13 MEI 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten
Art. 1-6
Artikel 1. In artikel 3, 5°, van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 februari 2010 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 maart 2013, worden de woorden "in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen" vervangen door de woorden "in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967".
Art.2. In artikel 93 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 december 2008 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 februari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 worden de woorden "van acht of negen weken" vervangen door de woorden "van twaalf of dertien weken";
2° in paragraaf 2, b), derde lid, worden de woorden "met de acht weken of negen weken" vervangen door de woorden "met de twaalf weken of dertien weken";
3° in paragraaf 2, b) wordt tussen het vierde en het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende :
"In afwijking van § 1, kan de gerechtigde tijdens de facultatieve periode haar normale beroepsactiviteit per periode van zeven kalenderdagen halftijds uitoefenen. In dat geval omvat de facultatieve periode maximaal achttien weken van halftijdse moederschapsrust of twintig weken van halftijdse moederschapsrust wanneer de geboorte van een meerling wordt voorzien.";
4° in paragraaf 2, b), wordt het vijfde lid, dat het zesde lid wordt, vervangen als volgt :
"De periode van facultatieve nabevallingsrust, ongeacht het volledige dan wel halftijdse rust betreft, moet per periode van zeven kalenderdagen en voor het einde van een tijdvak van maximum zesendertig weken worden opgenomen. Dit tijdvak van zesendertig weken neemt een aanvang de eerste dag volgend op de twee weken verplichte nabevallingsrust.";
5° in paragraaf 3 wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende :
"Het maximale tijdvak van facultatieve moederschapsrust van vierentwintig weken dat voortvloeit uit de verlenging wegens de hospitalisatie van het kind zoals bedoeld in het voorgaande lid, kan per periode van zeven kalenderdagen halftijds worden opgenomen waarin de gerechtigde haar normale beroepsactiviteit hervat. In dat geval omvat de duur van de verlenging maximaal achtenveertig weken van halftijdse moederschapsrust.";
6° in paragraaf 3, worden in het derde lid, dat het vierde lid wordt, de woorden ", of achtenveertig weken in geval van halftijdse moederschapsrust," ingevoegd tussen de woorden "vierentwintig weken" en het woord "maximum".
Art.3. In artikel 94 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 augustus 2015, wordt het eerste lid aangevuld met de volgende zin :
"In geval van halftijdse moederschapsrust wordt het bedrag van de uitkering met de helft verminderd.".
Art.4. In artikel 95 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 december 2008 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 februari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2 worden de bepalingen onder 3° en 4° vervangen als volgt :
"3° het aantal weken gedurende dewelke de gerechtigde haar facultatieve volledige en/of halftijdse voorbevallingsrust wenst op te nemen, evenals de precieze periode(s) van deze rust. Deze facultatieve volledige en/of halftijdse voorbevallingsrust kan ten vroegste vanaf de derde week vóór de vermoedelijke bevallingsdatum aanvatten. De facultatieve volledige en/of halftijdse voorbevallingsrust kan alleen per periode van zeven kalenderdagen opgenomen worden. Indien de gerechtigde na het indienen van deze aanvraag een wijziging wenst van het aantal weken facultatieve volledige en/of halftijdse voorbevallingsrust, dient zij dit voorafgaandelijk aan haar verzekeringsinstelling te melden;
4° het aantal weken gedurende dewelke de gerechtigde haar facultatieve volledige en/of halftijdse nabevallingsrust wenst op te nemen tijdens het tijdvak van zesendertig weken bepaald in artikel 93, § 2, b), laatste lid, evenals de precieze periode(s) van deze rust. Deze facultatieve volledige en/of halftijdse nabevallingsrust kan ten vroegste vanaf de eerste dag volgend op de twee weken verplichte nabevallingsrust aanvatten. Voor de facultatieve volledige en/of halftijdse nabevallingsrust dient de gerechtigde duidelijk te specificeren wanneer zij deze weken binnen de voorziene zesendertig weken wenst op te nemen. De facultatieve volledige en/of halftijdse nabevallingsrust kan alleen per periode van zeven kalenderdagen opgenomen worden. Indien de gerechtigde na het indienen van deze aanvraag een wijziging wenst van het aantal weken facultatieve volledige en/of halftijdse nabevallingsrust, en/of van het tijdstip waarop zij deze weken wenst op te nemen, dient zij dit voorafgaandelijk aan haar verzekeringsinstelling te melden.";
2° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt :
" § 4. De gerechtigde brengt haar verzekeringsinstelling, binnen twee weken die volgen op de geboorte van het kind, op de hoogte van het feit dat zij wenst aanspraak te maken op de verlenging bedoeld in artikel 93, § 3 en deelt haar het aantal weken van verlenging mee. Zij bezorgt haar daartoe een getuigschrift van de verplegingsinrichting die bevestigt dat de voorwaarden voorzien in artikel 93, § 3 zijn vervuld en die de duur van de hospitalisatie van de pasgeborene vermeldt.
Wanneer de werkelijke hospitalisatieperiode niet overeenstemt met de duur vermeld in bovenvermeld getuigschrift, bezorgt de gerechtigde bij het einde van de voormelde verlenging een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting die bevestigt dat de pasgeborene gehospitaliseerd is gebleven gedurende deze verlenging en die de duur van de hospitalisatie vermeldt.
De gerechtigde brengt haar verzekeringsinstelling ook op de hoogte van het feit dat zij haar normale beroepsactiviteit halftijds wenst te hervatten gedurende de volledige verlenging of een gedeelte van deze verlenging. De gerechtigde deelt de precieze periode(s) van deze verlenging mee die zij halftijds opneemt. Indien de gerechtigde na het indienen van deze aanvraag een wijziging wenst van het aantal opgenomen halftijdse weken en/of het tijdstip waarop zij deze weken wenst op te nemen, dient zij dit voorafgaandelijk aan haar verzekeringsinstelling te melden.".
Art.5. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2017 en is van toepassing op elk moederschapsrust die vanaf die datum aanvat.
Art. 6. De minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor de Zelfstandigen zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.