3 MAART 2024. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten
Art. 1-5
Artikel 1. In artikel 28, § 1 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt:
"De uitkeringen worden geweigerd voor de tijdvakken bedoeld in artikel 103 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994, behalve
1° wanneer het gaat om een periode gedekt door een loon dat de werkgever aan de gerechtigde tijdens de lopende tewerkstelling krachtens de van toepassing zijnde arbeidsreglementering verschuldigd is na de aanvang van de periode waarin het voor deze gerechtigde onmogelijk is om zijn werk te verrichten wegens arbeidsongeschiktheid;
2° wanneer het gaat om een periode gedekt door een uitgestelde bezoldiging toegekend aan de tijdelijke leerkracht na het einde van de tewerkstelling, door een vergoeding verschuldigd door de werkgever naar aanleiding van de onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst of door een ontslagcompensatievergoeding bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, zf), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
3° wanneer het gaat om een periode gedekt door een loon dat verworven werd door een bezigheid in toepassing van de artikelen 22 en 23bis. Vanaf het ogenblik echter waarop de in artikel 22 bedoelde tijdvakken een duur van zes maanden bereiken, worden de uitkeringen verminderd met drie vierden van het tijdens die tijdvakken verworven beroepsinkomen.";
2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art.2. Artikel 29, § 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 juni 1976, wordt aangevuld met de bepalingen onder 6° en 7°, luidende:
"6° het loon evenals de aanvulling bepaald door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 12bis of 13bis verschuldigd door de werkgever aan de gerechtigde tijdens de lopende tewerkstelling krachtens de van toepassing zijnde arbeidsreglementering, na de aanvang van de periode waarin het voor deze gerechtigde onmogelijk is om zijn werk te verrichten wegens arbeidsongeschiktheid;
7° de uitgestelde bezoldiging toegekend aan de tijdelijke leerkracht na het einde van de tewerkstelling, de vergoeding verschuldigd door de werkgever naar aanleiding van de onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, evenals de ontslagcompensatievergoeding toegekend krachtens artikel 7, § 1, derde lid, zf), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.".
Art.3. In artikel 30 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 juli 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid, worden de woorden "of 4°" vervangen door de woorden ", 4°, 6° of 7°";
2° in het tweede lid worden de woorden "de laatste drie alinea's van artikel 76quater, § 2, van de wet van 9 augustus 1963" vervangen door de woorden "de leden 4 tot 8 van artikel 136, § 2 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994".
Art.4. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en is van toepassing op de uitkeringen verschuldigd voor een periode vanaf deze datum van inwerkingtreding.
Art. 5. De minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.