Details





Titel:

26 NOVEMBER 1991. - Ministerieel besluit houdende toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-06-1992 en tekstbijwerking tot 26-06-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. [1 - Bepalingen ter uitvoering van artikel 18 van het koninklijk besluit, betreffende het aantal van de uitbetalingsbureaus van de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen.]1
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 24 van het koninklijk besluit, betreffende de informatieopdracht van de uitbetalingsinstellingen.
Art. 4
HOOFDSTUK IIIbis. - (Ingevoegd bij <MB 1999-04-30/35, art. 3, Inwerkingtreding : 01-06-1999>) Bepalingen ter uitvoering van artikel 26bis van het koninklijk besluit, bevattende algemene bepalingen.
Art. 4bis
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 28 en 34 van het koninklijk besluit betreffende de vaststelling van het refertemaandloon.
Art. 5
HOOFDSTUK IVbis. [1 Bepalingen ter uitvoering van artikel 36, § 1/1, van het koninklijk besluit, betreffende de vaststelling van een lijst van diploma's en getuigschriften.]1
Art. 6
HOOFDSTUK V. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 37 van het koninklijk besluit, betreffende de toelaatbaaheidsvoorwaarden.
Afdeling I. - Berekening van arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen.
Onderafdeling I. - Algemene regelen.
Art. 7-8
Onderafdeling II. - Bijzondere regelen.
Art. 9-13
Afdeling II. - Voorwaarden waaronder de inhoudingen voor de sociale zekerheid geacht worden te zijn verricht en uitwerking van de regularisaties van bijdragen voor sociale zekerheid en van lonen.
Art. 14-17
HOOFDSTUK V. - Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 45, 46, 51 en 55 van het koninklijk besluit, betreffende de vereiste onvrijwillig zonder arbeid en zonder loon te zijn.
Afdeling I. - Zonder loon zijn.
Art. 18-20, 20/1, 21
Afdeling II. - Criteria van de passende dienstbetrekking.
Art. 22-32, 32bis, 32ter, 32quater
Afdeling III. - Procedure welke dient gevolgd te worden in geval van betwisting over de lichamelijke of mentale geschiktheid van de werknemer om een dienstbetrekking uit te oefenen.
Art. 33
HOOFDSTUK VII. - (Bepalingen genomen ter uitvoering van de artikelen 57, 58, 59, 59bis, 59quater en 59quinquies van het koninklijk besluit, betreffende de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt.) <MB 2004-07-05/30, art. 1, 065 ; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Art. 34-38, 38bis
HOOFDSTUK VIII. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 66 van het koninklijk besluit, betreffende de voorwaarden waaronder uitkeringen toegekend kunnen worden aan de werkloze die niet effectief in België verblijft.
Art. 39
HOOFDSTUK IX. - (Bepalingen ter uitvoering van artikel 71 van het koninklijk besluit, betreffende de aangifte en de controle van de werkloosheidsperiodes.) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 1, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>
Art. 40-44, 44bis, 45-52, 52bis
HOOFDSTUK X. - (...) <MB 2006-03-05/37, art. 6, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>
Art. 53, 53bis
HOOFDSTUK XI. - Bepalingen tot uitvoering van de artikelen 79 en 79bis van het koninklijk besluit, betreffende de tewerkstelling van werklozen door een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap. <MB 1994-08-04/30, art. 1, 020; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 54
Art. 54 Duitstalige gemeenschap
Art. 55
Art. 55 Duitstalige gemeenschap
HOOFDSTUK XII. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 81 en 82 van het koninklijk besluit, betreffende langdurige werkloosheid. <MB 1992-06-30/30, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
Art. 56-57
HOOFDSTUK XIII. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 90 van het koninklijk besluit betreffende de vrijstelling voor de werkloze die zich in geen toestand bevindt die moeilijkheden veroorzaakt op sociaal en familiaal vlak.
Art. 58
HOOFDSTUK XIV. - Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 110, 119, 123 en 129 van het koninklijk besluit, betreffende het bedrag van de daguitkering.
Afdeling I. - De begrippen samenwonen, beroepsinkomen, vervangingsinkomen en pleegouders.
Art. 59-64
Afdeling II. - Het begrip gemiddeld dagloon.
Art. 65-69
Afdeling III. - Het begrip beroepsverleden als loontrekkende.
Art. 70
Afdeling IV. - [1 De begrippen "periode van werkhervatting", "dagen van onderbreking van de tewerkstelling" en "arbeidsdagen of gelijkgestelde dagen in het hotelbedrijf"]1
Art. 71
Afdeling V. - Het begrip gemiddeld dagloon voor de minder-valide werknemer. (opgeheven) <MB 2003-04-08/48, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
Art. 72-73
Afdeling VI. - Voorwaarden en modaliteiten waaronder bepaalde categorieën van werknemers van een anciënniteitstoeslag kunnen genieten. (Opgeheven) <MB 2009-01-12/31, art. 4, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
Art. 74-75
HOOFDSTUK XIVbis. <Ingevoegd bij MB 1993-05-27/30, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 01-06-1993> - Bepalingen ter uitvoering van artikel 131bis van het koninklijk besluit betreffende de berekening van de inkomensgarantie-uitkering.
Art. 75bis, 75ter, 75quater
HOOFDSTUK XV. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 132 van het koninklijk besluit, betreffende de overgang van een uitbetalingsinstelling naar een ndere.
Art. 76-82
HOOFDSTUK XVI. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 137 van het koninklijk besluit, betreffende het gebruik van het " bewijs van tijdelijke werkloosheid ".
Art. 83-86, 86bis
HOOFDSTUK XVII. - Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 138, 142 en 147 van het koninklijk besluit, betreffende de uitkeringsaanvraag, de aangifte van een wijzigende gebeurtenis, de bevoegde directeur en de datum vanaf dewelke het recht op uitkeringen wordt toegekend.
Art. 87-89, 89bis, 90-96
HOOFDSTUK XVIIbis. - (Bepalingen ter uitvoering van artikel 164 van het koninklijk besluit, betreffende de verificatie van de uitgaven). <MB 1999-01-27/31, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Art. 96bis
HOOFDSTUK XVIII. - Slotbepalingen.
Art. 97-98
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1964060401  1987012460  1987012786  1989012073  1989012184  1989012209 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° het koninklijk besluit : het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
  2° de Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid de werkloosheidsreglementering behoort;
  3° de Rijksdienst : de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening opgericht bij artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
  4° het beheerscomité : het beheerscomité voor de Rijksdienst;
  5° het advies van het beheerscomité : het advies waarvan sprake is in artikel 15 van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg;
  6° de directeur : de directeur van het werkloosheidsbureau of de ambtenaren die door de administrateur-generaal van de Rijksdienst zijn aangegeven;
  7° volledig werkloze :
  a) de werkloze die niet verbonden is door een arbeidsovereenkomst;
  b) de deeltijdse werknemer bedoeld in artikel 29 van het koninklijk besluit, voor de uren waarop hij gewoonlijk niet werkt;
  [5 c) de kunstwerker die de toepassing van hoofdstuk XII van het koninklijk besluit van 25 november 1991 geniet en die niet verbonden is door een arbeidsovereenkomst;]5
  8° tijdelijk werkloze :
  a) de werkloze die door een arbeidsovereenkomst verbonden is waarvan de uitvoering tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, geschorst is;
  b) de werknemer die aan een staking deelneemt, die getroffen wordt door een lock-out of wiens werkloosheid het rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg is van een staking of een lock-out;
  c) de jonge werknemer die een, opleidingsprogramma volgt bedoeld in artikel 50 van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, indien de uitvoering van de leerovereenkomst tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, geschorst wordt;
  9° (opgeheven) <MB 1995-11-30/32, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
  10° (vrijwillig deeltijdse werknemer : de werknemer bedoeld in artikel 29, § 4, van het koninklijk besluit;) <MB 1993-07-15/32, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-06-1993>
  11° [1 uitkering : de werkloosheidsuitkering, de inschakelingsuitkering, de overbruggingsuitkering, de PWA-inkomensgarantie-uitkering [5 de kunstwerkuitkering]5 en de andere uitkeringen bedoeld in titel II, hoofdstuk IV, afdeling III van het koninklijk besluit;]1
  12° inschrijving als werkzoekende : de inschrijving als werkzoekende bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling;
  (13° beroepsopleiding : de beroepsopleiding georganiseerd of gesubsidieerd door de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding, alsmede de individuele beroepsopleiding in een onderneming of in een onderwijsinstelling, erkend door deze gewestelijke dienst [4 ...]4); <MB 1992-12-22/32, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  14° de factor " Q " : (de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur) of de normale gemiddelde wekelijkse duurtijd van de opleiding, zoals bepaald in artikel 99, 1°, van het koninklijk besluit; <MB 2002-12-12/37, art. 1, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  15° de factor " S " : de (...) gemiddelde wekelijkse arbeidsduur, zoals bepaald in artikel 99, 2°, van het koninklijk besluit. <MB 2002-12-12/37, art. 1, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (16° deeltijdse werknemer met behoud van rechten : de werknemer bedoeld in artikel 29, § 2 van het koninklijk besluit.) <MB 1993-05-27/30, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-06-1993>
  (17° het Handvest : de wet van 11 april 1995 tot invoering van het " handvest " van de sociaal verzekerde.) <MB 1999-04-30/35, art. 1, 047; Inwerkingtreding : 01-06-1999>
  18° [5 ...]5
  [3 19° onderbrekingsuitkeringen : de uitkeringen die door de Rijksdienst worden toegekend in toepassing van artikel 7, § 1, derde lid, l, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, alsmede de uitkeringen die door de bevoegde gewest- of gemeenschapsinstellingen worden toegekend in het kader van een regeling die ingevolge artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming in de plaats treedt van de regeling bedoeld in het voormelde artikel 7, § 1, derde lid, l;]3
  [5 20° kunstwerker: werknemer die door de kunstwerkcommissie als dusdanig is erkend en die beschikt over een geldig kunstwerkattest;]5
  [5 21° Kunstwerkcommissie: de commissie bedoeld in de wet [6 van 16 december 2022]6 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers;]5
  [5 22° individueel kunstwerkattest: het kunstwerkattest "plus" en het kunstwerkattest "starter" die door de kunstwerkcommissie afgeleverd worden;]5
  [5 23° kunstwerkuitkering: de uitkering die wordt toegekend aan de werknemer bedoeld in 20° en die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in hoofdstuk XII van het koninklijk besluit.]5
  ----------
  (1)<MB 2011-12-28/30, art. 1, 094; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<MB 2014-02-07/09, art. 1, 101; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
  (3)<MB 2015-07-17/07, art. 1, 106; Inwerkingtreding : 01-08-2015. Zie ook art. 5>
  (4)<MB 2017-10-08/08, art. 1, 114; Inwerkingtreding : 16-11-2017>
  (5)<KB 2022-07-30/10, art. 30, 125; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
  (6)<MB 2023-06-02/01, art. 1, 126; Inwerkingtreding : 18-06-2023>

HOOFDSTUK II. [1 - Bepalingen ter uitvoering van artikel 18 van het koninklijk besluit, betreffende het aantal van de uitbetalingsbureaus van de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen.]1   ----------   (1)
Art.2. <MB 1992-06-30/31, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-06-1992> Een uitbetalingsbureau van de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen wordt opgericht in de volgende gemeenten :
  Aalst, Aarlen, Antwerpen, Bergen, Brugge, Brussel, Charleroi, Couvin, Diest, Doornik, Eigenbrakel, Eupen, Gent, Halle, Hasselt, Hoei, Kortrijk, La Louvière, Leuven, Luik, Mechelen, Moeskroen, Mol, Namen, Neerpelt, (Nijvel), Oostende, Oudenaarde, Roeselare, Sint-Niklaas, Tongeren, Turnhout, Verviers, Waver, Zottegem. <MB 1992-06-30/31, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-06-1992>

Art.3.
  <Opgeheven bij MB 2024-05-15/07, art. 2, 130; Inwerkingtreding : 30-05-2024>

HOOFDSTUK III. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 24 van het koninklijk besluit, betreffende de informatieopdracht van de uitbetalingsinstellingen.
Art.4. <MB 1999-04-30/35, art. 2, 047; Inwerkingtreding : 01-06-1999> Om zich van de in artikel 24, § 1, vierde lid, 1° van het koninklijk besluit voorgeschreven opdracht inzake kennisgeving te kwijten moet de uitbetalingsinstelling aan de werkloze een document bezorgen dat ten minste de navermelde gegevens bevat :
  1° de refertes van het dossier, inzonderheid het identificatienummer voor de sociale zekerheid van de werkloze;
  2° de bruto-dagbedragen waarop de werkloze, behoudens wijziging in zijn situatie, gerechtigd is op grond van de uitkeringskaart, indien hij de toekenningsvoorwaarden blijft vervullen, alsmede de periodes tijdens dewelke deze bedragen gelden;
  3° een verklarende tekst, waarvan de inhoud door de Rijksdienst werd goedgekeurd, die algemene informatie bevat, inzonderheid de voorwaarden om werkelijk uitkeringen te kunnen genieten, het uitkeringsstelsel en de berekeningswijze van het bedrag van de uitkering voor een beschouwde maand; deze tekst moet niet worden toegevoegd indien deze reeds voorheen in toepassing van artikel 136 van het koninklijk besluit werd overgemaakt;
  4° de beroepsmogelijkheid bij de arbeidsrechtbank door een ondertekend geschrift dat aangetekend verzonden wordt of op de griffie wordt afgegeven, binnen een termijn van 3 maanden ingaande na de kennisgeving, het adres van de bevoegde arbeidsrechtbank, de mogelijkheid persoonlijk voor de rechtbank te verschijnen of zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat, door een representatieve werknemersorganisatie of eventueel door een familielid en het feit dat de werknemer in de regel geen gerechtskosten moet betalen;
  5° de mogelijkheid opheldering te verkrijgen omtrent de beslissing en omtrent de uitkering voor een beschouwde maand bij de informatiedienst van de uitbetalingsinstelling, waarbij vermeld wordt waar en wanneer deze dienst bereikt kan worden.
  Om zich van de in artikel 24, § 1, vierde lid, 2° van het koninklijk besluit voorgeschreven opdracht inzake kennisgeving te kwijten moet de uitbetalingsinstelling aan de werkloze een document bezorgen dat ten minste de navermelde gegevens bevat :
  1° de gegevens vermeld in het vorige lid, 1°, 4° en 5°;
  2° de vaststelling dat er onverschuldigde bedragen zijn betaald, het totale bedrag van deze onverschuldigde betaling, de wijze waarop dit bedrag werd berekend en de in aanmerking genomen verjaringstermijn;
  3° de inhoud en de refertes van de bepalingen in strijd waarmee de betalingen werden verricht;
  4° de in het kader van artikel 164 meegedeelde motieven van de uitschakeling of verwerping, die de uitbetalingsinstelling weergeeft in begrijpelijke taal, of een door haar opgestelde motivering indien zij bedragen inhoudt op betalingen die zij verricht vooraleer de beslissing tot uitschakeling of verwerping aan haar werd meegedeeld;
  5° de mogelijkheid om een met redenen omkleed voorstel tot terugbetaling in schijven voor te leggen;
  6° in de gevallen die de Rijksdienst bepaalt, de mogelijkheid tot beroep bij de directeur op grond van artikel 167, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit indien de uitbetalingsinstelling uitkeringen terugvordert ingevolge een verwerping of een uitschakeling van uitgaven, die uitsluitend te wijten is aan een fout van de uitbetalingsinstelling.

HOOFDSTUK IIIbis. - (Ingevoegd bij ) Bepalingen ter uitvoering van artikel 26bis van het koninklijk besluit, bevattende algemene bepalingen.
Art. 4bis. (Ingevoegd bij <MB 1999-04-30/35, art. 3, Inwerkingtreding : 01-06-1999>) De kennisgeving bedoeld in artikel 26bis, § 2, eerste lid, 2° tot 4° en 6° van het koninklijk besluit moet naast de motivering inzonderheid de navermelde gegevens bevatten :
  1° de refertes van het dossier, inzonderheid het identificatienummer voor de sociale zekerheid van de werkloze;
  2° de beroepsmogelijkheid bij de arbeidsrechtbank door een ondertekend geschrift dat aangetekend verzonden wordt of op de griffie wordt afgegeven, binnen een termijn van 3 maanden ingaande na de kennisgeving, het adres van de bevoegde arbeidsrechtbank, de mogelijkheid persoonlijk voor de rechtbank te verschijnen of zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat, door een representatieve werknemersorganisatie of eventueel door een familielid en het feit dat de werknemer in de regel geen gerechtskosten moet betalen;
  3° de mogelijkheid bij de informatiedienst van de uitbetalingsinstelling opheldering te verkrijgen omtrent de beslissing;
  4° indien het een beslissing tot terugvordering betreft, bovendien :
  a) de vaststelling dat er onverschuldigde bedragen zijn betaald, alsmede, indien dit reeds gekend is, het totale bedrag van de onverschuldigde betaling, de wijze waarop dit bedrag werd berekend en de in aanmerking genomen verjaringstermijn; indien dit bedrag pas meegedeeld kan worden na het afsluiten van de verificatieprocedure bedoeld in artikel 164 van het koninklijk besluit, gaat de termijn om beroep in te stellen bij de arbeidsrechtbank tegen de beslissing tot terugvordering en tegen het bedrag van de terugvordering slechts in vanaf de datum van deze latere mededeling;
  b) de inhoud en de refertes van de bepalingen in strijd waarmee de betalingen werden verricht;
  c) de mogelijkheid om een met redenen omkleed voorstel tot terugbetaling in schijven voor te leggen;
  d) de mogelijkheid voor de Rijksdienst om van de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen af te zien en de procedure die hiervoor moet worden gevolgd.

HOOFDSTUK IV. - Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 28 en 34 van het koninklijk besluit betreffende de vaststelling van het refertemaandloon.
Art.5. <MB 1993-01-12/33, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-02-1993> Het refertemaandloon bedoeld in artikel 28, § 2, van het koninklijk besluit is gelijk aan :
  1° (voor de werknemer die ten minste 21 jaar is, het gemiddeld minimum maandinkomen gewaarborgd aan de werknemers die 21 jaar oud zijn en geen anciënniteit hebben in de onderneming die hen tewerkstelt, bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit;) <MB 1994-02-22/31, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 01-04-1994>
  2° voor de werknemer die minder dan 21 jaar is, het gemiddeld minimum maandinkomen bepaald voor een werknemer van 18 jaar bij collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen voor werknemers onder de 21 jaar die tewerkgesteld zijn aan werkzaamheden of in sectoren die van geen paritair comité afhangen of die afhangen van een paritair comité dat niet is samengesteld, algemeen verbindend verklaard is bij koninklijk besluit.

HOOFDSTUK IVbis. [1 Bepalingen ter uitvoering van artikel 36, § 1/1, van het koninklijk besluit, betreffende de vaststelling van een lijst van diploma's en getuigschriften.]1   ----------   (1)
Art.6.[1 De lijst van diploma's en getuigschriften en attesten bedoeld in artikel 36, § 1/1, eerste lid, 3° van het koninklijk besluit, is opgenomen als bijlage bij dit besluit.]1
  ----------
  (1)<MB 2015-09-23/06, art. 1, 107; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

HOOFDSTUK V. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 37 van het koninklijk besluit, betreffende de toelaatbaaheidsvoorwaarden.
Afdeling I. - Berekening van arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen.
Onderafdeling I. - Algemene regelen.
Art.7. (Voor een ononderbroken voltijdse tewerkstelling gedurende een volledig kwartaal worden 78 arbeidsdagen in rekening gebracht.
  In de gevallen niet bedoeld in het eerste lid wordt voor een voltijdse tewerkstelling het aantal arbeidsdagen bekomen door toepassing van de volgende formule :
  A/R x 6, waarbij
  A overeenstemt met het aantal dagen waarop arbeidsprestaties werden verricht overeenkomstig artikel 37 van het koninklijk besluit
  R overeenstemt met de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur uitgedrukt in dagen,
  en waarbij het aldus bekomen aantal dagen gemiddeld per kwartaal 78 niet mag overschrijden.
  Voor een deeltijdse tewerkstelling wordt het aantal arbeidsdagen bekomen door het aantal arbeidsuren te delen door één zesde van deze van de maatpersoon. Het bekomen quotiënt wordt afgerond naar de hogere eenheid. Het aldus bekomen aantal dagen mag echter gemiddeld per kwartaal 78 niet overschrijden.
  Wordt toepassing gemaakt van de bepaling van artikel 37, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit, dan mag het aantal dagen dat in rekening wordt gebracht voor het kwartaal waarin de referteperiode aanvangt, niet meer bedragen dan het aantal dagen berekend vanaf de dag waarop de referteperiode aanvangt tot de laatste dag van het betreffende kwartaal, met uitsluiting van de zondagen.) <MB 2003-01-10/34, art. 1, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder arbeidsuren verstaan de uren waarmee rekening werd gehouden voor de berekening van de bijdragen voor de sociale zekerheid, sector werkloosheid.
  (Lid 4 opgeheven) <MB 2001-06-14/34, art. 1, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art.8. <MB 2003-01-10/34, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2006> Voor de vrijwillig deeltijdse werknemer wordt het aantal halve arbeidsdagen bekomen door het aantal dagen berekend overeenkomstig deze afdeling te vermenigvuldigen met twee. Het aldus bekomen aantal halve arbeidsdagen mag echter gemiddeld per kwartaal 78 niet overschrijden.

Onderafdeling II. - Bijzondere regelen.
Art.9.[2 Voor de toepassing van dit artikel moet worden verstaan onder:
   1° A: het aantal effectieve of gelijkgestelde arbeidsdagen die in aanmerking worden genomen door de betrokken gemeenschap voor de berekening van de uitgestelde bezoldiging van de betrokken leerkracht;
   2° de eerste werkdag van de periode van de zomervakantie:
   a) wanneer de betrokken gemeenschap een variabele schoolkalender gebruikt in de zin van 5°: de maandag van de eerste volledige week van de zomervakantie;
   b) wanneer de betrokken gemeenschap een vaste schoolkalender gebruikt in de zin van 6°: de eerste werkdag van de eerste volledige maand van de zomervakantie;
   3° B: de periode die aanvangt op de eerste werkdag van de periode van de zomervakantie in de zin van 2° en die eindigt op de laatste dag van de periode van de zomervakantie zoals bepaald door de betrokken gemeenschap;
   4° C: de periode van het schooljaar, de zomervakantie niet meegerekend, die aanvangt op de eerste werkdag van het schooljaar zoals bepaald door de betrokken gemeenschap en die eindigt de dag vóór de eerste werkdag van de periode van de zomervakantie in de zin van 2°;
   5° variabele schoolkalender: een kalender in het kader waarvan de periodes van het schooljaar en de zomervakantie beginnen en eindigen op variabele data in functie van de kalenderjaren;
   6° vaste schoolkalender: een kalender in het kader waarvan de periodes van het schooljaar en de zomervakantie beginnen en eindigen op vaste data, ongeacht het kalenderjaar.]2
  [1 Voor de leerkracht, tewerkgesteld in een onderwijsinstelling opgericht of gesubsidieerd door een Gemeenschap, wordt het aantal in rekening gebrachte arbeidsdagen bekomen overeenkomstig artikel 7.
  [2 Voor de leerkracht die een uitgestelde bezoldiging ontvangt voor de zomervakantieperiodes, wordt het aantal dagen bedoeld in het tweede lid, verhoogd met het aantal dagen dat wordt verkregen door de formule A*Q/S*B/C.
   Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten van het resultaat van de formule B/C.
   De periodes bedoeld in eerste lid, 3° en 4°, worden uitgedrukt op basis van de schoolkalender die door de betrokken gemeenschap is aangenomen en waaraan de betrokken leerkracht is onderworpen, namelijk:
   1° in weken als de gemeenschap een variabele schoolkalender gebruikt;
   2° in maanden als de gemeenschap een vaste schoolkalender gebruikt.
   De berekening bedoeld in het derde lid wordt uitgevoerd voor elke tewerkstelling die recht geeft op de uitgestelde bezoldiging. Het vijfde cijfer na de komma van het resultaat van elke berekening wordt weggelaten. Het geheel van de resultaten wordt vervolgens samengeteld en het uiteindelijke resultaat wordt afgerond naar de hogere eenheid.]2]1
  (Voor de vrijwillig deeltijdse leerkracht wordt het aantal halve arbeidsdagen bekomen door het aantal dagen berekend overeenkomstig [1 de voorgaande leden]1 te vermenigvuldigen met twee. Het aldus bekomen aantal halve arbeidsdagen mag echter gemiddeld per kwartaal 78 niet overschrijden.) <MB 2003-01-10/34, art. 3, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
  [2 Voor de leerkracht die in de loop van eenzelfde schooljaar werd onderworpen aan verschillende schoolkalenders, wordt de berekening bedoeld in het derde lid apart uitgevoerd voor elke schoolkalender. De resultaten worden opgeteld.
   Het resultaat dat overeenkomstig dit artikel wordt verkregen, mag echter gemiddeld per kwartaal 78 niet overschrijden.]2
  ----------
  (1)<MB 2016-05-19/02, art. 1, 111; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<MB 2023-06-08/02, art. 1, 127; Inwerkingtreding : 19-06-2023>

Art.10.
  <Opgeheven bij KB 2022-07-30/10, art. 31, 125; Inwerkingtreding : 01-10-2022>

Art.11. Voor de houthakker die per taak wordt bezoldigd wordt het aantal arbeidsdagen door het tijdens de referteperiode ontvangen brutoloon te delen door (11,65 EUR). Het bekomen quotiënt wordt afgerond naar de hogere eenheid. <MB 2001-11-30/31, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  Het aldus bekomen aantal arbeidsdagen mag echter niet meer bedragen dan het aantal dagen begrepen in de periode van tewerkstelling, met uitzondering van de zondagen.

Art.12. <MB 1997-06-20/32, art. 3, 038; Inwerkingtreding : 01-03-1997> Voor de huisarbeider die een stuk- of een taakloon ontvangt wordt het aantal arbeidsdagen bekomen door het tijdens de referteperiode ontvangen brutoloon waarmee rekening werd gehouden voor de berekening van de bijdragen voor de sociale zekerheid, sector werkloosheid, te delen door 1/26ste van het refertemaandloon bedoeld in artikel 5. Het bekomen quotiënt wordt afgerond naar de hogere eenheid.
  Het aldus bekomen aantal arbeidsdagen mag echter niet meer bedragen dan het aantal dagen begrepen in de periode tijdens dewelke de huisarbeider verbonden is door een arbeidsovereenkomst, met uitzondering van de zondagen, verminderd met het voor deze periode in rekening gebrachte aantal gelijkgestelde dagen.

Art.13. (Opgeheven) <MB 1999-06-11/41, art. 2, 049; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Afdeling II. - Voorwaarden waaronder de inhoudingen voor de sociale zekerheid geacht worden te zijn verricht en uitwerking van de regularisaties van bijdragen voor sociale zekerheid en van lonen.
Art.14. Komen niet in aanmerking voor de berekening van het vereiste aantal arbeidsdagen, de arbeidsprestaties verricht in een niet onder de sociale zekerheid, sector werkloosheid, vallend beroep of onderneming, zelfs als de inhoudingen werden verricht.

Art.15. De arbeidsdagen die bij toepassing van artikel 37, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit niet in aanmerking konden genomen worden wegens onvoldoende loon, komen in aanmerking met uitwerking op datum van de uitkeringsaanvraag, indien de werknemer het bewijs levert dat de werkgever hem het aanvullend loon werkelijk heeft uitbetaald en de bijdragen voor de sociale zekerheid, met inbegrip van de sector werkloosheid, ingehouden heeft.
  (In afwijking van het vorige lid komen de bewuste arbeidsdagen eveneens in aanmerking met uitwerking op de datum van de uitkeringsaanvraag, als de werknemer bewijst dat hij al het mogelijke gedaan heeft om uitbetaling van het aanvullend loon te verkrijgen, doch dat die uitbetaling niet is kunnen geschieden onder meer omdat de verjaring is ingetreden, doordat de werkgever niet meer bereikbaar is, of onvermogend, of doordat het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers niet kan tegemoetkomen of niet langer kan tegemoetkomen omdat de grensbedragen ten belope waarvan het fonds tegemoetkomt, bereikt zijn.) <MB 2007-03-01/32, art. 1, 081; Inwerkingtreding : 01-01-2006>

Art.16. De werknemer op wiens loon de voorgeschreven inhoudingen voor de sociale zekerheid, met inbegrip van de sector werkloosheid, verricht werden, voldoet aan de bepalingen van artikel 37, § 1, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit, zelfs als de werkgever niet de vereiste stortingen bij de bevoegde instelling gedaan heeft.
  De werknemer op wiens loon de voorgeschreven inhoudingen voor de sociale zekerheid niet, of slechts ten dele werden verricht, wordt geacht te voldoen aan de bepalingen van artikel 37, § 1, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit indien gelijktijdig voldaan is aan de volgende voorwaaden :
  1° de arbeidsprestaties werden verricht in een onder de sociale zekerheid, sector werkloosheid, vallend beroep of onderneming;
  2° de werknemer heeft zich bij de bevoegde inspectiedienst over het verzuim van zijn werkgever beklaagd of zijn vakorganisatie heeft de werkgever, bij ter post aangetekend schrijven, verzocht zijn verplichtingen na te leven.

Art.17. Wanneer niet voldaan werd aan de voorwaarden van artikel 16, tweede lid, 2°, worden de arbeidsdagen waavoor een loon werd betaald waarop de voorgeschreven inhoudingen voor de sociale zekerheid, niet of slechts ten dele werden verricht, niettemin in aanmerking genomen, met uitwerking op de datum van de uitkeringsaanvraag, indien gelijktijdig voldaan is aan de volgende voorwaarden :
  1° de arbeidsprestaties werden verricht in een onder de sociale zekerheid, sector werkloosheid, vallend beroep of onderneming;
  2° de werknemer levert het bewijs dat de werkgever werkelijk de ontbrekende inhoudingen aan de bevoegde instelling heeft gestort.

HOOFDSTUK V. - Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 45, 46, 51 en 55 van het koninklijk besluit, betreffende de vereiste onvrijwillig zonder arbeid en zonder loon te zijn.
Afdeling I. - Zonder loon zijn.
Art.18. <MB 2006-07-31/31, art. 1, 077; Inwerkingtreding : 01-08-2006> § 1. Een werkloze kan, mits akkoord van de directeur, een vrijwillige en gratis activiteit voor een privé-persoon uitoefenen, indien deze activiteit niet plaats vindt in de professionele sfeer en de activiteit het voorwerp uitgemaakt heeft van een voorafgaandelijke aangifte bij het werkloosheidsbureau.
  De voorafgaandelijke aangifte bedoeld in het vorig lid moet schriftelijk worden gedaan en de identiteit van de partijen, de aard, de duur, de frequentie en de plaats van het werk vermelden en door beide partijen ondertekend worden.
  Deze voorafgaandelijke aangifte kan terzijde geschoven worden wanneer zij door ernstige, nauwkeurige en overeenstemmende vermoedens wordt tegengesproken.
  § 2. Het akkoord van de directeur geldt voor onbepaalde duur, behalve indien :
  1° de activiteit volgens de aangifte slechts uitgeoefend wordt gedurende een bepaalde duur, in welk geval het akkoord voor een bepaalde duur geldt;
  2° de directeur het noodzakelijk acht na verloop van 12 maanden in functie van de criteria opgenomen in § 3, opnieuw na te gaan of de activiteit nog als vrijwilligerswerk kan beschouwd worden, in welk geval de aangifte geldt voor een periode van twaalf maanden. In geval van verdere uitoefening van het vrijwilligerswerk na deze twaalf maanden moet de werkloze een nieuwe aangifte indienen overeenkomstig § 1.
  Bij gebrek aan beslissing binnen een termijn van 12 werkdagen na de ontvangst van een volledige aangifte, wordt de uitoefening van de onbezoldigde activiteit met behoud van uitkeringen, geacht aanvaard te zijn.
  Een eventuele beslissing houdende een verbod of een beperking, heeft slechts gevolgen voor de toekomst, behalve indien de activiteit niet onbezoldigd was.
  § 3. De directeur kan zijn akkoord weigeren, inzonderheid wanneer de tewerkstelling of haar verlenging tot gevolg zou hebben dat de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt van de werkloze beduidend zou verminderen of wanneer de activiteit gezien haar aard, omvang en frequentie of gezien het kader waarin zij wordt uitgeoefend, niet of niet langer de kenmerken vertoont van een activiteit die gewoonlijk door vrijwilligers wordt verricht.
  § 4. Een vergoeding of een materieel voordeel, toegekend aan een werkloze, wordt voor de toepassing van artikel 45, eerste lid, 2°, en van artikel 46 van het koninklijk besluit buiten beschouwing gelaten indien de navermelde voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
  1° het voordeel wordt toegekend in het kader van activiteiten die de werkloze verricht ten bate van een privé-persoon of sportieve activiteiten als amateuristische sportbeoefenaar;
  2° het voordeel dekt de kosten die door de werkloze in het kader van de voormelde activiteit werden gemaakt of het voordeel wordt door de fiscale wetgeving beschouwd als een niet belastbaar voordeel;
  3° er werd voldaan aan de vereisten van §§ 1 tot 3 of de Rijksdienst heeft op eigen initiatief of op vraag van een belanghebbende overheid of vereniging, voorafgaandelijk op algemene wijze vastgesteld dat de betreffende activiteiten beantwoorden aan de omschrijving van punt 1° en dat de voordelen die worden toegekend in het kader van de betreffende activiteit voldoen aan de vereisten van punt 2°.
  In de situatie bedoeld in het eerste lid, 3°, kan de Rijksdienst zijn algemene toelating afhankelijk stellen van de naleving van bepaalde voorwaarden; daarbij kan beslist worden dat bepalingen van § 1 inzake de aangifte en van de §§ 2 en 3 inzake het akkoord van de directeur, verder toepasselijk blijven.

Art.19.[1 [3 De voordelen die toegekend zijn in het kader van, tijdens of ten gevolge van een opleiding, studies, een stage of een leertijd, worden niet beschouwd als loon in de zin van artikel 46, § 1, eerste lid, 6°, van het koninklijk besluit, in hoofde van de werkloze die, overeenkomstig artikel 152quinquies van het koninklijk besluit, deze studies, opleiding,stage of leertijd mag volgen met behoud van de uitkeringen voor zover hij de studies, opleiding, stage of leertijd effectief volg]3.
   De voordelen die toegekend zijn in het kader van, tijdens of ten gevolge van een opleiding, studies, een stage of een leertijd, worden niet beschouwd als loon in de zin van artikel 46, § 1, eerste lid, 6°, van het koninklijk besluit, in hoofde van de persoon met wie de werkloze samenwoont [3 ...]3.
   [3 ...]3
  [3 ...]3
  [3 ...]3
   [3 ...]3
   [3 ...]3
   In afwijking van de vorige leden, wordt een studiebeurs waarop inhoudingen voor de sociale zekerheid worden verricht wel als een loon beschouwd.
   In afwijking [2 van het eerste [3 en tweede]3]2, worden de voordelen die toegekend zijn in het kader, tijdens of ten gevolge van een opleiding, studies, een stage of een leertijd, beschouwd als loon in hoofde van de werkloze en in hoofde van de persoon met wie de werkloze samenwoont wanneer de activiteit die deze voordelen verschaft, wordt uitgeoefend in het kader van een arbeidsovereenkomst of wordt uitgeoefend als zelfstandige.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-10-08/08, art. 2, 114; Inwerkingtreding : 16-11-2017>
  (2)<MB 2019-06-23/06, art. 1, 120; Inwerkingtreding : 15-07-2019>
  (3)<MB 2022-06-21/06, art. 1, 123; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.20.<MB 1996-12-13/35, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 01-01-1997> De werkloze moet de dagen die gedekt zijn door vakantiegeld ten laatste uitputten in de maand december van het jaar dat volgt op het vakantiedienstjaar. De door vakantiegeld gedekte dagen mogen niet uitgeput worden tijdens periodes van volledige werkloosheid die niet vergoedbaar zijn in toepassing van artikel 46 van het koninklijk besluit ingevolge het ontvangen van een vergoeding wegens de beëindiging van een arbeidsovereenkomst of in toepassing van artikel 55, 7° van het koninklijk besluit ingevolge de gelijkstelling van de zaterdag met een niet vergoedbare dag.
  (De in artikel 38, derde lid, voorziene vrijstelling voor vakantiedagen die niet gedekt zijn door vakantiegeld kan slechts toegekend worden nadat de werkloze de dagen die gedekt zijn door vakantiegeld heeft uitgeput.) <MB 2006-03-05/37, art. 1, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<MB 2016-05-19/02, art. 2, 111; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<MB 2023-06-08/02, art. 2, 127; Inwerkingtreding : 19-06-2023>

Art.20/1. [1 § 1. Voor de toepassing van dit artikel moet worden verstaan onder:
   1° x: het aantal dagen, in een zesdagenstelsel, gedekt door een arbeidsovereenkomst voor alle uitgevoerde tewerkstellingen in een onderwijsinstelling opgericht of gesubsidieerd door een gemeenschap die een variabele schoolkalender gebruikt in de zin van artikel 9, 5°, en die door de betrokken gemeenschap in rekening worden gebracht voor de berekening van een uitgestelde bezoldiging, vermenigvuldigd met Q/S. Het vijfde cijfer na de komma van deze factor x wordt weggelaten;
   2° y: het aantal dagen, in een zesdagenstelsel, gedekt door een arbeidsovereenkomst voor alle uitgevoerde tewerkstellingen in een onderwijsinstelling opgericht of gesubsidieerd door een gemeenschap die een vaste schoolkalender gebruikt in de zin van artikel 9, 6°, en die door de betrokken gemeenschap in rekening worden gebracht voor de berekening van een uitgestelde bezoldiging; vermenigvuldigd met Q/S. Het vijfde cijfer na de komma van deze factor y wordt weggelaten;
   3° eerste werkdag van de periode van de zomervakantie:
   a) wanneer de betrokken gemeenschap een variabele schoolkalender gebruikt in de zin van artikel 9, 5°: de maandag van de eerste volledige week van de zomervakantie;
   b) wanneer de betrokken gemeenschap een vaste schoolkalender gebruikt in de zin van artikel 9, 6°: de eerste werkdag van de eerste volledige maand van de zomervakantie;
   4° z: het aantal kalenderdagen dat valt in de periode vanaf de eerste werkdag van de periode van de zomervakantie in de zin van 3° die het vroegste begint, tot de dag vóór de eerste werkdag van de periode van de zomervakantie in de zin van 3°, die het laatst begint;
   5° X: het aantal dagen in een zesdagenstelsel dat vervat zit in de periode van het schooljaar, de zomervakantie niet meegerekend, zoals bepaald door de betrokken gemeenschap die een variabele schoolkalender gebruikt in de zin van artikel 9, 5°;
   6° Y: het aantal dagen in een zesdagenstelsel dat vervat zit in de periode van het schooljaar, de zomervakantie niet meegerekend, zoals bepaald door de betrokken gemeenschap die een vaste schoolkalender gebruikt in de zin van artikel 9, 6°;
   7° de periode van de zomervakantie die het vroegste begint: de periode van de zomervakantie die volgens de kalender van de verschillende betrokken gemeenschappen het vroegst in het jaar begint;
   8° de periode van de zomervakantie die het laatste begint: de periode van de zomervakantie die volgens de kalender van de verschillende betrokken gemeenschappen het laatst in het jaar begint;
   9° de periode van de zomervakantie die het vroegste eindigt: de periode van de zomervakantie die volgens de kalender van de verschillende betrokken gemeenschappen het vroegst in het jaar eindigt.
   § 2. De leerkracht die is tewerkgesteld in een onderwijsinstelling opgericht of gesubsidieerd door een gemeenschap, moet de dagen uitputten die gedekt zijn door de uitgestelde bezoldiging die verschuldigd is voor een zomervakantieperiode vanaf de eerste werkdag van de periode van de zomervakantie, zoals bepaald door de betrokken gemeenschap.
   Bij gebrek aan een uitdrukkelijk bepaalde zomervakantieperiode door de betrokken gemeenschap, worden de dagen gedekt door de bezoldiging bedoeld in het eerste lid, uitgeput vanaf de eerste werkdag na het einde van de arbeidsovereenkomst die recht geeft op de uitgestelde bezoldiging en die ten vroegste gelegen op de eerste werkdag van de maand juli.
   Het aantal dagen bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op basis van de formule A*Q/S*B/C bedoeld in artikel 9, derde lid.
   Indien de leerkracht een volledige jaarwedde heeft genoten als voltijdse leerkracht in de zin van artikel 28, § 1, van het koninklijk besluit, wordt dat aantal dagen evenwel geacht de volledige zomervakantieperiode te dekken zoals bepaald door de betrokken gemeenschap.
   § 3. Voor de leerkracht die in de loop van eenzelfde schooljaar is onderworpen aan verschillende schoolkalenders zoals bedoeld in artikel 9, wordt de berekening bedoeld in paragraaf 2, derde lid apart uitgevoerd voor elke schoolkalender. De resultaten worden opgeteld.
   In afwijking van paragraaf 2, eerste lid, indien de leerkracht die geen volledige jaarwedde heeft genoten in de zin van paragraaf 2, vierde lid, in de loop van eenzelfde schooljaar werd onderworpen aan verschillende schoolkalenders zoals bedoeld in artikel 9, worden de dagen die gedekt zijn door de uitgestelde bezoldiging die verschuldigd is voor een zomervakantieperiode uitgeput vanaf de eerste werkdag na de periode die bestaat uit een aantal dagen dat gelijk is aan het resultaat van de formule z*x/(x+y) die aanvangt vanaf de eerste werkdag van de zomervakantieperiode die het vroegste begint.
   Het verkregen resultaat in het tweede lid wordt naar de lagere eenheid afgerond.
   Voor de toepassing van paragraaf 2, vierde lid, indien de leerkracht in de loop van eenzelfde schooljaar werd onderworpen aan verschillende schoolkalenders zoals bedoeld in artikel 9, moet worden verstaan onder:
   1° de volledige zomervakantieperiode: de periode waarvan de begindatum wordt bepaald overeenkomstig de voorgaande leden en waarvan de einddatum overeenkomt met de laatste dag gedekt door een uitgestelde bezoldiging voor de periode van de zomervakantie bepaald overeenkomstig de voorgaande leden en die ten vroegste valt op de laatste werkdag van de periode van de zomervakantie die het vroegste eindigt.
   2° de leerkracht die een volledige jaarwedde heeft genoten als voltijdse leerkracht: de leerkracht die een wedde heeft genoten voor een schooljaar waarvoor het resultaat van de formule x/X + y/Y ten minste gelijk is aan 1.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2023-06-08/02, art. 3, 127; Inwerkingtreding : 19-06-2023>


Art.21. <MB 1996-12-13/35, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 01-01-1997> Aan de volledig werkloze wordt geen uitkering toegekend voor de zaterdag indien hij zich bevindt in één van de volgende situaties :
  1° hij ontving voor de beschouwde week een loon dat overeenstemt met een voltijdse arbeidsregeling;
  2° zowel de voorafgaande vrijdag als de daaropvolgende maandag zijn niet vergoedbaar;
  3° de zaterdag volgt aansluitend op vijf niet vergoedbare dagen;
  4° in de beschouwde week te rekenen vanaf de zondag zijn er ten minste vier dagen waarvoor de werkloze overeenkomstig artikel 44 geen recht heeft op uitkeringen.
  Aan de volledig werkloze kan slechts een halve uitkering toegekend worden voor de zaterdag indien er in de beschouwde week, te rekenen vanaf de zondag, twee of drie dagen zijn waarvoor de werkloze overeenkomstig artikel 44 geen recht heeft op uitkeringen.
  Voor de toepassing van het eerste lid, 2° tot 4° en van het tweede lid, wordt een door vakantiegeld gedekte dag die gelegen is in een periode van volledige werkloosheid beschouwd als een vergoedbare dag.
  Voor de toepassing van het eerste lid, 4° en van het tweede lid, wordt geen rekening gehouden met de dagen die gelegen zijn in een periode waarvoor een inkomensgarantie-uitkering werd toegekend en evenmin, indien de werkloze voor de voorgaande maand geen uitkeringen ontving als volledig werkloze, met de dagen gelegen vóór de eerste vergoedbare dag in de beschouwde maand.
  De bepaling van het eerste lid, 2° en 4° en van het tweede lid gelden evenwel niet ten aanzien van de werknemer die gewoonlijk arbeidsprestaties verricht overeenkomstig de zesdaagse werkweek en die ten gevolge van dergelijke arbeidsprestaties op de vermelde dagen niet vergoedbaar is.

Afdeling II. - Criteria van de passende dienstbetrekking.
Art.22. Het passend karakter van een dienstbetrekking wordt inzonderheid vastgesteld op grond van de navermelde criteria.
  (Is echter zonder invloed op het passend karakter van de dienstbetrekking de omstandigheid dat de arbeidsregeling normaal gemiddeld geen 35 arbeidsuren per week omvat.) <MB 1993-05-27/30, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-06-1993>

Art.23.[1 Een dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd indien zij niet overeenstemt met het aangeleerd beroep, noch met het gewoon beroep, noch met een aanverwant beroep :
   1° tijdens de eerste drie maanden van werkloosheid, indien de werknemer de leeftijd van 30 jaar niet heeft bereikt of indien hij een beroepsverleden heeft van minder dan 5 jaar;
   2° tijdens de eerste vijf maanden van werkloosheid, indien de werknemer niet voldoet aan 1°.]1
  [1 Voor de jonge werknemer bedoeld in artikel 36 van het koninklijk besluit vangt de periode van drie maanden aan op het tijdstip waarop hij zich inschrijft als werkzoekende na het einde van zijn studies.]1
  [2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling vaststelt dat de kans op tewerkstelling in het beschouwde beroep zeer gering is, of indien de dienstbetrekking overeenkomstig de vaststelling door de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling, overeenstemt met de competenties en de talenten van de werkzoekende.
   Na het verstrijken van de in het eerste lid vastgestelde termijn is de werknemer, ongeacht het beroep, verplicht elke passende dienstbetrekking te aanvaarden. Voor deze beoordeling van het passend karakter van deze dienstbetrekking wordt rekening gehouden met de geschiktheid en de vorming van de werkzoekende evenals met zijn competenties en talenten.]2
  ----------
  (1)<MB 2011-12-28/31, art. 1, 095; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<MB 2018-01-04/02, art. 1, 118; Inwerkingtreding : 03-02-2018>

Art.24. Een dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd indien :
  1° de bezoldiging niet overeenstemt met de barema's die voorzien zijn bij wettelijke of reglementaire bepaling of bij collectieve arbeidsovereenkomst, of bij ontstentenis daarvan, met het gebruik;
  2° de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake de betaling van de bezoldiging, de arbeidsduur of de arbeidsvoorwaarden door de werkgever op volgehouden wijze niet worden nageleefd;
  3° zij in België wordt uitgeoefend en niet leidt tot een onderwerping, minstens ten dele, aan de sociale zekerheid der arbeiders.

Art.25.§ 1. Een dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd indien zij een gewone dagelijkse afwezigheid uit de gewone verblijfplaats ten gevolge heeft van meer dan 12 uur of indien de dagelijkse duur van de verplaatsing gewoonlijk meer dan 4 uur bedraagt.
  Om de duur van de afwezigheid en van de verplaatsing te bepalen wordt rekening gehouden met de gemeenschappelijke vervoermiddelen en eventueel met de persoonlijke vervoermiddelen die de werknemer normaal kan gebruiken.
  § 2. De duur van de afwezigheid en van de verplaatsing mag langer zijn dan de in § 1 bepaalde duur, wanneer ingevolge de gebruiken van de streek en de mobiliteit van de arbeidskrachten, de werknemers van de streek gewoonlijk lange verplaatsingen moeten doen om hun dienstbetrekking te vervullen en op voorwaarde dat de leeftijd of de gezondheidstoestand van de werknemer geen hinderpaal vormt voor deze verplaatsing.
  § 3. De duur van de afwezigheid of van de verplaatsing kan, zelfs indien zij de in § 1 vermelde grenzen niet overschrijdt, uitzonderlijk als overdreven worden beschouwd wegens de leeftijd of de gezondheidstoestand van de werknemer, indien de dienstbetrekking uitgeoefend moet worden in een plaats die ver van zijn gewone verblijfplaats gelegen is.
  § 4. [1 Indien de afstand tussen de verblijfplaats van de werknemer en de plaats van het werk 60 km niet overschrijdt, wordt geen rekening gehouden met de duur van de afwezigheid en van de verplaatsing.]1
  § 5. Een dienstbetrekking kan als niet passend worden beschouwd indien de verplaatsing naar of van het werk gebeurt in omstandigheden of op uren waardoor de veiligheid van de werknemer in gevaar komt of waaraan in sociaal opzicht ernstige bezwaren verbonden zijn.
  [2 § 6. De in dit artikel bedoelde criteria zijn van toepassing, zonder dat er rekening wordt gehouden met de gewestgrenzen.]2
  ----------
  (1)<MB 2011-12-28/31, art. 2, 095; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<MB 2023-10-10/01, art. 1, 129; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.26. Een dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd indien de nettobezoldiging die deze betrekking oplevert, verminderd met het bedrag van de reiskosten ten laste van de werknemer, en in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag van de uitkering dat de werknemer kan genieten tijdens de duur van de betrekking en van de gezinsbijslag, niet ten minste gelijk is aan het bedrag van de uitkering, na inhouding van de bedrijfsvoorheffing, en in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag van de gezinsbijslag, die de werknemer kan genieten als volledig werkloze.

Art.27. Ten aanzien van de vrijwillig deeltijdse werknemer wordt een dienstbetrekking als niet passend beschouwd indien het gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van de aangeboden betrekking meer bedraagt dan het aantal dat in rekening werd gebracht voor de vaststelling van het uitkeringsstelsel, verhoogd met zes.
  (Tweede lid opgeheven) <MB 2006-06-15/37, art. 1, 076; Inwerkingtreding : 01-07-2006>

Art.28. Ten aanzien van de werknemer waarop artikel 30 van de gecoördineerde wetten van 20 februari 1980 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden van toepassing is, worden de door dit artikel verboden dienstbetrekkingen niet als passend beschouwd.

Art.29. § 1. (Een aangeboden dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd indien zij gewoonlijk aanleiding geeft tot arbeidsprestaties die gelegen zijn tussen 20 uur en 6 uur met uitsluiting van de dienstbetrekkingen waarvan de arbeidsprestaties uitsluitend verricht worden tussen 6 uur en 24 uur en de dienstbetrekkingen waarvan de arbeidsprestaties gewoonlijk aanvangen vanaf 5 uur.) <MB 1996-01-29/31, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  Het voorgaande lid is evenwel niet van toepassing op :
  1° de werknemer die door zijn school- of beroepsopleiding heeft gekozen voor een beroep dat doorgaans nachtprestaties met zich meebrengt;
  2° de werknemer die, door een effectieve en hoofdzakelijke tewerkstelling, een beroep dat doorgaans nachtprestaties met zich meebrengt heeft aangeleerd;
  3° de dienstbetrekkingen aangeboden door werkgevers die niet vallen onder de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 van 23 maart 1990 betreffende de begeleidingsmaatregelen voor ploegarbeid met nachtprestaties alsook voor andere vormen van arbeid met nachtprestaties, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 mei 1990;
  4° de overschakeling naar een arbeidsregeling zoals bedoeld in het eerste lid, van een werknemer die reeds tewerkgesteld is in de onderneming wanneer deze overschakeling geregeld wordt door een collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten volgens de regels bepaald in de artikelen 4 tot 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 van 23 maart 1990.
  (Nochtans wordt, voor de werknemers niet bedoeld in het tweede lid, die een dienstbetrekking bedoeld in het eerste lid aanvaard hebben, deze dienstbetrekking pas als passend beschouwd vanaf de vierde maand van tewerkstelling.) <MB 1997-01-23/31, art. 29, 034; Inwerkingtreding : 25-01-1997>
  § 2. Een dienstbetrekking wordt niet langer als passend beschouwd indien de werknemer de arbeidsovereenkomst beëindigd heeft overeenkomstig artikel 8, § 3, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 van 23 maart 1990.

Art.30. Een dienstbetrekking als grensarbeider die aan een werknemer wordt aangeboden, wordt als passend beschouwd indien de werknemer tijdens zijn recentste 24 maanden van tewerkstelling uitsluitend als grensarbeider heeft gewerkt en voor zover de bezoldiging overeenstemt met de barema's die ter plaatse gelden.
  De Minister kan nochtans, na advies van het beheerscomité, beslissen dat een dienstbetrekking als grensarbeider niet als passend wordt beschouwd wanneer de bezoldiging aanmerkelijk lager ligt dan deze die in België in hetzelfde beroep wordt toegekend.
  Een dienstbetrekking als grensarbeider wordt als passend beschouwd voor de werknemer die niet uitsluitend grensarbeider is in de zin van het eerste lid, wanneer de bezoldiging, (zonodig omgerekend in euro) en verhoogd met de kinderbijslag en al de andere voordelen, ten minste gelijk is aan de voor hetzelfde beroep geldende minimum bezoldiging in België, verhoogd met de kinderbijslag waarop deze weknemer in België recht zou hebben. <MB 2001-11-30/31, art. 3, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art.31.[1 Voor de kunstwerker die de toepassing van hoofdstuk XII van het koninklijk besluit van 25 november 1991 geniet, wordt een betrekking aangeboden in een beroep dat niet tot de kunstsector behoort als niet passend beschouwd.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-07-30/10, art. 32, 125; Inwerkingtreding : 01-10-2022>

Art.32. Zonder invloed op het passend karakter van de dienstbetrekking zijn :
  1° overwegingen van familiale aard, inzonderheid kinderlast, behoudens wanneer zij een zwaar beletsel vormen; onder zwaar beletsel wordt verstaan een uitzonderlijke gebeurtenis, onafhankelijk van de wil van de werknemer, die zijn tewerkstelling tijdelijk onmogelijk maakt;
  2° het feit dat de werknemer eerstdaags het werk zal hervatten in een andere dienstbetrekking, behalve indien hij op het ogenblik van het aanbod het bewijs levert dat hij werkelijk in dienst getreden is; bovendien moet hij het bewijs leveren dat die indiensttreding ten laatste binnen de acht dagen heeft plaatsgehad;
  3° voor de minderjarige, het verzet van de ouders of de voogd tegen de uitoefening van een dienstbetrekking, dat niet op ernstige redenen is gesteund.

Art. 32bis. <ingevoegd bij MB 1994-08-04/31, art. 1, 023; Inwerkingtreding : onbepaald > Het passend karakter van een activiteit die uitgeoefend wordt in het kader van een plaatselijk werkgelegenehdisagentschap, wordt bepaald, rekening houdend met de criteria opgenomen in de onderhavige afdeling, met uitsluiting van artikel 24.
  De activiteit wordt evenwel als niet passend beschouwd indien :
  1° de wettelijke of reglementaire bepalingen inzake de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, inzake arbeidsduur of inzake arbeidsvoorwaarden door de begunstigde op volgehouden wijze niet worden nageleefd;
  2° de activiteit wordt uitgevoerd tussen 18 uur en 7 uur of tijdens het weekend of een feestdag;
  3° de activiteit niet uitgeoefend wordt in de gemeente waarin de werkloze verblijft en de verplaatsingskosten die de werkloze zou moeten maken, niet worden terugbetaald door het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap of door de begunstigde;
  4° de werkloze niet beschikt over de lichamelijke of intellectuele geschiktheid vereist voor de uitoefening van de activiteit;
  5° de werkloze niet beschikt over de vorming of over de beroepservaring vereist voor de uitoefening van de activiteit en deze vorming of ervaring niet op korte termijn verworven kan worden.

Art. 32ter.[1 § 1. Het passend karakter van een dienstbetrekking in hoofde van een werkloze die de leeftijd van 50 jaar bereikt heeft, wordt bepaald rekening houdend met de criteria opgenomen in de onderhavige afdeling en met navermelde bepalingen.
   In afwijking van artikel 26 wordt de dienstbetrekking als niet passend beschouwd indien de nettobezoldiging die deze betrekking oplevert, verminderd met het bedrag van de reiskosten ten laste van de werknemer, en in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag van de uitkering en van de vergoeding ter aanvulling van de werkloosheidsuitkering die de werknemer kan genieten tijdens de duur van de betrekking en van de gezinsbijslag, niet ten minste gelijk is aan het bedrag van de uitkering, na inhouding van de bedrijfsvoorheffing, en in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag van de gezinsbijslag, die de werknemer kan genieten als volledig werkloze en van de vergoeding die hij kan genieten ter aanvulling van de werkloosheidsuitkering.
   In afwijking van artikel 29, § 1, eerste lid, wordt een aangeboden dienstbetrekking als niet passend beschouwd indien zij gewoonlijk aanleiding geeft tot arbeidsprestaties die gelegen zijn tussen 20 uur en 6 uur.
   § 2. Het passend karakter van een dienstbetrekking in hoofde van een werkloze die de leeftijd van 55 jaar bereikt heeft, wordt bepaald rekening houdend met de criteria opgenomen in de onderhavige afdeling en met navermelde bepalingen.
   In afwijking van artikel 23, wordt een aangeboden dienstbetrekking als niet passend beschouwd indien zij niet overeenstemt met het beroep waarvoor de studies of de opleiding voorbereiden, noch met het gewoon beroep, noch met een aanverwant beroep. Deze bepaling is niet van toepassing indien de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling vaststelt dat de kans op tewerkstelling in het beschouwde beroep zeer gering is, of indien de dienstbetrekking overeenkomstig de vaststelling door de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling overeenstemt met de competenties en de talenten van de werkzoekende.
   In afwijking van artikel 25, § 1, eerste lid, wordt een aan een werknemer van 55 jaar of meer aangeboden dienstbetrekking als niet passend beschouwd indien zij een gewone dagelijkse afwezigheid uit de gewone verblijfplaats ten gevolge heeft van meer dan 10 uur of indien de dagelijkse duur van de verplaatsing gewoonlijk meer dan 2 uur bedraagt.
   In afwijking van artikel 27, eerste lid, wordt, in hoofde van de vrijwillig deeltijdse werknemer, een dienstbetrekking als niet passend beschouwd indien het gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van de aangeboden betrekking meer bedraagt dan het aantal dat in rekening werd gebracht voor de vaststelling van het uitkeringsstelsel.]1
  ----------
  (1)<MB 2023-10-10/01, art. 2, 129; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art. 32quater. [1 Een opleiding in een andere landstaal vormt een passende opleiding indien de werkloze :
   1° zijn hoofdverblijfplaats heeft in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en hij de Nederlandse en/of de Franse taal niet machtig is;
   2° de taal of de talen van het Gewest waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft niet machtig is;
   3° zijn hoofdverblijfplaats heeft in het Gewest van het Duitse taalgebied en de talen van de Duitstalige Gemeenschap niet machtig is;
   4° gelet op zijn hoofdverblijfplaats of zijn bekwaamheden, werk moet zoeken in een Gewest met een andere voertaal dan zijn moedertaal.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij MB 2014-06-26/03, art. 1, 102; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Afdeling III. - Procedure welke dient gevolgd te worden in geval van betwisting over de lichamelijke of mentale geschiktheid van de werknemer om een dienstbetrekking uit te oefenen.
Art.33.De werknemer die van oordeel is dat hij lichamelijk of mentaal niet of niet meer geschikt is om een bepaalde dienstbetrekking te vervullen moet dit uiterlijk verklaren op het ogenblik van het verhoor bedoeld in artikel 144 van het koninklijk besluit.
  [1 ...]1.
  De werknemer moet zo spoedig mogelijk, overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 141 van het koninklijk besluit, onderworpen worden aan een onderzoek uitgevoerd door de voor het werkloosheidsbureau aangewezen geneesheer.
  (...). <MB 2007-06-14/38, art. 1, 083; Inwerkingtreding : 29-06-2007>
  ----------
  (1)<MB 2015-07-17/07, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 01-08-2015. Zie ook art. 5>

HOOFDSTUK VII. - (Bepalingen genomen ter uitvoering van de artikelen 57, 58, 59, 59bis, 59quater en 59quinquies van het koninklijk besluit, betreffende de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt.)
Art.34.[1 De werknemer die tijdelijk werkloos wordt in toepassing van artikelen 26, 51 en 77/4 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, en voor zover de tijdelijke werkloosheid niet het gevolg is van de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht die veroorzaakt wordt door de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, moet na de eerste drie maanden ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling.
   Een periode van volledige werkhervatting gedurende twee opeenvolgende weken stuit de voormelde periode van drie maanden.]1
  ----------
  (1)<MB 2022-09-09/06, art. 1, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.35.[1 De tijdelijk werkloze die in toepassing van artikel 34 ingeschreven moet zijn als werkzoekende is ertoe gehouden actief mee te werken met de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling in het kader van een hem voorgesteld traject met het oog op een betere inschakeling op de arbeidsmarkt.]1
  ----------
  (1)<MB 2022-09-09/06, art. 2, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.36.De [1 volledig]1 werkloze moet het bewijs van de inschrijving als werkzoekende leveren door middel van een attest, afgeleverd door de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling, dat de datum vermeldt waarop de inschrijving plaatsvond.
  (Het attest kan vervangen worden door een vermelding die dit gegeven bevat, aangebracht op het " werkloosheidsbewijs voor de inactiviteitsuren " of op de controlekaart.) <MB 1993-05-27/30, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-06-1993>
  ----------
  (1)<MB 2022-09-09/06, art. 3, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.37.De volledig werkloze moet het bewijs van inschrijving leveren telkens hij een uitkeringsaanvraag indient.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<MB 2022-09-09/06, art. 4, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.38.De [1 volledig]1 werkloze die niet als werkzoekende is ingeschreven hoewel hij daartoe verplicht was, kan uitkeringen genieten :
  1° vanaf de dag van de uitkeringsaanvraag [1 ...]1 indien de inschrijving gebeurt binnen de acht dagen volgend op de voormelde dag of indien hij bewijst dat de werkloosheidsperiode een einde kende vóór het verstrijken van de termijn van acht dagen, ten gevolge van een werkhervatting als loontrekkende of van een vergoede periode van arbeidsongeschiktheid; <MB 2006-03-05/37, art. 3, A), 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>
  (De werkloze is vrijgesteld van de verplichting ingeschreven te zijn als werkzoekende de dagen waarop hij jaarlijkse vakantie neemt, ten belope van maximaal vier weken per jaar, en overeenkomstig de voorwaarden vastgesteld door de Rijksdienst.) <MB 2006-03-05/37, art. 3, B), 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>
  2° indien hij zich niet of niet tijdig ingeschreven had ten gevolge van een reden van overmacht die door de directeur werd erkend.
  De bepaling van het eerste lid, 1°, geldt niet indien de werkloze zich opnieuw beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt nadat hij uitgesloten werd van het genot van de uitkeringen in toepassing van de artikelen 56 of 58 van het koninklijk besluit.
  ----------
  (1)<MB 2022-09-09/06, art. 5, 124; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art. 38bis.
  <Opgeheven bij MB 2014-06-26/03, art. 2, 102; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

HOOFDSTUK VIII. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 66 van het koninklijk besluit, betreffende de voorwaarden waaronder uitkeringen toegekend kunnen worden aan de werkloze die niet effectief in België verblijft.
Art.39. De werkloze die niet effectief in België verblijft kan uitkeringen genieten :
  1° voor de periode die hij op de controlekaart aanduidt als jaarlijkse vakantie, gedurende een periode van maximaal vier weken per kalenderjaar;
  2° voor de periode van ten hoogste twee weken indien de directeur erkent dat het verblijf in het buitenland gewettigd is voor het zoeken naar een dienstbetrekking;
  3° indien hij een grensarbeider is, woonachtig in het buitenland, die in België tijdelijk werkloos wordt gesteld;
  4° (voor een periode van ten hoogste vier weken per kalenderjaar indien hij, anders dan als toeschower, op onbezoldigde wijze deelneemt aan een culturele manifestatie ingericht door een instantie, erkend door een Belgische, buitenlandse of internationale overheid, voor zover hij geen beroep meer kan doen op het voordeel van punt 1° en voor zover de directeur de vrijstelling verleent. De vraag om vrijstelling moet voorafgaandelijk op het werkloosheidsbureau toekomen, gestaafd met een attest uitgaande van de inrichtende instantie;) <MB 1995-11-30/32, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
  (5° voor een peiode van ten hoogste vier weken per kalenderjaar indien hij op onbezoldigde wijze deelneemt aan een sportmanifestatie of een oefenkamp, voor zover hij geen beroepssportbeoefenaar is en geen beroep meer kan doen op het voordeel van punt 1° en voor zover de directeur de vrijstelling verleent. De vraag om vrijstelling moet voorafgaandelijk op het werkloosheidsbureau toekomen, gestaafd met een attest uitgaande van het voor de betrokken sporttak door de overheid erkende comité. Betreft het een oefenkamp, dan moet het attest onder meer de reden vermelden waarom dit in het buitenland doorgaat;
  6° voor de periode aangeduid bij ministeriële beslissing, genomen na advies van het beheerscomité.) <MB 1995-11-30/32, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
  (Lid 2 opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

HOOFDSTUK IX. - (Bepalingen ter uitvoering van artikel 71 van het koninklijk besluit, betreffende de aangifte en de controle van de werkloosheidsperiodes.)   (NOTA : De onderverdeling van hoofdstuk IX van hetzelfde besluit in afdelingen wordt opgeheven bij
Art.40. <MB 2006-03-05/37, art. , 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005> De inhoud en het model van de controlekaart worden door het beheerscomité vastgesteld.

Art.41. <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 3, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005> De werkloze moet ten laatste de eerste effectieve werkloosheidsdag van de maand op zijn controlekaart zijn identiteit vermelden en de betreffende maand, behalve indien deze gegevens reeds werden ingevuld door de uitbetalingsinstelling of de werkgever.
  De werkloze moet zijn kaart invullen overeenkomstig de richtlijnen verstrekt door de Rijksdienst, ondertekenen en ten vroegste op het einde van de maand overmaken aan zijn uitbetalingsinstelling.

Art.42. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

Art.43. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

Art.44. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

Art. 44bis. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

Art.45. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

Art.46. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

Art.47. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

Art.48. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

Art.49. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

Art.50. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

Art.51. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

Art.52. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

Art. 52bis. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 5, § 4, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

HOOFDSTUK X. - (...)
Art.53. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 6, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005. Artikel 53, zoals van kracht op 30 juni 2004, blijft echter van toepassing tot het einde van de lopende arbeidsovereenkomst, op de werknemers die bij een beschermde werkplaats in dienst zijn getreden vóór 1 juli 2004 en die op 1 juli 2004 nog steeds in dienst zijn. (Art. 7)>

Art. 53bis. (Opgeheven) <MB 2006-03-05/37, art. 6, 074; Inwerkingtreding : 15-12-2005>

HOOFDSTUK XI. - Bepalingen tot uitvoering van de artikelen 79 en 79bis van het koninklijk besluit, betreffende de tewerkstelling van werklozen door een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap.
Art.54.<MB 1994-08-04/31, art. 3, 023; Inwerkingtreding : onbepaald > § 1. (De gebruiker bewaart de overzichtsstaat, vermeldend het nummer van de uitgegeven PWA-cheque, de naam van de werkloze die de activiteit heeft verricht en de datum waarop de activiteit plaats vond, gedurende één jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de laatste PWA-cheque werd uitgegeven.) <MB 1999-06-13/52, art. 1, A), 048; Inwerkingtreding : 01-10-1999>
  § 2. (De uitgever van de PWA-cheques maakt jaarlijks vóór 1 maart, aan de gebruiker natuurlijke persoon een fiscaal attest over, vermeldend de aanschafprijs van de PWA-cheques die op zijn naam werden opgesteld en die betaald werden tijdens het voorafgaande kalenderjaar. Van dit bedrag wordt in mindering gebracht de aanschafprijs van de hiervoor bedoelde PWA-cheques die niet werden gebruikt en die tijdens hetzelfde kalenderjaar door de gebruiker aan de uitgever werden terugbezorgd. De gegevens vermeld in de fiscale attesten worden door de uitgever vóór hetzelfde tijdstip overgemaakt aan de Administratie der directe belastingen.) <MB 1999-06-13/52, art. 1, B), 048; Inwerkingtreding : 01-10-1999>
  § 3. ((Voor de berekening van de werkloosheidsduur van ten minste twee jaar of van ten minste 6 maand, wordt rekening gehouden met de duurtijd van de recentste ononderbroken periode van vergoede volledige werkloosheid.) <MB 1999-06-13/52, art. 1, C), 048; Inwerkingtreding : 01-10-1999>
  (Worden voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld met een periode van vergoede volledige werkloosheid :
  1° de periodes van arbeidsongeschiktheid als volledig werkloze;
  2° de andere onderbrekende gebeurtenissen met inbegrip van de periodes van deeltijdse arbeid, met een duurtijd korter dan drie volledige kalendermaanden;
  3° de periodes van tewerkstelling in het kader van een erkend doorstromingsprogramma;
  4° de periodes van tewerkstelling in een erkende arbeidspost;
  5° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
  6° de periodes van tewerkstelling met een startbaanovereenkomst, met toepassing van hoofdstuk VIII van titel II van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, van een werknemer die geen getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezit.) <MB 2001-11-21/56, art. 1, 056; Inwerkingtreding : 01-04-2000>
  [1 De werkloze, jonger dan 45 jaar, die voldeed aan de vereisten inzake werkloosheidsduur en ingeschreven werd als kandidaat bij een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap, wordt verder geacht te voldoen aan deze vereisten, zolang hij geen uitkeringen geniet overeenkomstig de in artikel 114 van het koninklijk besluit voorziene eerste vergoedingsperiode.]1
  § 4. (Het bedrag tot dekking van de administratiekosten van de uitbetalingsinstelling wordt vastgesteld op (0,1116 EUR) per uitbetaalde PWA-cheque.) <MB 1997-06-20/33, art. 1, 037; Inwerkingtreding : 01-07-1997> <MB 2001-11-30/31, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  ----------
  (1)<MB 2012-07-23/02, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 01-11-2012>

Art. 54_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
  <Opgeheven bij BDG 2022-12-22/32, art. 9, 132; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.55. <MB 1994-08-04/30, art, 2, 020; Inwerkingtreding : onbepaald > § 1. (Het bedrag van de uurvergoeding voor activiteiten ten behoeve van de land- en tuinbouwsector, wordt vastgesteld op (6,20 EUR).) <MB 1996-04-17/32, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 01-04-1996> <MB 2001-11-30/31, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  § 2. (De seizoens- en gelegenheidsgebonden activiteiten ten behoeve van de (...) tuinbouwsector, zijn de activiteiten bepaald door of krachtens artikel 8bis, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.) <MB 1996-04-17/32, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 01-04-1996> <MB 1998-06-02/31, art. 1, 1°, 041; Inwerkingtreding : 26-06-1998>
  (De begunstigde dient de werkloze in te schrijven in het aanwezigheidsregister bedoeld in het koninklijk besluit van 17 juni 1994 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister.) <MB 1995-04-07/64, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 12-05-1995>
  (§ 3. De activiteiten ten behoeve van de landbouwsector zijn de seizoen - en gelegenheidsgebonden activiteiten die verband houden met de landbouwwerkzaamheden in het kader van het zaaien, planten, onkruidwieden, het oogsten of van het veld of de weide weghalen van landbouwopbrengsten.
  Het betreft uitsluitend manuele arbeid, met uitsluiting van het besturen van landbouwmachines en werken met chemicaliën en pesticiden.) <MB 1998-06-02/31, art. 1, 2°, 041; Inwerkingtreding : 26-06-1998>

Art. 55_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.   <MB 1994-08-04/30, art, 2, 020; Inwerkingtreding : onbepaald >   § 1. [1 ...]1  § 2. [1 Voor de seizoens- en gelegenheidsgebonden activiteiten in de landbouwsector en de tuinbouwsector schrijft de begunstigde de [2 PWA-werknemer]2 overeenkomstig het koninklijk besluit van 17 juni 1994 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister in het aanwezigheidsregister in.]1  [2 ...]2  (§ 3. De activiteiten ten behoeve van de landbouwsector zijn de seizoen - en gelegenheidsgebonden activiteiten die verband houden met de landbouwwerkzaamheden in het kader van het zaaien, planten, onkruidwieden, het oogsten of van het veld of de weide weghalen van landbouwopbrengsten.  Het betreft uitsluitend manuele arbeid, met uitsluiting van het besturen van landbouwmachines en werken met chemicaliën en pesticiden.) <MB 1998-06-02/31, art. 1, 2°, 041; Inwerkingtreding : 26-06-1998>
  ----------
  (1)<BDG 2017-06-08/21, art. 13, 116; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<BDG 2022-12-22/32, art. 10, 132; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

HOOFDSTUK XII. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 81 en 82 van het koninklijk besluit, betreffende langdurige werkloosheid.
Art.56. (§ 1. De werkloosheidsduur wordt uitgedrukt in maanden.
  (Om het aantal maanden te bekomen wordt het aantal uitkeringen bekomen als volledig werkloze, met uitzondering van de overbruggingsuitkeringen, gedeeld door 26.) <MB 1996-04-17/32, art. 3, 031; Inwerkingtreding : 01-04-1996>
  (In afwijking van het tweede lid tellen de periodes van onvrijwillig deeltijdse arbeid in de zin van artikel 29, § 1, van het koninklijk besluit, zoals van kracht tot 31 december 1995, als een maand volledige werkloosheid per maand gedurende dewelke de betrokken werknemer minstens een halve uitkering ontvangen heeft, berekend volgens de bepalingen van artikel 101, § 1 van het koninklijk besluit zoals van kracht tot 31 december 1995.
  In afwijking van het tweede lid, worden de periodes van deeltijdse arbeid met behoud van rechten enkel in rekening gebracht indien de deeltijdse arbeidsregeling normaal gemiddeld per week minder bedraagt dan één derde van het wekelijks aantal arbeidsuren van de (maatpersoon). In dat geval wordt een maand volledige werkloosheid in rekening gebracht per maand gedurende dewelke de werknemer de inkomensgarantie-uitkering ontvangen heeft.) <MB 1995-11-30/32, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1996> <MB 2002-12-12/37, art. 3, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt evenwel geen rekening gehouden met uitkeringen die betrekking hebben op de dagen :
  (1° van tewerkstelling als mindervalide werknemer overeenkomstig artikel 78 van het koninklijk besluit, van tewerkstelling in het kader van een doorstromingsprogramma overeenkomstig artikel 78ter van het koninklijk besluit, van tewerkstelling in een erkende arbeidspost overeenkomstig artikel 78quater van het koninklijk besluit, van tewerkstelling met een arbeidsovereenkomst overeenkomstig artikel 78quinquies van het koninklijk besluit of als coöperant-jonge werkzoekende overeenkomstig artikel 97 van het koninklijk besluit;) <MB 2001-06-14/34, art. 2, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  2° van tewerkstelling overeenkomstig artikel 161 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid;
  3° die voorafgaan aan een schorsing van het recht op uitkeringen die een einde heeft genomen in toepassing van artikel 85 van het koninklijk besluit;
  4° die voorafgaan aan een werkhervatting als voltijdse werknemer in de zin van artikel 28, § 1 of § 2 van het koninklijk besluit, gedurende een ononderbroken periode van ten minste 24 maanden in de zin van artikel 71, § 1.) <MB 1992-06-23/30, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
  5° (die voorafgaan aan een werkhervatting als deeltijdse werknemer met behoud van rechten gedurende een ononderbroken periode in de zin van artikel 71, § 1, van ten minste 36 maanden, wanneer de deeltijdse arbeidsregeling gemiddeld per week ten minste 12 uren bedraagt of ten minste één derde bedraagt van het normaal gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van de (maatpersoon);) <MB 1995-11-30/32, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1996> <MB 2002-12-12/37, art. 3, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (6° gelegen in de maanden waarin de werkloze ten minste 30 uren actief was in de regeling van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap;
  7° (die voorafgaan aan het einde van een periode samengesteld uit drie opeenvolgende cycli van 12 kalendermaanden, indien de werkloze gedurende elke cyclus ten minste 360 uren actief was als PWA-werknemer bedoeld in artikel 79 van het koninklijk besluit;
  8° vergoed aan een daguitkering van 5 fr in toepassing van de artikelen 114, § 5, 122 of 125 van het koninklijk besluit, zoals van kracht vóór 1 april 1996.) <MB 1999-06-13/52, art. 2, 048; Inwerkingtreding : 01-10-1999>
  § 2. Voor de toepassing van § 1 op de vrijwillig deeltijdse werknemer worden halve uitkeringen beschouwd als uitkeringen, zonder evenwel meer dan zes uitkeringen per week te mogen rekenen.
  Voor de toepassing van § 1, (vijfde lid), 4°, op de vrijwillig deeltijdse werknemer wordt een werkhervatting als deeltijdse werknemer in de zin van artikel 33 van het koninklijk besluit gelijkgesteld met een voltijdse werkhervatting, voor zover de werknemer gedurende de werkhervatting geen uitkeringen als volledig werkloze ontving. <MB 1995-11-30/32, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
  (§ 3. De termijn voor de indiening van een administratief beroep, bedoeld in artikel 82 van het koninklijk besluit, die een aanvang neemt gedurende de periode van 1 juli tot en met 15 augustus, wordt met drie weken verlengd.) <MB 1992-06-23/30, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-07-1992>

Art.57. <MB 1995-11-30/32, art. 7, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1996> De gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur, uitgedrukt in maanden, en vermenigvuldigd met 1,5, bedoeld in artikel 81 van het koninklijk besluit bedraagt :


voor de mannen :
  werkloosheidsbureau
minder dan 36 jaar36 tot minder dan
  46 jaar
vanaf 46 jaar
Aalst354456
Aarlen242942
Antwerpen323851
Bergen414762
Boom333945
Brugge273848
Brussel334256
Charleroi364151
Dendermonde354456
Doornik354457
Gent334454
Hasselt384760
Hoei323854
Ieper324253
Kortrijk324454
La Louviere364256
Leuven333951
Luik334157
Mechelen354153
Moeskroen354557
Namen323850
Nijvel293641
Oostende303850
Oudenaarde324151
Roeselare293947
Sint-Niklaas364253
Tongeren364562
Turnhout334457
Verviers323956
Vilvoorde293551



voor de vrouwen :
  werkloosheidsbureau
minder dan 36 jaar36 tot minder dan
  46 jaar
vanaf 46 jaar
Aalst486390
Aarlen333845
Antwerpen394459
Bergen668099
Boom414459
Brugge414757
Brussel476277
Charleroi576380
Dendermonde516387
Doornik486281
Gent506387
Hasselt748492
Hoei484884
Ieper486287
Kortrijk506586
La Louviere596989
Leuven596886
Luik576689
Mechelen535975
Moeskroen516692
Namen485375
Nijvel485780
Oostende303547
Oudenaarde365387
Roeselare475980
Sint-Niklaas485774
Tongeren688090
Turnhout637283
Verviers577189
Vilvoorde425175

  Voor de toepassing van dit artikel worden de leeftijden " minder dan 36 jaar ", " 36 tot minder dan 46 jaar " en " vanaf 46 jaar " vermeld in het voorgaand lid verhoogd met de periodes die niet in aanmerking genomen worden voor de duur van de werkloosheid krachtens artikel 56, § 1, vijfde lid, 7°.

HOOFDSTUK XIII. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 90 van het koninklijk besluit betreffende de vrijstelling voor de werkloze die zich in geen toestand bevindt die moeilijkheden veroorzaakt op sociaal en familiaal vlak.
Art.58.
  <Opgeheven bij MB 2014-12-30/07, art. 1, 104; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

HOOFDSTUK XIV. - Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 110, 119, 123 en 129 van het koninklijk besluit, betreffende het bedrag van de daguitkering.
Afdeling I. - De begrippen samenwonen, beroepsinkomen, vervangingsinkomen en pleegouders.
Art.59. Onder samenwonen wordt verstaan het onder hetzelfde dak samenleven van twee of meer personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen. (Een persoon wordt tot bewijs van het tegendeel geacht te wonen op het adres van zijn hoofdverblijfplaats.) <MB 2003-02-06/38, art. 2, 062; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
  Worden eveneens geacht samen te wonen de leden van het huishouden die :
  1° (militieverplichtingen vervullen) <MB 2002-12-12/37, art. 4, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  2° in de gevangenis zitten, geïnterneerd zijn of in een instelling voor geesteszieken geplaatst zijn, gedurende de eerste twaalf maanden;
  3° (...). <MB 2003-02-06/38, art. 2, 062; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
  (Om als financieel ten laste te worden beschouwd moet gelijktijdig voldaan worden aan de volgende voorwaarden :
  1° de werkloze, alsmede de persoon die ten laste is, moeten een verklaring in die zin afleggen op het tijdstip waarop de werkloze een aangifte van de persoonlijke en familiale toestand moet indienen;
  2° de persoon die ten laste is mag niet beschikken over het bestaansminimum noch financiële hulp ontvangen ter vervanging van het bestaansminimum in het kader van de wetgeving op de maatschappelijke dienstverlening en evenmin als kind ten laste zijn van een onderhoudsplichtige ouder;
  3° de persoon die ten laste is mag niet reeds beschouwd worden als financieel ten laste van een andere werknemer waarmee hij samenwoont.) <MB 1997-06-20/33, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
  De gehuwde persoon die met zijn echtgenoot samenwoont kan voor de toepassing van het voorgaande lid niet beschouwd worden als financieel ten laste van een andere persoon.) <MB 1996-08-05/30, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-09-1996>

Art.60.Onder beroepsinkomen wordt verstaan elk inkomen dat voortspruit uit de uitoefening van een beroepsactiviteit alsmede de inkomsten bedoeld in artikel 46, § 1 en § 2, van het koninklijk besluit.
  In afwijking van het eerste lid wordt het inkomen van de echtgen(o)t(e) voor de toepassing van artikel 110, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit evenwel niet als een beroepsinkomen beschouwd indien gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldaan is :
  1° de werknemer doet aangifte van dit inkomen van zijn echteno(o)t(e) bij zijn uitkeringsaanvraag of bij de aanvang van de uitoefening van deze beroepsactiviteit;
  2° dit inkomen vloeit voort uit arbeid in loondienst;
  3° [het bruto-bedrag van dit inkomen bedraagt normaal gemiddeld per maand niet meer dan [1 569,11 EUR]1 en de echtgeno(o)t(e) geniet voor de beschouwde maand geen vervangingsinkomen, behalve indien dit toegekend wordt ingevolge arbeidsongeschiktheid of ingevolge tijdelijke werkloosheid in de tewerkstelling met een inkomen dat in toepassing van deze bepaling niet als een beroepsinkomen wordt beschouwd en voor zover het bruto-bedrag van dit vervangingsinkomen, verhoogd met het inkomen uit de arbeid in loondienst, de voormelde grens niet overschrijdt.] <MB 2008-06-26/30, art. 1, 087; Inwerkingtreding : 01-07-2008>
  [In afwijking van het eerste lid wordt het inkomen van een kind voor de toepassing van artikel 110, § 1, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit evenwel niet als een beroepsinkomen beschouwd :
  1° indien het bedrag van dit inkomen per kind normaal gemiddeld niet meer dan 304,77 EUR per maand bedraagt;
  2° ongeacht het bedrag van het inkomen, gedurende de periode van 12 maanden, gerekend van datum tot datum, vanaf het tijdstip waarop het kind na het einde van de studies voor het eerst een beroepsinkomen ontvangt.] <MB 2002-01-24/33, art. 1, 057; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  [De vereiste vermeld in het tweede lid, 3°, is slechts vervuld indien gelijktijdig voldaan wordt aan volgende voorwaarden :
  1° het contractueel voorziene loon voor een volledige maand overschrijdt de voormelde grens niet; deze voorwaarde geldt slechts indien de werknemer verbonden is door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur of door één of meer aaneensluitende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur, waarvan de totale duur ten minste één maand bedraagt;
  2° het werkelijk ontvangen loon voor de beschouwde kalendermaand overschrijdt de voormelde grens niet.] <MB 2001-04-27/33, art. 1, 052; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
  [Voor de toepassing van het tweede lid, 3°, wordt het inkomen van de echtgeno(o)t(e), voortvloeiend uit arbeid in loondienst, geacht betrekking te hebben op de periode tijdens dewelke de echtgeno(o)t(e) verbonden was door een arbeidsovereenkomst.] <MB 2001-04-27/33, art. 1, 052; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
  [Wordt voor de toepassing van artikel 110 van het koninklijk besluit niet als een beroepsinkomen beschouwd, de vergoeding die een gezinslid ontvangt voor de opvang in gezinsverband van kinderen die daar door hun ouders worden gebracht, indien dit gezinslid aangesloten is bij een dienst die door een Gemeenschap is erkend, zonder met deze dienst verbonden te zijn door een arbeidsovereenkomst.] <MB 2005-04-28/38, art. 1, 070; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
  [2 Ter uitvoering van artikel 110, § 5, derde lid, van het koninklijk besluit, wordt voor de werknemer die niet langer vergoed wordt overeenkomstig de eerste vergoedingsperiode, in geval de toepassing van het tweede lid ertoe leidt dat voor de beschouwde maand het statuut van werknemer met gezinslast geldt, doch dit statuut slechts kon worden bepaald na verloop van de beschouwde maand aangezien de partner een onregelmatig inkomen geniet, het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering bepaald op het bedrag bedoeld in artikel 114, § 3, 1°, van het koninklijk besluit.]2
  ----------
  (1)<MB 2010-12-08/03, art. 1, 091; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
  (2)<MB 2012-07-23/02, art. 3, 097; Inwerkingtreding : 01-11-2012>

Art.61.Onder vervangingsinkomen wordt verstaan elk inkomen toegekend ter vervanging van een beroepsinkomen, inzonderheid :
  1° de uitkeringen in de zin van artikel 1, 11°;
  2° de uitkeringen toegekend krachtens een verplichte ziekte- of invaliditeitsverzekering;
  3° de onderbrekingsuitkeringen verleend aan de werknemer die zijn beroepsloopbaan onderbreekt of die zijn arbeidsprestaties vermindert.
  Worden eveneens als vervangingsinkomens beschouwd, voor zover het totaal bedrag per persoon [5 472,98 euro]5 per maand overschrijdt :
  1° de ouderdoms-, rust-, anciënniteits- of overlevingspensioenen en de andere als dusdanig geldende voordelen in de zin van artikel 65, § 3, van het koninklijk besluit;
  2° de schadeloosstelling toegekend bij toepassing van de wetgeving die betrekking heeft op de arbeidsongevallen, de ongevallen op de weg naar en van het werk of de beroepsziekten;
  3° de vergoedingen die toegekend worden in toepassing van de wetgeving betreffende oorlogsslachtoffers.
  (Wordt voor de toepassing van artikel 110 van het koninklijk besluit als een vervangingsinkomen beschouwd, de navermelde inkomsten die een gezinslid-onthaalouder ontvangt, die aangesloten is bij een dienst die door een Gemeenschap is erkend, zonder met deze dienst verbonden te zijn door een arbeidsovereenkomst :
  1° de vergoeding ter gedeeltelijke compensatie van het inkomensverlies dat de onthaalouder door omstandigheden buiten zijn of haar wil lijdt ingevolge de tijdelijke afwezigheid van kinderen die hij of zij normaal opvangt, voor zover het bedrag 410,94 EUR voor de beschouwde maand overschrijdt; wordt dit bedrag overschreden dan wordt het inkomen geacht betrekking te hebben op de volledige kalendermaand;
  2° de ziekte- of invaliditeitsuitkering en de moederschapsuitkering, voor zover het totaal bedrag 410,94 EUR voor de beschouwde maand overschrijdt; wordt dit bedrag overschreden, dan wordt het inkomen geacht betrekking te hebben op de kalenderperiode waarvoor deze uitkering werd toegekend;
  3° de vergoeding wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de wetgeving die betrekking heeft op de schadeloosstelling voor arbeidsongevallen of beroepsziekten, indien deze vergoeding toegekend werd ingevolge een gebeurtenis overkomen in het kader van de activiteit als onthaalouder, voor zover het bedrag 410,94 EUR voor de beschouwde maand overschrijdt; wordt dit bedrag overschreden, dan wordt het inkomen geacht betrekking te hebben op de kalenderperiode waarvoor deze uitkering werd toegekend.) <MB 2005-04-28/38, art. 2, 070; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
  ----------
  (1)<MB 2015-07-20/05, art. 1, 105; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (2)<MB 2017-09-03/07, art. 1, 113; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (3)<MB 2019-06-02/02, art. 1, 119; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
  (4)<MB 2021-07-20/03, art. 1, 121; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
  (5)<MB 2023-02-01/01, art. 1, 128; Inwerkingtreding : 01-07-2023>

Art.62.(NOTA : Voor de periode van 1 juli 2000 tot 31 december 2001 gelden in de plaats van het bedrag van "EUR", vermeld in artikel 62, 2de lid, het bedrag van "17 736 BEF" en van de bedragen van "EUR", vermeld in artikel 62, 3de lid de bedragen van "10 746 BEF" en "17 736 BEF" <MB 2001-08-27/33, art. 2; Inwerkingtreding : 01-07-2000>)
  [2 Worden evenwel niet beschouwd als vervangingsinkomens, de uitkeringen bedoeld in artikel 61, eerste lid, 1° en 2°, toegekend aan het kind waarmee de werknemer samenwoont, indien het totaal bedrag waarop het kind aanspraak kan maken gemiddeld per maand niet meer bedraagt dan 26 maal het niet verhoogde dagbedrag van de inschakelingsuitkering voorzien voor de samenwonende werknemer die 18 jaar is.]2
  (Voor de toepassing van artikel 110, § 1, eerste lid, 2°, b, van het koninklijk besluit, worden niet beschouwd als vervangingsinkomens de pensioenen en voordelen bedoeld in artikel 61, tweede lid, 1°, waarop de bloed- of aanverwant in de recht opgaande lijn aanspraak kan maken, indien het totale bruto bedrag, in voorkomend geval samengevoegd [1 1.593,24 euro]1) per maand niet overschrijdt. <MB 2005-06-23/31, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  Voor de toepassing van artikel 110, § 1, eerste lid, 2°, c) van het koninklijk besluit, worden niet beschouwd als vervangingsinkomens de pensioenen en voordelen bedoeld in artikel 61, tweede lid, 1°, waarop de bloed- of aanverwant in de recht opgaande lijn die de werkloze ten laste heeft genomen, aanspraak kan maken, indien het totale bruto bedrag, in voorkomend geval samengevoegd [1 982,26 euro]1 per maand niet overschrijdt. Dit bedrag wordt nochtans op [1 1.593,24 euro]1 per maand gebracht indien de werkloze op basis van een door de bevoegde instantie afgeleverd attest aantoont dat de gezondheidstoestand van de bloed- of aanverwante in de recht opgaande lijn een volledig gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid van tenminste 9 punten met zich brengt, gemeten volgens de handleiding en de medisch-sociale schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten.) <MB 2001-08-27/33, art. 1, 054; Inwerkingtreding : 01-07-2000> <MB 2005-06-23/31, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (Als overgangsmaatregel wordt voor de toepassing van artikel 116, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, voor de werklozen die, ten gevolge van de inwerkingtreding van dit besluit, op 1 september 1993 de hoedanigheid van werknemer met gezinslast verloren hebben, de periode van samenwonen met bloed- of aanverwanten in de recht opgaande lijn vóór 1 september 1993 gelijkgesteld met een ononderbroken periode van werkhervatting van zes maand.) <MB 1993-12-24/32, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 01-09-1993>
  ----------
  (1)<MB 2009-12-09/14, art. 2, 090; Inwerkingtreding : 01-06-2009>
  (2)<MB 2011-12-28/30, art. 3, 094; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

Art.63. Om als pleegouders beschouwd te kunnen worden moet gelijktijdig voldaan worden aan de volgende voorwaarden :
  1° de werkloze werd geplaatst voor bemiddeling van hetzij erkende of gesubsidieerde gezinsplaatsingsdiensten of adoptieverenigingen, hetzij openbare instanties;
  2° de band pleegouders-pleegkind bestond reeds voor de aanvang van de werkloosheid;
  3° het pleegkind verbleef gedurende ten minste drie jaar in het pleeggezin.

Art.64. <MB 2001-11-30/31, art. 4, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2002> De bedragen vermeld in deze afdeling worden gekoppeld aan de spilindex 103,14, geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100), volgens de regels bepaald in artikel 113 van het koninklijk besluit.

Afdeling II. - Het begrip gemiddeld dagloon.
Art.65. § 1. Voor de volledig werkloze is het loon dat als berekeningsbasis voor de werkloosheidsuitkering geldt het (gemiddeld dagloon, waarop hij normaal recht had op het einde van de recentste ononderbroken periode van tenminste vier weken tijdens dewelke hij in dienst was bij dezelfde werkgever). <MB 2003-01-10/34, art. 5, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (Tweede en derde lid opgeheven). <MB 2008-01-15/31, art. 1, 085; Inwerkingtreding : 01-02-2008>
  § 2. (Bij gebrek aan loon in de zin van § 1, of ingeval het loon lager is dan het referteloon bedoeld in artikel 5, wordt de werkloosheidsuitkering berekend op basis van dat referteloon.) <MB 1995-11-30/32, art. 8, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
  Voor de werknemer die, op het tijdstip waarop hij volledig werkloos wordt gesteld, onderbrekingsuitkeringen geniet ten gevolge van de onderbreking van zijn beroepsloopbaan of de vermindering van de arbeidsprestaties, wordt voor de toepassing van § 1 rekening gehouden met het loon dat hij zou verdiend hebben, indien hij zijn beroepsloopbaan niet onderbroken had of zijn arbeidsprestaties niet verminderd had.

Art.66.Voor de tijdelijk werkloze is het loon dat als berekeningsbasis voor de werkloosheidsuitkering geldt, het (gemiddeld dagloon) waarop de werknemer recht zou hebben voor de lopende arbeidscyclus. <MB 2003-01-10/34, art. 6, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  [1 In afwijking van het eerste lid geldt het loon, dat in toepassing van artikel 65 in aanmerking wordt genomen, als berekeningsbasis voor de werkloosheidsuitkering van de tijdelijk werkloze, indien het :]1
  1° (werknemer betreft die het werk hervat heeft na 30 juni 2000 en ten minste 45 jaar was op het tijdstip van de werkhervatting, behalve indien het loon bedoeld in het eerste lid hoger is dan het loon dat voorheen als berekeningsbasis gold;) <MB 2000-07-09/33, art. 1, 050; Inwerkingtreding : 01-07-2000>
  2° [1 een deeltijdse werknemer betreft die overeenkomstig artikel 104, § 1bis, van het koninklijk besluit een inkomensgarantie-uitkering geniet;]1
  (3° deeltijdse werknemer met behoud van rechten betreft.) <MB 1993-05-27/30, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-06-1993>
  ----------
  (1)<MB 2013-06-07/04, art. 2, 099; Inwerkingtreding : 01-07-2013>

Art.67. § 1. Het gemiddeld dagloon van de werknemer die recht heeft op een vast maandloon is gelijk aan 1/26e van dit maandloon.
  Het gemiddeld dagloon van de werknemer die recht heeft op een vast uurloon wordt bekomen door dit uurloon te vermenigvuldigen met Q/6.
  Het gemiddeld dagloon van de werknemer die geen recht heeft op een vast loon is gelijk aan het loon dat de werknemer ontvangen heeft voor de arbeidscyclus, (met uitsluiting van het loon dat betrekking heeft op overwerk zoals bepaald in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971,) gedeeld door het aantal betaalde uren, met uitsluiting van het aantal uren (dat overeenstemt met bedoeld loon voor overwerk,) en vermenigvuldigd met Q/6. <MB 2003-01-10/34, art. 7, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  Het gemiddeld dagloon van de tijdelijke leerkracht is gelijk aan 1/312e van het voltijdse jaarloon vermenigvuldigd met Q/S.
  Het gemiddeld dagloon van de werknemer waarvoor de bijdragen voor de sociale zekerheid ingehouden werden op een forfaitair dagloon is gelijk aan dit forfaitair dagloon voorzien in geval van tewerkstelling in het zesdaagse stelsel.
  § 2. In afwijking van § 1 is het gemiddeld dagloon van de vrijwillig deeltijdse werknemer gelijk aan het gemiddeld uurloon vermenigvuldigd met S/6.
  Het gemiddeld uurloon wordt bekomen door het loon dat de werknemer ontvangen heeft voor de arbeidscyclus (, met uitsluiting van het loon dat betrekking heeft op overwerk zoals bepaald in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971,) te delen door het aantal betaalde uren, met uitsluiting van het aantal uren (dat overeenstemt met bedoeld loon voor overwerk). <MB 2003-01-10/34, art. 7, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

Art.68. <MB 2003-01-10/34, art. 8, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Voor de houthakker die per taak wordt bezoldigd, de huisarbeider die een stuk- of een taakloon ontvangt en elke andere werknemer die per taak wordt bezoldigd wordt de werkloosheidsuitkering berekend op het referteloon bedoeld in artikel 5 indien de werknemer voor het kwartaal voorafgaand aan het kwartaal van de uitkeringsaanvraag, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 betreffende het gemiddeld dagloon, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, geen loon ontvangen heeft of een loon ontvangen heeft dat minder dan driemaal het referteloon bedraagt.
  Wanneer de uitkeringsaanvraag uitgesteld werd ten gevolge van overmacht, wordt het kwartaal bedoeld in het eerste lid vervangen door het kwartaal voorafgaand aan het kwartaal waarin de eerste dag van de overmacht gesitueerd wordt.

Art.69.[1 Voor de berekening van de uitkering op basis van het gemiddeld dagloon wordt dit loon ingeschaald in de hierna vermelde reeks loonschijven en wordt de uitkering berekend op het bedrag dat vermeld is in de laatste kolom, evenwel beperkt tot het in artikel 111 van het koninklijk besluit vermelde grensbedrag.
   Het gemiddeld dagloon en de loonschijven vermeld in de hiernavolgende schaal worden gekoppeld aan de spilindex 103,14, geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100), volgens de regels bepaald in artikel 113 van het koninklijk besluit. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het minstens 5 bereikt.
  [2

<td colspan="4" valign="top">(<font color="red">1</font>)<MB <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2017090307" target="_blank">2017-09-03/07</a>, art. 2, 113; Inwerkingtreding : 01-09-2017><td colspan="4" valign="top">(<font color="red">2</font>)<MB <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2019060202" target="_blank">2019-06-02/02</a>, art. 2, 119; Inwerkingtreding : 01-09-2019><td colspan="4" valign="top">(<font color="red">3</font>)<MB <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2021072003" target="_blank">2021-07-20/03</a>, art. 2, 121; Inwerkingtreding : 01-07-2021><td colspan="4" valign="top">(<font color="red">4</font>)<MB <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2023020101" target="_blank">2023-02-01/01</a>, art. 2, 128; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
nummer van de loonschijfondergrensbovengrensberekenings-
   basis
53 - n55,672656,535656,1042
 - 0,8631 n- 0,8631 n- 0,8631 n
5355,672656,535656,1042
5456,535756,967256,5357
5556,967357,398756,9673
5657,398858,261857,8304
5758,261959,124958,6935
5859,12558,98859,5566
5959,988160,851160,6334
6060,851261,714261,3913
6161,714362,577362,1459
6262,577463,440463,009
6363,440564,303563,8721
6464,303665,166664,8848
6565,166766,029765,6959
6666,029866,892866,4614
6766,892967,755967,3245
6867,75668,61968,1876
6968,619169,482169,0507
7069,482269,617669,6176
7169,617770,487770,0528
7270,487871,034470,4878
7371,034571,897571,466
7471,897672,796271,8976
[<font color="red">1</font> 7572,796373,378672,7963]<font color="red">1</font>
[<font color="red">2</font> 7673,378774,185873,3787]<font color="red">2</font>
[<font color="red">2</font> [<font color="red">3</font> 7774,185975,001974,1859]<font color="red">3</font>]<font color="red">2</font>
[<font color="red">4</font> 7875,002075,826975,0020]<font color="red">4</font>
[<font color="red">4</font> 7975,8270 75,8270]<font color="red">4</font>
]2]1
  ----------
  (1)<MB 2011-03-23/05, art. 1, 092; Inwerkingtreding : 01-03-2011. Overgangsbepalingen : art. 2>
  (2)<MB 2015-07-20/05, art. 2, 105; Inwerkingtreding : 01-07-2015>

Afdeling III. - Het begrip beroepsverleden als loontrekkende.
Art.70.(NOTA : een wijziging van onderhavig artikel 70 bij MB 2009-01-12/31, art. 3, werd ingetrokken bij MB 2009-05-19/04, art. 1.) § 1. [1 Voor de toepassing van artikel 114, § 2, van het koninklijk besluit, wordt verstaan onder beroepsverleden als loontrekkende :]1
   1° [1 de arbeidsdagen bedoeld in artikel 37 van het koninklijk besluit;]1
   2° [2 de gelijkgestelde dagen bedoeld in artikel 38 van het koninklijk besluit, met uitzondering van de dagen van volledige werkloosheid en de periode waarvoor een overgangsuitkering voorzien in de pensioenregelgeving werd ontvangen.]2
  [3 De dagen van volledige werkloosheid worden evenwel in rekening gebracht indien de werkloze op deze dagen een beroepsopleiding heeft ontvangen waarvan het aantal uur per cyclus gemiddeld minstens 18 uur per week bedraagt, tewerkgesteld is geweest in een beschermde werkplaats in de hoedanigheid van moeilijk te plaatsen mindervalide werkloze of tewerkgesteld is geweest in toepassing van artikel 161 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid.]3
   § 2. De arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen bedoeld in § 1 worden met alle rechtsmiddelen bewezen. Indien de werknemer met betrekking tot het jaar 1958 arbeidsdagen of gelijkgestelde dagen kan bewijzen, wordt hij vermoed gedurende 312 arbeidsdagen tewerkgesteld geweest te zijn per jaar gelegen tussen het jaar waarop de werknemer de leeftijd van 20 jaar heeft bereikt en 1 januari 1958.
   Het bekomen aantal arbeids- en gelijkgestelde dagen, gedeeld door 312, geeft het aantal jaren beroepsverleden als loontrekkende. Indien de rest 156 of meer bedraagt, wordt het aantal jaren beroepsverleden met één eenheid verhoogd. Een rest van minder dan 156 komt niet in aanmerking.
   § 3. [1 Voor de toekenning van het variabel aantal maanden in functie van het beroepsverleden in toepassing van artikel 114, § 2, van het koninklijk besluit, kan het beroepsverleden bedoeld in § 1, dat reeds toegerekend werd, geen tweede maal worden toegerekend.
   Ingeval de eerste vergoedingsperiode overeenkomstig artikel 116, § 1, van het koninklijk besluit opnieuw wordt vastgesteld, wordt het naar boven afgerond aantal maanden dat gelegen is tussen de recentste uitkeringsdag als volledig werkloze en de voorheen vastgestelde ingangsdatum van de derde vergoedingsperiode, en dat samenvalt met het variabel gedeelte van de tweede vergoedingsperiode, geacht nog niet toegerekend te zijn.
   Het aantal arbeids- en gelijkgestelde dagen dat ingevolge een gebeurtenis zoals bedoeld in § 1 in aanmerking wordt genomen, worden geacht bereikt te zijn de dag volgend op het einde van deze gebeurtenis.]1
   § 4. Voor de toepassing van dit artikel op de uitkeringsgenietende vrijwillig deeltijds werknemer, worden halve arbeidsdagen als arbeidsdagen aanzien, zonder meer dan 312 arbeidsdagen per jaar in rekening te mogen brengen.
  [2 § 5. Het beroepsverleden als loontrekkende wordt verhoogd met twee jaar indien de werknemer voor de maximale periode voorzien door de pensioenregelgeving een overgangsuitkering heeft ontvangen.]2
  ----------
  (1)<MB 2012-07-23/02, art. 4, 097; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
  (2)<MB 2014-07-08/14, art. 1, 103; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<MB 2017-10-08/08, art. 3, 114; Inwerkingtreding : 16-11-2017>

Afdeling IV. - [1 De begrippen "periode van werkhervatting", "dagen van onderbreking van de tewerkstelling" en "arbeidsdagen of gelijkgestelde dagen in het hotelbedrijf"]1   ----------   (1)
Art.71.§ 1. [1 Wordt voor de toepassing van artikel 116, § 1, van het koninklijk besluit in rekening gebracht als periode van werkhervatting, elke ononderbroken periode die geheel is samengesteld uit :]1
  1° arbeidsdagen bedoeld in artikel 37 van het koninklijk besluit;
  2° [3 gelijkgestelde dagen bedoeld in artikel 38 van het koninklijk besluit met uitzondering van:
   a) de dagen van volledige werkloosheid;
   b) de dagen die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van de wetgeving op de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering waarvoor noch enig loon, noch een moederschapsuitkering, noch een uitkering voor vaderschapsverlof of voor adoptieverlof werd betaald;
   c) de periode waarvoor een overgangsuitkering voorzien in de pensioenregelgeving werd ontvangen.]3
  3° [1 ...]1
  4° [1 ...]1
  [1 Een periode kan slechts als periode van werkhervatting in de zin van [2 artikel 116, § 1 [4 ...]4]2 , van het koninklijk besluit worden beschouwd, indien ze gelegen is na het tijdstip waarop de recentste eerste fase van de eerste vergoedingsperiode bedoeld in artikel 114 van het koninklijk besluit, is aangevangen.]1
  [1 ...]1
  § 2. [1 Wordt voor de toepassing van artikel 116, § 2, van het koninklijk besluit beschouwd als een dag van onderbreking van de tewerkstelling, een dag niet bedoeld in § 1, eerste lid, 1° of 2°.]1
  [3 Een periode die aanleiding heeft gegeven tot het ontvangen van een overgangsuitkering voorzien in de pensioenregelgeving wordt niet als een onderbreking beschouwd voor zover deze periode samenvalt met dagen bedoeld in § 1, eerste lid, 1° of 2°.]3
  § 3. [1 Voor de toepassing van artikel 116, § 3, van het koninklijk besluit, wordt verstaan onder een arbeidsdag de dagen bedoeld in § 1, eerste lid, 1° als werknemer in het hotelbedrijf en wordt verstaan onder gelijkgestelde dag, de dagen bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, gelegen in een periode gedekt door een arbeidsovereenkomst als werknemer in het hotelbedrijf.]1
  [1 § 4. Als de loon- en arbeidstijdgegevens op globale wijze per kwartaal worden meegedeeld aan de dienst bevoegd voor de inning van de bijdragen voor sociale zekerheid, en als de ligging van de arbeidsprestaties en het ermee overeenstemmend loon binnen een kwartaal niet kan worden vastgesteld, worden de arbeidsprestaties en het ermee overeenstemmend loon die gelegen zijn in het kwartaal waarin de referteperiode aanvangt en/of waarin de referteperiode eindigt, geacht gelegen te zijn in de referteperiode.]1
  [2 § 5. Voor de werknemer die artistieke activiteiten heeft verricht die vergoed zijn met een taakloon, wordt :
   1° het taakloon dat werd toegekend voor een artistieke activiteit, geacht op gelijke wijze elke kalenderdag van de periode van de arbeidsrelatie overeenkomstig de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, te dekken;
   2° een berekening van het aantal dagen van werkhervatting op kwartaalbasis gemaakt in functie van het taakloon dat overeenkomstig 1° gelegen is in elk kwartaal;
   3° slechts rekening gehouden met het gedeelte van het taakloon dat overeenkomstig 1° gelegen is in de referteperiode.]2
  ----------
  (1)<MB 2012-07-23/02, art. 6, 097; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
  (2)<MB 2014-02-07/09, art. 4, 101; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
  (3)<MB 2014-07-08/14, art. 2, 103; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (4)<KB 2022-07-30/10, art. 33, 125; Inwerkingtreding : 01-10-2022>

Afdeling V. - Het begrip gemiddeld dagloon voor de minder-valide werknemer. (opgeheven)
Art.72. (opgeheven) <MB 2003-04-08/48, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-04-2003>

Art.73. (opgeheven) <MB 1999-06-11/41, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Afdeling VI. - Voorwaarden en modaliteiten waaronder bepaalde categorieën van werknemers van een anciënniteitstoeslag kunnen genieten. (Opgeheven)
Art.74. (Opgeheven) <MB 2009-01-12/31, art. 4, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art.75. (Opgeheven) <MB 2009-01-12/31, art. 4, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

HOOFDSTUK XIVbis. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 131bis van het koninklijk besluit betreffende de berekening van de inkomensgarantie-uitkering.
Art. 75bis.<Ingevoegd bij MB 1993-05-27/30, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 01-06-1993> Voor de toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit wordt verstaan onder referte-uitkering, het bedrag bekomen door vermenigvuldiging met zesentwintig van de daguitkering die in geval van volledige werkloosheid van toepassing is de eerste vergoedbare dag van de beschouwde maand.
  [1 Voor de toepassing van het eerste lid wordt, gedurende de eerste twaalf maanden van werkloosheid vastgesteld overeenkomstig de artikelen 114 en 116 van het koninklijk besluit, het bedrag van de daguitkering slechts in aanmerking genomen ten belope van een percentage gelijk aan 100, verminderd met het percentage inzake bedrijfsvoorheffing dat krachtens de fiscale wetgeving geldt voor werkloosheidsuitkeringen, wanneer de aanvrager een samenwonende werknemer is in de zin van artikel 110, § 3, van het koninklijk besluit.]1
  (Lid 3 opgeheven) <MB 2000-07-09/33, art. 3, 050; Inwerkingtreding : 01-07-2000>
  [2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt, in het geval bedoeld in artikel 104, § 1bis van het koninklijk besluit als "daguitkering" verstaan het bedrag dat bekomen wordt door de toepassing van de formule "(halve daguitkering/6) x het aantal halve uitkeringen voorzien in het wekelijks uitkeringsstelsel bedoeld in artikel 103 van het koninklijk besluit". Het aldus bekomen bedrag wordt afgerond tot de hogere of lagere cent naargelang het gedeelte van een cent al dan niet 0,5 bereikt.]2
  ----------
  (1)<MB 2012-07-23/02, art. 7, 097; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
  (2)<MB 2013-06-07/04, art. 3, 099; Inwerkingtreding : 01-07-2013>

Art. 75ter.<Ingevoegd bij MB 1993-05-27/30, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 01-06-1993> Voor de toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit wordt verstaan onder netto-loon het bedrag bekomen door het brutoloon te verminderen met sociale zekerheidsbijdragen ten belope van 13,07 pct en met bedrijfsvoorheffing. Het bedrag van de bedrijfsvoorheffing wordt bekomen door toepassing van schaal II voorzien in bijlage III van (het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen), indien de werknemer de hoedanigheid heeft van werknemer met gezinscast in de zin van artikel 110 van het koninklijk besluit en door toepassing van schaal I voor de andere werknemers, zonder de verminderingen wegens gezinscast in rekening te brengen. <MB 2001-04-27/33, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  Het brutoloon bedoeld in het vorige lid omvat inzonderheid :
  a) het gewaarborgd loon in geval van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid;
  b) indien het een bediende betreft die afwezig is wegens jaarlijkse vakantie, het loon dat hij normaal verdiend zou hebben mocht hij aanwezig zijn;
  Het brutoloon bedoeld in het eerste lid omvat niet :
  a) voor de arbeider, het vakantiegeld en voor de bediende het dubbel vakantiegeld;
  b) de eindejaarspremie;
  c) (...) <MB 2005-06-29/31, art. 1, 072; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  Indien het een arbeider betreft die afwezig is wegens jaarlijkse vakantie wordt het bruto-loon, bekomen in toepassing van de vorige leden, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het resultaat bekomen door de vermenigvuldiging van het aantal arbeidsuren die normaal verricht zouden zijn geweest gedurende de vakantiedagen, met het uurloon.
  (Bij de berekening van het in [1 artikel 131bis van het koninklijk besluit bedoelde " netto-loon "]1, wordt het overeenkomstig het eerste lid bekomen bedrag verhoogd met een bonus. Deze bonus is gelijk aan het verschil tussen een inhouding a rato van 13,07 % van het loon en het bedrag van de forfaitair berekende persoonlijke bijdrage inzake sociale zekerheid, rekening houdend met de eventueel toepasselijke vermindering geldend voor bedienden. Deze vermindering wordt berekend in functie van een theoretisch voltijds loon bekomen door toepassing van artikel 75quater, vierde lid, 1° en 2°.) <KB 2008-07-16/32, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-07-2008>
  ----------
  (1)<MB 2014-12-30/07, art. 2, 104; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 75quater.<Ingevoegd bij MB 1993-05-27/30, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 01-06-1993> Voor de toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit, wordt de referteuitkering en de vermeerdering verminderd met één zesentwintigste voor elke dag van de beschouwde maand, met uitzondering van de zondag, behorend tot één van de volgende categorieën :
  a) de dagen voorafgaand aan of volgend op de periode tijdens de welke de werknemer beschouwd wordt als deeltijdse werknemer met inkomensgarantie-uitkering;
  b) (de dagen arbeidsongeschiktheid met aanvulling-voorschot overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 12bis of nr. 13bis, de dagen afwezigheid op het werk zonder behoud van loon ingevolge arbeidsongeschiktheid of ingevolge profylactisch verlof, de dagen volledige werkverwijdering als maatregel van moederschapsbescherming, de dagen moederschapsrust;) <MB 2002-12-12/37, art. 6, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  c) de dagen waarop de werknemer tijdelijk werkloos werd gesteld en voor dewelke geen loon verschuldigd is; het aantal van deze dagen wordt geacht gelijk te zijn aan het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal uren van tijdelijke werkloosheid met 6/S;
  d) de (dagen afwezigheid op het werk zonder behoud van loon); het aantal van deze dagen wordt gelijk geacht te zijn aa het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal uren van afwezigheid met 6/Q; <MB 2002-12-12/37, art. 6, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  e) de dagen voor dewlke, in toepassing van het koninklijk besluit, geen uitkering kan worden toegekend.
  De referteuitkering en de vermeerdering worden eveneens met één zesentwintigste verminderd voor elke zondag van de beschouwde maand gedurende dewelke de werknemer een activiteit heeft uitgeoefend in de zin van artikel 45 van het koninklijk besluit, behalve indien deze activiteit uitgeoefend wordt in het kader van zijn normale deeltijdse arbeidsregeling.
  ([1 Het getal gelijk aan een derde van het aantal arbeidsuren in geval van voltijdse tewerkstelling naar rato van 38 uren per week, bedoeld in art. 131bis, § 2bis, van het koninklijk besluit, is gelijk aan 55.]1 Dit getal wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan 26, verminderd met het aantal dagen bedoeld in het eerste lid, littera a tot e, en de noemer gelijk is aan 26.
  Het bedrag van het nettoloon dat de werknemer zou ontvangen indien hij voltijds tewerkgesteld zou zijn, wordt bekomen door toepassing van de navermelde berekeningen :
  1° (de berekening van een theoretisch uurloon door het door de werkgever vermelde theoretisch gemiddeld brutomaandloon in de betreffende tewerkstelling te delen door de factor S en door 4,3333, of door overname van het door de werkgever vermelde theoretisch gemiddeld uurloon;) <MB 2006-03-28/32, art. 1, 075; Inwerkingtreding : 01-05-2006>
  2° de vermenigvuldiging van bekomen bedrag met de factor S en met 4,3333;
  3° de proportionalisering van het aldus bekomen bedrag door vermenigvuldiging met een breuk waarvan de teller gelijk is aan 26, verminderd met het aantal dagen bedoeld in het eerste lid, littera a tot e, en de noemer gelijk is aan 26.
  4° de berekening van een fictief nettoloon door toepassing van de regelen vermeld in artikel 75ter, eerste lid;
  5° de verhoging van het aldus bekomen bedrag met een bonus gelijk aan het verschil tussen een inhouding a rato van 13,07 % van het loon en het bedrag van de forfaitair berekende persoonlijke bijdrage inzake sociale zekerheid, rekening houdend met de eventueel toepasselijke vermindering.
  In geval van meerdere tewerkstellingen wordt voor de toepassing van het vierde lid, 1°, rekening gehouden met het rekenkundig gemiddelde van de aldus berekende uurlonen.) <MB 2005-06-29/31, art. 1, 072; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  ----------
  (1)<MB 2013-06-07/04, art. 4, 099; Inwerkingtreding : 01-07-2013>

HOOFDSTUK XV. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 132 van het koninklijk besluit, betreffende de overgang van een uitbetalingsinstelling naar een ndere.
Art.76. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
  1° afgevende uitbetalingsinstelling : de uitbetalingsinstelling die de werkloze wenst te verlaten;
  2° opnemende uitbetalingsinstelling : de uitbetalingsinstelling waarbij de werkloze zich wenst in te schrijven.

Art.77. <MB 1998-07-16/64, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-08-1998> De werkloze kan van uitbetalingsinstelling veranderen op voorwaarde dat hij bij de afgevende uitbetalingsinstelling geen schuld heeft voortvloeiende uit de toepassing van de werkloosheidsreglementering, gelet op de door het werkloosheidsbureau verworpen of uitgeschakelde uitgaven.
  In afwijking van het vorige lid wordt de overgang van de werkloze, die een schuld heeft tegenover de afgevende uitbetalingsinstelling, toegestaan indien één van de volgende voorwaarden is vervuld :
  1° de totale schuld van de werkloze tegenover de afgevende uitbetalingsinstelling bedraagt minder dan (24,79 EUR); <MB 2001-11-30/31, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  2° de afgevende uitbetalingsinstelling heeft de betaling van de schuld niet gevorderd van de werkloze voor de ontvangst van de aanvraag van overgang.
  In afwijking van het tweede lid, 2°, kan de afgevende uitbetalingsinstelling die de aanvraag om overgang ontvangt binnen de drie maanden die volgen op de betekening van de eerste of van de definitieve beslissing tot uitschakeling of verwerping van de uitgaven, zich alsnog verzetten tegen de overgang van de werkloze die tegenover haar een totale schuld van ten minste (24,79 EUR) heeft, indien zij binnen de negen kalenderdagen volgend op de ontvangst van de aanvraag bij de werkloze de betaling van de schuld vordert. <MB 2001-11-30/31, art. 1, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art.78.[1 De werkloze vraagt zijn overgang aan bij de opnemende uitbetalingsinstelling.]1
  ----------
  (1)<MB 2022-04-05/01, art. 1, 122; Inwerkingtreding : 01-04-2022>

Art.79.[1 § 1. Binnen een termijn van zeven dagen ingaande de dag volgend op deze waarop de overgangsaanvraag van de werkloze werd ontvangen, gaat de opnemende uitbetalingsinstelling bij de afgevende uitbetalingsinstelling na of er schulden zijn ten aanzien van die uitbetalingsinstelling, zoals bedoeld in artikel 77.
   Binnen een termijn van negen dagen ingaande de dag volgend op deze waarop het verzoek van de opnemende uitbetalingsinstelling werd ontvangen, laat de afgevende uitbetalingsinstelling aan de opnemende uitbetalingsinstelling weten of er schulden bestaan in de zin van artikel 77. Indien zij aan deze verplichting niet voldoet, wordt de overgang door de afgevende uitbetalingsinstelling geacht te zijn toegestaan.
   Indien de overgang door de afgevende uitbetalingsinstelling wordt geweigerd, deelt de opnemende uitbetalingsinstelling de reden van de weigering schriftelijk mee aan de werkloze.
   § 2. De werkloze die de weigering van de afgevende uitbetalingsinstelling betwist, kan binnen een termijn van een maand vanaf het tijdstip waarop hij kennis heeft genomen van de reden van de weigering, de betwisting aan de directeur voorleggen door indiening van een formulier C8-Betwisting, waarvan de RVA het model vaststelt en dat als bijlage de toelichting van de redenen van de weigering bevat, zoals bedoeld in de vorige paragraaf, derde lid.
   De directeur kan binnen de vijf dagen volgend op de dag van ontvangst van het formulier C8-Betwisting de afgevende uitbetalingsinstelling vragen naar de redenen van haar weigering door haar het formulier C8-Betwisting toe te sturen.
   In het geval bedoeld in het vorige lid beschikt de uitbetalingsinstelling over een termijn van negen dagen volgend op de dag van ontvangst van het formulier C8-Betwisting om het volledig ingevulde formulier aan het werkloosheidsbureau terug te sturen. Voldoet zij niet aan die verplichting, dan neemt de directeur overeenkomstig de volgende leden een beslissing op basis van de informatie waarover hij beschikt.
   De directeur neemt een beslissing binnen een termijn van dertig dagen volgend op de dag van ontvangst van het formulier C8-Betwisting en deelt zijn beslissing schriftelijk mee aan de opnemende en afgevende uitbetalingsinstelling. De opnemende uitbetalingsinstelling stelt de werkloze in kennis van de beslissing van de directeur.
   Wanneer de overgang overeenkomstig de voorgaande leden wordt toegestaan, dient de opnemende uitbetalingsinstelling overeenkomstig artikel 80 bij het werkloosheidsbureau een formulier C1 "Aangifte van de persoonlijke en familiale toestand" in, met een verklaring van overgang van uitbetalingsinstelling van de werkloze. De in artikel 80, 2de lid gevraagde bijlage is niet vereist.
   In afwijking van artikel 81 heeft de overgang in het geval bedoeld in het vorige lid uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op de ontvangst door het werkloosheidsbureau van het formulier C1 ingediend door de opnemende uitbetalingsinstelling overeenkomstig het vorig lid.]1
  ----------
  (1)<MB 2022-04-05/01, art. 2, 122; Inwerkingtreding : 01-04-2022>

Art.80.[1 De opnemende uitbetalingsinstelling dient bij het werkloosheidsbureau een formulier C1 "aangifte van de persoonlijke en familiale toestand" in met de verklaring van de werkloze dat hij van uitbetalingsinstelling verandert :
   1° indien de overgang aangevraagd werd ter gelegenheid van een uitkeringsaanvraag, binnen de termijn gesteld in artikel 92, § 2;
   2° indien de overgang aangevraagd werd door een uitkeringsgenietende werkloze, uiterlijk de laatste dag van de maand voorafgaand aan die waarvoor de overgang aangevraagd werd;
   3° indien de overgang aangevraagd werd door een deeltijdse werknemer met behoud van rechten, uiterlijk de laatste dag van de maand voorafgaand aan die waarvoor de overgang aangevraagd werd;
   4° indien de overgang aangevraagd werd door een tijdelijk werkloze, buiten de hypothese vermeld in 1°, binnen de termijn gesteld in artikel 92, § 2, eerste lid, 2°.
   De opnemende uitbetalingsinstelling voegt bij de aanvraag waarvan sprake in het eerste lid een elektronisch attest. Dit attest bevestigt dat de overgang werd toegekend volgens de procedure voorzien in artikel 79 en dat de afgevende uitbetalingsinstelling geen betalingen meer heeft uitgevoerd voor een periode gelegen vanaf de ingangsdatum van de overgang.]1
  ----------
  (1)<MB 2022-04-05/01, art. 3, 122; Inwerkingtreding : 01-04-2022>

Art.81.§ 1. [1 Om uitwerking te hebben, moet de overgang, die eerst volgens de procedure voorzien in artikel 79 werd aanvaard, bij het werkloosheidsbureau worden aangegeven in overeenstemming met artikel 80.]1
  Een overgang heeft uitwerking :
  1° de dag die vermeld staat op de uitkeringsaanvraag, indien de overgang wordt aangevraagd ter gelegenheid van de eerste werkloosheidsdag van de maand;
  2° (de eerste dag van de maand volgend op die waarin de overgang gevraagd wordt, indien de overgang niet wordt aangevraagd ter gelegenheid van de eerste werkloosheidsdag van de maand of indien ze wordt aangevraagd door een uitkeringsgerechtigde werkloze, (...) of een deeltijdse werknemer met behoud van rechten. <MB 1993-05-27/30, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 01-06-1993> <MB 1995-11-30/32, art. 12, 028; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
  [1 Indien de aangifte van de overgang bij het werkloosheidsbureau wordt ingediend buiten de in artikel 80 gestelde termijn, gaat de overgang pas in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de aangifte van de overgang door het werkloosheidsbureau ontvangen werd.]1
  § 2. In afwijking van § 1 heeft de overgang in het geval bedoeld in artikel [1 80, eerste lid, 4°]1, uitwerking de eerste dag van de maand waarvoor de overgang gevraagd wordt.
  Indien de afgevende uitbetalingsinstelling evenwel uitkeringen heeft betaald voor een periode volgend op deze dag, heeft de overgang slechts uitwerking de eerste dag van de maand volgend op de laatst betaalde maand.
  ----------
  (1)<MB 2022-04-05/01, art. 4, 122; Inwerkingtreding : 01-04-2022>

Art.82.[1 Het werkloosheidsbureau bevestigt de overgang aan de afgevende en opnemende uitbetalingsinstelling]1 door middel van de uitkeringskaart bedoeld in artikel 146 van het koninklijk besluit.
  De uitkeringskaarten moeten naar de uitbetalingsinstellingen verzonden worden binnen de in artikel 145 van het koninklijk besluit bedoelde termijn.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<MB 2022-04-05/01, art. 5, 122; Inwerkingtreding : 01-04-2022>

HOOFDSTUK XVI. - Bepalingen ter uitvoering van artikel 137 van het koninklijk besluit, betreffende het gebruik van het " bewijs van tijdelijke werkloosheid ".
Art.83. In geval van tijdelijke werkloosheid wegens slecht weder of bij gebrek aan werk wegens economische oorzaken, is de werkgever gehouden een validatieboek in te vullen ten laatste de dag van de aflevering van het " bewijs van tijdelijke werkloosheid " (C 3.2 A). <MB 2005-01-04/30, art. 1, 069; Inwerkingtreding : 01-02-2005>

Art.84. (§ 1.) Het validatieboek moet samengesteld zijn uit ingebonden bladen waarvan de bladzijden doorlopend genummerd zijn. <MB 2005-01-04/30, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 01-02-2005>
  Iedere bladzijde van dit boek moet verdeeld zijn in vier kolommen waarin de werkgever doorlopend en onuitwisbaar de volgende gegevens dient in te schrijven :
  1° in de eerste kolom : de maand waarop het bewijs betrekking heeft;
  2° in de tweede kolom : het nummer van het bewijs;
  3° (in de derde kolom : de naam, de voornaam en het identificatienummer van de sociale zekerheid van de werknemer, bedoeld in artikel 1, 4° van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale zekerheidskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels.) <MB 2005-01-04/30, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 01-02-2005>
  4° in de vierde kolom : de eventuele opmerkingen.
  Het dubbel van het bewijs dat de werkgever overhandigt aan de werknemer in de hypothese vermeld in artikel 133, § 1, 4°, van het koninklijk besluit, noet niet ingeschreven worden in het validatieboek.
  Op het schutblad vermeldt de werkgever zijn naam en voornaam of de handelsnaam, alsook zijn adres of het adres van de maatschappelijke zetel.
  Vooraleer dit boek te gebruiken is de werkgever gehouden het schutblad en het laatste blad te laten waarmerken door het werkloosheidsbureau bevoegd voor de plaats waar het boek wordt bijgehouden.
  Wanneer bij gebrek aan plaats er geen vermeldingen meer kunnen ingeschreven worden in een validatieboek, waarmerkt het werkloosheidsbureau een nieuw boek na voorlegging door de werkgever van het vorige boek.
  (§ 2. In afwijking van § 1 kan de werkgever evenwel gebruik maken van een elektronisch validatieboek, beschikbaar op het daartoe door het beheerscomité vastgestelde elektronisch adres, voorzover hij, via de aldaar geldende identificatieprocedure aanvaard door dit beheerscomité, met zekerheid kan worden geïdentificeerd en geauthenticeerd en hij bij het invullen van dit elektronisch validatieboek van die identificatieprocedure gebruik maakt.
  Het bijhouden van het elektronisch validatieboek gebeurt door het invullen van een elektronisch formulier dat door het beheerscomité wordt vastgesteld en dat beschikbaar wordt gesteld via het in het vorige lid bedoelde elektronische adres.
  De werkgever die gebruik maakt van het elektronisch validatieboek is verplicht melding te maken van de gegevens bedoeld in § 1, tweede lid.) <MB 2005-01-04/30, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 01-02-2005>

Art.85. (§ 1.) Het validatieboek (bedoeld in artikel 84, § 1,) moet in België ter beschikking gehouden worden van de controlediensten van het werkloosheidsbureau op de plaats waar de bewijzen gewoonlijk worden opgesteld. <MB 2005-01-04/30, art. 3, 069; Inwerkingtreding : 01-02-2005>
  Indien deze bewijzen opgesteld worden in de verschillende exploitatieëenheden van eenzelfde onderneming dient de werkgever over een validatieboek te beschikken in ieder van deze eenheden.
  Het validatieboek moet bewaard worden gedurende een periode van vijf jaar die een aanvang neemt de eerste dag van de maand die volgt op de maand gedurende dewelke de laatste vermelding werd genoteerd.
  (§ 2. Het elektronisch validatieboek, bedoeld in artikel 84, § 2, wordt door de Rijksdienst op geïnformatiseerde wijze ter beschikking gesteld van de werkgevers en de controlediensten gedurende dezelfde termijn, voorzien in paragraaf 1.) <MB 2005-01-04/30, art. 3, 069; Inwerkingtreding : 01-02-2005>

Art.86. In geval van verlies van het bewijs is de werknemer verplicht bij het werkloosheidsbureau een bewijs aan te vragen op hetwelk dit bureau zijn stempelmerk en de vermelding " duplicaat " aanbrengt.
  De werkgever vervolledigt dit bewijs en schrijft het in het validatieboek in volgens de regels van artikel 84 met de vermelding " duplicaat " en het nummer van het oorspronkelijk bewijs in de kolom voorzien voor de opmerkingen.

Art. 86bis.(Ingevoegd bij <MB 1999-05-03/71, art. 1, Inwerkingtreding : 01-10-1999>) De werkgever overhandigt in toepassing van artikel 137, § 4, tweede lid, van het koninklijk besluit, aan de werkman tevens een niet-nominatieve genummerde controlekaart voor de maand volgend op de maand van de indiensttreding.
  De werkgever is verplicht het nummer van de kaarten bedoeld in artikel 137, § 4, tweede lid, van het koninklijk besluit, betreffende de maand van de indiensttreding en, in het geval bedoeld in het eerste lid, betreffende de daaropvolgende maand, te vermelden bij de onmiddellijke aangifte van de tewerkstelling, die hij voor de betreffende werkman overmaakt aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
  In geval van afgifte van het duplicaat bedoeld in artikel 137, § 4, derde lid, van het koninklijk besluit, is de werkgever verplicht het nummer van de kaart alsmede de naam, voornaam, het identificatienummer van de sociale zekerheid van de betreffende werkman, zoals vermeld op [1 de identiteitskaart]1, en de maand waarop de kaart betrekking heeft, met een ter post aangetekend schrijven, of met een telefaxbericht mede te delen aan het werkloosheidsbureau bevoegd voor de plaats waar de onderneming gevestigd is, vooraleer hij de kaart afgeeft aan de werkman.
  ----------
  (1)<MB 2016-07-12/04, art. 1, 110; Inwerkingtreding : 01-08-2016>

HOOFDSTUK XVII. - Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 138, 142 en 147 van het koninklijk besluit, betreffende de uitkeringsaanvraag, de aangifte van een wijzigende gebeurtenis, de bevoegde directeur en de datum vanaf dewelke het recht op uitkeringen wordt toegekend.
Art.87.De werkloze dient zijn uitkeringsaanvraag in bij zijn uitbetalingsinstelling door middel van één van navermelde formulieren :
  1° het " werkloosheidsbewijs - arbeidsbewijs " C 4, dat de werkgever overhandigt aan de werknemer wiens arbeidsovereenkomst een einde heeft genomen;
  2° [3 het "werkloosheidsbewijs voor de inactiviteitsuren" C131A-Werknemer vervolledigd met het formulier C131A-Werkgever, in de hypothese vermeld in artikel 133, § 1, 3°, a) van het koninklijk besluit;]3
  3° (het formulier "aanvraag om uitkeringen tijdelijke werkloosheid" C 3.2-Werknemer, vervolledigd met het tweede exemplaar van het "bewijs van tijdelijke werkloosheid" C 3.2-Werkgever, in de hypotheses vermeld in artikel 133, § 1, 4° [5 ...]5, van het koninklijk besluit;) <MB 2004-06-22/41, art. 1, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  4° (opgeheven) <MB 2004-06-22/41, art. 1, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  5° [2 de "persoonlijke werkloosheidsverklaring" C 109, alsmede een "bewijs van aanvang van een tewerkstelling met activeringsuitkeringen bedoeld in artikel 137, § 1, eerste lid, 4°, van het koninklijk besluit;]2
  6° de " verklaring van lichamelijke geschiktheid " C 6, die door de verzekeringsinstelling wordt ingevuld voor de uitkeringsgenietende werkloze die arbeidsongeschikt was en opnieuw arbeidsgeschikt verklaard wordt of zichzelf arbeidsgeschikt verklaart;
  (7° het "bewijs van jeugdvakantie" C 103 Jeugdvakantie-Werknemer, vervolledigd met het formulier C 103 Jeugdvakantie-Werkgever, in de hypothese vermeld in artikel 133, § 1, 9° van het koninklijk besluit;) <MB 2004-06-22/41, art. 1, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  (7°bis. het "bewijs van seniorvakantie" C 103 seniorvakantiewerknemer, vervolledigd met het formulier C 103 seniorvakantiewerkgever, in de hypothese vermeld in artikel 133, § 1, 9°bis van het koninklijk besluit;) <MB 2007-01-30/36, art. 1, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (8° de "persoonlijke werkloosheidsverklaring" C 109, afgelegd door de werkloze die :
  a) voorafgaand aan zijn uitkeringsaanvraag niet was tewerkgesteld als loontrekkende;
  b) de formulieren bedoeld in de voorgaande nummers niet of niet tijdig kan bekomen (omdat de gegevens in toepassing van artikel 138bis of krachtens artikel 11 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een kruispuntbank van de sociale zekerheid door middel van een elektronische techniek werden overgemaakt;) <MB 2003-01-10/34, art. 10, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  c) verhuist en de gemeente van de nieuwe (hoofdverblijfplaats) onder een ander werkloosheidsbureau ressorteert; <MB 2003-02-06/38, art. 4, 062; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
  d) [1 een aanvraag om overbruggings- of inschakelingsuitkeringen indient;]1) <MB 2001-06-14/34, art. 3, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  (e) de formulieren bedoeld in de voorgaande nummers niet of niet tijdig kan bekomen om een andere reden dan vermeld in b).) <MB 2003-01-10/34, art. 10, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  [4 De indiening van de in het vorige lid bedoelde formulieren is niet vereist indien de verklaringen die deze formulieren dienen te bevatten in toepassing van artikel 138bis door middel van een elektronische techniek worden overgemaakt.]4
  [6 Wanneer de werknemer bedoeld in artikel 1, 20°, een formulier indient bedoeld in het eerste lid overeenkomstig artikel 133, § 1, 16°, van het koninklijk besluit, voegt hij bij zijn uitkeringsaanvraag het formulier: "Uitkeringsaanvraag en persoonlijke aangifte van de kunstwerker" waarvan de Rijksdienst het model en de inhoud opstelt na advies van het beheerscomité.]6
  ----------
  (1)<MB 2011-12-28/30, art. 4, 094; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<MB 2015-07-17/07, art. 4, 106; Inwerkingtreding : 01-08-2015. Zie ook art. 5>
  (3)<MB 2014-08-26/05, art. 1, 108; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (4)<MB 2017-01-20/12, art. 1, 112; Inwerkingtreding : 08-02-2017>
  (5)<MB 2017-06-14/12, art. 1, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (6)<KB 2022-07-30/10, art. 34, 125; Inwerkingtreding : 01-10-2022>

Art.88. (opgeheven) <MB 1993-01-12/31, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-02-1993>

Art.89.<MB 1994-12-23/43, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 14-11-1994> Voor de werknemers bedoeld in artikel 28, § 3, 1° en 3°, van het koninklijk besluit en voor de andere havenarbeiders wordt de uitkeringsaanvraag ingediend door middel van het strookje van hun loonboek of het document dat dit strookje vervangt.
  [1 Voor de werknemers bedoeld in artikel 28, § 3, 1°, van het koninklijk besluit wordt de prestatiestaat bedoeld in artikel 137, § 1, eerste lid, 6°, van het koninklijk besluit beschouwd als document dat het strookje van hun loonboek vervangt.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-10-22/07, art. 1, 115; Inwerkingtreding : 18-04-2017>

Art. 89bis. <ingevoegd bij MB 1995-03-15/35, art. 2, Inwerkingtreding : 01-04-1995> Voor de erkende zeevisser bedoeld in artikel 28, § 3, 4° van het koninklijk besluit, wordt de uitkeringsaanvraag ingediend door middel van de controlekaart "C 3 - zeevisser".
  Bij zijn eerste uitkeringsaanvraag na zijn erkenning en bij elke verlenging van deze erkenning moet de in het eerste lid bedoelde werknemer het bewijs van erkenning, afgeleverd door het paritair comité van de zeevisserij, toevoegen bij zijn uitkeringsaanvraag.

Art.90. Om volledig te zijn moet het dossier alle stukken bevatten die dienstig zijn om over het recht op uitkeringen te beslissen en het bedrag ervan te bepalen.
  Het dossier moet inzonderheid een " werkloosheidsbewijs - arbeidsbewijs " C 4 bevatten wanneer de werkloze :
  1° een uitkeringsaanvraag heeft ingediend door middel van een " persoonlijke werkloosheidsverklaring " C 109, omdat hij niet tijdig het formulier C 4 kan verkrijgen;
  2° het bewijs moet leveren van een arbeidsperiode als loontrekkende.
  Het dossier moet inzonderheid een " verklaring van lichamelijke geschiktheid " C 6 bevatten wanneer de werkloze :
  1° een uitkeringsaanvraag heeft ingediend door middel van een " persoonlijke werkloosheidsverklaring " C 109, omdat hij niet tijdig het formulier C 6 kon verkrijgen;
  2° het bewijs moet leveren van een periode van arbeidsongeschiktheid tijdens dewelke hij vergoed werd door zijn verzekeringsinstelling;
  3° als werknemer arbeidsongeschikt werd en arbeidsgeschikt verklaard wordt of zichzelf arbeidsgeschikt verklaart ter gelegenheid van de indiening van een uitkeringsaanvraag.
  Het dossier moet inzonderheid een " wijzigingsaangifte " C 8 bevatten wanneer de werkloze aangifte doet van een wijzigende gebeurtenis die niet meegdeeld kan worden door middel van de " aangifte van de persoonlijke en familiale toestand " C 1.
  (Het dossier moet inzonderheid een " aangifte van de huisarbeider " bevatten wanneer de huisarbeider die een stuk- of een taakloon ontvangt :
  1° voor het eerst uitkeringen wenst te bekomen;
  2° overeenkomstig het koninklijk besluit een " aangifte van de persoonlijke en familiale toestand " C 1 moet indienen.) <MB 1997-06-20/32, art. 5, 038; Inwerkingtreding : 01-03-1997>

Art.91. <MB 1999-04-11/57, art. 1, 045; Inwerkingtreding : 01-05-1999> Voor de toepassing van artikel 133, § 1, 2°, van het koninklijk besluit moet verstaan worden onder onderbreking van het genot van de uitkeringen een niet vergoede periode van 28 opeenvolgende kalenderdagen.

Art.92.§ 1. De uitbetalingsinstelling dient het dossier in bij het bevoegde werkloosheidsbureau, na op alle stukken een stempel te hebben aangebracht, vermeldende de datum waarop zij ze ontvangen heeft.
  [1 In afwijking van het eerste lid, houdt de uitbetalingsinstelling de datum waarop zij stukken die zij door middel van een elektronische techniek ontvangt, op elektronische wijze bij en dient zij deze stukken door middel van elektronische gegevensbestanden in bij het hoofdbestuur van de Rijksdienst, dat deze bestanden overmaakt aan het bevoegde werkloosheidsbureau.
   In het geval bedoeld in het tweede lid, wordt voor de toepassing van dit besluit het hoofdbestuur van de Rijksdienst gelijkgesteld met het bevoegde werkloosheidsbureau.]1
  § 2. Indien het een uitkeringsaanvraag betreft, dan moet het dossier toekomen op het werkloosheidsbureau binnen een termijn van twee maanden ingaande :
  1° in geval van volledige werkloosheid, de dag volgend op de eerste dag waarvoor de uitkeringen worden aangevraagd;
  2° in geval van tijdelijke werkloosheid, de eerste dag van de maand volgend op deze waarvoor de uitkeringen worden aangevraagd.
  (In afwijking van het eerste lid, 2°, moet het dossier slechts toekomen binnen de termijn van drie jaar ingaande de eerste dag van de maand volgend op deze waarvoor de uitkeringen worden aangevraagd, indien het een aanvraag betreft bedoeld in artikel 133, § 1, 4°, [3 b) of]3 d), van het koninklijk besluit.) <MB 2006-09-24/48, art. 1, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2006>
  [2 In afwijking van het eerste lid, 2°, moet het dossier slechts toekomen binnen een termijn van zes maanden, ingaande de eerste dag van de maand volgend op deze waarvoor de uitkeringen worden aangevraagd, indien het een aanvraag betreft door een werknemer wiens werkloosheid het rechtstreekse of onrechtstreekse gevolg is van een staking of een lock-out.]2
  [2 Voor de werknemer bedoeld in artikel 78ter van het koninklijk besluit die de integratie-uitkering vraagt, moet het dossier toekomen op het werkloosheidsbureau voor het einde van de tewerkstelling in een doorstromingsprogramma.]2
  § 3. Indien het een wijzigende gebeurtenis betreft die zich voordeed gedurende de werkloosheid dan moet het dossier toekomen op het werkloosheidsbureau uiterlijk de laatste dag van de kalendermaand volgend op deze tijdens dewelke de wijzigende gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
  Nochtans mag, indien de wijzigende gebeurtenis plaatsvindt vooraleer een uitkeringsaanvraag toegekomen is op het werkloosheidsbureau, de aangifte van deze gebeurtenis ook ingediend worden samen met uitkeringsaanvraag binnen de termijn voorzien in § 2.
  (§ 4. Wanneer de uitbetalingsinstelling bij de indiening bedoeld in de vorige paragrafen vaststelt dat er ingevolge blijvende onmogelijkheid geen volledig dossier zal kunnen ingediend worden, deelt zij dit aan het werkloosheidsbureau mee, vergezeld van het bewijs van de redenen van de blijvende onmogelijkheid.
  Wanneer de directeur erkent dat het blijvend onmogelijk is het dossier te vervolledigen, beslist hij over het recht op uitkeringen nadat hij de nodige onderzoekingen heeft laten verrichten; het dossier wordt voor de toepassing van de artikelen 95 of 96 beschouwd als volledig. Wanneer de directeur de blijvende onmogelijkheid niet erkent, wordt de procedure voorzien in artikel 93, § 2, toegepast.
  De uitbetalingsinstelling licht de werkloze in omtrent de vraag de onmogelijkheid te erkennen en, desgevallend, omtrent de niet aanvaarding.) <MB 1999-04-30/34, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 01-06-1999>
  (§ 5. Wanneer de uitbetalingsinstelling vaststelt dat zij geen volledig dossier zal kunnen indienen binnen de termijn bedoeld in § 2, eerste lid, of § 3, kan zij het werkloosheidsbureau binnen deze termijn in kennis stellen van de identiteit van de werknemer en de datum vanaf dewelke uitkeringen worden aangevraagd. De voormelde indieningstermijn wordt in dat geval met één maand verlengd.) <MB 2002-06-14/33, art. 1, 059; Inwerkingtreding : 01-07-2002>
  ----------
  (1)<MB 2017-01-20/12, art. 2, 112; Inwerkingtreding : 08-02-2017>
  (2)<MB 2017-06-14/12, art. 2, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (3)<MB 2024-06-20/03, art. 1, 131; Inwerkingtreding : 26-06-2024>

Art.93. § 1. (Het werkloosheidsbureau registreert de datum van ontvangst van alle stukken die de uitbetalingsinstelling aan dat bureau toezendt, hetzij door er een datumstempel op aan te brengen, hetzij door die datum op elektronische wijze bij te houden. In het laatste geval voegt het werkloosheidsbureau, in geval van overdracht van het dossier aan de arbeidsrechtbank, een attest toe vermeldend de betreffende data van ontvangst.) <MB 2005-11-29/33, art. 1, 073; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  Het gaat na of de ingediende formulieren behoorlijk werden ingevuld en of alle stukken die noodzakelijk zijn om een beslissing te treffen aangaande het recht op uitkeringen en het bedrag ervan werden ingediend.
  § 2. Indien het dossier onvolledig is, zendt het werkloosheidsbureau het dossier terug naar de uitbetalingsinstelling vergezeld van een formulier " terugzending van het dossier " C 51 vermeldend alle ontbrekende stukken en inlichtingen.
  Het dossier moet behoorlijk aangevuld op het werkloosheidsbureau toekomen, vergezeld van het formulier C 51, binnen een termijn van één maand ingaand de dag volgend op deze waarop het werkloosheidsbureau het dossier terugzond.
  De laatste dag van deze herindieningstermijn mag echter niet gelegen zijn vóór de laatste dag van de termijn bedoeld in artikel 92, § 2.
  § 3. Wanneer de uitbetalingsinstelling onmogelijk het dossier kan vervolledigen binnen de termijn bedoeld in § 2, zendt ze het onvolledig dossier binnen die termijn terug naar het werkloosheidsbureau vergezeld van het bewijs van de redenen van onmogelijkheid.
  Wanneer de directeur erkent dat het tijdelijk onmogelijk is het dossier te vervolledigen, zendt hij het opnieuw terug naar de uitbetalingsinstelling en kent hij een bijkomende indieningstermijn van twee maanden toe, ingaande de dag volgend op deze van de terugzending.
  Wanneer de directeur erkent dat het blijvend onmogelijk is het dossier te vervolledigen, beslist hij over het recht op uitkeringen nadat de nodige onderzoekingen heeft laten verrichten.
  (Het laattijdig heringediende dossier dat op het werkloosheidsbureau toekomt vóór het einde van de vijfde maand volgend op de in artikel 92 vermelde indieningstermijnen, wordt als tijdig heringediend beschouwd indien de redenen van onmogelijkheid door de directeur worden erkend.
  De uitbetalingsinstelling licht de werkloze in omtrent de vraag de onmogelijkheid te erkennen.) <MB 1999-04-30/34, art. 2, 046; Inwerkingtreding : 01-06-1999>

Art.94. De directeur in wiens ambtsgebied de werknemer laatst zijn gewone verblijfplaats had, neemt alle beslissingen over het recht op uitkeringen ten aanzien van de werknemer die geen gekende (hoofdverblijfplaats) in België meer heeft. <MB 2003-02-06/38, art. 5, 062; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
  De directeur bevoegd voor het ambtsgebied waarin respectievelijk Moeskroen, Turnhout, Verviers of Aarlen gelegen is, neemt alle beslissingen over het recht op uitkeringen ten aanzien van de werknemer die werkzaam is in België, tijdelijk werkloos wordt gesteld en zijn (hoofdverblijfplaats) heeft, respectievelijk in Frankrijk, Nederland, de Duitse Bondsrepubliek of het Groothertogdom Luxemburg. <MB 2003-02-06/38, art. 5, 062; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
  (De directeur in wiens ambtsgebied de haven is gelegen, neemt alle beslissingen over het recht op uitkeringen ten aanzien van de werknemers bedoeld in artikel 28, § 3, 1° van het koninklijk besluit.) <MB 1994-12-23/43, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 14-11-1994>.
  (De directeur in wiens ambtsgebied Gent gelegen is, neemt alle beslissingen over het recht op uitkeringen ten aanzien van de werknemers bedoeld in artikel 28, § 3, 3° van het koninklijk besluit.) <MB 1997-12-22/54, art. 3, 040; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
  (De directeur in wiens ambtsgebied Brugge gelegen is, neemt alle beslissingen over het recht op uitkeringen ten aanzien van de werknemers bedoeld artikel 28, § 3, 4° van het koninklijk besluit.) <MB 2004-07-05/31, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2004>

Art.95. Het recht op uitkeringen wordt toegekend vanaf de datum van de uitkeringsaanvraag wanneer :
  1° het volledig dossier toekomt op het werkloosheidsbureau binnen de termijnen bepaald in artikel 92, § 2, of artikel 93;
  2° het onvolledig dossier toekomt op het werkloosheidsbureau binnen de termijnen bepaald in artikel 92, § 2, en artikel 93 en de directeur erkent dat het blijvend onmogelijk is het te vervolledigen.
  Het recht op uitkeringen wordt toegekend vanaf de datum waarop het volledig dossier toekomt op het werkloosheidsbureau wanneer :
  1° de termijnen bepaald in artikel 92, § 2, of artikel 93 niet worden nageleefd;
  2° de directeur niet erkent dat het tijdelijk of blijvend onmogelijk is het dossier te vervolledigen.
  In afwijking van het tweede lid wordt het recht op uitkeringen toegekend vanaf de datum waarop het onvolledig dossier toegekomen is op het werkloosheidsbureau buiten de termijn bedoeld in artikel 92, § 2, wanneer :
  1° het volledig dossier toekomt op het werkloosheidsbureau binnen de termijn bepaald in artikel 93;
  2° de directeur erkent dat het blijvend onmogelijk is het dossier te vervolledigen.
  De uitkeringskaart draagt als geldigheidsdatum de datum vanaf dewelke het recht op uitkeringen wordt toegekend.

Art.96. § 1. De wijzigende gebeurtenis die zicht heeft voorgedaan gedurende de werkloosheid en die niet tot gevolg heeft dat de werkloze het recht op uitkeringen verliest of recht heeft op een bedrag dat lager is dan datgene waarop hij voorheen aanspraak kon maken, heeft invloed op de uitkering vanaf de dag waarop deze gebeurtenis zich heeft voorgedaan wanneer :
  1° het volledig dossier toekomt op het werkloosheidsbureau binnen de termijnen bepaald in artikel 92, § 3, of artikel 93;
  2° het onvolledig dossier toekomt op het werkloosheidsbureau binnen de termijnen bepaald in artikel 92, § 3, of artikel 93 en de directeur erkent dat het blijvend onmogelijk is het dossier te vervolledigen.
  De wijzigende gebeurtenis heeft invloed op de uitkering vanaf de dag waarop het volledig dossier toekomt op het werkloosheidsbureau wanneer :
  1° de termijnen bepaald in artikel 92, § 3, e artikel 93 niet worden nageleefd;
  2° de directeur niet erkent dat het tijdelijk of blijvend onmogelijk is het dossier te vervolledigen.
  In afwijking van het tweede lid heeft deze wijzigende gebeurtenis invloed op de uitkering vanaf de dag waarop het onvolledig dossier toegekomen is op het werkloosheidsbureau buiten de termijn bedoeld in artikel 92, § 3, wanneer :
  1° het volledig dossier toekomt op het werkloosheidsbureau binnen de termijn bepaald in artikel 93;
  2° de directeur erkent dat het blijvend onmogelijk is het dossier te vervolledigen.
  De uitkeringskaart draagt als geldigheidsdatum de datum vanaf dewelke de wijzigende gebeurtenis invloed heeft op de uitkering.
  § 2. De wijzigende gebeurtenis die zich heeft voorgedaan gedurende de werkloosheid en die tot gevolg heeft dat de werkloze het recht op uitkeringen verliest of recht heeft op een bedrag dat lager is dan datgene waarop hij voorheen aanspraak kon maken heeft invloed op de uitkering vanaf de dag waarop deze gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
  De uitkeringskaart draagt als geldigheidsdatum de datum vanaf dewelke de wijzigende gebeurtenis invloed heeft op de uitkering.
  Nochtans, wanneer de uitbetalingsinstelling aan het werkloosheidsbureau meedeelt dat zij betalingen heeft verricht voor de periode gelegen tussen de dag waarop de gebeurtenis plaatsvond en de dag waarop zij ervan in kennis werd gesteld, draagt de uitkeringskaart ten aanzien van de uitbetalingsinstelling als geldigheidsdatum de eerste van de maand waarin de uitbetalingsinstelling in kennis werd gesteld van de gebeurtenis.

HOOFDSTUK XVIIbis. - (Bepalingen ter uitvoering van artikel 164 van het koninklijk besluit, betreffende de verificatie van de uitgaven).
Art. 96bis.[1 De gegegevensbestanden FO, C10, C10bis, C12, C13, C14, C15, BC11 en BC11bis, bedoeld in artikel 164 van het koninklijk besluit, worden overgemaakt door middel van een elektronische drager of via elektronische weg.
   Het begeleidend borderel C11, bedoeld in artikel 164, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit, wordt overgemaakt door middel van een papieren drager.]1
  ----------
  (1)<MB 2016-01-29/05, art. 1, 109; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

HOOFDSTUK XVIII. - Slotbepalingen.
Art.97. 1° <Opheffingsbepaling van MB 1984-06-04/01>
  2° <Opheffingsbepaling van MB 1987-06-22/31>
  3° <Opheffingsbepaling van MB 1987-09-30/33>
  4° <Opheffingsbepaling van MB 1989-01-20/30>
  5° <Opheffingsbepaling van MB 1989-03-21/31>
  6° <Opheffingsbepaling van MB 1989-05-24/30>

Art.98. Dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.

BIJLAGE.
Art. N.
  <Opgeheven bij MB 2024-05-15/07, art. 3, 130; Inwerkingtreding : 30-05-2024>