26 JANUARI 2014. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het genormaliseerd boekhoudplan van de openbare instellingen van sociale zekerheid onderworpen aan het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en van de instellingen van openbaar nut behorend tot categorie D, beoogd bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en die aan de commissie voor normalisatie van de boekhouding van de instellingen van openbaar nut van de sociale zekerheid nieuwe bevoegdheden toekent(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-06-2014 en tekstbijwerking tot 19-08-2024)
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 1
Afdeling 2. - Structuur van het genormaliseerd boekhoudplan
Art. 2-4
Afdeling 3. - Werking van de rekeningen
Art. 5-6
Afdeling 4. - Boekings- en aanrekeningsregels in de economische en vermogensboekhouding
Art. 7-11
Afdeling 5. - Bijzondere reserves
Art. 12
Afdeling 6. - Boekings- en aanrekeningsregels in de budgettaire boekhouding
Art. 13-14
Afdeling 7. - Indiening van de begroting, de periodieke toestandsopgaven en de jaarrekening
Art. 15-19
Afdeling 8. - Commissie voor normalisatie van de boekhouding van de instellingen van openbaar nut van de sociale zekerheid
Art. 20-22
Afdeling 9. - Eindbepalingen en inwerkingtreding
Art. 23-24
BIJLAGEN.
Art. N1-N3
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Dit koninklijk besluit is van toepassing:
1° op de openbare instellingen van sociale zekerheid onderworpen aan het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
2° [1 ...]1
----------
(1)<KB 2024-07-09/18, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 19-08-2024>
Afdeling 2. - Structuur van het genormaliseerd boekhoudplan
Art.2. Het genormaliseerd boekhoudplan bedoeld in artikel 16 van het genoemde koninklijk besluit van 3 april 1997 bevat:
1° de klassen van de balansrekeningen (klassen 1 tot 5);
2° de klassen van de rekeningen van kosten en opbrengsten (klassen 6 en 7);
3° de klassen van de budgettaire rekeningen (klassen 8 en 9);
4° de klasse van de niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen (klasse 0).
Het genormaliseerd boekhoudplan past in een decimaal gestructureerd boekhoudkader met klassen (eerste cijfer), onderklassen (twee eerste cijfers) en rubrieken (drie eerste cijfers). Laatstgenoemde zijn zelf onderverdeeld in rekeningen (vier eerste cijfers).
In de klassen 1 tot en met 5 worden bepaalde rubrieken niet in rekeningen onderverdeeld: het is aan de instellingen om de rekeningen te creëren die zij noodzakelijk achten in functie van hun behoeften. Hetzelfde geldt voor onderklassen 69 en 79.
De term "begrotingsartikel" wordt gebruikt voor de rekeningen (vier eerste cijfers) van klasse 8 of 9 waarin de begrotingskredieten zijn ingeschreven:
o Het eerste cijfer van een artikel geeft aan als het om een ontvangst (cijfer 9) of uitgave (cijfer 8) gaat;
o Het tweede cijfer geeft overeenkomstig de ESR-classificatie, het groepsnummer aan waartoe de verrichting in functie van zijn natuur behoort;
o Het derde cijfer geeft aan als het om een verrichting betreffende het beheer of de opdrachten van de instelling gaat (de nummers van 0 tot en met 4 zijn gereserveerd voor het beheer en de nummers van 5 tot en met 9 zijn gereserveerd voor de opdrachten);
o Het vierde cijfer is een eenvoudig volgnummer.
Art.3. Het genormaliseerd boekhoudplan moet voor de instellingen bedoeld in artikel 1 overeenstemmen, wat betreft zijn inhoud, zijn vormgeving en zijn nummering, met het minimaal genormaliseerd boekhoudplan dat het onderwerp uitmaakt van bijlage 1.
Art.4. De instellingen bedoeld in artikel 1 zijn ertoe gehouden het genormaliseerd boekhoudplan integraal na te leven.
Ze mogen evenwel:
1° minder rekeningen voorzien indien het gebruik ervan niet beantwoordt aan hun behoeften;
2° rekeningen creëren in rubrieken die er geen bevatten;
3° binnen de rekeningen van het genormaliseerd boekhoudplan bijkomende onderrekeningen openen, waarop de budgettaire specialiteit niet van toepassing is;
4° rekeningen voorzien indien zij nieuwe verrichtingen doen die niet zijn voorzien in het algemeen boekhoudplan.
De in punt 4° van het vorige lid bedoelde nieuwe rekeningen worden geopend met het advies van de Commissie voor normalisatie van de boekhouding van de openbare instellingen van sociale zekerheid, die de gegrondheid ervan evenals de voorgestelde codificatie onderzoekt. Na het advies door de Commissie wordt het specifiek boekhoudplan met de rekening(en) die afwijkt (afwijken) van het genormaliseerd boekhoudplan aan de toezichthoudende minister en de Minister van Begroting ter goedkeuring voorgelegd.
Afdeling 3. - Werking van de rekeningen
Art.5. De economische en vermogensboekhouding gaat uit van de dubbele boekhouding, de niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen inbegrepen.
Art.6. De technische werkwijze van de rekeningen kan worden bepaald door de Commissie voor normalisatie van de boekhouding van de openbare instellingen van sociale zekerheid.
Afdeling 4. - Boekings- en aanrekeningsregels in de economische en vermogensboekhouding
Art.7. In de economische en vermogensboekhouding moet een verrichting worden geboekt bij het ontstaan, de omvorming of de verdwijning van een vordering, van een schuld of van elke andere economische waarde.
De waardeaanpassingen van de balansposten mogen evenwel worden uitgevoerd op de datum van het afsluiten van de rekeningen.
De rechten die ten voordele van de diensten zijn vastgesteld, doven uit door betaling, door annulatie of door verjaring.
Het boekjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december daaropvolgend.
Art.8. Er moet rekening worden gehouden met de kosten en de opbrengsten die betrekking hebben op het lopend boekjaar, ongeacht de datum van betaling of inning.
Art.9. Er mag geen compensatie worden verricht tussen actief- en passiefbestanddelen, tussen kosten en opbrengsten en tussen rechten en verplichtingen.
Art.10. Voorzieningen moeten worden gevormd om rekening te houden met risico's op verliezen of kosten, voor zover hun aard duidelijk is omschreven, ze ontstaan zijn in de loop van het boekjaar en dat ze, op de afsluitingsdatum, waarschijnlijk of zeker zijn, maar onbepaald wat hun bedrag betreft.
De voorzieningen voor risico's en kosten worden geïndividualiseerd naar gelang van de risico's en kosten met dezelfde aard die ze moeten dekken.
Art.11. Elk bestanddeel van het vermogen wordt afzonderlijk gewaardeerd, volgens een passende waarderingsregel.
De afschrijvingen, waardeverminderingen en herwaarderingen zijn specifiek voor de actiefbestanddelen waarvoor ze gevormd of vastgesteld werden. Evenwel, valt op te merken:
1° dat de actiefbestanddelen met volkomen identieke technische of juridische kenmerken globaal het voorwerp mogen uitmaken van afschrijvingen, waardeverminderingen of herwaarderingen;
2° dat ingeval de wegens risico van oninvorderbaarheid op schuldvorderingen te boeken waardeverminderingen niet individualiseerbaar zijn, zij globaal per categorie op statistische basis mogen worden bepaald.
De waarderingen moeten voldoen aan de eisen van voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw. In dit kader mogen de afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen voor risico's en kosten niet afhangen van het resultaat van het boekjaar. Op het einde van het boekjaar mogen de geboekte waardeverminderingen en de voorzieningen voor risico's en kosten niet worden behouden indien ze buitensporig zijn geworden. De instellingen mogen daarenboven afwijken van de waarderingsregels in uitzonderlijke gevallen waarbij de toepassing ervan geen getrouw beeld van de werkelijkheid zou opleveren. Ten slotte moeten alle voorzienbare risico's en mogelijke verliezen die hun oorsprong hebben in het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, of, in geval van vergissing bijvoorbeeld, tijdens vorige boekjaren, in aanmerking worden genomen.
De instellingen bepalen en publiceren in de jaarrekening, met inachtneming van de bepalingen van dit besluit, de regels die gelden voor de waardering in de inventaris, evenals voor de vorming en de aanpassing van de afschrijvingen, van waardeverminderingen en voorzieningen voor risico's, en voor de herwaarderingen.
Deze waarderingsregels en de toepassingen ervan moeten voor ieder boekjaar dezelfde zijn. Een aanpassing van deze regels is evenwel mogelijk in geval van belangrijke wijziging van de structuur van het vermogen van de instelling, van haar opdracht of wegens economische of technologische omstandigheden.
Afdeling 5. - Bijzondere reserves
Art.12. De bijzondere reserves en andere provisies, die specifiek zijn voor bepaalde opdrachten van de instelling (voorbeeld: de wiskundige voorzieningen), worden gevormd door de wettelijke bepalingen die er betrekking op hebben te eerbiedigen.
Afdeling 6. - Boekings- en aanrekeningsregels in de budgettaire boekhouding
Art.13. In de budgettaire boekhouding worden de verrichtingen met derden ingeschreven, bij het ontstaan, de omvorming of de verdwijning van een vordering of een schuld.
Voor de implementatie van de boeking en de aanrekening in de budgettaire boekhouding zijn de reglementaire bepalingen met betrekking tot de boeking en de aanrekeningswijze van de begrotingsontvangsten en -uitgaven overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 juni 2001 tot vaststelling van de regelen inzake de begroting, de boekhouding en de rekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid die zijn onderworpen aan het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid van toepassing.
Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december daaropvolgend.
Art.14. Bijlage 2 bevat de tabel voor de overeenstemming tussen de begrotingsrekeningen en de economische rekeningen.
Afdeling 7. - Indiening van de begroting, de periodieke toestandsopgaven en de jaarrekening
Art.15. De begroting die voorgelegd wordt aan de goedkeuring van de Voogdijminister, stelt een schatting voor van de inkomsten en de uitgaven in termen van vastgestelde rechten, volgens de regels en procedures die in de voornoemde koninklijke besluiten van 3 april 1997 en 22 juni 2001 worden bepaald.
Bovendien wordt een meerjarig investeringsprogramma ter informatie in bijlage bij de begroting gevoegd.
Art.16. Voor de toepassing van de verslagen en de periodieke toestandsopgaven, zijn de reglementaire bepalingen van het voornoemde koninklijk besluit van 22 juni 2001 van toepassing.
Art.17.De instellingen leggen ieder jaar, overeenkomstig de tabellen gevoegd als bijlage 3, de volgende jaarrekening voor [1 , voorafgegaan door een voorblad, waarvan ook een model in deze bijlage is opgenomen]1:
1- De balans:
Het is een beschrijvende tabel van het vermogen van de instelling op 31 december. Deze tabel bestaat uit twee luiken; met links het actief dat de tegoeden en de rechten voorstelt en rechts het passief dat de schulden en de verplichtingen voorstelt. De balans wordt gevormd door de transpositie van de saldo's van de definitieve balans der rekeningen. Het bedrag van het actief moet steeds gelijk zijn aan het bedrag van het passief. De elementen zijn er geklasseerd per categorie. De balans dient de bedragen van het afgesloten jaar en het vorige jaar te hernemen.
2- De resultatenrekening:
Het resultaat dat uit de resultatenrekening wordt afgeleid is hetzelfde als dat van de vergelijking van het eigen vermogen van de eerste en van de laatste balans. De resultatenrekening plaatst de kosten en de opbrengsten op de voorgrond, geklasseerd per aard en verdeeld in elementen.
De resultatenrekening vormt de ontwikkeling van de rekening `resultaat' van de balans en maakt de analyse ervan mogelijk. Uit de resultatenrekening wordt de toe te wijzen winst of het toe te wijzen verlies van het boekjaar afgeleid, dat wordt ingeschreven op het passief van de balans (rekening houdend met het overgedragen resultaat van de voorgaande periode).
Deze rekening vermeldt voor het afgesloten jaar en het voorgaande jaar, volgens de bijlage 3:
1° de verschillende opbrengsten;
2° de verschillende kosten;
3° het economisch resultaat;
4° de tussenliggende saldi.
Dit wordt in een lijstvorm weergegeven. De rekening moet opgesplitst zijn per tak. De toewijzingstabel van het resultaat vervolledigt de resultatenrekening. Hierin staan de verschillende rekeningen van de balans waaraan het saldo van de resultatenrekening wordt toegewezen.
3- De bijlage bij de jaarrekening bevat:
3-1 Rekening van wijzigingen van het patrimonium:
Het geeft de waardeverandering weer die de immateriële en materiële vaste activa van een instelling ondergaan gedurende een boekjaar. Hij bevat de nettoboekwaarde van het actief op 31 december.
3-2 Staat van de beleggingen en toegestane leningen:
Het geeft de waardeveranderingen weer sinds hun aanschaf.
Hij bevat:
a) de aanschaffingswaarde;
b) de gecumuleerde waardeveranderingen (verhogingen en verminderingen) gedurende de vorige boekjaren;
c) de waarde op 31 december van het vorige boekjaar;
d) de waardeveranderingen die hebben plaatsgevonden gedurende het huidige boekjaar;
e) de waarde op 31 december van het huidige boekjaar.
3-3 Schuldenstaat:
Het is een samenvattende tabel waarbij de schulden opgesplitst worden naar schuldeiser en naar looptijd. Hij bevat de schulden ten opzichte van derden, de schulden tussen takken en de schulden ten opzichte van instellingen van de sociale zekerheid. Het bedrag van de schulden wordt onderverdeeld in "op ten hoogste 1 jaar" en "op meer dan 1 jaar".
3-4 Staat van de rechten en verplichtingen buiten balans
3-5 Staat van de informatica-uitgaven:
Dit document geeft informatie over de opvolging van de facturatie SMALS en de informatica-uitgaven.
3-6 Staat van de voorzieningen
3-7 Waarderingsregels:
Het gaat om een samenvatting van de waarderingsregels waarmee de aangenomen evaluatiemethode kan worden beoordeeld. Daarnaast geeft het document voor het boekjaar tijdens hetwelke zich de eventuele afwijkingen van de waarderingsregels hebben voorgedaan, de afwijkingen in kwestie en de verantwoording ervan weer, alsook de gevolgen voor het patrimonium, de financiële situatie en het resultaat van de instelling.
4- De definitieve balans der rekeningen:
Het is een synthesestaat die de opmaak van de balans vergemakkelijkt. Dit overzicht van de rekeningen en de saldo's maakt het mogelijk om de globale gelijkheid debet/credit en de volledigheid van de overbrengingen van het journaal in de rekeningen te controleren. De definitieve balans der rekeningen moet eens per jaar worden opgesteld, aan het eind van het boekjaar.
De definitieve balans der rekeningen herneemt alle rekeningen van de klassen 0 tot 7 van het boekhoudplan, met hun beginsaldi, de verrichtingen van 1 januari tot 31 december en de eindsaldi.
Voor de presentatie kan er gekozen worden tussen credit en debet in de lijnen of in de kolommen.
5- De rekening van de begrotingsuitvoering:
Hij moet de laatste aangepaste begroting, de verrichtingen die op het jaar werden aangerekend (realisaties) en, per verschil, de niet gebruikte begroting, bevatten.
6- [1 De rekening van budgettair beheer:
Hij heeft tot doel te controleren dat alle verrichtingen die aanleiding geven tot een uitbetaling of een incassering (verrichtingen met derden) ingeschreven zijn geweest in de begrotingsrekeningen en dat deze overeenstemmen met de financiële toestand.
Hij bevat:
a) de bestaande thesauriewaarden en de sommen waarvan de instelling crediteur of debiteur is, op 1 januari en 31 december van het jaar;
b) de totale begrotingsontvangsten en -uitgaven van het jaar, zoals ze uit de rekening van de begrotingsuitvoering blijken.
De tabel moet in evenwicht zijn. De werkwijze voor het opstellen van de rekening van budgettair beheer wordt door de Commissie voor normalisatie van de boekhouding van de instellingen van openbaar nut van de sociale zekerheid (IONSZ) in een omzendbrief bepaald.]1
----------
(1)<KB 2024-07-09/18, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 19-08-2024>
Art.18. Op het einde van het jaar moeten de instellingen de volgende verrichtingen doen:
a) Opmaak van de proef- en saldibalans;
b) Na het opmaken van de inventaris, aanpassen van de vermogensbestanddelen aan de gegevens van de inventaris;
c) Na het opstellen van de resultatenrekening, toewijzen van het resultaat;
d) Na de opmaak van de definitieve balans der rekeningen, het afsluiten van de balansrekening en het opstellen van de eindbalans.
Art.19. De jaarrekening wordt opgemaakt, bij toepassing van de waarderings-, boekings- en aanrekeningsregels voorzien in dit koninklijk besluit, alsook in het voormeld koninklijk besluit van 22 juni 2001.
Afdeling 8. - Commissie voor normalisatie van de boekhouding van de instellingen van openbaar nut van de sociale zekerheid
Art.20. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 5 mei 1993 tot heroprichting van de Commissie voor normalisatie van de boekhouding van de instellingen van openbaar nut van de sociale zekerheid wordt vervangen door de volgende bepaling:
" Artikel 2: Deze commissie heeft als taken:
1° het ontwerpen van een genormaliseerd boekhoudplan voor de openbare instellingen van sociale zekerheid die onderworpen zijn aan het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en voor de instellingen van openbaar nut van de sociale zekerheid van categorie D van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, met uitzondering van de kas van de geneeskundige verzorging van de NMBS Holding;
2° het geven van richtlijnen aan de instellingen betreffende de toepassing van het genormaliseerd boekhoudplan, de interpretatie van de regels die hij bevat, om zo, waar nodig, een uniform gebruik van dit plan te garanderen;
3° het zoeken van oplossingen voor vragen die zich kunnen stellen naar aanleiding van een evolutie van internationale, Europese of federale boekhoudnormen, of naar aanleiding van de evolutie van de sociale zekerheid, en als dit zich voordoet, het doen van voorstellen tot aanpassing van het genormaliseerd boekhoudplan;
4° het uitleggen, ter attentie van de instellingen, van het functioneren van de rekeningen van het genormaliseerd boekhoudplan;
5° het geven van een advies over de specifieke boekhoudplannen die de instellingen kunnen opstellen. "
Art.21. Artikel 3 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen als volgt :
" Artikel 3: De Commissie is samengesteld uit:
o Twee effectieve leden en twee plaatsvervangende leden die de Minister die de Begroting onder zijn bevoegdheid heeft, vertegenwoordigen;
o De Inspecteur van Financiën, geaccrediteerd bij de FOD Sociale Zekerheid;
o Eén effectief lid en een plaatsvervangend lid die de Minister van Financiën vertegenwoordigen;
o Eén effectief lid en een plaatsvervangend lid die elke minister die toezicht houdt op een openbare instelling van sociale zekerheid vertegenwoordigen;
o Eén effectief lid en één plaatsvervangend lid die elke openbare instelling van sociale zekerheid die onderworpen zijn aan het voormeld koninklijk besluit van 3 april 1997 vertegenwoordigen;
o Eén effectief lid en één plaatsvervangend lid die elke instelling van openbaar nut van de sociale zekerheid van categorie D van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, met uitzondering van de kas van de geneeskundige verzorging van de NMBS Holding, vertegenwoordigen;
Het Rekenhof en het Instituut voor de Nationale Rekeningen nemen deel aan de vergaderingen van de Commissie als waarnemers.
Het secretariaat van de Commissie wordt verzekerd door de FOD Sociale Zekerheid. "
Art.22. Artikel 4 van hetzelfde koninklijk besluit wordt aangevuld met volgende alinea:
" Om geldig te zijn, dienen de richtlijnen zoals bedoeld in artikel 2, 2°, goedgekeurd te worden door minstens twee derden van de leden van de Commissie, en dienen ze meegedeeld te worden aan alle instellingen door middel van een omzendbrief getekend door de Voorzitter in functie. "
Afdeling 9. - Eindbepalingen en inwerkingtreding
Art.23. Met uitzondering van de artikelen 20, 21 en 22 zijn, de bepalingen van dit besluit van toepassing, vanaf het begrotings- en boekjaar 2013.
De aanrekening in de begrotingsrekeningen 2013 wordt evenwel verder verricht volgens de regel van de verworven rechten.
In afwijking van het eerste lid kan iedere instelling de toepassing van dit besluit uitstellen tot het begrotings- en boekjaar 2014, voor zover haar jaarrekening 2013 wordt opgemaakt volgens de voorstelling bepaald in artikel 17.
De Rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ) en de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (HZIV) mogen, bij wijze van experiment, de structuur van het nieuw boekhoudplan vastgelegd in de afdeling 2 van dit besluit toepassen vanaf het boekjaar 2012, met behoud van de oude waarderingsregels en de regel van de verworven rechten voor de begroting. Ze zijn ertoe gehouden de jaarrekening 2012 op te maken zowel in de oude vorm als in de nieuwe vorm.
Art.24. De minister bevoegd voor Pensioenen, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister bevoegd voor Sociale Zaken, de minister bevoegd voor de Zelfstandigen, de minister bevoegd voor Begroting, de minister bevoegd voor Werk, de minister bevoegd voor Financiën, de Staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, en de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1.[1 Bijlage 1. - Genormaliseerd boekhoudplan]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-08-2024, p. 97125)
----------
(1)<KB 2024-07-09/18, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 19-08-2024>
Art. N2.[1 Bijlage 2. - Tabellen voor de overeenstemming tussen de begrotingsrekeningen en de economische rekeningen]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-08-2024, p. 97153)
----------
(1)<KB 2024-07-09/18, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 19-08-2024>
Art. N3.[1 Bijlage 3. - Vorm van de jaarrekening]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 19-08-2024, p. 97175)
----------
(1)<KB 2024-07-09/18, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 19-08-2024>