12 MEI 2022. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten
Art. 1-5
Artikel 1. In artikel 19 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 december 2020, wordt het derde lid vervangen als volgt:
"Een activiteit bedoeld in artikel 17, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot en met 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders verricht op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid, wordt niet beschouwd als een beroepsbezigheid, voor zover deze activiteit een loutere voortzetting is van de uitvoering van een overeenkomst die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief is uitgevoerd.".
Art.2. In artikel 23bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1989, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 juni 2015 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 juli 2018, wordt tussen het tweede en het derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
"In afwijking van de vorige leden, beschikt de gerechtigde die, tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid, een activiteit bedoeld in artikel 17, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot en met 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders heeft verricht in uitvoering van een overeenkomst die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief is uitgevoerd, over een termijn van één maand te rekenen vanaf de aangifte van de arbeidsongeschiktheid om een aanvraag tot toelating in te dienen. De adviserend arts moet zijn beslissing uiterlijk de dertigste werkdag te rekenen vanaf de aanvraag tot toelating nemen. De gerechtigde aan wie een beslissing tot weigering van de toekenning van de toelating om deze activiteit te hervatten ter kennis wordt gebracht wegens de niet verenigbaarheid van deze activiteit met zijn algemene gezondheidstoestand of een beslissing ter kennis wordt gebracht die een einde aan de staat van arbeidsongeschiktheid stelt omdat hij niet beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 19 of 20, geniet tijdens de periode die de ingangsdatum van deze beslissing voorafgaat, uitkeringen berekend overeenkomstig artikel 28bis.".
Art.3. In artikel 28bis, § 5, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 november 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden "het ministerieel besluit van 13 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken en elk ander later ministerieel besluit houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken" vervangen door de woorden "het koninklijk besluit van 28 oktober 2021 houdende de nodige maatregelen van bestuurlijke politie teneinde de gevolgen voor de volksgezondheid van de afgekondigde epidemische noodsituatie betreffende de coronavirus COVID-19 pandemie te voorkomen of te beperken en elk ander later koninklijk besluit houdende de nodige maatregelen van bestuurlijke politie teneinde de gevolgen voor de volksgezondheid van de afgekondigde epidemische noodsituatie betreffende de coronavirus COVID-19 pandemie te voorkomen of te beperken";
2° het wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Voor de toepassing van dit artikel wordt de activiteit bedoeld in artikel 17, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot en met 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders beschouwd als een onbezoldigde activiteit van niet professionele aard.".
Art.4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2022, met uitzondering van artikel 3, 1° dat uitwerking heeft met ingang van 29 oktober 2021.
Art. 5. De minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.[1] Die opmerking sluit aan bij de vervanging van het derde lid van artikel 100, § 1, van de wet 'betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen', gecoördineerd op 14 juli 1994, bij artikel 12 van de wet 'tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende artikel 17 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders', aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers op 10 maart 2022 (artikel 12 van de wet, Parl.St. Kamer 2021-22, nr. 55-2492/003, p. 7 en 8, en 55-2492/004).