defensie]1.
§ 3. Het jaarlijks bedrag van de vormingstoelage is vastgesteld op :
1° zeshonderd euro voor de adjudant, die niet heeft deelgenomen of nog niet heeft kunnen deelnemen aan het vergelijkend kwalificatie-examen of aan het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef;
2° zevenhonderd euro voor :
a) de adjudant die minstens éénmaal heeft deelgenomen aan het vergelijkend kwalificatie-examen of aan het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef, ongeacht het resultaat van dit examen;
b) de adjudant-chef;
c) de adjudant-majoor.
§ 4. De vormingstoelage is voor de eerste maal verschuldigd op 1 juli 2004.
De vormingstoelage wordt trimestrieel na vervallen termijn, ten belope van één vierde van het jaarlijks bedrag, uitbetaald samen met de laatste wedde van het trimester dat volgt op het trimester voor welke de vormingstoelage verschuldigd is.
(De vormingstoelage is niet meer verschuldigd aan betrokken onderofficier vanaf de eerste dag van het trimester die volgt op de dag van zijn eerste bezoldiging overeenkomstig andere tabellen dan de tabellen 7 of 8 van de bijlage A bij dit besluit.) <KB 2005-12-21/49, art. 38, 003; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
(NOTA : voor de vervanging van de woorden " van zijn benoeming in een graad " door de woorden " waarop hij bekleed wordt met een graad " in artikel 32, § 4, derde lid, aangebracht bij KB 2006-02-16/37, art. 5; Inwerkingtreding : 13-03-2006, heeft de wetgever geen rekening gehouden met de volledige vervanging van artikel 32, § 4, derde lid, aangebracht bij KB 2005-12-21/49, art. 38, 003; Inwerkingtreding : 13-02-2006; aldus heeft Justel het artikel niet kunnen wijzigen)
§ 5. De vormingstoelage mag gecumuleerd worden met de toelagen, bedoeld in de artikelen 30 en 33.
Zij mag evenwel niet gecumuleerd worden met de toelage, bedoeld in artikel 7.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 78, 013; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
HOOFDSTUK VII. [1 - De functietoelage voor het tijdelijk uitoefenen van het ambt van een andere personeelscategorie en/of van een ander niveau.]1
----------
(1)
Art.33.§ 1. Aan de onderofficier [3 ...]3 [2 ...]2 die, wanneer dwingende redenen van omkadering zulks vereisen, tijdelijk aangewezen is om een in het organiek kader opgenomen ambt van een hogere functie van officier of van ambtenaar van niveau A uit te oefenen, wordt, onder de voorwaarden bepaald in dit artikel, een functietoelage toegekend, waarvan het jaarlijks bedrag is vastgesteld op 1 000 EUR.
§ 2. Onverminderd § 3, mag de betrokken onderofficier aanspraak maken op de functietoelage vanaf de dag waarop hij het in de organieke tabellen van het personeel voorkomende ambt van de hogere functie van officier of van ambtenaar van niveau A, waarvoor hij door de directeur-generaal human resources werd aangewezen, daadwerkelijk uitoefent wegens het tijdelijk gebrek aan een titularis met de graad van officier of de graad van niveau A.
§ 3. Het voordeel van de functietoelage wordt toegekend aan de betrokken onderofficier, die gedurende ten minste één werkdag aan de in dit artikel bedoelde toekenningsvoorwaarden beantwoordt.
§ 4. De Minister van [1 Defensie]1 bepaalt de procedure volgens welke de in § 2 bedoelde dienstaanwijzing geschiedt.
§ 5. De functietoelage wordt geschorst :
1° vanaf de eerste dag van de vierde maand na die waarop de onderofficier, die ze geniet, tijdelijk aangewezen wordt om opnieuw het ambt van onderofficier uit te oefenen en waarvan bij aanvang blijkt dat de duur van de tijdelijke aanwijzing niet gekend is;
2° vanaf het ogenblik dat de onderofficier, die ze geniet, tijdelijk aangewezen wordt om opnieuw het ambt van onderofficier uit te oefenen en waarvan bij aanvang blijkt dat de duur van de tijdelijke aanwijzing meer dan drie maanden zal bedragen.
Zij is opnieuw verschuldigd vanaf de eerste werkdag waarop de betrokken onderofficier zijn in het organiek kader opgenomen ambt van een hogere functie van officier of van ambtenaar van niveau A heeft heropgenomen.
§ 6. De functietoelage wordt ten belope van één twaalfde van het jaarlijks bedrag uitbetaald met de wedde [4 van de maand]4 waarin de betrokken onderofficier gedurende ten minste één werkdag aan de in dit artikel bedoelde toekenningsvoorwaarden beantwoordt.
[3 Evenwel wordt de functietoelage voor de onderofficier van het reservekader die wederoproepingen of bijkomende prestaties in het kader van de vervolmaking of als bevorderingsprestaties uitvoert, betaald ten belope van een twaalfde van het jaarbedrag, samen met de wedde van de maand waarin de betrokken onderofficier gedurende ten minste één werkdag aan de in dit artikel bedoelde toekenningsvoorwaarden beantwoordt.]3
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 78, 013; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
(2)<KB 2018-11-14/05, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<KB 2020-11-27/13, art. 10, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(4)<KB 2022-02-23/03, art. 14, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art.33/1.[1 § 1. Aan de vrijwilliger [2 ...]2 die, wanneer dwingende redenen van omkadering zulks vereisen, tijdelijk aangewezen is om een in het organiek kader opgenomen ambt van een hogere functie van onderofficier of van ambtenaar van niveau B of C uit te oefenen, wordt, onder de voorwaarden bepaald in dit artikel, een functietoelage toegekend, waarvan het jaarlijks bedrag is vastgesteld op 1.000 EUR.
§ 2. Onverminderd § 3, mag de betrokken vrijwilliger aanspraak maken op de functietoelage vanaf de dag waarop hij het in de organieke tabellen van het personeel voorkomende ambt van de hogere functie van onderofficier of van ambtenaar van niveau B of C, waarvoor hij door de directeur-generaal human resources werd aangewezen, daadwerkelijk uitoefent wegens het tijdelijk gebrek aan een titularis met de graad van onderofficier of de graad van niveau B of C.
§ 3. Het voordeel van de functietoelage wordt toegekend aan de betrokken vrijwilliger, die gedurende ten minste één werkdag aan de in dit artikel bedoelde toekenningsvoorwaarden beantwoordt.
§ 4. De minister van Defensie bepaalt de procedure volgens welke de in § 2 bedoelde dienstaanwijzing geschiedt.
§ 5. De functietoelage wordt geschorst:
1° vanaf de eerste dag van de vierde maand na die waarop de vrijwilliger, die ze geniet, tijdelijk aangewezen wordt om opnieuw het ambt van vrijwilliger uit te oefenen en waarvan bij aanvang blijkt dat de duur van de tijdelijke aanwijzing niet gekend is;
2° vanaf het ogenblik dat de vrijwilliger, die ze geniet, tijdelijk aangewezen wordt om opnieuw het ambt van vrijwilliger uit te oefenen en waarvan bij aanvang blijkt dat de duur van de tijdelijke aanwijzing meer dan drie maanden zal bedragen.
Zij is opnieuw verschuldigd vanaf de eerste werkdag waarop de betrokken vrijwilliger zijn in het organiek kader opgenomen ambt van een hogere functie van onderofficier of van ambtenaar van niveau B of C heeft heropgenomen.
§ 6. De functietoelage wordt ten belope van één twaalfde van het jaarlijks bedrag uitbetaald met de wedde [3 van de maand]3 waarin de betrokken vrijwilliger gedurende tenminste één werkdag aan de in dit artikel bedoelde toekenningsvoorwaarden beantwoordt.]1
[2 Evenwel wordt de functietoelage voor de vrijwilliger van het reservekader die wederoproepingen of bijkomende prestaties in het kader van de vervolmaking of als bevorderingsprestaties uitvoert, betaald ten belope van een twaalfde van het jaarbedrag, samen met de wedde van de maand waarin de betrokken vrijwilliger gedurende ten minste één werkdag aan de in dit artikel bedoelde toekenningsvoorwaarden beantwoordt.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2018-11-14/05, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<KB 2020-11-27/13, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<KB 2022-02-23/03, art. 15, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
HOOFDSTUK VIII. - De meesterschaps-toelage voor de eerste korporaal-chefs.
HOOFDSTUK VIII. TOEKOMSTIG_RECHT.1 ...]1 ----------
(1)
Art.34.Aan de eerste korporaal-chef [1 ...]1, die bezoldigd wordt overeenkomstig de tabel 12, van de bijlage A bij dit besluit, wordt een meesterschapstoelage toegekend, waarvan het jaarlijks bedrag is vastgesteld op 250 EUR.
[1 Voor de eerste korporaal-chef van het actief kader en de eerste korporaal-chef van het reservekader die vrijwillige encadreringsprestaties, bedoeld in artikel 77, eerste lid, 3° van het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht, verricht, wordt deze toelage]1 uitbetaald met de wedde van de maand augustus. (Zij wordt als volledig beschouwd wanneer de betrokken militair een volle wedde heeft genoten tijdens de referentieperiode die loopt van 1 augustus van het jaar voorafgaand aan het jaar van betaling tot 31 juli van het jaar van betaling.) <KB 2006-02-16/37, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
[1 Voor de eerste korporaal-chef van het reservekader die wederoproepingen of bijkomende prestaties in het kader van de vervolmaking of als bevorderingsprestaties uitvoert, wordt deze toelage betaald, samen met de wedde van de maand waarop ze betrekking heeft.]1
De meesterschapstoelage is voor de eerste maal verschuldigd op 1 augustus 2004.
----------
(1)<KB 2020-11-27/13, art. 12, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.34 TOEKOMSTIG RECHT. 2 ...]2
(1)<KB 2020-11-27/13, art. 12, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<KB 2022-02-23/03, art. 16, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK IX. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.35. § 1. De duur van de dienstprestatie wordt bepaald door het uur, waarop de militair het kwartier verlaat en dat, waarop hij er terugkeert.
Heeft de dienstprestatie plaats in het kwartier, dan komt slechts de tijd in aanmerking gedurende dewelke de militair werkelijk aanwezig is in de eenheid, in de voorgeschreven kledij, op de aangewezen plaats van tewerkstelling en volgens het daar opgelegde uurrooster.
In afwijking van het tweede lid, wordt, wat de berekening van de duur van de dienstprestatie voor het terugroepbaar personeel betreft, naast de werkelijke dienstprestatie, eveneens de duur van de verplaatsingen naar de plaats van de opdracht en terug in rekening gebracht.
§ 2. Voor het bepalen van de duur van de dienstprestaties, bedoeld in artikel 27, eerste lid, wordt de gewone dagtaak die de dienstprestatie onmiddellijk voorafgaat of erin begrepen is, evenwel meegeteld voor de berekening van de toelage.
Art.36. § 1. De brutojaarwedde die in aanmerking moet worden genomen is die welke heeft gediend voor het berekenen van de bezoldiging voor de maand tijdens welke de dienstprestatie is verricht.
§ 2. De toelagen en de vergoedingen zijn verschuldigd in alle administratieve standen die recht geven op een volledige wedde of op een wedde zoals verschuldigd in het kader van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek evenals in het kader van de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap.
Onverminderd het eerste lid, worden de toelagen en de vergoedingen, bedoeld in de hoofdstukken IV, V, VI, VII en VIII van deze titel, wanneer de wedde niet volledig verschuldigd is, verminderd overeenkomstig dezelfde regels en in dezelfde mate als de wedde van de maand waarop zij betrekking hebben.
(Voor de toepassing van het tweede lid, wanneer het basisbedrag van de toelage of van de vergoeding niet op maandelijkse basis wordt bepaald, wordt de in het tweede lid bedoelde vermindering uitgevoerd na fractionering van de toelage of van de vergoeding, teneinde deze fictief tot een maandelijks bedrag te herleiden.) <KB 2006-02-16/37, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
Art.37. Voor de toepassing van de bepalingen van deze titel :
1° wordt verstaan onder werkdag, elke kalenderdag waarop de betrokken militair een dienstprestatie uitvoert;
2° (wordt de militair, die één van de vrijwillige encadreringsprestaties verricht, bedoeld in artikel 77, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht, beschouwd als een militair van het actief kader;) <KB 2006-02-16/37, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 13-03-2006>
3° zijn de in beschouwing te nemen maanden en trimesters, de maanden en trimesters van het kalenderjaar.
Art.38. De personen die niet behoren tot het leger en wier aanwezigheid bij de militairen noodzakelijk is voor het verrichten van dienstprestaties die recht geven op de toelagen, bedoeld in de artikelen 26, 27, 28 en 29, kunnen onder dezelfde voorwaarden aanspraak maken op de toelagen.
TITEL V. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE ONDERBREKINGSUITKERING TOEGEKEND AAN DE MILITAIR IN NON-ACTIVITEIT TEN GEVOLGE VAN EEN TIJDELIJKE AMBTSONTHEFFING WEGENS LOOPBAANONDERBREKING.
Art.39.§ 1. Een onderbrekingsuitkering van 250,28 EUR per maand wordt toegekend aan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt.
§ 2. Het bedrag van de uitkering wordt evenwel tot 274,55 EUR per maand verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind waarvoor het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.
Het bedrag van de uitkering wordt evenwel tot 297,92 EUR per maand verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een derde of daaropvolgend kind waarvoor het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.
De bedragen voorzien in het eerste of tweede lid blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijke onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het rechtgevend kind de leeftijd van drie jaar heeft bereikt of, in geval van adoptie, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende dewelke de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte wordt bereikt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit bedrag behouden voor de duur van de lopende loopbaanonderbrekingsperiode of tot dat het kind de leeftijd van drie jaar zou hebben bereikt of tot de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte zou bereikt worden.
Indien een personeelslid tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het bekomen van een verhoogde uitkering zoals voorzien in het eerste of het tweede lid, kan deze verhoogde uitkering toegekend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag.
§ 3. Wanneer de in de vorige paragrafen voorziene uitkeringen niet voor een volledige maand verschuldigd zijn, worden ze verminderd naar verhouding van de werkelijke duur van de loopbaanonderbreking voor die maand.
§ 4. De in dit artikel bedoelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, behalve wanneer het personeelslid een beroepsactiviteit uitoefent, overeenkomstig de bepalingen van artikel [1 176, § 2, van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht]1. Wanneer de beroepsactiviteit evenwel een zelfstandige activiteit is, blijft de onderbrekingsuitkering betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening gedurende de eerste twaalf maanden van deze activiteit.
§ 5. De bedragen vastgesteld in dit artikel blijven echter slechts verworven gedurende de eerste twaalf maanden van de loopbaanonderbreking. Na deze periode worden ze verminderd met vijf percent.
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 25, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.40. Wanneer het overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, berekend bedrag der onderbrekingsuitkering wordt uitgedrukt in euro en cent wordt het afgerond naar de hogere of lagere cent naargelang het cijfer van de honderdduizendsten al dan niet 5 bereikt.
TITEL VI. - DE NORMALISATIE DER DIENSTPRESTATIES.
HOOFDSTUK I. - De gemiddelde duur van de dienstprestaties.
Art.41.De gemiddelde duur van de dienstprestaties voor de militairen van het actief kader beneden de rang van officier is vastgesteld op achtendertig uur per week.
De Minister van [1 Defensie]1 kan, bij wijze van proef, en voor een termijn die hij bepaalt, voor de doelgroepen die hij aanduidt, een kortere gemiddelde arbeidsduur bepalen.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 78, 013; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
HOOFDSTUK II. - De aanrekening van de dienstprestaties van de militair die zich in de deelstand " in normale dienst " bevindt.
Art.42. Wanneer de militair zich in de deelstand " in normale dienst " bevindt, worden zijn dienstprestaties voor hun werkelijke duur aangerekend.
Voor elk uur of uurgedeelte, gepresteerd tussen 22.00 uur en 06.00 uur, wordt tweemaal de duur aangerekend.
Art.43. In afwijking van artikel 42, tweede lid, wordt, wat betreft de nachtwaker en de militair, die in ploegendienst werkt, elk uur of uurgedeelte gepresteerd tussen 22.00 uur en 06.00 uur voor zijn werkelijke duur aangerekend.
Art.44. De permanenties worden per dag forfaitair in aanmerking genomen voor de normale arbeidsduur van de beschouwde dag, zoals deze is bepaald overeenkomstig de artikelen 41 en 51, tweede lid, 3°.
(Tweede lid opgeheven) <KB 2006-02-16/37, art. 10, 1°, 004; Inwerkingtreding : 13-03-2006>
(Derde lid opgeheven) <KB 2006-02-16/37, art. 10, 1°, 004; Inwerkingtreding : 13-03-2006>
(Wanneer ze, op een zaterdag, een zondag of op een feestdag, worden uitgevoerd, worden ze evenwel forfaitair voor acht uur per beschouwde dag in aanmerking genomen.) <KB 2006-02-16/37, art. 10,2°, 004; Inwerkingtreding : 13-03-2006>
HOOFDSTUK III. - De aanrekening van de dienstprestaties van de militair die zich in de deelstanden " in intensieve dienst ", [1 "in militaire bijstand",]1 in " hulpverlening " en in " operationele inzet " bevindt.
----------
(1)
Art.45. De zaterdagen, zon- en feestdagen tijdens dewelke de militair in de deelstand " in intensieve dienst " is, tellen forfaitair voor acht uur.
De dienstprestaties, verricht op werkdagen tijdens dewelke de militair in de deelstand " in intensieve dienst " is, tellen forfaitair voor de normale arbeidsduur van de beschouwde dag zoals deze is bepaald overeenkomstig de artikelen 41 en 51, tweede lid, 3°.
Art.46.Wanneer de militair zich in de deelstand [1 "in militaire bijstand",]1" in hulpverlening " of " in operationele inzet " bevindt, worden de gepresteerde dagen forfaitair aangerekend, voor de normale arbeidsduur van de beschouwde dag zoals deze is bepaald overeenkomstig de artikelen 41 en 51, tweede lid, 3°.
----------
(1)<KB 2014-04-24/20, art. 26, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen.
Art.47. Voor volgende periodes wordt forfaitair de normale arbeidsduur aangerekend van de beschouwde kalenderdag zoals deze is bepaald overeenkomstig de artikelen 41 en 51, tweede lid, 3° :
1° de verlofdagen en andere gelijkaardige toegestane reglementaire afwezigheden zoals vastgesteld in de aanvullende regels, bedoeld in artikel 51;
2° de dagen afwezigheid om gezondheidsredenen;
3° de dagen met dienstfaciliteit of ontheffing van dienst zoals bepaald in de aanvullende regels, bedoeld in artikel 51;
4° de dagen afwezigheid om syndicale redenen;
5° de feestdagen of gelijkgestelde dagen die op een werkdag vallen.
Art.48.De volgende dienstprestaties worden niet aangerekend :
1° de dienstprestaties die in aanmerking genomen worden voor de uitkering van de toelage, bedoeld in het artikel 28;
2° de dienstonderbrekingen, die de Minister van [1 Defensie]1 bepaalt;
3° de verplaatsingen, die de Minister van [1 Defensie]1 bepaalt;
4° de activiteiten, die de Minister van [1 Defensie]1 bepaalt;
5° de niet door het commando ter plaatse opgelegde activiteiten tijdens een dienstreis die niet beantwoordt aan de voorwaarden voor het toekennen van een toelage.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 78, 013; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.49. Voor zover dit strookt met de goede uitvoering van de dienst en met het doeltreffend inzetten van het personeel, kan de eenheidscommandant aan de militair, waarvan de dienstprestaties gepresteerd in de loop van een referentieperiode bepaald op een burgerlijk semester, de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur overschrijden :
1° een recuperatie van overuren toestaan op verzoek van de militair;
2° een recuperatie van overuren opleggen.
Desgevallend kan een recuperatie van overuren, met een maximum van achtendertig uur, a priori, in het vooruitzicht van toekomstige opdrachten, opgelegd of toegestaan worden.
Art.50.§ 1. Aan de militair wordt een toelage toegekend voor elk bijkomend prestatieuur waarvoor geen recuperatie in tijd kon opgelegd noch toegestaan worden, vóór het einde van het burgerlijk semester dat volgt op de referentieperiode.
(De Minister van [1 Defensie]1 kan evenwel, voor de gevallen die hij bepaalt, de termijn van één burgerlijk semester, bedoeld in het eerste lid, wijzigen.) <KB 2004-12-16/49, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
§ 2. Het bedrag van deze uurtoelage is vastgesteld op 1/1850 van de brutojaarwedde.
Voor de toepassing van dit artikel, in afwijking van het artikel 36, § 1, wordt verstaan onder wedde, de brutojaarwedde die als basis diende voor de berekening van de bezoldiging verschuldigd in de loop van de eerste maand van het tweede semester volgend op de referentieperiode.
§ 3. Het aantal bijkomende prestatieuren dat in aanmerking komt voor de toekenning van de toelage, wordt als volgt bepaald :
1° indien de totale duur van de bijkomende dienstprestaties een uurgedeelte bevat, zijn de volgende regels van toepassing :
a) als het uurgedeelte gelijk aan of meer is dan dertig minuten, wordt het voor een volledig uur geteld;
b) als het uurgedeelte minder dan dertig minuten is, wordt het niet in aanmerking genomen;
2° het aldus bepaald aantal uren wordt overgeheveld naar de volgende referentieperiode, zonder dat die overdracht evenwel meer dan achtendertig uren mag bedragen;
3° het eventueel saldo bekomen na deze overheveling komt in aanmerking voor de toekenning van de toelage.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 78, 013; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.51.De Minister van [1 Defensie]1 is gemachtigd om, binnen het kader van het in dit besluit vastgelegde stelsel, aanvullende uitvoerings- en organisatieregels vast te leggen.
Hij wijst eveneens de militaire overheden aan die gemachtigd zijn om, binnen het kader van het in dit besluit vastgelegde stelsel en van de in uitvoering van het eerste lid vastgelegde regels, aanvullende regels vast te stellen met betrekking tot de volgende materies :
1° de vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van de volgende dienstprestaties of dienstregelingen :
a) de ploegendienst;
b) de beveiligingsopdrachten;
c) de permanenties;
2° de vaststelling van de toepassingsmodaliteiten voor het terugroepbaar personeel, bedoeld in artikel 28;
3° de vaststelling van de dienstroosters, die de verdeling van de wekelijkse arbeidsduur weergeven, zoals deze is bepaald overeenkomstig het artikel 41;
4° de vaststelling van de forfaitaire arbeidsduur voor de dienstprestaties, bedoeld in artikel 44, eerste lid, artikel 45, tweede lid, artikel 46 en artikel 47;
5° de vaststelling van de in artikel 48, 2° tot 5°, bedoelde dienstonderbrekingen, verplaatsingen en andere activiteiten, die niet worden aangerekend;
6° de vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van de recuperatie van overuren, bedoeld in artikel 49.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 78, 013; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art. 51bis. [1 De overheid bedoeld in het artikel 13quater van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, is de directeur-generaal human resources.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/20, art. 27, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
TITEL VII. - OVERGANGS-, WIJZIGINGS- EN SLOTBEPALINGEN.
Art.52. In artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 6 december 2001 betreffende het verlenen van geldelijke voordelen aan sommige militairen die een paramedische functie uitoefenen, wordt het woord " acht " vervangen door het woord " elf ".
Art.53. Worden opgeheven op datum van 1 juli 2003 :
1° in het koninklijk besluit van 23 november 1982 houdende bezoldigingsregeling van de militairen :
a) het artikel 24, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 september 1992;
b) het artikel 27, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 1990;
c) het artikel 28;
2° het koninklijk besluit van 4 juli 1994 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het aktief kader beneden de rang van officier, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1995, van 2 juli 1996, van 29 juli 1997, van 20 juli 1998, van 22 november 1999, van 29 oktober 2001, van 8 november 2001 en van 9 december 2002, met uitzondering van :
a) het artikel 20bis, eerste lid, 1°, a), en 2°, a), gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 oktober 2001;
b) de tabellen 1 tot 6, 1bis tot 5bis, en 9 tot 13, van de bijlage A.
Art.54. Worden opgeheven op datum van 1 september 2003 :
in het koninklijk besluit van 4 juli 1994 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het aktief kader beneden de rang van officier, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1995, van 2 juli 1996, van 29 juli 1997, van 20 juli 1998, van 22 november 1999, van 29 oktober 2001, van 8 november 2001 en van 9 december 2002 :
de tabellen 12 en 13, van de bijlage A.
Art.55. Worden opgeheven op datum van 1 oktober 2003 :
in het koninklijk besluit van 4 juli 1994 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het aktief kader beneden de rang van officier, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1995, van 2 juli 1996, van 29 juli 1997, van 20 juli 1998, van 22 november 1999, van 29 oktober 2001, van 8 november 2001 en van 9 december 2002 :
het artikel 20bis, eerste lid, 1°, a), en 2°, a), gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 oktober 2001;
Art.56. Worden opgeheven op datum van 1 december 2003 :
in het koninklijk besluit van 4 juli 1994 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het aktief kader beneden de rang van officier, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1995, van 2 juli 1996, van 29 juli 1997, van 20 juli 1998, van 22 november 1999, van 29 oktober 2001, van 8 november 2001 en van 9 december 2002 :
de tabellen 9 tot 11, van de bijlage A.
Art.57. Wordt opgeheven op datum van 1 januari 2004 :
het koninklijk besluit van 20 oktober 1972 houdende toekenning van een toelage voor dienstprestaties volbracht op zaterdag, op zondag of op een feestdag, voor zekere militairen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 maart 1977, van 16 mei 1980, van 15 maart 1988, van 21 maart 1991, van 11 augustus 1994, en van 22 november 1999.
Art.58. Worden opgeheven op datum van 1 augustus 2005 :
in het koninklijk besluit van 4 juli 1994 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het aktief kader beneden de rang van officier, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1995, van 2 juli 1996, van 29 juli 1997, van 20 juli 1998, van 22 november 1999, van 29 oktober 2001, van 8 november 2001 en van 9 december 2002 :
de tabellen 1 tot 6, en 1bis tot 5bis, van de bijlage A.
Art.59. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2003, met uitzondering van :
1° de tabellen 12 en 13 van de bijlage A, die in werking treden op 1 september 2003;
2° de artikelen 23, 1ste lid, 1°, a), en 2°, a), 42, tweede lid, en 43, die in werking treden op 1 oktober 2003;
3° het artikel 7, § 2, 2°, en de tabellen 9 tot 11 van de bijlage A, die in werking treden op 1 december 2003;
4° de artikelen 1, § 6, 29 en 52, die in werking treden op 1 januari 2004;
5° het artikel 50, dat in werking treedt op 1 juli 2004;
6° het artikel 31, § 3, dat in werking treedt op 1 augustus 2004;
7° de artikelen 7, § 2, 1°, 31, § 2, 33, en van de tabellen 1 tot 6, en 1bis tot 5bis, van de bijlage A, die in werking treden op 1 augustus 2005;
8° het artikel 31, § 1, dat in werking treedt op 1 december 2005.
Art.60. Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1.[1 Bijlage 1.]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-03-2022, p. 18357)
----------
(1)<KB 2022-02-23/03, art. 17, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art. N2.[1 Bijlage 2. Bijlage B...]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 07-03-2022, p. 18357)
----------
(1)<KB 2022-02-23/03, art. 18, 022; Inwerkingtreding : 01-03-2022>
Art. N3. Bijlage 3. Bijlage C bij het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier.
COMMANDOTOELAGE.
REEKS | GRAAD | JAARBEDRAG IN EURO |
1 | Onderluitenant | 1 125 |
2 | Luitenant | 1 125 |
3 | Kapitein | [1 425] |
<Erratum, zie B.St. 23.05.2003, p. 28532> | ||
4 | Kapitein-commandant | 1 425 |
5 | Majoor | 2 950 |
6 | Luitenant-kolonel | 3 625 |
7 | Kolonel | 4 188 |
8 | Brigade-generaal | 5 875 |
9 | Generaal-majoor | 5 875 |
10 | Luitenant-generaal | 6 625 |
11 | Generaal | 6 625 |
12 | De chef defensie | 8 313 |