Details





Titel:

11 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut, de bezoldiging en de plichten van de voorzitter en de leden van de Raad van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-06-2003 en tekstbijwerking tot 30-12-2022)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - [1 De selectie en de benoeming van de voorzitter en de leden van de Raad]1
Afdeling 1. - [1 Oproep tot kandidaatstelling]1
Art. 3
Afdeling 2. - [1 De selectie]1
Art. 4, 4/1, 4/2, 4/3
Afdeling 3. - [1 De benoeming van de voorzitter en van de leden van de Raad]1
Art. 5-6
HOOFDSTUK III. - Het administratief statuut.
Art. 7-9
HOOFDSTUK IV. - Het geldelijk statuut.
Art. 10-13
HOOFDSTUK V. - De evaluatie.
Art. 14
HOOFDSTUK VI. - Het einde van het mandaat.
Art. 15-17
HOOFDSTUK VII. - De plichten van de functie en de afzetting.
Art. 18-22
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art. 23-24



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2014011292  2015014242  2022043315 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :
  1° de Minister : de Minister of Staatssecretaris tot wiens bevoegdheden de aangelegenheden inzake postdiensten en/of telecommunicatie behoren;
  2° de wet : de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische posten telecommunicatiesectoren;
  3° het Instituut : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, afgekort BIPT, bedoeld in [1 artikel 13 van de wet]1;
  4° de Raad : de Raad van het Instituut, bedoeld in afdeling 3 van hoofdstuk 3 van de wet;
  S° de voorzitter : de voorzitter van de Raad, bedoeld in artikel 17, § 1 van de wet;
  6° de leden van de Raad : de gewone leden van de Raad, bedoeld in artikel 17, § 1, van de wet.
  ----------
  (1)<KB 2022-12-21/27, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 09-01-2023>

Art.2. Dit besluit is van toepassing op de voorzitter en de leden van de Raad.

HOOFDSTUK II. - [1 De selectie en de benoeming van de voorzitter en de leden van de Raad]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - [1 Oproep tot kandidaatstelling]1   ----------   (1)
Art.3.[1 § 1. De kandidaten voor een functie als voorzitter of lid van de Raad moeten over de competenties en de relationele vaardigheden, alsook over de vaardigheden op het vlak van organisatie en beheer beschikken die worden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven functie overeenkomstig artikel 16, eerste lid van de wet. De functiebeschrijving en het competentieprofiel dienen minstens de onder de paragrafen 2 tot en met 4 vermelde voorwaarden te bevatten.
   § 2. De kandidaten voor de functie van voorzitter of lid van de Raad moeten voldoen aan volgende algemene toelaatbaarheidsvereisten :
   1° Onderdaan zijn van een E.U. lidstaat of van een staat die deel uitmaakt van de Europese Economische;
   2° Een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde functie;
   3° De burgerlijke en politieke rechten genieten;
   4° Houder van een universitair of daarmede gelijkgesteld diploma van de tweede cyclus;
   § 3. Om tot de selectie voor de functie van voorzitter toegelaten te worden, moet de kandidaat daarenboven ofwel een professionele ervaring van tien jaar in de sector post of telecommunicatie of radiocommunicatie bezitten, ofwel een professionele ervaring in die drie sectoren bezitten die tesamen een minimum van tien jaar bedraagt.
   § 4.Om tot de selectie voor de functie van lid van de Raad toegelaten te worden, moet de kandidaat ofwel een professionele ervaring van zes jaar in de sector post of telecommunicatie of radiocommunicatie bezitten, ofwel een professionele ervaring in die drie sectoren bezitten die tesamen een minimum van zes jaar bedraagt.
   § 5. Een oproep tot kandidaatstelling wordt uitgeschreven door de Minister voor de functie van voorzitter en voor deze van lid van de Raad. De oproep tot kandidaatstelling wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.]1
  ----------
  (1)<KB 2015-10-06/01, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 13-10-2015>

Afdeling 2. - [1 De selectie]1   ----------   (1)
Art.4.[1 De kandidaturen worden [2 bij het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale overheidsdienst Beleid en Ondersteuning, dat]2 de toelaatbaarheid ervan onderzoekt.]1
  ----------
  (1)<KB 2015-10-06/01, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 13-10-2015>
  (2)<KB 2022-12-21/27, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 09-01-2023>

Art. 4/1. [1 § 1. De kandidaten wier kandidatuur toelaatbaar werd verklaard, leggen voor de selectiecommissie een mondelinge proef af, uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de te begeven functie. Deze proef heeft tot doel zowel de specifieke competenties als de managementvaardigheden te evalueren die vereist zijn voor de uitoefening van deze functie, alsook de strategische visie met betrekking tot de instelling.
   § 2. De mondelinge proef wordt voorafgegaan door een computergestuurde assessmentproef die de generieke managementcompetentie meet en aangepast is aan het niveau van de te begeven functie.
   Wat de voorzitter van de Raad betreft, hij is het eerste aanspreekpunt voor de andere leden van de Raad en moet beschikken, middels zijn voorgaande ervaring, over managementcapaciteiten en de bekwaamheid om de Raad en de diensten van het Instituut te leiden.
   Wat de leden van de Raad betreft, zij moeten beschikken, middels hun voorgaande ervaring, over managementcapaciteiten en de bekwaamheid om de diensten van het Instituut te leiden.
   § 3. De inhoud van deze computergestuurde assessmentproef is dezelfde in het Frans en het Nederlands. De verkregen resultaten worden meegedeeld aan de selectiecommissie die als enige de resultaten ervan beoordeelt en evalueert.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2015-10-06/01, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 13-10-2015>

Art. 4/2.[1 § 1. De selectiecommissie wordt samengesteld uit [2 zeven]2 leden :
   1° [2 de directeur-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale overheidsdienst Beleid en Ondersteuning of zijn afgevaardigde, voorzitter;]2
   2° één externe expert inzake management van de Franse taalrol en één externe expert inzake management van de Nederlandse taalrol;
   3° één onafhankelijke externe expert van de Franse taalrol en één onafhankelijke externe expert van de Nederlandse taalrol met ervaring of een bijzondere kennis van de markten voor telecommunicatie of postdiensten en die geen enkele functie of activiteit, al dan niet bezoldigd, uitoefent bij een operator voor telecommunicatie of postdiensten of een onderneming gereguleerd door de Raad;
  [2 4° één onafhankelijke externe expert van de Franse taalrol en één onafhankelijke externe expert van de Nederlandse taalrol met ervaring of een bijzondere kennis van de bescherming van de consument en sociale inclusie en die geen enkele functie of activiteit, al dan niet bezoldigd, uitoefent bij een operator voor telecommunicatie of postdiensten of een onderneming gereguleerd door de Raad.]2
  [2 Behoudens een met redenen omklede uitzondering en met uitzondering van de voorzitter, beantwoordt de samenstelling van het selectiecomité aan de evenredige geslachtsverhouding vanaf 1 januari 2023.]2
   § 2. De minister heeft de mogelijkheid om de selectiecommissie aan te vullen met een onafhankelijke externe expert die niet tot de Nederlandse of Franse taalrol behoort met ervaring of een bijzondere kennis van de markten voor telecommunicatie, postdiensten of radiocommunicatie en die geen enkele functie of activiteit, al dan niet bezoldigd, uitoefent bij een operator voor telecommunicatie of postdiensten of een onderneming gereguleerd door de Raad. Deze wordt bijgestaan door een vertaler in de taal van de kandidaat. Dit optioneel lid zal niet deelnemen aan de deliberatie.
   § 3. De taalaanhorigheid wordt bepaald door de taal van het getuigschrift of het diploma dat bewijst dat men geslaagd is voor de studies die in aanmerking worden genomen voor de beoordeling van de competentie die nodig is voor de expertiseopdracht.
   De profielen van de leden van de selectiecommissie worden bepaald [2 door het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]2 in samenspraak met de Minister.
   De voorzitter van de selectiecommissie of zijn afgevaardigde dienen hetzij de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, hetzij te worden bijgestaan door een ambtenaar die deze kennis heeft bewezen.
   § 4. [2 De directeur-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]2 deelt de samenstelling van de selectiecommissie mee aan de Minister. Deze brengt dadelijk de regeringsleden op de hoogte, die over een termijn van zeven werkdagen beschikken om hem hun bezwaren kenbaar te maken. In dit geval legt de Minister een volledig dossier ter beslissing voor aan de Ministerraad, nadat hiervan een kopie werd overgemaakt aan het betrokken regeringslid.
   Als de Ministerraad op basis van het dossier dat voorgelegd werd door de Minister, een lid van de selectiecommissie wraakt, benoemt [2 het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]2 een ander lid; in dat geval is het eerste lid van toepassing.
   § 5. De selectiecommissie kan slechts op geldige wijze overgaan tot het horen van de kandidaten en tot de deliberatie voor zover de meerderheid van de leden aanwezig is, minstens [2 drie]2 van de leden tot de taalrol van de kandidaat behoren en elke categorie van leden bedoeld in § 1 vertegenwoordigd is.
   § 6. Alleen de leden van de selectiecommissie die hebben deelgenomen aan het horen van al de kandidaten, kunnen deelnemen aan de deliberatie met het oog op de indeling van de kandidaten in de groepen " geschikt " of " niet-geschikt ". Geen enkel lid kan zich onthouden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2015-10-06/01, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 13-10-2015>
  (2)<KB 2022-12-21/27, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 09-01-2023>

Art. 4/3.[1 § 1. Na afloop van de proeven en de vergelijking van de titels en merites van de kandidaten [2 , stelt het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]2 een gemotiveerd en omstandig selectieverslag op dat toelaat de kandidaten per taalrol in te delen in de categorieën geschikt en niet geschikt. Dit gebeurt afzonderlijk voor de functie van voorzitter en voor deze van lid van de Raad.
   § 2. De kandidaten worden in kennis gesteld van hun inschrijving in één van de groepen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2015-10-06/01, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 13-10-2015>
  (2)<KB 2022-12-21/27, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 09-01-2023>

Afdeling 3. - [1 De benoeming van de voorzitter en van de leden van de Raad]1   ----------   (1)
Art.5.[1 Enkel de verslagen van de kandidaten die [2 door het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]2 als geschikt bevonden worden, worden aan de Minister meegedeeld.
   Met de kandidaten van de groep "geschikt" wordt een aanvullend onderhoud georganiseerd met de bedoeling hen te vergelijken wat betreft hun specifieke competenties, hun relationele en managementvaardigheden zoals bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven functie. Dit onderhoud wordt geleid door de Minister.
  [2 Maximaal de helft van de Raadsleden is in principe van hetzelfde geslacht. Deze verplichting geldt enkel wanneer, na afloop van het aanvullende onderhoud bedoeld in het tweede lid, de beste kandidaten voor dezelfde functie ex aequo eindigen.]2
   Een verslag van elk onderhoud wordt opgemaakt en bij het aanstellingsdossier gevoegd.]1
  ----------
  (1)<KB 2015-10-06/01, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 13-10-2015>
  (2)<KB 2022-12-21/27, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 09-01-2023>

Art.6.[1§ 1. De kandidaten, gekozen overeenkomstig artikel 5, worden voor een periode van zes jaar aangesteld in de functie van voorzitter of lid van de Raad door de Koning bij besluit waarover in de Ministerraad werd beraadslaagd, op voorstel van de betrokken minister overeenkomstig artikel 17, § 2, van de wet.
   § 2. De voorzitter en de leden van de Raad moeten geen proeftijd vervullen.]1
  ----------
  (1)<KB 2015-10-06/01, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 13-10-2015>

HOOFDSTUK III. - Het administratief statuut.
Art.7. Behoudens afwijkende bepalingen in de wet of in onderhavig besluit, is, tijdens de duur van hun mandaat, het statuut van het rijkspersoneel van toepassing op de voorzitter en de leden van de Raad.
  Voor de toepassing van het statuut van het rijkspersoneel, maken de voorzitter en de leden van de Raad deel uit van niveau 1 en staan zij hiërarchisch boven rang 16.

Art.8. In afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, worden de voorzitter en de leden van de Raad die op het ogenblik van hun aanstelling reeds vast benoemd zijn of tijdens hun aanstelling vastbenoemd worden bij het Instituut of in de overheidsdiensten bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, in ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst voor de duur van hun mandaat.

Art.9. Tijdens hun mandaat kunnen de voorzitter en de leden van de Raad geen :
  1° verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekten betreffen;
  2° verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor Europese verkiezingen, voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden of van de provincie- of gemeenteraden of om een ambt uit te oefenen in een cel beleidsvoorbereiding, cel algemene beleidscoördinatie, cel Algemeen Beleid of het kabinet van een minister of een staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
  3° verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;
  4° verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige indienstnemer bij dit korps;
  5° verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;
  6° toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid;
  7° afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden verkrijgen;
  8° verloven krijgen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten;
  9° verlof krijgen voor onthaal en opleiding;
  10° een verlof om mindervaliden en zieken te vergezellen en bij te staan tijdens vakantiereizen en -verblijven in België of in het buitenland die worden georganiseerd door een vereniging, een openbare instelling of een privé-instelling, waarvan de opdracht erin bestaat de zorg voor mindervaliden en zieken op zich te nemen en die, te dien einde, subsidies van de overheid krijgt.

HOOFDSTUK IV. - Het geldelijk statuut.
Art.10. Het bruto jaarlijks beloningspakket van de voorzitter en de leden van de Raad bevat :
  1° een maandelijkse brutowedde, betaald na vervallen termijn,
  2° de deelname aan een aanvullende pensioenregeling, zoals voorzien in het koninklijk besluit van 29 september 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten.
  Het bedrag van de maximale onkostenvergoeding voor de voorzitter en de leden van de Raad wordt vastgelegd in het kader van de goedkeuring van de begroting, zoals voorzien in artikel 35 van de wet.

Art.11. De vergoeding van de voorzitter en van de leden van de Raad wordt vastgesteld in overeenstemming met de gangbare normen in de postsector, de telecommunicatiesector en de radiocommunicatiesector alsmede met deze van de andere toezichthoudende instanties, vergelijkbaar met het Instituut.

Art.12. § 1. De jaarlijkse brutowedde van de voorzitter van de Raad wordt vastgesteld op 182.780,91 EUR.
  § 2. De jaarlijkse brutowedde van de leden van de Raad wordt vastgesteld op 151.224,72 EUR.

Art.13. De mobiliteitsregeling die toepasselijk is op de wedden van het personeel van de ministeries is eveneens van toepassing op de wedden van de voorzitter en van de leden van de Raad. Ze zijn verbonden aan het spilindexcijfer 105,20.

HOOFDSTUK V. - De evaluatie.
Art.14.§ 1. [1 De voorzitter en de leden van de Raad worden geëvalueerd na twee en vier jaar mandaat.]1
  § 2. De voorzitter en de leden van de Raad worden geëvalueerd op basis van verslagen voorzien in de artikelen 4, 9 en 34 van de wet.
  [1 De evaluatie van de houder van de functie van voorzitter en van lid van de Raad krijgt geen eindvermelding, tenzij de verslagen bedoeld in het eerste lid aantonen dat de doelstellingen vervat in het jaarlijks werkplan of het strategisch plan voorzien in artikel 34 van de wet duidelijk niet zijn verwezenlijkt tijdens de geëvalueerde periode. In dit laatste geval wordt de eindvermelding "onvoldoende" toegekend.]1
  [1 ...]1.
  § 3. De evaluatie van de houders van een van de functie [1 van]1 voorzitter en van lid van de Raad gebeurt door de Minister.
  § 4. In ieder geval heeft de evaluator met het oog op een evaluatie een functioneringsgesprek met de te evalueren persoon. Als voorbereiding op dit gesprek maakt de te evalueren persoon een zelfevaluatie op die hij vijf kalenderdagen vóór het gesprek doorstuurt naar de evaluator. Die schriftelijke zelfevaluatie wordt bij het evaluatiedossier gevoegd.
  Na het evaluatiegesprek werkt de evaluator het evaluatieverslag uit dat binnen vijftien kalenderdagen na het evaluatiegesprek tegen ontvangst aan de geëvalueerde wordt bezorgd.
  ----------
  (1)<KB 2015-10-06/01, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 13-10-2015>

HOOFDSTUK VI. - Het einde van het mandaat.
Art.15. Het huidige hoofdstuk is niet van toepassing op de voorzitter noch op de leden van de Raad die pensioengerechtigd zijn.

Art.16. § 1. De voorzitter, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 8, waarvan het mandaat niet wordt vernieuwd, ontvangt een herintegratievergoeding door Ons vastgesteld.
  § 2. Het lid van de Raad, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 8, waarvan het mandaat niet wordt vernieuwd, ontvangt een herintegratievergoeding door Ons vastgesteld.

Art.17. De voorzitter of het lid van de Raad bedoeld in artikel 8, waarvan het mandaat niet wordt vernieuwd, wordt geaffecteerd in een gelijkaardige functie met deze die hij bekleedde voor zijn aanstelling in de functie van voorzitter of lid van de Raad, die hem wordt voorgesteld door de overheidsdienst waar hij een statutaire betrekking bekleedt.
  Zo de voorzitter of het lid van de Raad niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst aangeboden functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

HOOFDSTUK VII. - De plichten van de functie en de afzetting.
Art.18. Vóór hun indiensttreding richten de voorzitter en de leden van de Raad aan de Minister een verklaring inzake afwezigheid van de belangen die zij hebben, alsook de functies die zij uitoefenen of de diensten die zij verrichten bij een onderneming in de zin van artikel 17, § 3, tweede lid, van de wet.

Art.19. § 1. De voorzitter en de leden van de Raad moeten in alles de belangen van het Instituut behartigen.
  § 2. Zij zijn gehouden tot de meest volstrekte beleefdheid, zowel in hun dienstbetrekkingen met hun collega's of ondergeschikten, als in hun omgang met het publiek. Zij moeten elkaar helpen in de mate waarin het dienstbelang dit vereist.
  § 3. Zij moeten, zowel in dienstverband als in hun privé-leven, alles vermijden wat het vertrouwen van het publiek kan schaden of afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt.
  § 4. Zij mogen zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van 's lands onafhankelijkheid op het oog heeft of die de landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België, strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid, in gevaar brengt. Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medewerking verlenen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke werkzaamheid.
  § 5. Het is hun verboden, zelfs buiten hun ambt, doch ter oorzake ervan, rechtstreeks of via tussenpersonen, giften, beloningen of enig voordeel te vragen, te eisen of aan te nemen.

Art.20. Ingeval van overtreding van de bepaling van dit hoofdstuk of van artikel 17, § 3, lid 2, of 23 van de wet, stelt de Minister aan de Koning de afzetting van de voorzitter of van een lid van de Raad voor.

Art.21. § 1. De Minister kan aan de Koning de afzetting voorstellen van de voorzitter of van een lid van de Raad die zich in de blijvende onmogelijkheid bevindt om zijn functies uit te oefenen. De Minister moet voorafgaand het advies van de Raad inwinnen.
  § 2. De Minister kan eveneens aan de Koning de afzetting van de voorzitter of van een lid van de Raad voorstellen van wie de evaluatie aanleiding geeft tot de vermelding "onvoldoende".
  § 3. In de gevallen bedoeld in artikel 20 en in §§ 1 en 2, wordt de vergoeding bedoeld in het artikel 16 niet toegekend.

Art.22. Ingeval de voorzitter of een lid van de Raad, om persoonlijke redenen, vóór de afloop van zijn mandaat hieraan een einde wenst te stellen, moet hij hiertoé een vraag indienen, waaraan slechts gunstig gevolg kan gegeven worden zolang niet in zijn vervanging voorzien is.
  In dit geval, wordt de vergoeding bedoeld in artikel 16 aan het betrokken lid niet uitbetaald.

HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art.23. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in artikel 17, § 2, van de wet bedoelde koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

(NOTA : Inwerkingtreding vastgesteld op 23-04-2003 par VARIA 2003-04-23/41, zie B.S. 23-04-2003, p. 21614)

Art. 24. Onze Minister bevoegd voor Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.