Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

17 DECEMBER 1991. - Ministerieel besluit tot uitvoering van de artikelen 13, 15, 20 en 27 van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-06-2000 en tekstbijwerking tot 22-04-2009)



Inhoudstafel:

Afdeling 1. - Inleidende bepalingen.
Art. 1
Afdeling 2. - Forfaitaire schadevergoeding ingeval van niet-vervanging van de werknemer door de werkgever.
Art. 2-3
Afdeling 3. - Terugvordering van onrechtmatig genoten onderbrekingsuitkeringen.
Art. 4-5
Afdeling 4. - Bepaling van de bewijsstukken die de werknemer bij zijn aanvraag dient te voegen.
Art. 6-8
Afdeling 5. - Recht op werkloosheidsuitkeringen en vaststelling van het gemiddeld dagloon bij volledige werkloosheid.
Art. 9-11
Afdeling 6. - Slotbepalingen.
Art. 12-14



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1987912895  1989013344 



Uitvoeringsbesluit(en):

2000012246  2009011173 



Artikels:

Afdeling 1. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° koninklijk besluit : het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen;
  2° de inspecteur : de gewestelijke werkloosheidsinspecteur van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening of het personeelslid aangewezen door de administrateur-generaal van de Rijksdienst, die de bevoegdheden van de inspecteur uitoefent wanneer deze afwezig of verhinderd is, of die de inspecteur vervangt of bijstaat bij de uitoefening van een gedeelte van zijn bevoegdheden, in de andere gevallen aangeduid door de administrateur-generaal van de Rijksdienst.

Afdeling 2. - Forfaitaire schadevergoeding ingeval van niet-vervanging van de werknemer door de werkgever.
Art.2. De inspecteur in wiens ambtsgebied de onderneming gelegen is, treft alle uitvoeringsmaatregelen en alle beslissingen betreffende de forfaitaire schadevergoeding bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit.
  De inspecteur die, nadat de werkgever de mogelijkheid geboden werd zijn verweermiddelen naar voren te brengen, beslist de in het eerste lid bedoelde forfaitaire schadevergoeding te eisen, dient zijn beslissing aan de werkgever ter kennis brengen bij een ter post aangetekend schrijven, dat geacht wordt ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ervan ter post.
  Dit aangetekend schrijven moet de met redenen omklede beslissing bevatten en het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding vermelden.

Art.3. De in artikel 2 bedoelde forfaitaire schadevergoeding dient betaald binnen een termijn van één maand die ingaat de dag van de ontvangst van het in hetzelfde artikel bedoelde aangetekend schrijven. Zij wordt voldaan door storting of overschrijving op de postrekening van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening bij middel van de formulieren gevoegd bij de beslissing waarbij het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding is vastgesteld.
  Bij niet-betaling van de forfaitaire schadevergoeding binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, beschikt de inspecteur over een termijn van twee maanden, die ingaat de dag na die waarop de in het eerste lid bedoelde termijn verstreken is en berekend wordt van datum tot datum, voor het instellen van een rechtsvordering tot betaling van de forfaitaire schadevergoeding bij de arbeidsrechtbank.

Afdeling 3. - Terugvordering van onrechtmatig genoten onderbrekingsuitkeringen.
Art.4. (opgeheven) <MB 2000-03-13/40, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2000>

Art.5. In afwijking van hetgeen bepaald is in artikel 4 kan de administrateur-generaal van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening of het door deze laatste aangewezen personeelslid, wanneer de minimumtermijn voorzien in de artikelen 3, 4, 7 en 10 van het koninklijk besluit niet nageleefd werd, afzien van de terugvordering, indien het een geval van overmacht betreft in hoofde van de werknemer en deze daartoe een verzoekschrift, vergezeld van de nodige bewijsstukken, heeft ingediend.
  Het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift wordt door de werknemer ingediend bij de bevoegde inspecteur die het overmaakt aan de voornoemde administrateur-generaal.

Afdeling 4. - Bepaling van de bewijsstukken die de werknemer bij zijn aanvraag dient te voegen.
Art.6.De werknemers die aanspraak maken op de verhoogde uitkering, voorzien in artikel 6, § 1, tweede en derde lid, en § 2, eerste lid en artikel 8, tweede en vierde lid van het koninklijk besluit, of indien ze de toepassing vragen van artikel 4 van het koninklijk besluit, moeten, naast hun aanvraagformulier, hetzij [1 ...]1 een attest van het kinderbijslagfonds, hetzij een copie van het vonnis dat de adoptieakte heeft gehomologeerd en een attest van het kinderbijslagfonds bij het bevoegd gewestelijk werkloosheidsbureau indienen.
  ----------
  (1)<MB 2009-03-12/50, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 02-05-2009>

Art.7. De bijkomende documenten, bedoeld in artikel 6, dienen bij een ter post aangetekend schrijven aan het bevoegd gewestelijk werkloosheidsbureau verzonden te worden vóór het einde van de periode voor dewelke onderbrekingsuitkeringen worden aangevraagd. Dit schrijven wordt geacht ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ervan ter post.
  Indien deze documenten buiten de voornoemde termijn ontvangen worden verliest de werknemer het recht op de verhoogde uitkering.

Art.8. Zolang de in artikel 6 bedoelde bijkomende documenten niet ingediend zijn, wordt door de gewestelijke werkloosheidsinspecteur naar gelang het geval, slechts F 10 504 of een proportioneel gedeelte van dit bedrag, of slechts F 5 252 toegekend.
  Van zodra deze bijkomende documenten bij het gewestelijk werkloosheidsbureau zijn ingediend, binnen de in artikel 7 voorziene termijn, wordt het recht op de verhoogde uitkering toegekend vanaf de datum waarop het recht op onderbrekingsuitkeringen is ontstaan.

Afdeling 5. - Recht op werkloosheidsuitkeringen en vaststelling van het gemiddeld dagloon bij volledige werkloosheid.
Art.9. De werknemers bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit, die volledig werkloos worden in de zin van artikel 131 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, gedurende een periode van onderbreking van hun beroepsloopbaan, worden voor de toepassing van het voornoemd koninklijk besluit van 20 december 1963 geacht werkloos te zijn geworden in de arbeidsregeling die zij onderbroken hebben.
  Voor de toepassing van artikel 160 van het voornoemd koninklijk besluit van 20 december 1963, wordt het gemiddeld dagloon van de werknemers bedoeld in het eerste lid, geacht het gemiddeld dagloon te zijn dat ze zouden verdiend hebben indien zij hun beroepsloopbaan niet onderbroken zouden hebben.

Art.10. De werknemers bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit, die volledig werkloos worden in de zin van artikel 131 van het voornoemd koninklijk besluit van 20 december 1963, gedurende een periode waarin zij gerechtigd zijn op onderbrekingsuitkeringen, worden voor de toepassing van voornoemd koninklijk besluit van 20 december 1963 geacht werkloos te zijn geworden in de arbeidsregeling waarvan zij de arbeidsprestaties verminderd hebben.
  Voor de toepassing van artikel 160 van het voornoemd koninklijk besluit van 20 december 1963, wordt het gemiddeld dagloon van de werknemers bedoeld in het eerste lid, geacht het gemiddeld dagloon te zijn dat ze zouden verdiend hebben indien zij hun arbeidsprestaties niet zouden verminderd hebben.

Art.11. De werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling aanvaard hebben om aan de werkloosheid te ontsnappen en die de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst volledig schorsen in toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit, worden geacht bij de beëindiging van deze periode van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst te voldoen aan de voorwaarden van artikel 171ter, § 2, van het voornoemd koninklijk besluit van 20 december 1963.
  De toepassing van artikel 171octies van het voornoemd koninklijk besluit van 20 december 1963, wordt echter geschorst gedurende deze periode.

Afdeling 6. - Slotbepalingen.
Art.12. Voor de toepassing van artikel 83ter van het ministerieel besluit van 4 juni 1964 inzake werkloosheid wordt de onderbrekingsuitkering als een vervangingsinkomen beschouwd.

Art.13.
  1° <Opheffingsbepaling van MB 1987-11-04/36>
  2° <Opheffingsbepaling van MB 1989-02-01/31>

Art. 14. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1991.