Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

2 DECEMBER 1997. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 5, zevende lid, van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.



Inhoudstafel:


Art. 1-7



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1991013073 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Het bewijs bedoeld in artikel 5, zevende lid van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt geleverd door de indiening bij de werkgever, door de werknemer die gebruik wenst te maken van de bepalingen van artikel 5 van het voornoemd koninklijk besluit van 6 februari 1997, van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezinslid of familielid tot de tweede graad van de werknemer.
  Uit dit attest moet blijken dat de werknemer zich bereid heeft verklaard bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.
  In geval de werknemer wenst gebruik te maken van de verlenging van de periode met één maand dient hij opnieuw een dergelijk attest af te leveren. Een werknemer kan maximaal twee attesten afleveren voor de verzorging of bijstand wegens zware ziekte van eenzelfde persoon.

Art.2. In artikel 4 van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 maart 1996, wordt tussen het eerste lid en het tweede lid het volgende lid ingevoegd :
  " De werknemer die zijn arbeidsovereenkomst volledig schorst krachtens de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen heeft recht op onderbrekingsuitkeringen voor een periode van 1 maand, eventueel verlengbaar met 1 maand, indien hij daartoe een aanvraag indient volgens de voorschriften en modaliteiten van dit besluit. ".

Art.3. Artikel 5, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 maart 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 5. Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de werknemers bedoeld in artikel 3 wordt beperkt tot maximum 60 maanden gedurende de volledige beroepsloopbaan. Voor de berekening van deze 60 maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst krachtens de bepalingen van artikel 100bis van voornoemde wet van 22 januari 1985 of krachtens de bepalingen van artikel 5 van het voornoemd koninklijk besluit van 6 februari 1997 en met de periodes van schorsing gedurende dewelke geen onderbrekingsuitkering werd toegekend. ".

Art.4. Artikel 7bis, eerste en tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1995 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 maart 1996, worden vervangen door de volgende bepalingen :
  " Art. 7bis. De voltijdse werknemers die krachtens de bepalingen van artikel 102bis van voornoemde wet van 22 januari 1985 hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, een vierde, een derde, of de helft hebben recht op onderbrekingsuitkeringen voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand.
  De voltijdse werknemers die krachtens de bepalingen van artikel 5 van het voornoemd koninklijk besluit van 6 februari 1997 hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, een vierde, een derde, of de helft hebben recht op onderbrekingsuitkeringen voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand.
  De werknemers die anders dan krachtens de bepalingen van artikel 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds tewerkgesteld in dezelfde onderneming of bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak, en die krachtens de bepalingen van artikel 102bis van de voornoemde wet van 22 januari 1985 overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling die normaal gemiddeld minstens de helft bedraagt van het aantal arbeidsuren in de voltijdse arbeidsregeling, zijn eveneens gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen voor één maand eventueel verlengbaar met één maand.
  De werknemers die anders dan krachtens de bepalingen van artikel 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds tewerkgesteld is in dezelfde onderneming of bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak, en die krachtens de bepalingen van artikel 5 van het voornoemd koninklijk besluit van 6 februari 1997 overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling die normaal gemiddeld minstens de helft bedraagt van het aantal arbeidsuren in de voltijdse arbeidsregeling, zijn eveneens gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen voor één maand eventueel verlengbaar met één maand. ".

Art.5. Artikel 8, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit, vervangen bij de koninklijke besluiten van 14 maart 1996 en 5 juni 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 1. Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de werknemers bedoeld in artikel 7 wordt beperkt tot maximum 72 maanden gedurende de beroepsloopbaan vóór de leeftijd van 50 jaar voor de werknemers bedoeld in artikel 5, tweede lid, van dit besluit en tot maximum 60 maanden gedurende de beroepsloopbaan vóór de leeftijd van 50 jaar voor de andere werknemers. Voor de berekening van deze 60 of 72 maanden wordt geen rekening gehouden met de vermindering van de arbeidsprestaties krachtens de bepalingen van artikel 102bis van voornoemde wet van 22 januari 1985 of krachtens de bepalingen van artikel 5 van het voornoemd koninklijk besluit van 6 februari 1997 en met de periodes van vermindering van arbeidsprestaties gedurende dewelke er geen onderbrekingsuitkeringen werd toegekend. ".

Art.6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.

Art. 7. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 2 december 1997.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
  Mevr. M. SMET