26 MAART 1999. - Ministerieel besluit tot wijziging van artikel 18 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering.
Art. 1-2
Artikel 1. In artikel 18 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering, vervangen door het ministerieel besluit van 27 april 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 4. De directeur kan zijn akkoord weigeren, inzonderheid wanneer de tewerkstelling of haar verlenging tot gevolg zou hebben dat de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt van de werkloze beduidend zou verminderen of wanneer de activiteit gezien haar aard, omvang en frequentie of gezien het kader waarin zij wordt uitgeoefend, niet of niet langer de kenmerken vertoont van een activiteit die in het verenigingsleven gewoonlijk door vrijwilligers wordt verricht.";
B) het wordt aangevuld met de volgende paragrafen :
"§ 7. Een vergoeding of een materieel voordeel, toegekend aan een werkloze, wordt voor de toepassing van artikel 45, eerste lid, 2°, en van artikel 46 van het koninklijk besluit buiten beschouwing gelaten indien de navermelde voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
1° het voordeel wordt toegekend in het kader van activiteiten die de werkloze verricht ten bate van een privé-persoon of van een openbare dienst, of in het kader van vrijwilligerswerk of van sportieve activiteiten als amateuristische sportbeoefenaar;
2° het voordeel dekt de kosten die door de werkloze in het kader van de voormelde activiteit werden gemaakt of het voordeel wordt door de fiscale wetgeving beschouwd als een niet belastbaar voordeel;
3° er werd voldaan aan de vereisten van §§ 1 tot 6 of de Rijksdienst heeft op eigen initiatief of op vraag van een belanghebbende overheid of vereniging, voorafgaandelijk op algemene wijze vastgesteld dat de betreffende activiteiten beantwoorden aan de omschrijving van punt 1° en dat de voordelen die worden toegekend in het kader van de betreffende activiteit voldoen aan de vereisten van punt 2°.
In de situatie bedoeld in het eerste lid, 3°, kan de Rijksdienst zijn algemene toelating afhankelijk stellen van de naleving van bepaalde voorwaarden; daarbij kan beslist worden dat de bepalingen van de §§ 1 of 2 inzake de aangifte en van de §§ 3, 4 en 6 inzake het akkoord van de directeur, verder toepasselijk blijven.
§ 8. De voormelde paragrafen gelden niet voor activiteiten als vrijwillige brandweerman of als vrijwilliger bij de civiele bescherming. Dergelijke activiteiten kunnen zonder aangifte uitgeoefend worden met behoud van het recht op uitkeringen indien zij, overeenkomstig een door de Minister vastgestelde lijst, beschouwd worden als activiteiten waaraan levensgevaar verbonden is of indien geen enkel voordeel toegekend wordt.".
Art. 2. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 26 maart 1999.
Mevr. M. SMET