Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

25 AUGUSTUS 2012. - Koninklijk besluit tot wijziging van het stelsel van loopbaanonderbreking voor wat de openbare sector betreft



Inhoudstafel:


Art. 1-15



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1991012632  1991013073  1999012413  2002012710 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In artikel 8 van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 december 2011, worden de volgende wijzigigen aangebracht :
  1° in de paragrafen 1 en 2 worden de woorden "50 jaar" telkens vervangen door de woorden "55 jaar";
  2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt :
  " § 3. In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die tewerkgesteld zijn in een voltijds arbeidsregime en die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft, met een derde of met een vierde, de leeftijd op 50 jaar gebracht, voor de werknemers die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden :
  - daaraan voorafgaand was de werknemer actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar;
  - dit zwaar beroep is een beroep waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat. De lijst met deze beroepen wordt, vertrekkende van de knelpuntberoepenlijsten van de Gewesten, jaarlijks vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd besluit, na onderhandeling met het Gemeenschapplijk Comité voor alle overheidsdiensten en na unaniem advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en het advies van het Comité Overheidsbedrijven.
  Voor de toepassing van het vorige lid wordt als zwaar beroep beschouwd :
  - het werk in wisselende ploegen, meer bepaald de ploegenarbeid in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan één vierde van hun dagtaak, op voorwaarde dat de werknemer van ploegen alterneert;
  - het werk in onderbroken diensten waarbij de werknemer permanent werkt in dagprestaties waarvan de begintijd en de eindtijd minimum 11 uur uit elkaar liggen met een onderbreking van minstens 3 uur en minimumprestaties van 7 uur. Onder permanent verstaat men dat de onderbroken dienst de gewone arbeidsregeling van de werknemer vormt en dat hij niet occasioneel in een dergelijke dienst wordt tewerkgesteld;
  - het werk met prestaties die gewoonlijk tussen 20 uur en 6 uur vallen, met uitsluiting van de werknemers die uitsluitend prestaties verrichten tussen 6 uur en 22 uur en van de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur.
  Het begrip zwaar beroep kan, op voorstel van het Gemeenschappelijk Comité van alle Overheidsdiensten, bij een in Ministerraad overlegd besluit aangepast worden.
  De periode van vermindering van prestaties bedoeld in het eerste lid wordt niet aangerekend op de 60 maanden bedoeld in § 1, eerste lid."
  3° er wordt een paragraaf 4 ingevoegd, luidende :
  " § 4. In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die tewerkgesteld zijn in een voltijds arbeidsregime en die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de werknemers die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties voldoen aan één van volgende voorwaarden :
  - daaraan voorafgaand was de werknemer actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar. Wordt als zwaar beroep beschouwd, het zwaar beroep zoals gedefinieerd in § 3, tweede en derde lid;
  - daaraan voorafgaand heeft de werknemer een beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar doorlopen.
  Voor toepassing van het vorige lid komt in aanmerking voor de berekening van de beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar :
  1° elk kalenderjaar van tewerkstelling onder het stelsel van de private sector, waarvoor minstens 285 dagen voltijds loon werd uitbetaald, gerekend in een zesdagenweek;
  2° elk kalenderjaar van tewerkstelling, onder het stelsel van de publieke sector, waarvoor minstens 237 dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten werden vastgesteld, gerekend in een vijfdagenweek.
  Voor de kalenderjaren in het stelsel van de private sector van minder dan 285 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 285. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
  Voor de kalenderjaren in het stelsel van de publieke sector van minder dan 237 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 237. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
  Voor de kalenderjaren met respectievelijk meer dan 285 dagen of 237 dagen van tewerkstelling, worden de dagen die de 285 dagen of 237 dagen overschrijden, buiten beschouwing gelaten.
  De som van de jaren in de punten 1° en 2° wordt afgerond naar de hogere eenheid.
  Voor toepassing van het punt 1° wordt gelijkgesteld met dagen waarop voltijds loon werd uitbetaald, de dagen van :
  - moederschapsverlof;
  - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
  - adoptieverlof;
  - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
  - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
  Voor de toepassing van het punt 2° worden gelijkgesteld met dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten, de dagen van :
  - verloven met behoud van bezoldiging;
  - moederschapsverlof;
  - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
  - adoptieverlof;
  - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
  - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
  Het bewijs van de 28 jaar beroepsloopbaan gebeurt aan de hand van een formulier, vastgesteld door de Minister van Werk, op voorstel van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
  De periode van vermindering van prestaties bedoeld in het eerste lid wordt niet aangerekend op de 60 maanden bedoeld in § 1, eerste lid."

Art.2. Artikel 3 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 december 2011, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 3. § 1. Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de personeelsleden bedoeld in artikel 1 die hun beroepsloopbaan volledig onderbreken wordt beperkt tot maximum 60 maanden gedurende de volledige beroepsloopbaan.
  Het recht op onderbrekingsuitkeringen van de personeelsleden die hun beroepsloopbaan gedeeltelijk onderbreken wordt beperkt tot maximum 60 maanden gedurende de beroepsloopbaan.
  § 2. Van zodra zij de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben kunnen de personeelsleden bedoeld in artikel 1 die hun loopbaan gedeeltelijk onderbreken, onderbrekingsuitkeringen genieten zonder beperking in de tijd.
  § 3. In afwijking van § 2 wordt voor personeelsleden die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de personeelsleden die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden :
  - daaraan voorafgaand was het personeelslid actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar;
  - dit zwaar beroep is een beroep waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat. De lijst met deze beroepen wordt, vertrekkende van de knelpuntberoepenlijsten van de Gewesten, jaarlijks vastgesteld bij een in Ministeraad overlegd besluit, na onderhandeling met het Gemeenschapplijk Comité voor alle overheidsdiensten en na unaniem advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en het advies van het Comité Overheidsbedrijven.
  Voor de toepassing van het vorige lid wordt als zwaar beroep beschouwd :
  - het werk in wisselende ploegen, meer bepaald de ploegenarbeid in minstens twee ploegen van minstens twee personeelsleden, die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan één vierde van hun dagtaak, op voorwaarde dat het personeelslid van ploegen alterneert;
  - het werk in onderbroken diensten waarbij het personeelslid permanent werkt in dagprestaties waarvan de begintijd en de eindtijd minimum 11 uur uit elkaar liggen met een onderbreking van minstens 3 uur en minimumprestaties van 7 uur. Onder permanent verstaat men dat de onderbroken dienst de gewone arbeidsregeling van het personeelslid vormt en dat het niet occasioneel in een dergelijke dienst wordt tewerkgesteld;
  - het werk met prestaties die gewoonlijk tussen 20 uur en 6 uur vallen, met uitsluiting van de personeelsleden die uitsluitend prestaties verrichten tussen 6 uur en 22 uur en van de personeelsleden die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur.
  Het begrip zwaar beroep kan, op voorstel van het Gemeenschappelijk Comité van alle Overheidsdiensten, bij een in Ministerraad overlegd besluit aangepast worden.
  § 4. In afwijking van § 2 wordt voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties verminderen tot 4/5e van een voltijdse betrekking, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de werknemers die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties voldoen aan één van volgende voorwaarden :
  - daaraan voorafgaand was het personeelslid actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar. Wordt als zwaar beroep beschouwd, het zwaar beroep zoals gedefinieerd in § 3, tweede en derde lid;
  - daaraan voorafgaand heeft het personeelslid een beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar doorlopen.
  Voor toepassing van het vorige lid komt in aanmerking voor de berekening van de beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar :
  1° elk kalenderjaar van tewerkstelling onder het stelsel van de private sector, waarvoor minstens 285 dagen voltijds loon werd uitbetaald, gerekend in een zesdagenweek;
  2° elk kalenderjaar van tewerkstelling, onder het stelsel van de publieke sector, waarvoor minstens 237 dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten werden vastgesteld, gerekend in een vijfdagenweek.
  Voor de kalenderjaren in de private sector van minder dan 285 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 285. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
  Voor de kalenderjaren in de publieke sector van minder dan 237 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 237. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
  Voor de kalenderjaren met respectievelijk meer dan 285 dagen of 237 dagen van tewerkstelling, worden de dagen die de 285 dagen of 237 dagen overschrijden, buiten beschouwing gelaten.
  De som van de jaren in de punten 1° en 2° wordt afgerond naar de hogere eenheid.
  Voor toepassing van het punt 1° wordt gelijkgesteld met dagen waarop voltijds loon werd uitbetaald, de dagen van :
  - moederschapsverlof;
  - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
  - adoptieverlof;
  - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
  - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
  Voor de toepassing van het punt 2° worden gelijkgesteld met dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten, de dagen van :
  - verloven met behoud van bezoldiging;
  - moederschapsverlof;
  - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
  - adoptieverlof;
  - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
  - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
  Het bewijs van de 28 jaar beroepsloopbaan gebeurt aan de hand van een formulier, vastgesteld door de Minister van Werk, op voorstel van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
  § 5. Voor de berekening van de maxima van 60 maanden voorzien bij § 1 wordt geen rekening gehouden met de periodes van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking in toepassing van afdeling 2 van dit hoofdstuk, noch met de periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking in toepassing van de § § 2 tot 4."

Art.3. In artikel 4, § 3 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "50 jaar" vervangen door de woorden "55 jaar";
  2° er wordt een derde lid toegevoegd, luidende :
  "Het eerste en tweede lid zijn eveneens van toepassing op periodes van vermindering van prestaties bedoeld in artikel 3, §§ 3 en 4."

Art.4. In artikel 4bis van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 juni 1999 worden de woorden "72 maanden" vervangen door de woorden "60 maanden".

Art.5. In het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, wordt het opschrift van Hoofdstuk II, Afdeling 2 vervangen als volgt : "Afdeling 2. - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor de ambtenaren van minder dan 55 jaar".

Art.6. In hetzelfde koninklijk besluit wordt het opschrift van Hoofdstuk II, Afdeling 3 vervangen als volgt : "Afdeling 3. - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor de ambtenaren van 55 jaar of meer".

Art.7. In artikelen 6, 7 en 8 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 december 2011, worden de woorden "50 jaar" telkens vervangen door de woorden "55 jaar".

Art.8. In hetzelfde koninklijk besluit wordt in Hoofdstuk II, afdeling 3, een artikel 8bis ingevoegd, luidende :
  "Art. 8bis. § 1. In afwijking van artikel 8, § 1, wordt voor ambtenaren die tewerkgesteld zijn in een voltijdse arbeidsregeling en die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft, een derde of een vierde, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de ambtenaren die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden :
  - daaraan voorafgaand was de ambtenaar actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar;
  - dit zwaar beroep is een beroep waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat. De lijst met deze beroepen wordt, vertrekkende van de knelpuntberoepenlijsten van de Gewesten, jaarlijks vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd besluit, na onderhandeling met het Gemeenschapplijk Comité voor alle overheidsdiensten en na unaniem advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en het advies van het Comité Overheidsbedrijven.
  Voor de toepassing van het vorige lid wordt als zwaar beroep beschouwd :
  - het werk in wisselende ploegen, meer bepaald de ploegenarbeid in minstens twee ploegen van minstens twee personeelsleden, die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan één vierde van hun dagtaak, op voorwaarde dat het personeelslid van ploegen alterneert;
  - het werk in onderbroken diensten waarbij het personeelslid permanent werkt in dagprestaties waarvan de begintijd en de eindtijd minimum 11 uur uit elkaar liggen met een onderbreking van minstens 3 uur en minimumprestaties van 7 uur. Onder permanent verstaat men dat de onderbroken dienst de gewone arbeidsregeling van het personeelslid vormt en dat hij niet occasioneel in een dergelijke dienst wordt tewerkgesteld;
  - het werk met prestaties die gewoonlijk tussen 20 uur en 6 uur vallen, met uitsluiting van de ambtenaren die uitsluitend prestaties verrichten tussen 6 uur en 22 uur en van de ambtenaren die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur.
  Het begrip zwaar beroep kan, op voorstel van het Gemeenschappelijk Comité van alle Overheidsdiensten, bij een in Ministerraad overlegd besluit aangepast worden.
  § 2. In afwijking van artikel 8, § 1, wordt voor ambtenaren die tewerkgesteld zijn in een voltijdse arbeidsregeling en die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de ambtenaren die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties voldoen aan één van de volgende voorwaarden :
  - daaraan voorafgaand was de ambtenaar actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar. Wordt als zwaar beroep beschouwd, het zwaar beroep zoals gedefinieerd in § 1, tweede en derde lid;
  - daaraan voorafgaand heeft de ambtenaar een beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar doorlopen.
  Voor toepassing van het vorige lid komt in aanmerking voor de berekening van de beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar :
  1° elk kalenderjaar van tewerkstelling onder het stelsel van de private sector, waarvoor minstens 285 dagen voltijds loon werd uitbetaald, gerekend in een zesdagenweek;
  2° elk kalenderjaar van tewerkstelling, onder het stelsel van de publieke sector, waarvoor minstens 237 dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten werden vastgesteld, gerekend in een vijfdagenweek.
  Voor de kalenderjaren in de private sector van minder dan 285 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 285. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
  Voor de kalenderjaren in de publieke sector van minder dan 237 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 237. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
  Voor de kalenderjaren met respectievelijk meer dan 285 dagen of 237 dagen van tewerkstelling, worden de dagen die de 285 dagen of 237 dagen overschrijden, buiten beschouwing gelaten.
  De som van de jaren in de punten 1° en 2° wordt afgerond naar de hogere eenheid.
  Voor toepassing van het punt 1° wordt gelijkgesteld met dagen waarop voltijds loon werd uitbetaald, de dagen van :
  - moederschapsverlof;
  - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
  - adoptieverlof;
  - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
  - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
  Voor de toepassing van het punt 2° worden gelijkgesteld met dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten, de dagen van :
  - verloven met behoud van bezoldiging;
  - moederschapsverlof;
  - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
  - adoptieverlof;
  - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
  - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
  Het bewijs van de 28 jaar beroepsloopbaan gebeurt aan de hand van een formulier, vastgesteld door de Minister van Werk, op voorstel van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
  § 3. De §§ 3, 4 en 5 van artikel 8 zijn van toepassing op de situaties bedoeld in de §§ 1 en 2.
  § 4. De periodes van vermindering van prestaties bedoeld in § 1 en § 2, worden niet aangerekend op de 60 maanden bedoeld in artikel 6, § 3."

Art.9. In het koninklijk besluit van 10 juni 2002 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van de overheidsbedrijven die in toepassing van de wet van 21 maart 1991 houdende hervormingen van sommige economische overheidsbedrijven bestuursautonomie verkregen hebben, wordt het opschrift van Hoofdstuk II, Afdeling 2 vervangen als volgt : "Afdeling 2. - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor de personeelsleden van minder dan 55 jaar".

Art.10. In hetzelfde koninklijk besluit wordt het opschrift van Hoofdstuk II, Afdeling 3 vervangen als volgt : "Afdeling 3. - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor personeelsleden van 55 jaar of meer".

Art.11. In artikel 5 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden "50 jaar" worden vervangen door de woorden "55 jaar";
  2° in paragraaf 3, het tweede lid worden de woorden "voorzien in hoofdstuk III" vervangen door de woorden "voorzien in hoofdstuk III alsook met de periodes van vermindering van prestaties bedoeld in artikel 6;
  3° in paragraaf 3, het derde lid worden de woorden "verminderd met de periode" vervangen door de woorden "verminderd met elke andere periode".

Art.12. In artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit, worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in de paragrafen 1 en 2 worden de woorden "50 jaar" telkens vervangen door de woorden "55 jaar";
  2° er wordt een paragraaf 3 ingevoegd, luidende :
  " § 3. In afwijking van § 1 wordt voor personeelsleden die tewerkgesteld zijn in een voltijdse arbeidsregeling en die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de personeelsleden die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden :
  - daaraan voorafgaand was het personeelslid actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar;
  - dit zwaar beroep is een beroep waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat. De lijst met deze beroepen wordt, vertrekkende van de knelpuntberoepenlijsten van de Gewesten, jaarlijks vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd besluit, na onderhandeling met het Gemeenschapplijk Comité voor alle overheidsdiensten en na unaniem advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en het advies van het Comité Overheidsbedrijven.
  Voor de toepassing van het vorige lid wordt als zwaar beroep beschouwd :
  - het werk in wisselende ploegen, meer bepaald de ploegenarbeid in minstens twee ploegen van minstens twee personeelsleden, die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan één vierde van hun dagtaak, op voorwaarde dat het personeelslid van ploegen alterneert;
  - het werk in onderbroken diensten waarbij het personeelslid permanent werkt in dagprestaties waarvan de begintijd en de eindtijd minimum 11 uur uit elkaar liggen met een onderbreking van minstens 3 uur en minimumprestaties van 7 uur. Onder permanent verstaat men dat de onderbroken dienst de gewone arbeidsregeling van het personeelslid vormt en dat hij niet occasioneel in een dergelijke dienst wordt tewerkgesteld;
  - het werk met prestaties die gewoonlijk tussen 20 uur en 6 uur vallen, met uitsluiting van de personeelsleden die uitsluitend prestaties verrichten tussen 6 uur en 22 uur en van de personeelsleden die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur.
  Het begrip zwaar beroep kan, op voorstel van het Gemeenschappelijk Comité van alle Overheidsdiensten, bij een in Ministerraad overlegd besluit aangepast worden.
  3° er wordt een paragraaf 4 ingevoegd, luidende :
  " § 4. In afwijking van § 1 wordt voor personeelsleden die tewerkgesteld zijn in een voltijdse arbeidsregeling en die hun arbeidsprestaties verminderen tot 4/5e van een voltijdse betrekking, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de personeelsleden die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties voldoen aan één van de volgende voorwaarden :
  - daaraan voorafgaand was het personeelslid actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar. Wordt als zwaar beroep beschouwd, het zwaar beroep zoals gedefinieerd in § 3, tweede en derde lid;
  - daaraan voorafgaand heeft het personeelslid een beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar doorlopen.
  Voor toepassing van het vorige lid komt in aanmerking voor de berekening van de beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar :
  1° elk kalenderjaar van tewerkstelling onder het stelsel van de private sector, waarvoor minstens 285 dagen voltijds loon werd uitbetaald, gerekend in een zesdagenweek;
  2° elk kalenderjaar van tewerkstelling, onder het stelsel van de publieke sector, waarvoor minstens 237 dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten werden vastgesteld, gerekend in een vijfdagenweek.
  Voor de kalenderjaren in de private sector van minder dan 285 van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 285. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
  Voor de kalenderjaren in de publieke sector van minder dan 237 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 237. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
  Voor de kalenderjaren met respectievelijk meer dan 285 dagen of 237 dagen van tewerkstelling, worden de dagen die de 285 dagen of 237 dagen overschrijden, buiten beschouwing gelaten.
  De som van de jaren in de punten 1° en 2° wordt afgerond naar de hogere eenheid.
  Voor toepassing van het punt 1° wordt gelijkgesteld met dagen waarop voltijds loon werd uitbetaald, de dagen van :
  - moederschapsverlof;
  - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
  - adoptieverlof;
  - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
  - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
  Voor de toepassing van het punt 2° worden gelijkgesteld met dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten, de dagen van :
  - verloven met behoud van bezoldiging;
  - moederschapsverlof;
  - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
  - adoptieverlof;
  - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
  - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
  Het bewijs van de 28 jaar beroepsloopbaan gebeurt aan de hand van een formulier, vastgesteld door de Minister van Werk, op voorstel van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

Art.13. Dit besluit is van toepassing :
  1° op alle eerste aanvragen of verlengingsaanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die ingaan na 31 augustus 2012;
  2° op alle eerste aanvragen of verleningsaanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die ingaan voor 1 september 2012 en die na 31 oktober 2012 werden ontvangen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
  In afwijking van het vorige lid, ten eerste, blijven de bepalingen toepasselijk vóór de inwerkingtreding van onderhavig besluit, van toepassing :
  1° voor alle eerste aanvragen of verlengingsaanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die ingaan na 31 augustus 2012 en die vóór 1 september 2012 werden ontvangen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, voor zover de werkgever vóór 16 maart 2012 de schriftelijke aanvraag van de werknemer ontving;
  2° voor de werknemer van minstens 50 jaar, die in toepassing van artikel 8 van het koninklijk besluit van 2 januari 1991, artikel 3 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991, artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 en artikel 6 van het koninklijk besluit van 10 juni 2002 reeds een onderbrekingsuitkering genoot voor 1 september 2012, bij de eerste verlengingsaanvraag na 31 augustus 2012 in toepassing van artikel 8 van het koninklijk besluit van 2 januari 1991, artikel 3 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991, artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 en artikel 6 van het koninklijk besluit van 10 juni 2002 zoals het gold op 31 augustus 2012."

Art.14. Dit besluit treedt in werking op 1 september 2012.

Art. 15. De Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken, de Minister bevoegd voor Overheidsbedrijven en de Minister bevoegd voor Werk, zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

  Gegeven te Split, 25 augustus 2012.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister, belast met Ambtenarenzaken,
  S. VANACKERE
  De Minister van Overheidsbedrijven,
  P. MAGNETTE
  De Minister van Werk,
  Mevr. M. DE CONINCK
  De Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken,
  H. BOGAERT