17 JANUARI 2003. - Wet met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-01-2003 en tekstbijwerking tot 31-05-2024)
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Art. 1, 1/1, 2
HOOFDSTUK II. - De raadgevende Comités.
Afdeling 1. - Raadgevend Comité voor de telecommunicatie.
Art. 3-7
Afdeling 2. - Raadgevend Comité voor de postdiensten.
Art. 8-12
HOOFDSTUK III. - Het Instituut.
Afdeling 1. - Algemeen.
Art. 13
Afdeling 2. - Bevoegdheden en opdrachten.
Art. 14-15
Afdeling 2/1. [1 - Onderzoeksbevoegdheden in het kader van de digitaledienstenverordening.]1
Art. 15/1
Afdeling 3. - De Raad.
Onderafdeling 1. - Algemeen.
Art. 16
Onderafdeling 2. - Samenstelling.
Art. 17-18
Onderafdeling 3. - Werking.
Art. 19-21, 21/1
Onderafdeling 4. - Huishoudelijk reglement.
Art. 22
Onderafdeling 5. - Vertrouwelijkheid.
Art. 23
Afdeling 4. - De leden van het personeel van het Instituut.
Onderafdeling 1. - Officieren van gerechtelijke politie.
Art. 24-25, 25/1
Onderafdeling 2. - Organisatie.
Art. 26, 26bis
Onderafdeling 3. - Werking.
Art. 27-28
HOOFDSTUK IV. - Financiering.
Art. 29-31, 31/1, 32-33
HOOFDSTUK V. - Controle.
Art. 34-36
HOOFDSTUK VI. - Diverse bepalingen.
Art. 37
HOOFDSTUK VII. - Strafbepalingen.
Art. 38
HOOFDSTUK VIII. - Wijzigings- en slotbepalingen.
Art. 39-44
2003014140 2005011226 2005014117 2005014225 2006002156 2006011299 2006014026 2006014123 2007011041 2007014030 2007014031 2007014032 2008003011 2009011018 2009011491 2010002042 2010011418 2011011275 2011011296 2011011359 2012011229 2012011230 2012011312 2013011214 2013011215 2013011423 2013011476 2013011481 2013011482 2013011574 2014011292 2014011315 2014011366 2014011367 2014011370 2014011386 2014011387 2015011101 2015014242 2016011168 2016011191 2018011521 2018012294 2018015630 2019015781 2020044558 2022030025 2022030026 2022032708 2022043315 2022043406 2024005033 2024005034
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 1/1.[1 Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van volgende richtlijnen:
1° [2 Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 en Richtlijn (EU) 2018/1972 en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148;]2
2° Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 10, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
(2)<W 2024-04-26/19, art. 82, 035; Inwerkingtreding : 18-10-2024>
Art.2.In deze wet wordt verstaan onder :
1° wet van 21 maart 1991 : wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;
2° (opgeheven) <W 2007-04-25/38, art. 161, 009; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
3° Instituut : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, afgekort BIPT;
4° Minister : de minister of staatssecretaris die bevoegd is voor de aangelegenheden die de postdiensten of telecommunicatie betreffen;
[2 5° verzoek om identificatiegegevens: verzoek van het Instituut of van zijn officieren van gerechtelijke politie gericht aan een operator of een andere rechtspersoon om andere gegevens te verstrekken dan deze bewaard krachtens de artikelen 126/1 en 126/3 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en met het oog op de identificatie van:
- de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van de elektronische-communicatiedienst, zijn eindapparatuur of de hardware of software die is ingebouwd in deze eindapparatuur of is geïnstalleerd bij de abonnee met het oog op de verstrekking van de elektronische-communicatiedienst, of;
- de elektronische-communicatiediensten waarop een bepaald persoon geabonneerd is of die door een bepaald persoon gewoonlijk gebruikt worden;
6° verzoek om metagegevens: verzoek van het Instituut of van zijn officieren van gerechtelijke politie gericht aan een operator om andere elektronische-communicatiemetagegevens te verstrekken dan deze bewaard krachtens de artikelen 126/1 en 126/3 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en dat geen verzoek om identificatiegegevens is, teneinde met name:
a) de metagegevens in verband met een elektronische communicatie te bepalen;
b) de eindapparatuur te lokaliseren;
c) te bepalen of de eindapparatuur is ingeschakeld of uitgeschakeld;]2
[3 7° digitaledienstenverordening: Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG;
8° tussenhandeldienst: een van de diensten bedoeld in artikel 3, onder g), i) en j), van de digitale-dienstenverordening.]3
[1 De termen gebruikt in deze wet hebben dezelfde betekenis als deze verleend in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, in de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, in de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten, alsook in de bijbehorende uitvoeringsbesluiten.]1
----------
(1)<W 2018-01-26/08, art. 30, 022; Inwerkingtreding : 10-02-2018>
(2)<W 2022-07-20/14, art. 19, 028; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
(3)<W 2024-04-21/06, art. 6, 031; Inwerkingtreding : 25-05-2024>
HOOFDSTUK II. - De raadgevende Comités.
Afdeling 1. - Raadgevend Comité voor de telecommunicatie.
Art.3.
<Opgeheven bij KB 2024-05-12/17, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.4.
<Opgeheven bij KB 2024-05-12/17, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.5.
<Opgeheven bij KB 2024-05-12/17, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.6.
<Opgeheven bij KB 2024-05-12/17, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.7.
<Opgeheven bij KB 2024-05-12/17, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Afdeling 2. - Raadgevend Comité voor de postdiensten.
Art.8.
<Opgeheven bij KB 2024-05-12/16, art. 9, 033; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.9.
<Opgeheven bij KB 2024-05-12/16, art. 9, 033; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.10.
<Opgeheven bij KB 2024-05-12/16, art. 9, 033; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.11.
<Opgeheven bij KB 2024-05-12/16, art. 9, 033; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.12.
<Opgeheven bij KB 2024-05-12/16, art. 9, 033; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
HOOFDSTUK III. - Het Instituut.
Afdeling 1. - Algemeen.
Art.13.[1 Het Instituut is een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid.]1
Het Instituut heeft zijn zetel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Het Instituut mag geen enkele commerciële activiteit uitoefenen.
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 11, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Afdeling 2. - Bevoegdheden en opdrachten.
Art.14.<W 2005-07-20/41, art. 73, 005 ; Inwerkingtreding : 31-12-2005> § 1. Onverminderd zijn wettelijke bevoegdheden, heeft het Instituut de volgende taken met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en elektronische communicatiediensten, eindapparatuur, radioapparatuur [12 , met betrekking tot de sector digitale infrastructuren in de zin van de [23 wet van 26 april 2024 tot vaststelling van een kader voor de cyberbeveiliging van netwerk- en informatiesystemen van algemeen belang voor de openbare veiligheid]23, met betrekking tot de sectoren elektronische communicatie en digitale infrastructuren in de zin van de wet van 1 juli 2011 betreffende de beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren,]12 [20 met betrekking tot het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud in de zin van de Verordening (EU) 2021/784 van het Europees Parlement en Raad van 29 april 2021 inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud,]20 [22 met betrekking tot de tussenhandeldiensten,]22 [16 met betrekking tot artikel XI.216/2, § 2, van het Wetboek van economisch recht,]16 en met betrekking tot postdiensten en openbare postnetwerken zoals gedefinieerd door [11 artikel 2 van de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten]11 :
1° het formuleren van adviezen op eigen initiatief, in de gevallen waarin de wetten en besluiten erin voorzien of op verzoek van de minister [22 , van de minister bevoegd voor Economie en van het regeringslid bevoegd voor de Digitale Agenda, binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden,]22 [5 of van de Kamer van volksvertegenwoordigers]5;
2° het nemen van administratieve beslissingen;
3° [12 het toezicht op de naleving van de volgende normen en van de uitvoeringsbesluiten ervan:
a) de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;
b) Titel I, hoofdstuk X, en Titel III van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;
c) de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten [21 met uitzondering van de artikelen 3, § 2, vijfde lid, 5, § 1, 5/2, 5/3, 5/4, 5/5 en 10/1]21;
d) de artikelen 14, § 2, 2°, [19 15]19 [22 , 15/1]22 en 21, §§ 5 tot en met 7, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector;
e) de artikelen 4 en 4/1 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector;
f) de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;
g) de wet van 1 juli 2011 betreffende de beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren, wat de sectoren elektronische communicatie en digitale infrastructuren betreft;
h) [23 de wet van 26 april 2024 tot vaststelling van een kader voor de cyberbeveiliging van netwerk- en informatiesystemen van algemeen belang voor de openbare veiligheid, voor wat betreft de taken toegewezen aan de sectorale overheid en de sectorale inspectiedienst voor de sector digitale infrastructuur, met uitzondering van de verleners van vertrouwensdiensten in de zin van artikel 8, 24°, van dezelfde wet;]23
i) de Verordening (EU) 611/2013 van de Commissie van 24 juni 2013 betreffende maatregelen voor het melden van inbreuken in verband met persoonsgegevens op grond van Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende privacy en elektronische communicatie;
[13 j) elke bindende rechtshandeling in het Europese Unierecht, die opdrachten toewijst aan de nationale regelgevende instantie in de sector van de post of elektronische communicatie;]13
[14 k) elk bindend besluit aangenomen door:
i) het Instituut;
ii) de ministers op basis van artikel 105, § 6, eerste lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;
iii) de Europese Commissie in de sector van de elektronische communicatie of in de postsector;]14
[20 l) de Verordening (EU) 2021/784 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud, onverminderd de taken die aan andere bevoegde autoriteiten zijn toevertrouwd krachtens artikel 12, lid 1, a) en b), van die verordening;]20
[22 m) de digitaledienstenverordening.]22
Voor de toepassing van de wet van 7 april 2019 tot vaststelling van een kader voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen van algemeen belang voor de openbare veiligheid, wordt het Instituut aangewezen als sectorale overheid en inspectiedienst voor de sector digitale infrastructuren. De Koning kan de praktische inspectiemodaliteiten voor deze sector bepalen, na advies van het Instituut.]12
4° in geval van een geschil tussen aanbieders [13 van elektronische-communicatienetwerken]13, -diensten of -apparatuur, of in geval van een geschil tussen [11 aanbieders van postdiensten]11, (of in geval van [8 een geschil tussen de in de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedoelde aanbieders van audiovisuele mediadiensten]8,) het formuleren van voorstellen om de partijen te verzoenen binnen de termijn van één maand. De Koning legt de nadere regels van die procedure vast op advies van het Instituut; <W 2007-03-16/41, art. 59, 2°, 008; Inwerkingtreding : 15-04-2007>
[6 4° /1 in geval van geschil tussen aanbieders [13 van elektronische-communicatienetwerken]13, -diensten of -apparatuur, of in geval van een geschil tussen [11 aanbieders van postdiensten]11, of in geval van [8 een geschil tussen de in de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedoelde aanbieders van audiovisuele mediadiensten]8 [16 of in het geval van het uitblijven van akkoord in de zin van artikel XI.216/2, § 2, van het Wetboek van economisch recht]16, het nemen van een administratieve beslissing [10 op basis van artikel 4 of 4/1 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector]10;]6
5° het stellen van alle nuttige daden die als doel hebben de voorbereiding van de toepassing van inwerking getreden Europese richtlijnen in de sectoren post en telecommunicatie.
[2 6° Het Instituut houdt toezicht op de uitvoering van de opdrachten van openbare dienst die door de Staat uitbesteed worden in de postsector en in de sector van de elektronische communicatie [7 , onder voorbehoud van de opdrachten van openbare dienst toegekend in het kader van artikel 141, § 1bis, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven]7. Het Instituut informeert zowel de Minister bevoegd voor de Postsector als de minister bevoegd voor Overheidsbedrijven over de uitvoering van het beheerscontract;]2
[17 7° het uitoefenen van de toezichts- en sanctieopdrachten uit die hem zijn toevertrouwd bij het koninklijk besluit dat voorziet in de uitvoering van artikel 5, § 2, van de wet van 20 juli 2022 inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot aanwijzing van een nationale cyberbeveiligingscertificeringsautoriteit.]17
[23 Voor de toepassing van de wet van 26 april 2024 tot vaststelling van een kader voor de cyberbeveiliging van netwerk- en informatiesystemen van algemeen belang voor de openbare veiligheid, wordt het Instituut aangewezen als sectorale overheid in de zin van artikel 8, 54°, van dezelfde wet en als sectorale inspectiedienst in de zin van artikel 44, § 1, tweede lid, van dezelfde wet voor de sector digitale infrastructuur, met uitzondering van de verleners van vertrouwensdiensten in de zin van artikel 8, 24°, van dezelfde wet, en voor de sector post- en koeriersdiensten.]23
[22 § 1/1. Wat de federale bevoegdheden betreft, is het Instituut een bevoegde autoriteit in de zin van artikel 49 van de digitaledienstenverordening.]22
§ 2. In het kader van zijn bevoegdheden :
1° kan het Instituut op een niet discriminerende wijze alle onderzoeken en openbare raadplegingen organiseren [5 ; het moet dergelijke openbare raadplegingen organiseren zodat het rekening houdt met de standpunten van de eindgebruikers, consumenten (met inbegrip van met name consumenten met een handicap), fabrikanten en ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken en/of -diensten aanbieden over aangelegenheden die verband houden met alle eindgebruikers- en consumentenrechten met betrekking tot openbare elektronische-communicatiediensten, met name wanneer zij een belangrijke invloed hebben op de markt; deze raadplegingen waarborgen dat bij de besluitvorming van het Instituut inzake vraagstukken die verband houden met de rechten van eindgebruikers en consumenten wat openbare elektronische-communicatiediensten betreft het op passende wijze rekening houdt met de belangen van de consumenten op het gebied van elektronische communicatie]5;
2° kan het Instituut van elke betrokken persoon op gemotiveerde wijze alle nuttige informatie opvragen. Het Instituut bepaalt de termijn waarbinnen de inlichtingen moeten worden meegedeeld;
3° werkt het Instituut samen met en verstrekt het informatie aan :
a) de Europese Commissie [5 , ENISA, het Bureau [22 , Berec en aan de Europese Raad voor digitale diensten]22]5;
b) de buitenlandse regulerende instanties voor postdiensten en telecommunicatie;
c) de regulerende instanties in de overige economische sectoren;
d) de federale overheidsdiensten die belast zijn met consumentenbescherming;
e) de Belgische instanties die belast zijn met mededinging.
De Koning kan, na raadpleging van deze instanties en van het Instituut en op gezamenlijk voorstel van de minister die bevoegd is voor Economie en van de minister de nadere regels vastleggen inzake samenwerking, raadpleging en uitwisseling van informatie tussen deze instanties en het Instituut;
f) de regulerende instanties van Gemeenschappen en Gewesten en dit volgens de nadere regels die werden afgesproken in samenwerkingsakkoorden met deze beleidsniveaus;
[5 g) de openbare diensten die bevoegd zijn op het stuk van openbare veiligheid, [18 met inbegrip van de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen,]18 of civiele veiligheid en bescherming, of civiele verdediging, of crisisplanning, of veiligheid of bescherming van het economische en wetenschappelijke potentieel van het land;]5
[6 h) [13 de Gegevensbeschermingsautoriteit;]13
i) [22 de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie;
De Koning kan, na raadpleging van het Instituut en op gezamenlijk voorstel van de minister bevoegd voor Economie en van de minister, de nadere regels vastleggen van de samenwerking, raadpleging en uitwisseling van informatie tussen de in het eerste lid bedoelde Federale Overheidsdienst en het Instituut;]22]6
[15 j) de ministers bedoeld in artikel 105, § 1, derde lid, 1°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en hun kabinet, voor de uitvoering van dit artikel;]15
[20 k) het federaal parket en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten bedoeld in Verordening (EU) 2021/784 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud;]20
[21 k) [22 ...]22
l) [22 de sociaal inspecteurs van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de sociaal inspecteurs van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de sociaal inspecteurs van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en de sociaal inspecteurs van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;]22]21
[22 m) de digitaledienstencoördinatoren en de andere bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 49 van de digitaledienstenverordening;]22
4° verleent het Instituut zijn medewerking aan de gemengde Commissie voor telecommunicatie, opgericht bij het koninklijk besluit van 10 december 1957 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 september 1993;
5° kan het Instituut enkel besluiten nemen met betrekking tot die elektronische communicatienetwerken waarvoor de gemeenschappen eveneens bevoegd zijn nadat er omtrent de uitoefening van bevoegdheden met betrekking tot deze elektronische communicatienetwerken een samenwerkingsakkoord met de Gemeenschappen in werking is getreden.
[1 6° [4 mag het Instituut, mits de redenen]4 voor de nietigverklaring worden geëerbiedigd en de omvang van het toepassingsgebied niet wordt gewijzigd, overgaan tot de vervanging van een door een rechterlijke autoriteit vernietigd besluit wanneer, wegens die nietigverklaring, één of meer doelstellingen beoogd [13 in artikel 6 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie of in artikel 35 van de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad]13 niet langer worden gehaald. [3 Het Instituut kan in een dergelijke vervanging tevens voorzien wanneer het vernietigde besluit betrekking heeft op de postsector en één of meer van de volgende doelstellingen niet langer worden gehaald :
- waken over de kwaliteit en het voortbestaan van de universele dienst;
- waken over de belangen van de gebruikers van postdiensten;
- bijdragen tot de ontwikkeling van een interne markt voor postdiensten;
- het bevorderen van de concurrentie in de postsector;]3]1
[13 7° kan, in de hoedanigheid van inspectiedienst, de mededeling van het beveiligingsplan van de exploitant eisen op elk moment, in afwijking van artikel 25, § 2, van de wet van 1 juli 2011 betreffende de beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren.]13
§ 3. In het kader van de samenwerking met de in de vorige paragraaf onder punt 3 opgesomde instanties kunnen de leden van de Raad en de leden van het personeel van het Instituut vertrouwelijke informatie waarvan ze kennis hebben in het kader van de uitvoering van hun functie, meedelen aan deze instanties [5 , voor zover deze mededeling noodzakelijk is voor de uitvoering van de opdrachten van deze autoriteiten]5.
[22 § 4. Op voorstel van het Instituut of op gezamenlijk voorstel van de minister bevoegd voor Economie, van het regeringslid bevoegd voor de Digitale Agenda en van de minister, na advies van het Instituut, kan de Koning de nadere regels vaststellen van de samenwerking, raadpleging en uitwisseling van informatie tussen het Instituut en de andere sectorale overheden die nog niet onder paragraaf 2, 3°, vallen, wanneer dit nuttig is voor een doeltreffende toepassing van de digitaledienstenverordening.]22
----------
(1)<W 2009-05-18/04, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
(2)<W 2010-12-13/07, art. 35, 013; Inwerkingtreding : 31-12-2010>
(3)<W 2010-12-13/07, art. 36, 013; Inwerkingtreding : 31-12-2010>
(4)<W 2011-05-31/02, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(5)<W 2012-07-10/04, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
(6)<W 2014-03-27/35, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
(7)<W 2017-04-18/03, art. 42, 019; Inwerkingtreding : 04-05-2017>
(8)<W 2017-05-05/03, art. 66, 020; Inwerkingtreding : 02-06-2017>
(9)<W 2017-07-31/30, art. 2,1°, 021; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
(10)<W 2017-07-31/30, art. 2,2°, 021; Inwerkingtreding : 18-02-2018>
(11)<W 2018-01-26/08, art. 31, 022; Inwerkingtreding : 10-02-2018>
(12)<W 2019-04-07/15, art. 88, 023; Inwerkingtreding : 03-05-2019>
(13)<W 2021-12-21/05, art. 12, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
(14)<W 2022-02-17/16, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 21-03-2022>
(15)<W 2022-02-17/16, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 21-03-2022>
(16)<W 2022-06-19/03, art. 96, 026; Inwerkingtreding : 01-08-2022>
(17)<W 2022-07-20/11, art. 39, 027; Inwerkingtreding : 05-08-2022>
(18)<W 2022-07-20/11, art. 40, 027; Inwerkingtreding : 05-08-2022>
(19)<W 2022-07-20/14, art. 20, 028; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
(20)<W 2023-11-05/07, art. 89, 029; Inwerkingtreding : 21-12-2023>
(21)<W 2023-12-17/20, art. 18, 030; Inwerkingtreding : 07-01-2024>
(22)<W 2024-04-21/06, art. 7, 031; Inwerkingtreding : 25-05-2024>
(23)<W 2024-04-26/19, art. 83, 035; Inwerkingtreding : 18-10-2024>
Art.15.[1 § 1. Wanneer het noodzakelijk is om het Instituut in staat te stellen een van zijn opdrachten inzake toepassing en controle van de bepalingen opgesomd in artikel 14, § 1, 3°, a) en g) tot i) uit te voeren, mag het Instituut van een operator, schriftelijk en met redenen omkleed, eisen dat hij antwoordt op een verzoek om identificatiegegevens. Het Instituut bepaalt de termijn waarbinnen de gevraagde gegevens moeten worden meegedeeld.
§ 2. Wanneer het noodzakelijk is om het Instituut in staat te stellen een van zijn opdrachten inzake toepassing en controle van de bepalingen opgesomd in artikel 14, § 1, 3°, a) en g) tot i) uit te voeren, mag het Instituut van een operator, schriftelijk en met redenen omkleed, eisen dat hij antwoordt op een verzoek om metagegevens. Het Instituut bepaalt de termijn waarbinnen de gevraagde gegevens moeten worden meegedeeld.
Tenzij in geval van een naar behoren gerechtvaardigde hoogdringendheid en tenzij anonieme metagegevens worden gevraagd aan de operator, mag het Instituut het verzoek aan de operator pas richten na het voorleggen van een met redenen omkleed en schriftelijk verzoek aan de Gegevensbeschermingsautoriteit en na het ontvangen van de schriftelijke toestemming van deze laatste.
In geval van een naar behoren gerechtvaardigde hoogdringendheid deelt het Instituut na de verzending van het verzoek naar de operator onverwijld een kopie van dat verzoek, de motivering van het verzoek, alsook de rechtvaardiging van de hoogdringendheid mee aan de Gegevensbeschermingsautoriteit. De Gegevensbeschermingsautoriteit voert daarna een controle uit.
Wanneer na deze latere controle de Gegevensbeschermingsautoriteit weigert de geldigheid te bevestigen van het verzoek dat door het Instituut naar de operator is verstuurd, laat het Instituut dat onverwijld aan de betrokken operator weten en wist het de ontvangen metagegevens.
Voor de toepassing van deze paragraaf vraagt het Instituut aan de operator geanonimiseerde of gepseudonimiseerde metagegevens tenzij, op basis daarvan niet aan het beoogde doel kan worden beantwoord.
§ 3. In afwijking van de paragrafen 1 en 2 en om de naleving door een operator van de artikelen 122, 123, 126, 126/1, 126/2, 126/3 of 127 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie of van een besluit ter uitvoering van een van deze artikelen te controleren, kan het Instituut met een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van een operator eisen om aan het Instituut toegang te verlenen zodat het een databank kan raadplegen die een van deze artikelen of een van deze uitvoeringsbesluiten ten uitvoer legt.
Het eerste lid is wat betreft de artikelen 126, 126/1, 126/2, 126/3 en 127 van de voormelde wet van 13 juni 2005 en de uitvoeringsbesluiten ervan slechts van toepassing voor zover het Instituut op basis van de informatie meegedeeld door de procureur des Konings met toepassing van artikel 21/1, ermee belast wordt de operator te sanctioneren.
Het aan de operator gerichte verzoek vermeldt nauwkeurig de naam van de personeelsleden van het Instituut die deze databank mogen raadplegen.
Deze personeelsleden mogen enkel een kopie nemen van de gegevens en documenten die worden geraadpleegd in het kader van het eerste lid teneinde inbreuken vast te stellen gepleegd door de operator.
§ 4. Voor de toepassing van de paragrafen 1 tot 3, moet de motivering van het verzoek gericht aan de operator of aan de Gegevensbeschermingsautoriteit uitgewerkt zijn in het licht van de omstandigheden.
Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2, motiveert het Instituut:
1° het verband tussen de gevraagde gegevens en de aan het Instituut toegewezen opdracht;
2° dat het niet meer gegevens vraagt dan die welke strikt nodig zijn in het kader van die opdracht.
Voor de toepassing van paragraaf 2 geeft het Instituut in het verzoek gericht aan de Gegevensbeschermingsautoriteit het volgende aan:
1° de reden waarom de verstrekking door de operator van geanonimiseerde metagegevens niet volstaat om het nagestreefde doel te bereiken;
2° de reden waarom de verstrekking door de operator van gepseudonimiseerde metagegevens niet volstaat om het nagestreefde doel te bereiken, behalve wanneer het verzoek preciseert dat de operator dergelijke gegevens moet verstrekken.
Worden opgenomen in een inventaris die bij het Instituut wordt bijgehouden:
1° de verzoeken gericht aan de operatoren en aan de Gegevensbeschermingsautoriteit;
2° de motivering van het verzoek en de rechtvaardiging van de hoogdringendheid die meegedeeld zijn aan de Gegevensbeschermingsautoriteit overeenkomstig paragraaf 2, derde lid;
3° de toestemmingen verleend door de Gegevens-beschermingsautoriteit.]1
----------
(1)<W 2022-07-20/14, art. 21, 028; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
Afdeling 2/1. [1 - Onderzoeksbevoegdheden in het kader van de digitaledienstenverordening.]1
----------
(1)
Art. 15/1. [1 § 1. In het kader van artikel 51, lid 1, onder b), van de digitaledienstenverordening voert het Instituut zelf inspecties van gebouwen uit.
Deze inspectie kan slechts plaatsvinden na een besluit van de Raad of, indien het onmogelijk is een buitengewone zitting van de Raad bijeen te roepen, na een besluit van de voorzitter namens de Raad. Het besluit van de voorzitter wordt door de Raad bevestigd binnen vier werkdagen na de aanneming ervan. Bij gebrek aan bevestiging binnen deze termijn wordt dat besluit zonder gevolg.
Het besluit van de Raad of zijn voorzitter bevat het voorwerp en het doel van de inspectie, legt de datum vast waarop de inspectie begint, en vermeldt de sancties die van toepassing zijn bij niet-naleving.
Artikel 19, eerste lid, is niet van toepassing op deze paragraaf.
Het Instituut kan in een privéwoning een inspectie uitvoeren door ten minste twee ambtenaren die gezamenlijk handelen:
1° wanneer er redenen zijn om te vermoeden dat informatie over een inbreuk op de digitaledienstenverordening wordt bewaard in een geheel of gedeeltelijk aan de privéwoning toegewezen ruimte, en;
2° na toestemming van een onderzoeksrechter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel of van een onderzoeksrechter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel, die, voor de toepassing van deze paragraaf, ook bevoegd is buiten zijn arrondissement.
Enkel personeelsleden van het Instituut die beschikken over een legitimatiekaart waarvan het model door de Koning is vastgesteld, mogen tussen acht en achttien uur inspecties ter plaatse uitvoeren.
Indien nodig kan het Instituut een beroep doen op de openbare macht.
§ 2. In het kader van artikel 51, lid 1, onder c), van de digitaledienstenverordening wordt het verzoek om uitleg ingediend door een of meer personeelsleden van het Instituut, die de volmacht hebben gekregen van de Raad.
De uitleg wordt opgenomen in een verslag dat wordt ondertekend door de ondervraagde persoon of personen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-04-21/06, art. 9, 031; Inwerkingtreding : 25-05-2024>
Afdeling 3. - De Raad.
Onderafdeling 1. - Algemeen.
Art.16.De Raad is gemachtigd om alle nuttige daden te stellen ter uitoefening van de bevoegdheden van het Instituut. [1 Hij oefent zijn bevoegdheden uit op een onpartijdige en transparante manier en op het gepaste moment. ]1 Hij vertegenwoordigt het Instituut in rechte en ten aanzien van derden en kan namens het Instituut overeenkomsten sluiten. [2 ...]2
De Raad kan, bij eenparige beslissing, sommige van zijn bevoegdheden overdragen aan een of meer van zijn leden [3 ...]3. [3 Op dezelfde manier kan hij sommige van zijn bevoegdheden overdragen aan een personeelslid in de volgende gevallen:
1° voor de materie bedoeld in artikel 11, § 1, 2°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;
2° voor de materie bedoeld in artikel 18 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, met uitsluiting van de frequentiebanden waarvoor de Koning een procedure heeft vastgesteld die erop gericht is het aantal te verlenen gebruiksrechten te beperken, overeenkomstig artikel 20, § 1, van dezelfde wet;
3° voor de materie bedoeld in artikel 39, § 2, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;
4° voor beslissingen inzake courant beheer van inkomsten en uitgaven.]3
De Raad kan schriftelijk de ondertekening van sommige documenten aan een of meer personeelsleden delegeren.
De Raad kan een beroep doen op externe expertise in het kader van de uitvoering van de opdrachten van het Instituut. Die experten moeten onafhankelijk zijn van elke natuurlijke of rechtspersoon die onder het toezicht van het Instituut staat.
----------
(1)<W 2012-07-10/04, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
(2)<W 2014-03-27/35, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
(3)<W 2021-12-21/05, art. 13, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Onderafdeling 2. - Samenstelling.
Art.17.§ 1. De Raad is samengesteld uit vier leden, te weten een voorzitter en drie gewone leden. Twee van de leden behoren tot de Nederlandstalige taalrol en de twee andere leden tot de Franstalige. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.
§ 2. De Koning benoemt de voorzitter en de overige leden van de Raad bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad [8 op gezamenlijk voorstel van de minister en van de minister bevoegd voor Economie]8.
[7 ...]7
De leden van de Raad worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van zes jaar.
Behalve in geval van afzetting zoals bedoeld in § 5, blijven de leden van de Raad evenwel hun functie uitoefenen na het einde van hun mandaat zolang niet in hun vervanging voorzien is.
[2 [6 ...]6 De Raad kan [6 ...]6 externe experten uitnodigen om met of zonder raadgevende stem de vergaderingen van de Raad bij te wonen. [6 ...]6 De externe experten zijn onderworpen aan dezelfde regels als degenen die overeenkomstig artikel 17, § 3, van toepassing zijn op de leden van de Raad. De experten moeten zich houden aan het beroepsgeheim tijdens en na het einde van hun opdracht. Zij mogen geen vertrouwelijke informatie waarvan ze kennis hebben in het kader van de uitoefening van hun opdracht meedelen aan derden, behalve in de wettelijk vastgelegde uitzonderingen. Niet-naleving van die verplichting leidt tot de onmiddellijke stopzetting van de opdracht.]2
[6 ...]6
§ 3. De leden van de Raad worden benoemd op grond van hun bekwaamheid, hun integriteit en hun onafhankelijkheid. Die voorwaarden dienen vervuld te blijven tijdens de hele duur van het mandaat.
De leden van de Raad mogen geen enkel belang hebben in de ondernemingen die actief zijn op de markt van de telecommunicatie en/of de postdiensten [8 en/of de tussenhandeldiensten]8, noch direct of indirect, gratis of bezoldigd, voor deze ondernemingen enige functie uitoefenen of enige dienst verrichten. Die voorwaarde dient vervuld te blijven tijdens de hele duur van het mandaat en gedurende [1 één jaar]1 na het einde van dat mandaat.
§ 4. De leden van de Raad zijn voltijds tewerkgesteld. De Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bepaalt het statuut en de bezoldiging van de Voorzitter en van de overige leden van de Raad, alsook hun plichten.
§ 5. De leden van de Raad kunnen bij een in Ministerraad overlegd besluit, [8 op gezamenlijk voorstel van de minister en van de minister bevoegd voor Economie ]8, worden afgezet.
De Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, stelt de omstandigheden vast waarin een afzetting voorgesteld kan worden.
----------
(1)<W 2009-05-18/04, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
(2)<W 2009-12-30/01, art. 182, 012; Inwerkingtreding : 10-01-2010>
(3)<W 2011-05-31/02, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(4)<W 2012-07-10/04, art. 6, 015; Inwerkingtreding : onbepaald , de eerstvolgende benoeming van de Raad van het Instituut>
(5)<W 2014-03-27/35, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
(6)<W 2017-07-31/30, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
(7)<W 2021-12-21/05, art. 14, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
(8)<W 2024-04-21/06, art. 10, 031; Inwerkingtreding : 25-05-2024>
Art.18. Met uitzondering van de leden die aangewezen worden bij de eerste samenstelling van de Raad, moeten de leden het bewijs leveren van de functionele kennis van de tweede taal zoals bepaald in artikel 43ter, § 7, eerste lid, van de wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Onderafdeling 3. - Werking.
Art.19.De Raad biedt elke persoon die rechtstreeks en persoonlijk bij een besluit betrokken is, de gelegenheid om vooraf gehoord te worden.
De besluiten van de Raad worden aan de personen die rechtstreeks en persoonlijk betrokken zijn [1 , aan de minister alsook aan de minister bevoegd voor Economie meegedeeld, binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden]1.
----------
(1)<W 2024-04-21/06, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 25-05-2024>
Art.20.§ 1. [2 [4 Wanneer de Raad [5 ]4 een inbreuk vaststelt op de wetgeving of reglementering waarvan de naleving door het Instituut wordt gecontroleerd of hun uitvoeringsmaatregelen, die een onmiddellijke en ernstige dreiging inhoudt voor de openbare veiligheid]5, de openbare veiligheid of de volksgezondheid of die ernstige economische of operationele problemen met zich kan brengen voor andere aanbieders of gebruikers van elektronische-communicatienetwerken of -diensten, of andere gebruikers van het radiospectrum, [4 of voor aanbieders of gebruikers van postnetwerken of -diensten]4 ]2 [6 , kan hij alle passende voorlopige maatregelen aannemen]6. [6 Hij bepaalt de duur ervan, zonder dat deze initieel drie maanden, verlengbaar met een nieuwe termijn van maximaal drie maanden indien de uitvoeringsprocedures nog niet voltooid zijn, mag overschrijden.]6 [2 Hij mag deze maatregelen nemen zelfs indien zij een impact hebben op de contractuele relaties van betrokken partijen.]2 [2 ...]2.]1 [5 ...]5 [5 Teneinde te garanderen dat de voorlopige maatregelen in acht worden genomen, kan de Raad de in artikel 21, § 5, eerste lid, 2/1°, bedoelde dwangsom opleggen, desgevallend tijdens het onderzoek van het dossier. Hij waakt er in elk geval over dat de aangenomen maatregel geen onomkeerbare gevolgen teweegbrengt.]5
[2 De betrokkene kan binnen drie werkdagen vragen om gehoord te worden om zijn standpunt uiteen te zetten en [5 corrigerende maatregelen]5 voor te stellen.
De Raad kan vervolgens, indien nodig, de voorlopige maatregelen opheffen, aanpassen of bekrachtigen.]2
§ 2. Onder de voorwaarden bepaald in § 1 en indien het materieel niet mogelijk is een buitengewone zitting van de Raad bijeen te roepen, is de voorzitter bevoegd om namens de Raad voorlopige maatregelen te nemen. Het besluit van de [2 voorzitter]2 dat voorlopige maatregelen oplegt moet door de Raad worden bevestigd binnen vier werkdagen na de aanneming ervan. Bij gebrek aan bevestiging binnen deze termijn wordt het besluit van de voorzitter zonder gevolg.
[6 § 3. In het kader van artikel 51, lid 2, onder e), van de digitaledienstenverordening neemt de Raad, wanneer hij prima facie een inbreuk vaststelt, de voorlopige maatregelen aan overeenkomstig dit artikel, met uitzondering van paragraaf 1, eerste lid, eerste zin.]6
----------
(1)<W 2009-05-18/04, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
(2)<W 2012-07-10/04, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
(3)<W 2017-05-05/03, art. 67, 020; Inwerkingtreding : 02-06-2017>
(4)<W 2017-07-31/30, art. 4, 021; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
(5)<W 2021-12-21/05, art. 15, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
(6)<W 2024-04-21/06, art. 12, 031; Inwerkingtreding : 25-05-2024>
Art.21.[1 § 1. [2 Indien de Raad over een reeks aanwijzingen beschikt die zouden kunnen wijzen op [6 een inbreuk]6 van de wetgeving of reglementering waarvan de naleving door het Instituut wordt gecontroleerd [7 , van een besluit]7 van het Instituut genomen ter uitvoering van die wetgeving of reglementering [7 of van een beslissing bedoeld in artikel 105, § 6, eerste lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie]7, deelt hij [3 in voorkomend geval]3 zijn grieven mee aan de betrokkene, alsook de beoogde maatregelen bedoeld in paragraaf 5 die toegepast zullen worden, indien [6 de inbreuk]6 bevestigd wordt.]2 [6 De aldus vastgestelde sancties zijn passend, doeltreffend, evenredig en ontmoedigend.]6
§ 2. De Raad stelt de termijn vast waarover [2 de betrokkene ]2 beschikt om het dossier te raadplegen en zijn schriftelijke opmerkingen voor te leggen. Deze termijn mag niet korter zijn dan tien werkdagen.
§ 3. [2 De betrokkene ]2 wordt uitgenodigd om te verschijnen op de datum die door de Raad wordt vastgesteld en per aangetekende brief wordt meegedeeld. Hij mag zich laten vertegenwoordigen door de raadsman van zijn keuze.
§ 4. De Raad kan elke persoon horen die een nuttige bijdrage kan leveren tot zijn informatie, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van [2 de betrokkene]2 .
§ 5. [2 Indien de Raad [6 een inbreuk]6 constateert, [3 kan hij in een of meer besluiten, een of meer van de volgende maatregelen aannemen :
1° [6 het bevel om een einde te maken aan de inbreuk, ofwel onmiddellijk, ofwel binnen een redelijke termijn die hij bepaalt, voor zover nog geen einde werd gemaakt aan deze inbreuk; het Instituut neemt daartoe gepaste en evenredige maatregelen om te garanderen dat deze voorwaarden in acht worden genomen;]6]3
[3 ...]3
[3 1°/1]3 voorschriften in verband met de manier waarop [6 de inbreuk]6 ongedaan moet worden gemaakt;
[9 1° /2 in het kader van de digitaledienstenverordening, de door de aanbieder van een tussenhandeldienst voorgestelde beloften aanvaarden en ze bindend maken;]9
2° [6 de betaling binnen de termijn bepaald door de Raad van een administratieve boete die aan de Schatkist toekomt ten bedrage van maximaal 5 000 euro voor natuurlijke personen en van maximaal 5 % van de geconsolideerde omzet van de overtreder, vóór belastingen en exclusief btw, gedurende het jongste volledige boekjaar in de sector voor elektronische communicatie of voor postdiensten in België of, indien de overtreder geen activiteiten ontwikkelt waarmee een omzet wordt behaald, ten bedrage van maximaal 1 000 000 euro voor rechtspersonen. Voor de inbreuken op hoofdstuk 2 van de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedraagt de administratieve boete maximaal 5 % van de geconsolideerde omzet die de overtreder, vóór belastingen en exclusief btw, gedurende het jongste volledige boekjaar in de sector in kwestie heeft behaald, beperkt tot 125 000 euro.]6 [9 Wat de inbreuken op de digitaledienstenverordening betreft, is het maximumbedrag van de administratieve boete het in artikel 52, lid 3, van die verordening bedoelde bedrag;]9
[6 2° /1 teneinde een of meer van zijn besluiten te doen naleven, de betaling binnen de termijn bepaald door de Raad van een dwangsom die aan de Schatkist toekomt ten bedrage van maximaal 500 euro per dag vertraging voor natuurlijke personen en van 5 % van de dagomzet per dag vertraging euro voor rechtspersonen. De dwangsom is verschuldigd vanaf de datum vastgesteld door de Raad in zijn besluit.]6 [9 Wat de inbreuken op de digitaledienstenverordening betreft, is het maximumbedrag van de dwangsom het in artikel 52, lid 4, van die verordening bedoelde bedrag;]9
3° het bevel om de levering van een dienst of dienstenpakket die bij voortzetting zou leiden tot een aanzienlijke verstoring van de mededinging, te staken of op te schorten zolang de toegangsverplichtingen die na een marktanalyse uitgevoerd overeenkomstig de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie zijn opgelegd, niet worden nageleefd op de wijze bepaald door de Raad [6 of in de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad]6.
[6 De dagomzet bedoeld in het eerste lid, 2° /1, is de totale geconsolideerde jaaromzet vóór belastingen en exclusief btw, behaald in België, in de sector voor elektronische communicatie of voor postdiensten gedurende het jongste volledige boekjaar gedeeld door 365.]6
Bij gebrek aan gegevens over de [6 in het eerste lid, 2° en 2° /1]6, bedoelde omzet, kan het Instituut een omzet bepalen op basis van gegevens verkregen van derden of op basis van de omzet van een vergelijkbare persoon.]2]1
[6 § 5/1. De in paragraaf 5, eerste lid, 2° en 2/1°, bedoelde boetes en dwangsommen zijn niet fiscaal aftrekbaar.]6
[8 § 5/2. In afwijking van paragraaf 5, indien de Raad het bestaan vaststelt van een inbreuk op de bepalingen bedoeld in artikel 18 van Verordening (EU) 2021/784 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud door de aanbieder van de hostingdienst, kan hij, in een of meerdere beslissingen, een of meerdere van de volgende maatregelen nemen:
1° het bevel om een einde te maken aan de inbreuk, ofwel onmiddellijk, ofwel binnen een redelijke termijn die hij bepaalt, voor zover nog geen einde werd gemaakt aan deze inbreuk;
2° de betaling binnen de termijn bepaald door de Raad van een dwangsom ten bedrage van maximaal vier procent van de gemiddelde dagelijkse wereldwijde omzet van de aanbieder van de hostingdiensten;
3° de betaling binnen de termijn bepaald door de Raad van een administratieve boete die aan de Schatkist toekomt ten bedrage van maximaal vier procent van de jaarlijkse wereldwijde omzet van de desbetreffende aanbieder van de hostingdiensten.
De omzet bedoeld in het eerste lid, 2° en 3°, is het door een onderneming gegenereerde bedrag in de zin van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen.]8
§ 6. [2 Indien de overeenkomstig paragraaf 5 genomen maatregelen niet hebben geleid tot de stopzetting van [6 de inbreuk]6, kan de Raad, na het volgen van de procedure bepaald in de paragrafen 1 tot 5, een administratieve boete [6 of een dwangsom]6 opleggen waarvan het bedrag of het percentage maximaal het dubbele is van het bedrag of het percentage vermeld in paragraaf 5, [6 eerste lid, 2° en 2° /1]6.]2
[2 § 7. Indien de maatregelen die overeenkomstig paragraaf 5 worden genomen, [6 de inbreuk]6 niet hebben kunnen verhelpen en als het gaat om [6 een ernstige of herhaalde inbreuk]6 kan de Raad bovendien :
1° de toegekende gebruiksrechten, waarvan de voorwaarden niet nageleefd werden, opschorten of intrekken of
2° de volledige of gedeeltelijke opschorting bevelen van de exploitatie van het netwerk of van de levering van de betrokken dienst, alsook van het te koop aanbieden of het gebruik van alle betreffende diensten of producten.]2
[6 § 7/1. Het Instituut voorziet enkel in sancties in het kader van de in artikel 49/2 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie beoogde procedure wanneer een onderneming of een overheid, welbewust of door een ernstige nalatigheid, misleidende, foutieve of onvolledige informatie verstrekt.
Bij de bepaling van het bedrag van de boetes of dwangsommen opgelegd aan een onderneming of aan een overheid met toepassing van het eerste lid houdt het Instituut onder andere rekening met de negatieve impact van het gedrag van de onderneming of overheid op de concurrentie en in het bijzonder of, in tegenstelling tot de oorspronkelijk meegedeelde informatie of bij elke update van deze informatie, de onderneming of overheid ofwel een netwerk heeft uitgerold of een netwerk heeft uitgebreid of geüpgraded, ofwel geen netwerk heeft uitgerold en geen objectieve rechtvaardiging heeft verstrekt voor deze planwijziging.]6
[9 § 7/2. De paragrafen 6 tot 7/1 zijn niet van toepassing in geval van inbreuk op de digitaledienstenverordening.
§ 7/3. Wat betreft artikel 51, lid 3, eerste alinea, b), van de digitaledienstenverordening, maakt het Instituut de zaak aanhangig bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in kort geding om de in dit artikel bedoelde beperking te doen bevelen.]9
[2 § 8. Ieder besluit dat overeenkomstig dit artikel wordt genomen wordt onverwijld [6 ...]6 aan de betrokkene en aan de minister meegedeeld en bekendgemaakt op de website van het Instituut. [6 De kennisgeving aan de betrokkene gebeurt via aangetekende brief.]6
Het besluit vermeldt de redelijke termijn waarbinnen de betrokkene aan de opgelegde maatregel of maatregelen dient te voldoen.]2
----------
(1)<W 2009-05-18/04, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
(2)<W 2012-07-10/04, art. 8, 015; En vigueur : 04-08-2012>
(3)<W 2014-03-27/35, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
(4)<W 2016-03-04/11, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 08-04-2016>
(5)<W 2017-05-05/03, art. 68, 020; Inwerkingtreding : 02-06-2017>
(6)<W 2021-12-21/05, art. 16, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
(7)<W 2022-02-17/16, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 21-03-2022>
(8)<W 2023-11-05/07, art. 90, 029; Inwerkingtreding : 21-12-2023>
(9)<W 2024-04-21/06, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 25-05-2024>
Art. 21/1.[1 § 1. De verbalisant stuurt het proces-verbaal dat de feiten, als strafrechtelijke inbreuken ingesteld door een van de bepalingen bedoeld in artikel 14, § 1, 3°, aan de procureur des Konings alsook een afschrift ervan aan de Raad.
Deze laatste kan op grond van dit afschrift de maatregelen nemen bedoeld in de artikelen 20 en 21 alsook elke andere maatregel waarin de reglementering voorziet.
§ 2. Indien er maatregelen worden beoogd, meldt de Raad dat op voorhand aan de procureur des Konings binnen 15 dagen na zijn besluit.
§ 3. De procureur des Konings deelt de Raad schriftelijk binnen een termijn van één maand na de ontvangst van de kennisgeving bedoeld in paragraaf 2, of bij gebrek daaraan uit eigen initiatief mee:
1° dat een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek werd gestart of;
2° dat er een vervolging werd ingesteld, of;
3° dat de artikelen 216bis of 216ter van het Wetboek van Strafvordering werden toegepast, of;
4° dat het dossier zonder gevolg werd geklasseerd om redenen in verband met de elementen die de inbreuk uitmaken, of;
5° dat het dossier zonder gevolg werd geklasseerd om redenen die geen verband houden met de elementen die de inbreuk uitmaken.
§ 4. Wanneer de procureur des Konings aan de Raad de in paragraaf 3, 1°, 2°, 3° of 4° bedoelde informatie verstrekt, legt het Instituut de administratieve sanctie bedoeld in artikel 21 niet op.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 17, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Onderafdeling 4. - Huishoudelijk reglement.
Art.22.[3 De Raad stelt zijn eigen huishoudelijk reglement vast.]3
Dit huishoudelijk reglement bevat minstens de volgende elementen :
1° [2 ...]2
2° [2 ...]2
3° [2 ...]2
4° [2 ...]2
5° [2 ...]2
6° [2 ...]2
7° de nadere regels en de termijnen voor de mededeling van de besluiten en adviezen van de Raad aan de belanghebbende personen;
8° de regels inzake kennisgeving en publicatie van de besluiten en adviezen van de Raad alsook de termijn waarbinnen deze kennisgeving en publicatie gebeuren;
[1 9° de regels inzake het quorum dat vereist is om beslissingen te nemen;]1
[3 10° de nadere regels voor de procedure van elektronische stemming, op voorwaarde dat deze unaniem wordt aanvaard door alle leden.]3
----------
(1)<W 2011-05-31/02, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<W 2014-03-27/35, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
(3)<W 2021-12-21/05, art. 18, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Onderafdeling 5. - Vertrouwelijkheid.
Art.23.§ 1. De leden van de Raad zijn onderworpen aan het beroepsgeheim. Zij mogen geen vertrouwelijke informatie waarvan ze kennis hebben in het kader van de uitvoering van hun functie, meedelen aan derden, behalve in de wettelijke vastgelegde uitzonderingen. Niet-nakoming van die verplichting leidt tot voorstel tot afzetting, in de vorm die bedoeld is in artikel 17, § 5, eerste lid.
§ 2. De verplichting van § 1 blijft van toepassing na het verstrijken van het mandaat van elk lid van de Raad [3 of de vernietiging van zijn benoeming]3.
§ 3. Het instituut draagt zorg voor het bewaren van de vertrouwelijkheid van de gegevens die door bedrijven worden verstrekt en die door het bedrijf als vertrouwelijke ondernemings- en fabricagegegevens worden beschouwd in de zin van artikel 6, § 1, 7°, van de wet van 11 april 1994, betreffende de openbaarheid van bestuur.
[2 Wanneer een onderneming een document overhandigt dat door haar als vertrouwelijk beschouwde gegevens bevat, overhandigt zij tegelijkertijd een niet-vertrouwelijke versie van dit document aan het Instituut. ]2
[1 Wanneer het vertrouwelijke karakter van de gegevens die verstrekt worden door de onderneming, of van bepaalde van die gegevens, twijfelachtig lijkt, verzoekt het Instituut de onderneming uit te leggen om welke redenen volgens haar de betrokken informatie als vertrouwelijk moet worden beschouwd in de zin van artikel 6, § 1, 7°, van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur.
Indien de onderneming nalaat de gevraagde motivering te verstrekken, of wanneer de onderneming de informatie waarvan sprake als vertrouwelijk beschouwt in de zin van artikel 6, § 1, 7°, van de wet van 11 april 1994, mag het Instituut die informatie, op gemotiveerde wijze en nadat het de betrokken onderneming gehoord heeft, verspreiden, op voorwaarde dat die informatie niet vertrouwelijk is uit de aard van de zaak of krachtens de wet.]1
----------
(1)<W 2009-05-18/04, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 14-06-2009>
(2)<W 2012-07-10/04, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
(3)<W 2014-03-27/35, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
Afdeling 4. - De leden van het personeel van het Instituut.
Onderafdeling 1. - Officieren van gerechtelijke politie.
Art.24.[2 § 1.]2 [1 Op voorstel van het Instituut kan de Koning de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie toekennen aan de statutaire personeelsleden van het Instituut die Hij belast met de vaststelling:
1° van de feiten die als strafrechtelijke inbreuken zijn ingevoerd door een van de bepalingen bedoeld in artikel 14, § 1, 3° ;
2° van de inbreuken op het Strafwetboek en op de bijzondere wetten wanneer de inbreuken worden gepleegd door middel van apparatuur, netwerken of diensten van elektronische communicatie of radiocommunicatie in de zin van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.]1
[2 § 2. De Koning wijst onder de in paragraaf 1 bedoelde officieren van gerechtelijke politie van het Instituut diegenen aan die belast worden met de controle van de in artikel 25/1, §§ 1 en 3, beoogde verzoeken.
Onverminderd artikel 25, § 5, voeren de officieren van gerechtelijke politie van het Instituut die krachtens het eerste lid door de Koning aangesteld zijn, hun opdracht volledig onafhankelijk uit. Zij mogen niet worden onderworpen aan een ondergeschikt verband ten opzichte van de andere officieren van gerechtelijke politie van het Instituut.]2
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 19, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
(2)<W 2022-07-20/14, art. 22, 028; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
Art.25.§ 1. In het kader van de controle op het gebruik van het spectrum, de bestrijding van storingen [1 ...]1 alsook de controle op de naleving van de wetgeving inzake elektromagnetische compatibiliteit en de conformiteit van apparatuur, kunnen de [2 officieren van gerechtelijke politie van het Instituut]2 :
1° [1 op elk ogenblik, wanneer zulks voor de uitoefening van hun opdracht noodzakelijk is, ieder vervoermiddel, gebouw en aanhorigheid betreden, behalve als het gaat om een woning in de zin van artikel 15 van de Grondwet;]1
[1 1° /1 met machtiging van de onderzoeksrechter een woning betreden in de zin van artikel 15 van de Grondwet, met inachtneming van de wet van 7 juni 1969 tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize of huiszoeking mag worden verricht;]1
2° alle dienstige vaststellingen doen, zich documenten, stukken, boeken en voorwerpen die bij de opsporing en vaststelling nodig zijn, laten overleggen en die in beslag nemen;
3° alle documenten, stukken, boeken en voorwerpen in beslag nemen, voorzover dit nodig is om [1 aan de inbreuk]1 een einde te maken;
4° alle inlichtingen verzamelen en alle geschreven of mondelinge verklaringen of getuigenissen afnemen;
5° bijstand te verlenen in het kader van de uitvoering van de besluiten van het Instituut.
Wanneer die daden de kenmerken van een huiszoeking dragen, mogen ze alleen met inachtneming van de artikelen 87 tot 90 van het Wetboek van strafvordering worden gesteld.
§ 2. In het kader van de controle op de naleving van de wetgeving inzake elektromagnetische compatibiliteit en de conformiteit van apparatuur kunnen de personeelsleden van het Instituut vermeld in artikel 24, overgaan tot het nemen van monsters en die laten onderzoeken. De Koning, op advies van het Instituut, bepaalt de nadere regels.
§ 3. Behoudens de gevallen vermeld in § 1 kunnen de [2 officieren van gerechtelijke politie van het Instituut]2 alle vaststellingen doen, informatie inzamelen verklaringen opnemen, zich documenten, stukken, boeken, en voorwerpen doen vertonen en die in beslag nemen welke nodig zijn bij de opsporing of vaststelling of nodig zijn om [1 aan de inbreuk]1 een einde te maken. Zij kunnen huiszoekingen of alle andere dienstige daden verrichten tot vaststelling van een inbreuk op de wetgeving waarop zij controle uitoefenen.
Elke huiszoeking gebeurt met inachtneming van de bepalingen van het Wetboek van strafvordering.
De instemming van de onderzoeksrechter is vereist voor een huiszoeking in :
1° de woning van de ondernemingshoofden, bestuurders, zaakvoerders, directeurs en andere personeelsleden van de betrokken onderneming alsook in de woning en de lokalen die gebruikt worden voor professionele doeleinden van natuurlijke en rechtspersonen, intern of extern, belast met het commercieel, rekenplichtig, administratief, fiscaal en financieel beheer van die onderneming;
2° de maatschappelijke of de exploitatiezetel van de betrokken onderneming.
§ 4. De processen-verbaal van de officieren van gerechtelijke politie [2 van het Instituut]2 zijn rechtsgeldig tot bewijs van het tegendeel.
§ 5. In de uitoefening van hun opsporingsopdrachten of bij de vaststelling van inbreuken, staan de officieren van gerechtelijke politie [2 van het Instituut]2 onder het toezicht van de procureur-generaal.
§ 6. De officieren van gerechtelijke politie [2 van het Instituut]2 kunnen voor de uitvoering van hun opdrachten een beroep doen op de openbare macht en beschikken over alle middelen die aan de agenten van de openbare macht worden toegekend.
§ 7. Onverminderd de bijzondere wetten die de geheimhouding van de verklaringen garanderen, zijn de openbare besturen gehouden hun bijstand te verlenen aan de officieren van gerechtelijke politie [2 van het Instituut]2 in de uitoefening van hun opdrachten.
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 20, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
(2)<W 2022-07-20/14, art. 23, 028; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
Art. 25/1. [1 § 1. Om een inbreuk bedoeld in artikel 145, § 3 of § 3bis, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie of in artikel 24, § 1, 2°, te kunnen opsporen, vaststellen of vervolgen, kan een officier van gerechtelijke politie van het Instituut, schriftelijk:
1° van een operator eisen om te antwoorden op een verzoek om identificatiegegevens, dat voor deze doeleinden noodzakelijk is;
2° de medewerking vorderen van de personen en instellingen bedoeld in artikel 46quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering en van verenigingen die hen vertegenwoordigen, op basis van het kenmerk van de onlinebetaling specifiek voor een elektronische-communicatiedienst die voorafgaandelijk meegedeeld is door een operator overeenkomstig de bepaling onder 1°, om de persoon te identificeren die de dienst heeft betaald;
3° de medewerking vorderen van de gesloten centra of woonunits in de zin van de artikelen 74/8 en 74/9 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, waar de inschrijving van de abonnee op een elektronische-communicatiedienst heeft plaatsgevonden, op basis van de contactgegevens van het centrum of de woonunit die voorafgaandelijk meegedeeld zijn door een operator overeenkomstig de bepaling onder 1°, om de abonnee te identificeren;
4° de medewerking vorderen van alle andere rechtspersonen die abonnee zijn van een operator, of die intekenen in naam en voor rekening van natuurlijke personen op een elektronische-communicatiedienst, op basis van de gegevens die voorafgaandelijk meegedeeld zijn door een operator overeenkomstig de bepaling onder 1°, om de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van de dienst te identificeren.
Een in het eerste lid bedoeld verzoek mag aan een in het eerste lid bedoelde actor pas worden doorgestuurd na de schriftelijke toestemming van een in artikel 24, § 2, bedoelde officier van gerechtelijke politie. Deze toestemming mag maar worden verleend op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek gericht aan deze officier overeenkomstig paragraaf 5.
§ 2. Ten behoeve van de vervulling van zijn opdrachten kan een officier van gerechtelijke politie van het Instituut van een operator schriftelijk eisen om te antwoorden op een verzoek om metagegevens, die nodig zijn om een inbreuk bedoeld in artikel 145, § 3, of § 3bis, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie of in artikel 24, § 1, 2°, te kunnen opsporen, vaststellen of vervolgen.
Tenzij in geval van een naar behoren gerechtvaardigde hoogdringendheid, mag de officier van gerechtelijke politie van het Instituut het verzoek aan de operator pas richten na het voorleggen van een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek aan de onderzoeksrechter en na schriftelijke toestemming van deze laatste.
In geval van een naar behoren gerechtvaardigde hoogdringendheid zoals bedoeld in het tweede lid, deelt de officier van gerechtelijke politie van het Instituut na de verzending van het verzoek naar de operator onverwijld een kopie van dit verzoek, de motivering van het verzoek alsook de rechtvaardiging van de hoogdringendheid mee aan de onderzoeksrechter. De onderzoeksrechter voert daarna een controle uit.
Wanneer na deze latere controle de onderzoeksrechter weigert de geldigheid te bevestigen van het verzoek dat door de officier van gerechtelijke politie van het Instituut naar de operator is verstuurd, laat deze officier dat onverwijld aan de betrokken operator weten en wist hij de ontvangen metagegevens.
§ 3. In afwijking van de paragrafen 1 en 2, teneinde de naleving te controleren van de artikelen 126, 126/1, 126/2, 126/3 of 127 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en van de uitvoeringsbesluiten ervan en op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van een officier van gerechtelijke politie van het Instituut, verleent een operator binnen de termijn die vastgesteld is in de vordering toegang zodat zijn databanken die een van deze artikelen of een van deze uitvoeringsbesluiten uitvoeren, geraadpleegd kunnen worden.
Een in het eerste lid bedoeld verzoek mag pas naar een operator worden doorgestuurd na de schriftelijke toestemming van een in artikel 24, § 2, bedoelde officier van gerechtelijke politie van het Instituut. Deze toestemming mag maar worden verleend op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek overeenkomstig paragraaf 5.
Het aan de operator gerichte verzoek vermeldt nauwkeurig de naam van de officieren van gerechtelijke politie van het Instituut die de databank kunnen raadplegen.
Deze officieren mogen enkel een kopie nemen van de gegevens en documenten die worden geraadpleegd in het kader van het eerste lid teneinde inbreuken vast te stellen gepleegd door de operator.
§ 4. Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2, delen de actoren bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, aan wie een officier van gerechtelijke politie van het Instituut gegevens gevraagd heeft, de gevraagde gegevens mee in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering.
Voor de toepassing van de paragrafen 1 tot 3, is iedere persoon die uit hoofde van zijn functie kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van de geheimhoudingsplicht wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Iedere persoon die de gegevens weigert mee te delen of niet meedeelt in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.
Iedere persoon die weigert de raadpleging van de databank mogelijk te maken overeenkomstig paragraaf 3 of die deze raadpleging niet mogelijk maakt binnen de termijn bepaald in de vordering, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.
§ 5. Voor de toepassing van de paragrafen 1 tot 3 moet de motivering van het verzoek gericht aan de officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 24, § 2, of aan de onderzoeksrechter uitgewerkt zijn in het licht van de omstandigheden van het onderzoek.
Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 vermeldt deze motivering:
1° het verband tussen de gevraagde gegevens en het doel van de opsporing, vaststelling of de vervolging van de specifieke inbreuk dat het verzoek rechtvaardigt;
2° de strikt noodzakelijke aard van de gegevens die worden gevraagd in het kader van het onderzoek.
§ 6. De officieren van gerechtelijke politie van het Instituut nemen op in een inventaris:
1° alle verzoeken bedoeld in de paragrafen 1, 2 en 3;
2° de motivering van het verzoek en de rechtvaardiging van de hoogdringendheid die meegedeeld zijn aan de onderzoeksrechter overeenkomstig paragraaf 2, derde lid;
3° de in de paragrafen 1, 2 en 3 bedoelde toestemmingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-07-20/14, art. 24, 028; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
Onderafdeling 2. - Organisatie.
Art.26.Elk gewoon lid van de Raad staat aan het hoofd van ten minste één van de diensten van het Instituut. [1 De voorzitter mag eveneens aan het hoofd staan van één of meer diensten.]1
[2 De Raad stelt het organigram van het Instituut vast.]2
De Koning stelt, op voorstel van het Instituut en na akkoord van de ministers van Ambtenarenzaken en Begroting, (het administratief statuut en) de personeelsformatie van het Instituut vast. <W 2006-07-20/39, art. 89, 1°, 006; Inwerkingtreding : 23-04-2003>
(De Koning stelt, op voorstel van het Instituut en na akkoord van de minister van Begroting, het geldelijk statuut van het personeel van het Instituut vast.) <W 2006-07-20/39, art. 89, 2°, 006; Inwerkingtreding : 23-04-2003>
----------
(1)<W 2011-05-31/02, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<W 2021-12-21/05, art. 21, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art. 26bis. <Ingevoegd bij W 2007-04-25/38, art. 159; Inwerkingtreding : 18-05-2007> § 1. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de graden, die overeenstemmen met de gespecialiseerde functies, evenals de desbetreffende specifieke administratieve en geldelijke regelingen.
In afwijking van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van de instellingen van openbaar nut, kan het Instituut personeel aanwerven en tewerkstellen onder arbeidsovereenkomst onderworpen aan de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, met het oog op :
1° de tegemoetkoming aan buitengewone en tijdelijke personeelsbehoeften, ten gevolge van de uitvoering van in de tijd beperkte projecten of een plotse toename in het werk;
2° de uitvoering van taken die een kennis of ervaring op hoog niveau vereisen;
3° de vervanging van statutaire of contractuele personeelsleden gedurende perioden van tijdelijke, gehele of gedeeltelijke afwezigheid;
4° de uitvoering van bijkomende of bijzondere taken.
§ 2. De administratieve en geldelijke toestand van een statutair personeelslid van het Instituut kan nooit minder gunstig zijn dan deze van een met een gelijkwaardige graad bekleed personeelslid van de Regie voor telegrafie en telefonie op de dag voorafgaand aan deze waarop dit artikel in werking treedt.
In deze paragraaf wordt met geldelijke toestand bedoeld al wat betrekking heeft op de beloning in brede zin, met name de wedde, het vakantiegeld, de toelagen, de vergoedingen, de premies en de sociale voordelen van alle aard.
Onderafdeling 3. - Werking.
Art.27.De leden van het personeel van het Instituut mogen geen enkel belang hebben in de ondernemingen die actief zijn op de markt voor telecommunicatie en/of postdiensten [1 en/of de tussenhandeldiensten]1, noch direct of indirect, bezoldigd of gratis, voor deze ondernemingen enige functie uitoefenen of enige dienst verlenen, en dit gedurende de volledige duur van de uitoefening van hun functie binnen het Instituut.
----------
(1)<W 2024-04-21/06, art. 14, 031; Inwerkingtreding : 25-05-2024>
Art.28. De leden van het personeel van het Instituut zijn aan het beroepsgeheim onderworpen en mogen geen vertrouwelijke informatie aan derden meedelen waarvan zij kennis hebben gehad in het kader van de uitoefening van hun functie, buiten de in de wet bepaalde uitzonderingen.
De verplichting waarvan sprake in het eerste lid hierboven blijft van toepassing na het aftreden van de leden van het personeel van het Instituut.
HOOFDSTUK IV. - Financiering.
Art.29. Het Instituut geniet een autonoom financieel beheer. Alle werkingskosten worden gedragen door de inkomsten van het Instituut.
Art.30.<W 2006-07-20/39, art. 66, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2006> § 1. De inkomsten van het Instituut omvatten :
1° de in zijn voordeel gedane schenkingen en legaten;
2° de toevallige inkomsten;
3° alle andere wettelijke en reglementaire ontvangsten verbonden aan zijn werkzaamheden en de vergoedingen voor prestaties;
4° het geheel van de rechten geïnd op basis van de titels III en IV van de wet van 21 maart 1991 (alsook het geheel van rechten geïnd op basis van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en [1 de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad]1); <W 2007-03-16/41, art. 61, 008; Inwerkingtreding : 15-04-2007>
5° de terugbetaling van de kosten verbonden aan het beheer van en het toezicht op de universele postdienst volgens de volgens de toepasselijke bepalingen van de wet van 21 maart 1991;
6° de terugbetaling van de kosten verbonden aan het beheer en het toezicht op de universele telecommunicatiedienst volgens de toepasselijke bepalingen van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. De administratieve bijdragen zoals bepaald in artikel 29 van voornoemde wet van 13 juni 2005, worden onder meer aangewend voor de dekking van de kosten waarvan sprake in dit lid.
§ 2. [2 ...]2
§ 3. [2 ...]2
§ 4. [2 ...]2
§ 5. [2 ...]2}
§ 6. Onverminderd andere toepasselijke bepalingen worden de bedragen van de door het Instituut geïnde rechten vastgesteld bij koninklijk besluit na advies van het Instituut.
Indien de in vorig lid vernoemde bestaande besluiten een algemene vergoeding voor de activiteiten van het Instituut vaststellen worden zij geacht door deze wet opgeheven te zijn wanneer zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen.
De overige koninklijke besluiten die een algemene vergoeding vaststellen voor de activiteiten van het Instituut, worden met terugwerkende kracht opgeheven wanneer zij niet door de wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na hun inwerkingtreding.
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 22,1°, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
(2)<W 2021-12-21/05, art. 22,2°, 024; Inwerkingtreding : 30-06-2015>
Art.31. De bijdragen van de Belgische Staat binnen de nationale of internationale instanties of organisaties die verantwoordelijk zijn voor de telecommunicatiesector en die van de postdiensten, komen ten laste van het Instituut.
Art. 31/1.[1 Het Instituut draagt bij in de werkingskosten van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven zoals opgericht bij artikel XIII.1 van het Wetboek van economisch recht tot een jaarlijks bedrag van 50.982,90 euro. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 138,01.]1
----------
(1)<W 2024-05-03/21, art. 55, 032; Inwerkingtreding : 10-06-2024>
Art.32. § 1. Het Instituut staat het overschot van de inkomsten aan de Staat af indien die inkomsten groter zijn dan de werkingskosten van het Instituut.
§ 2. Het Instituut mag geen verbintenissen aangaan buiten de totale dekking van de werkingskosten.
§ 3. Het Instituut stelt de regels vast die ten grondslag liggen aan de berekeningswijze en de vaststelling van het maximumbedrag van :
a) de dotaties in het rollend fonds;
b) de speciale reserves en andere voorzieningen die nodig zijn wegens de aard van de activiteiten van het Instituut.
De regels waarvan sprake in het eerste lid worden goedgekeurd door de Minister van Begroting.
Art.33.Het Instituut wordt gelijkgesteld met de Staat voor de toepassing van de wetten en verordeningen betreffende de directe belastingen, de taksen, de rechten en retributies van de Staat, de gewesten en de gemeenschappen, de provincies, de gemeenten en de agglomeraties van gemeenten of elke andere staatsrechtelijke entiteit. [1 Bij gebrek aan betaling binnen de vastgestelde termijn, kan het Instituut de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, de registratie en domeinen gelasten met de invordering bij dwangbevel van de administratieve bijdragen in kwestie, overeenkomstig artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949. Alle ingevorderde bedragen worden gestort aan het Instituut.]1
----------
(1)<W 2021-12-21/05, art. 23, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
HOOFDSTUK V. - Controle.
Art.34.[1 [4 ...]4.
[2 De Raad stelt binnen twaalf weken na de indiensttreding van zijn leden, en om de drie jaar, een strategisch driejarenplan op. [4 ...]4. Alle leden die de Raad uitmaken, stellen het [4 ...]4 strategisch plan voor aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.]2
De Raad stelt vervolgens een jaarlijks werkplan op dat in het strategisch plan past. Vooraleer het jaarlijkse plan op de website van het Instituut wordt gepubliceerd, wordt dit gedurende [4 minimaal]4 twee weken ter openbare raadpleging voorgelegd.
De Raad bezorgt de regering een jaarverslag over zijn activiteiten en de evolutie van de markt van de postdiensten en de telecommunicatie. Dat jaarverslag bevat, onder andere, een financieel verslag en de jaarrekeningen van de fondsen voor de respectieve universele dienstverlening inzake post- en telecommunicatiediensten [3 en een verslag over het toezicht bedoeld in artikel 21]3. Het wordt aan het publiek ter beschikking gesteld [3 uiterlijk op 1 juni van het daaropvolgende jaar]3.
Alle leden die de Raad uitmaken, worden elk jaar gehoord door de Kamer van volksvertegenwoordigers in de maand die volgt op de publicatie van het jaarlijkse activiteitenverslag.]1
----------
(1)<W 2011-05-31/02, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<W 2012-07-10/04, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
(3)<W 2014-03-27/35, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 08-05-2014>
(4)<W 2015-03-16/12, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 17-04-2015>
Art.35.§ 1. Het begrotingsontwerp van het Instituut wordt door de Raad opgemaakt en goedgekeurd door de Ministers van Begroting en van Financiën [1 en openbaar gemaakt door het Instituut]1.
[2 In afwijking van artikel 126, § 2, van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale Staat, voert de Raad zelf de overdrachten van kredieten bedoeld in artikel 91, eerste lid, van dezelfde wet uit.]2
De begroting wordt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers medegedeeld.
§ 2. De rekeningen van het Instituut worden door de Raad opgemaakt en door de Ministers van Begroting en Financiën goedgekeurd.
§ 3. Voor 31 mei van het jaar volgend op het betrokken boekjaar, deelt de Minister van Financiën de jaarrekening van het Instituut vergezeld van het activiteitenverslag voor controle mee aan het Rekenhof. Het Rekenhof kan zijn controle ter plaatse uitvoeren.
----------
(1)<W 2012-07-10/04, art. 12, 015; Inwerkingtreding : 04-08-2012>
(2)<W 2021-12-21/05, art. 24, 024; Inwerkingtreding : 10-01-2022>
Art.36. De Minister van Begroting oefent volgens de nadere regels die door de Koning worden vastgesteld, een recht van controle uit op de besluiten van het Instituut die een financiële en budgettaire weerslag hebben.
HOOFDSTUK VI. - Diverse bepalingen.
Art.37. § 1. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, (vóór 31 december 2007), de bepalingen van deze wet opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen om alle noodzakelijke maatregelen te nemen ter uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de inwerkingtreding van richtlijnen van de Europese Unie. <W 2007-04-25/38, art. 163, 009; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
Het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State wordt gelijktijdig gepubliceerd met het verslag aan de Koning over het desbetreffende koninklijk besluit.
§ 2. Het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van § 1 van dit artikel wordt opgeheven indien het niet bij wet bekrachtigd wordt binnen vijftien maanden die volgen op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
HOOFDSTUK VII. - Strafbepalingen.
Art.38. Met een boete van 1 tot 1.000 EUR wordt gestraft elke persoon die de verplichtingen die krachtens artikel 17, § 3, tweede lid, en artikel 27 op hem rusten, niet naleeft.
Elke overtreding van de verplichtingen inzake beroepsgeheim bedoeld in de artikelen 23 en 28, wordt bestraft met de straffen van artikel 458 van het strafwetboek. De bepalingen van het eerste boek van het strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn op die inbreuken van toepassing.
De artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek zijn van toepassing op de officieren van gerechtelijke politie die in de uitvoering van hun functie handelen.
Elke belemmering in de uitvoering van de opdrachten van de officieren van gerechtelijke politie van het Instituut stelt de schuldige bloot aan de sanctie van artikel 114, § 3, van de wet van 21 maart 1991.
HOOFDSTUK VIII. - Wijzigings- en slotbepalingen.
Art.39. Artikel 14 van de wet van 30 juli 1979 wordt opgeheven.
Art.40. In de wet van 30 juli 1979 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in artikel 3, § 1, worden de woorden " van de minister " vervangen door de woorden " van het Instituut ";
2° in artikel 6, derde lid, worden de woorden " De minister " vervangen door de woorden " Het Instituut ";
3° in artikel 8, gewijzigd bij de wet van 6 mei 1998, worden de woorden " De minister of zijn gemachtigde " vervangen door de woorden " Het Instituut " en de woorden " bij de minister of bij zijn gemachtigde " door de woorden " bij het Instituut ".
Art.41.De volgende artikelen van de wet van 21 maart 1991 worden opgeheven :
1° artikel 71, tweede en derde lid;
2° artikel 72;
3° (...); <W 2003-04-08/33, art. 147, 002; Inwerkingtreding : 23-04-2003; NOTA : de wet W 2003-04-08/33, art. 147, beschikt dat artikel 41, eerste lid, 3° opgeheven wordt op de dag waarop het in artikel 17, § 2, van onderhavige wet W 2003-01-17/30 bedoelde koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Dit besluit wordt beknopt vermeld in het B.S. van 23-04-2003, p. 21614-5, als in werking tredend "op de dag van publicatie"; Justel heeft aangenomen dat de beknopte vermelding van dat besluit als bekendmaking geldt.>
4° artikel 74, gewijzigd bij de wet van 10 november 1993;
5° artikel 75, gewijzigd bij de wetten van 19 december 1997 en 3 juli 2000;
6° artikel 76;
7° artikel 77;
8° artikel 78, gewijzigd bij de wetten van 12 december 1994, 19 december 1997 en 9 juni 1999;
9° artikel 79;
10° artikel 79bis, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997;
11° artikel 79ter, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 1999 en de wet van 2 januari 2001;
12° artikel 109quater, vervangen bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 1999;
13° artikel 110, gewijzigd bij de wet van 19 december 1997;
14° artikel 115, gewijzigd bij de wet van 19 december 1997;
15° artikel 116;
16° artikel 120, vervangen bij de wet van 19 december 1997;
17° artikel 127;
18° artikel 133, vierde lid, 2°;
19° artikel 133, vijfde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999;
20° artikel 136, vervangen bij de wet van 19 december 1997;
21° artikel 137, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997;
22° artikel 144duodecies, § 1, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999 en gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002;
23° artikel 144duodecies, § 2, eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001.
De artikelen 80 en 81 van de wet van 21 maart 1991, gewijzigd bij de wet van 19 december 1997, worden opgeheven de dag waarop het besluit bedoeld in artikel 3, § 2, eerste lid, in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
[1 ...]1
----------
(1)<W 2018-01-26/08, art. 33, 022; Inwerkingtreding : 10-02-2018>
Art.42. In de wet van 21 maart 1991 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in artikel 43bis, § 1, 1°, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997, worden de woorden " van de minister bevoegd voor telecommunicatie " vervangen door de woorden " van het Instituut ";
2° in artikel 83, § 2 vervallen de woorden " , op voorstel van het Instituut en ";
3° in de artikelen 84, § 3, tweede lid, vervangen bij de wet van 19 december 1997, en 86ter, § 2, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997, vervallen de woorden " , op advies van het Instituut ";
4° in artikel 86, § 2, 3°, vervangen bij de wet van 19 december 1997, vervallen de woorden " op advies van het Instituut en ";
5° in artikel 86ter, § 2, derde lid, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997, vervallen de woorden " en op advies van het Instituut ";
6° in artikel 87, § 1, vervangen bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij de wet van 21 december 1999, worden de woorden " van de minister op voorstel van het Instituut " vervangen door de woorden " van het Instituut ";
7° in artikel 87, § 2, vervangen bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 maart 1999 en van 21 december 1999, worden de woorden " van de minister, na advies van het Instituut " vervangen door de woorden " van het Instituut ";
8° in artikel 89, § 4, vervangen bij de wet van 19 december 1997, worden de woorden " de minister " vervangen door de woorden " het Instituut " en vervallen de woorden " , op advies van het Instituut, ";
9° in de artikelen 90bis, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997, 92, vervangen bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 1999, en 105decies B worden de woorden " Raadgevend Comité " vervangen door de woorden " Raadgevend Comité voor de telecommunicatie ";
10° in artikel 92bis, § 1 eerste lid, vervangen bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 1999, worden de woorden " door de minister, op voorstel van het Instituut " vervangen door de woorden " door het Instituut ";
11° in artikel 92bis, § 1, tweede lid, vervangen bij de wet van 19 december 1997, worden de woorden " de minister individuele vergunningen toekent " vervangen door de woorden " het Instituut individuele vergunningen toekent ";
12° in artikel 92bis, § 1, vijfde lid, vervangen bij de wet van 19 december 1997, worden de woorden " door de minister " vervangen door de woorden " door het Instituut ";
13° het opschrift van Hoofdstuk X wordt vervangen als volgt : " HOOFDSTUK X Operatoren met een sterke marktpositie, kostenbasering en interconnectie. ";
14° in artikel 109ter, § 2, ingevoegd bij de wet van 20 december 1995 en vervangen bij de wet van 19 december 1997, vervallen de woorden " en in het jaarverslag, bedoeld in artikel 75, § 7, van deze wet ";
15° in artikel 144duodecies, § 2, worden het tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, en het derde lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, als volgt vervangen :
" Onverminderd artikel 21, § 2, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector kan het Instituut bovendien naar gelang van het geval de individuele vergunning intrekken en/of de postoperator schrappen van de lijst waarvan sprake in artikel 148ter.
Het Instituut legt, na waarschuwing en ingebrekestelling, een administratieve boete van minimaal 250 EUR en maximaal 2.500 EUR op aan eenieder die op herhaalde wijze een verbintenis aangaat met een postoperator die niet of niet meer op de lijst voorkomt die in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt overeenkomstig artikel 148ter of artikel 148sexies ";
16° artikel 144duodecies, § 3, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt vervangen als volgt :
" In afwijking van artikel 21, § 2, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, zal het Instituut in geval van een gebrekkige uitvoering van de in afdeling III van hoofdstuk V van Titel IV vastgestelde universele dienstverplichtingen door de leverancier van de universele dienst, op het einde van elk kalenderjaar de leverancier van de universele dienst voor elke soort van tekortkoming de betaling kunnen opleggen van een schadevergoeding die niet meer mag bedragen dan in totaal 1 % van de omzet die inzake universele dienstverlening is behaald.
Het Instituut kan dezelfde maatregel opleggen indien de oorzaak ingeroepen in artikel 142, § 3, vierde streepje, niet kan worden gekwalificeerd als overmacht;
17° artikel 144duodecies, § 4, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt vervangen als volgt :
" In de gevallen waarin § 3 voorziet, is de procedure van artikel 21, § 1, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector van toepassing.
Art.43. In artikel 1, A, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, vervallen de woorden " Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie ".
Art. 44.De artikelen 1 en 2, 13 tot 44 treden in werking de dag waarop het besluit bedoeld in artikel 17, § 2, in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
De artikelen 3 tot 7 treden in werking de dag waarop het koninklijk besluit bedoeld in artikel 3, § 2, eerste lid, in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
[1 ...]1
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 1 en 2, 13 tot 44 vastgesteld op 23-04-2003 door VARIA 2003-04-23/41; zie B.S. 23-04-2003, p. 21614. Inwerkingtreding voor de artikelen 3 tot 7, bedoeld in lid 2 vastgesteld op 03-07-2006 (KB 2006-06-14/34) Nog geen inwerkingtreding voor de artikelen 8 tot 12 bedoeld in lid 3.)
----------
(1)<W 2018-01-26/08, art. 34, 022; Inwerkingtreding : 10-02-2018>