Details





Titel:

11 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit tot invoering van een aanvullend pensioen aan sommige personeelsleden van het federaal openbaar ambt, van het gerechtspersoneel en het personeel van de politiediensten



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Wijzigende bepalingen
Art. 1-10
HOOFDSTUK 2. - Overgangsbepaling
Art. 11
HOOFDSTUK I3. - Slotbepalingen
Art. 12-13



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1991000047  2001000327  2001002087  2001022810  2006009790  2007014031  2010021068 



Uitvoeringsbesluit(en):

2022033658 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Wijzigende bepalingen
Artikel 1. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de federale overheidsdiensten, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 oktober 2013, worden de woorden "het ministerie van Landsverdediging" ingevoegd tussen de woorden "de federale overheidsdiensten," en de woorden "de programmatorische federale overheidsdiensten".

Art.2. In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "Er wordt een aanvullend pensioen ingevoerd op basis van een toezegging van het type vaste bijdragen, overeenkomstig de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid. De jaarlijkse bijdrage wordt door de werkgever gefinancierd en is gelijk aan:
  a) 1 % van de referentiebezoldiging 2017 zoals gedefinieerd in § 2 voor het jaar 2017;
  b) 1,5 % van de referentiebezoldiging 2018 zoals gedefinieerd in § 3 voor het jaar 2018;
  c) 3 % van de referentiebezoldiging vanaf 2019 zoals gedefinieerd in § 4.".
  2° de paragrafen 2, 3 en 4 worden hersteld als volgt :
  " § 2. De referentiebezoldiging 2017 is het resultaat van de vermenigvuldiging:
  1° van de referentiebezoldiging voor het jaar 2019 berekend overeenkomstig § 4;
  2° met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal volledige maanden in 2017 op de lopende arbeidsovereenkomst op 1 juli 2019 en waarvan de noemer gelijk is aan 12.
  § 3. De referentiebezoldiging 2018 is het resultaat van de vermenigvuldiging:
  1° van de referentiebezoldiging voor het jaar 2019 berekend overeenkomstig § 4;
  2° met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal volledige maanden in 2018 op de lopende arbeidsovereenkomst op 1 juli 2019 en waarvan de noemer gelijk is aan 12.
  § 4. De referentiebezoldiging voor het desbetreffende jaar vanaf het jaar 2019 is het resultaat van de vermenigvuldiging:
  1° van het percentage van de periodes die in het desbetreffende jaar door de werkgever bezoldigd zijn bij voltijdse tewerkstelling, met inbegrip van de periodes van verlof verbonden aan de bescherming van het moederschap, omstandigheidsverlof bij geboorte, vaderschapsverlof en adoptieverlof;
  2° met een twaalfde van de jaarlijkse brutowedde zoals blijkt uit de toepassing van § 1, alinea 1, 1°, te betalen voor de maand januari of, bij gebrek daaraan, de maand van indiensttreding of van hervatting van het werk, van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met 13,92.
  Een twaalfde van de jaarlijkse brutowedde bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt desgevallend verhoogd met:
  - 1/12 van de haard- of standplaatstoelage zoals voorzien in het gedelijke statuut van de desbetreffende openbare dienst of instelling, op basis van het in januari vastgestelde recht, of bij gebrek daaraan, de maand van indiensttreding of hervatting van het werk van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met 13,92;
  - 1/12 van de schaalbonificaties bedoeld in het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, of, bij gebrek, 1/12 van het bedrag van de premie voor competentieontwikkeling als deze verschuldigd is in plaats van het bedrag van de schaalbonificatie, op basis van het in januari vastgestelde recht, of bij gebrek daaraan, de maand van indiensttreding of hervatting van het werk van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met 13,92;
  - 1/12 van het complement bedoeld in artikel 26 van het koninklijk besluit van 3 maart 2005 houdende de bijzondere bepalingen met betrekking tot de bezoldigingsregeling van het personeel van de Federale Overheidsdienst Financiën, op basis van het in januari vastgestelde recht, of bij gebrek daaraan, de maand van indiensttreding of hervatting van het werk van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met 13,92;
  - 1/12 van het weddecomplement bedoeld in artikel 27 van voormelde koninklijk besluit van 3 maart 2005, op basis van het in januari vastgestelde recht, of bij gebrek daaraan, de maand van indiensttreding of hervatting van het werk van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met 13,92;
  - 1/12 van het weddesupplement bedoeld in artikel 32 van voormelde koninklijk besluit van 3 maart 2005, op basis van het in januari vastgestelde recht, of bij gebrek daaraan, de maand van indiensttreding of hervatting van het werk van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met 13,92;
  Voor het percentage van de door de werkgever bezoldigde periodes, bedoeld in het eerste lid, 1°, worden de wijzigingen in verband met deeltijdse arbeid alleen in aanmerking genomen op de eerste dag van de volgende maand.
  Voor de periodes voorafgaand aan de opening van het recht op aanvullend pensioen voor de betrokken openbare dienst of instelling, is het percentage van de bezoldigde periodes door de in het eerste lid, 1°, bedoelde werkgever waarmee rekening wordt gehouden dat van de maand juli 2019.
  Voor de periode van 1 januari 2019 tot 1 juli 2019, wordt er gehandeld zoals voor het jaar 2018 rekening houdend met het aantal volledige maanden in het eerste semester van 2019 van de lopende arbeidsovereenkomst op 1 juli 2019 en een noemer gelijk aan 6. ".

Art.3. Artikel 3 van hetzelfde besluit, opgeheven door het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 wordt hersteld als volgt :
  "Art. 3. Onverminderd de bepalingen van artikel 11 van het koninklijk besluit van 11 december 2019 tot invoering van een aanvullend pensioen aan sommige personeelsleden van het federaal openbaar ambt, van het gerechtspersoneel en van de geïntegreerde politie, genieten de personen bedoeld in artikel 1 van het voordeel bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, vanaf hun datum van indiensttreding zoals bepaald in hun op 1 juli 2019 lopende arbeidsovereenkomst, maar ten vroegste op 1 januari 2017.".

Art.4. Het voormelde koninklijk besluit van 11 februari 1991 wordt aangevuld met een artikel 3bis, luidende :
  "Art. 3bis. In afwijking van artikel 1, artikel 2, § 1, tweede lid, is niet van toepassing op de personen aangeworven met een overeenkomst van tewerkstelling van studenten.".

Art.5. In het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 januari 2019, wordt in Deel XI, een Titel VI ingevoegd, die het artikel XI.VI.1. omvat, luidende:
  "Titel VI : Aanvullend pensioen.
  Art. XI.VI.1. De contractuele personeelsleden van de federale politie genieten van een aanvullend pensioen onder dezelfde voorwaarden en nadere regels zoals deze bedoeld in de artikelen 2 tot en met 3bis, van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de federale overheidsdiensten.
  Het eerste lid is eveneens van toepassing op de contractuele personeelsleden van de lokale politie, met dien verstande dat voor hen onder "werkgever" hun respectieve politiezone wordt verstaan.".

Art.6. In artikel 10, § 1, van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid van een Regering of van een College van een Gemeenschap of een Gewest, wordt het tweede lid aangevuld als volgt :
  "Ze genieten ook onder dezelfde voorwaarden en nadere regels van een aanvullend pensioen, zoals deze bedoeld in de artikelen 2 tot en met 3bis, van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de federale overheidsdiensten".

Art.7. In het koninklijk besluit van 10 november 2006 betreffende het statuut, de loopbaan en de bezoldigingsregeling van het gerechtspersoneel, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2019, wordt een Titel V ingevoegd, die het artikel 86 omvat, luidende:
  " Titel V : Aanvullend pensioen.
  Art. 86. De contractuele personeelsleden genieten van een aanvullend pensioen onder dezelfde voorwaarden en nadere regels zoals deze bedoeld in de artikelen 2 tot en met 3bis, van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de federale overheidsdiensten.".

Art.8. In hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 22 oktober 2001 houdende diverse bepalingen betreffende het personeel van het Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers, wordt een afdeling 3 ingevoegd die artikel 17bis bevat, luidende:
  "Afdeling 3. - Aanvullend pensioen
  Art. 17bis. De contractuele personeelsleden bedoeld in dit hoofdstuk genieten van een aanvullend pensioen onder dezelfde voorwaarden en nadere regels zoals deze bedoeld in de artikelen 2 tot en met 3bis van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de federale overheidsdiensten.".

Art.9. In het koninklijk besluit van 11 januari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidende:
  "Art. 3bis. De contractuele personeelsleden genieten van een aanvullend pensioen onder dezelfde voorwaarden en nadere regels zoals deze bedoeld in de artikelen 2 tot en met 3bis van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de federale overheidsdiensten.".

Art.10. In het koninklijk besluit van 2 juni 2010 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen als wetenschappelijk personeel in de federale wetenschappelijke instellingen, wordt een artikel 2/1 ingevoegd, luidende:
  " Art. 2/1. De personen als bedoeld in artikel 1 genieten van een aanvullend pensioen onder dezelfde voorwaarden en nadere regels zoals deze bedoeld in de artikelen 2 tot en met 3bis, van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de federale overheidsdiensten.".

HOOFDSTUK 2. - Overgangsbepaling
Art.11. In afwijking van artikel 2, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen aangeworven bij arbeidsovereenkomst in de federale overheidsdiensten, wordt de op 1 juli 2019 bestaande aanvullende pensioenregeling, wanneer die voordeliger is, behouden voor de contractuele personeelsleden die op 30 juni 2019 in dienst zijn.
  De contractuele personeelsleden bedoeld in het eerste lid kunnen er echter op elk ogenblik voor kiezen om over te stappen naar het aanvullend pensioenstelsel bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, van het voormeld koninklijk besluit van 11 februari 1991. Deze overstap is onomkeerbaar en geldt enkel voor de toekomst.

HOOFDSTUK I3. - Slotbepalingen
Art.12. Dit besluit heeft uitwerking op 1 juli 2019.

Art. 13. Onze ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.