5 JUNI 1997. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
Art. 1-5
Artikel 1. In het koninklijk besluit van 2 januari 1991, betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 april 1991, 19 december 1991, 21 december 1992, 2 december 1993, 22 maart 1995 en 14 maart 1996, wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 1bis. De werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst die tewerkgesteld zijn in de overheidsdiensten behorend tot het federaal administratief Openbaar Ambt zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken hebben recht op onderbreking van hun beroepsloopbaan of een vermindering met de helft van hun arbeidsprestaties, zoals bedoeld in hoofdstuk IV afdeling 5 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, volgens de bepalingen van onderhavig besluit.
Om het recht bedoeld in het eerste lid te doen gelden, moet de werknemer minstens gedurende een onafgebroken periode van één jaar bij dezelfde werkgever tewerkgesteld zijn.
Elke Minister kan voor zijn departement de ambten bepalen waarvan de titularissen van het voordeel van het vorig lid uitgesloten worden om redenen die inherent zijn aan de goede werking van de dienst.
De Minister kan evenwel, in de gevallen waarin de goede werking van de dienst erdoor niet wordt verstoord, de titularissen van de in het vorig lid bedoelde ambten die er om verzoeken, toestaan te genieten van een onderbreking van hun beroepsloopbaan of van een vermindering met de helft van hun arbeidsprestaties. ".
Art.2. Artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 maart 1996, wordt aangevuld met het volgend lid :
" In afwijking aan het voorgaande lid wordt de vermelde maximumtermijn van 60 maanden op 72 maanden gebracht voor :
1° de personeelsleden van de provincies, de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten evenals de openbare inrichtingen en publiekrechtelijke verenigingen die er van afhangen;
2° de werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst tewerkgesteld bij een werkgever die eveneens personeelsleden tewerkstelt verbonden door een statuut. ".
Art.3. In artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 maart 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) § 1, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de werknemers bedoeld in artikel 7 wordt beperkt tot maximum 72 maanden gedurende de beroepsloopbaan vóór de leeftijd van 50 jaar voor de werknemers bedoeld in artikel 5, tweede lid, van dit besluit en tot maximum 60 maanden gedurende de beroepsloopbaan vóór de leeftijd van 50 jaar voor de andere werknemers. Voor de berekening van de 72 of de 60 maanden wordt geen rekening gehouden met de vermindering van de arbeidsprestaties krachtens artikel 102bis van voornoemde wet van 22 januari 1985 en met de periodes van vermindering van arbeidsprestaties gedurende dewelke er geen onderbrekingsuitkering werd toegekend. ".
B) § 3 wordt aangevuld met het volgend lid :
" Voor de werknemers bedoeld in artikel 5, tweede lid, wordt de in het vorig lid bedoelde maximumtermijn van vijf jaar op zes jaar gebracht. ".
Art.4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 1996 met uitzondering van artikel 1 dat in werking treedt de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 5. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 juni 1997.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
De Minister van Ambtenarenzaken,
A. FLAHAUT