3 FEBRUARI 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 26, 27, eerste lid, 2°, 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 40bis, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid
Art. 1-9
Artikel 1. In artikel 3 van het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 26, 27, eerste lid, 2°, 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 40bis, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 januari 2002 en 21 januari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, eerste lid, 3°, wordt het woord " 7ter " ingevoegd tussen het woord " 7bis " en de woorden " of 8quater ";
2° in § 2, tweede lid, b, 3°, wordt het woord " 7ter " ingevoegd tussen de woorden " 7bis " en " 8quater ";
Art.2. In artikel 4, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 september 2006, worden de woorden " Zonder afbreuk te doen aan de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid, en § 4, derde lid, " vervangen door de woorden " Onverminderd artikel 39, § 4, vierde lid, ".
Art.3. In hetzelfde besluit wordt een artikel 7ter ingevoegd, luidende :
" Art. 7ter. § 1. De gedeeltelijke vrijstelling, bedoeld in artikel 40ter van de wet, wordt toegekend door de minister volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit artikel.
De in artikel 40ter van de wet bedoelde overeenkomsten moeten beantwoorden aan de volgende kenmerken :
1° gesloten worden tussen de betrokken werkgever en een of meer onderwijs- of opleidingsinstellingen of gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding op wier initiatief of onder wier toezicht de stages georganiseerd worden;
2° duidelijk de begin- en einddatum bepalen van de periode tijdens dewelke de verbintenis geldt, zonder dat deze periode twaalf maanden kan overschrijden; overeenkomsten voor een langere duur dan twaalf maanden worden voor de toepassing van dit artikel beschouwd als overeenkomsten met een geldigheidsduur van twaalf maanden;
3° in duidelijke bewoordingen de verbintenis van de werkgever bevatten om gedurende de in 2° bedoelde periode aan een bepaald aantal leerlingen, studenten of cursisten de mogelijkheid te geven stage te lopen;
4° vermelden in welk kwartaal hoeveel van de in 3° bedoelde leerlingen, studenten of cursisten effectief stage zullen lopen;
5° gedateerd en ondertekend worden door de werkgever en door de verantwoordelijke van elke betrokken onderwijs- of opleidingsinstelling of gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding.
§ 2. Om de in § 1, eerste lid, bedoelde vrijstelling te verkrijgen dient de werkgever bij de minister een aanvraag in, samen met een dossier dat minstens de volgende gegevens of documenten bevat :
1° zijn benaming, zijn adres, zijn juridische vorm en zijn ondernemingsnummer;
2° een nauwkeurige beschrijving van zijn activiteiten;
3° het personeelsbestand van zijn onderneming, berekend in voltijdse equivalenten, van het tweede kwartaal van het jaar dat de aanvraag voorafgaat;
4° de datum waarop hij de periode van gedeeltelijke vrijstelling wil doen aanvangen, rekening houdend met § 3, eerste en tweede lid;
5° een of meer overeenkomsten, bedoeld in en opgesteld met inachtneming van § 1, tweede lid;
6° het advies van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, van het comité voor de preventie en de bescherming op het werk of, bij ontstentenis, van de vakbondsafvaardiging.
7° indien de werkgever reeds eerder een vrijstelling, zoals bedoeld in § 1, eerste lid, heeft genoten : een gedateerde en ondertekende verklaring vanwege de verantwoordelijke(n) van de onderwijs- of opleidingsinstelling(en) of gewestelijke dienst(en) voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding die betrokken waren bij de overeenkomst(en) die de werkgever had gesloten met het oog op die voorgaande vrijstelling, ter bevestiging dat de werkgever zijn verbintenis(sen), vervat in die overeenkomst(en), effectief is nagekomen.
Om recht te geven op de in § 1, eerste lid, bedoelde vrijstelling, moet het aantal of de som van de aantallen leerlingen, studenten of cursisten die overeenkomstig § 1, tweede lid, 3°, vermeld worden in de overeenkomst(en), bedoeld in het eerste lid, 5°, minstens gelijk zijn aan twee derden van de verplichting van de werkgever, bedoeld in, naargelang het geval, artikel 39, § 1 of § 2, van de wet. Voor de toepassing van dit lid wordt het resultaat van deze breuk afgerond naar de hogere eenheid.
Indien de werkgever gebruik maakt van een enkele overeenkomst, komt de periode, bedoeld in § 1, tweede lid, 2°, in aanmerking voor de vrijstelling.
Indien de werkgever gebruik maakt van verscheidene overeenkomsten, komt voor de vrijstelling enkel de periode in aanmerking, tijdens dewelke de som van de verbintenissen die overeenkomstig § 1, tweede lid, 3°, in elk van die overeenkomsten vermeld worden, het minimum aantal, bedoeld in en berekend volgens het tweede lid, bereikt.
Indien de werkgever reeds eerder een vrijstelling, zoals bedoeld in § 1, eerste lid, heeft genoten, dan kan geen nieuwe vrijstelling toegekend worden indien
- hetzij de verklaring, bedoeld in het eerste lid, 7°, ontbreekt,
- hetzij uit deze verklaring blijkt dat de werkgever zijn verbintenis(sen), vervat in de overeenkomst(en) die hij had gesloten met het oog op die voorgaande vrijstelling, niet of niet volledig is nagekomen.
§ 3. De vrijstelling kan worden toegekend voor een periode die bestaat uit de kwartalen waarin de periode, bedoeld in, naargelang het geval, § 2, tweede of derde lid, gelegen is, zonder evenwel een totaal van vier kwartalen te kunnen overschrijden en onverminderd het tweede lid van deze paragraaf.
De periode van vrijstelling begint altijd op de eerste dag van een kwartaal - ten vroegste op de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag tot vrijstelling geldig werd ingediend overeenkomstig paragraaf 2 - en eindigt altijd op de laatste dag van een kwartaal.
De minister verleent of weigert de vrijstelling binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop de aanvraag tot vrijstelling geldig werd ingediend overeenkomstig paragraaf 2.
Bij gebrek aan beslissing wordt de vrijstelling geacht toegestaan te zijn.
§ 4. De minister kan de toegekende vrijstelling intrekken wanneer de werkgever niet kan bewijzen dat de stageplaatsen effectief werden ingevuld, rekening houdend met de bepalingen van § 1, tweede lid, 3° en 4°, behalve wanneer hij daar schriftelijk een geldige reden voor kan opgeven die door de betrokken onderwijs- of opleidingsinstelling of gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding bevestigd wordt in datzelfde geschrift.
De in het eerste lid bedoelde intrekking heeft uitwerking vanaf de eerste dag van de periode waarvoor de vrijstelling werd toegekend.
Art.4. In artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 januari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2 wordt het vijfde lid opgeheven;
2° in § 4, eerste lid, worden de woorden " en van de jongeren die hij met een startbaanovereenkomst tewerkstelt " opgeheven.
Art.5. In artikel 8bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2 wordt het tweede lid opgeheven;
2° in § 4, eerste lid, worden de woorden " en van de jongeren die hij met een startbaanovereenkomst tewerkstelt " opgeheven.
Art.6. In artikel 8ter, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2004, wordt het tweede lid opgeheven.
Art.7. In artikel 8quater van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2 wordt het tweede lid opgeheven;
2° in de Nederlandse tekst van § 5, eerste lid, worden de woorden " met een startbaanovereenkomst tewerkstelt " vervangen door de woorden " tewerkstelt in uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst ";
3° in de Franse tekst van § 5, eerste lid, worden de woorden " et les jeunes occupés dans le cadre d'une convention de premier emploi " opgeheven.
Art.8. Dit besluit treedt in werking op 1 april 2010, met uitzondering van artikel 3, dat uitwerking heeft met ingang van op 1 januari 2010.
Art. 9. De Minister bevoegd voor Sociale Zaken en de Minister bevoegd voor Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 februari 2010.
ALBERT
Van Koningswege :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie,
Mevr. L. ONKELINX
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid,
Mevr. J. MILQUET