Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

10 JUNI 1982. - Koninklijk besluit nr. 46 betreffende de cumulaties van beroepsactiviteiten in sommige openbare diensten. (Nota : opgeheven met uitzondering van de artikelen 4, 5 en 9bis, wat betreft het personeel waarop het BVR1993-11-24/32, inzonderheid Deel IV, van toepassing is of toepasselijk verklaard wordt <DVR1994-06-15/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-1994>) (Nota : opgeheven voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, wat het Gewestelijk Agentschap voor Netheid betreft <BESL1999-06-03/37, art. 6; Inwerkingtreding : 12-06-1999>) (NOTA : opgeheven bij W2002-12-24/31, art. 447, 002; Inwerkingtreding : 02-07-2007) (NOTA : opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij BDG2003-12-11/51, art. 44; Inwerkingtreding : 01-01-2004) (NOTA : raadpleging van vroegere versies vanaf 30-04-1999 en tekstbijwerking tot 19-03-2004)



Inhoudstafel:


Art. 1-9, 9bis
Slotbepalingen.
Art. 10-13



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1. (Zie nota's onder opschrift) (Nota : opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2001-12-06/34, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2004) Onverminderd andere meer beperkende bepalingen, is dit besluit van toepassing op de personeelsleden :
  1° van de besturen en andere diensten van de ministeries;
  2° (van de instellingen van openbaar nut, die onderworpen zijn aan het gezag, de controle of het toezicht van de staat, met inbegrip van de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels). <KB 1997-04-03/37, art. 39; Inwerkingtreding : 10-05-1997>
  (Worden evenwel niet bedoeld bij dit besluit de personeelsleden die titularis zijn van een ambt met onvolledige prestaties of die gemachtigd werden afwezig te zijn om hun ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid uit te oefenen, op voorwaarde dat de duur van de onvolledige of verminderde prestaties de helft van de duur van volledige prestaties niet overschrijdt.) <KB142 1982-12-30, art. 1>
  (Worden evenmin bij dit besluit bedoeld, de personeelsleden die genieten van de onderbreking van de beroepsloopbaan, geregeld door Afdeling 5 van Hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.) <KB424 1986-08-01, art. 12>

Art.2. (Zie nota's onder opschrift) (Nota : opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2001-12-06/34, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2004) De personeelsleden bedoeld in artikel 1 mogen geen beroepsactiviteiten cumuleren.
  Onder beroepsactiviteit in de zin van dit besluit moet worden verstaan elke bezigheid (waarvan de opbrengst een bedrijfsinkomen is als bedoeld in artikel 20 van het Wetboek van de inkomstenbelasting). <KB142 1982-12-30, art. 2>
  Bij afwijking van het tweede lid wordt een openbaar mandaat van politieke aard niet beschouwd als beroepsactiviteit.

Art.3. (Zie nota's onder opschrift) (Nota : opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2001-12-06/34, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2004) <KB142 1982-12-30, art. 3> § 1. Bij afwijking van artikel 2 wordt de cumulatie van beroepsactiviteiten die inherent zijn aan het uitoefenen van het ambt van rechtswege uitgeoefend.
  Is inherent aan het uitoefenen van het ambt elke opdracht :
  1° die ingevolge een wettelijke of reglementaire bepaling is gekoppeld aan het ambt dat door een personeelslid wordt uitgeoefend;
  2° waarvoor het personeelslid ambtshalve wordt aangewezen door de hiërarchische overheid waaronder het ressorteert.
  § 2. Bij afwijking van artikel 2 kan de minister of het beheersorgaan, op geschreven en voorafgaande aanvraag van het personeelslid en na gemotiveerd advies van de directieraad of van het orgaan dat er de rol van inneemt, machtiging verlenen tot cumulatie buiten de diensturen van beroepsactiviteiten die verenigbaar zijn met de hoedanigheid van personeelslid en die zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek uitgeoefend kunnen worden.
  (Uiterlijk binnen twee maanden na het indienen van de aanvraag, geeft de directieraad of het orgaan dat er de rol van inneemt een gemotiveerd advies terzake. Na deze termijn, wordt het advies geacht gunstig te zijn.) <W 1999-03-22/47, art. 8; Inwerkingtreding : 30-04-1999>
  (De Minister of het beheersorgaan doet uitspraak over de aanvraag van het personeelslid binnen een termijn van 30 dagen die ingaat op de datum van ontvangst van het gemotiveerd advies van de directieraad of van het orgaan dat als zodanig optreedt. Na verloop van die termijn wordt de beslissing geacht gunstig te zijn.) <AR445 1986-08-20/32, art. 1>
  Indien de nodige inlichtingen in het dossier niet voorhanden zijn, wordt hierom gevraagd door de overheid die deze vaststelling heeft gedaan binnen een termijn van 30 dagen die een aanvang neemt op de datum van het binnenkomen van het dossier.
  De machtiging kan worden herroepen.
  De beslissingen tot machtiging, tot weigering en tot herroeping worden met redenen omkleed.
  § 3. De bevoegde overheid bepaalt wat door diensturen moet worden verstaan.
  Voor de toepassing van dit besluit worden de uren van afwezigheid waarvoor dienstvrijstelling werd verleend, als diensturen beschouwd.

Art.4. (Zie nota's onder opschrift) <W 1983-12-28, art. 56> § 1. Het personeelslid dat wegens een van rechtswege of krachtens een machtiging uitgeoefende cumulatieactiviteit, bedrijfsinkomsten als bedoeld in artikel 20 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen geniet, is aan de Schatkist verschuldigd, buiten de inkomstenbelasting, het gedeelte van het netto jaarinkomen uit die activiteit, dat tien percent van de bruto maximumwedde van secretaris-generaal van een ministerie overschrijdt.
  Dit netto jaarinkomen is het bruto jaarinkomen, verminderd met :
  1° het inzake inkomstenbelastingen aftrekbare bedrag van de sociale bijdragen betreffende de inkomsten uit de bij cumulatie uitgeoefende activiteit;
  2° de andere bedrijfslasten die verband houden met dezelfde inkomsten en die inzake inkomstenbelastingen worden aanvaard, namelijk :
  a) hetzij het bedrag van de werkelijke bedrijfslasten welke van die inkomsten aftrekbaar zijn voor het vaststellen van de netto bedrijfsinkomsten;
  b) hetzij, indien het inkomsten zijn bedoeld in artikel 20, 2° en 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, een forfaitair bedrag, berekend volgens de regels bepaald in artikel 51, § 2, 1°, van hetzelfde Wetboek, waarbij de bedoelde inkomsten als de enige inkomsten van de belastingplichtige worden beschouwd;
  3° een bedrag gelijk aan de bedrijfsvoorheffing die op 1 januari 1983 is ingehouden op extra vergoedingen en toelagen, andere dan het vakantiegeld, die een werkgever, buiten de normale bezoldiging van de genieter, aan leden van zijn personeel betaalt. De normale bezoldiging die voor de berekening van het aftrekbaar bedrag in aanmerking moet worden genomen is de bezoldiging die het personeelslid geniet voor de activiteit wegens welke hij onder de toepassing van dit besluit valt.
  § 2. Het personeelslid dat wegens een cumulatieactiviteit uitgeoefend buiten de in paragraaf 1 bedoelde gevallen, bedrijfsinkomsten als bedoeld in artikel 20 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen geniet, is aan de Schatkist verschuldigd, buiten de inkomstenbelasting, het totale bruto jaarinkomen uit die activiteit, verminderd met de in paragraaf 1, tweede lid 1° en 2°, bedoelde lasten.
  § 3. De krachtens dit artikel verschuldigde sommen worden, juist zoals de in artikel 71 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bedoelde lasten, afgetrokken van het totaal belastbaar netto-inkomen van het belastbaar tijdperk waarin zij werden betaald.

Art.5. (Zie nota's onder opschrift) <W 1983-12-28, art. 57> Titel VII van het Wetboek van de inkomstenbelastingen is van toepassing op de vestiging en op de invordering van de in artikel 4 bedoelde aanslagen alsmede op de voorzieningen in verband daarmee.
  Met het oog op het onderzoek van de op grond van artikel 267 van hetzelfde Wetboek ingediende bezwaren tegen de door dit besluit bedoelde aanslagen, kan de directeur der belastingen de ministers of het beheersorgaan bedoeld in artikel 3, § 2, om advies verzoeken, mits hen de nodige inlichtingen te verstrekken.

Art.6. (Zie nota's onder opschrift) (Nota : opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2001-12-06/34, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2004) <KB 1982-12-30, art. 5> Op de voordracht van de betrokken minister en met de instemming van (de Minister tot wiens bevoegdheid de Ambtenarenzaken behoren), mogen individuele afwijkingen van de bepalingen van dit besluit worden toegestaan bij gemotiveerd in Ministerraad overlegd koninklijk besluit dat in extenso in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. <W 1993-07-22/33, art. 35; Inwerkingtreding : 14-08-1993>
  Wanneer het een personeelslid van een instelling van openbaar nut betreft, wordt het voorstel van de betrokken minister gedaan op eensluidend advies van het beheersorgaan.

Art.7. (Zie nota's onder opschrift) (Opgeheven). <KB 1986-08-20/32, art. 7>

Art.8. (Zie nota's onder opschrift) (Nota : opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2001-12-06/34, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2004) Binnen de drie maand na het van kracht worden van dit besluit, moeten de personeelsleden die zich in de bij artikel 2 bedoelde toestand bevinden, met uitzondering van degenen voor wie bij toepassing van artikel 3, § 1, van ambtswege een afwijking wordt toegekend, overeenkomstig artikel 3, § 2, een aanvraag indienen tot het verkrijgen van een cumulatiemachtiging.
  Binnen de in datzelfde artikel 3, § 2, bepaalde termijnen doen de daarbij aangewezen overheden uitspraak over de aanvraag.
  In geval van weigering wordt binnen de door deze overheden gestelde termijn en in elk geval binnen de twaalf maanden na het van kracht worden van dit besluit, een einde gesteld aan de cumulatieactiviteiten.
  De cumulatie in het onderwijs wordt bij weigering van de machtiging uitgeoefend tot het einde van het (schooljaar of academisch jaar 1982-1983). <KB 1982-12-30, art. 7>

Art.9. (Zie nota's onder opschrift) (Nota : opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 2001-12-06/34, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2004) Inbreuken op de bepalingen van dit besluit geven aanleiding tot tuchtstraffen.

Art. 9bis. (Zie nota onder opschrift) <Ingevoegd bij W 1983-12-28, art. 58> Artikel 244 van het Wetboek van de inkomstenbelasting is niet van toepassing op de ambtenaren van de Administratie der directe belastingen wanneer zij op schriftelijk verzoek aan de ministers of het beheersorgaan bedoeld in artikel 3, § 2, de inlichtingen verstrekken die nodig zijn voor het opsporen van de overtredingen van dit besluit.

Slotbepalingen.
Art.10. (Zie nota's onder opschrift) In artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 houdende wijziging van het regime der Rijkspersoneelsbezoldiging worden de woorden " van een wedde of " en " van een activiteitswedde of " geschrapt.

Art.11. (Zie nota's onder opschrift) § 1. Worden opgeheven, wat de in artikel 1 van dit besluit bedoelde personeelsleden betreft :
  1° artikel 18, § 1, 2° van de wet van 6 maart 1925 betreffende het bezoldigen der leden van de rechterlijke orde, den mijnraad, de bestendige deputatiën van de provinciale raden, de katholieke geestelijkheid en het onderwijzend korps der lagere en bewaarscholen, alsmede de cumulatie, het uitkeren der pensioenen en het inhouden der kortingen ten bate van de voorzorgsinstellingen, gewijzigd bij artikel 14, van de wet van 30 juli 1928;
  2° artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 houdende wijziging van het regime der Rijkspersoneelsbezoldiging;
  3° artikel 39quater van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat;
  4° artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 125 van 28 februari 1935 omtrent de bezoldigingen en pensioenen ten laste van de provinciën en de gemeenten, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 171 van 31 mei 1935.
  § 2. Worden opgeheven :
  1° het koninklijk besluit nr. 87 van 5 februari 1935 betreffende de cumulatie inzake openbare ambten en bedieningen;
  2° het koninklijk besluit van 30 december 1939 houdende instelling van een vast comité van advies voor het onderzoek van de vragen tot inwilliging van cumulaties.

Art.12. (Zie nota's onder opschrift) (Opgeheven). <KB 1982-12-30, art. 8>

Art. 13. (Zie nota's onder opschrift) Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen worden ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.