Details





Titel:

2 JANUARI 1991. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-05-1991 en tekstbijwerking tot 13-06-2024)



Inhoudstafel:

Afdeling I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1, 1bis, 2
Afdeling II. - Onderbreking van de beroepsloopbaan.
Art. 3
Art. 3 Vlaams Gewest
Art. 4-5
Art. 5 Vlaams Gewest
Art. 6
Art. 6 Vlaams Gewest
Afdeling III. - Vermindering van de arbeidsprestaties.
Art. 7
Art. 7 Vlaams Gewest
Art. 7bis, 8
Art. 8 Vlaams Gewest
Afdeling IIIbis. <Ingevoegd bij KB 1992-12-21/31, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art. 8bis
Afdeling IV. - Herinschakelingsprogramma's.
Art. 9
Afdeling V. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 10, 10bis, 11-14, 14bis, 15-18
Afdeling V. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure.
Art. 19-24, 24/1, 25-26, 26bis
Afdeling VI. - Slotbepalingen.
Art. 27-31



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1985012058  1986012534 





Artikels:

Afdeling I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° (koninklijk besluit : het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;) <KB 1992-12-21/31, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  2° voltijdse arbeidsregeling : de voltijdse arbeidsregeling bepaald in het arbeidsreglement dat in de onderneming van toepassing is of in elk ander document dat hiertoe wordt bijgehouden, wanneer de werkgever geen arbeidsreglement moet opmaken;
  3° (de directeur : de directeur van het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of de ambtenaren die door de administrateur-generaal van de Rijksdienst zijn aangeduid;) <KB 1992-12-21/31, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  4° in dienst zijn van dezelfde onderneming : verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst met dezelfde juridische entiteit en werkelijke arbeidsprestaties verrichten. Voor de toepassing van dit besluit worden echter de periodes van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst bepaald in hoofdstuk III van titel I van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en in artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met periodes van effectieve arbeidsprestaties gelijkgesteld.

Art. 1bis.[1 Dit besluit is van toepassing op alle werknemers, die niet onder het toepassingsgebied vallen van tijdskrediet, zoals bedoeld in artikel 103bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, noch onder het toepassingsgebied van een ander systeem van loopbaanonderbreking.]1
  <Ingevoegd bij KB 1997-06-05/31, art. 1, Inwerkingtreding : 14-06-1997> De werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst die tewerkgesteld zijn in de overheidsdiensten behorend tot het federaal administratief Openbaar Ambt zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken hebben recht op onderbreking van hun beroepsloopbaan of een vermindering met de helft van hun arbeidsprestaties, zoals bedoeld in hoofdstuk IV afdeling 5 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, volgens de bepalingen van onderhavig besluit.
  Om het recht bedoeld in het eerste lid te doen gelden, moet de werknemer minstens gedurende een onafgebroken periode van één jaar bij dezelfde werkgever tewerkgesteld zijn.
  Elke Minister kan voor zijn departement de ambten bepalen waarvan de titularissen van het voordeel van het vorig lid uitgesloten worden om redenen die inherent zijn aan de goede werking van de dienst.
  De Minister kan evenwel, in de gevallen waarin de goede werking van de dienst erdoor niet wordt verstoord, de titularissen van de in het vorig lid bedoelde ambten die er om verzoeken, toestaan te genieten van een onderbreking van hun beroepsloopbaan of van een vermindering met de helft van hun arbeidsprestaties.
  ----------
  (1)<KB 2012-09-03/03, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.2. <KB 1998-08-10/54, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> Voor de toepassing van dit besluit worden gelijkgesteld met vergoede volledige werklozen die uitkeringen genieten voor alle dagen van de week :
  1° de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die een inkomensgarantie-uitkering genieten in toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit;
  2° de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die geen inkomensgarantie-uitkering genieten en de vergoede werklozen die volledig werkloos zijn in een vrijwillig deeltijdse arbeidsregeling. Deze gelijkstelling geldt slechts voor de vervanging van een deeltijds werknemer die zijn beroepsloopbaan volledig onderbreekt of van een voltijds werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert;
  3° de jonge werknemers die alle toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden vervullen om gerechtigd te worden op wachtuitkeringen bepaald in artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, behalve die van de wachtperiode bedoeld in artikel 36, § 1, eerste lid, 4° van hetzelfde besluit, in zoverre zij hiervan het bewijs leveren;
  4° de personen die zich wensen in te schakelen of terug in te schakelen op de arbeidsmarkt en tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden voldoen :
  a) zij leveren het bewijs dat zij op een bepaald ogenblik gedurende hun beroepsloopbaan 312 arbeidsdagen of daaraan gelijkgestelde dagen in de zin van de werkloosheidsreglementering gepresteerd hebben gedurende een periode van 18 maanden, ofwel tonen zij aan dat zij minstens één werkloosheidsuitkering genoten hebben op basis van hun arbeidsprestaties, buiten de periode bedoeld in b);
  b) op het ogenblik van de indienstneming hebben zij gedurende een periode van minstens 24 maanden zonder onderbreking geen werkloosheidsuitkeringen genoten en geen arbeidsprestaties geleverd als loontrekkende of zelfstandige;
  c) zij zijn op het ogenblik van de indienstneming ingeschreven als werkzoekende;
  5° de werkzoekenden die genieten van het bestaansminimum bepaald bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van een recht op het bestaansminimum, die ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en het bewijs leveren dat zij gedurende ten minste drie maanden in de loop van de zes maanden die hun indiensttreding voorafgaan het bestaansminimum genoten hebben;
  6° de werkzoekenden die zijn ingeschreven in het bevolkingsregister en sociale bijstand genieten, maar die geen recht hebben op het bestaansminimum omwille van hun nationaliteit, en die ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en die het bewijs leveren dat ze sociale bijstand genoten hebben gedurende ten minste drie maanden tijdens de zes maanden die hun indienstneming voorafgaan;
  7° de minder-valide werknemers tewerkgesteld in een beschermde werkplaats zoals bedoeld in artikel 78 van het koninklijk besluit;
  8° de werknemers die gedurende de maand die hun aanwerving voorafgaan, bij dezelfde werkgever tewerkgesteld zijn geweest als uitzendkracht zoals bedoeld bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers;
  9° de werknemers die verbonden zijn door een vervangingsovereenkomst in de zin van artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten op voorwaarde :
  - dat zij uitkeringen genoten voor alle dagen van de week als vergoede volledige werkloze, onmiddellijk voor het begin van de uitvoering van de vervangingsovereenkomst, of een van de voorwaarden vervulden van het 1° tot 8° of het 11°;
  - dat de periode van vervanging waarvoor zij aangeworven werden, beëindigd is;
  10° de werknemers die reeds geldige vervangers waren van dezelfde personen die hun loopbaanonderbreking verlengen;
  11° de werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid geschorst werd krachtens de bepalingen van hoofdstuk III, afdeling 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering of op basis van artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, en die gedurende minstens 24 maanden zonder onderbreking geen uitkeringen meer genoten hebben in het kader van de werkloosheidsreglementering.

Afdeling II. - Onderbreking van de beroepsloopbaan.
Art.3. De werknemers die in toepassing van artikel 100 van de voormelde herstelwet van 22 januari 1985, de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst volledig schorsen, zijn gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen op voorwaarde :
  1° (opgeheven) <KB 1996-03-14/31, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
  2° dat de duur van de overeengekomen schorsing minimum (drie maanden) en maximum één jaar bedraagt; de minimumduur van (drie maanden) is niet vereist bij verlenging; <KB 1996-03-14/31, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
  (3° dat zij een aanvraag tot onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit besluit, in dewelk de werkgever er zich toe verbindt hun te vervangen door het afsluiten van één of twee arbeidsovereenkomsten waarvan het overeengekomen normaal gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren minstens gelijk is aan dat van de werknemer die de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst, met een of twee volledige werklozen die werkloosheidsuitkeringen genieten voor elke dag van de week;) <KB 1998-08-10/54, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
  (Wanneer de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst niet langer duurt dan drie maanden, mag de vervanger die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 ook tewerkgesteld worden als uitzendkracht zoals bedoeld bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.) <KB 1998-08-10/54, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>

Art. 3_VLAAMS_GEWEST.    De werknemers die in toepassing van artikel 100 van de voormelde herstelwet van 22 januari 1985, de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst volledig schorsen, zijn gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen op voorwaarde :  1° (opgeheven) <KB 1996-03-14/31, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>  2° [1 ...]1  (3° dat zij een aanvraag tot onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit besluit, in dewelk de werkgever er zich toe verbindt hun te vervangen door het afsluiten van één of twee arbeidsovereenkomsten waarvan het overeengekomen normaal gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren minstens gelijk is aan dat van de werknemer die de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst, met een of twee volledige werklozen die werkloosheidsuitkeringen genieten voor elke dag van de week;) <KB 1998-08-10/54, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>  (Wanneer de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst niet langer duurt dan drie maanden, mag de vervanger die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 ook tewerkgesteld worden als uitzendkracht zoals bedoeld bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.) <KB 1998-08-10/54, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>  
  ----------
  (1)<BVR 2016-07-26/02, art. 30, 1°, 023; Inwerkingtreding : 02-09-2016>


Art.4. <KB 1998-08-10/54, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> De voorwaarden voorzien bij artikel 3, 2° zijn echter niet van toepassing op de werknemers die hun arbeidsovereenkomst volledig schorsen krachtens de bepalingen van :
  1° artikel 100bis van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, voor het verlenen van palliatieve zorgen;
  2° het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid in geval van bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;
  3° het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
  Deze werknemers hebben recht op onderbrekingsuitkeringen voor de periodes voorzien bij de bepalingen bedoeld in het eerste lid 1°, 2° of 3°, indien zij daartoe een aanvraag indienen volgens de voorschriften en modaliteiten van dit besluit.
  De werknemers bedoeld in het eerste lid 1°, dienen niet te worden vervangen.
  De werknemers bedoeld in het eerste lid, 2°, dienen enkel te worden vervangen in de gevallen voorzien bij het in dit 2° vermelde besluiten.
  De werknemers bedoeld in het eerste lid 3° dienen te worden vervangen volgens de bepalingen van artikel 3, 3°.

Art.5.<KB 1996-03-14/31, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> (Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de werknemers bedoeld in artikel 3, wordt beperkt tot maximum 60 maanden gedurende de volledige beroepsloopbaan. Voor de berekening van deze 60 maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 4.) <KB 1998-08-10/54, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2011-12-28/24, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

Art. 5_VLAAMS_GEWEST.   <Opgeheven bij BVR 2016-07-26/02, art. 30, 2°, 023; Inwerkingtreding : 02-09-2016>   ----------

Art.6. § 1. Het bedrag van de onderbrekingsuitkering van de werknemers die een voltijdse arbeidsregeling onderbreken wordt op 10 504 frank per maand vastgesteld.
  Het bedrag van de onderbrekingsuitkering wordt echter vastgesteld op (11 504) frank per maand wanneer de onderbreking van de voltijdse arbeidsregeling een aanvang neemt binnen een termijn van (drie jaar) na de geboorte of adoptie van een tweede kind, waarvoor de werknemer die zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt. <KB 1992-12-21/31, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  Het bedrag van de onderbrekingsuitkering wordt vastgesteld op (12 504) frank per maand wanneer de onderbreking van de voltijdse arbeidsregeling een aanvang neemt binnen een termijn van (drie jaar) na de geboorte of adoptie van een derde of daaropvolgend kind, waarvoor de werknemer die zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt. <KB 1992-12-21/31, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  (De bedragen voorzien in het tweede of derde lid blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijke onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende dewelke het rechtgevend kind de leeftijd van drie jaar heeft bereikt, of, in geval van adoptie, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende dewelke de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte bereikt wordt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit bedrag behouden voor de duur van de lopende onderbrekingsperiode of totdat het kind de leeftijd van drie jaar zou hebben bereikt of tot de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte zou bereikt worden.) <KB 1992-12-21/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  Indien een werknemer tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het bekomen van een verhoogde onderbrekingsuitkering zoals voorzien in het tweede of het derde lid, kan deze verhoogde uitkering toegekend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag. Als aanvraag geldt hier het indienen van de bewijsstukken waarvan sprake is in het artikel 20, 3e lid.
  § 2. (Aan de werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, wordt per maand een gedeelte van het bedrag van 10 504 frank, 11 504 frank of 12 504 frank toegekend dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in die deeltijdse arbeidsregeling.
  (tweede lid opgeheven) <KB 1996-03-14/31, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
  (§ 3. In afwijking van § 1 wordt voor de werknemers die een voltijdse arbeidsregeling onderbreken het bedrag van de onderbrekingsuitkering vastgesteld op (508,92 euro) per maand in de volgende gevallen : <KB 2005-07-15/34, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
  1° de loopbaanonderbreking voor het verlenen van palliatieve zorgen op basis van artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
  2° de loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid in geval van bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;
  3° de loopbaanonderbreking als ouderschapsverlof volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
  In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, in de gevallen bedoeld in het eerste lid, per maand een gedeelte van het bedrag van (508,92 euro) toegekend dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in de deeltijdse arbeidsregeling.) <KB 1998-08-10/54, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> <KB 2005-07-15/34, art .4, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>

Art. 6_VLAAMS_GEWEST.    § 1. [1 ...]1  § 2. [1 ...]1  (§ 3. In afwijking van § 1 wordt voor de werknemers die een voltijdse arbeidsregeling onderbreken het bedrag van de onderbrekingsuitkering vastgesteld op (508,92 euro) per maand in de volgende gevallen : <KB 2005-07-15/34, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>  1° de loopbaanonderbreking voor het verlenen van palliatieve zorgen op basis van artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;  2° de loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid in geval van bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;  3° de loopbaanonderbreking als ouderschapsverlof volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.  In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, in de gevallen bedoeld in het eerste lid, per maand een gedeelte van het bedrag van (508,92 euro) toegekend dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in de deeltijdse arbeidsregeling.) <KB 1998-08-10/54, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> <KB 2005-07-15/34, art .4, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>  
  ----------
  (1)<BVR 2016-07-26/02, art. 31, 023; Inwerkingtreding : 02-09-2016>


Afdeling III. - Vermindering van de arbeidsprestaties.
Art.7. <KB 1996-03-14/31, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> § 1. De werknemers tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling die, in toepassing van artikel 102 van voormeIde wet van 22 januari 1985, hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, een vierde, een derde of de helft zijn gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen, op voorwaarde dat :
  1° de voorziene duur van de vermindering van de arbeidsprestaties tenminste drie maanden bedraagt;
  (2° dat zij een aanvraag tot onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit besluit in dewelke de werknemer er zich toe verbindt hen te vervangen volgens de regels bepaald in § 2.) <KB 1998-08-10/54, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
  (tweede lid opgeheven) <KB 1998-08-10/54, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
  § 2. De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties met de helft of met een derde vermindert te vervangen door een volledig vergoede werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of een daarmee gelijkgestelde persoon.
  De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert met een vierde of een vijfde te vervangen indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties met een vierde of een vijfde verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties door de tweede werknemer.
  § 3. In afwijking van § 1 kunnen de werknemers die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld voltijds aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming, of bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling.
  De werkgever is verplicht de werknemer bedoeld in het vorige lid te vervangen door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of een hiermee gelijkgesteld persoon wanneer het aantal uren vrijgekomen door de overgang naar een deeltijdse arbeidsregeling hoger is of gelijk is aan het aantal uren in een derde-tijds arbeidsregeling of indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties van de tweede werknemer.

Art. 7_VLAAMS_GEWEST.    <KB 1996-03-14/31, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> § 1. De werknemers tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling die, in toepassing van artikel 102 van voormeIde wet van 22 januari 1985, hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, een vierde, een derde of de helft zijn gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen, op voorwaarde dat :  1° [1 ...]1  (2° dat zij een aanvraag tot onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit besluit in dewelke de werknemer er zich toe verbindt hen te vervangen volgens de regels bepaald in § 2.) <KB 1998-08-10/54, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>  (tweede lid opgeheven) <KB 1998-08-10/54, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>  § 2. De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties met de helft of met een derde vermindert te vervangen door een volledig vergoede werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of een daarmee gelijkgestelde persoon.  De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert met een vierde of een vijfde te vervangen indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties met een vierde of een vijfde verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties door de tweede werknemer.  § 3. In afwijking van § 1 kunnen de werknemers die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld voltijds aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming, of bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling.  De werkgever is verplicht de werknemer bedoeld in het vorige lid te vervangen door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of een hiermee gelijkgesteld persoon wanneer het aantal uren vrijgekomen door de overgang naar een deeltijdse arbeidsregeling hoger is of gelijk is aan het aantal uren in een derde-tijds arbeidsregeling of indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties van de tweede werknemer.
  ----------
  (1)<BVR 2016-07-26/02, art. 32, 023; Inwerkingtreding : 02-09-2016>


Art. 7bis. <KB 1998-08-10/54, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> De voorwaarde voorzien bij artikel 7, § 1, 1° is echter niet van toepassing op de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen krachtens de bepalingen :
  1° artikel 102bis van voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, voor het verlenen van palliatieve zorgen;
  2° het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid in geval van bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;
  3° het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
  Deze werknemers hebben recht op onderbrekingsuitkeringen voor de periodes voorzien bij de bepalingen bedoeld in het eerste lid 1°, 2° of 3° indien zij daartoe een aanvraag indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten van dit besluit.
  De werknemers bedoeld in het eerste lid, 1°, dienen niet te worden vervangen.
  De werknemers bedoeld in het eerste lid, 2° dienen enkel te worden vervangen in de gevallen voorzien bij de in dit 2° voormelde besluiten.
  De werknemers bedoeld in het eerste lid, 3° dienen te worden vervangen volgens de bepalingen van artikel 7, § 2 of § 3.

Art.8.<KB 1996-03-14/31, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> § 1. [1 Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de werknemers bedoeld in artikel 7 wordt beperkt tot maximum 60 maanden gedurende de beroepsloopbaan vóór de leeftijd van [2 55 jaar]2. Voor de berekening van de 60 maanden wordt geen rekening gehouden met de vermindering van de arbeidsprestaties gedurende de periodes bedoeld in artikel 7bis.]1
  (De maandbedragen van de onderbrekingsuitkeringen worden voor deze werknemers als volgt vastgesteld :) <KB 1998-08-10/54, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
  1° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 2 101 F;
  2° voor de voltijdse werknmers die hun arbeidsprestaties met een vierde verminderen op 2 626 F;
  3° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een derde verminderen op 3 501 F;
  4° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op 5 252 F;
  5° voor de werknemers bedoeld in artikel 7, § 3 (...) op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden. <KB 1998-08-10/54, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
  Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte of adoptie van een tweede kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede tot vijfde lid, wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
  A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 2 301 F;
  B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 2 876 F;
  C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 3 835 F;
  D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 5 752 F;
  E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een derde of daaropvolgende kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
  A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 2 501 F;
  B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 3 126 F;
  C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 4 168 F;
  D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 6 252 F;
  E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  § 2. Van zodra zij de leeftijd van [2 55 jaar]2 bereikt hebben, kunnen de werknemers bedoeld in artikel 7 hun arbeidsprestaties verminderen zonder beperking in de duur.
  (Het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen voor deze werknemers wordt als volgt vastgesteld :) <KB 1998-08-10/54, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
  1° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde op 4 202 F;
  2° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een vierde op 5 252 F;
  3° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een derde op 7 002 F;
  4° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft op 10 504 F;
  5° voor de werknemers bedoeld bij artikel 7, § 3 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een tweede kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
  A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 4 402 F;
  B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 5 502 F;
  C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 7 336 F;
  D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 11 104 F;
  E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een derde of daaropvolgende kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
  A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 4 602 F;
  B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 5 752 F;
  C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 7 669 F;
  D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 11 504 F;
  E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  (§ 2bis. Voor de werknemers bedoeld in artikel 7bis wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen als volgt vastgesteld :
  1° (voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 86,32 euro. Voor de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft wordt dit bedrag van 86,32 euro vervangen door 116,08 euro); <KB 2005-07-15/34, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
  2° [5 2° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen in het kader van ouderschapsverlof op 43,16 euro. Voor de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 43,16 euro vervangen door 58,04 euro;]5
  3° (...); <KB 2005-07-15/34, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
  4° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op (254,46 euro); <KB 2005-07-15/34, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
  5° voor de werknemers bedoeld in artikel 7, § 3 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  [5 Als een werknemer, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met zijn werkgever overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.]5
  § 3. [2 [3 In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die tewerkgesteld zijn in een voltijds arbeidsregime en die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft, een derde of een vierde, de leeftijd op 50 jaar gebracht, voor de werknemers die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden:
   - een zwaar beroep hebben uitgeoefend gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar;
   - een zwaar beroep waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat hebben uitgeoefend. Deze beroepen zijn de volgende:
   a) de verpleegkundigen en het verzorgend personeel in de ziekenhuizen;
   b) de verpleegkundigen en het verzorgend personeel in de rusthuizen en in de rust- en verzorgingstehuizen;
   c) de beroepen die voorkomen op een lijst van knelpuntberoepen, vertrekkende van de knelpuntberoepenlijsten van de Gewesten, jaarlijks vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd besluit, na onderhandeling binnen het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten, na unaniem advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en van het Comité Overheidsbedrijven.]3
   Voor de toepassing van het vorige lid wordt als zwaar beroep beschouwd :
   - het werk in wisselende ploegen, meer bepaald de ploegenarbeid in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan één vierde van hun dagtaak, op voorwaarde dat de werknemer van ploegen alterneert;
   - het werk in onderbroken diensten waarbij de werknemer permanent werkt in dagprestaties waarvan de begintijd en de eindtijd minimum 11 uur uit elkaar liggen met een onderbreking van minstens 3 uur en minimumprestaties van 7 uur. Onder permanent verstaat men dat de onderbroken dienst de gewone arbeidsregeling van de werknemer vormt en dat hij niet occasioneel in een dergelijke dienst wordt tewerkgesteld;
   - het werk met prestaties die gewoonlijk tussen 20 uur en 6 uur vallen, met uitsluiting van de werknemers die uitsluitend prestaties verrichten tussen 6 uur en 22 uur en van de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur.
   Het begrip zwaar beroep kan, op voorstel van het Gemeenschappelijk Comité van alle Overheidsdiensten, bij een in Ministerraad overlegd besluit aangepast worden.
   De periode van vermindering van prestaties bedoeld in het eerste lid wordt niet aangerekend op de 60 maanden bedoeld in § 1, eerste lid.]2
  [2 § 4. In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die tewerkgesteld zijn in een voltijds arbeidsregime en die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de werknemers die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties voldoen aan één van volgende voorwaarden :
   - daaraan voorafgaand was de werknemer actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar. Wordt als zwaar beroep beschouwd, het zwaar beroep zoals gedefinieerd in § 3, tweede en derde lid;
   - daaraan voorafgaand heeft de werknemer een beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar doorlopen.
   Voor toepassing van het vorige lid komt in aanmerking voor de berekening van de beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar :
   1° elk kalenderjaar van tewerkstelling onder het stelsel van de private sector, waarvoor minstens 285 dagen voltijds loon werd uitbetaald, gerekend in een zesdagenweek;
   2° elk kalenderjaar van tewerkstelling, onder het stelsel van de publieke sector, waarvoor minstens 237 dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten werden vastgesteld, gerekend in een vijfdagenweek.
   Voor de kalenderjaren in het stelsel van de private sector van minder dan 285 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 285. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
   Voor de kalenderjaren in het stelsel van de publieke sector van minder dan 237 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 237. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
   Voor de kalenderjaren met respectievelijk meer dan 285 dagen of 237 dagen van tewerkstelling, worden de dagen die de 285 dagen of 237 dagen overschrijden, buiten beschouwing gelaten.
   De som van de jaren in de punten 1° en 2° wordt afgerond naar de hogere eenheid.
   Voor toepassing van het punt 1° wordt gelijkgesteld met dagen waarop voltijds loon werd uitbetaald, de dagen van :
   - moederschapsverlof;
   - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
   - adoptieverlof;
   - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
   - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
   Voor de toepassing van het punt 2° worden gelijkgesteld met dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten, de dagen van :
   - verloven met behoud van bezoldiging;
   - moederschapsverlof;
   - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
   - adoptieverlof;
   - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
   - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
   Het bewijs van de 28 jaar beroepsloopbaan gebeurt aan de hand van een formulier, vastgesteld door de Minister van Werk, op voorstel van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
   De periode van vermindering van prestaties bedoeld in het eerste lid wordt niet aangerekend op de 60 maanden bedoeld in § 1, eerste lid.]2
  ----------
  (1)<KB 2011-12-28/24, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<KB 2012-08-25/02, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (3)<KB 2014-05-12/06, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
  (4)<KB 2017-05-23/06, art. 1, 024; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (5)<KB 2019-05-05/09, art. 1, 027; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 8_VLAAMS_GEWEST.   <KB 1996-03-14/31, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> § 1. [4 ...]4  § 2. [4 ...]4  (§ 2bis. Voor de werknemers bedoeld in artikel 7bis wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen als volgt vastgesteld :  1° (voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 86,32 euro. Voor de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft wordt dit bedrag van 86,32 euro vervangen door 116,08 euro); <KB 2005-07-15/34, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>  2° (...); <KB 2005-07-15/34, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>  3° (...); <KB 2005-07-15/34, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>  4° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op (254,46 euro); <KB 2005-07-15/34, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>  5° voor de werknemers bedoeld in artikel 7, § 3 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.  [5 ...]5  § 3. [4 ...]4  [2 § 4. [4 ...]4]2  ----------
  (1)<KB 2011-12-28/24, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<KB 2012-08-25/02, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (3)<KB 2014-05-12/06, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
  (4)<BVR 2016-07-26/02, art. 33, 023; Inwerkingtreding : 02-09-2016>
  (5)<KB 2023-01-26/01, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 01-02-2023>

Afdeling IIIbis.
Art. 8bis. <Ingevoegd bij KB 1992-12-21/31, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De bedragen vastgesteld in de artikelen 6 en 8 blijven nochtans slechts behouden gedurende de twaalf eerste maanden van ofwel de schorsing van de arbeidsovereenkomst krachtens de bepalingen van artikel 3 ofwel van de vermindering van de arbeidsprestaties krachtens de bepalingen van artikel 7. Na deze periode worden de in de artikelen 6 en 8 vastgestelde bedragen verminderd met 5 pct.

Afdeling IV. - Herinschakelingsprogramma's.
Art.9. § 1. Indien een werknemer zijn loopbaan volledig onderbreekt voor een periode van minstens zesendertig opeenvolgende maanden, wordt het bedrag voor de onderbrekingsuitkering, toegekend voor de laatste maand van de voorziene onderbrekingsperiode, verhoogd met een forfaitair bedrag indien betrokken werknemer een getuigschrift indient waaruit blijkt dat hij met zijn werkgever overeengekomen is om, gedurende de laatste maand van de onderbrekingsperiode, een herinschakelingsprogramma van minstens twee weken te volgen, georganiseerd door zijn werkgever.
  De in het eerste lid bedoelde forfaitaire verhoging bedraagt 5 000 frank behalve in de gevallen bedoeld in artikel 6, § 2, eerste lid waar een proportioneel gedeelte van het bedrag toegekend wordt.
  Het in het eerste lid bedoelde getuigschrift dient, vergezeld van een gedetailleerde beschrijving van het te volgen herinschakelingsprogramma, bij een ter post aangetekende brief ingediend te worden bij de (directeur) minstens tien dagen vóór het begin van de laatste maand van de onderbrekingsperiode. Dit aangetekend schrijven wordt geacht ontvangen te zijn op het (werkloosheidsbureau) de derde dag na de afgifte ervan ter post. <KB 1992-12-21/31, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  § 2. De in § 1 bedoelde forfaitaire verhoging wordt slechts definitief verworven op voorwaarde dat de betrokken werknemer :
  1° volgens de modaliteiten voorzien in § 1, derde lid, binnen de dertig dagen na het einde van de loopbaanonderbreking een getuigschrift indient, opgesteld door zijn werkgever waaruit blijkt dat hij het herinschakelingsprogramma effectief gevolgd heeft en geen verlenging van de loopbaanonderbreking aangevraagd heeft;
  2° gedurende de twaalf maanden volgend op de beëindiging van de loopbaanonderbreking geen nieuwe volledig onderbreking van zijn loopbaan aanvat.
  Indien aan de in het eerste lid voorziene voorwaarden niet voldaan wordt, wordt het bedrag van de in § 1 voorziene forfaitaire verhoging teruggevorderd door de bevoegde (directeur.) <KB 1992-12-21/31, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  § 3. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid kan specifieke modaliteiten bepalen waaraan de in § 1 bedoelde herinschakelingsprogramma's moeten voldoen.
  § 4. De werknemers die het in § 1 bedoelde getuigschrift volgens de in deze § voorziene modaliteiten ingediend hebben, worden door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening voor de periode gedurende dewelke het herinschakelingsprogramma zal gevolgd worden, verzekerd tegen de arbeidsongevallen en de ongevallen op de weg naar of van het werk. Daartoe sluit de Rijksdienst bij een erkende verzekeringsmaatschappij met vaste premies of bij een erkende gemeenschappelijke verrekeningskas een polis af die hen dezelfde voordelen waarborgt als deze die ten laste vallen van de verzekeraar door de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen. In afwijking van de artikelen 34 tot 39 van voornoemde wet geschiedt nochtans de berekening van de jaarlijkse basisvergoeding volgens de volgende formule : het bedrag van het gemiddeld maandelijks inkomen vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43, gesloten op 2 mei 1988 in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 29 juli 1988, vermenigvuldigd met 12.

Afdeling V. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.10.<KB 1996-03-14/31, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> Een volledige onderbreking kan onmiddellijk aansluiten bij een vermindering van de arbeidsprestaties en omgekeerd en een vorm van vermindering van arbeidsprestaties kan onmiddellijk aansluiten bij een andere. Voor het in dit besluit bepaalde minimum van duur van drie maanden, wordt dan rekening gehouden met de tesamen genomen periodes.
  [1 Mits akkoord van de werkgever, heeft de werknemer de mogelijkheid om de onderbreking van de beroepsloopbaan, bedoeld in artikel 3, de vermindering van de arbeidsprestaties bedoeld in artikel 7, § 1, het ouderschapsverlof geregeld bij het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan, het verlof geregeld bij het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid, en het verlof voor palliatieve zorgen, bedoeld in artikelen 100bis en 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, stop te zetten voor de afloop van de in voormelde bepalingen vermelde minimumduur. De werknemer is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen aan het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
   Indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de minimumperiode niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande periode. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties, en de dagen van de maand die hierop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode, worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
   Een stopzetting voor het einde van de voornoemde minimumperiode doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van de eventuele maximumduur die van toepassing is, met name:
   1° de maximumduur van 60 maanden, bedoeld in artikel 5 en in artikel 8, § 1;
   2° de maximumduur van 4, 8, 20 of 40 maanden, bedoeld in artikel 2, § 1, van het voornoemde koninklijk besluit van 29 oktober 1997;
   3° de maximumduur van 12, 24 of 48 maanden, bedoeld in de artikelen 6, § 1, en 6bis, van het voornoemde koninklijk besluit van 10 augustus 1998.]1
  ----------
  (1)<W 2024-05-03/37, art. 5, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2024>

Art. 10bis. (opgeheven) <KB 1996-03-14/31, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>

Art.11. <KB 1998-08-10/54, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> De in de artikelen 3 en 7 bepaalde vervanging van de werknemer, die de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst of zijn arbeidsprestaties vermindert, dient te gebeuren gedurende de periode die zich uitstrekt van de zestigste kalenderdag vóór de aanvang van de schorsing of van de vermindering van de arbeidsprestaties tot de dertigste kalenderdag na het begin van de schorsing of van de vermindering.

Art.12. <KB 1998-08-10/54, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> De werkgever dient, behalve in de gevallen en voor de periodes waarvoor er geen vervangingsplicht is, de werknemer in loopbaanonderbreking te vervangen voor de ganse duur van de schorsing van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties.
  De werkgever dient voor iedere vervanger een attest in te dienen waaruit blijkt dat de vervanger de hoedanigheid heeft van vergoede volledige werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of daarmee gelijkgestelde persoon.
  Indien de werkgever, teneinde in de vervanging te voorzien beroep doet op een uitzendkracht zoals bedoeld bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, dienen de volgende documenten bij het attest gevoegd :
  - een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid die overeenkomstig de wettelijke bepalingen is opgesteld en de naam vermeldt van de werknemer die vervangen wordt;
  - een afschrift van de overeenkomst afgesloten met het uitzendbureau om te voorzien in de vervanging van de werknemer die de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst of zijn arbeidsprestaties vermindert.
  In geval van vervanging door een werknemer bedoeld in artikel 2, 9° dient een copie van de oorspronkelijke vervangingsovereenkomst bijgevoegd.
  De directeur van het werkloosheidsbureau kan een vrijstelling van de vervangingsverplichting toestaan aan de werkgever in de gevallen waar deze laatste op een objectieve manier kan bewijzen dat er in de categorie van de volledig uitkeringsgerechtigde werklozen of de ermee gelijkgestelde personen geen enkele vervanger voorhanden is van hetzelfde niveau als de functie uitgeoefend door de werknemer in loopbaanonderbreking, of van het niveau van een andere functie die tengevolge van deze loopbaanonderbreking in de onderneming is vrijgekomen.
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt, na het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, de te volgen procedure tot het bekomen van de vrijstelling bedoeld in het vorig lid.

Art.13. <KB 1996-03-14/31, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> § 1. Wanneer de werkgever zijn verbintenis tot vervanging van de werknemer, volgens de regels bepaald in dit besluit, niet naleeft kan de directeur eisen dat de werkgever aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een forfaitaire schadevergoeding betaalt waarvan het bedrag aIs volgt wordt vastgesteld :
  1° wanneer het de niet-vervanging betreft van een voltijds werknemer die zijn arbeidsprestaties volledig onderbreekt is het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding gelijk aan het bedrag van het gemiddeld minimum maandinkomen gewaarborgd aan de werknemers die 21 jaar oud zijn en geen anciënniteit hebben in de onderneming die hen tewerkstelt, bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit;
  2° wanneer het de niet-vervanging betreft van een voltijds werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert met een vijfde, een vierde, een derde of de helft wordt het bedrag van de schadevergoeding op respectievelijk een vijfde, een vierde, een derde of de helft van het in 1° bedoelde gemiddeld minimum maandinkomen vastgesteld;
  3° wanneer het de niet-vervanging betreft van een werknemer bedoeld in artikel 7, § 3, wordt het bedrag van de schadevergoeding vastgesteld op een vierde van het gemiddeld minimum maandinkomen bedoeld in 1°;
  4° wanneer het een deeltijdse werknemer betreft die een deeltijdse arbeidsbetrekking volledig onderbreekt, wordt het bedrag van de schadevergoeding vastgesteld op een percentage van het gemiddeld minimum maandinkomen dat gelijk is aan het percentage dat het aantal arbeidsuren in de deeltijdse betrekking uitmaakt van het aantal arbeidsuren in een voltijdse betrekking.
  De forfaitaire schadevergoeding is verschuldigd per werknemer en voor elke maand tijdens dewelke de vervanging niet werd uitgevoerd.
  § 2. Voor de ondernemingen erkend door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid aIs onderneming in moeilijkheden gebonden door een herstructureringsplan wordt het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding, in afwijking van § 1, vastgesteld op het bedrag van de uitbetaalde onderbrekingsuitkering verhoogd met 2000 F aIs het een schorsing van de arbeidsprestaties betreft en het bedrag van de uitbetaalde onderbrekingsuitkering verhoogd met 1000 F aIs het een vermindering van de arbeidsprestaties betreft.
  Onder onderneming in moeilijkheden gebonden door een herstructureringsplan wordt verstaan de onderneming die voldoet aan de volgende voorwaarden :
  a) in de jaarrekeningen van de twee boekjaren die de datum van de aanvraag tot erkenning voorafgaan vóór belasting, een verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening boeken, wanneer voor het laatste boekjaar dit verlies het bedrag van de afschrijvingen en de waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa overschrijdt.
  Indien de onderneming deel uitmaakt van de juridische, economische of financiële entiteit die een geconsolideerde jaarrekening opmaakt, wordt enkel rekening gehouden met de jaarrekening van deze entiteit voor bovengenoemde boekjaren;
  b) gebonden zijn door een herstructureringsplan goedgekeurd door de Ministerraad;
  c) tijdens de looptijd van het herstructureringsplan overgaan tot het ontslag van minimum 10 pct. van het totale personeelsbestand.
  § 3. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van de opeising en betaling van de schadevergoeding bedoeld in de §§ 1 en 2.

Art.14.(De onderbrekingsuitkeringen kunnen gecumuleerd worden met inkomsten voortvloeiend ofwel uit een politiek mandaat, ofwel uit een bijkomende activiteit aIs loontrekkende die reeds uitgeoefend werd gedurende tenminste de drie maanden die het begin van de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan.) <KB 1996-03-14/31, art. 13, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
  In geval van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst bepaald in artikel 3, kunnen de onderbrekingsuitkeringen tevens gecumuleerd worden met de inkomsten uit een zelfstandige activiteit gedurende een periode van maximum (1 jaar). <KB 1992-12-21/31, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  [3 De onderbrekingsuitkeringen kunnen ook gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit in geval van een vermindering van de arbeidsprestaties bepaald in artikel 7. In dat geval, in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan, wordt de cumulatie toegelaten gedurende een periode van maximum :
   - vierentwintig maanden, in geval van vermindering met 1/2 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking;
   - zestig maanden, in geval van vermindering met 1/5 of 1/10 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking.]3
  [2 De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen, uitgezonderd:
   a) met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   b) met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.]2
  [2 De onder b) genoemde periode van 12 kalendermaanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin:
   - een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   - een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
   - een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013,
   gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.]2
   Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend :
   a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
   b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.]1
  Het recht op loopbaanonderbreking zonder uitkeringen kan enkel toegekend worden indien :
  1° de werknemer geniet van een overlevingspensioen;
  2° de werknemer die een zelfstandige activiteit begonnen is het recht op uitkeringen verloren heeft omdat hij de termijn van ((1 jaar)), voorzien in het tweede lid, overschreden heeft.) <KB 1991-12-19/32, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1991> <KB 1992-12-21/31, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  ----------
  (1)<KB 2014-12-19/56, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
  (2)<KB 2018-12-06/37, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<KB 2019-07-18/04, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art. 14bis. <ingevoegd bij KB 1996-03-14/31, art. 14, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> Voor de toepassing van artikel 14 wordt beschouwd aIs bijkomende activiteit aIs loontrekkende,de activiteit in loondienst waarvan het gemiddeld aantal arbeidsuren niet meer bedraagt dan in de betrekking waarvan de uitvoering geschorst wordt of waarin de arbeidsprestaties verminderd worden.
  Voor de toepassing van artikel 14 wordt aIs zelfstandige activiteit beschouwd, deze activiteit waardoor volgens de terzake geldende reglementering, de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.

Art.15.Het recht op onderbrekingsuitkeringen gaat verloren vanaf de dag dat de werknemer die een onderbrekingsuitkering geniet om het even welke bezoldigde activiteit aanvangt, een bestaande bijkomende activiteit uitbreidt [1 of langer een zelfstandige activiteit uitoefent dan toegelaten op basis van artikel 14, tweede of derde lid]1.
  De werknemer die toch een in het eerste lid bedoelde activiteit uitoefent, dient vooraf de (directeur) hiervan op de hoogte te stellen, bij gebreke waarvan de reeds uitbetaalde onderbrekingsuitkeringen teruggevorderd worden. <KB 1992-12-21/31, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt de regels betreffende de terugvordering van onrechtmatig genoten uitkeringen en betreffende het eventueel afzien van de terugvordering.
  ----------
  (1)<KB 2019-07-18/04, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art.16. Het recht op onderbrekingsuitkeringen wordt geschorst gedurende de periode tijdens dewelke de werknemers onder de wapens geroepen worden, een dienst vervullen als gewetensbezwaarde of gevangen gezet zijn.

Art.17.<KB 2005-06-15/31, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Om te kunnen genieten van onderbrekingsuitkeringen dient de betrokken werknemer over een woonplaats te beschikken in een land behorende tot de (Europese Economische Ruimte of in Zwitserland). <KB 2007-06-07/54, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2002>
  Indien het personeelslid geen verblijfplaats heeft in België dient de aanvraag ingediend te worden bij het werkloosheidsbureau van het ambtsgebied bevoegd voor de administratieve standplaats waar het personeelslid tewerkgesteld is.
  De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. [1 ...]1
  [1 De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan de werknemer werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn.]1
  [1 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]1
  ----------
  (1)<KB 2024-06-03/05, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art.18. De onderbrekingsuitkeringen worden geïndexeerd en zijn gekoppeld aan de spilindex 143,59. De indexering geschiedt vanaf de tweede maand die volgt op het einde van de periode van twee maanden tijdens dewelke het gemiddeld indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.
  Voor de toepassing van deze indexering wordt het indexcijfer der consumptieprijzen van elke maand vervangen door het rekenkundig gemiddelde van het indexcijfer van de betrokken maand en de indexcijfers der drie voorgaande maanden.
  Iedere maal dat het gemiddelde van het volgens het tweede lid vervangen indexcijfer van twee opeenvolgende maanden een der spilindexen bereikt of er op teruggebracht wordt, worden de onderbrekingsuitkeringen gekoppeld aan de spilindex 143,59 opnieuw berekend door de coëfficient 1,02n er op toe te passen waarin n de rang van de bereikte spilindex vertegenwoordigt.
  Te dien einde, wordt iedere spilindex aangeduid met een volgnummer die zijn rang opgeeft, het nr. 1 duidt de spilindex aan die volgt op de spilindex 143,59.
  Voor het berekenen van de coëfficient 1,02n, worden de breuken van een tienduizendste van een eenheid afgerond tot het hogere tienduizendste of weggelaten naargelang zij al dan niet 50 pct, van een tienduizendste bereiken.
  Wanneer het overeenkomstig de voorgaande bepalingen berekend bedrag der onderbrekingsuitkering een frankgedeelte bevat, wordt het tot de hogere of lagere frank afgerond naargelang het al dan niet 50 centimes bereikt.

Afdeling V. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure.
Art.19.[1 De werknemers die een onderbrekingsuitkering willen genieten, dienen hiertoe een aanvraag in bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De aanvraag dient bij een ter post aangetekende brief te worden verzonden naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier bedoeld in artikel 20.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-04-27/15, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.20.De aanvraag dient te gebeuren op de formulieren waarvan het model en de inhoud vastgesteld worden door het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening [1 ...]1.
  (tweede lid opgeheven) <KB 1998-08-10/54, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
  (De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt welke bewijs stukken de werknemer bij zijn aanvraag dient te voegen indien hij aan spraak maakt op de verhoogde uitkering voorzien in artikel 6, § 1, tweede en derde lid, § 2, eerste lid en artikel 8, of indien hij de toepassing vraagt van de artikelen 4, 4bis of 7bis.) <KB 1995-03-22/36, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 05-05-1995>
  De aanvraagformulieren kunnen worden bekomen op het (...) werkloosheidsbureau. <KB 1992-12-21/31, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  ----------
  (1)<KB 2018-04-27/15, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.21. Wanneer de werkgever en de werknemer overeenkomen de oorspronkelijke overeengekomen periode van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of van de vermindering van de arbeidsprestaties te verlengen, dient een nieuwe aanvraag ingediend te worden binnen de termijn bepaald in artikel 22.

Art.22.[1 [2 Het recht op uitkeringen gaat in de dag aangeduid op de aanvraag om uitkeringen, wanneer alle nodige documenten, behoorlijk en volledig ingevuld, verzonden zijn naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier, binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na de dag aangeduid in de aanvraag, en berekend van datum tot datum.]2 Wanneer de documenten behoorlijk en volledig ingevuld verzonden worden na die termijn, gaat het recht op uitkeringen slechts in de dag van de verzending ervan.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-07-09/05, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<KB 2018-04-27/15, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.23. De bevoegde (directeur) neemt alle beslissingen inzake toekenning of ontzegging van het recht op onderbrekingsuitkeringen na de nodige onderzoekingen en navorsingen te hebben verricht of laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkeringskaart waarvan het model en de inhoud worden vastgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De (directeur) stuurt een exemplaar van deze onderbrekingsuitkeringskaart bij een ter post aangetekende brief aan de werknemer. Deze brief wordt geacht toegekomen te zijn op de derde werkdag na de afgifte ervan ter post. <KB 1992-12-21/31, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art.24.[1 § 1. Alvorens hij een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van de uitkeringen neemt, roept de directeur de werknemer op teneinde hem te horen. De werknemer moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in verband met zijn verweermiddelen :
   1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat de werknemer de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet terwijl hij de uitoefening ervan reeds gedurende een jaar heeft gecumuleerd met het recht op onderbrekingsuitkeringen;
   2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 6, 8 en 8bis;
   3° wanneer de werknemer schriftelijk heeft medegedeeld dat hij niet wenst te worden gehoord.
   Indien de werknemer de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen dat het verhoor wordt verschoven naar een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na de datum die voor het eerste verhoor was vastgesteld.
   Behoudens gevallen van overmacht wordt slechts éénmalig uitstel verleend.
   De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in geval van overmacht, door het werkloosheidsbureau worden ontvangen uiterlijk de dag voor de dag waarop de werknemer wordt opgeroepen.
   De werknemer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie.
   De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven ter kennis van de betrokken werknemer gebracht en dient te vermelden voor welke periode er wordt teruggevorderd alsook welk bedrag wordt teruggevorderd.
   De werknemer kan tegen de beslissingen van de directeur tot uitsluiting van het recht of tot terugvordering van de uitkeringen, op straffe van verval, binnen 3 maanden na de kennisgeving bij de bevoegde arbeidsrechtbank in beroep gaan.
   § 2. De bepalingen in § 1, eerste lid, zijn evenwel niet van toepassing, indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
   1° de Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van de artikelen 14 en 14bis;
   2° de werknemer werd schriftelijk in kennis gesteld van deze vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
   Indien de werknemer in toepassing van deze paragraaf, vraagt gehoord te worden, wordt toepassing gemaakt van § 1.
   § 3. De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer:
   - ofwel de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau;
   - ofwel de werknemer die een vereiste aangifte niet heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou gehad hebben op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.]1
  [2 Wanneer de werknemer evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]2
  ----------
  (1)<KB 2014-07-09/05, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<KB 2019-07-18/03, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art. 24/1. [1 Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is gemachtigd om geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog terug te betalen bedragen overeenkomstig de artikelen 171 tot en met 174, met uitzondering van artikel 173, 5°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2012-09-20/25, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 04-10-2012>

Art.25. Op hun aanvraag verstrekt de (directeur) aan de vergoede volledige werklozen die werkloosheidsuitkeringen genieten voor alle dagen van de week en aan de werknemers bedoeld in artikel 2, een attest, waarbij bevestigd wordt dat zij voldoen aan de voorwaarden vereist om de werknemers bedoeld in de artikelen 3 en 7 te vervangen. <KB 1992-12-21/31, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art.26. De regels die gelden inzake het toezicht op de toepassing van de werkloosheidsreglementering zijn eveneens van toepassing inzake het toezicht op de toepassing van de bepalingen bedoeld in dit besluit. De voor dit toezicht bevoegde ambtenaren zijn eveneens bevoegd voor het toezicht op de toepassing van de bepalingen van dit besluit.

Art. 26bis. <ingevoegd bij KB 1997-10-29/33, art. 11, Inwerkingtreding : 01-01-1998> De sociale inspecteurs en de sociale controleurs van de Administratie van de Arbeidsbetrekkingen en -reglementering worden eveneens aangewezen als ambtenaren belast met het toezicht op de uitvoering van Hoofdstuk IV, afdeling 5 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van de uitvoeringsbesluiten ervan.

Afdeling VI. - Slotbepalingen.
Art.27. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, kan, in geval van volledige werkloosheid, de gelijkstelling bepalen van de werknemers bedoeld in de artikelen 3 en 7, met de werknemers die volledig werkloos worden in de voltijdse dienstbetrekking, alsmede met welk loon rekening gehouden wordt voor de berekening van hun uitkeringen.

Art.28. (opgeheven) <KB 1992-12-21/31, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art.29. Het koninklijk besluit van 4 augustus 1986 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen wordt opgeheven.

Art.30. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1991.

Art. 31. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.