28 APRIL 1958. - Wet betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-06-1985 en tekstbijwerking tot 12-06-2018)
HOOFDSTUK I. Toepassingsveld.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - De rust- en overlevingspensioenen.
Afdeling 1. - Het rustpensioen.
Art. 2-3
Afdeling 2. - Het overlevingspensioen.
Art. 4
Afdeling 3. - Bepalingen gemeen aan de rust- en overlevingspensioenen.
Art. 5-6
HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen.
Art. 7-11
HOOFDSTUK IV. - Administratie en comptabiliteit.
Art. 12, 12bis, 12ter, 13, 13bis
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 14-15
Art. 15 Duitstalige gemeenschap
Art. 16
1986021101 1987003864 1987022369 1989022360 1991003426 1991003558 1992003080 1992003276 1992003395 1992003418 1992003519 1992003609 1992003668 1992003676 1992003677 1992031322 1993003504 1993003543 1993003742 1993003743 1993033085 1994003095 1994003246 1994003281 1994003282 1994003283 1994003361 1994003610 1994003848 1994027181 1995003060 1995003125 1995003373 1995003524 1995027116 1995027619 1995033039 1996003128 1996027382 1996103150 1996103151 1997003171 1997003411 1997003559 1997027216 1998000814 1998003401 1998027439 1998029511 1998031383 1999003108 1999003301 1999027529 2000003056 2000003193 2000027332 2001003156 2001003370 2002003257 2002003360 2002031039 2003003428 2003003429 2003022314 2003022909 2003022984 2003022985 2003023004 2003027409 2003033009 2004022418 2004022831 2004022952 2004200586 2004201090 2004202455 2005022748 2006022184 2006022944 2006023150 2006031312 2007022391 2007022392 2007031087 2007031207 2008022045 2008022225 2008022253 2008202425 2008202429 2009022027 2009022083 2009022086 2009022189 2009022523 2009027020 2009029051 2012A00656 2013022181 2013022182 2013022247 2013022433 2013022434 2014022029 2014031070 2015022173 2015022174 2015022175 2015031858 2015205971 2016022087 2016022100 2016022332 2017013296 2017032084 2017040378 2018011579 2018012881 2018031071 2018202422 2019042125 2020020219 2020020658 2020042280 2021201022 2024201519
HOOFDSTUK I. _ Toepassingsveld.
Artikel 1. De Koning wijst onder de organismen van openbaar nut (en de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels) waarvan het personeel een wettelijk of reglementair statuut bezit, diegene aan, waarvoor de rustpensioenen en de weduwen- en wezenpensioenen door deze wet worden geregeld. <KB 1997-04-03/37, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 10-05-1997>
De Koning doet deze aanwijzingen op de gezamenlijke voordracht van de Minister belast met de controle over het organisme en van de Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der Pensioenen behoort. Voor elk organisme bepaalt Hij vanaf welke datum de wet toepassing zal vinden.
(In afwijking van het tweede lid wijst de Koning, wanneer een onder het toezicht van een Gemeenschap, van een Gewest of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie geplaatste openbare instelling door een decreet of een ordonnantie of krachtens een decreet of een ordonnantie gemachtigd is om deel te nemen aan de pensioenregeling die bij deze wet is georganiseerd, deze instelling aan op de voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid de Administratie der Pensioenen behoort.) <KB 1990-07-05/35, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 12-07-1989>
HOOFDSTUK II. - De rust- en overlevingspensioenen.
Afdeling 1. - Het rustpensioen.
Art.2. Voor het personeel van de bij toepassing van het eerste artikel aangewezen organismen dat in vast verband is benoemd of tot stage is toegelaten, geldt dezelfde regeling in zake rustpensioenen als voor het personeel van het Algemeen Rijksbestuur.
Art.3. § 1. De diensten waaruit rechten op een rustpensioen ten bezware van de Schatkist kunnen ontstaan worden, zowel voor de vaststelling van het in artikel 2 bedoelde rustpensioen als voor de berekening van het bedrag ervan, in aanmerking genomen.
De bijkomende uitgaven die uit de inaanmerkingneming van bedoelde diensten voortvloeien, vallen ten laste van de Staat.
§ 2. De diensten bewezen bij de krachtens het eerste artikel aangewezen en bij de in artikel 5 bedoelde organismen en welke kunnen opgenomen worden in de berekening van het bij artikel 2 voorziene pensioen, worden in aanmerking genomen zo voor de vaststelling van het recht op rustpensioen ten laste van de Openbare Schatkist als voor de berekening van het bedrag ervan.
§ 3. Wanneer § 1 of § 2 toegepast wordt, worden de verhogingen van pensioen die zouden voortkomen uit de militaire en de daarmede gelijkgestelde diensten, de koloniale diensten en de bonificaties van alle aard, met uitsluiting van de aan de diploma's verbonden voordelen, verdeeld tussen de Staat en de organismen van openbaar nut, evenredig met de duur van de wederzijds bewezen administratieve diensten.
Afdeling 2. - Het overlevingspensioen.
Art.4.§ 1. De wettelijke bepalingen inzake de pensioenen der weduwen en wezen van het burgerlijk Rijkspersoneel vinden toepassing op de in artikel 2 bedoelde personen en hun rechthebbenden.
§ 2. De krachtens § 1 verleende pensioenen zijn ten laste van de Openbare Schatkist.
§ 3. De in uitvoering van § 1 gedane afhoudingen op de wedde van de in artikel 2 bedoelde personen, evenals de bijdragen voortvloeiende uit de verbintenissen welke ze onderschrijven worden [1 aan de Federale Pensioendienst]1 gestort.
----------
(1)<W 2016-03-18/03, art. 83, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Afdeling 3. - Bepalingen gemeen aan de rust- en overlevingspensioenen.
Art.5. Kunnen in aanmerking genomen worden, zo voor de vaststelling van het recht op de bij de artikelen 2 en 4 voorziene rust- en overlevingspensioenen, als voor het bepalen van het bedrag ervan, de diensten die hetzij krachtens een regelmatige benoeming, hetzij krachtens een door de besluitwet van 5 mei 1944 nietig verklaarde benoeming, bewezen werden bij de afgeschafte organismen van openbaar nut, waarvan de bevoegdheden geheel of gedeeltelijk overgenomen zijn door de krachtens het eerste artikel aangewezen organismen.
Art.6. Met het oog op het toepassen van deze wet, kan de Koning, op de voordracht van de Minister onder wiens bevoegdheid het Bestuur der Pensioenen valt, de administratieve toestand waarin de personeelsleden van de krachtens het eerste artikel aangewezen en van de in artikel 5 bedoelde organismen zich hebben bevonden, aanpassen aan de overeenstemmende toestanden voorzien bij het statuut van het Rijkspersoneel en zijn uitvoeringsbesluit.
HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen.
Art.7. <KB23 27-11-1978, art. 1> Worden voor de uitkering van de bij artikel 4 bedoelde pensioenen in aanmerking genomen, alle diensten krachtens een definitieve benoeming bewezen bij de organismen van openbaar nut vooraleer die het voorwerp uitmaken van de bij artikel 1 voorziene aanwijzing evenals bij de in artikel 5 bedoelde organismen.
Art.8. Het rustpensioen als aangegeven in de artikelen 2 en 3 wordt verleend aan vastbenoemde personeelsleden van krachtens het eerste artikel aangewezen en van in artikel 5 bedoelde organismen, (wanneer die personeelsleden hun loopbaan hebben beëindigd vooraleer deze wet toepasselijk werd op het organisme waartoe zij hebben behoord of op het organisme dat zijn bevoegdheden heeft overgenomen). <W 2003-02-03/41, art. 43, 013; Inwerkingtreding : 01-08-2002>
Art.9. Weduwen- en wezenpensioenen als aangegeven in artikel 4 worden verleend aan rechthebbenden van in artikel 8 bedoelde personen.
Zij worden eveneens verleend aan rechthebbenden van vastbenoemde personeelsleden van krachtens het eerste artikel aangewezen en van in artikel 5 bedoelde organismen, wanneer die personeelsleden in actieve dienst komen te overlijden vooraleer deze wet wordt toegepast op het organisme waartoe zij hebben behoord of op het organisme dat dezes bevoegdheid heeft overgenomen.
Art.10. De rustpensioenen ten laste van de Openbare Schatkist worden in voorkomend geval herzien, rekening houdend met de bepalingen van artikel 3, § 2.
Art.11. Het bedrag van de uit de toepassing van de artikelen 8 en 9 voortvloeiende maandelijkse betalingen mag, wat betreft de personen gepensioneerd vóór de toepassing van deze wet op het organisme waartoe zij hebben behoord of op het organisme dat de bevoegdheid ervan heeft overgenomen, niet minder bedragen dan het geheel der voordelen welke ze genoten wegens de bij de Staat, bij de krachtens het eerste artikel aangewezen en bij de in artikel 5 bedoelde organismen bewezen diensten.
HOOFDSTUK IV. - Administratie en comptabiliteit.
Art.12.<W 1991-07-20/30, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1995> § 1. De door de artikelen 2 en 8 voorziene rustpensioenen worden toegekend door de Minister tot wiens bevoegdheid de Administratie der pensioenen behoort en uitbetaald door de Staat.
§ 2. De krachtens artikel 1 aangewezen organismen dienen aan [2 aan de Federale Pensioendienst]2 een bijdrage te storten, die overeenstemt met een percentage van de maandwedden uitbetaald aan hun personeelsleden die bekleed zijn met een vaste of daarmee gelijkgestelde benoeming. Dit percentage is gelijk aan de verhouding die het geraamde bedrag van de uitgaven van het lopende jaar vertegenwoordigt ten opzichte van het voor hetzelfde jaar geraamde bedrag van de weddemassa van het geheel van de bij het stelsel aangesloten organismen. Het wordt door de Administratie der pensioenen jaarlijks vastgesteld en uiterlijk op 31 december van het voorgaande jaar aan de aangesloten organismen medegedeeld.
§ 3. Voor de vaststelling van het bedrag van de in § 2 bedoelde uitgaven :
1° worden in aanmerking genomen :
a) de in § 1 bedoelde rustpensioenen;
b) de aandelen in rustpensioenen vastgesteld overeenkomstig de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector, en overeenstemmend met de diensten bewezen bij de krachtens artikel 1 aangewezen organismen en bij de in artikel 5 bedoelde organismen;
c) de overdrachten van bijdragen die betrekking hebben op de diensten bewezen bij de krachtens artikel 1 aangewezen organismen en bij de in artikel 5 bedoelde organismen, en uitgevoerd in toepassing van artikel 4 van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector.
2° worden afgetrokken :
a) de aandelen in rustpensioenen vastgesteld overeenkomstig de voormelde wet van 14 april 1965 en overeenstemmend met andere diensten dan die bewezen bij de krachtens artikel 1 aangewezen organismen en bij de in artikel 5 bedoelde organismen;
b) de sommen gestort in uitvoering van een subrogatie ten voordele van de Staat en die betrekking hebben op diensten bewezen bij de krachtens artikel 1 aangewezen organismen en bij de in artikel 5 bedoelde organismen;
c) de krachtens artikel 12bis, § 1, gestorte bijdragen;
d) de overdrachten van bijdragen uitgevoerd in toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 augustus 1970 vastgesteld ter uitvoering van de artikelen 3 en 14 van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector, en overeenstemmend met diensten bewezen bij de krachtens artikel 1 aangewezen organismen en bij de in artikel 5 bedoelde organismen.
(e) de maandelijkse voorafbetalingen en de regularisatie voor het voorgaande jaar, gestort met toepassing van artikel 8, eerste en tweede lid, van het koninklijk besluit van 27 februari 1997 houdende uitvoering van artikel 56, zevende lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen.) <W 1998-02-22/43, art. 227, 010; Inwerkingtreding : 03-03-1998>
§ 4. De bijdrage die elk organisme in toepassing van § 2 moet storten, dient [2 aan de Federale Pensioendienst]2 toe te komen uiterlijk (de vijfde werkdag die volgt op de dag van de uitbetaling van de wedde aan het personeel van de instelling). <W 1999-12-24/36, art. 104, 1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
§ 5. Het organisme dat in gebreke blijft binnen de gestelde termijn te voldoen aan de verplichting van § 4, moet van rechtswege [2 aan de Federale Pensioendienst]2 verwijlinteresten op de niet gestorte bedragen betalen. Deze interesten, waarvan de rentevoet gelijk is aan de wettelijke rentevoet, verhoogd met 2 %, beginnen te lopen (vanaf de zesde werkdag die volgt op de dag van de uitbetaling van de wedde aan het personeel van de instelling. Indien de instelling het bewijs levert dat het niet-storten van de bijdrage binnen de bepaalde termijn aan uitzonderlijke omstandigheden is toe te schrijven, kan de minister van Pensioenen een vrijstelling voor het betalen van voormelde verwijlinteresten verlenen. De aanvraag tot vrijstelling moet bij de minister van Pensioenen toekomen binnen de maand die volgt op de dag waarop de instelling door de administratie der Pensioenen op de hoogte werd gebracht van het feit dat er niet voldaan werd aan voormelde verplichting). <W 1999-12-24/36, art. 104, 2°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
De opbrengst van deze interesten is bestemd (voor de financiering van de pensioenen ten laste van de Staatskas). <W 2006-01-12/45, art. 34, 4°, 014 ; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
[1 § 6. De betaling van het geheel van de bijdragen bedoeld in § 2 kan, in het kader van een pensioenverzekeringscontract en bij beslissing van het organisme aangewezen krachtens artikel 1, worden toevertrouwd aan een voorzorgsinstelling. De voorzorgsinstelling neemt ten opzichte van de Pensioendienst voor de overheidssector de verplichtingen die inherent zijn aan deze betaling over.
De beslissing van het organisme om de betaling van de bijdragen toe te vertrouwen aan een voorzorgsinstelling of om het niet meer toe te vertrouwen aan een voorzorgsinstelling, moet aan de Pensioendienst voor de overheidssector worden betekend met een ter post aangetekende brief ten laatste op 30 september van het lopende jaar en heeft uitwerking met ingang van 1 januari van het burgerlijk jaar dat volgt.]1
----------
(1)<W 2010-04-28/01, art. 143, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
(2)<W 2016-03-18/03, art. 84, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art. 12bis.<Ingevoegd bij W 1990-12-29/30, art. 189, 005; Inwerkingtreding : 19-01-1991> § 1. Wanneer, ten gevolge van de herstructurering of de afschaffing van een met toepassing van artikel 1 aangewezen instelling, personeel van deze instelling overgeheveld wordt naar andere machten of instellingen die niet deelnemen aan de door deze wet ingestelde pensioenregeling, zijn deze andere machten of instellingen ertoe gehouden bij te dragen in de last van de rustpensioenen van de personeelsleden van de met toepassing van artikel 1 aangewezen instelling die in deze hoedanigheid gepensioneerd werden vóór de herstructurering of de afschaffing van deze instelling.
(De bijdrage van elk van deze andere machten of instellingen is gelijk aan het bedrag dat verkregen wordt door het totaal van de in het eerste lid beoogde en voor het lopende jaar geraamde rustpensioenen te vermenigvuldigen met een op de datum van de personeelsoverdracht vastgestelde coëfficiënt die gelijk is aan de verhouding welke de weddemassa van het naar de andere macht of de andere instelling overgehevelde personeel vertegenwoordigt ten opzichte van de totale weddemassa van de krachtens artikel 1 aangewezen instelling, waarbij uitsluitend rekening wordt gehouden met de wedden van het personeel dat bekleed is met een vaste of daarmee gelijkgestelde benoeming. De bijdrage van elk van deze machten of instellingen wordt door de Administratie der pensioenen jaarlijks vastgesteld en uiterlijk op 31 december van het voorgaande jaar aan hen medegedeeld.) <W 1991-07-20/30, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1995>
De bedragen die met toepassing van (artikel 12, § 3, 1°, b) en 2°, a) en b)) toegevoegd of afgetrokken worden van het totale bedrag van de te verdelen pensioenen, worden in aanmerking genomen voor de toepassing van het tweede lid ten belope van de verhouding die de som van de in dat lid bedoelde pensioenen vertegenwoordigt ten opzichte van het totale bedrag van de te verdelen pensioenen. <W 1991-07-20/30, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1995>
(Elke in het eerste lid bedoelde macht of instelling is ertoe gehouden maandelijks een twaalfde van de met toepassing van het tweede lid opgelegde bijdrage te storten [1 aan de Federale Pensioendienst]1. Deze storting dient [1 aan de Federale Pensioendienst]1 toe te komen uiterlijk de laatste werkdag van de maand in kwestie.) <W 1991-07-20/30, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1995>
(Indien de in het vorige lid bepaalde termijn niet werd nageleefd, is de macht of instelling van rechtswege [1 aan de Federale Pensioendienst]1 verwijlinteresten verschuldigd op de niet gestorte bedragen. Deze interesten, waarvan de rentevoet gelijk is aan de wettelijke rentevoet, verhoogd met 2 pct., beginnen te lopen vanaf de eerste werkdag die volgt op de dag waarop de bedragen [1 aan de Federale Pensioendienst]1 hadden moeten toekomen. Indien de macht of instelling het bewijs levert dat de niet-storting van de bijdrage binnen de bepaalde termijn aan uitzonderlijke omstandigheden is toe te schrijven, kan de minister van Pensioenen een vrijstelling voor het betalen van bovenvermelde verwijlinteresten verlenen. De aanvraag tot vrijstelling moet bij de minister van Pensioenen toekomen binnen de maand die volgt op de dag waarop de macht of instelling door de administratie der Pensioenen op de hoogte werd gebracht van het feit dat er niet voldaan werd aan bovenvermelde verplichting. De opbrengst van deze intresten is bestemd (voor de financiering van de pensioenen ten laste van de Staatskas).) <W 2001-12-30/30, art. 21, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 2. Indien diensten volbracht bij een met toepassing van artikel 1 aangewezen instelling die het voorwerp heeft uitgemaakt van een herstructurering of die afgeschaft werd, in aanmerking genomen worden voor een rustpensioen of een aandeel van een rustpensioen dat ten laste is van de Openbare Schatkist of door deze betaald wordt, dan is, vanaf de ingangsdatum van het pensioen, het op deze diensten betrekking hebbend pensioen of pensioenaandeel ten laste van de macht of van de instelling waarnaar de ambtenaar van de met toepassing van artikel 1 aangewezen instelling overgeheveld werd. In geval van een pensioenaandeel wordt dit berekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector.
Het eerste lid houdt op van toepassing te zijn vanaf de datum waarop de instelling waarnaar het personeelslid werd overgeheveld, aangesloten is bij de door deze wet ingestelde pensioenregeling.
De in het eerste lid beoogde aandelen worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van § 1, derde lid.
Indien de in het eerste lid beoogde diensten niet in aanmerking genomen worden voor een rustpensioen of een aandeel van een rustpensioen dat ten laste is van de Openbare Schatkist of door deze betaald wordt, dan moet de instelling die niet aan de door deze wet ingestelde pensioenregeling deelneemt, de helft van de bijdragen betalen die, in het kader van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector, het voorwerp zullen uitmaken van een overdracht.
§ 3. Om de toepassing van de in § 1 vervatte bepalingen mogelijk te maken, zijn (de in de rechten en verplichtingen van het geherstructureerde of afgeschafte organisme getreden machten of instellingen) ertoe gehouden aan de Administratie der Pensioenen alle inlichtingen mee te delen betreffende de verdeling van de loonsom van de instelling die het voorwerp heeft uitgemaakt van een herstructurering of die afgeschaft werd. Deze mededeling moet ten laatste plaatshebben binnen twee maanden die volgen op de datum van de personeelsoverdracht. Voor de instellingen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een herstructurering of die afgeschaft werden vóór de inwerkingtreding van deze afdeling, moet deze mededeling evenwel ten laatste plaatshebben op het einde van de tweede maand die volgt op die waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. <W 1991-07-20/30, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
(De macht of de instelling die de bij het eerste lid voorziene verplichtingen niet is nagekomen, is van rechtswege een boete verschuldigd [1 aan de Federale Pensioendienst]1 die per volle maand vertraging gelijk is aan 0,1 % van het in dit lid bedoelde bedrag. De opbrengst van deze boeten is bestemd (voor de financiering van de pensioenen ten laste van de Staatskas).) <W 1991-07-20/30, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1995>") <W 1991-07-20/30, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1995> <W 2006-01-12/45, art. 35,3°, 014 ; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
----------
(1)<W 2016-03-18/03, art. 85, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art. 12ter. <Ingevoegd bij W 1991-07-20/30, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1991> De in artikel 12, § 1, tweede lid, bedoelde forfaitaire som van 500 miljoen frank wordt jaarlijks verdeeld tussen de in artikel 12 bedoelde organismen enerzijds en de in artikel 12bis bedoelde machten en instellingen anderzijds, in verhouding tot de bijdrage die elk van deze machten of instellingen dient te dragen in toepassing van dezelfde artikelen.
Deze bepaling is niet meer van toepassing vanaf 1 januari 1995.
Art.13.§ 1. De Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der Pensioenen behoort, treedt in de rechten welke de gerechtigden op rustpensioenen als bedoeld in de artikelen 2 en 8 bezitten op grond van de wettelijke, reglementaire, statutaire of contractuele pensioenregeling die vroeger op hen toepassing vond wegens hun aan de organismen van openbaar nut bewezen diensten, in zover die diensten voor het berekenen van rustpensioenen in aanmerking worden genomen.
(§ 2. De Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der pensioenen behoort, geniet dezelfde subrogatie wegens diensten die in aanmerking worden genomen voor het vaststellen van de krachtens deze wet verleende rustpensioenen en die bewezen werden :
a) bij de Staat;
b) bij de andere machten en organismen bedoeld bij de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector.) <KB23 27-11-1978, art. 2, § 2, 1°>
§ 3. De Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister onder wiens bevoegdheid het Bestuur der Pensioenen valt, stelt zich in de plaats van de begunstigden van de artikelen 4 en 9 van deze wet, voor de rechten welke zij, wegens door de overledene bij de krachtens het eerste artikel aangewezen en bij de in artikel 5 bedoelde organismen bewezen diensten, putten uit de wettelijke, reglementaire, statutaire of contractuele pensioenregeling die op hen van toepassing was vooraleer deze wet te hunnen opzichte uitwerking heeft.
(§ 4. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in de §§ 1 tot 3 bedoelde subrogatie.) <W 05-08-1968, art. 33, 1°>
(§ 5. Ambtenaren die hun rechten ontlenen aan een andere pensioenregeling dan de bij deze wet ingestelde, zijn verplicht die te doen gelden.
De uitbetaling van het pensioen wordt geschorst zolang aan deze verplichting niet werd voldaan.
In geval van te laat indienen van de aanvraag worden de sommen waarvoor de Staat subrogatie moet bekomen, op het pensioen verhaald.) <W 05-08-1968, art. 33, 2°>
§ 6. Wat de uit verzekeringscontracten voortspruitende rechten betreft, is de hiervoren bedoelde subrogatie slechts van toepassing op de voordelen welke overeenkomen met de bijdragen waarvan de last door de krachtens het eerste artikel aangewezen en door de in artikel 5 bedoelde organismen werd gedragen.
§ 7. (De sommen met betrekking tot de in de §§ 1, 2 en 3 bedoelde subrogaties dienen te worden gestort [1 aan de Federale Pensioendienst]1.
De aan deze dienst gestorte sommen uit hoofde van de bij de §§ 1 en 2 bedoelde subrogatie in de rechten die de betrokkenen putten uit de rustpensioenregeling voor arbeiders, bedienden, zeelieden of werknemers, worden verdeeld onder de machten en instellingen die de last dragen van het rustpensioen evenredig met het bedrag van het hun ten laste gelegde aandeel.
Wat betreft de machten en instellingen waarop de voormelde wet van 14 april 1965 van toepassing is, de Staatskas en de bij de huidige wet bedoelde instellingen van openbaar nut uitgezonderd, komt het gedeelte van de subrogatie dat hun toekomt krachtens het voorgaande lid in mindering van het hun ten laste gelegde aandeel.) <W 2006-01-12/45, art. 36, 1°, 014 ; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
(§ 8. Wanneer de bij de §§ 1 en 3 bedoelde subrogatie betrekking heeft op renten, kan de Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der pensioenen behoort beslissen, zo de renteplichtige ermee instemt, dat deze subrogatie in éénmaal zal worden uitgevoerd door de overdracht (van hun wiskundige reserves [1 aan de Federale Pensioendienst]1).) <KB23 27-11-1978, art. 2, § 2, 3°>
(§ 9. Indien een voordeel waarin de Belgische Staat gesubrogeerd moet worden met toepassing van dit artikel, geheel of gedeeltelijk werd betaald in de vorm van een kapitaal, wordt de fictieve rente die met dit kapitaal overeenstemt, van het pensioenbedrag afgetrokken.) <W 1991-05-21/41, art. 41, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1981>
----------
(1)<W 2016-03-18/03, art. 86, 017; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art. 13bis. <W 05-08-1968, art. 34> Wanneer hoofdstuk I van de titel I van de wet tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector op de in deze wet bedoelde personen wordt toegepast, gelden de indeplaatsstellingen, bepaald in artikel 13, alleen voor de andere voordelen dan die welke (de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers wegens een tewerkstelling uitgeoefend als arbeider of bediende) verleent. <W 20-06-1975, art. 14>
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art.14. § 1. Artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare instellingen en de regieën ingesteld door de Staat wordt door de volgende bepaling vervangen : ...
§ 2. De Koning mag de wettelijke bepalingen intrekken welke betrekking hebben op de pensioenregeling van toepassing op de personeelsleden van de organismen die Hij krachtens het eerste artikel aanwijst en op hun rechthebbenden, van het ogenblik af dat deze wet te hunnen opzichte uitwerking zal hebben.
Art.15. § 1 en 2. (opgeheven) <KB 28-11-1969, art. 64>
§ 3. (Aan het vast of stagedoend personeel dat de in deze wet bepaalde pensioenregeling geniet, verlenen de organismen van openbaar nut tot een bedrag gelijk aan wat de Staat aan zijn personeel toestaat en onder dezelfde voorwaarden verlofgeld en gezinsverlofgeld, alsmede kinderbijslag en kraamgeld indien zij geen aanspraak kunnen maken op deze gezinsbijslag ten laste van het bijzonder kinderbijslagfonds bedoeld in artikel 32 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.) <W 2006-12-27/32, art. 103, 015; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
§ 4 en 5. (opgeheven) <KB 28-11-1969, art. 64>
Art.15_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1 en 2. (opgeheven) <KB 28-11-1969, art. 64> § 3. (Aan het vast of stagedoend personeel dat de in deze wet bepaalde pensioenregeling geniet, verlenen de organismen van openbaar nut tot een bedrag gelijk aan wat de Staat aan zijn personeel toestaat en onder dezelfde voorwaarden verlofgeld en gezinsverlofgeld [1 ...]1) <W 2006-12-27/32, art. 103, 015; Inwerkingtreding : 07-01-2007> § 4 en 5. (opgeheven) <KB 28-11-1969, art. 64>
----------
(1)<DDG 2018-04-23/18, art. 94, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 16. Deze wet treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.