Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

23 MAART 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.



Inhoudstafel:


Art. 1-10
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2000012173 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Artikel 1, 4°, van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid wordt vervangen als volgt :
  " 4° personeelsbestand :
  de personen waarvoor de werkgever één of meerdere van de bijdragen bedoeld in artikel 38, §§ 2, 3 en 3bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, in artikel 2, §§ 2, 3 en 3bis, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden of in artikel 3, §§ 2 en 3, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij verschuldigd is.
  Bij het bepalen van het personeelsbestand van een uitzendbedrijf worden de uitzendkrachten die ter beschikking worden gesteld van een gebruiker, overeenkomstig de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, buiten beschouwing gelaten.
  Voor de toepassing van artikel 39, § 3, van de wet, wordt rekening gehouden met de uitzendkrachten die ter beschikking worden gesteld van een gebruiker, overeenkomstig voornoemde wet van 24 juli 1987, bij het bepalen van het personeelsbestand van de gebruiker.
  Het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, is de som van de voltijdse equivalenten-breuken, berekend per individuele werknemer over het betrokken kwartaal. Onder kwartaal verstaan we het kwartaal bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. De voltijdse equivalenten-breuk berekend per werknemer over het kwartaal wordt hierna VTE-breuk geheten. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis. "

Art.2. In voormeld koninklijk besluit wordt een nieuw artikel 1bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 1bis. § 1. 1° Bij de berekening van de VTE-breuk van een individuele werknemer, wordt rekening gehouden met volgende factoren :
  J = het aantal arbeidsdagen bedoeld in artikel 24, 1° van het voornoemde koninklijk besluit van 28 november 1969, met uitsluiting van de vakantiedagen voor handarbeiders waarvoor de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, 8° van voornoemde wet van 29 juni 1981, in artikel 2, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945 of in artikel 3, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 7 februari 1945 verschuldigd is, en de dagen gedekt door een opzegvergoeding;
  Y1 = J, plus de vakantiedagen voor handarbeiders waarvoor de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, 8° van voornoemde wet van 29 juni 1981, in artikel 2, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945 of in artikel 3, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 7 februari 1945 verschuldigd is, plus de zes dagen compensatieverlof waarin voorzien bij koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, plus de zes dagen compensatieverlof waarin voorzien bij de jaarlijks in het paritair comité voor de bouwsector gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, plus de dagen die als gelijkgestelde dagen worden aangegeven bij de instellingen belast met de inning en invordering van de sociale zekerheidsbijdragen omwille van economische oorzaken, slecht weer, staking of lock-out;
  Y2 = J, plus de vakantiedagen voor handarbeiders waarvoor de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, 8° van voornoemde wet van 29 juni 1981, in artikel 2, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945 of in artikel 3, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 7 februari 1945 verschuldigd is, plus de dagen die als gelijkgestelde dagen worden aangegeven bij de instellingen belast met de inning en invordering van de sociale zekerheidsbijdragen, plus de zes dagen compensatieverlof waarin voorzien bij de jaarlijks in het paritair comité voor de bouwsector gesloten collectieve arbeidsovereenkomst;
  Y3 = het aantal kalenderdagen, met uitzondering van de zondagen en met uitzondering van de zaterdagen indien de werknemer bestendig over 5 dagen per week wordt tewerkgesteld, begrepen in het betrokken kwartaal. Komen evenwel niet in aanmerking, de kalenderdagen dat de werknemer niet met een startbaanovereenkomst is verbonden met de werkgever;
  H = het aantal voor een deeltijdse werknemer aangegeven arbeidsuren overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor J;
  U = het aantal uren dat een voltijds tewerkgestelde werknemer per week werkt, die hetzelfde werk in dezelfde onderneming of, bij ontstentenis, in dezelfde sector verricht;
  E = 13. Indien de werknemer normalerwijze betaald wordt met een andere dan een maandelijkse frequentie, beloopt E het aantal weken begrepen in het betrokken kwartaal;
  T = het maximaal aantal arbeidsdagen in het betrokken kwartaal. Dit maximaal aantal dagen wordt bekomen door de factor E te vermenigvuldigen met 6 of met 5 indien de werknemer bestendig over 5 dagen per week wordt tewerkgesteld;
  2° voor het bepalen van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, wordt de VTE-breuk berekend als volgt :
  a. voor een voltijds tewerkgestelde werknemer :
  VTE-breuk = Y1 : T.
  b. voor een deeltijds tewerkgestelde werknemer :
  VTE-breuk = (H . Y1) : (J . U . E).
  3° de VTE-breuk van een jongere met een startbaanovereenkomst, wordt berekend als volgt :
  a. voor een voltijds tewerkgestelde jongere tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, van de wet :
  VTE-breuk = Y2 : T.
  b. voor een deeltijds tewerkgestelde jongere tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1° van de wet :
  VTE-breuk = (H . Y2) : (J . U . E).
  c. voor een jongere tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° of 3° van de wet :
  VTE-breuk = Y3 : T.
  4° zo de werknemer gedurende het kwartaal deels voltijds en deels deeltijds is tewerkgesteld, dan moeten beide perioden afzonderlijk worden berekend.
  Indien de arbeidsvoorwaarden van de werknemer wijzigen zodat de factor T of U wijzigt dan wordt de VTE-breuk van de betrokken werknemer afzonderlijk berekend voor elke periode met een gelijke T of U;
  5° de VTE-breuk van één enkele werknemer kan nooit groter zijn dan 1.
  De VTE-breuk bekomen met de formules sub 2° en 3° wordt afgerond tot op twee cijfers na de komma waarbij 0,005 wordt afgerond naar boven;
  6° bij het berekenen van de VTE-breuk voor de stagiairs, de jongeren en de daarmee gelijkgestelde personen die overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces zijn tewerkgesteld, worden de formules sub 3°, a en b, gebruikt;
  7° bij het berekenen van de VTE-breuk wordt een uitzendkracht die ter beschikking wordt gesteld van een gebruiker, overeenkomstig voornoemde wet van 24 juli 1987, steeds als een deeltijdse werknemer beschouwd.
  § 2. Wat echter de werkgevers betreft die aangesloten zijn bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten, wordt de VTE-breuk, voor het bepalen van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, en voor de jongeren tewerkgesteld met een startbaanovereenkomst, steeds berekend overeenkomstig de formules sub § 1, 3°, a en b. ".

Art.3. In artikel 2, § 1, vijfde lid, van voormeld koninklijk besluit, worden de woorden " op 30 juni " vervangen door de woorden " tijdens het tweede kwartaal ".

Art.4. In artikel 3, eerste lid, van voormeld koninklijk besluit, worden de woorden " binnen zeven dagen " vervangen door de woorden " binnen de dertig dagen ".

Art.5. Artikel 7 van voormeld koninklijk besluit wordt vervangen als volgt :
  " Art. 7. § 1. Om in aanmerking te komen voor de in artikel 37, § 1, van de wet bedoelde vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, moet de werkgever, in de trimesteriële aangifte aan de instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, de identiteit van de werknemers vermelden voor wie die vermindering wordt gevraagd, en het bewijs leveren dat de in artikel 37 van de wet bedoelde voorwaarden zijn vervuld.
  Voor de toepassing van artikel 37 van de wet is er, per kwartaal, een nettotoename van het personeelsbestand wanneer het personeelsbestand berekend in voltijdse equivalenten over het betrokken kwartaal, hoger ligt dan het personeelsbestand berekend in voltijdse equivalenten over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar.
  De stagiairs tewerkgesteld overeenkomstig voornoemd koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan, de personen die met hen worden gelijkgesteld krachtens artikel 4, § 1, tweede lid, en krachtens artikel 7, § 1, tweede lid, van voornoemd koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983, alsook de overeenkomstig de wet tewerkgestelde nieuwe werknemers, worden niet in aanmerking genomen om de in het derde en vierde lid bedoelde nettotoename te bepalen.
  § 2. De in artikel 44, §§ 1 en 4 van de wet bedoelde vermindering van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, wordt aan de werkgever toegekend in de kwartalen tijdens welke het aantal nieuwe werknemers 3 % bereikt van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede kwartaal van het voorgaande jaar.
  De in artikel 44, §§ 2 en 4 van de wet bedoelde vermindering van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, wordt aan de werkgever toegekend in de kwartalen tijdens welke het aantal nieuwe werknemers 3 % overschrijdt van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede kwartaal van het voorgaande jaar.
  De in artikel 44, §§ 3 en 4 van de wet bedoelde vermindering van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, wordt aan de werkgever toegekend in de kwartalen tijdens welke het aantal nieuwe werknemers 5 % bereikt of overschrijdt van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede kwartaal van het voorgaande jaar.
  Onverminderd artikelen 44, § 6, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid, en § 4, derde lid, van de wet, wordt, voor de toepassing van artikel 44, §§ 1, 2, 3 en 4, van de wet, het aantal nieuwe werknemers die door een werkgever zijn tewerkgesteld, bepaald in verhouding tot het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar, door de VTE-breuken, berekend per individuele nieuwe werknemer over het kwartaal, van alle nieuwe werknemers samen te tellen. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis.
  Voor de berekening van de vermindering van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, bedoeld in artikel 44, §§ 1 tot 4, van de wet, waarop de werkgever in een kwartaal recht heeft worden, naar gelang het geval, de bedragen van respectievelijk 20 000 frank of 45 000 frank, vermenigvuldigd met de factor , zijnde de breuk van de prestaties. Deze factor wordt vastgesteld overeenkomstig de regels bepaald in artikel 1, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
  Om de bij artikel 44, §§ 1, 2, 3 en 4 van de wet bedoelde verminderingen van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid te genieten, moet de werkgever in de trimesteriële verklaring aan de instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, de identiteit van de laaggeschoolde jongeren vermelden voor wie die verminderingen worden gevraagd en het bewijs leveren dat de in artikel 44 van de wet bedoelde voorwaarden zijn vervuld.
  Indien de werkgever over het betrokken kwartaal enkel jongeren tewerkstelt in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° of 3° van de wet, moet het saldo van de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde berekening aanleiding geven tot de tewerkstelling van een nieuwe werknemer wanneer dat saldo hoger is dan een halve eenheid.
  Het voordeel van de verminderingen van de werkgeversbijdrage voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 44 van de wet wordt bepaald door de instellingen belast met de inning en de invordering van die bijdragen, op basis van de beschikbare gegevens op het einde van het derde kwartaal dat volgt op het kwartaal waarvoor de werkgever de toekenning van de verminderingen aanvraagt. Zo bepaald, is het bedrag van het toegekende voordeel definitief behalve indien, tengevolge van een onvolledige aangifte, blijkt dat de bepalingen betreffende de verplichting om jongeren met een startbaanovereenkomst aan te werven, niet vervuld zijn of dat de startbaanovereenkomsten de toekenning van de verminderingen niet toelaten, in welk geval de bedragen van de verminderingen bedoeld in artikel 44 worden geannuleerd of verminderd. ".

Art.6. Artikel 8 van het voormelde koninklijk besluit wordt vervangen als volgt :
  " Art. 8. § 1. Onverminderd de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid en § 4, derde lid, van de wet, wordt het aantal nieuwe werknemers die met toepassing van artikel 39, § 2, van de wet, door een werkgever uit de private sector moet zijn tewerkgesteld, bepaald in verhouding tot het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar, door de VTE-breuken, berekend per individuele nieuwe werknemer over het kwartaal, van alle nieuwe werknemers samen te tellen. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis.
  § 2. Onverminderd de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid, en § 4, derde lid, van de wet, moeten de werkgevers uit de private sector, allen samen en ongeacht het aantal werknemers dat elk afzonderlijk tewerkstelt, krachtens artikel 39, § 3 van de wet, een aantal nieuwe werknemers in dienst nemen. Dit aantal wordt bepaald in verhouding tot het totaal van de personeelsbestanden, berekend in voltijdse equivalenten, van de werkgevers uit de private sector van wie het personeelsbestand op 30 juni van het voorgaande jaar ten minste 50 werknemers telt, door de VTE-breuken, berekend per individuele nieuwe werknemer over het kwartaal, van alle nieuwe werknemers samen te tellen. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis.
  § 3. Indien de werkgever over het betrokken kwartaal enkel jongeren tewerkstelt in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° of 3° van de wet, moet het saldo van de in §§ 1 en 2 bedoelde berekening aanleiding geven tot de tewerkstelling van een nieuwe werknemer wanneer dat saldo hoger is dan een halve eenheid. "

Art.7. In artikel 12 van hetzelfde koninklijk besluit, worden de woorden " de Directeur-generaal van de Afdeling van de juridische studiën " vervangen door de woorden " de Directeur-generaal van de administratie van de Studiën, de Documentatie en de Geschillen ".

Art.8. Het model van startbaanovereenkomst gevoegd bij voormeld koninklijk besluit wordt vervangen door het model als bijlage bij dit besluit.

Art.9. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2000, met uitzondering van artikel 4, dat uitwerking heeft met ingang op de dag van inwerkingtreding van artikel 40 van de programmawet van 2 januari 2001 en van artikelen 7 en 8 die in werking treden de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art.10. Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Sociale Zaken, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 23 maart 2001.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Werkgelegenheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van Sociale Zaken,
  F. VANDENBROUCKE

BIJLAGE.
Art. N. Startbaanovereenkomst.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 17-05-2001, p. 16519 tot 16521).
  Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 maart 2001, tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.
  Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Werkgelegenheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van Sociale Zaken,
  F. VANDENBROUCKE