18 FEBRUARI 1991. - Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
Art. 1-3
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing voor de vervanging van de personen die wensen een loopbaanonderbreking te nemen en tewerkgesteld zijn in de hierna vermelde erkende of gesubsidieerde diensten en instellingen, behorend tot de " niet-commerciële sector ", voor zover ze zonder winstoogmerk werken :
- de ziekenhuizen;
- de psychiatrische verzorgingsinstellingen;
- de rust- en verzorgingsinstellingen;
- de polyklinieken;
- de rustoorden;
- de diensten voor gezins- en bejaardenhulp;
- de instellingen en diensten voor gehandicapte personen ten laste van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten;
- de beschutte werkplaatsen, de revalidatiecentra, de centra voor gespecialiseerde beroepsoriëntatie van minder-validen en de centra voor beroepsopleiding van minder-validen die afhangen van het Rijksfonds voor de sociale reclassering van de minder-validen of één van haar rechtsopvolgers;
- de instellingen of diensten voor minderjarigen waarop de wettelijke of decretale bepalingen betreffende de jeugdbescherming van toepassing zijn;
- de diensten voor geestelijke gezondheidszorg;
- de diensten voor thuisverpleging en thuisverzorging.
Art.2. Worden beschouwd als personen die zich wensen in te schakelen of terug in te schakelen op de arbeidsmarkt, de werkzoekenden die tegelijkertijd de volgende voorwaarden vervullen :
1° ingeschreven zijn als werkzoekende bij één van de subregionale tewerkstellingsdiensten van de bevoegde gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling;
2° geen werkloosheidsuitkeringen genoten hebben gedurende de periode van drie jaar die hun indienstneming voorafgaat;
3° niet verbonden geweest zijn door een arbeidsovereenkomst afgesloten voor onbepaalde tijd gedurende de periode van drie jaar die hun indienstneming voorafgaat;
4° vóór de periode van drie jaar voorzien in 2° en 3°, hun beroepsactiviteit onderbroken hebben ofwel nooit een dergelijke activiteit begonnen zijn, het zij om zich te wijden aan de opvoeding van hun kinderen, de kinderen van hun echtgenoot of deze van de persoon met wie zij samenwonen, hetzij om zich te wijden aan de verzorging van hun vader en/of moeder, deze van hun echtgenoot of deze van de persoon met wie zij samenwonen.
Art. 3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 februari 1991.