20 JULI 1971. - [Koninklijk besluit houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten.] <KB 2003-01-13/40, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003> (NOTA: tijdelijke schorsing van de toepassing van artikel 58, § 2 vanaf 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021; <KB2021-08-14/10, art. 1, 093; Inwerkingtreding : 01-07-2021>) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-06-1981 en tekstbijwerking tot 08-05-2024)
Voorafgaande bepalingen.
Art. 1-2
Titel I. - Uitkeringsverzekering <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
HOOFDSTUK I. - De gerechtigden.
Eerste Afdeling. - Bepaling.
Art. 3
Afdeling 2. - Het bewijs van de hoedanigheid van gerechtigde.
Art. 4-5
HOOFDSTUK II. - Tijdvakken van arbeidsongeschiktheid Basisbedrag der uitkeringen.
Art. 6-9, 9bis, 10-12, 12bis, 12ter, 13
HOOFDSTUK III. - Voorwaarden waaronder de uitkeringen worden verstrekt
Eerste Afdeling. - Voorwaarden die verband houden met de hoedanigheid van gerechtigde.
Art. 14, 14bis, 14ter, 15-16, 16/1, 17-18
Afdeling 2. - De staat van arbeidsongeschiktheid.
Art. 19-20, 20bis, 21-23, 23bis, 23bis/1, 23ter, 23quater, 24-25
Afdeling 2/1. [1 - Fysieke contacten tijdens de arbeidsongeschiktheid, het "Terug Naar Werk-traject" en het re-integratietraject gericht op sociaalprofessionele re-integratie.]1
Art. 25/1, 25/2, 25/3, 25/4, 25/4/1, 25/4/2, 25/4/3, 25/4/4, 25/4/5, 25/5, 25/6, 25/7, 25/8, 25/9, 25/10, 25/11
Afdeling 2/2. [1 Responsabilisering van de arbeidsongeschikt erkende gerechtigden]1
Art. 25/12
Afdeling 3. - Gevallen waarin de uitkeringen geweigerd of verminderd worden.
Art. 26-28, 28bis, 29-33
Afdeling 4. - De betaling der uitkeringen.
Art. 34, 34bis, 35-38
HOOFDSTUK III/I. [1 - Toekenning van een werkhervattingspremie.]1
Art. 38/1
HOOFDSTUK IV. - De administratieve organisaties.
Afdeling 1. - Het beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen.
Art. 39-44
Afdeling 2. - Het Coordinatiebureau.
Art. 45-46
Afdeling 3. - De speciale afdeling van de Technische Intermutualistische Raad.
Art. 47-51
Afdeling 4. - Algemene bepaling.
Art. 52
HOOFDSTUK V. - De vaststelling van de staat van arbeidsongeschiktheid.
Afdeling I- Het begin van het tijdvak van arbeidsongeschiktheid.
Art. 53-58
Afdeling 1bis. - Niet tijdige aangifte van de arbeidsongeschiktheid.
Art. 58bis, 58ter
Afdeling 2. - De beslissingen in verband met de staat van arbeidsongeschiktheid.
a) De tijdvakken van primaire arbeidsongeschiktheid.
Art. 59-61
b) Het tijdvak van invaliditeit.
Art. 62
HOOFDSTUK VBIS. - Aanvraag tot het bekomen van de moederschapsuitkering. (Opgeheven) <KB 2003-01-13/40, art. 14, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 62bis
HOOFDSTUK VI. - De controle.
Eerste Afdeling. - Algemene bepalingen.
Art. 63-66
Afdeling 2. - De administratieve sancties.
Art. 67-72
HOOFDSTUK VII. - Financiële en statistische bepalingen
Art. 73-79, 79bis, 79ter, 79quater, 79quinquies, 80
HOOFDSTUK VIII. - Algemene bepalingen.
Art. 81-82
HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen.
Art. 83, 83bis, 84-90
Titel II. - Moederschapsverzekering. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
HOOFDSTUK I. - Instellingen. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 91
HOOFDSTUK II. - Toepassingssfeer. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 92
HOOFDSTUK III. - Tijdvakken van moederschapsrust. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 93
HOOFDSTUK IV. - Moederschapsuitkering. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Afdeling I. - Bedrag van de moederschapsuitkering. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 94
Afdeling II. - Te vervullen formaliteiten met het oog op het verkrijgen van de moederschapsuitkering. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 95
Afdeling III. - De betaling van de moederschapsuitkering. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 96
Afdeling IV. - Gevallen van weigering of vermindering van de moederschapsuitkering. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 97
HOOFDSTUK V. - Toekenningsvoorwaarden Bijzondere bepaling voor de moederschapsverzekering. <Ingevoegd biij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 98
Hoofdstuk Vbis. [1 - Omzetting van de moederschapsrust in geval van overlijden van de moeder]1
Art. 98bis
HOOFDSTUK VI. - Algemene bepaling. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 99
BIJLAGE.
Art. N
1972011707 1991022278 1993022476 1994022306 1997022382 1998022079 1998022524 1998022634 2000022590 2000022681 2000022852 2001003357 2001022039 2001022170 2001022992 2001A22170 2002022048 2002022443 2002022592 2002023012 2003022035 2003022821 2005023130 2006023409 2007022644 2007022770 2007023042 2007023270 2008011568 2008022429 2009011172 2009022112 2010022079 2010022148 2011022192 2011022210 2011022274 2011022337 2012022261 2013022165 2013022276 2013022279 2013022443 2014022266 2015202918 2015204028 2015204029 2016022221 2016022508 2016206265 2017010076 2017203687 2017203959 2017204065 2017204268 2017206440 2017206848 2018201013 2018201015 2018204040 2019200436 2019202113 2019202164 2019202655 2019203482 2020201783 2020202148 2020202363 2020204068 2020205169 2021200083 2021200315 2021202110 2021202225 2021204061 2021204122 2021206015 2022203101 2022204470 2022206137 2023200900 2023201542 2023202150 2023203886 2023206684 2023206685 2023206778 2024201407 2024201408 2024201410
Voorafgaande bepalingen.
Artikel 1.[1 Voor de toepassing van dit besluit dient verstaan onder :
1° "de wet van 9 augustus 1963" : de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering;
2° "de gecoördineerde wet van 14 juli 1994" : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
3° "het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967" : het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
4° "het koninklijk besluit van 4 november 1963" : het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering;
5° "het koninklijk besluit van 3 juli 1996" : het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
6° "het koninklijk besluit van 30 juli 1964" : het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering tot de zelfstandigen wordt verruimd;
7° "zelfstandige" : de zelfstandigen en de helpers;
8° "uitkeringen" : de krachtens dit besluit toegekende vergoedingen;
9° "Rijksinstituut" : het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.]1
----------
(1)<KB 2014-05-08/26, art. 1, 058; Inwerkingtreding : 31-12-2015>
Art.2. <KB 2003-01-13/40, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Dit besluit stelt een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering in ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten.
Titel I. - Uitkeringsverzekering
HOOFDSTUK I. - De gerechtigden.
Eerste Afdeling. - Bepaling.
Art.3.Zijn gerechtigd op de door dit besluit ingestelde verzekering:
1° de zelfstandigen onderworpen aan het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967, met uitzondering van:
a) de onderworpenen beoogd [in artikel 13] van bedoeld koninklijk besluit [7 , tenzij het bedrag van de sociale bijdragen betaald door de onderworpenen bedoeld in artikel 13, § 1, tweede lid, van bedoeld koninklijk besluit is gebaseerd op een inkomen dat minstens het minimumbedrag bereikt bedoeld in, al naargelang het geval, artikel 12, § 1, tweede lid, of artikel 12, § 1ter, eerste lid, van bedoeld koninklijk besluit]7;
b) de onderworpenen, die krachtens [artikel 12, § 2] van bedoeld koninklijk besluit, niet bijdrageplichtig zijn of slechts een verminderde bijdrage verschuldigd zijn;
[4 b/1) de onderworpenen, die krachtens artikel 12bis, § 1 van bedoeld koninklijk besluit, niet bijdrageplichtig zijn of slechts een verminderde bijdrage verschuldigd zijn;]4
c) [de personen, bedoeld in artikel 37, § 1, 1e lid, a [4 ...]4, van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement ter uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, die gebruik maken van de mogelijkheid die hun door die bepaling geboden wordt.] <KB 1993-05-18/33, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-10-1991>
2° [6 de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 6°bis en 11°quater, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994.]6
3° de personen in staat van arbeidsongeschiktheid in de zin van dit besluit <KB 22-03-76, art. 1, 1° tot 3°>
4° [de meewerkende echtgenoten beoogd in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967.] <KB 2003-01-13/40, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
[1 5° De zelfstandige beoogd in 1° of de meewerkende echtgenoot beoogd in 4° die zijn beroepsactiviteit onderbreekt en die geen enkele sociale bijdrage verschuldigd is overeenkomstig de voorwaarden vastgesteld in artikel 50, § 2 [2 , [5 ...]5]2 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement [3 in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967]3.]1
[5 6° De zelfstandige beoogd in 1° of de meewerkende echtgenoot beoogd in 4° die het behoud van de sociale rechten in het kader van het overbruggingsrecht geniet,[8 bedoeld in artikel 189, 2°, van de programmawet van 26 december 2022]8.]5
----------
(1)<KB 2010-02-21/10, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2013-03-13/06, art. 6, 051; Inwerkingtreding : 01-10-2012>
(3)<KB 2016-05-13/04, art. 1, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(4)<KB 2016-12-22/19, art. 1, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(5)<KB 2017-01-08/04, art. 11, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(6)<KB 2018-07-30/16, art. 1, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
(7)<KB 2019-04-26/04, art. 1, 074; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(8)<KB 2023-02-06/03, art. 9, 095; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 2. - Het bewijs van de hoedanigheid van gerechtigde.
Art.4.(§ 1.) De in artikel 3 bedoelde personen moeten aangesloten zijn bij een ziekenfonds of bij de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. <KB 1989-07-19/31, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
De aansluiting of de inschrijving bij een verzekeringsinstelling binnen het raam van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 brengt aansluiting of inschrijving mee met het oog op de door dit besluit ingestelde verzekering.
(De in artikel 3, 4°, bedoelde personen die in toepassing van artikel 7bis, § 3, eerste lid van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 enkel onderworpen zijn aan de sector van de uitkerings- en moederschapsverzekering, moeten ingeschreven zijn bij dezelfde verzekeringsinstelling als de zelfstandige bedoeld in artikel 3, 1°, 2° of 3°.) <KB 2007-04-26/65, art. 1, 038; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
§ 2. (De personen die voor de eerste maal de hoedanigheid van zelfstandige verkrijgen, leveren het bewijs van hun hoedanigheid van gerechtigde ten aanzien van dit besluit aan de hand van de gegevens die door het sociaal verzekeringsfonds met toepassing van artikel 7, 2e lid, van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 worden verstrekt.
De personen die voor de eerste maal de hoedanigheid van gerechtigde zoals bedoeld in artikel 3, 4°, verkrijgen, leveren het bewijs van hun hoedanigheid van gerechtigde aan de hand van de door het sociaal verzekeringsfonds verstrekte gegevens, waaruit blijkt dat ze vrijwillig toetreden tot de bij dit besluit ingestelde uitkeringsverzekering.
De Ministers die respectievelijk voor [1 het sociaal statuut der zelfstandigen]1 en voor Sociale Zaken zijn bevoegd, bepalen samen de manier waarop de in lid 2 van deze paragraaf bedoelde gegevens worden vastgesteld en meegedeeld, benevens de termijn binnen welke die gegevens moeten worden bezorgd.) <KB 1994-04-25/34, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
----------
(1)<KB 2019-06-23/15, art. 24, 077; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 24, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2019> Art.5.<KB 1994-04-25/34, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-01-1993> § 1. (Wat de in artikel 3, 1° en 2°, bedoelde personen betreft, wordt het bewijs van hun hoedanigheid van gerechtigde voor de toepassing van de artikelen 14 tot 17 verder geleverd aan de hand van de gegevens betreffende het vervullen van hun bijdrageverplichtingen, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van afdeling IV van het koninklijk besluit van 29 december 1997 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, tot de zelfstandigen en de leden van de kloostergemeenschappen wordt verruimd, met uitzondering van de artikelen 18 en 19 van het genoemde koninklijk besluit van 29 december 1997.) <KB 2002-11-27/33, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
§ 2. (Wat de in artikel 3, 4°, bedoelde personen betreft, wordt het bewijs van hun hoedanigheid van gerechtigde voor de toepassing van de artikelen 14 tot 17 verder geleverd aan de hand van de gegevens betreffende het vervullen van hun bijdrageverplichtingen, die worden vastgesteld door het sociaal verzekeringsfonds waarbij ze zijn aangesloten, en worden meegedeeld aan de verzekeringsinstelling.) <KB 2002-11-27/33, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Als de hiervoren bedoelde gerechtigden volledig van bijdragebetaling zijn vrijgesteld, moet van die vrijstelling uitdrukkelijk melding worden gemaakt in de gegevens die worden vastgesteld en worden meegedeeld door het sociaal verzekeringsfonds overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf.
De Ministers die respectievelijk voor [1 het sociaal statuut der zelfstandigen]1 en voor Sociale Zaken zijn bevoegd, bepalen samen de manier waarop de in deze paragraaf bedoelde gegevens worden vastgesteld en meegedeeld, benevens de termijn binnen welke die gegevens moeten worden bezorgd.
§ 3. Ingeval de verzekeringsinstelling bij het aanvangen van de arbeidsongeschiktheid niet in het bezit is van de in § 1 en in § 2 bedoelde gegevens betreffende het vervullen van de bijdrageverplichtingen, waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 14 (tot 17) van dit besluit, leveren de in artikel 3, 1°, 2° en 4°, bedoelde personen verder het bewijs van hun hoedanigheid van gerechtigde met een verklaring betreffende de voor het verkrijgen van uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid gestelde voorwaarden van verzekering, conform het model dat als bijlage bij dit besluit is gevoegd. <KB 2002-11-27/33, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
De Ministers die respectievelijk voor [1 het sociaal statuut der zelfstandigen]1 en voor Sociale Zaken zijn bevoegd, bepalen samen de manier waarop de in het eerste lid bedoelde verklaring wordt bezorgd.
----------
(1)<KB 2019-06-23/15, art. 25, 077; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 25, 079; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
HOOFDSTUK II. - Tijdvakken van arbeidsongeschiktheid Basisbedrag der uitkeringen.
Art.6. Dit besluit onderscheidt:
1° het tijdvak van primaire niet-vergoedbare ongeschiktheid;
2° het tijdvak van primaire vergoedbare ongeschiktheid;
3° het tijdvak van invaliditeit.
4° (...)
Art.7.[1 [2 Indien de duur van de arbeidsongeschiktheid de zeven dagen niet overschrijdt, vormt dat tijdvak van arbeidsongeschiktheid een tijdvak van primaire niet-vergoedbare ongeschiktheid.
Indien de duur van de arbeidsongeschiktheid echter zeven dagen overschrijdt, vangt het tijdvak van primaire vergoedbare ongeschiktheid aan op de begindatum van de arbeidsongeschiktheid en duurt het één jaar.
Het tijdvak van invaliditeit vangt aan wanneer het tijdvak van primaire vergoedbare ongeschiktheid verstreken is]2.
Voor de toepassing van dit artikel geschiedt de berekening van het jaar van datum tot datum.]1
----------
(1)<KB 2017-12-17/13, art. 1, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(2)<W 2019-05-22/20, art. 2, 076; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.8. Een onderbreking in de staat van arbeidsongeschiktheid van minder dan veertien dagen wordt geacht de loop van het tijdvak van primaire niet-vergoedbare ongeschiktheid niet te hebben onderbroken.
(De in artikel 93 bedoelde tijdvakken van moederschapsrust die vallen in de loop van een tijdvak van primaire niet-vergoedbare arbeidsongeschiktheid schorsen het laatstgenoemde tijdvak.) <KB 2003-01-13/40, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.9.<KB 2006-12-21/46, art. 9, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. Het dagbedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering toe te kennen tijdens het tijdvak van vergoedbare primaire ongeschiktheid wordt vastgesteld als volgt :
1° [5 voor de gerechtigde die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 225 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, is het dagbedrag gelijk aan [7 45,6685]7 euro;]5
2° [5 voor de gerechtigde die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 226 of 226bis van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, is het dagbedrag gelijk aan [7 36,1906]7 euro;]5
3° [3 voor de niet onder 1° en 2° bedoelde gerechtigde, is het dagbedrag gelijk aan [7 27,7550]7 euro.]3
[5 ...]5
§ 2. Een onderbreking in de staat van arbeidsongeschiktheid van minder dan veertien dagen wordt geacht de loop van het tijdvak van primaire vergoedbare ongeschiktheid niet te hebben onderbroken.
§ 3. De in artikel 93 bedoelde tijdvakken van moederschapsrust die vallen in de loop van een tijdvak van vergoedbare primaire arbeidsongeschiktheid schorsen het laatstgenoemde tijdvak.
----------
(1)<KB 2009-03-01/39, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-08-2009>
(2)<KB 2015-08-10/38, art. 1, 057; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(3)<KB 2017-11-29/03, art. 1, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(4)<KB 2019-05-02/33, art. 1, 075; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(5)<KB 2021-01-12/02, art. 1, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(6)<KB 2021-08-14/15, art. 1, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
(7)<KB 2023-04-07/21, art. 1, 100; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Art. 9bis. (opgeheven) <KB 2006-12-21/46, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.10. <KB 2006-12-21/46, art. 3, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. Voor de gerechtigde voor wie de tijdvakken van arbeidsongeschiktheid niet met arbeidsperiodes gelijkgesteld worden in het raam van de wetgeving inzake rust- en overlevingspensioenen voor zelfstandigen, is het dagbedrag van de invaliditeitsuitkering gelijk aan het dagbedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 9.
§ 2. Voor de gerechtigde voor wie de tijdvakken van arbeidsongeschiktheid met arbeidsperiodes gelijkgesteld worden in het raam van de wetgeving inzake rust- en overlevingspensioenen voor zelfstandigen, is het dagbedrag van de invaliditeitsuitkering gelijk aan het dagbedrag van de minimumuitkering voor een regelmatig werknemer, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 214, § 1, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
§ 3. Een onderbreking in de staat van arbeidsongeschiktheid van minder dan drie maanden wordt geacht de loop van het tijdvak van invaliditeit niet te hebben onderbroken.
§ 4. De in artikel 93 bedoelde tijdvakken van moederschapsrust die vallen in de loop van een tijdvak van invaliditeit schorsen het laatstgenoemde tijdvak.
Art.11. De uitkeringen bedoeld in de artikelen 9 en 10 zijn verschuldigd voor alle dagen van het jaar behalve de zondagen.
Art.12.[1 De arbeidsongeschikt erkende gerechtigde die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 215bis, § 1, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 kan, vanaf de vierde maand van arbeidsongeschiktheid, aanspraak maken op een forfaitaire tegemoetkoming voor hulp van derden, waarvan het dagbedrag [4 16,8786]4 euro bedraagt.]1
----------
(1)<KB 2017-11-29/03, art. 2, 067; Inwerkingtreding : 01-10-2017>
(2)<KB 2019-05-02/33, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
(3)<KB 2021-08-14/15, art. 2, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
(4)<KB 2023-04-07/21, art. 2, 100; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Art. 12bis.[1 Een jaarlijkse inhaalpremie wordt verleend aan de invalide gerechtigden die, op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar van de toekenning, gedurende minstens één jaar arbeidsongeschikt zijn erkend [2 en in de maand mei van het jaar van de toekenning nog minstens één kalenderdag invalide zijn erkend]2. Deze premie is een forfaitair bedrag van [3 163,5958 euro in 2019 en 196,8411 euro vanaf 2020]3.
De inhaalpremie wordt betaald samen met de uitkeringen van de maand mei. [3 ...]3]1
----------
(1)<Hersteld bij KB 2011-05-18/05, art. 1, 047; Inwerkingtreding : 01-05-2011>
(2)<KB 2018-07-30/16, art. 2, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
(3)<KB 2019-05-02/33, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 01-05-2019>
Art. 12ter. (opgeheven) <KB 2006-12-21/46, art. 5, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.13.<KB 1990-01-24/37, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1990> [1 De primaire ongeschiktheidsuitkeringen en de invaliditeitsuitkeringen, de forfaitaire tegemoetkoming voor hulp van derden en de jaarlijkse inhaalpremie]1 schommelen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
(De in de [1 artikelen 9, 10, 12 en 12bis]1 bedoelde bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100). <KB 2006-12-21/46, art. 6, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(Lid 3 opgeheven) <KB 2003-01-13/40, art. 14, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
----------
(1)<KB 2011-05-18/05, art. 2, 047; Inwerkingtreding : 01-05-2011>
HOOFDSTUK III. - Voorwaarden waaronder de uitkeringen worden verstrekt
Eerste Afdeling. - Voorwaarden die verband houden met de hoedanigheid van gerechtigde.
Art.14.
Art. 14bis. (Opgeheven) <KB 2003-01-13/40, art. 14, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 14ter. <Ingevoegd bij KB 1991-06-07/35, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1991> De tijdvakken tijdens welke de gerechtigde arbeidsongeschikt is als bedoeld in de artikelen 19 en 20, mogen niet worden meegerekend voor de vervulling van de wachttijd, bedoeld in (artikel 14). <KB 2003-01-13/40, art. 9, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.15.<KB 1991-06-07/36, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1990> Zijn van wachttijd vrijgesteld :
1° [2 1° de personen die de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 3 verwierven onder de voorwaarden bepaald in artikel 205, § 1 en § 6 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.
Als de vroegere volbrenging van een wachttijd is vereist of als overeenkomstig artikel 205, § 1, 5°, 6° en 7° van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 een welbepaald tijdvak wordt gelijkgesteld met de volbrenging van de wachttijd, wordt rekening gehouden met de duur van de wachttijd bedoeld in artikel 14;]2
2° de personen die in het stelsel van de werknemers de wachttijd hebben volbracht of hiervan waren vrijgesteld, op voorwaarde dat er geen termijn van meer dan dertig dagen verstreken is tussen het verlies van de hoedanigheid van gerechtigde in dit laatste stelsel en het verwerven van de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 3.
[1 3° de personen die de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 3 verwierven gedurende het kalenderkwartaal volgend op een ononderbroken periode van minstens twee kalenderkwartalen waarvoor de student-zelfstandige met toepassing van artikel 12bis, § 1, 2., van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 een verminderde bijdrage betaald heeft.]1
----------
(1)<KB 2016-12-22/19, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<KB 2017-07-21/08, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-05-2017>
Art.16.[1 Wanneer iemand niet gerechtigde is geweest ten aanzien van het stelsel van de werknemers gedurende de duur die noodzakelijk is voor het volbrengen van de in voornoemd stelsel opgelegde wachttijd, wordt het tijdvak, waarover hij aan dit stelsel was onderworpen, afgetrokken van de krachtens artikel 14 opgelegde wachttijd, op voorwaarde dat er geen termijn van meer dan dertig dagen verstreken is tussen het verlies van de hoedanigheid van gerechtigde in dit laatste stelsel en het verwerven van de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 3.]1
----------
(1)<KB 2017-07-21/08, art. 2, 066; Inwerkingtreding : 01-05-2017>
Art. 16/1.[1 Wanneer iemand niet gedurende een ononderbroken periode van minstens twee kalenderkwartalen voorafgaandelijk het kalenderkwartaal waarin de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 3 is verworven, als student-zelfstandige met toepassing van artikel 12bis, § 1, 2., van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 een verminderde bijdrage verschuldigd is, wordt het tijdvak waarvoor hij de voormelde verminderde bijdrage heeft betaald, afgetrokken van de krachtens artikel 14 opgelegde wachttijd, op voorwaarde dat hij de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 3 heeft verworven gedurende het kalenderkwartaal volgend op het kalenderkwartaal waarvoor hij de voormelde verminderde bijdrage is verschuldigd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2016-12-22/19, art. 3, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.17. § 1. (Kunnen erkend worden binnen het raam van dit besluit, de tijdvakken van arbeidsongeschiktheid die, wat de gerechtigden betreft die de wachttijd van zes maanden bedoeld in artikel 14 (...) hebben volbracht, aanvangen in de loop van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene tijdens hetwelk de wachttijd werd volbracht en die, wat de gerechtigden betreft die vrijgesteld zijn van de wachttijd bedoeld in artikel 14 of artikel 14bis, aanvangen in het tijdvak dat loopt vanaf de dag waarop ze de hoedanigheid van gerechtigde verwerven en verstrijkt bij het einde van het volgend kalenderkwartaal.) <KB 1990-01-24/37, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1990> <KB 2003-01-13/40, art. 11, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Hetzelfde geldt voor deze laatste gerechtigden, indien het begin van de arbeidsongeschiktheid zich situeert tijdens het kalenderkwartaal dat volgt op het, wat hen betreft, in het vorig lid omschreven tijdvak, op voorwaarde dat voor het kalenderkwartaal in de loop waarvan ze de hoedanigheid van gerechtigde verwierven, deze laatste naar behoren bewezen is.
§ 2. De arbeidsongeschiktheid, die aanvangt na de in § 1 bedoelde tijdvakken, is vatbaar voor erkenning binnen het raam van dit besluit, wanneer de betrokkene zijn hoedanigheid van gerechtigde bewijst voor het tweede en het derde kalenderkwartaal die datgene voorafgaan tijdens hetwelk de arbeidsongeschiktheid aanving.
Art.18.Een tijdvak van arbeidsongeschiktheid mag slechts erkend worden op voorwaarde dat er geen doorlopend tijdvak van meer dan dertig dagen verlopen is tussen de aanvangsdag van de arbeidsongeschiktheid en de laatste dag van een tijdvak waarover de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 3 van dit besluit behouden bleef.
[1 Het in dit artikel bepaalde tijdvak van dertig dagen wordt, in voorkomend geval, verlengd met maximum zes maanden ten gunste van de gewezen zelfstandige die uiterlijk de dertigste dag na het verlies van de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van dit besluit, gerechtigde is geworden in de zin van artikel 86, § 1, 1° van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 en gerechtigde in deze laatste hoedanigheid bleef tot de dag vóór de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid.]1
----------
(1)<KB 2017-07-21/08, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-05-2017>
Afdeling 2. - De staat van arbeidsongeschiktheid.
Art.19.(In de loop van de tijdvakken van primaire ongeschiktheid wordt de gerechtigde erkend zich in staat van arbeidsongeschiktheid te bevinden wanneer hij, wegens letsels of functionele stoornissen, een einde heeft moeten stellen aan het volbrengen der taken die verband hielden met zijn beroepsbezigheid als zelfstandige gerechtigde en die hij vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid waarnam. Bovendien mag hij geen andere beroepsbezigheid uitoefenen, hetzij als zelfstandige of als helper, hetzij in een andere hoedanigheid.)
Art.20.In de loop van het tijdvak van invaliditeit wordt de gerechtigde geacht zich in staat van arbeidsongeschiktheid te bevinden, wanneer voldaan is aan artikel 19 en hij bovendien erkend wordt ongeschikt te zijn om het even welke beroepsbezigheid uit te oefenen die hem billijkerwijze zou kunnen opgelegd worden inzonderheid rekening gehouden met zijn stand, zijn gezondheidstoestand en zijn beroepsopleiding.
[1 Voor de evaluatie van de staat van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met de tijdens een programma van beroepsherscholing verworven beroepscompetenties na afloop van een periode van zes maanden die aanvangt bij het verstrijken van de maand waarin voormeld programma werd doorlopen.]1
----------
(1)<KB 2010-01-10/14, art. 1, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art. 20bis.
<Opgeheven bij KB 2015-06-11/09, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-07-2015>
Art.21. De staat van arbeidsongeschiktheid wordt geacht te bestaan wanneer de gerechtigde opgenomen is in een door de Minister van Volksgezondheid erkende verplegingsinrichting of in een militair ziekenhuis.
(Lid 2 opgeheven) <KB 2003-01-13/40, art. 14, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.22.De staat van arbeidsongeschiktheid wordt geacht behouden te blijven:
1° [1 tijdens het tijdvak [3 ...]3 van een programma van beroepsherscholing, goedgekeurd door de Hoge commissie van de Geneeskundige raad voor invaliditeit;]1
2° tijdens de periodes van tewerkstelling door een beschutte werkplaats als dusdanig opgericht door het Rijksfonds voor sociale reclassering van minder-validen of in deze hoedanigheid erkend, in uitvoering van artikel 48 of 144 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van minder-validen;
[3 3° [4 tijdens de periode waarin de gerechtigde het re-integratietraject gericht op sociaalprofessionele re-integratie bedoeld in artikel 25/3 doorloopt. Deze periode gaat in op de dag waarop de positieve engagementsverklaring bedoeld in artikel 25/8 door de gerechtigde is ondertekend en eindigt
a) hetzij daags vóór het hervatten van een bezoldigde werkzaamheid;
b) hetzij daags vóór het aanvangen van het programma van beroepsherscholing, goedgekeurd door de Hoge Commissie van de Geneeskundige Raad voor Invaliditeit;
c) hetzij op de laatste dag van het voormelde re-integratietraject zoals vastgesteld door de "Terug Naar Werk-coördinator".]4]3
[3 Het vermoeden van arbeidsongeschiktheid eindigt echter van rechtswege na zes maanden te rekenen vanaf de dag waarop [4 de positieve engagementsverklaring door de gerechtigde is ondertekend]4 indien op dat ogenblik één van de voormelde gebeurtenissen op grond waarvan de periode gedekt door het vermoeden eindigt, zich nog niet heeft voorgedaan.]3
[3 Dit artikel is slechts van toepassing wanneer de gerechtigde geen beroepsbezigheid uitoefent tenzij binnen het raam van het programma van beroepsherscholing of in een in het eerste lid, 2° bedoelde werkplaats.]3
----------
(1)<KB 2010-01-10/14, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
(2)<KB 2018-07-30/16, art. 4,1°, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
(3)<KB 2023-03-12/18, art. 1, 098; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<KB 2023-12-11/06, art. 1, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.23.
<Opgeheven bij KB 2024-03-03/03, art. 1, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art. 23bis.[1 De gerechtigde die arbeidsongeschikt is erkend zoals bedoeld in artikel 19 of 20, kan [4 met de toelating van de adviserend arts]4 een activiteit hervatten [6 ...]6.
Voor het verkrijgen van die toelating moet de gerechtigde [4 overeenkomstig artikel 23bis/1, § 1, de hervatting van de activiteit bij zijn verzekeringsinstelling aangeven en]4 een aanvraag indienen bij de adviserend [2 arts]2 van zijn verzekeringsinstelling. Deze toelating wordt slechts verleend op voorwaarde dat de gerechtigde arbeidsongeschikt erkend blijft als bedoeld in artikel 19 of 20 en dat de activiteit die wordt hervat, verenigbaar is met de algemene gezondheidstoestand van de gerechtigde.
[4 ...]4
De adviserend [2 arts]2 moet de staat van arbeidsongeschiktheid van die gerechtigde controleren op grond van een geneeskundig onderzoek dat ten minste eens om de zes maanden wordt verricht, tenzij de elementen aanwezig in het medisch dossier een onderzoek op een latere datum verantwoorden.
[4 ...]4]1
[6 Elke toelating wordt toegekend en, in voorkomend geval, hernieuwd voor een beperkte duur die geen twee jaar overschrijdt.]6
[5 Onverminderd de bevoegdheid van de adviserend arts om overeenkomstig de vorige leden te beslissen over elke door de gerechtigde ingediende aanvraag tot toelating, kan ook de medewerker van het multidisciplinaire team overeenkomstig de modaliteiten van deze bepaling de beslissing tot het verlengen van een eerder verstrekte toelating nemen.]5
----------
(1)<KB 2015-06-11/09, art. 3, 055; Inwerkingtreding : 01-07-2015>
(2)<KB 2018-07-30/16, art. 4,1°, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
(3)<KB 2022-05-12/06, art. 2, 092; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(4)<KB 2022-12-26/35, art. 3, 096; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(5)<KB 2024-01-18/01, art. 2, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(6)<KB 2024-03-03/03, art. 2, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art. 23bis/1.[1 § 1. De gerechtigde moet elke hervatting van de activiteit tijdens de arbeidsongeschiktheid bedoeld in [4 ...]4 artikel 23bis uiterlijk op de eerste werkdag die onmiddellijk aan die hervatting voorafgaat bij zijn verzekeringsinstelling aangeven en binnen dezelfde termijn bij de adviserend arts van zijn verzekeringsinstelling een aanvraag tot toelating indienen om die activiteit tijdens de arbeidsongeschiktheid uit te oefenen. De aangifte van de hervatting van de activiteit tijdens de arbeidsongeschiktheid, evenals de aanvraag tot toelating aan de adviserend arts worden door de gerechtigde via éénzelfde formulier bij zijn verzekeringsinstelling ingediend.
De in het vorige lid bedoelde formaliteiten worden echter geacht te zijn verricht op de eerste werkdag die de hervatting van de activiteit voorafgaat :
1° indien de gerechtigde die, tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid, een activiteit bedoeld in artikel 17, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot en met 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders heeft verricht in uitvoering van een overeenkomst die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief is uitgevoerd, binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de aangifte van de arbeidsongeschiktheid de uitoefening van deze activiteit bij zijn verzekeringsinstelling aangeeft en een aanvraag tot toelating indient om die activiteit overeenkomstig artikel 23bis tijdens de arbeidsongeschiktheid uit te oefenen;
2° indien de gerechtigde die, tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid, een activiteit in het kader van niet-rechtstreekse toegankelijke zorg en ondersteuning voor een persoon met een handicap die wordt gefinancierd via een persoonlijk assistentiebudget overeenkomstig het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap of via een persoonsvolgend budget overeenkomstig het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 25 april 2014 houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en ondersteuning voor personen met een handicap heeft verricht in uitvoering van een overeenkomst die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief is uitgevoerd, binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de aangifte van de arbeidsongeschiktheid de uitoefening van deze activiteit bij zijn verzekeringsinstelling aangeeft en een aanvraag tot toelating indient om die activiteit tijdens de arbeidsongeschiktheid uit te oefenen.
§ 2. De adviserend arts van de verzekeringsinstelling moet zijn beslissing nemen uiterlijk de dertigste werkdag te rekenen vanaf de eerste dag van de hervatting van de activiteit tijdens de arbeidsongeschiktheid bedoeld in paragraaf 1, eerste lid of uiterlijk de dertigste werkdag te rekenen vanaf de aangifte en de aanvraag tot toelating bedoeld in paragraaf 1, tweede lid.
Het formulier met de toelating of de weigering om de activiteit overeenkomstig [4 ...]4 artikel 23bis tijdens de arbeidsongeschiktheid te hervatten, wordt binnen zeven kalenderdagen vanaf de beslissing aan de gerechtigde als kennisgeving via de post toegestuurd. Als de adviserend arts met het oog op het nemen van zijn beslissing een geneeskundig onderzoek heeft uitgevoerd, kan het formulier na afloop van het geneeskundig onderzoek aan de gerechtigde worden overhandigd.
[3 Onverminderd de bevoegdheid van de adviserend arts om overeenkomstig de vorige leden te beslissen over elke door de gerechtigde ingediende aanvraag tot toelating, kan ook de medewerker van het multidisciplinaire team overeenkomstig de modaliteiten van deze bepaling de beslissing tot het verlengen van een eerder verstrekte toelating nemen.]3
Die toelating waarin de aard, het volume en de voorwaarden tot uitoefening van die activiteit nader worden gepreciseerd, wordt in het geneeskundig en administratief dossier van de betrokkene bij de verzekeringsinstelling geborgen.
De verzekeringsinstelling bezorgt de gegevens met betrekking tot de toelating bedoeld in [4 ...]4 artikel 23bis via een elektronisch bericht aan het Rijksinstituut.
§ 3. Wanneer de gerechtigde de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde formaliteit laattijdig, maar binnen een termijn van 14 kalenderdagen te rekenen vanaf de hervatting van een activiteit heeft vervuld, worden de overeenkomstig artikel 28bis berekende uitkeringen toegekend met een vermindering van 10 procent die op het dagbedrag van de uitkering wordt toegepast tot en met de dag waarop het in paragraaf 1, eerste lid bedoelde formulier is verzonden, waarbij de poststempel bewijskracht heeft, of dit formulier aan de verzekeringsinstelling is bezorgd.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt de gerechtigde geacht het formulier op de vijfde werkdag voorafgaandelijk de dag van aanbrenging van de poststempel, of op de dag van ondertekening van dit formulier indien die na de voormelde vijfde werkdag ligt, te hebben verzonden. In dit kader worden alle dagen van het jaar, behalve de zondagen en de wettelijke feestdagen, als werkdagen beschouwd.
De uitkeringen worden zonder vermindering toegekend vanaf de eerste werkdag die volgt op de dag waarop de in het eerste lid bedoelde formaliteiten zijn vervuld.
Als de gerechtigde de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde formaliteiten binnen een termijn van meer dan 14 kalenderdagen te rekenen vanaf de hervatting van een activiteit heeft vervuld, zijn de bepalingen van artikel 23ter van toepassing tot de datum waarop de beslissing van de adviserend arts uitwerking heeft.
§ 4. De gerechtigde aan wie een beslissing tot weigering van de toekenning van de toelating om een activiteit te hervatten ter kennis wordt gebracht of een beslissing ter kennis wordt gebracht die een einde aan de staat van arbeidsongeschiktheid stelt, geniet tijdens de periode die de ingangsdatum van de bovenbedoelde beslissingen voorafgaat, uitkeringen die zijn berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 28bis of paragraaf 3, eerste tot derde lid, als hij de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde formaliteiten laattijdig, maar binnen een termijn van 14 kalenderdagen te rekenen vanaf de werkhervatting heeft vervuld.
Als de gerechtigde de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde formaliteiten binnen een termijn van meer dan 14 kalenderdagen te rekenen vanaf de hervatting van een activiteit heeft vervuld, zijn de bepalingen van artikel 23ter [2 ...]2 van toepassing tot de datum waarop de beslissing van de adviserend arts uitwerking heeft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2022-12-26/35, art. 4, 096; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<KB 2023-07-20/03, art. 1, 101; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<KB 2024-01-18/01, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(4)<KB 2024-03-03/03, art. 3, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art. 23ter.[1 § 1. De arbeidsongeschikt erkende gerechtigde die arbeid heeft verricht zonder de [7 in artikel 23bis]7 bedoelde [5 ...]5 toelating, of zonder de voorwaarden van de toelating te respecteren, wordt onderworpen aan een geneeskundig onderzoek om na te gaan of de erkenningsvoorwaarden voor de arbeidsongeschiktheid zijn vervuld op de datum van het onderzoek.
Het geneeskundig onderzoek moet plaatsvinden binnen dertig werkdagen, te rekenen vanaf de vaststelling, door de verzekeringsinstelling, van de niet toegelaten activiteit of vanaf de mededeling ervan aan de verzekeringsinstelling.
Indien op de datum van het geneeskundig onderzoek wordt vastgesteld dat de gerechtigde niet meer voldoet aan de voorwaarden om arbeidsongeschikt te worden erkend, wordt de beslissing van einde van de erkenning ter kennis gebracht aan de gerechtigde binnen de termijn bedoeld in artikel 61, indien de gerechtigde zich in een tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid bevindt en binnen de termijn bedoeld in [8 artikel 190, tweede lid, 1°, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996]8, indien de gerechtigde zich in een tijdvak van invaliditeit bevindt.
§ 2. De gerechtigde bedoeld in § 1 moet de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen terugbetalen die hij ontvangen heeft voor de dagen of de periode tijdens welke hij de niet toegelaten arbeid heeft verricht [6 , met inbegrip van de dagen wettelijke vakantie, de vakantiedagen krachtens algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst en de bijkomende vakantiedagen opgenomen in het kader van een niet toegelaten arbeid als werknemer]6. [4 Als de gerechtigde evenwel op zondag een niet toegelaten arbeid heeft verricht, wordt telkens de uitkering teruggevorderd die is toegekend voor de eerste voorafgaande vergoedbare dag waarop de gerechtigde geen arbeid heeft verricht.]4
De dagen of de periode, bedoeld in het vorige lid, worden gelijkgesteld met vergoede dagen voor de vaststelling van de rechten op sociale zekerheidsprestaties van de gerechtigde, alsook van de personen die hij ten laste heeft.]1
----------
(1)<KB 2011-07-27/34, art. 1, 049; Inwerkingtreding : 31-12-2010>
(2)<KB 2015-06-11/09, art. 4, 055; Inwerkingtreding : 01-07-2015>
(3)<KB 2014-05-08/26, art. 5, 058; Inwerkingtreding : 31-12-2015>
(4)<KB 2017-06-30/09, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 22-07-2017>
(5)<KB 2022-12-26/35, art. 5, 096; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(6)<KB 2024-03-03/01, art. 1, 104; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(7)<KB 2024-03-03/03, art. 4,1°, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
(8)<KB 2024-03-03/03, art. 4,2°, 105; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 23quater.
<Opgeheven bij KB 2011-07-27/34, art. 2, 049; Inwerkingtreding : 31-12-2010>
Art.24.<KB 2007-04-26/65, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 16-06-2007> [1 Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 25/12, § 1 in geval van de afwezigheid van de gerechtigde op het [3 fysieke contact georganiseerd door de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team]3 als hij de vereiste gegevens voor de inschatting van zijn restcapaciteiten niet heeft bezorgd, wordt de toekenning van de in titel I bedoelde uitkeringen]1 stopgezet zolang de gerechtigde niet voldoet aan de controleverplichtingen welke hem door ieder daartoe bevoegde persoon worden opgelegd.
[2 In afwijking van het voorgaande lid, wordt de toekenning van de in titel I bedoelde uitkeringen stopgezet als de gerechtigde zonder geldige rechtvaardiging afwezig is op het fysieke contact, voor zover dit wordt georganiseerd op hetzelfde ogenblik, tijdens de vierde maand van de periode van primaire ongeschiktheid, door de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team met het oog op enerzijds de evaluatie van de staat van arbeidsongeschiktheid overeenkomstig artikel 19 zoals voorzien in artikel 25/4/1, en anderzijds de evaluatie van zijn restcapaciteiten zoals voorzien in artikel 25/4/2. Deze stopzetting van de toekenning van de uitkeringen wordt behouden zolang de gerechtigde niet beantwoordt aan de voormelde evaluatieverplichtingen.]2
----------
(1)<KB 2023-03-12/20, art. 1, 099; Inwerkingtreding : 03-04-2023>
(2)<KB 2024-03-03/01, art. 2, 104; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
(3)<KB 2024-01-18/01, art. 4, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.25.[1 Onverminderd de toepassing van de internationale rechtsorde of één van de situaties bedoeld in artikel 294, § 1, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 waarin de gerechtigde zich bevindt, wordt de toekenning van de in titel I bedoelde uitkeringen geweigerd als de gerechtigde zich niet werkelijk op het Belgische grondgebied bevindt.]1
----------
(1)<KB 2021-04-18/08, art. 1, 087; Inwerkingtreding : 10-05-2021>
Afdeling 2/1. [1 - Fysieke contacten tijdens de arbeidsongeschiktheid, het "Terug Naar Werk-traject" en het re-integratietraject gericht op sociaalprofessionele re-integratie.]1
----------
(1)<KB 2024-01-18/01, art. 5, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 25/1.[1 In deze afdeling wordt verstaan onder:
1° het "Terug Naar Werk-traject": het "Terug Naar Werk-traject" bedoeld in artikel 110, § 1 van de gecoördineerde wet [2 van 14 juli 1994]2;
2° de "Terug Naar Werk-coördinator": de "Terug Naar Werk-coördinator" binnen het ziekenfonds bedoeld in artikel 110, § 1 van de gecoördineerde wet [2 van 14 juli 1994]2;
3° het "Terug Naar Werk-dossier": het elektronische dossier van de gerechtigde in het kader van het "Terug Naar Werk-traject" bedoeld in artikel 110, § 2 van de gecoördineerde wet [2 van 14 juli 1994]2;]1
[2 4° de "medewerker van het multidisciplinaire team": de medewerker van het multidisciplinaire team bedoeld in artikel 102 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994.]2
----------
(1)
Art. 25/2. [1 § 1. Om als "Terug Naar Werk-coördinator" binnen het ziekenfonds te kunnen fungeren, dient de betrokkene de voorwaarden bedoeld in artikel 215octies, § 2 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 te vervullen.
§ 2. Met respect voor het beroepsgeheim neemt de "Terug Naar Werk-coördinator" binnen het ziekenfonds alle nuttige maatregelen in het kader van het "Terug Naar Werk-traject" en contacteert hij, in samenspraak met de adviserend arts en met het akkoord van de gerechtigde, elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die kan bijdragen tot de sociaalprofessionele re-integratie van deze gerechtigde, evenals ondersteunt hij de gerechtigde in de contacten met voornoemde natuurlijke personen of rechtspersonen. In het bijzonder verricht de "Terug Naar Werk-coördinator" de volgende opdrachten tijdens het "Terug Naar Werk-traject":
1° de organisatie van het eerste contactmoment met de gerechtigde, zowel op vraag van de adviserend arts als op eigen initiatief van de gerechtigde, evenals van de volgende noodzakelijk geachte contactmomenten in het kader van de passende aanpassings- en/of begeleidingsacties;
2° de registratie in het "Terug Naar Werk"-dossier en de opvolging, zowel op algemeen vlak als per individueel dossier, van de verschillende ondernomen acties, inclusief het behaalde resultaat van het "Terug Naar Werk-traject".]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-03-12/18, art. 2, 098; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 25/3. [1 Het re-integratietraject gericht op sociaalprofessionele re-integratie bedoeld in deze afdeling beoogt in het kader van het "Terug Naar Werk-traject" de sociaalprofessionele re-integratie te bevorderen van de gerechtigde die arbeidsongeschikt is erkend zoals bedoeld in artikel 19 of 20 door hem via één of meerdere aanpassings- en/of begeleidingsacties te begeleiden naar het hervatten van de taken die verband hielden met zijn beroepsbezigheid als zelfstandige die hij vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid waarnam of het uitoefenen van elke andere beroepsactiviteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-03-12/18, art. 2, 098; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 25/4.[1 Tien weken na de aanvang van de arbeidsongeschiktheid stuurt de adviserend arts een vragenlijst op naar de gerechtigde op grond waarvan wordt nagegaan welke persoons- en omgevingsgerelateerde factoren, naargelang het geval, het hervatten van de taken die verband hielden met zijn beroepsbezigheid als zelfstandige gerechtigde die hij vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid waarnam of het uitoefenen van elke andere beroepsactiviteit, kunnen bevorderen of verhinderen. De gerechtigde dient deze vragenlijst binnen een termijn van twee weken behoorlijk ingevuld naar de adviserend arts terug te sturen. Indien de adviserend arts de vragenlijst echter niet binnen een termijn van twee weken heeft ontvangen, vraagt hij aan de "Terug Naar Werk-coördinator" dat contact wordt opgenomen met de gerechtigde en, in voorkomend geval, zal hem de nodige ondersteuning bij het invullen worden geboden.
In afwijking van het eerste lid gaat de adviserend arts niet tot het verzenden van de vragenlijst over in de volgende situaties:
1° de ernst van de pathologie van de gerechtigde rechtvaardigt het niet verzenden van de vragenlijst;
2° de gerechtigde verricht een toegelaten activiteit overeenkomstig [2 ...]2 artikel 23bis;
3° na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 25/7, § 1, is op vraag van de gerechtigde een "Terug Naar Werk-traject" opgestart en dit traject is nog lopende;]1
[3 4° de staat van arbeidsongeschiktheid is aangevat:
a) tijdens de periode van zes maanden voorafgaandelijk de maand na die waarin de gerechtigde de pensioenleeftijd bereikt bepaald in artikel 3, § 1, § 1bis en § 1ter, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie;
b) na de maand waarin de gerechtigde de pensioenleeftijd bepaald in artikel 3, § 1, § 1bis en § 1ter, van het voormelde koninklijk besluit van 30 januari 1997 heeft bereikt.]3
----------
(1)<KB 2024-01-18/01, art. 7, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<KB 2024-03-03/03, art. 5, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
(3)<KB 2024-04-25/09, art. 1, 108; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.25/4/1.[1 Uiterlijk op de laatste dag van de vierde maand van de arbeidsongeschiktheid vindt een fysiek contact tussen de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team en de gerechtigde plaats. Tijdens dit contact wordt de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde geëvalueerd en wordt informatie over de re-integratie verstrekt.
Het fysieke contact bedoeld in het eerste lid vindt echter niet plaats in de volgende situaties:
1° de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde wordt geacht te bestaan overeenkomstig artikel 21 [2 of 22]2;
2° de adviserend arts oordeelt dat het fysieke contact gelet op de ernst van de pathologie van de gerechtigde niet noodzakelijk is. Deze beslissing wordt in het medisch dossier van de gerechtigde vermeld.
Indien de medewerker van het multidisciplinaire team op basis van de bevindingen tijdens het fysieke contact bedoeld in het eerste lid een einde van de staat van de arbeidsongeschiktheid vermoedt, vindt binnen een maand te rekenen vanaf dit fysieke contact een medisch onderzoek door de adviserend arts plaats;]1
[3 3° de staat van arbeidsongeschiktheid is aangevat:
a) tijdens de periode van zes maanden voorafgaandelijk de maand na die waarin de gerechtigde de pensioenleeftijd bereikt bepaald in artikel 3, § 1, § 1bis en § 1ter, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie;
b) na de maand waarin de gerechtigde de pensioenleeftijd bepaald in artikel 3, § 1, § 1bis en § 1ter, van het voormelde koninklijk besluit van 30 januari 1997 heeft bereikt.]3
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-01-18/01, art. 8, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<KB 2024-03-03/03, art. 6, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
(3)<KB 2024-04-25/09, art. 2, 108; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.25/4/2.[1 In de loop van de vierde maand van de arbeidsongeschiktheid maakt de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team, in voorkomend geval in samenspraak met de "Terug Naar Werk-coördinator", onder andere op basis van het medisch dossier van de gerechtigde en de door de gerechtigde ingevulde vragenlijst, een eerste inschatting van diens restcapaciteiten op. Indien het voor de gerechtigde, ondanks de geboden ondersteuning bedoeld in artikel 25/4, eerste lid, niet mogelijk is geweest om de verzonden vragenlijst in te vullen, nodigt de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team hem in het kader van deze inschatting van de restcapaciteiten voor een fysiek contact uit, tenzij uit de ter beschikking gestelde medische informatie blijkt dat het invullen van de vragenlijst niet mogelijk is en een fysiek contact op dat moment niet aangewezen is.
Op grond van de verrichte inschatting van zijn restcapaciteiten bedoeld in het eerste lid plaatst de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team de gerechtigde in één van de volgende vier categorieën:
1° categorie 1: er kan redelijkerwijze worden aangenomen dat de zelfstandige gerechtigde uiterlijk tegen het einde van de zesde maand van arbeidsongeschiktheid spontaan de taken zal hervatten die verband hielden met zijn beroepsbezigheid als zelfstandige gerechtigde die hij vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid uitoefende;
2° categorie 2: een werkhervatting lijkt om medische redenen niet tot de mogelijkheden te behoren;
3° categorie 3: een werkhervatting is voorlopig niet aan de orde omdat de prioriteit dient uit te gaan naar de medische diagnose of de medische behandeling;
4° categorie 4: een hervatting van de taken die verband hielden met de beroepsbezigheid als zelfstandige gerechtigde die hij vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid uitoefende of van elke andere beroepsactiviteit lijkt mogelijk te zijn na één of meerdere aanpassings- en/of begeleidingsacties.
Indien de gerechtigde overeenkomstig het vorige lid in de categorie 2 door de medewerker van het multidisciplinaire team is geplaatst, moet de adviserend arts deze inschatting van de restcapaciteiten valideren. In geval van een niet instemming met deze inschatting, plaatst de adviserend arts de gerechtigde in een andere categorie. Deze categorisering is onder andere gebaseerd op het medisch dossier, de door de gerechtigde ingevulde vragenlijst, het in voorkomend geval na het fysieke contact door de medewerker van het multidisciplinaire team opgestelde verslag en, indien nodig, het medisch onderzoek georganiseerd door de adviserend arts zelf.
In afwijking van het eerste lid gaat de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team niet tot de eerste inschatting van de restcapaciteiten van de gerechtigde over in de volgende situaties:
1° de gerechtigde verricht een toegelaten activiteit overeenkomstig [2 ...]2 artikel 23bis;
2° na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 25/7, § 1 is op vraag van de gerechtigde een "Terug Naar Werk-traject" opgestart en dit traject is nog lopende;]1
[3 3° de staat van arbeidsongeschiktheid is aangevat:
a) tijdens de periode van zes maanden voorafgaandelijk de maand na die waarin de gerechtigde de pensioenleeftijd bereikt bepaald in artikel 3, § 1, § 1bis en § 1ter, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie;
b) na de maand waarin de gerechtigde de pensioenleeftijd bepaald in artikel 3, § 1, § 1bis en § 1ter, van het voormelde koninklijk besluit van 30 januari 1997 heeft bereikt.]3
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-01-18/01, art. 9, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<KB 2024-03-03/03, art. 7, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
(3)<KB 2024-04-25/09, art. 3, 108; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.25/4/3.[1 In de loop van de zevende maand van de arbeidsongeschiktheid vindt met het oog op de evaluatie van de staat van arbeidsongeschiktheid een fysiek contact tussen de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team en de gerechtigde plaats in de volgende situaties:
1° de gerechtigde is overeenkomstig artikel 25/4/2, tweede lid in de categorie 1 geplaatst;
2° de gerechtigde is overeenkomstig artikel 25/4/2, tweede lid, in de categorie 3 geplaatst;
3° de gerechtigde is overeenkomstig artikel 25/4/2, tweede lid in de categorie 4 geplaatst en hij beslist om niet deel te nemen aan het "Terug Naar Werk-traject" overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling;
4° de gerechtigde is overeenkomstig artikel 25/4/2, vierde lid niet in een categorie geplaatst.
Het fysieke contact bedoeld in het eerste lid vindt echter niet plaats in de volgende situaties:
1° de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde wordt geacht te bestaan overeenkomstig artikel 21 [2 of 22]2.
2° de adviserend arts oordeelt dat het fysieke contact gelet op de ernst van de pathologie van de gerechtigde niet noodzakelijk is en deze beslissing wordt in het medisch dossier van de gerechtigde vermeld;
3° na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 25/7, § 1, is op vraag van de gerechtigde een "Terug Naar Werk-traject" opgestart en dit traject is nog lopende.
Indien de medewerker van het multidisciplinaire team op basis van de bevindingen tijdens het fysieke contact bedoeld in het eerste lid een einde van de staat van de arbeidsongeschiktheid vermoedt, vindt binnen een maand te rekenen vanaf dit fysieke contact een medisch onderzoek door de adviserend arts plaats.
Indien het, in voorkomend geval, na het fysieke contact bedoeld in het eerste lid of na het medisch onderzoek bedoeld in het derde lid blijkt dat de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde verder kan worden erkend, maakt de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team, in voorkomend geval in samenspraak met de "Terug Naar Werk-coördinator", een nieuwe inschatting van diens restcapaciteiten op. Op grond van deze nieuwe inschatting wordt de gerechtigde in één van de categorieën bedoeld in artikel 25/4/2, tweede lid, geplaatst.
Indien de gerechtigde overeenkomstig het vorige lid voor de eerste keer in de categorie 2 door de medewerker van het multidisciplinaire team werd geplaatst, moet de adviserend arts deze inschatting van de restcapaciteiten valideren. In geval van niet instemming met deze inschatting, plaatst de adviserend arts de gerechtigde in een andere categorie. Deze categorisering is onder andere gebaseerd op het medisch dossier, het in voorkomend geval na het fysieke contact door de medewerker van het multidisciplinaire team opgestelde verslag en, indien nodig, het medisch onderzoek georganiseerd door de adviserend arts zelf.
In afwijking van het vierde lid gaat de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team niet tot de inschatting van de restcapaciteiten van de gerechtigde over in de volgende situaties:
1° de gerechtigde verricht een toegelaten activiteit overeenkomstig [2 ...]2 artikel 23bis;
2° na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 25/7, § 1, is op vraag van de gerechtigde een "Terug Naar Werk-traject" opgestart en dit traject is nog lopende.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-01-18/01, art. 10, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<KB 2024-03-03/03, art. 8, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art.25/4/4.[1 In de loop van de elfde maand van de arbeidsongeschiktheid vindt met het oog op de evaluatie van de staat van arbeidsongeschiktheid en in voorkomend geval de mededeling van het voorstel overeenkomstig artikel 177, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 een fysiek contact tussen de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team en de gerechtigde plaats.
In afwijking van het eerste lid kan het fysieke contact in de loop van de elfde maand van de arbeidsongeschiktheid slechts met de medewerker van het multidisciplinaire team plaatsvinden op voorwaarde dat het fysieke contact bedoeld in artikel 25/4/3, eerste lid, met de adviserend arts heeft plaatsgevonden.
Het fysieke contact bedoeld in het eerste lid vindt echter niet plaats in de volgende situaties:
1° de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde wordt geacht te bestaan overeenkomstig artikel 21 [2 of 22]2;
2° de adviserend arts beslist dat het voorstel met toepassing van artikel 177, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 mogelijk is louter op grond van de gegevens opgenomen in het medisch dossier van de gerechtigde.
Indien de medewerker van het multidisciplinaire team op basis van de bevindingen tijdens het fysieke contact bedoeld in het eerste lid een einde van de staat van de arbeidsongeschiktheid vermoedt, vindt binnen een maand te rekenen vanaf dit fysieke contact een medisch onderzoek door de adviserend arts plaats.
Indien het, in voorkomend geval, na het fysieke contact bedoeld in het eerste lid of na het medisch onderzoek bedoeld in het vierde lid blijkt dat de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde verder kan worden erkend, maakt de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team, in voorkomend geval in samenspraak met de "Terug Naar Werk-coördinator", een nieuwe inschatting van diens restcapaciteiten op. Op grond van deze nieuwe inschatting wordt de gerechtigde in één van de categorieën bedoeld in artikel 25/4/2, tweede lid geplaatst.
Indien de gerechtigde overeenkomstig het vorige lid voor de eerste keer in de categorie 2 door de medewerker van het multidisciplinaire team werd geplaatst, moet de adviserend arts deze inschatting van de restcapaciteiten valideren. In geval van niet instemming met deze inschatting, plaatst de adviserend arts de gerechtigde in een andere categorie. Deze categorisering is onder andere gebaseerd op het medisch dossier, het in voorkomend geval na het fysieke contact door de medewerker van het multidisciplinaire team opgestelde verslag en, indien nodig, het medisch onderzoek georganiseerd door de adviserend arts zelf.
In afwijking van het vijfde lid gaat de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team niet tot de inschatting van de restcapaciteiten van de gerechtigde over in de volgende situaties:
1° de gerechtigde verricht een toegelaten activiteit overeenkomstig [2 ...]2 artikel 23bis;
2° na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 25/7, § 1er, is op vraag van de gerechtigde een "Terug Naar Werk-traject" opgestart en dit traject is nog lopende.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-01-18/01, art. 11, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<KB 2024-03-03/03, art. 9, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art.25/4/5.[1 In de loop van de voorlaatste maand vóór het verstrijken van elk tijdvak waarvoor de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, de staat van invaliditeit heeft vastgesteld, vindt met het oog op de evaluatie van de staat van invaliditeit en in voorkomend geval de mededeling van het voorstel overeenkomstig artikel 177, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 een fysiek contact tussen de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team en de gerechtigde plaats.
In afwijking van het eerste lid en als het gaat om het fysieke contact dat plaatsvindt tijdens de voorlaatste maand vóór het verstrijken van het eerste tijdvak waarvoor de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, de staat van invaliditeit heeft vastgesteld, kan het fysieke contact enkel met de adviserend arts plaatsvinden als het fysieke contact bedoeld in artikel 25/4/4, eerste lid, met de medewerker van het multidisciplinaire team heeft plaatsgevonden.
Het fysieke contact bedoeld in het eerste lid vindt echter niet plaats in de volgende situaties:
1° de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde wordt geacht te bestaan overeenkomstig de artikelen 21 [2 of 22]2;
2° de adviserend arts beslist dat het voorstel met toepassing van artikel 177, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 mogelijk is louter op grond van de gegevens opgenomen in het medisch dossier van de gerechtigde.
Indien de medewerker van het multidisciplinaire team op basis van de bevindingen tijdens het fysieke contact bedoeld in het eerste lid een einde van de staat van de arbeidsongeschiktheid vermoedt, vindt binnen een maand te rekenen vanaf dit fysieke contact een medisch onderzoek door de adviserend arts plaats.
Indien het, in voorkomend geval, na het fysieke contact bedoeld in het eerste lid of na het medisch onderzoek bedoeld in het vierde lid blijkt dat de staat van arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde verder kan worden erkend, maakt de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team, in voorkomend geval in samenspraak met de "Terug Naar Werk-coördinator", een nieuwe inschatting van diens restcapaciteiten op. Op grond van deze nieuwe inschatting wordt de gerechtigde in één van de categorieën bedoeld in artikel 25/4/2, tweede lid, geplaatst.
Indien de gerechtigde overeenkomstig het vorige lid voor de eerste keer in de categorie 2 door de medewerker van het multidisciplinaire team werd geplaatst, moet de adviserend arts deze inschatting van de restcapaciteiten valideren. In geval van niet instemming met deze inschatting, plaatst de adviserend arts de gerechtigde in een andere categorie. Deze categorisering is onder andere gebaseerd op het medisch dossier, het in voorkomend geval na het fysieke contact door de medewerker van het multidisciplinaire team opgestelde verslag en, indien nodig, het medisch onderzoek georganiseerd door de adviserend arts zelf.
In afwijking van het vijfde lid gaat de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team niet tot de inschatting van de restcapaciteiten van de gerechtigde over in de volgende situaties:
1° de gerechtigde verricht een toegelaten arbeid overeenkomstig [2 ...]2 artikel 23bis;
2° na een toestemming van de adviserend arts overeenkomstig artikel 25/7, § 1, is op vraag van de gerechtigde een "Terug Naar Werk-traject" opgestart en dit traject is nog lopende.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-01-18/01, art. 12, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<KB 2024-03-03/03, art. 10, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art. 25/5.[1 § 1. [2 De adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team, naargelang het geval, verwijst de gerechtigde door naar de "Terug Naar Werk-coördinator" met het oog op een eerste contactmoment in het kader van een "Terug Naar Werk-traject" als deze gerechtigde op een bepaald moment in de loop van de arbeidsongeschiktheid in de categorie 4 bedoeld in artikel 25/4/2, tweede lid, 4°, is geplaatst.]2
§ 2. [2 Het eerste contactmoment tussen de "Terug Naar Werk-coördinator" en de gerechtigde vindt plaats:
1° uiterlijk tijdens de zesde maand van arbeidsongeschiktheid in geval van een gerechtigde die overeenkomstig artikel 25/4/2, tweede lid, in de categorie 4 wordt geplaatst;
2° binnen één maand na de doorverwijzing door, naargelang het geval, de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team van de gerechtigde die overeenkomstig artikel 25/4/3, vierde en vijfde lid, artikel 25/4/4, vijfde en zesde lid, en artikel 25/4/5, vijfde en zesde lid, in de categorie 4 wordt geplaatst.]2
Tijdens dit eerste contactmoment licht hij zijn rol inzake de begeleiding en opvolging van het traject toe en gaat hij samen met de gerechtigde de eerste stap van het traject na.
Tijdens het eerste contactmoment bedoeld in het eerste lid vraagt de "Terug Naar Werk-coördinator" aan de gerechtigde uitdrukkelijk zijn schriftelijke toestemming voor de gegevensverwerking bedoeld in artikel 110, § 2 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994.
De "Terug Naar Werk-coördinator" registreert het eerste contactmoment bedoeld in het eerste lid en de daarbinnen afgesproken acties in het "Terug Naar Werk-dossier" van de gerechtigde.
In afwijking van het eerste lid vindt er geen eerste contactmoment met de "Terug Naar Werk-coördinator" plaats als de gerechtigde een toegelaten activiteit overeenkomstig [3 ...]3 [2 artikel 23bis]2 verricht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-03-12/18, art. 2, 098; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<KB 2024-01-18/01, art. 13, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(3)<KB 2024-03-03/03, art. 11, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art. 25/6.[1 Onverminderd de toepassing van [2 artikel 25/4/2, eerste lid]2 kan de gerechtigde zelf de "Terug Naar Werk-coördinator" op elk ogenblik tijdens de arbeidsongeschiktheid vragen om een eerste contactmoment in het kader van een "Terug Naar Werk-traject" te organiseren. De "Terug Naar Werk-coördinator" informeert de adviserend arts over dit verzoek.
Ter voorbereiding van dit eerste contactmoment wordt de gerechtigde uitgenodigd om een vragenlijst in te vullen die nagaat welke persoons- en omgevingsgerelateerde factoren, naargelang het geval, het hervatten van de taken die verband hielden met zijn beroepsbezigheid als zelfstandige gerechtigde die hij vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid uitoefende of het uitoefenen van elke andere beroepsactiviteit kunnen bevorderen of verhinderen. De gerechtigde dient deze vragenlijst binnen een termijn van twee weken behoorlijk ingevuld naar de adviserend arts terug te sturen
In afwijking van het vorige lid, wordt geen vragenlijst naar de gerechtigde opgestuurd indien deze gerechtigde tijdens de lopende arbeidsongeschiktheid al een vragenlijst heeft ingevuld en er wordt geoordeeld dat een actualisatie van de verstrekte antwoorden niet nodig is.
Binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de ontvangst van de door de gerechtigde ingevulde vragenlijst, vindt het eerste contactmoment tussen de "Terug Naar Werk-coördinator" en de gerechtigde in het kader van een "Terug Naar Werk-traject" plaats. Tijdens dit eerste contactmoment licht de "Terug Naar Werk-coördinator" zijn rol inzake de begeleiding en opvolging van het traject toe en gaat hij samen met de gerechtigde de eerste stap van het traject na.
Tijdens het eerste contactmoment bedoeld in het eerste lid vraagt de "Terug Naar Werk-coördinator" aan de gerechtigde uitdrukkelijk zijn schriftelijke toestemming voor de gegevensverwerking bedoeld in artikel 110, § 2 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994.
De "Terug Naar Werk-coördinator" registreert het eerste contactmoment bedoeld in het vierde lid en de daarbinnen afgesproken acties in het "Terug Naar Werk-dossier" van de gerechtigde.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-03-12/18, art. 2, 098; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<KB 2024-01-18/01, art. 14, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 25/7. [1 § 1. Na het eerste contactmoment bedoeld in artikel 25/6 informeert de "Terug Naar Werk-coördinator" de adviserend arts over de inhoud ervan en vraagt hem om toestemming om een "Terug Naar Werk-traject" op te starten.
§ 2. Indien de adviserend arts oordeelt dat het opstarten van een "Terug Naar Werk-traject" niet verenigbaar is met de algemene gezondheidstoestand, vindt een nieuw contactmoment tussen de "Terug Naar Werk-coördinator" en de gerechtigde binnen de maand na het vorige contactmoment plaats om de door de adviserend arts verrichte inschatting te bespreken.
De "Terug Naar Werk-coördinator" registreert het nieuwe contactmoment bedoeld in het eerste lid en de daarbinnen afgesproken acties in het "Terug Naar Werk-dossier" van de gerechtigde.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-03-12/18, art. 2, 098; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 25/8. [1 De "Terug Naar Werk-coördinator" start, in overleg met de adviserend arts en de gerechtigde, een re-integratietraject gericht op sociaalprofessionele re-integratie in de zin van artikel 25/3 op wanneer deze gerechtigde tijdens het eerste contactmoment bedoeld in artikel 25/5, § 2, het eerste contactmoment bedoeld in artikel 25/6 en mits een goedkeuring van de adviserend arts of tijdens een nieuw contactmoment bedoeld in artikel 25/7, § 2, heeft ingestemd dat nader wordt onderzocht welke aanpassings- en/of begeleidingsacties voor hem passend zijn.
De drie partijen bedoeld in het eerste lid onderschrijven een positieve engagementsverklaring.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-03-12/18, art. 2, 098; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 25/9. [1 In het kader van het re-integratietraject gericht op sociaalprofessionele re-integratie in de zin van artikel 25/3 wordt de gerechtigde uitgenodigd voor een opvolggesprek door de "Terug Naar Werk-coördinator" waarin concreet inhoud wordt gegeven aan het re-integratieplan gericht op sociaalprofessionele re-integratie dat hem betreft.
Het eerste opvolggesprek vindt plaats binnen een termijn van één maand nadat de "Terug Naar Werk-coördinator" en de gerechtigde het re-integratietraject gericht op sociaalprofessionele re-integratie hebben opgestart zoals bedoeld in artikel 25/8. Indien nodig kan een tweede opvolggesprek worden gepland.
De bevindingen van de opvolggesprekken worden in het "Terug Naar Werk-dossier" van de gerechtigde geregistreerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-03-12/18, art. 2, 098; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 25/10. [1 Overeenkomstig de bepalingen van artikel 25/9 stelt de "Terug Naar Werk-coördinator" in samenspraak met de gerechtigde en de adviserend arts een re-integratieplan gericht op sociaalprofessionele re-integratie op. Dit plan bevat minstens de doelstellingen van het plan, het eindresultaat dat wordt nagestreefd, één concrete actie en één concrete afspraak voor een volgend opvolggesprek.
De "Terug Naar Werk-coördinator" en de adviserend arts kunnen in voorkomend geval en mits de toestemming van de gerechtigde overleggen met andere bij het traject betrokken partijen, meer bepaald de behandelend arts, de therapeutische begeleider, het sociaalverzekeringsfonds, de zelfstandigenorganisatie, de werkgever, de begeleider van de diensten en instellingen van de Gewesten en de Gemeenschappen of andere dienstverleners die deelnemen aan de socioprofessionele re-integratie overeenkomstig hun wettelijke, decretale of maatschappelijke opdracht.
De "Terug Naar Werk-coördinator" registreert de doelstellingen, de acties en de afspraken in het kader van het re-integratieplan in het "Terug Naar Werk-dossier" van de gerechtigde.
De adviserend arts deelt, met de toestemming van de gerechtigde, de bevindingen van de opvolggesprekken bedoeld in artikel 25/9 en de inhoud van het re-integratieplan mee aan de behandelend arts van deze gerechtigde.
Van de in het eerste lid bedoelde verplichting om een re-integratieplan gericht op sociaalprofessionele re-integratie op te maken, kan alleen worden afgeweken om gegronde medische redenen vastgesteld door de adviserend arts.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-03-12/18, art. 2, 098; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 25/11. [1 De "Terug Naar Werk-coördinator" volgt het re-integratieplan gericht op sociaalprofessionele re-integratie via het "Terug Naar Werk-dossier" van de gerechtigde elke drie maanden op, tenzij de elementen van het dossier een andere frequentie of timing rechtvaardigen. In voorkomend geval kunnen de "Terug Naar Werk-coördinator" en de gerechtigde een nieuw opvolggesprek inplannen om de voortgang van het re-integratieplan te bespreken en de inhoud ervan bij te sturen.
De "Terug Naar Werk-coördinator" verricht deze opvolging in samenwerking met de gerechtigde en, in voorkomend geval, met andere bij het traject betrokken diensten en personen, bedoeld in artikel 25/10, tweede lid.
De "Terug Naar Werk-coördinator" registreert de verschillende opvolgingsacties, en eventuele aanpassingen aan de inhoud van het re-integratieplan in het "Terug Naar Werk-dossier" van de gerechtigde.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-03-12/18, art. 2, 098; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 2/2. [1 Responsabilisering van de arbeidsongeschikt erkende gerechtigden]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-03-12/20, art. 2, 099; Inwerkingtreding : 03-04-2023>
Art. 25/12.[1 § 1. [2 Met het oog op het fysieke contact bedoeld in artikel 25/4/2, eerste lid ontvangt de gerechtigde een uitnodiging waarin vermeld wordt dat bij een afwezigheid op het voormelde fysieke contact zonder geldige rechtvaardiging het dagbedrag van de uitkeringen met 2,5 procent zal worden verminderd.
De gerechtigde die zich, zonder geldige rechtvaardiging, niet op het fysieke contact aanbiedt, ontvangt een aangetekende zending waarin binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de initieel geplande datum een nieuwe datum voor dit fysieke contact wordt vastgesteld. Bovendien verwittigt deze aangetekende zending de gerechtigde dat bij een nieuwe afwezigheid op dit fysieke contact zonder geldige rechtvaardiging, het dagbedrag van de uitkeringen met 2,5 procent zal worden verminderd vanaf de datum van deze nieuwe afwezigheid.
Als de gerechtigde daadwerkelijk een tweede keer zonder geldige rechtvaardiging afwezig is op het fysieke contact, wordt het dagbedrag van de uitkeringen met 2,5 procent verminderd vanaf de voor dit contact vastgestelde datum tot en met de datum waarop de gerechtigde, naargelang het geval, de adviserend arts of de medewerker van het multidisciplinaire team contacteert met het oog op het vastleggen van een nieuwe datum voor een fysiek contact.
Als de gerechtigde echter een derde keer zonder geldige rechtvaardiging afwezig is op het fysieke contact vastgesteld overeenkomstig het derde lid, wordt het dagbedrag van de uitkeringen opnieuw met 2,5 procent verminderd vanaf de datum van deze nieuwe afwezigheid tot en met de dag voordat het fysieke contact daadwerkelijk plaatsvindt.]2
§ 2. Met het oog op het eerste contactmoment bedoeld in artikel 25/5, § 2, eerste lid ontvangt de gerechtigde een uitnodiging waarin vermeld wordt dat bij een afwezigheid op het voormelde eerste contactmoment zonder geldige rechtvaardiging het dagbedrag van de uitkeringen met 2,5 procent zal worden verminderd.
De gerechtigde die zich, zonder geldige rechtvaardiging, niet op het eerste contactmoment aanbiedt, ontvangt een aangetekende zending waarin binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de initieel geplande datum een nieuwe datum voor dit contactmoment wordt vastgesteld. Bovendien verwittigt deze aangetekende zending de gerechtigde dat bij een nieuwe afwezigheid op dit contactmoment zonder geldige rechtvaardiging, het dagbedrag van de uitkeringen met 2,5 procent zal worden verminderd vanaf de datum van deze nieuwe afwezigheid.
Als de gerechtigde daadwerkelijk een tweede keer zonder geldige rechtvaardiging afwezig is op het eerste contactmoment, wordt het dagbedrag van de uitkeringen met 2,5 procent verminderd vanaf de voor dit contactmoment vastgestelde datum tot en met de datum waarop de gerechtigde de "Terug Naar Werk-coördinator" contacteert met het oog op het vastleggen van een nieuwe datum voor een eerste contactmoment.
Als de gerechtigde echter een derde keer zonder geldige rechtvaardiging afwezig is op het eerste contactmoment vastgesteld overeenkomstig het derde lid, wordt het dagbedrag van de uitkeringen opnieuw met 2,5 procent verminderd vanaf de datum van deze nieuwe afwezigheid tot en met de dag voordat het eerste contactmoment daadwerkelijk plaatsvindt.
§ 3. Van de beslissing om het dagbedrag van de uitkeringen te verminderen overeenkomstig de voorgaande paragrafen, wordt de gerechtigde op de hoogte gebracht via een aangetekende zending. De kennisgeving bevat de vermeldingen bedoeld in artikel 14 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde.
§ 4. De beslissing om het dagbedrag van de uitkeringen te verminderen overeenkomstig paragraaf 1 of 2, is niet van toepassing tijdens de in artikel 93 bedoelde tijdvakken van moederschapsrust en de in artikel 98bis bedoelde tijdvakken van omzetting van de moederschapsrust.]1
----------
(1)
Afdeling 3. - Gevallen waarin de uitkeringen geweigerd of verminderd worden.
Art.26.De uitkeringen worden niet meer betaald vanaf de 1e van de maand die volgt op die tijdens welke de gerechtigde (de pensioenleeftijd bereikt, zoals bepaald in [1 artikel 3, § 1, § 1bis en § 1ter,]1 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie).
Art.27. De uitkeringen worden geweigerd:
a) (...) <KB 2003-07-11/64, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-05-2003>
b) (ingeval de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een door de gerechtigde opzettelijk gepleegde fout.) <KB 1987-12-11/41, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 10-08-1987> <NOTA : art. 3 van KB 1987-12-11/41 bepaalt dat dit wijziging "is van toepassing in de gevallen van schade die zich voordoen na 10 augustus 1987, maar die voortvloeien uit vroegere feiten die onder de toepassing van artikel 27, b), vielen. De uitkeringen die de gerechtigden ten onrechte ontvangen hebben ingevolge de toepassing van het vroegere artikel 27, b) en die op 10 augustus 1987 niet terugbetaald werden, blijven de gerechtigden verworven indien de uitkeringen volgens artikel 1 van dit besluit met recht zouden toegekend zijn.>
Art.28.[4 § 1.]4 [7 De uitkeringen worden geweigerd voor de tijdvakken bedoeld in artikel 103 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994, behalve
1° wanneer het gaat om een periode gedekt door een loon dat de werkgever aan de gerechtigde tijdens de lopende tewerkstelling krachtens de van toepassing zijnde arbeidsreglementering verschuldigd is na de aanvang van de periode waarin het voor deze gerechtigde onmogelijk is om zijn werk te verrichten wegens arbeidsongeschiktheid;
2° wanneer het gaat om een periode gedekt door een uitgestelde bezoldiging toegekend aan de tijdelijke leerkracht na het einde van de tewerkstelling, door een vergoeding verschuldigd door de werkgever naar aanleiding van de onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst of door een ontslagcompensatievergoeding bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, zf), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
3° wanneer het gaat om een periode gedekt door een loon dat verworven werd door een bezigheid in toepassing van de artikelen 22 en 23bis. Vanaf het ogenblik echter waarop de in artikel 22 bedoelde tijdvakken een duur van zes maanden bereiken, worden de uitkeringen verminderd met drie vierden van het tijdens die tijdvakken verworven beroepsinkomen.]7
[7 ...]7
Artikel 29, § 3, is op dit beroepsinkomen van toepassing.
[1 De voordelen toegekend door de instellingen die als opdracht de sociale en beroepsreclassering van de personen met een handicap hebben, of door de contracterende ondernemingen of openbare instellingen, overeenkomstig het decreet van de Duitstalige Gemeenschap [3 van 13 december 2016 tot oprichting van een "Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Selbstbestimmtes Leben"]3, het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap " Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding ", het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest [3 van 17 januari 2014 "relatif à l'inclusion de la personne handicapée"]3 en het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid, en de uitvoeringsbesluiten ervan, worden echter niet in aanmerking genomen voor de beperking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid. De gerechtigde vraagt aan de betrokken instelling, onderneming of openbare instelling een verklaring die vaststelt dat de voordelen toegekend worden in overeenstemming met het betrokken decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan. Deze verklaring wordt bij het dossier van de gerechtigde gevoegd.]1
[4 § 2. [5 ...]5]4
----------
(1)<KB 2013-05-08/10, art. 1, 052; Inwerkingtreding : 16-06-2013>
(2)<KB 2015-06-11/09, art. 5, 055; Inwerkingtreding : 01-07-2015>
(3)<KB 2018-07-30/16, art. 3, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
(4)<KB 13 2020-04-27/02, art. 4, 081; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
(5)<W 2020-12-22/25, art. 20, 086; Inwerkingtreding : 01-02-2021>
(6)<KB 2024-03-03/03, art. 12, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
(7)<KB 2024-03-03/02, art. 1, 107; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. 28bis.[1 § 1. [7 ...]7
§ 2. De uitkeringen worden verminderd met 10 pct. zodra het tijdvak dat is gedekt door de in artikel 23bis bedoelde toelating [6 ...]6, een duur van zes maanden bereikt en tot 31 december van het derde jaar volgend op het jaar waarin de toegelaten activiteit een aanvang nam.
Wanneer de uitoefening van de in artikel 23bis bedoelde toelating [6 ...]6 echter een onbezoldigde activiteit van niet professionele aard betreft, wordt de vermindering met 10 pct. zoals bedoeld in het vorige lid niet toegepast.
§ 3. Aan het einde van de in § 2 bedoelde periode wordt de betaling van de uitkeringen volledig geschorst als het bedrag van de verworven beroepsinkomsten uit de toegelaten beroepsbezigheid het drempelbedrag van 17.149,19 euro met ten minste 15 pct. overschrijdt. Als het voormelde drempelbedrag met minder dan 15 pct. wordt overschreden, wordt het bedrag van de uitkering voor het betrokken kalenderjaar geschorst naar rata van een percentage van het bedrag van de uitkering dat gelijk is aan het percentage waarmee dit drempelbedrag wordt overschreden.
Voor de toepassing van het voorgaande lid, wordt het percentage van de overschrijding, in voorkomend geval, berekend tot op één honderdste. Het aldus bekomen percentage wordt voor de berekening van het bedrag van de vermindering van de uitkering tot de naast hogere eenheid afgerond wanneer de eerste decimaal ten minste 5 is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de beroepsinkomsten uit het derde volledige kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin dat lid van toepassing is, in aanmerking genomen; de referentieperiode wordt op dezelfde manier vastgesteld voor de daaropvolgende jaren.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder beroepsbezigheid verstaan iedere bezigheid die, naar gelang van het geval, een in artikel 23, § 1, 1°, 2° of 4° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 beoogd inkomen kan opleveren en iedere gelijkaardige bezigheid uitgeoefend in een vreemd land of in dienst van een internationale of supranationale organisatie. [3 In dit kader wordt er eveneens rekening gehouden met elke uitkering, vergoeding of rente die wegens het derven van dat inkomen wordt verleend.]3
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder "het bedrag van de beroepsinkomsten" verstaan het netto belastbaar inkomen dat voortvloeit uit de toegelaten beroepsbezigheid en dat in aanmerking genomen werd door het Bestuur der Directe Belastingen voor de vaststelling van de aanslag betreffende het betrokken jaar.
Het drempelbedrag bedoeld in het eerste lid is van toepassing op de beroepsinkomsten verworven in 2012. Voor de toepassing van de cumulatieregel op de inkomsten verworven tijdens de daaropvolgende kalenderjaren wordt er rekening gehouden met het op 1 januari van de referentieperiode geïndexeerde drempelbedrag overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
§ 4. [7 ...]7]1
[3 § 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt geen rekening gehouden met de financiële vergoedingen die door de gewesten, gemeenschappen, provincies of gemeenten worden toegekend voor de economische of sociale gevolgen die worden ondervonden naar aanleiding van de toepassing van [4 het koninklijk besluit van 28 oktober 2021 houdende de nodige maatregelen van bestuurlijke politie teneinde de gevolgen voor de volksgezondheid van de afgekondigde epidemische noodsituatie betreffende de coronavirus COVID-19 pandemie te voorkomen of te beperken en elk ander later koninklijk besluit houdende de nodige maatregelen van bestuurlijke politie teneinde de gevolgen voor de volksgezondheid van de afgekondigde epidemische noodsituatie betreffende de coronavirus COVID-19 pandemie te voorkomen of te beperken]4, of die overeenkomstig andere gewestelijke, gemeenschaps-, provinciale of gemeentelijke regelgeving worden toegekend voor de economische of sociale gevolgen die worden ondervonden naar aanleiding van de COVID-19-pandemie. In dit kader mag het evenwel niet gaan om een, in voorkomend geval verminderde, financiële vergoeding waarop de betrokkene zonder de toepassing van de voormelde regelgeving bepaald naar aanleiding van de COVID-19-pandemie zou hebben kunnen aanspraak maken. Deze bepaling is bovendien enkel van toepassing als in de regeling op grond waarvan de financiële vergoeding wordt verleend, uitdrukkelijk is bepaald dat deze vergoeding wordt verleend om aan de rechtstreekse of onrechtstreekse economische of sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie het hoofd te bieden.
Voor de toepassing van dit artikel wordt evenmin rekening gehouden met de aanvullende crisisuitkering toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 15 september 2020 houdende toekenning, ingevolge de COVID-19-pandemie, van een aanvullende crisisuitkering aan sommige arbeidsongeschikt erkende zelfstandigen en meewerkende echtgenoten.]3
[5 Voor de toepassing van dit artikel wordt de activiteit bedoeld in artikel 17, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot en met 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders beschouwd als een onbezoldigde activiteit van niet professionele aard.]5
[7 De overeenkomstig voorgaande paragrafen in voorkomend geval toegepaste vermindering of volledige schorsing van de uitkeringen is evenwel niet van toepassing tijdens een periode bedoeld in artikel 21.]7
----------
(1)<KB 2015-06-11/09, art. 6, 055; Inwerkingtreding : 01-07-2015>
(2)<KB 2018-07-30/16, art. 4,1°, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
(3)<KB 2020-11-22/07, art. 1, 083; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
(4)<KB 2022-05-12/06, art. 3,1°, 092; Inwerkingtreding : 29-10-2021>
(5)<KB 2022-05-12/06, art. 3,2°, 092; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(6)<KB 2024-03-03/03, art. 13,2°, 105; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(7)<KB 2024-03-03/03, art. 13,1°, 105; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art.29.§ 1. De uitkeringen worden verminderd met het bedrag van:
1° de primaire ongeschiktheidsuitkeringen of de invaliditeitsuitkeringen toegekend krachtens de wet van 9 augustus 1963 alsmede van het invaliditeitspensioen toegekend aan de mijnwerkers en ermede gelijkgestelden;
2° de vergoedingen, toelagen of renten aan de gerechtigde toegekend in zijn hoedanigheid van slachtoffer van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte, krachtens de wetgeving tot herstel der schade voortspruitende uit een arbeidsongeval of uit een beroepsziekte;
3° de gewone en aanvullende tegemoetkomingen verleend krachtens de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen.
(Geen vermindering wordt toegepast voor de gerechtigden die een tegemoetkoming bekomen krachtens het koninklijk besluit van 24 december 1974 betreffende de gewone en de bijzondere tegemoetkomingen aan de minder-validen;) <KB 30-06-1976>
4° de sommen aan de gerechtigde toegekend om in zijn hoofde de arbeidsongeschiktheid te vergoeden voortspruitend uit lichamelijke schade, van fysische of mentale aard, hetzij krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving, hetzij krachtens het gemeen recht;
5° de ouderdoms-, rust- of anciënniteitspensioenen, met inbegrip van de voortijdige pensioenen wegens arbeidsongeschiktheid en van eender welk als dergelijk pensioen geldend voordeel, toegekend hetzij door een Belgische of een buitenlandse instelling voor sociale zekerheid, hetzij door een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut;
[2 6° het loon evenals de aanvulling bepaald door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 12bis of 13bis verschuldigd door de werkgever aan de gerechtigde tijdens de lopende tewerkstelling krachtens de van toepassing zijnde arbeidsreglementering, na de aanvang van de periode waarin het voor deze gerechtigde onmogelijk is om zijn werk te verrichten wegens arbeidsongeschiktheid;
7° de uitgestelde bezoldiging toegekend aan de tijdelijke leerkracht na het einde van de tewerkstelling, de vergoeding verschuldigd door de werkgever naar aanleiding van de onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, evenals de ontslagcompensatievergoeding toegekend krachtens artikel 7, § 1, derde lid, zf), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.]2
§ 2. Voor de toepassing van § 1 wordt rekening gehouden met het bruto-bedrag der diverse voordelen die erin beoogd zijn.
Nochtans:
a) wordt er nooit rekening gehouden met de sommen toegekend wegens hulp van een derde;
b) worden die voordelen verminderd met de afhoudingen voor maatschappelijke zekerheid die ze ondergaan.
§ 3. Ten einde, in voorkomend geval, de in § 1 bedoelde voordelen in dagen te waarderen, moet het bedrag ervan per week, per maand, per kwartaal of per jaar gedeeld worden door respectievelijk 6, 26, 78 of 312.
§ 4. De uitkeringen kunnen zonder beperking, samen genoten worden met de voordelen bedoeld in artikel 22, 1° en 2°, van het koninklijk besluit nr 72 van 10 december 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.
[1 De uitkeringen kunnen eveneens, zonder beperking, samen genoten worden met de vergoedingen toegekend met toepassing van de wet van 18 juli 2017 betreffende de oprichting van het statuut van nationale solidariteit, de toekenning van een herstelpensioen en de terugbetaling van medische zorg ingevolge daden van terrorisme.]1
§ 5. (...) <KB 2003-01-13/40, art. 14, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
----------
(1)<KB 2017-08-11/03, art. 1, 065; Inwerkingtreding : 22-03-2016>
(2)<KB 2024-03-03/02, art. 2, 107; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art.30.Wanneer een gerechtigde recht heeft op één der voordelen bedoeld in artikel 29, § 1, 2° [1 , 4°, 6° of 7°]1, maar dit nog niet effectief ontvangt, worden de uitkeringen hem toegekend.
In dat geval zijn [1 de leden 4 tot 8 van artikel 136, § 2 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994]1 van toepassing. <KB 1989-07-19/31, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
----------
(1)<KB 2024-03-03/02, art. 3, 107; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art.31.
<Opgeheven bij KB 2010-01-10/14, art. 3, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.32.[1 § 1. De toekenning van de uitkering wordt geschorst tijdens een periode waarin de gerechtigde het voorwerp vormt van een maatregel van hechtenis of gevangenzetting in uitvoering van een strafrechtelijke veroordeling waardoor hij daadwerkelijk in en gevangenis of in een transitiehuis verblijft.
De schorsing van de toekenning van de uitkering geldt ook tijdens het tijdvak waarin de gerechtigde zich in uitvoering van een beslissing van de bevoegde instantie buiten de gevangenis of het transitiehuis bevindt wegens de toepassing van één van de volgende strafuitvoeringsmodaliteiten:
1° de uitgaansvergunning bedoeld in artikel 4 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, behalve als de gerechtigde op grond van deze strafuitvoeringsmodaliteit een beroepsactiviteit met de toelating van de adviserend arts [2 of de medewerker van het multidisciplinaire team]2 overeenkomstig de modaliteiten van dit besluit verricht;;
2° het penitentiair verlof bedoeld in artikel 6 van de voormelde wet van 17 mei 2006.
§ 2. De toekenning van de uitkering wordt beperkt tot de helft voor de geïnterneerde gerechtigde die geen persoon ten laste heeft en die in een door de bevoegde instantie aangewezen inrichting verblijft onder het statuut van een plaatsing. De volledige uitkering wordt evenwel aan deze gerechtigde toegekend als hij vanwege de bevoegde instantie de toelating heeft verkregen om de inrichting te verlaten voor een ononderbroken periode van ten minste zeven dagen, vanaf de eerste dag van deze periode.
§ 3. Voor de toepassing van de vorige paragrafen en in uitvoering van het koninklijk besluit van 27 januari 2021 tot uitvoering van artikel 7, § 2, van de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen inzake informatisering van Justitie en modernisering van het statuut van rechters in ondernemingszaken en inzake de notariële aktebank, voor wat het leesrecht van de in artikel 7, § 1, 13°, van die wet bedoelde instellingen of diensten betreft, beschikt de verzekeringsinstelling waarbij de gerechtigde is aangesloten of ingeschreven, over een leesrecht dat de vorm aanneemt van een automatische elektronische doorzending van alle gegevens bedoeld in artikel 3 van het voormelde koninklijk besluit van 27 januari 2021 door de Federale Overheidsdienst Justitie uit zijn databank.
Indien de vereiste gegevens niet beschikbaar zijn in de voormelde databank, gebeurt de noodzakelijke gegevensuitwisseling via een papieren attest.
De overeenkomstig deze paragraaf ontvangen gegevens worden niet langer bewaard dan noodzakelijk voor de verwezenlijking van het doel van de verwerking ervan, met een maximale bewaartermijn van drie jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar volgend op de afsluiting van het arbeidsongeschiktheidsdossier in de verzekeringsinstelling.]1
----------
(1)<KB 2023-12-11/07, art. 1, 103; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<KB 2024-03-03/03, art. 14, 105; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.33. Mits aan de andere voorwaarden voldaan is, belet de niet-betaling der uitkeringen ingevolge de toepassing van de artikelen 27 tot 29, niet dat een tijdvak van arbeidsongeschiktheid wordt erkend of onderbreekt ze een lopend tijdvak van arbeidsongeschiktheid niet, naar gelang van het geval.
Afdeling 4. - De betaling der uitkeringen.
Art.34.
Art. 34bis. (Opgeheven) <KB 2003-01-13/40, art. 14, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.35. Wanneer de gehuwde gerechtigde onbekwaam verklaard is of in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven, verzoekt de verzekeringsinstelling de echtgenoot eventueel aan de vrederechter machtiging te vragen om de uitkeringen te ontvangen overeenkomstig artikel 220 van het Burgerlijk Wetboek. Alsdan is het vonnis van de vrederechter door de verzekeringsinstelling uitvoerbaar op betekening van de griffie waarin is vermeld dat de debiteursverzekeringsinstelling moet betalen of de betaling moet stopzetten.
Art.36. (§ 1. De uitkeringen verschuldigd aan geesteszieke gerechtigden, worden uitbetaald onder de volgende voorwaarden :
1° wanneer de geesteszieke noch in een psychiatrische dienst is opgenomen, noch in een gezin verpleegd wordt :
a) aan de voogd, wanneer de geesteszieke onbekwaam is verklaard;
b) aan de voorlopige bewindvoerder aangesteld met toepassing van artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer de onbekwaamverklaring van de geesteszieke werd gevorderd;
c) aan de gerechtigde zelf, zijn lasthebber of zijn zaakwaarnemer, wanneer het gaat om een gerechtigde die meerderjarig of een ontvoogde minderjarige is;
d) aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent wanneer de gerechtigde een minderjarige is die uitsluitend onder ouderlijk gezag staat of wanneer het een minderjarige of een meerderjarige betreft die met toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek in staat van verlengde minderjarigheid is verklaard;
e) aan de voogd, wanneer het een minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder ouderlijk gezag en onder voogdij staat, evenals wanneer het een minderjarige of een meerderjarige betreft die met toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek in staat van verlengde minderjarigheid is verklaard.
2° wanneer de geesteszieke in een psychiatrische dienst is opgenomen of in een gezin verpleegd wordt, worden de uitkeringen in de volgende orde betaald :
a) aan één van de personen bedoeld onder 1°, a) of b);
b) aan de voorlopige bewindvoerder die door de vrederechter is aangewezen met toepassing van artikel 488bis, c), § 1, van het Burgerlijk Wetboek.) <KB 2000-11-17/33, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 17-12-2000>
§ 2. Alvorens de uitkeringen aan de in § 1 bedoelde gerechtigden te betalen, doen de verzekeringsinstellingen (bij de directeur van de instelling waar de geesteszieke is opgenomen of, ingeval van verpleging in een gezin, bij de vrederechter), navraag naar naam en adres van de persoon die gemachtigd is om deugdelijk kwijting te geven voor de verschuldigde uitkeringen. Voor nadere waarborgen raadplegen ze, in voorkomend geval, de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. <KB 2000-11-17/33, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 17-12-2000>
Art.37. <KB 2000-11-17/33, art. 5, 025; Inwerkingtreding : 17-12-2000> De uitkeringen verschuldigd aan gerechtigden die geïnterneerd zijn met toepassing van de artikelen 7 of 21 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers, moeten onder de volgende voorwaarden worden uitbetaald :
1° wanneer de geïnterneerde geplaatst is in een inrichting tot bescherming van de maatschappij :
a) aan de voogd, als de betrokkene onbekwaam is verklaard;
b) aan de voorlopige bewindvoerder, aangesteld met toepassing van artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek, als de onbekwaamverklaring van de geïnterneerde werd gevorderd;
c) aan de voorlopige bewindvoerder, aangesteld door de commissie tot bescherming van de maatschappij of door de vrederechter met toepassing van artikel 29 van voormelde wet van 1 juli 1964.
Bij ontstentenis van enige aanstelling :
- aan de gerechtigde zelf, aan zijn lasthebber of, in de laatste plaats, aan zijn zaakwaarnemer, ongeacht of dit de directeur van de instelling dan wel een ander persoon is, als de gerechtigde een ontvoogde minderjarige of een meerderjarige is;
- aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, als het een minderjarige betreft die uitsluitend onder ouderlijk gezag staat;
- aan de voogd, als het en minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder ouderlijk gezag en onder voogdij staat;
2° wanneer de geïnterneerde in een psychiatrische dienst opgenomen is, worden de uitkeringen uitbetaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 36.
Art.38. De uitkeringen verschuldigd aan de gerechtigden die in een gevangenis zijn opgesloten of in een bedelaarsgesticht zijn geplaatst, worden betaald:
- aan de gerechtigde zelf, aan zijn lasthebber, of, in de laatste plaats, aan zijn zaakwaarnemer, ongeacht of dit de directeur van de inrichting dan wel een ander persoon is, wanneer de gerechtigde een ontvoogde minderjarige of een meerderjarige is;
- aan de persoon die (het ouderlijke gezag) uitoefent, wanneer het een minderjarige betreft die uitsluitend onder (het ouderlijke gezag) staat; <KB 2000-11-17/33, art. 6, 025; Inwerkingtreding : 17-12-2000>
- aan de voogd, wanneer het een minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder (het ouderlijke gezag) en onder voogdij staat. <KB 2000-11-17/33, art. 6, 025; Inwerkingtreding : 17-12-2000>
HOOFDSTUK III/I. [1 - Toekenning van een werkhervattingspremie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-07-20/03, art. 2, 101; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 38/1.[1 De werkhervattingspremie bedoeld in artikel 110/1 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 wordt onder dezelfde voorwaarden toegekend aan de werkgever waarbij een gerechtigde die zich in het tijdvak van invaliditeit bedoeld in artikel 6, 3° bevindt, een toegelaten activiteit overeenkomstig [2 ...]2 artikel 23bis hervat.
Als de werkgever evenwel voor eenzelfde gerechtigde ook een recht op een werkhervattingspremie opent wegens eenzelfde toegelaten arbeid verricht overeenkomstig de bepalingen van artikel 100, § 2 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994, wordt de toekenning van de werkhervattingspremie bedoeld in het eerste lid geweigerd.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK IV. - De administratieve organisaties.
Afdeling 1. - Het beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen.
Art.39. § 1. Bij de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut wordt een beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen opgericht.
Dit beheerscomité omvat:
1° drie werkende en drie plaatsvervangende leden die de landbouwers vertegenwoordigen, alsmede elf werkende en elf plaatsvervangende leden die de andere zelfstandigen vertegenwoordigen. Ze worden gekozen onder de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve organisaties van zelfstandigen die voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn om voorstellen te doen met het oog op de benoeming van de vertegenwoordigers der zelfstandigen in de schoot van de raad van beheer van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
2° zes werkende en zes plaatsvervangende leden gekozen onder de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen in de zin van de wet van 9 augustus 1963. Elke verzekeringsinstelling heeft recht op één mandaat van effectief lid en op één mandaat van plaatsvervangend lid.
Eén der onder 1° bedoelde leden wordt tot voorzitter benoemd. Er worden twee ondervoorzitters benoemd: de ene onder de in 1°, de andere onder de in 2° bedoelde leden.
De voorzitter, ondervoorzitters en leden worden benoemd door de Koning.
De benoeming der onder 1° bedoelde leden wordt voorafgegaan door de bekendmaking van een bericht in het Belgisch Staatsblad. De betrokken organisaties moeten aan de Minister van Sociale Voorzorg hun voorstellen doen geworden binnen de tien dagen na de bekendmaking van dat bericht.
§ 2. De leidend ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen, of zijn plaatsvervanger, woont de vergaderingen van het beheerscomité bij en treft de nodige maatregelen opdat het secretariaat zou verzekerd zijn.
Art.40. De in artikel 39 bedoelde benoemingen worden gedaan voor een termijn van zes jaar. Het mandaat loopt om de drie jaar af voor de helft van de leden van elk der vertegenwoordigde groepen. Wanneer deze laatste bepaling voor het eerst wordt toegepast, worden de leden wier mandaat afloopt door het lot aangeduid.
Het mandaat van de uittredende leden kan worden hernieuwd.
Binnen de drie maand wordt voorzien in de vervanging van elk lid dat opgehouden heeft van het beheerscomité deel uit te maken vóór de normale datum waarop zijn mandaat verstrijkt. Het aldus nieuw aangewezen lid voltooit het mandaat van zijn voorganger.
Art.41.Het beheerscomité heeft, wat de door dit besluit ingestelde verzekering betreft, inzonderheid de volgende bevoegdheden:
1° het brengt op eigen initiatief of op verzoek van de Minister van Sociale Voorzorg adviezen uit in verband met de wijziging van de wettelijke of reglementaire bepalingen die betrekking hebben op de toekenning der uitkeringen;
2° het beheert het reservefonds gevormd door middel van het boni verwezenlijkt bij het beheer der verzekering;
3° (het stelt de rekeningen vast en maakt de begroting op van de uitkeringen; die rekeningen en die begroting omvatten afzonderlijk de primaire ongeschiktheidsuitkeringen, de invaliditeitsuitkeringen en de moederschapsuitkeringen. <KB 1990-01-24/37, art. 16, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
(4° het stelt aan het Algemeen comité de begroting van de administratiekosten van de Dienst voor uitkeringen voor;) <KB 2000-11-17/33, art. 7, 025; Inwerkingtreding : 17-12-2000>
5° het stelt vast onder welke voorwaarden aan de verzekeringsinstellingen de gelden worden voorgeschoten die zij behoeven om de uitkeringen te betalen;
6° het onderzoekt de verslagen die hem bezorgd worden door [2 de Geneeskundige raad voor invaliditeit]2 of door de Dienst voor administratieve controle en geeft de Minister van Sociale Voorzorg, binnen de drie maanden, kennis van de maatregelen die het voorstelt of getroffen heeft;
7° het maakt een omstandig jaarverslag op over elk dienstjaar nadat het is afgesloten en geeft de Minister van Sociale Voorzorg, binnen de drie maanden, kennis van de maatregelen die het voorstelt of die het heeft getroffen uitgaande van de elementen van dat verslag;
[3 7°/1 bevestigt, op voorlegging van de leidend ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen, de inhoud van de thematische controles die zullen worden uitgevoerd door de artsen van de Dienst voor uitkeringen, leden van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, op basis van de aan hen krachtens artikel 82, tweede lid, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 toevertrouwde bevoegdheid;]3
[2 8° [3 het stelt de richtlijnen vast voor de organisatie van de controle van de arbeidsongeschiktheid, op basis van de voorstellen geformuleerd door de Geneeskundige raad voor invaliditeit na advies van het Kenniscentrum arbeidsongeschiktheid bedoeld in artikel 85 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994, evenals op basis van de verslagen van de thematische controles die worden uitgevoerd door de artsen van de Dienst voor uitkeringen, leden van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, op basis van de aan hen krachtens artikel 82, tweede lid, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 toevertrouwde bevoegdheid;]3]2
9° het bepaalt de nadere regelen volgens welke de verzekeringsinstellingen hun rekeningen bij de Dienst voor uitkeringen indienen en verantwoorden;
10° het stelt zijn huishoudelijk reglement op dat, na advies van de Algemene Raad, de Koning ter goedkeuring wordt voorgelegd.
----------
(1)<W 2009-06-17/01, art. 11, 044; Inwerkingtreding : 06-07-2009>
(2)<KB 2016-12-07/11, art. 1, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<KB 2024-01-18/01, art. 16, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.42. Het beheerscomité wordt in vergadering bijeengeroepen door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de Minister van Sociale Voorzorg, hetzij op vraag van tenminste drie leden welke schriftelijk wordt gedaan en het onderwerp van de vergadering vermeldt; de bijeenroeping vermeldt in elk geval het onderwerp van de vergadering.
Wordt het beheerscomité in vergadering bijeengeroepen op verzoek van de Minister van Sociale Voorzorg, dan gaat die vergadering door binnen de acht dagen te rekenen van dit verzoek.
Art.43. Het beheerscomité houdt deugdelijk zitting indien ten minste de helft van zijn leden aanwezig zijn.
De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van hen die aan de stemming deelnemen, waarbij geen rekening wordt gehouden met de onthoudingen.
Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
In de aangelegenheid bedoeld in artikel 41, 2° zijn de in artikel 39, § 1, tweede lid, 2° bedoelde leden niet stemgerechtigd.
Een plaatsvervangend lid heeft enkel zitting bij afwezigheid van een werkend lid van zijn groep.
Art.44. De voorzitter en de ondervoorzitters van het beheerscomité zijn gemachtigd, de ene of de andere, samen met de leidend ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen of zijn plaatsvervanger, de akten te ondertekenen welke, wat de Dienst voor uitkeringen betreft, optredend in het raam van dit besluit, het Rijksinstituut verbinden, behoudens deze welke betrekking hebben op het dagelijks beheer of uitgaan van bijzondere lasthebbers.
Afdeling 2. - Het Coordinatiebureau.
Art.45. Het Coordinatiebureau bedoeld in artikel 45, § 3 van de wet van 9 augustus 1963 omvat leden van het beheerscomité bedoeld in artikel 39 van de wet van 9 augustus 1963 en van het beheerscomité bedoeld in artikel 39 van dit besluit en meer bepaald:
1° de voorzitters van die beide beheerscomités;
2° een lid dat de representatieve werkgeversorganisaties vertegenwoordigt;
3° een lid dat de representatieve organisaties van zelfstandigen vertegenwoordigt;
4° twee leden die de representatieve werknemersorganisaties vertegenwoordigen;
5° twee leden die de verzekeringsinstellingen vertegenwoordigen.
In geval van belet mogen de in 1° bedoelde voorzitters zich laten vervangen door één der ondervoorzitters.
De leden bedoeld onder 2°, 4° en 5° worden, bij eenvoudige meerderheid van stemmen, aangeduid respectievelijk door de groepen bedoeld in artikel 11, 2°, 3° en 4° van het koninklijk besluit van 4 november 1963.
Het lid bedoeld onder 3° wordt bij eenvoudige meerderheid van stemmen aangeduid door de groep bedoeld in artikel 39, § 1, tweede lid, 1° van dit besluit.
De groepen die hun vertegenwoordigers in het Coordinatiebureau aanwijzen stellen eveneens de duur vast van het mandaat van die vertegenwoordigers.
De onder 1° bedoelde voorzitters nemen, om de beurt, gedurende een semester het voorzitterschap waar van het Coordinatiebureau.
Art.46. Het Coordinatiebureau wordt in vergadering bijeengeroepen door de voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op vraag van de Minister van Sociale Voorzorg, van een der beheerscomités bedoeld in artikel 45, 1° of van de leidend ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut.
Het Coordinatiebureau houdt deugdelijk zitting wanneer, buiten de voorzitters of de ondervoorzitters die hen vervangen, de helft van de overige leden aanwezig zijn.
De adviezen worden uitgebracht bij eenvoudige meerderheid van de aanwezige leden.
Afdeling 3. - De speciale afdeling van de Technische Intermutualistische Raad.
Art.47. Bij de Technische Intermutualistische Raad, opgericht bij de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut, wordt een speciale afdeling opgericht, die als opdracht heeft advies uit te brengen in verband met de problemen die betrekking hebben op de toekenning der uitkeringen, met het oog op het onderzoek ervan door het in artikel 39 bedoeld beheerscomité.
Art.48. De speciale afdeling waarvan sprake in het vorig artikel omvat:
1° een werkend lid en een plaatsvervangend lid, dat de landbouwers vertegenwoordigt, en vijf werkende leden en vijf plaatsvervangende leden, die de andere zelfstandigen vertegenwoordigen. Die leden worden benoemd volgens de nadere regelen waarin is voorzien voor de benoeming van de afgevaardigden der zelfstandigen in het beheerscomité bedoeld in artikel 39;
2° acht werkende leden en acht plaatsvervangende leden gekozen onder de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen: ten einde de vertegenwoordiging der verzekeringsinstellingen te bepalen wordt rekening gehouden met de zelfstandigen die respectievelijk bij hen zijn aangesloten. Elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van effectief lid en op één mandaat van plaatsvervangend lid.
De leden worden benoemd door de Koning die onder hen een voorzitter aanwijst.
Art.49. De artikelen 77, derde tot vijfde lid, 78, 79 en 82 van het koninklijk besluit van 4 november 1963 zijn van toepassing op de speciale afdeling van de Technische Intermutualistische Raad.
Art.50. De speciale afdeling wordt in vergadering bijeengeroepen door haar voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van het in artikel 39 bedoeld beheerscomité, hetzij op aanvraag van ten minste drie leden, die schriftelijk wordt ingediend en het onderwerp van de vergadering aanduidt.
In ieder geval vermeldt de oproeping het onderwerp van de vergadering.
De speciale afdeling houdt deugdelijk zitting wanneer ten minste de helft van haar leden aanwezig zijn.
Art.51. De adviezen uitgebracht door de speciale afdeling worden door de voorzitter ter kennis gebracht van het in artikel 39 bedoeld beheerscomité.
Afdeling 4. - Algemene bepaling.
Art.52.§ 1. Behoudens wanneer hiervan door dit besluit wordt afgeweken en in de mate waarin die bevoegdheden een voorwerp hebben in de door dit besluit ingestelde verzekering, hebben [1 het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle, het Algemeen Beheerscomité en de Technische commissie van de Dienst voor administratieve controle]1 alsmede de Geneeskundige Raad voor invaliditeit, opgericht bij het Rijksinstituut [2 en de [3 arts]3 van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit,]2 ten aanzien van het door dit besluit ingevoerd stelsel, dezelfde bevoegdheden als ten aanzien van de uitkeringsverzekering voor werknemers.
Hetzelfde geldt voor de Dienst voor uitkeringen en voor de andere diensten van het Rijksinstituut alsmede voor de verzekeringsinstellingen en hun adviserend [3 artsen]3 [4 , medewerkers van het multidisciplinaire team en "Terug Naar Werk-coördinatoren"]4.
§ 2. (opgeheven)
HOOFDSTUK V. - De vaststelling van de staat van arbeidsongeschiktheid.
Afdeling I- Het begin van het tijdvak van arbeidsongeschiktheid.
Art.53.
Art.54.De in artikel 53 bedoelde formaliteit moet vervuld worden binnen een termijn van [1 [2 zeven]2]1 dagen die begint te lopen de dag na die waarop de arbeidsongeschiktheid aanving. <KB 2001-01-15/36, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
[3 Voor de toepassing van het vorige lid wordt het [4 uiterlijk op de laatste dag van de toepasselijke termijn ondertekende]4 getuigschrift van arbeidsongeschiktheid geacht tijdig via de post aan de adviserend arts te zijn verzonden als de poststempel uiterlijk de vijfde werkdag na het verstrijken van die termijn is aangebracht.]3
----------
(1)<KB 2017-12-17/13, art. 2, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(2)<W 2019-05-22/20, art. 4, 076; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(3)<KB 2020-04-29/06, art. 1, 082; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
(4)<W 2021-06-20/12, art. 2, 088; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
Art.55.[4 De in artikel 53 bedoelde verplichting geldt eveneens in geval van een verlenging van de staat van arbeidsongeschiktheid na de einddatum van de vorige periode van erkende arbeidsongeschiktheid of wanneer de staat van arbeidsongeschiktheid opnieuw optreedt binnen de termijnen vastgesteld door de artikelen 8, 9, § 2, en 10, § 3.
In dat geval moet bedoelde verplichting nagekomen worden uiterlijk de zevende dag die volgt op die waarop de arbeidsongeschiktheid, naargelang het geval, voortduurde of opnieuw optrad.]4
[3 Voor de toepassing van het vorige lid wordt het uiterlijk op de laatste dag van de toepasselijke termijn ondertekende getuigschrift van arbeidsongeschiktheid geacht tijdig via de post aan de adviserend arts te zijn verzonden als de poststempel uiterlijk de vijfde werkdag na het verstrijken van de toepasselijke termijn is aangebracht.]3
----------
(1)<KB 2017-12-17/13, art. 3, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(2)<W 2019-05-22/20, art. 5, 076; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(3)<KB 2020-04-29/06, art. 2, 082; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
(4)<KB 2022-01-27/07, art. 1, 091; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.56.<KB 1981-06-19/01, art. 2, 002>
§ 1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 53 en 55 is geen verklaring van arbeidsongeschiktheid vereist voor de periode van opneming in een door de Minister van Volksgezondheid erkend ziekenhuis of in een militair ziekenhuis. Zij wordt vervangen door een attest waaruit de opneming blijkt.
§ 2. De termijnen bepaald in de artikelen 54 en 55, tweede lid zijn geschorst tijdens de periode van opneming in een ziekenhuis als bedoeld in §1. In geen geval kunnen zij verstrijken vóór de tweede dag die volgt op die waarin de opneming beëindigd is.
[1 Voor de toepassing van het vorige lid wordt het uiterlijk op de laatste dag van de toepasselijke termijn ondertekende getuigschrift van arbeidsongeschiktheid geacht tijdig via de post aan de adviserend arts te zijn verzonden als de poststempel uiterlijk de vijfde werkdag na het verstrijken van de toepasselijke termijn is aangebracht.]1
----------
(1)<KB 2020-04-29/06, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.57.Wanneer de laatste dag van de termijnen bedoeld in de artikelen 54 [1 , eerste lid]1, 55, tweede lid, en 56 [1 , § 2, eerste lid,]1 een zaterdag is, een zondag of een wettelijke feestdag, dan worden die termijnen verlengd tot de eerstvolgende werkdag.
[1 Voor de toepassing van de artikelen 54, tweede lid, 55, derde lid, en 56, § 2, tweede lid, worden alle dagen van het jaar, behalve de zondagen en de wettelijke feestdagen, als werkdagen beschouwd.]1
----------
(1)<KB 2020-04-29/06, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.58.[1 § 1. De instanties die ermee belast zijn de datum te bepalen waarop de staat van arbeidsongeschiktheid is aangevangen of opnieuw is opgetreden, stellen die datum vast rekening houdend met alle elementen die in hun bezit zijn en onder meer met de datum die door de behandelend arts op het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid is vermeld.
§ 2. Als de periode van erkende arbeidsongeschiktheid aanvangt meer dan veertien dagen voor de datum van ondertekening van het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid door de behandelend arts, kan het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen slechts ingaan vanaf de veertiende dag voor deze datum van ondertekening. Deze bepaling is echter niet van toepassing in geval van een verlenging van de staat van arbeidsongeschiktheid na de einddatum van de vorige periode van erkende arbeidsongeschiktheid of wanneer de staat van arbeidsongeschiktheid opnieuw optreedt binnen de termijnen vastgesteld door de artikelen 8, 9, § 2 en 10, § 3.
In afwijking van het eerste lid gaat het recht op uitkeringen echter in op de begindatum van de periode van erkende arbeidsongeschiktheid als de adviserend arts oordeelt dat het een situatie van overmacht betreft.]1
----------
(1)<W 2021-06-20/12, art. 3, 088; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
Afdeling 1bis. - Niet tijdige aangifte van de arbeidsongeschiktheid.
Art. 58bis.[1 In geval van niet tijdige aangifte van een arbeidsongeschiktheid en onverminderd de andere voorwaarden tot vergoeding, kan de gerechtigde aanspraak maken op volledige uitkeringen
a) vanaf de vierde werkdag voorafgaandelijk de toezending van het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid, of vanaf de eerste dag die volgt op de dag van ondertekening van dit getuigschrift indien die na de voormelde vierde werkdag ligt, waarbij de poststempel bewijskracht heeft;
b) vanaf de eerste dag die volgt op die waarop de gerechtigde het getuigschrift heeft afgegeven aan de adviserend arts van de verzekeringsinstelling [3 of op de datum van opstelling van het getuigschrift dat met behulp van het elektronisch proces, bedoeld in artikel 53, tweede lid, is overgemaakt en waarvan de overmaking door het eHealth-platform is bevestigd]3.
Voor de periode voorafgaandelijk de in het eerste lid bedoelde periode worden de uitkeringen aan de gerechtigde of aan zijn vertegenwoordiger uitbetaald, na een vermindering van 10 procent die op het dagbedrag van de uitkeringen, verschuldigd voor die periode, wordt toegepast.
Voor de toepassing van [2 het eerste lid]2 worden alle dagen van het jaar, behalve de zondagen en de wettelijke feestdagen, als werkdagen beschouwd.]1
[2 In afwijking van het tweede lid wordt het dagbedrag van de uitkeringen verschuldigd voor de periode voorafgaandelijk de in het eerste lid bedoelde periode tijdens eenzelfde tijdvak van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 6 niet met 10 procent verminderd voor zover de duur van de laattijdigheid niet meer dan één maand bedraagt. Deze afwijking kan echter geen tweede keer tijdens eenzelfde tijdvak van erkende arbeidsongeschiktheid worden toegepast. Voor de toepassing van dit lid gebeurt de berekening van de maand van datum tot datum. Wanneer de laatste dag van de voormelde maand echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, dan wordt die termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.
In geval van de toepassing van de regeling bedoeld in het vorige lid, deelt de verzekeringsinstelling schriftelijk aan de gerechtigde mee dat de in artikel 53 bedoelde verplichting laattijdig is verricht en de vermindering van het dagbedrag van de uitkeringen met 10 procent éénmalig niet is toegepast tijdens de lopende periode van arbeidsongeschiktheid.]2
----------
(1)
Art. 58ter. <KB 2002-05-29/35, art. 3, 029; Inwerkingtreding : 01-04-2002> In behartigenswaardige situaties kan de in artikel 58bis bepaalde sanctie door de verzekeringsinstelling worden opgeheven, op eensluidend advies van de Leidend ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut of van de door hem gedelegeerde ambtenaar, voor zover het bedrag van de sanctie minstens 25 EUR bedraagt.
Onder behartigenswaardige situaties moet worden verstaan de situaties waarin de gerechtigde zijn arbeidsongeschiktheid niet kon aangeven ten gevolge van overmacht, evenals de situaties waarin de sociale en financiële toestand van het gezin van de gerechtigde als moeilijk kan worden beschouwd. De behartigenswaardigheid wordt in laatstgenoemde situatie erkend wanneer het inkomen van het gezin van de gerechtigde lager is dan het bedrag van de onderdrempel, bedoeld in artikel 7, eerste lid van de verordening van 12 februari 2001 tot uitvoering van artikel 22, § 2, a) van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde.
De opheffing van de vermindering van 10 procent kan evenwel niet voor een tweede maal toegekend worden op basis van de sociale en financiële situatie van het gezin van de gerechtigde tijdens de periode van drie jaar die volgt op het einde van de arbeidsongeschiktheid waarvoor een eerste opheffing van sanctie werd verleend.
Afdeling 2. - De beslissingen in verband met de staat van arbeidsongeschiktheid.
a) De tijdvakken van primaire arbeidsongeschiktheid.
Art.59.[1 Begin, voortduren, wederoptreden, duur en einde van de arbeidsongeschiktheid in de loop van de tijdvakken van primaire ongeschiktheid worden vastgesteld door de adviserend [2 arts]2 van de verzekeringsinstelling of, onder de voorwaarden bedoeld bij artikel 90, [4 vijfde lid]4 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994, door de [3 arts-inspecteur]3 van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle of door de [2 arts]2 van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit.]1
----------
(1)
Art.60.De adviserend [3 arts]3 betekent aan de gerechtigde zijn beslissing in verband met het begin, het voortduren en het wederoptreden van de staat van arbeidsongeschiktheid.
Hij laat hiervan een afschrift geworden (...) aan de administratie van zijn verzekeringsinstelling. <KB 1998-09-13/45, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 14-12-1998>
[1 Indien de in dit artikel bedoelde beslissing door de [2 arts-inspecteur]2 van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle of door de [3 arts]3 van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, wordt genomen, dan geven die laatsten er kennis van aan de gerechtigde en aan de adviserend [3 arts]3.]1
----------
(1)<KB 2014-05-08/26, art. 8, 058; Inwerkingtreding : 31-12-2015>
(2)<KB 2018-07-30/16, art. 4,4°, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
(3)<KB 2018-07-30/16, art. 4,1°, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
Art.61.§ 1. [2 De adviserend [5 arts]5, de [4 arts-inspecteur]4 van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle of de [5 arts]5 van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, die naargelang het geval, naar aanleiding van een geneeskundig onderzoek, vaststelt dat de gerechtigde niet meer in staat van arbeidsongeschiktheid is of oordeelt dat deze op een bepaalde datum een einde zal nemen, levert hem onmiddellijk, tegen ontvangstbewijs, een formulier "einde arbeidsongeschiktheid" af.
Indien de gerechtigde weigert vorenbedoeld formulier te tekenen, wordt dit formulier hem onverwijld ter post aangetekend toegezonden.
De krachtens deze paragraaf getroffen beslissingen gaan in daags na de dag van de afgifte of van de verzending van het hierboven bedoelde formulier, behalve als de adviserend [5 arts]5, de [4 arts-inspecteur]4 of de [5 arts]5 van de Dienst voor uitkeringen een latere datum heeft vastgesteld.]2
§ 2. [2 Indien het geneeskundig onderzoek dat door de adviserend [5 arts]5, de [4 arts-inspecteur]4 of de [5 arts]5 van de Dienst voor uitkeringen is verricht, andere geneeskundige onderzoeken of aanvullende inlichtingen vereist, wordt het formulier "einde arbeidsongeschiktheid" ter post aangetekend aan de gerechtigde gezonden. De arbeidsongeschiktheid wordt geacht voort te duren tot en met de dag na die van de verzending van dat formulier aan de gerechtigde, behalve als de adviserend [5 arts]5, de [4 arts-inspecteur]4 of de [5 arts]5 van de Dienst voor uitkeringen, een latere datum heeft vastgesteld.]2
§ 3. [2 De door de adviserend [5 arts]5 krachtens dit artikel getroffen beslissingen worden onmiddellijk ter kennis gebracht van de administratie van de verzekeringsinstelling.
Worden die beslissingen getroffen door de [4 arts-inspecteur]4 of door de [5 arts]5 van de Dienst voor uitkeringen, dan geven die laatsten er kennis van aan de adviserend [5 arts]5.]2
[3 § 4. [6 Indien de adviserend arts oordeelt dat een gerechtigde, die in een andere staat woont of verblijft en valt onder het toepassingsgebied van de Europese verordeningen of internationale overeenkomsten inzake coördinatie van sociale zekerheid waar België en de staat van woonplaats of verblijf door gebonden zijn, na ontvangst van een medisch controlerapport opgesteld door de controlearts van die staat, niet langer als arbeidsongeschikt in de zin van dit besluit kan worden beschouwd, brengt hij onverwijld zijn beslissing ter kennis van de gerechtigde onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald in § 1, derde lid.]6
De adviserend [5 arts]5 brengt zijn beslissing ook onmiddellijk ter kennis van de administratieve dienst van zijn verzekeringsinstelling.]3
----------
(1)<KB 2011-07-27/34, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 03-09-2011>
(2)<KB 2014-05-08/26, art. 9, 058; Inwerkingtreding : 31-12-2015>
(3)<KB 2018-02-18/02, art. 1, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(4)<KB 2018-07-30/16, art. 4,4°, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
(5)<KB 2018-07-30/16, art. 4,1°, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
(6)<KB 2022-10-07/12, art. 6, 094; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
b) Het tijdvak van invaliditeit.
Art.62.[1 De beslissingen in verband met de arbeidsongeschiktheid in het tijdvak van invaliditeit vallen onder toepassing van de bepalingen die dezelfde aangelegenheid regelen in het stelsel van de uitkeringen ingericht krachtens de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 en inzonderheid door de artikelen 94 en 95 van de genoemde wet en door Titel III, hoofdstuk I, afdeling II van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK VBIS. - Aanvraag tot het bekomen van de moederschapsuitkering. (Opgeheven) <KB 2003-01-13/40, art. 14, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 62bis. (Opgeheven)
HOOFDSTUK VI. - De controle.
Eerste Afdeling. - Algemene bepalingen.
Art.63.
Art.64.[1 De gerechtigde is ertoe gehouden gevolg te geven aan elke oproeping [4 voor een fysiek contact vanwege de medewerker van het multidisciplinaire team van zijn verzekeringsinstelling en]4 voor een onderzoek vanwege de adviserend [2 arts]2 van zijn verzekeringsinstelling, vanwege de [3 arts-inspecteur]3 van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle, vanwege de Geneeskundige raad voor invaliditeit of vanwege de [2 arts]2 van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit.
[4 Indien hij zich niet kan verplaatsen, is hij ertoe gehouden om die onmogelijkheid onmiddellijk mee te delen aan het op de oproeping opgegeven adres, en moet hij zich vanaf dat tijdstip en gedurende ten hoogste acht dagen op het door hem opgegeven adres ter beschikking van de controle houden, totdat hem de datum is meegedeeld tot wanneer het contact of onderzoek is verdaagd of totdat hij het bezoek heeft gekregen van de medewerker van het multidisciplinaire team, van de adviserend arts, van de arts-inspecteur van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle of van de arts van de Dienst voor uitkeringen, lid van de Geneeskundige raad voor invaliditeit, die bevoegd zijn om een beslissing te nemen.]4]1
----------
(1)<KB 2014-05-08/26, art. 12, 058; Inwerkingtreding : 31-12-2015>
(2)<KB 2018-07-30/16, art. 4,1°, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
(3)<KB 2018-07-30/16, art. 4,4°, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
(4)<KB 2024-01-18/01, art. 19, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.65.In geval van verandering van (verblijfplaats) in de loop van zijn arbeidsongeschiktheid, moet de gerechtigde binnen de twee dagen na die verandering, de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling zijn nieuw adres kenbaar maken. <KB 1992-12-17/38, art. 21, 015; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
De gerechtigde die, in de loop van een tijdvak van arbeidsongeschiktheid, zijn (verblijfplaats) naar het buitenland wil overbrengen, moet de adviserend [1 arts]1 daarvan ten minste vijftien dagen vóór zijn vertrek in kennis stellen. <KB 1992-12-17/38, art. 21, 015; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
In de bij dit artikel bedoelde gevallen verwittigt de adviserend [1 arts]1 onverwijld de administratieve dienst van de verzekeringsinstelling en de Dienst voor geneeskundige controle.
----------
(1)<KB 2018-07-30/16, art. 4,1°, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
Art.66.De gerechtigde moet binnen de twee dagen aan zijn verzekeringsinstelling kenbaar maken:
1° ieder feit dat in de elementen van het in artikel 63, § 1 bedoeld inlichtingsblad een wijziging aanbrengt;
2° [1 de hervatting van een beroepsbezigheid, tenzij de gerechtigde deze activiteit slechts hervat na de einddatum van de periode van arbeidsongeschiktheid die ter kennis is gebracht door de adviserend [2 arts]2 van de verzekeringsinstelling, de [3 arts-inspecteur]3 van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle of de Geneeskundige raad voor invaliditeit.]1
----------
(1)<KB 2018-02-18/02, art. 3, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<KB 2018-07-30/16, art. 4,1°, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
(3)<KB 2018-07-30/16, art. 4,4°, 072; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
Afdeling 2. - De administratieve sancties.
Art.67.[1 Wordt van het recht op uitkeringen uitgesloten naar rata van ten minste 3 daguitkeringen en ten hoogste 400 daguitkeringen :
1° de gerechtigde die, op basis van een valse verklaring of een vals bescheid, onverschuldigde uitkeringen heeft ontvangen;
2° de gerechtigde die nalaat zijn verzekeringsinstelling kennis te geven:
a) van het hervatten van een beroepsbezigheid of
b) van elk element tot wijziging van het in artikel 63 bedoeld inlichtingenblad dat op het recht op uitkeringen een weerslag heeft.]1
----------
(1)
Art.68.[1 De duur van de in artikel 67 bepaalde uitsluiting, wordt vastgesteld in functie van de duur van de inbreuk :
1° kan van het recht op uitkeringen uitgesloten worden gedurende ten minste 3 dagen en ten hoogste 49 dagen, de verzekerde die gedurende ten minste 1 dag en ten hoogste 30 dagen een inbreuk heeft begaan;
2° kan van het recht op uitkeringen uitgesloten worden gedurende ten minste 50 dagen en ten hoogste 120 dagen, de verzekerde die gedurende ten minste 31 dagen en ten hoogste 100 dagen een inbreuk heeft begaan;
3° kan van het recht op uitkeringen uitgesloten worden gedurende ten minste 150 dagen en ten hoogste 400 dagen, de verzekerde die gedurende ten minste 101 dagen een inbreuk heeft begaan.]1
----------
(1)<KB 2017-07-11/03, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art.69.[1 § 1. De bepalingen betreffende de verzachtende omstandigheden, het uitstel en de herhaling, opgenomen in artikel 168quinquies, § 3, tweede lid, § 3/1 en § 4, tweede lid van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994, zijn van toepassing op de administratieve sancties die worden bepaald in onderhavig besluit.
§ 2. In geval van samenloop van verscheidene inbreuken worden de sancties samengevoegd, zonder dat, wat de in artikel 67 bedoelde sancties betreft, de zwaarste sanctie bedoeld in artikel 68, 3°, mag overschreden worden.
§ 3. De bepalingen betreffende de kennisgeving van het proces-verbaal aan de verzekerde, de modaliteiten van de uitspraak van de sancties en de verjaring, opgenomen in artikel 168quinquies, § 5, § 6 en § 8 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994, zijn van toepassing op de administratieve sancties die worden bepaald in onderhavig besluit.
§ 4. De administratieve sancties bepaald in artikel 67 mogen alleen worden uitgesproken indien het openbaar ministerie van oordeel is dat geen enkele strafvervolging moet worden ondernomen of dat artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering niet moeten worden toegepast.]1
----------
(1)<KB 2017-07-11/03, art. 3, 064; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art.70.
<Opgeheven bij KB 2017-07-11/03, art. 4, 064; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art.71.
<Opgeheven bij KB 2017-07-11/03, art. 5, 064; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art.72. De dagen voor dewelke, ingevolge de toepassing van een administratieve sanctie geen uitkering werd toegekend, worden niettemin als vergoede dagen aangezien voor de vaststelling van het recht op de uitkeringen.
HOOFDSTUK VII. - Financiële en statistische bepalingen
Art.73. De inkomsten van de verzekering ingesteld door dit besluit bestaan uit:
1° (Opgeheven)
Art.74. (Opgeheven) <KB 1996-11-18/37, art. 17, 019; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.75. Het rijksinstituut heft op de in artikel 73 bedoelde inkomsten het bedrag van zijn administratiekosten die verband houden met de door dit besluit ingestelde verzekering alsmede het meerbedrag der administratiekosten van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering die op dezelfde verzekering betrekking hebben.
Art.76.Onder de voorwaarden vastgesteld door het in artikel 39 bedoeld beheerscomité:
1° kent het rijksinstituut aan elke verzekeringsinstelling het gedeelte toe van de administratiekosten dat haar krachtens artikel 77 toekomt;
2° stelt het rijksinstituut de verzekeringsinstellingen de nodige gelden ter beschikking voor de betaling der uitkeringen [1 en van de werkhervattingspremies]1.
----------
(1)<KB 2023-07-20/03, art. 3, 101; Inwerkingtreding : 01-04-2023>
Art.77. (opgeheven) <KB 13-02-1980, art. 7>
Art.78. De door dit besluit ingestelde verzekering maakt het voorwerp uit van een financieel beheer dat gescheiden is van dit van de uitkeringsverzekering voor werknemers.
Art.79. <KB 22-03-1976, art. 5> De bepalingen van de artikelen 307, 312, 315, (...), 318 en 319 van het koninklijk besluit van 4 november 1963 zijn van toepassing op de inkomstenbescheiden en de lijsten van uitgaven binnen het raam van dit besluit <KB 07-04-1977, art. 1>
Art. 79bis. <KB 22-03-1976, art. 6> De verzekeringsinstellingen zenden het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering elke semester voor elk van hun verbonden of voor elke gewestelijke dienst, de getalsterktestaten waarvan het model door de Algemene Raad van genoemd Instituut wordt vastgesteld.
(Die staten behelzen ten minste de volgende schiftingsmaatstaven :
- vijfjarige leeftijdsgroepen;
- geslacht;
- categorieën van gerechtigden : eensdeels de uitkeringsgerechtigden die onder dit besluit ressorteren verdeeld in zelfstandigen en meehelpende echtgenoten, en anderdeels de gerechtigden die enkel onderworpen zijn aan het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot de zelfstandigen wordt verruimd;
- categorieën van personen ten laste.) <KB 1990-01-24/37, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
De staten worden opgemaakt op basis van de op de laatste dag van het semester bekende getalsterkte en worden toegezonden binnen een termijn van twee maanden, ingaande de laatste dag van het semester waarop die staten betrekking hebben.
Voor het opmaken van de statistieken, wordt de leeftijd van de rechthebbende vastgesteld door zijn geboortejaar af te trekken van het jaar waarop de statistische staat betrekking heeft.
Art. 79ter. <KB 1990-01-24/37, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1990> Van de uitgaven in verband met de uitkeringen wegens primaire ongeschiktheid worden kwartaalstaten opgemaakt. Van de uitgaven in verband met de moederschapsuitkeringen die in voorkomend geval in het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid zijn verleend, worden aparte kwartaalstaten opgemaakt.
Die staten, waarvan het model wordt vastgesteld door het Beheerscomité dat is bedoeld in artikel 39, geven een uitsplitsing van de uitgaven in die voor de zelfstandigen en die voor de meehelpende echtgenoten.
Ze bevatten bovendien ten minste de volgende gegevens :
- het betaalde bedrag;
- het aantal uitkeringsdagen op de uitgavenstaten betreffende de uitkeringen wegens primaire ongeschiktheid;
- het aantal uitkeringsgevallen op de uitgavenstaten betreffende de moederschapsuitkeringen.
Art. 79quater. <Ingevoegd bij KB 1990-01-24/37, art. 21, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1990> Van de uitgaven in verband met de invaliditeitsuitkeringen worden driemaandelijkse naamstaten opgemaakt. Van de uitgaven in verband met de moederschapsuitkeringen die in het tijdvak van invaliditeit zijn verleend, worden aparte driemaandelijkse naamstaten opgemaakt.
Die staten, waarvan het model wordt vastgesteld door het Beheerscomité dat is bedoeld in artikel 39, geven een uitsplitsing van de uitgaven in die voor de zelfstandigen en die voor de meehelpende echtgenoten.
Die staten bevatten ten minste de volgende gegevens :
- de identificering van de gerechtigde en met name zijn statistische aanwijzer alsook het nummer dat hem door de Dienst voor uitkeringen is toegewezen;
- het betaalde bedrag;
- het aantal uitkeringsdagen op de uitgavestaat betreffende de invaliditeitsuitkeringen.
Art. 79quinquies. [1 Van de uitgaven in verband met de werkhervattingspremies worden kwartaalstaten op naam opgemaakt. Die staten, waarvan het model wordt vastgesteld door het Beheerscomité bedoeld in artikel 39, geven een uitsplitsing van de uitgaven in die voor de zelfstandigen die een toegelaten activiteit verrichten en in die voor de meehelpende echtgenoten die een toegelaten activiteit verrichten. Deze staten bevatten minstens de volgende gegevens:
- de identificering van de gerechtigde wiens toegelaten activiteit aanleiding heeft gegeven tot de betaling van de werkhervattingspremie;
- de identificering van de werkgever die de werkhervattingspremie geniet;
- het betaalde bedrag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-07-20/03, art. 4, 101; Inwerkingtreding : 01-04-2023>
Art.80. <KB 1990-01-24/37, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1990> De verzekeringsinstellingen zijn verplicht statistische tabellen op te maken die conform zijn met het model vastgesteld door het in artikel 39 bedoelde Beheerscomité.
De statistische tabellen betreffende de uitkeringen wegens primaire ongeschiktheid bevatten de volgende gegevens uiteengesplitst in die betreffende zelfstandigen en die betreffende de meehelpende echtgenoten :
a) het aantal gevallen van arbeidsongeschiktheid;
b) het aantal kalenderdagen;
c) het aantal uitkeringsdagen;
d) het bedrag van de uitkeringen.
Die gegevens worden met name uitgesplitst naar geslacht, vijfjarige leeftijdsgroep en erkende duur van de arbeidsongeschiktheid.
De statistische tabellen betreffende de moederschapsuitkeringen bevatten de volgende gegevens, uitgesplitst in die betreffende de zelfstandigen en die betreffende de meehelpende echtgenotes :
a) het aantal gevallen van arbeidsongeschiktheid;
b) het bedrag van de uitkeringen.
Die inlichtingen worden uitgesplitst per vijfjarige leeftijdsgroep.
De hierboven vermelde statistische tabellen worden jaarlijks opgemaakt per verbond of gewestelijke dienst en worden aan de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering toegezonden binnen vijf maanden na het einde van het dienstjaar waarop ze betrekking hebben.
HOOFDSTUK VIII. - Algemene bepalingen.
Art.81.[1 De modellen van de formulieren die dienen te worden gebruikt voor de toepassing van dit besluit, worden vastgesteld door de instanties die bevoegd zijn om de gelijkaardige formulieren vast te leggen die gebruikt worden in de door de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 ingerichte uitkeringsverzekering.
Nochtans wordt de bevoegdheid die ter zake het in artikel 79 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 bedoelde beheerscomité toekomt, uitgeoefend door het beheerscomité beoogd in artikel 39 van dit besluit.]1
----------
(1)
Art.82.[1 In de mate waarin daarvan door dit besluit niet wordt afgeweken en de stof die erin behandeld wordt een voorwerp heeft wat betreft de door dit besluit ingestelde verzekering, zijn de bepalingen van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 en van haar uitvoeringsbesluiten van toepassing wat deze laatste verzekering betreft.
Is nochtans niet van toepassing de Verordening van 16 april 1997 tot uitvoering van artikel 80, 5° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.]1
----------
(1)<KB 2014-05-08/26, art. 14, 058; Inwerkingtreding : 31-12-2015>
HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen.
Art.83. Voor de toepassing van de artikelen 14 tot 17 wordt het tijdvak vóór 1 juli 1971 tijdens hetwelk een persoon, in de in artikel 3 bedoelde hoedanigheid, gerechtigde was ten aanzien van het koninklijk besluit van 30 juli 1964, gelijkgesteld met een tijdvak tijdens hetwelk de betrokkene de hoedanigheid van gerechtigde heeft ten aanzien van onderhavig besluit.
Bovendien worden, in de mate waarin de bepalingen van de artikelen 14 tot 17 verwijzen naar het stelsel der uitkeringen, ingericht door de wet van 9 augustus 1963, de onder dit stelsel vallende tijdvakken in aanmerking genomen, zelfs indien zij vóór 1 juli 1971 zijn gelegen.
Art. 83bis. <Ingevoegd bij KB 1990-01-24/37, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1990> Voor de toepassing van de artikelen 14bis tot 17 wordt het tijdvak vóór 1 januari 1990 tijdens hetwelk iemand gerechtigde was ten aanzien van dit koninklijk besluit, mee in aanmerking genomen voor het verlenen, vanaf voornoemde datum, van de moederschapsuitkering die is bedoeld in artikel 12bis.
Art.84. § 1. Wordt gelijkgesteld met een tijdvak van erkende arbeidsongeschiktheid binnen het raam van dit besluit het ononderbroken tijdvak dat onmiddellijk 1 juli 1971 voorafgaat, tijdens hetwelk een persoon vergoed is geweest door een dienst voor primaire ongeschiktheid of invaliditeit, georganiseerd door een ziekenfonds of een verbond en waarvoor toelagen zijn verleend bij toepassing hetzij van het koninklijk besluit van 13 april 1965 tot regeling van de toekenning van de rijkstoelagen ten voordele van de diensten van vrijwillige ziekenfondsenverzekering, hetzij van de wet van 5 mei 1912 tot verlening van premiën aan de onderlinge invaliditeitskassen.
Voor de toepassing van dit besluit met ingang van 1 juli 1971, wordt dat tijdvak van arbeidsongeschiktheid geacht een aanvang te hebben genomen de eerste dag van de maand die volgt op die tijdens welke het in het eerste lid bedoelde vergoedingstijdvak een aanvang heeft genomen.
§ 2. De toepassing van de bepalingen van § 1 wordt afhankelijk gesteld van de twee volgende voorwaarden:
1° de betrokkene moet, zonder onderbreking, tijdens het vorenbedoelde tijdvak, gerechtigde geweest zijn ten aanzien van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 hetzij krachtens artikel 3, 2° van dit laatste besluit, hetzij in de hoedanigheid bedoeld in artikel 3 van onderhavig besluit ofwel moet het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen het vorenbedoelde tijdvak erkennen als een tijdvak dat recht kan geven op het rustpensioen als zelfstandige;
2° de staat van arbeidsongeschiktheid in de zin van hoofdstuk III, afdeling 2, met ingang van 1 juli 1971, moet behoorlijk zijn vastgesteld.
§ 3. De loop van het in § 1 bedoelde tijdvak wordt niet beinvloed door onderbrekingen die binnen de in de (artikelen 8, 9, § 2, of 10, § 3), naargelang het geval, gestelde perken zijn gebleven. <KB 2006-12-21/46, art. 10, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
§ 4. In de bij dit artikel beoogde gevallen wordt de procedure tot erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid van rechtswege aangevat door de verzekeringsinstelling welke de in § 1 bedoelde vergoedingen uitkeert.
Zo die verzekeringsinstelling niet deze is bij dewelke de betrokkene is aangesloten met het oog op de verzekeringsgezondheidszorgen, dan ontvangt deze laatste instelling van de in het eerste lid bedoelde instelling de nodige inlichtingen opdat de procedure tot erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid zou kunnen aangevat worden.
Art.85. § 1. Het ononderbroken tijdvak dat onmiddellijk 1 juli 1971 voorafgaat, over hetwelk een gewezen zelfstandige zijn hoedanigheid van gerechtigde, als bedoeld in artikel 3, 2° van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 heeft bewezen, wordt gelijkgesteld met een tijdvak van erkende arbeidsongeschiktheid binnen het raam van onderhavig besluit, op voorwaarde dat de staat van arbeidsongeschiktheid in de zin van hoofdstuk III, afdeling 2, met ingang van 1 juli 1971, behoorlijk vastgesteld wordt.
Voor de toepassing van dit besluit, met ingang van 1 juli 1971, wordt het tijdvak van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het eerste lid, geacht te zijn ingegaan op de datum waarop het in het eerste lid bedoelde tijdvak een aanvang heeft genomen, en ten vroegste de eerste dag van de maand die volgt op die tijdens welke, in het pensioenstelsel van de zelfstandigen, de aanvraag werd ingediend tot het bekomen van de gelijkstelling met een tijdvak van beroepsbezigheid van een tijdvak van non-activiteit ingevolge ziekte of invaliditeit.
§ 2. In de bij dit artikel beoogde gevallen wordt de procedure tot erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid van rechtswege aangevat door de verzekeringsinstelling. Het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen bezorgt aan de verzekeringsinstelling de elementen van zijn dossier betreffende de aanvraag tot gelijkstelling, die door betrokkene is ingediend in het raam van het pensioenstelsel van de zelfstandigen.
Art.86. § 1. De tijdvakken die geldig zijn ten aanzien van artikel 85 komen in aanmerking voor de toepassing van artikel 84 en omgekeerd.
Nochtans komen de in artikel 85 bedoelde tijdvakken niet in aanmerking in de mate waarin zij zich bevinden vóór de eerste van de maand die volgt op deze tijdens dewelke de in artikel 85, § 1, tweede lid bedoelde aanvraag werd ingediend.
Wanneer een in artikel 84, § 1 bedoeld tijdvak niet zonder onderbreking gevolgd wordt door een in artikel 85, § 1 bedoeld tijdvak of omgekeerd, is het in aanmerking nemen van het in tweede instantie komend tijdvak afhankelijk van de voorwaarde dat er tussen het begin van dit laatste tijdvak en het einde van het voorafgaand tijdvak geen termijn verlopen is welke deze te boven gaat die, naargelang van het geval, voorzien is in de (artikelen 8, 9, § 2, of 10, § 3). <KB 2006-12-21/46, art. 11, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
§ 2. Wanneer iemand tegelijkertijd voldoet aan de voorwaarden beoogd in artikel 84 en aan deze die vereist zijn door artikel 85 wordt de gunstigste toestand op hem toegepast.
§ 3. In de gevallen bedoeld in de artikelen 84 en 85 wordt de beslissing nopens de staat van arbeidsongeschiktheid getroffen overeenkomstig artikel 62 of artikel 59, al naargelang het tijdvak van arbeidsongeschiktheid krachtens de artikelen 84 of 85 al dan niet ten minste één jaar duurt op 30 juni 1971.
§ 4. Met het oog op de toepassing van de artikelen 84 tot 86 en onverminderd de bepalingen van artikel 26, worden de tijdvakken die zich bevinden in het jaar tijdens hetwelk de gerechtigde de leeftijd van 65 jaar of van 60 jaar bereikt, naargelang het een man of een vrouw betreft, in aanmerking genomen op voorwaarde dat ze het recht op het rustpensioen als zelfstandige zouden geopend hebben indien zij zich gesitueerd hadden vóór bovenbedoeld jaar.
Art.87. § 1. De personen die de bepalingen van de artikelen 84, 85 en 86 niet kunnen inroepen en wier arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 19 aanving vóór 1 juli 1971 kunnen deze staat van arbeidsongeschiktheid doen erkennen binnen het raam van dit besluit.
Deze erkenning is ondergeschikt aan de voorwaarde dat het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen vaststelt dat het tijdvak dat een aanvang heeft genomen op 1 januari 1971 en afloopt op het einde van het kwartaal tijdens hetwelk de aanvraag tot vaststelling van de staat van arbeidsongeschiktheid werd ingediend, recht kan geven op een rustpensioen in het pensioenstelsel van de zelfstandigen.
Anderzijds moet het behoud van de staat van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 19, met ingang van 1 juli 1971, behoorlijk vastgesteld worden.
§ 2. Voor de toepassing van dit besluit op de personen beoogd bij onderhavig artikel, neemt het tijdvak van niet-vergoedbare primaire ongeschiktheid een aanvang de 60e dag die deze voorafgaat in de loop waarvan de aanvraag tot vaststelling van de staat van arbeidsongeschiktheid werd ingediend en ten vroegste op 1 juli 1971.
Dit tijdvak mag anderzijds ingaan op 1 juli 1971 wanneer de in het vorig lid bedoelde aanvraag uiterlijk op 31 oktober 1971 werd ingediend.
§ 3. De aanvraag tot vaststelling van de staat van arbeidsongeschiktheid uitgaande van de in dit artikel bedoelde personen wordt ingediend in de vormen bepaald door artikel 53.
Art.88. Artikel 58, tweede lid is niet van toepassing wanneer de in de artikelen 53 en 55 bedoelde formaliteiten ten laatste op 31 oktober 1971 vervuld worden door de personen die een arbeidsongeschiktheid aangeven, die is ingetreden na 30 juni 1971.
Art.89. De Koning kan, na advies van het in artikel 39 bedoeld beheerscomité, de toepassingsmodaliteiten van dit besluit bepalen op de zelfstandigen die, vóór een datum welke Hij vaststelt, een vervroegd rustpensioen als zelfstandige of als werknemer hebben bekomen of aangevraagd.
Art.90. Tijdens het tweede semester 1971 worden de uitkeringen, verschuldigd krachtens dit besluit, verminderd met de bedragen van de vergoedingen, die voor dezelfde dagen worden toegekend door de invaliditeitskas van een verbond of een ziekenfonds die rijkstoelagen ontvangen bij toepassing van de wet van 5 mei 1912 tot verlening van premiën aan de onderlinge invaliditeitskassen.
Titel II. - Moederschapsverzekering. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
HOOFDSTUK I. - Instellingen.
Art.91.
HOOFDSTUK II. - Toepassingssfeer. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.92.
HOOFDSTUK III. - Tijdvakken van moederschapsrust. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.93.
HOOFDSTUK IV. - Moederschapsuitkering. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Afdeling I. - Bedrag van de moederschapsuitkering.
Art.94.[1 Het bedrag van de moederschapsuitkering toegekend voor de door de gerechtigde opgenomen weken van moederschapsrust bedoeld in artikel 93 is gelijk aan:
1° [2 511,38]2 euro per week tijdens de eerste vier weken van de moederschapsrust;
2° [2 467,73]2 euro per week vanaf de vijfde week van de moederschapsrust.
In geval van halftijdse moederschapsrust wordt het bedrag van de moederschapsuitkering vastgesteld in het vorige lid met de helft verminderd.
De bedragen bedoeld in het eerste lid zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100). Het bedrag van de moederschapsuitkering toegekend aan de gerechtigde is het bedrag zoals het is aangepast op de eerste dag van elke week van moederschapsrust.]1
----------
(1)
Afdeling II. - Te vervullen formaliteiten met het oog op het verkrijgen van de moederschapsuitkering. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.95.
Afdeling III. - De betaling van de moederschapsuitkering. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.96.[1 § 1. [2 Onverminderd de toepassing van de artikelen 95 en 98, wordt de moederschapsuitkering voor de eerste keer door de verzekeringsinstelling betaald uiterlijk de dertigste kalenderdag te rekenen vanaf de eerste dag van de moederschapsrust voor elke week van moederschapsrust die op het ogenblik van deze betaling is verstreken.
Vervolgens betaalt de verzekeringsinstelling de moederschapsuitkering maandelijks voor elke week van moederschapsrust die op het ogenblik van deze betaling is verstreken ten vroegste op de derde laatste werkdag van elke lopende kalendermaand en uiterlijk binnen de eerste vijf kalenderdagen van de kalendermaand die volgt.
Voor de toepassing van deze paragraaf worden alle dagen, behalve de zaterdagen, zondagen en feestdagen, als werkdagen beschouwd.]2.
§ 2. [2 ...]2.
§ 3. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk Vbis van titel II van dit besluit, wordt de betaling van de moederschapsuitkering stopgezet vanaf de eerste dag van de week, volgend op de week van moederschapsrust, waarin de gerechtigde is overleden.]1
----------
(1)
Afdeling IV. - Gevallen van weigering of vermindering van de moederschapsuitkering. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.97.
HOOFDSTUK V. - Toekenningsvoorwaarden Bijzondere bepaling voor de moederschapsverzekering. <Ingevoegd biij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.98.[1 Voor het verkrijgen van het recht op uitkeringen waarin is voorzien in deze titel, moeten de in artikel 92 bedoelde gerechtigden voldoen aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 14 tot 18, eerste lid.]1
----------
(1)
Hoofdstuk Vbis. [1 - Omzetting van de moederschapsrust in geval van overlijden van de moeder]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2010-02-21/10, art. 6, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art. 98bis. [1 § 1. In geval van overlijden van de moeder vóór het verstrijken van het tijdvak van moederschapsrust, kan de gerechtigde bedoeld in artikel 3 die het kind onthaalt in zijn gezin, na het overlijden van de moeder, aanspraak maken op een verlof waarvan de duur het deel van de nabevallingsrust nog niet opgenomen door de moeder bij haar overlijden, niet mag overschrijden. Om aanspraak te kunnen maken op dit verlof, moet het kind deel uitmaken van het gezin van de gerechtigde.
§ 2. De bepalingen van titel II van dit besluit zijn van toepassing op het verlof bedoeld in § 1.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK VI. - Algemene bepaling. <Ingevoegd bij KB 2003-01-13/40, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.99.
BIJLAGE.
Art. N. Verklaring betreffende de in het kader van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen gestelde voorwaarden van verzekering.