Details





Titel:

30 MAART 2020. - Koninklijk besluit tot aanpassing van de procedures in het kader van tijdelijke werkloosheid omwille van het Covid-19-virus en tot wijziging van artikel 10 van het koninklijk besluit van 6 mei 2019 tot wijziging van de artikelen 27, 51, 52bis, 58, 58/3 en 63 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en tot invoeging van de artikelen 36sexies, 63bis en 124bis in hetzelfde besluit(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 02-04-2020 en tekstbijwerking tot 13-07-2022)



Inhoudstafel:


Art. 1-17



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2019202187 





Artikels:

Artikel 1. In afwijking van de artikelen 30 tot 32 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wordt de voltijdse werknemer die tijdelijk werkloze is aangezien zijn arbeidsprestaties tijdelijk verminderd of geschorst zijn in toepassing van de artikelen 51 of 77/4 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, toegelaten tot het recht op werkloosheidsuitkeringen zonder dat hij wachttijdvoorwaarden moet vervullen.
  In afwijking van artikel 33 van hetzelfde koninklijk besluit wordt de vrijwillig deeltijdse werknemer die tijdelijk werkloze is aangezien zijn arbeidsprestaties tijdelijk verminderd of geschorst zijn in toepassing van de in het eerste lid vermelde artikelen, toegelaten tot het recht op werkloosheidsuitkeringen zonder dat hij wachttijdvoorwaarden moet vervullen.

Art.2. In artikel 63, § 2, vierde lid, 3° en 4°, van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "31 maart 2020" vervangen door de woorden "30 september 2020".

Art.3. In afwijking van artikel 65 van hetzelfde koninklijk besluit kan de tijdelijk werkloze die een pensioen geniet, zonder beperkingen uitkeringen genieten.

Art.4. Artikel 71 van hetzelfde koninklijk besluit is niet van toepassing op de tijdelijk werkloze.

Art.5. In afwijking van artikel 114, § 6, van hetzelfde koninklijk besluit wordt het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering van de tijdelijk werkloze vastgesteld op 70 pct. van het gemiddeld dagloon.
  Het bedrag van de werkloosheidsuitkering van de werknemer die tijdelijk werkloze is aangezien zijn arbeidsprestaties tijdelijk verminderd of geschorst zijn in toepassing van artikel 26 van de voormelde wet van 3 juli 1978, wordt verhoogd met 5 euro per dag, voor zover zijn tijdelijke werkloosheid niet het gevolg is van een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht die veroorzaakt wordt door de arbeidsongeschiktheid van de werknemer.
  Het bedrag van 5 euro bedoeld in het vorige lid, is gekoppeld aan de spilindex geldend op 1 januari 2012.
  Dit bedrag wordt verhoogd of verminderd overeenkomstig artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag bepaald in artikel 6, 3°, van voornoemde wet.

Art.6. In afwijking van artikel 115, § 4, van hetzelfde koninklijk besluit wordt het minimum dagbedrag van de werkloosheidsuitkering van de tijdelijk werkloze bedoeld in artikel 114, § 6, van hetzelfde koninklijk besluit, ongeacht zijn gezinssituatie, vastgesteld op 38,92 euro.

Art.7. In afwijking van artikel 116, § 7, van hetzelfde koninklijk besluit wordt het dagbedrag van de werkloosheidsuitkering van de werknemer bedoeld in artikel 28, § 3, van hetzelfde koninklijk besluit vastgesteld op 65 pct. van het gemiddeld dagloon.

Art.8. In geval van overgang van uitbetalingsinstelling moet de tijdelijk werkloze niet voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 77 en 80 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering.

Art.9. In afwijking van artikel 133, § 2, van hetzelfde koninklijk besluit moet het dossier, indien het een aanvraag betreft bedoeld in artikel 133, § 1, 4°, van hetzelfde koninklijk besluit, geen aangifte van de persoonlijke en familiale toestand bevatten.

Art.10. In afwijking van artikel 136, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit mag een aanvraag bedoeld in artikel 133, § 1, 4°, van hetzelfde besluit, namens de werkloze door de gemachtigde van de uitbetalingsinstelling ondertekend worden.

Art.11. In afwijking van artikel 137, § 1, eerste lid, 2°, a), en § 4, eerste lid, 1°, van hetzelfde koninklijk besluit is de werkgever niet verplicht om een controleformulier af te leveren.

Art.12.In afwijking van artikel 138 van hetzelfde koninklijk besluit kan de uitkeringsaanvraag bedoeld in artikel 133, § 1, 4°, van hetzelfde besluit, gebeuren door middel van de volgende twee formulieren:
  1° het formulier C3.2-WERKNEMER-CORONA, waarvan de inhoud en het model wordt vastgesteld door de administrateur-generaal, bedoeld in artikel 3 van hetzelfde koninklijk besluit;
  2° het tweede exemplaar van het formulier C3.2-WERKGEVER, bedoeld in artikel 137, § 1, eerste lid, 2°, c), van hetzelfde koninklijk besluit.
  [1 De in het eerste lid bedoelde formulieren C3.2-WERKNEMER-CORONA en C3.2-WERKGEVER kunnen op elektronische wijze door de uitbetalingsinstelling aan het hoofdbestuur van deze Rijksdienst of aan het bevoegde werkloosheidsbureau worden bezorgd.
   De indiening op elektronische wijze van het formulier C3.2-WERKNEMER-CORONA geldt als een door de werkloze of een namens de werkloze door de gemachtigde van de uitbetalingsinstelling ondertekende uitkeringsaanvraag.
   De uitbetalingsinstelling die het formulier C3.2-WERKNEMER-CORONA door middel van een elektronisch gegevensbestand heeft ingediend, houdt het formulier C3.2-WERKNEMER-CORONA dat de gegevens van dit bestand bevat ter beschikking van de voormelde Rijksdienst en bezorgt dit formulier binnen een door deze te bepalen termijn, doch uiterlijk binnen een termijn van vier maanden ingaande op de eerste dag van de maand volgend op deze waarvoor de uitkeringen worden aangevraagd, aan de Rijksdienst.
   Een betaling verricht zonder dat de uitbetalingsinstelling het in het vorige lid bedoelde verantwoordingsstuk kan voorleggen, wordt beschouwd als een ten onrechte betaling, waarvoor de uitbetalingsinstelling de last draagt en die door de Rijksdienst bij de uitbetalingsinstelling kan worden teruggevorderd.]1
  ----------
  (1)<KB 2020-06-22/02, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2020>

Art.13. De werkgever is er niet toe gehouden de verplichtingen na te leven bedoeld in de artikelen 83 tot 86bis van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering.

Art.14. In afwijking van artikel 160 van hetzelfde koninklijk besluit kan de uitbetalingsinstelling, voor de werknemer die een aanvraag heeft ingediend bedoeld in artikel 133, § 1, 4°, van hetzelfde koninklijk besluit en die tijdelijk werkloze is aangezien zijn arbeidsprestaties tijdelijk verminderd of geschorst zijn in toepassing van de artikelen 26, 51 of 77/4 van de voormelde wet van 3 juli 1978, zonder reeds over de nodige verantwoordingsstukken te beschikken voor de betreffende kalendermaand, voorlopige uitkeringen betalen aan de werknemer die daarom verzoekt.
  De werknemer dient daartoe een verzoek in door middel van een formulier waarvan de inhoud en het model wordt vastgesteld door de administrateur-generaal bedoeld in artikel 3 van hetzelfde koninklijk besluit.
  Het dagbedrag van de voorlopige uitkeringen wordt vastgesteld op het minimum dagbedrag bedoeld in artikel 115, § 4, van hetzelfde koninklijk.
  Bij het indienen van de nodige stukken gaat de uitbetalingsinstelling desgevallend over tot het betalen van een bijpassing of tot het terugvorderen van het onverschuldigde bedrag.

Art.15. In artikel 10 van het koninklijk besluit van 6 mei 2019 tot wijziging van de artikelen 27, 51, 52bis, 58, 58/3 en 63 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en tot invoeging van de artikelen 36sexies, 63bis en 124bis in hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het tweede lid worden de woorden "1 april 2020" vervangen door de woorden "1 oktober 2020";
  2° het derde lid wordt vervangen als volgt:
  "De jonge werknemer bedoeld in artikel 63, § 2, vierde lid, 3° of 4°, van wie het recht op inschakelingsuitkeringen afloopt op 31 maart 2020, in toepassing van artikel 63, § 2, vierde lid, 3° of 4°, zoals gewijzigd door artikel 7 van dit besluit, kan beschermingsuitkeringen krijgen vanaf 1 oktober 2020, als hij ten laatste op 30 september 2020 voldoet aan de voorwaarden voorzien in artikel 36sexies, ingevoegd door dit besluit.";
  3° in het vierde lid worden de woorden "1 april 2020" vervangen door de woorden "1 oktober 2020".

Art.16.[6 ...]6 Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2020 en treedt buiten werking op [2 31 augustus 2020]2.
  [4 De artikelen 3, [7 ...]7 9, 10 en 12, eerste lid, van dit besluit zijn slechts van toepassing op de aanvraag om, de procedure betreffende en de toekenning van de werkloosheidsuitkeringen die betrekking hebben op de maanden februari tot augustus 2020 [6 en oktober 2020 tot [12 december 2022]12]6.
   De artikelen 1 [11 en]11 7, van dit besluit zijn [5 ...]5 van toepassing op de aanvraag om, de procedure betreffende en de toekenning van de werkloosheidsuitkeringen die betrekking hebben op de maanden februari [6 2020]6 tot [11 juni 2022]11.]4
   In afwijking van het eerste lid zijn de artikelen 4, [5 ...]5 11 en 13 van dit besluit slechts van toepassing vanaf 1 maart 2020 tot en met [2 31 augustus 2020]2 [6 en van 1 oktober 2020 tot en met [12 31 december 2022]12]6.
  [11 De artikelen 5, eerste lid, en 6 van dit besluit zijn van toepassing op de toekenning van de werkloosheidsuitkeringen die betrekking hebben op de maanden februari 2020 tot maart 2022.]11
  [5 In afwijking van het eerste lid is artikel 5, tweede tot vierde lid, van dit besluit van toepassing op de toekenning van de werkloosheidsuitkeringen die betrekking hebben op de maanden maart 2020 tot [10 maart 2022]10.]5
  [7 In afwijking van het eerste lid is artikel 8 van dit besluit van toepassing op de aanvraag om, de procedure betreffende en de toekenning van de werkloosheidsuitkeringen die betrekking hebben op de maanden februari tot augustus 2020 en oktober 2020 tot maart 2021.]7
   In afwijking van het eerste lid is het artikel 12, tweede tot vijfde lid, van dit besluit van toepassing vanaf 1 februari 2020.]1
  In afwijking van het eerste lid is artikel 14 van dit besluit slechts van toepassing vanaf de datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad tot en met 30 juni 2020.
  In afwijking van het eerste lid treden de artikelen 2 en 15 in werking op 31 maart 2020.
  [6 ...]6
  ----------
  (1)<KB 2020-06-22/02, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2020>
  (2)<KB 2020-07-15/01, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 30-06-2020>
  (3)<KB 2020-07-15/01, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 30-06-2020>
  (4)<KB 2020-07-15/02, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 31-08-2020>
  (5)<KB 2020-12-22/35, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (6)<KB 2020-12-22/35, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
  (7)<KB 2021-05-02/03, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 31-03-2021>
  (8)<KB 2021-07-11/02, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 30-06-2021>
  (9)<KB 2021-11-15/02, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 30-09-2021>
  (10)<KB 2022-01-16/04, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
  (11)<KB 2022-03-31/03, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 31-03-2022>
  (12)<KB 2022-07-07/01, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 30-06-2022>

Art. 17. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.