Details





Titel:

3 MEI 2019. - Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-09-2019 en tekstbijwerking tot 02-08-2024)



Inhoudstafel:

BOEK I. Algemene bepalingen
TITEL I. Inleidende bepalingen
Art. 1.1.1-1-1.1.1-3
TITEL II. - Algemene structuur van het basis- en secundair onderwijs
Art. 1.2.1-1-1.2.1-10
TITEL III. - Definities
Art. 1.3.1-1
Art. 1.3.1-1 TOEKOMSTIG RECHT
TITEL IV. - Opdrachten van het basis- en secundair onderwijs
HOOFDSTUK I. - Prioritaire opdrachten
Art. 1.4.1-1-1.4.1-5
HOOFDSTUK II. - Specifieke opdrachten binnen gemeenschappelijk kern
Art. 1.4.2-1-1.4.2-4
HOOFDSTUK III. - Specifieke opdrachten van de hogere Raad van het secundair onderwijs
Art. 1.4.3-1-1.4.3-3
HOOFDSTUK IV. - Werking van de referentiesystemen, opvoedkundige hulpmiddelen en evaluatiehulpmiddelen
Art. 1.4.4-1-1.4.4-7
HOOFDSTUK V. [1 - Het culturele en artistieke onderwijstraject]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. 1.4.5-1-1.4.5-3
Afdeling II. [1 - De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs]1
Art. 1.4.5-5-1.4.5-11
Afdeling III. [1 - Sturing van het PECA]1
Art. 1.4.5-12-1.4.5-14
Afdeling IV. [1 - PECA-afgevaardigden]1
Art. 1.4.5-15
Afdeling V. [1 - Schoolreferenten]1
Art. 1.4.5-16-1.4.5-19
Afdeling VI. [1 - Territoriale PECA-platforms]1
Art. 1.4.5-20-1.4.5-21
Afdeling VII. [1 Financiering van het PECA]1
Art. 1.4.5-22
Afdeling VIII. [1 - Over de evaluatie van de uitvoering van de bepalingen betreffende het culturele en artistieke onderwijstraject]1
Art. 1.4.5-23
HOOFDSTUK VI. [1 - Educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
Afdeling 1. [1 Algemene bepalingen]1
Art. 1.4.6-1-1.4.6-2
Afdeling 2. [1 Actoren en partners in de educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
Art. 1.4.6-3-1.4.6-4
Afdeling 3. [1 Systemen voor pedagogische aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
Art. 1.4.6-5-1.4.6-6
Afdeling 4. [1 Het digitale platform voor een educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
Art. 1.4.6-7
TITEL V. - Autonomie van scholen, hun bestuur en de participatie
HOOFDSTUK I. - Autonomie van scholen
Afdeling I. - Educatief project en opvoedkundig project
Art. 1.5.1-1-1.5.1-3
Afdeling II. - Studieprogramma's
Art. 1.5.1-4
Afdeling III. - Schoolproject
Art. 1.5.1-5-1.5.1-7
Afdeling IV. - Studiereglement
Art. 1.5.1-8
Afdeling V. - Huishoudelijk reglement van de school
Art. 1.5.1-9
Afdeling VI. - Toegang tot de scholen
Art. 1.5.1-10-1.5.1-12
HOOFDSTUK II. - Sturing van scholen
Afdeling I. - Sturingsplan en doelstellingenovereenkomsten
Art. 1.5.2-1-1.5.2-12
Afdeling II. - Aanpassingsstelsel en samenwerkingsprotocol
Art. 1.5.2-13-1.5.2-22
Afdeling III. - Evaluatie van maatregelen inzake sturing van scholen
Art. 1.5.2-23
HOOFDSTUK III. - Participatie
Afdeling I. - Participatieraad
Art. 1.5.3-1-1.5.3-3
Afdeling II. - Afgevaardigden van leerlingen
Art. 1.5.3-4-1.5.3-10
Afdeling III. - Ouderverenigingen
Art. 1.5.3-11-1.5.3-15
TITEL VI. - Beheer van het onderwijssysteem
HOOFDSTUK I. - Sturing van het onderwijssysteem
Afdeling I. - Sturingscommissie
Art. 1.6.1-1
Afdeling II. - De cel voor coördinatiebemiddeling
Art. 1.6.1-2
HOOFDSTUK II. - Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern en programmacommissies
Afdeling I. - Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern
Art. 1.6.2-1-1.6.2-3
Afdeling II. - Programmacommissies
Art. 1.6.2-4-1.6.2-6
HOOFDSTUK III. - Externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd
Afdeling I. - Definities en doelstellingen
Art. 1.6.3-1-1.6.3-4
Afdeling II. - Organisatie
Art. 1.6.3-5-1.6.3-12
Afdeling III. - Verwerking van resultaten
Art. 1.6.3-13-1.6.3-15
Afdeling IV. - Maatregelen ter bescherming van de geheimhouding van de inhoud van externe evaluaties die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift
Art. 1.6.3-16-1.6.3-18
HOOFDSTUK IV. - Evaluatiecommissie
Art. 1.6.4-1-1.6.4-3
HOOFDSTUK V. - Onderhandelingen tussen de Regering en de inrichtende machten
Art. 1.6.5-1-1.6.5-6
Art. 1.6.5-6 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.6.5-7-1.6.5-19
HOOFDSTUK VI. - Representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen
Art. 1.6.6-1-1.6.6-4
TITEL VII. - Rechten en plichten van leerlingen en hun ouders
HOOFDSTUK I. - Leerplicht
Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 1.7.1-1-1.7.1-6
Afdeling II. - Regelmatig schoolbezoek
Art. 1.7.1-7-1.7.1-11
Afdeling III. - Huisonderwijs
Art. 1.7.1-12-1.7.1-24
Afdeling IV. - Schoolherinschakeling
Art. 1.7.1-25-1.7.1-36
HOOFDSTUK II. - Kosteloosheid
Art. 1.7.2-1-1.7.2-7
HOOFDSTUK III. - Vrije keuze
Art. 1.7.3-1-1.7.3-5
HOOFDSTUK IV. - Neutraliteit
Afdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 1.7.4-1-1.7.4-5
Afdeling II. - De neutraliteit van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap
Art. 1.7.4-6-1.7.4-10
Afdeling III. - Neutraliteit van het gesubsidieerd officieel onderwijs
Art. 1.7.4-11-1.7.4-15
HOOFDSTUK V. - Lessen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, keuze tussen deze lessen en de tweede periode filosofie en burgerschap
Art. 1.7.5-1-1.7.5-6
HOOFDSTUK VI. - Opvoeding tot filosofie en burgerzin
Art. 1.7.6-1-1.7.6-4
HOOFDSTUK VII. - Inschrijvingsrecht
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. 1.7.7-1-1.7.7-2
Art. 1 7.7-2.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.7.7-3-1.7.7-4
Afdeling II. [1 - Specifieke bepalingen voor de inschrijving in het eerste leerjaar van het gewoon secundair onderwijs]1
Onderafdeling I. [1 - Definities en algemene bepalingen]1
Art. 1.7.7-5-1.7.7-7
Onderafdeling II. [1 - De Commissie voor inschrijvingsbeheer]1
Art. 1.7.7-8-1.7.7-9
Onderafdeling III. [1 - Plaatselijke instanties voor inschrijvingen]1
Art. 1.7.7-10-1.7.7-11
Onderafdeling IV. [1 - Volledige en onvolledige secundaire scholen]1
Art. 1.7.7-12
Onderafdeling V. [1 - Vereisten voor de inschrijvingsperiode en het enig inschrijvingsformulier]1
Art. 1.7.7-13-1.7.7-17
Onderafdeling VI. [1 - Inschrijvingsperiode]1
Art. 1.7.7-18-1.7.7-22
Onderafdeling VII. [1 - Over de samengestelde index]1
Art. 1.7.7-23-1.7.7-24
Art. 1 7.7-24.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.7.7-25
Onderafdeling VIII. [1 Over de toewijzing van plaatsen door de directeur van de secundaire school]1
Art. 1.7.7-26-1.7.7-27
Onderafdeling IX. [1 - Over de toewijzing van plaatsen door de CoGI en het samenstellen van wachtlijsten]1
Art. 1.7.7-28-1.7.7-32
Onderafdeling X. [1 - Leerlingen met voorrang]1
Art. 1.7.7-33-1.7.7-34
Onderafdeling XI. [1 - Uitzonderlijke gevallen of overmacht]1
Art. 1.7.7-35-1.7.7-37
HOOFDSTUK VIII. - Leerlingen met specifieke behoeften
Afdeling I. - Redelijke aanpassingen in het gewoon onderwijs
Art. 1.7.8-1-1.7.8-4
Afdeling II. - Integratie in het gewoon onderwijs
Art. 1.7.8-5
HOOFDSTUK IX. [1 - Preventie van geweld op school en tucht]1
Afdeling 1. [1 Tuchtsancties]1
Art. 1.7.9-1-1.7.9-3
Afdeling 2. [1 Procedure voor definitieve uitsluiting]1
Art. 1.7.9-4-1.7.9-6
Afdeling 3. [1 Beroep tegen beslissingen tot definitieve uitsluiting en weigeringen tot herinschrijving]1
Art. 1.7.9-7
Art. 1.7.9-7.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.7.9-7/1.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.7.9-7/2.TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 4 [1 Herindeling van uitgesloten leerlingen]1
Art. 1.7.9-8-1.7.9-10
Art. 1.7.9-10.TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 5. [1 Weigering van herinschrijving]1
Art. 1.7.9-11
HOOFDSTUK X. [1 - Welzijn van leerlingen, verbetering van het schoolklimaat en voorkoming van pesten en cyberpesten]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. 1.7.10-1-1.7.10-2
Afdeling II. [1 - Welzijn van de leerlingen en schoolklimaat]1
Art. 1.7.10-3-1.7.10-5
Afdeling III. [1 - Het kaderprogramma ter verbetering van het schoolklimaat door het voorkomen en bestrijden van pesten en cyberpesten]1
Onderafdeling I. [1 - Toepassingsgebied]1
Art. 1.7.10-6
Onderafdeling II. [1 - Inhoud van het kaderprogramma]1
Art. 1.7.10-7-1.7.10-9
Onderafdeling III. [1 - Selectie van deelnemende scholen]1
Art. 1.7.10-10-1.7.10-12
Onderafdeling IV. [1 - Erkende operatoren]1
Art. 1.7.10-13-1.7.10-16
Onderafdeling V. [1 - Matching tussen geselecteerde scholen en erkende operatoren]1
Art. 1.7.10-17
Onderafdeling VI. [1 - Subsidiëring van erkende operatoren die belast zijn met de ondersteuning van scholen]1
Art. 1.7.10-18-1.7.10-20
Onderafdeling VII. [1 - Specifiek opleidingsprogramma inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten en cyberpesten]1
Art. 1.7.10-21
Onderafdeling VIII. [1 - Steun aan deelnemende scholen]1
Art. 1.7.10-22
Onderafdeling IX. [1 - De erkennings- en selectiecommissie]1
Art. 1.7.10-23
Afdeling IV. [1 - Zonale platforms]1
Art. 1.7.10-24
Afdeling V. [1 - Over het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat]1
Art. 1.7.10-25-1.7.10-27
TITEL VIII. - Onderwijstaal
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 1.8.1-1
HOOFDSTUK II. - Onderwijs van andere moderne talen dan het Frans
Art. 1.8.2-1-1.8.2-2
HOOFDSTUK III. - Taalbadonderwijs
Art. 1.8.3-1-1.8.3-10
TITEL IX. - [1 Het schoolritme en het aantal schooldagen]1
HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 1.9.1-1-1.9.1-4
Art. 1.9.1-4 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK II. - Specifieke bepalingen voor het gewoon basisonderwijs
Art. 1.9.2-1-1.9.2-2
Art. 1.9.2-2 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK III. - Specifieke bepalingen voor het gewoon secundair onderwijs
Art. 1.9.3-1
Art. 1.9.3-1.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.9.3-2-1.9.3-4
Art. 1.9.3-4 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK IV. - Specifieke bepalingen voor het gespecialiseerd onderwijs
Art. 1.9.4-1
Art. 1.9.4-1.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.9.4-2
Art. 1.9.4-2 TOEKOMSTIG RECHT
TITEL X. [1 - Het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. 1.10.1-1
HOOFDSTUK II. [1 - Het doel en de structuur van het DAccE]1
Art. 1.10.2-1-1.10.2-3
HOOFDSTUK III. [1 - Toegang tot het DAccE en gebruikersprofielen]1
Art. 1.10.3-1
Art. 1.10.3-1.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.10.3-2
Art. 1.10.3-2.TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK IV. [1 - Het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Afdeling I. [1 - Voeding van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Onderafdeling I. [1 - Voeding voor de luiken "administratief" en "schooltraject" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-1
Onderafdeling II. [1 - Over de voeding van het luik "leerlingvolgsysteem" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-2-1.10.4-7
Onderafdeling III. [1 - Voeding van de afdeling "procedures" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-8
Afdeling II. [1 - Raadpleging van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-9-1.10.4-10
Art. 1.10.4-10.TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling III. [1 - Bewaring van gegevens in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-11
Afdeling IV. [1 - Regels voor het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-12
Afdeling V. [1 - Bemiddelings- en beroepsprocedure inzake het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-13
HOOFDSTUK V. [1 - Verantwoordelijkheid voor de verwerking van gegevens in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.5-1-1.10.5-2
HOOFDSTUK VI. [1 - Evaluatie van de uitvoering van het DAccE)]1
Art. 1.10.6-1
BOEK II. - Gemeenschappelijke kern
TITEL I. - Definities
Art. 2.1.1-1
TITEL II. - Lesrooster voor leerlingen
HOOFDSTUK I. - Lesrooster voor leerlingen in het basisonderwijs
Art. 2.2.1-1-2.2.1-7
HOOFDSTUK II. - Lesrooster voor leerlingen in de lagere Raad van het secundair onderwijs
Art. 2.2.2-1-2.2.2-5
HOOFDSTUK III. - Leerdifferentiatie
Art. 2.2.2.3-1-2.2.3-3
HOOFDSTUK IV. - Lesrooster voor de leerlingen in het taalbadonderwijs
Art. 2.2.4-1
TITEL III. - Leerlingentraject
HOOFDSTUK I. - Het ritme van de leerling
Afdeling 1. [1 - Over hulp aan de leerling om te slagen, en over de mogelijkheid om een leerling te doen zittenblijven of te laten overgaan]1
Onderafdeling 1. [1 Over hulp aan de leerling om te slagen, en over de evolutieve benadering van moeilijkheden]1
Art. 2.3.1-1-2.3.1-4
Onderafdeling 2. [1 Over de mogelijkheid om een leerling te doen zittenblijven]1
Art. 2.3.1-5-2.3.1-7
Onderafdeling 3. [1 Over de mogelijkheid om een leerling te laten overgaan]1
Art. 2.3.1-8
Onderafdeling 4. [1 Over het instrument voor het identificeren en verspreiden van pedagogische praktijken die gedifferentieerd leren, het slagen van leerlingen en hun integratie in de schoolomgeving bevorderen]1
Art. 2.3.1-9
Afdeling 2. [1 - Over de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs]1
Onderafdeling 1. [1 - Definities]1
Art. 2.3.1-10
Onderafdeling 2. [1 - Over de beslissing om een leerling bij wijze van uitzondering het derde jaar van het kleuteronderwijs te laten overdoen]1
Art. 2.3.1-11-2.3.1-15
Onderafdeling 3. [1 - Over het onderzoek door de Kamer van beroep van beroepen tegen beslissingen tot weigering van zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs]1
Art. 2.3.1-16-2.3.1-18
Onderafdeling 4. [1 - Over het beheer van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs in het DAccE]1
Art. 2.3.1-19-2.3.1-24
Afdeling 3. [1 - Over de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern]1
Onderafdeling 1. [1 - Definities]1
Art. 2.3.1-25
Onderafdeling 2. [1 - Over de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern en over het intern overleg]1
Art. 2.3.1-26-2.3.1-29
Onderafdeling 3. [1 - Over het onderzoek door de Kamer van beroep van beslissingen tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern]1
Art. 2.3.1-30-2.3.1-31
Onderafdeling 4. [1 - Over het beheer van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern in het DAccE]1
Art. 2.3.1-32-2.3.1-37
HOOFDSTUK II. - Getuigschrift van basisonderwijs
Art. 2.3.2-1-2.3.2-21
HOOFDSTUK III. - Getuigschrift van de gemeenschappelijke kern
Art. 2.3.3-1-2.3.3-10
HOOFDSTUK IV. [1 - Over de netoverschrijdende Kamer van beroep die bevoegd is voor de behandeling van beslissingen tot zittenblijven in de gemeenschappelijke kern en beslissingen tot weigering van toekenning van het getuigschrift basisonderwijs]1
Art. 2.3.4-1-2.3.4-3
TITEL IV. - Schoolverandering
Art. 2.4.1-1
TITEL V. - Huiswerk
Art. 2.5.1-1
TITEL IV. - Evaluatie van de gemeenschappelijke kern
Art. 2.6.1-1-2.6.1-2
BOEK 6. [1 Transversale mechanismen]1
TITEL I. [1 - Voortgezette beroepsopleiding en mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1
HOOFDSTUK I. [1 - Toepassingsgebied en definities ]1
Art. 6.1.1-1-6.1.1-2
HOOFDSTUK II. [1 - Doelstellingen van de voortgezette beroepsopleiding ]1
Art. 6.1.2-1-6.1.2-4
HOOFDSTUK III. [1 - Algemene organisatie van de voortgezette beroepsopleiding]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen ]1
Art. 6.1.3-1-6.1.3-6
Afdeling II. [1 - De voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan collectieve behoeften]1
Art. 6.1.3-7-6.1.3-9
Afdeling III. [1 - De voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan geïndividualiseerde diensten ]1
Art. 6.1.3-10-6.1.3-13
HOOFDSTUK IV. [1 - Het opleidingsplan voor scholen, PMS-centra en territoriale clusters]1
Art. 6.1.4-1-6.1.4-2
HOOFDSTUK V. [1 - Sturing van de voortgezette beroepsopleiding]1
Afdeling I. [1 - Opdrachten van de sturingscommissie in het kader van de voortgezette beroepsopleiding ]1
Art. 6.1.5-1
Afdeling II. [1 - De Raad voor de voortgezette beroepsopleiding ]1
Art. 6.1.5-2-6.1.5-3
Afdeling III. [1 - Vaststelling van prioritaire oriëntaties en thema's]1
Art. 6.1.5-4-6.1.5-8
Afdeling IV. [1 - Vaststelling van algemene programma's en jaarlijkse programma's]1
Art. 6.1.5-9-6.1.5-11
Afdeling V. [1 - Evaluatie van de voortgezette beroepsopleiding]1
Art. 6.1.5-12-6.1.5-13
HOOFDSTUK VI. [1 - Regels betreffende de begunstigden van voortgezette beroepsopleiding]1
Art. 6.1.6-1-6.1.6-7
HOOFDSTUK VII. [1 - Opleiders en operatoren van de voortgezette beroepsopleiding ]1
Art. 6.1.7-1
HOOFDSTUK VIII. [1 - De begroting voor voortgezette beroepsopleiding ]1
Art. 6.1.8-1-6.1.8-3
Hoofdstuk 9. [1 - Mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1
Afdeling 1. [1 - specifieke bepalingen]1
Art. 6.1.9-1-6.1.9-2
Afdeling 2. [1 - vorming in het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties en afgevaardigden van de directie]1
Art. 6.1.9-3-6.1.9-5
Afdeling 3. [1 - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties voor de wervingsambten]1
Art. 6.1.9-6-6.1.9-7
Afdeling 4. [1 - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties voor de selectie- en wervingsambten buiten de directies]1
Art. 6.1.9-8-6.1.9-9
Afdeling 5. [1 - deontologische regels Artikel]1
Art. 6.1.9-10
TITEL II. [1 - Territoriale polen belast met de ondersteuning aan scholen voor gewoon onderwijs in de uitvoering van redelijke aanpassingen en volledige permanente integratie]1
HOOFDSTUK I. [1 - Definities]1
Art. 6.2.1-1
HOOFDSTUK II. [1 - Structuur van de territoriale polen]1
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. 6.2.2-1-6.2.2-3
Afdeling 2. [1 - Partnerschap tussen de territoriale pool en de partnerscholen]1
Art. 6.2.2-4-6.2.2-5
Afdeling 3. [1 - De samenwerking tussen de territoriale pool en de samenwerkende scholen]1
Art. 6.2.2-6-6.2.2-9
HOOFDSTUK III. [1 - Opdrachten van de territoriale polen]1
Art. 6.2.3-1
HOOFDSTUK IV. [1 - Sturing van territoriale polen]1
Art. 6.2.4-1-6.2.4-4
HOOFDSTUK V. [1 - Financiering van de territoriale polen]1
Afdeling 1. [1 - Voorwaarden voor de toelating tot financiering]1
Art. 6.2.5-1-6.2.5-2
Afdeling 2. [1 - Basisfinanciering]1
Art. 6.2.5-3
Afdeling 3. [1 - Aanvullende financiering]1
Art. 6.2.5-4-6.2.5-5
Afdeling 4. [1 - De envelop van punten van de territoriale pool]1
Art. 6.2.5-6
Afdeling 5. [1 - Verlengingsvoorwaarden]1
Art. 6.2.5-7
HOOFDSTUK VI. [1 - Het personeel van de territoriale polen]1
Afdeling 1. [1 - Personeelsformatie]1
Art. 6.2.6-1-6.2.6-2
Afdeling 2. [1 - De coördinator]1
Art. 6.2.6-3
Afdeling 3. [1 - Het multidisciplinaire team]1
Art. 6.2.6-4-6.2.6-10
HOOFDSTUK VII. [1 - De digitale toepassing 'e-polen']1
Art. 6.2.7-1
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

BOEK I. Algemene bepalingen
TITEL I. Inleidende bepalingen
Art. 1.1.1-1. Dit Wetboek is van toepassing op het gewoon en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
  Dit Wetboek is niet van toepassing op het onderwijs voor sociale promotie noch op het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan.

Art. 1.1.1-2. Voor de goede leesbaarheid van dit Wetboek is het gebruik in dit decreet van mannelijke namen voor de verschillende titels en functies gemeenslachtig, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, Raad of titel.

Art. 1.1.1-3. De Regering kan de verwoording van bepalingen die niet zijn opgenomen in dit Wetboek aanpassen om coherentie met de definities bedoeld in artikel 1.3.1-1 te garanderen. Ze kan de verwijzingen naar de wetten waarvoor het Wetboek in de plaats komt, vervangen door verwijzingen naar de corresponderende bepalingen van het Wetboek. Ze kan ook de nummering van de bepalingen van dit Wetboek aanpassen.

TITEL II. - Algemene structuur van het basis- en secundair onderwijs
Art. 1.2.1-1. Het basisonderwijs bestaat uit het kleuteronderwijs en het lager onderwijs.

Art. 1.2.1-2.Het kleuteronderwijs is bestemd voor kinderen vanaf 2,5 jaar. Het gaat vooraf aan het lager onderwijs.
  In afwijking van lid 1 mogen leerlingen die op 30 september twee jaar en zes maanden zijn vanaf [2 eerste dag van het betrokken schooljaar]2 deelnemen aan het kleuteronderwijs.
  [1 De leerlingen volgen regelmatig het derde jaar van het kleuteronderwijs vanaf [2 eerste dag van het schooljaar]2 van het kalenderjaar waarin zij de leeftijd van vijf jaar bereiken.]1
  ----------
  (1)<DFG 2020-07-09/08, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 1.2.1-3.Het lager onderwijs is georganiseerd in zes leerjaren. Het is bedoeld voor kinderen vanaf [2 eerste dag van het schooljaar van het kalenderjaar waarin zij de leeftijd van zes jaar bereiken]2. Het gaat vooraf aan het secundair onderwijs.
  In afwijking van lid 1 mag een leerling na het advies van de directeur en het PMS-centrum en een beslissing van de ouders, vanaf het schooljaar waarin hij vijf jaar wordt op [2 eerste dag van het schooljaar]2 schoollopen in het eerste leerjaar van het lager onderwijs. Daarnaast mag een leerling van zes jaar op [2 eerste dag]2 van het schooljaar in kwestie uitzonderlijk deelnemen aan het kleuteronderwijs volgens de nadere regels [3 van artikel 2.3.1-5]3. [1 ...]1
  ----------
  (1)<DFG 2020-07-09/08, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (3)<DFG 2023-07-20/49, art. 31, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.2.1-4. Het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 wordt georganiseerd in zes of zeven schooljaren. De drie eerste jaren vormen de lagere Raad. De volgende jaren vormen de hogere Raad.
  In afwijking van lid 1 mag een aanvullend secundair beroepsonderwijs dat bestaat uit minstens twee schooljaren, worden gevolgd na het zesde jaar van het secundair onderwijs.
  Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 wordt georganiseerd in één fase.
  Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 2 wordt georganiseerd in twee fasen.
  Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 wordt georganiseerd in drie fasen.

Art. 1.2.1-5. Het kleuteronderwijs, het lager onderwijs en de lagere Raad van het secundair onderwijs zijn georganiseerd in één gemeenschappelijke polytechnische en multidisciplinaire kern volgens het pedagogische continuüm waarvan de nadere regels worden bepaald in Boek 2.
  Op gezamenlijk voorstel van de Algemene Raad voor het Basisonderwijs en de Algemene Raad voor het Secundair Onderwijs kan de Regering het pedagogische continuüm voor gespecialiseerd onderwijs aanpassen.

Art. 1.2.1-6. De hogere Raad van het gewoon secundair onderwijs en van het gespecialiseerd onderwijs van vorm 4 worden georganiseerd in één overgangsafdeling en één kwalificatieafdeling. Deze twee afdelingen garanderen een humane opleiding en een opleiding tot burgerzin in het perspectief van de prioritaire opdrachten beschreven in artikel 1.4.1-1.
  De humaniora overgangsafdeling dient hoofdzakelijk als voorbereiding op het hoger onderwijs. Maar ze biedt ook toegang tot het beroepsleven.
  De kwalificatieafdeling dient hoofdzakelijk als voorbereiding op het beroepsleven. Ze biedt ook toegang tot het hoger onderwijs.

Art. 1.2.1-7. Het secundair onderwijs wordt georganiseerd met een volledig leerplan of alternerend, naargelang de nadere regels bedoeld in dit Wetboek.

Art. 1.2.1-8. Basis- en secundair onderwijs worden georganiseerd in het kader van een gewoon onderwijs en van een gespecialiseerd onderwijs bedoeld voor leerlingen met specifieke behoeften die niet kunnen worden opgenomen in het gewoon onderwijs.

Art. 1.2.1-9. - § 1. Het gespecialiseerd onderwijs wordt in verschillende types onderverdeeld.
  Elk van die types omvat het onderwijs dat aangepast is aan de algemene en bijzondere opvoedingsbehoeften van de leerlingen die ressorteren onder het gespecialiseerd onderwijs en tot eenzelfde groep behoren, waarbij die behoeften bepaald worden op grond van de hoofdhandicap die voor die groep gemeenschappelijk is.
  Voor de leerlingen die door verschillende handicaps getroffen worden, wordt het type van gespecialiseerd onderwijs bepaald op grond van de opvoedingsbehoeften waarin, gelet op de leeftijd en de capaciteiten van de betrokkenen, bij voorrang moet worden voorzien.
  § 2. De volgende types van gespecialiseerd onderwijs kunnen door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd, gesubsidieerd of erkend:
  1° type 1 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met een lichte mentale achterstand;
  2° type 2 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met een gemiddelde of ernstige mentale achterstand;
  3° type 3 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met gedragsstoornissen;
  4° type 4 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met lichamelijke beperkingen;
  5° type 5 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van zieke en/of herstellende leerlingen;
  6° type 6 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met visuele beperkingen;
  7° type 7 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met auditieve beperkingen;
  8° type 8 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met leermoeilijkheden.
  § 3. Elke wijziging van een type wordt voor advies vooraf voorgelegd aan de Hoge Raad voor gespecialiseerd onderwijs zoals bepaald in hoofdstuk XIV van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.

Art. 1.2.1-10. In het gespecialiseerd secundair onderwijs kunnen, naargelang van de types gespecialiseerd onderwijs en volgens de mogelijkheden van de leerlingen, de volgende onderwijsvormen worden georganiseerd:
  1° gespecialiseerd secundair onderwijs voor integratie in de samenleving, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1" genoemd;
  2° gespecialiseerd secundair onderwijs voor integratie in de samenleving en inschakeling in het arbeidsproces, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 2" genoemd;
  3° gespecialiseerd beroepssecundair onderwijs, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3" genoemd;
  4° secundair onderwijs in de doorstromings- of kwalificatieafdeling, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4" genoemd.

TITEL III. - Definities
Art. 1.3.1-1.In dit Wetboek, wordt verstaan onder:
  1° redelijke aanpassingen: overeenkomstig artikel 3, 9° van het decreet van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie, het treffen van aangepaste maatregelen, genomen in functie van de behoeften in een concrete toestand, om een persoon die specifieke behoeften vertoont toe te laten toegang te krijgen tot, deel te nemen aan of vorderingen te maken tijdens zijn schooltraject, behoudens als deze maatregelen voor de inrichting die ertoe verplicht wordt ze uit te voeren een onevenredige last met zich meebrengen;
  [4 1° /1 schooljaar: cyclus in de organisatie van de opdrachten van basisonderwijs en secundair onderwijs, zoals gedefinieerd in artikel 1.9.1-1 van hetzelfde Wetboek;]4
  2° taalbadonderwijs: het opvoedkundige procedure dat tot doel heeft de verwachte competenties te laten verwerven door een deel van de cursussen van het lesrooster te verstrekken en een deel van de opvoedkundige activiteiten van het lesrooster uit te oefenen in een andere taal dan het Frans met het oog op de progressieve verwerving van die andere taal;
  3° oudervereniging: de groepering van ouders van leerlingen ingeschreven in een school, die ten doel heeft ze te vertegenwoordigen;
  4° verwacht: het voor leerlingen beoogde beheersingsniveau van de leerinhoud na een bepaald jaar of een curriculum. Behaalt de leerling na afloop van het curriculum het verwachte beheersingsniveau, wordt een getuigschrift uitgereikt;
  5° specifieke behoeften: behoefte voortvloeiend uit een permanente of half-permanente particulariteit, stoornis, toestand van psychologische, mentale, fysische, psychisch-affectieve aard die de persoon belet het leerproject te volgen en waarvoor, binnen de school, bijkomende steun noodzakelijk is om de leerling in staat te stellen regelmatig en harmonieus een schooltraject te volbrengen in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs;
  6° plaatselijke overlegcel: de cel bedoeld in artikel 4, § 3 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
  7° steun- en begeleidingscel: de cel bedoeld in artikel 3 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs;
  8° PMS-centrum: het psycho-medisch-sociaal centrum bedoeld door de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra;
  9° kwalificatie uitgedrukt in eenheden van leerresultaten (CPU): een stelsel tot regeling van de evaluatie en validatie van de beroepskennis, -vaardigheden en -competenties, uitgedrukt in eenheden van leerresultaten;
  10° competentie: het vermogen om een georganiseerd geheel van kennis, knowhow en gedragingen te gebruiken waarmee een aantal opdrachten kunnen worden vervuld;
  11° competenties betreffende een studierichting: de competenties die aangeleerd moeten worden in een schoolse studierichting;
  12° multidisciplinaire competenties: houdingen, mentale benaderingswijzen en methodologische benaderingswijzen die gemeenschappelijk zijn aan de diverse aan te leren vakken en die in de praktijk moeten worden omgezet tijdens de opbouw van diverse kennis en knowhow; hun beheersing beoogt een groeiende zelfstandigheid van leercapaciteit van de leerlingen;
  13° confessie/geloof: in het onderwijs met confessioneel karakter de godsdienst waarop het educatief en opvoedkundig project [2 van de inrichtende macht]2 steunt;
  14° klassenraad: in het gewoon secundair onderwijs het geheel van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel die belast zijn met het verstrekken van onderwijs aan de leerlingen van een welbepaalde klas;
  15° algemene Raad voor het basisonderwijs: de Raad opgericht door Hoofdstuk V van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen;
  16° algemene Raad voor het secundair onderwijs: de Raad opgericht door van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs;
  17° leerinhouden: het geheel van kennis, knowhow en competenties dat samen de tijdens een bepaald schooljaar te onderwijzen leerstof inhoudt;
  18° pedagogisch continuüm: het leertraject waarbij een geheel van jaarlijkse verwachtingen de evolutie van leerlingen garandeert om de vastgelegde verwachtingen van de gemeenschappelijke kern te behalen en waarbij de basisleerstof wordt behandeld in alle vakken;
  [1 18° /1 doelstellingenovereenkomst: de overeenkomst bedoeld in artikel 1.5.2-2;]1
  [3 18° /2: DAccE: het begeleidingsdossier van de leerling bedoeld in Titel 10 van dit Boek;]3
  19° coördinerende afgevaardigde: de coördinerende afgevaardigde bedoeld in artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
  20° afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
  21° directeur: het personeelslid dat een van de functies van directeur uitoefent zoals bepaald door het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs;
  22° zonedirecteur: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
  [2 22° /1 aanpassingsstelsel: het stelsel bedoeld in artikel 1.5.2-16;]2
  23° school: onderwijsinstelling bestaande uit een of meer vestigingen onder leiding van een directeur en georganiseerd door een inrichtende macht;
  24° confessionele school of school met confessioneel karakter: school waarvan het educatieve en opvoedkundige project [2 van de inrichtende macht]2 is opgebouwd met verwijzing naar een van de erkende godsdiensten en waar het onderwijs wordt gegeven met het akkoord van de bevoegde autoriteit van de godsdienst in kwestie;
  25° vrije school: gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en georganiseerd door een privaatrechtelijke rechtspersoon;
  26° niet-confessionele school of school met niet-confessioneel karakter: de officiële of vrije school waarvan de inrichtende macht zich niet beroept op een confessie;
  27° officiële school: de school georganiseerd door de gemeenten, provincies, de Franse Gemeenschapscommissie, Wallonië-Brussel Enseignement of elke andere publiekrechtelijke rechtspersoon;
  28° georganiseerde school: de school georganiseerd door de Franse Gemeenschap krachtens artikel 24, § 1, lid 3, van de Grondwet;
  29° gesubsidieerde school: school waarvan de inrichtende macht subsidies ontvangt van de Franse Gemeenschap;
  30° regelmatig ingeschreven leerling: de leerling die beantwoordt aan de toelatingsvoorwaarden en die is ingeschreven voor het geheel van de cursussen van een bepaalde onderwijsvorm, afdeling en studierichting;
  31° huisonderwijs: onderwijs dat niet wordt gegeven in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2;
  32° onderwijsteam: het bestuurs- en onderwijzend personeel, [7 , de kinderverzorgers,]7 het paramedisch personeel, het sociaal personeel, het psychologisch personeel en het onderwijzend hulppersoneel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;
  33° pedagogisch team: het bestuurs- en onderwijzend personeel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;
  [1 33° /2 multidisciplinair team van de territoriale pool : de coördinator en de andere personeelsleden van de territoriale pool;]1
  [3 33° /3 ETNIC: het overheidsbedrijf voor digitale informatie- en communicatietechnologieën, georganiseerd door het decreet van 25 oktober 2018 betreffende het overheidsbedrijf voor digitale informatie- en communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap (ETNIC);]3
  34° certificatieve evaluatie: evaluatie bij afgifte van een getuigschrift;
  35° externe evaluatie: evaluatie waarbij het concept en de uitvoering worden toevertrouwd aan instanties buiten het pedagogisch team van een school;
  36° formatieve evaluatie: evaluatie tijdens het leerproces bedoeld om de voortgang van de leerling te beoordelen, de verworven kennis van de leerling te meten en te begrijpen welke moeilijkheden hij ervaart tijdens het leerproces; deze evaluatie heeft als doel het traject van de leerling tegenover het leerproces en de beoogde verwachtingen te verbeteren, te corrigeren of bij te stellen; ze kan gedeeltelijk gebaseerd zijn op zelfevaluatie;
  37° summatieve evaluatie: alle bewijzen waarmee leerkrachten een balans kunnen opmaken van de verwezenlijkingen van leerlingen tegenover de verwachtingen na afloop van een of meer leersequenties;
  38° federatie van inrichtende machten: het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de aangesloten inrichtende machten;
  39° schoolkosten: de kosten voor diensten en benodigdheden die betrekking hebben op activiteiten die worden georganiseerd in het kader van het onderwijs door scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd tijdens de leerperiodes die in de lestijden van de leerlingen zijn voorgeschreven. De schoolkosten omvatten ook de kosten voor toegang tot het zwembad, de kosten voor culturele en sportieve activiteiten en de kosten voor pedagogische korte reizen met overnachting(en);
  40° lesrooster: lijst van de verschillende lessen die wekelijks worden gegeven met vermelding van het aantal lestijden dat aan elke les wordt besteed;
  41° vestigingsplaats: gebouw of gebouwencomplex waar onderwijs verstrekt wordt;
  [1 41° /2 totale permanente integratie: het systeem bedoeld in hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;]1
  42° schoolwerkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag, met uitzondering [2 van de dagen]2 die samenvallen met een feestdag, met de schoolvakantie of met elke andere door de Regering vastgelegde schoolverlofdag;
  43° minister: de minister die bevoegd is voor basis- en secundair onderwijs;
  44° plaatselijke organen voor sociaal overleg: de instanties voor lokaal overleg ingericht krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 september 1995 betreffende de oprichting, samenstelling en bevoegdheid van de plaatselijke paritaire commissies in het officieel gesubsidieerd onderwijs, van de besluiten van de Regering van Franse Gemeenschap van 27 maart 1996 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 24 januari 1996 van het paritair comité voor het confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van een instantie voor lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 juni 1999 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 31 mei 1999 van het paritair comité voor het niet-confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van instantie van lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen;
  [5 44° /1 Kwalificerend onderwijstraject (KOT): het stelsel waarvan sprake in artikel 4 van het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT);]5
  45° ouder: elke persoon belast met het ouderlijke gezag volgens de principes bepaald in [3 het voormalige Burgerlijk Wetboek of het Burgerlijk Wetboek]3, of die een minderjarig, leerplichtig kind in rechte of in feite onder zijn bewaring heeft;
  [1 45° /1 sturingsplan: het plan bedoeld in artikel 1.5.2-1;]1
  [1 45° /2 territoriale pool : de territoriale pool belast met de ondersteuning van scholen van gewoon onderwijs in de uitvoering van redelijke aanpassingen en totale permanente integratie bedoeld in artikel 6.2.2-1;]1
  46° inrichtende macht: de publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de school;
  47° kwalificatieprofiel: het referentiedocument dat het verband beschrijft tussen een gegroepeerde basisoptie of een opleiding en één of meer opleidingsprofiel(en) vastgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en behoorlijk goedgekeurd door de Regering;
  48° opleidingsprofiel: het profiel samengesteld uit eenheden leerresultaten gecombineerd met de kernactiviteiten van het vak, een evaluatieprofiel, een tijdelijke beoordelingsindex en een uitrustingsprofiel; het opleidingsprofiel wordt opgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en goedgekeurd door de Regering. Voor de gegroepeerde basisopties waarvoor nog geen kwalificatieprofiel is bepaald, stemt het opleidingsprofiel overeen met het referentiedocument dat opgesteld is door de Communautaire Commissie voor beroepen en kwalificaties (CCBK);
  49° studieprogramma's: het geheel van methodologische beleidslijnen, hulpmiddelen en opvoedkundige situaties die de leerinhouden integreren, d.w.z. de kennis, knowhow en competenties, en de verwachtingen bepaald in de maatstaven bedoeld in Titel 4, hoofdstukken 2 en 3;
  [6 49° /1. Politieke propaganda: actie uitgeoefend op leerlingen of gericht op ouders om hen ertoe te bewegen een mandataris of een politieke partij te steunen, of om hen over te halen zich bij politieke ideeën aan te sluiten, met uitzondering van activiteiten uitgevoerd in een kader dat de uitdrukking van een pluralisme van meningen garandeert;]6
  [6 49° /2 Samenwerkingsprotocol: het protocol bedoeld in artikel 1.5.2-17, § 2;]6
  50° referentiesysteem: het referentiesysteem geeft op een gestructureerde manier de voor een of meerdere vakken te verwerven kennis, knowhow en competenties weer;
  51° kennis: feit of geheel van feiten, definitie, concept, theorie, model of taalkundig hulpmiddel;
  52° sociale vaardigheden: de houding of het geheel van houdingen om zich aan te passen aan verschillende sociale contexten;
  53° knowhow: procedure, gebaar, techniek, oplossingsschema, gestandaardiseerd en geautomatiseerd door leren en oefenen;
  [3 53° /1 schoolperiode: periode gedurende welke de al dan niet leerplichtige leerling is ingeschreven en een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde kleuter-, lagere, basis- of secundaire school bezoekt, ongeacht of het een gewone of gespecialiseerde school betreft;]3
  54° commissie voor gezondheidspromotie op school: de commissie die in gesubsidieerde scholen de opdrachten uitoefent zoals bepaald in het decreet van 14 maart 2019 voor de gezondheidspromotie op school en in het hoger onderwijs buiten de universiteiten;
  55° Service francophone des métiers et des qualifications: de dienst ingesteld met het samenwerkingsakkoord van 29 oktober 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie over de Service Francophone des Métiers et des Qualifications (afgekort SFMQ), waaraan instemming werd gegeven met het decreet van 10 december 2015;
  56° algemene inspectiedienst: de dienst bedoeld in artikel 3 van het decreet van 10 januari 2019 over de algemene inspectiedienst;
  57° services d'accrochage scolaire (SAS): de structuren opgericht door Titel I, Hoofdstuk 3, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
  58° statistieke follow-up van leerlingen: de follow-up van het leerlingentraject in het educatief systeem, ongeacht het schoolniveau in kwestie, van de eerste tot de laatste dag, met inbegrip van niet-verplicht onderwijs;
  59° taak: de aan de leerling voorgestelde activiteit om specifieke leerstof of een geheel van geïntegreerde leerstof voor te bereiden, te oefenen of te evalueren;
  60° persoonlijk werk: de activiteit waarvan de uitvoering kan worden gevraagd aan de leerling door een lid van het pedagogisch team of door een lid van het opvoedend hulppersoneel;
  61° huiswerk: persoonlijk werk gerealiseerd buiten de lesuren;
  [1 61° /1 type : één van de typen van gespecialiseerd onderwijs bepaald in artikel 1.2.1-9.]1
  62° Wallonie-Bruxelles Enseignement (WBE): het autonoom publiek orgaan waaraan de Franse Gemeenschap de bevoegdheden van inrichtende macht heeft toegekend krachtens het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Gemeenschap;
  63° zones: de overlegzones zoals bepaald door de Regering op basis van artikel 24, lid 1, 3°, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan en van artikel 13 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen.
  ----------
  (1)<DFG 2021-06-17/29, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2022-02-24/18, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (3)<DFG 2022-03-31/23, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (4)<DFG 2022-03-31/35, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (5)<DFG 2022-07-20/39, art. 52,b-52,c, 016; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (6)<DFG 2024-01-18/27, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 21-02-2024>
  (7)<DFG 2024-04-04/37, art. 78, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art. 1.3.1-1 TOEKOMSTIG RECHT.   In dit Wetboek, wordt verstaan onder:
  1° redelijke aanpassingen: overeenkomstig artikel 3, 9° van het decreet van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie, het treffen van aangepaste maatregelen, genomen in functie van de behoeften in een concrete toestand, om een persoon die specifieke behoeften vertoont toe te laten toegang te krijgen tot, deel te nemen aan of vorderingen te maken tijdens zijn schooltraject, behoudens als deze maatregelen voor de inrichting die ertoe verplicht wordt ze uit te voeren een onevenredige last met zich meebrengen;
  [5 1° /1 schooljaar: cyclus in de organisatie van de opdrachten van basisonderwijs en secundair onderwijs, zoals gedefinieerd in artikel 1.9.1-1 van hetzelfde Wetboek;]5
  2° taalbadonderwijs: het opvoedkundige procedure dat tot doel heeft de verwachte competenties te laten verwerven door een deel van de cursussen van het lesrooster te verstrekken en een deel van de opvoedkundige activiteiten van het lesrooster uit te oefenen in een andere taal dan het Frans met het oog op de progressieve verwerving van die andere taal;
  3° oudervereniging: de groepering van ouders van leerlingen ingeschreven in een school, die ten doel heeft ze te vertegenwoordigen;
  4° verwacht: het voor leerlingen beoogde beheersingsniveau van de leerinhoud na een bepaald jaar of een curriculum. Behaalt de leerling na afloop van het curriculum het verwachte beheersingsniveau, wordt een getuigschrift uitgereikt;
  5° specifieke behoeften: behoefte voortvloeiend uit een permanente of half-permanente particulariteit, stoornis, toestand van psychologische, mentale, fysische, psychisch-affectieve aard die de persoon belet het leerproject te volgen en waarvoor, binnen de school, bijkomende steun noodzakelijk is om de leerling in staat te stellen regelmatig en harmonieus een schooltraject te volbrengen in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs;
  6° plaatselijke overlegcel: de cel bedoeld in artikel 4, § 3 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
  7° steun- en begeleidingscel: de cel bedoeld in artikel 3 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs;
  8° PMS-centrum: het psycho-medisch-sociaal centrum bedoeld door de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra;
  9° [7 ...]7
  [1 9°/1 Sturingsgroep (COPI): de sturingsgroep bedoeld in artikel 1.6.1-1;]1
  10° competentie: het vermogen om een georganiseerd geheel van kennis, knowhow en gedragingen te gebruiken waarmee een aantal opdrachten kunnen worden vervuld;
  11° competenties betreffende een studierichting: de competenties die aangeleerd moeten worden in een schoolse studierichting;
  12° multidisciplinaire competenties: houdingen, mentale benaderingswijzen en methodologische benaderingswijzen die gemeenschappelijk zijn aan de diverse aan te leren vakken en die in de praktijk moeten worden omgezet tijdens de opbouw van diverse kennis en knowhow; hun beheersing beoogt een groeiende zelfstandigheid van leercapaciteit van de leerlingen;
  13° confessie/geloof: in het onderwijs met confessioneel karakter de godsdienst waarop het educatief en opvoedkundig project [3 van de inrichtende macht]3 steunt;
  14° klassenraad: in het gewoon secundair onderwijs het geheel van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel die belast zijn met het verstrekken van onderwijs aan de leerlingen van een welbepaalde klas;
  15° algemene Raad voor het basisonderwijs: de Raad opgericht door Hoofdstuk V van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen;
  16° algemene Raad voor het secundair onderwijs: de Raad opgericht door van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs;
  17° leerinhouden: het geheel van kennis, knowhow en competenties dat samen de tijdens een bepaald schooljaar te onderwijzen leerstof inhoudt;
  18° pedagogisch continuüm: het leertraject waarbij een geheel van jaarlijkse verwachtingen de evolutie van leerlingen garandeert om de vastgelegde verwachtingen van de gemeenschappelijke kern te behalen en waarbij de basisleerstof wordt behandeld in alle vakken;
  [2 18° /1 doelstellingenovereenkomst: de overeenkomst bedoeld in artikel 1.5.2-2;]2
  [4 18° /2: DAccE: het begeleidingsdossier van de leerling bedoeld in Titel 10 van dit Boek;]4
  19° coördinerende afgevaardigde: de coördinerende afgevaardigde bedoeld in artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
  20° afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
  21° directeur: het personeelslid dat een van de functies van directeur uitoefent zoals bepaald door het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs;
  22° zonedirecteur: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
  [3 22° /1 aanpassingsstelsel: het stelsel bedoeld in artikel 1.5.2-16;]3
  23° school: onderwijsinstelling bestaande uit een of meer vestigingen onder leiding van een directeur en georganiseerd door een inrichtende macht;
  24° confessionele school of school met confessioneel karakter: school waarvan het educatieve en opvoedkundige project [3 van de inrichtende macht]3 is opgebouwd met verwijzing naar een van de erkende godsdiensten en waar het onderwijs wordt gegeven met het akkoord van de bevoegde autoriteit van de godsdienst in kwestie;
  25° vrije school: gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en georganiseerd door een privaatrechtelijke rechtspersoon;
  26° niet-confessionele school of school met niet-confessioneel karakter: de officiële of vrije school waarvan de inrichtende macht zich niet beroept op een confessie;
  27° officiële school: de school georganiseerd door de gemeenten, provincies, de Franse Gemeenschapscommissie, Wallonië-Brussel Enseignement of elke andere publiekrechtelijke rechtspersoon;
  28° georganiseerde school: de school georganiseerd door de Franse Gemeenschap krachtens artikel 24, § 1, lid 3, van de Grondwet;
  29° gesubsidieerde school: school waarvan de inrichtende macht subsidies ontvangt van de Franse Gemeenschap;
  30° regelmatig ingeschreven leerling: de leerling die beantwoordt aan de toelatingsvoorwaarden en die is ingeschreven voor het geheel van de cursussen van een bepaalde onderwijsvorm, afdeling en studierichting;
  31° huisonderwijs: onderwijs dat niet wordt gegeven in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2;
  32° onderwijsteam: het bestuurs- en onderwijzend personeel, het paramedisch personeel, het sociaal personeel, het psychologisch personeel en het onderwijzend hulppersoneel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;
  33° pedagogisch team: het bestuurs- en onderwijzend personeel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;
  [1 33°/1 Multidisciplinair team van het PMS-centrum: de directeurs en ander technisch personeel van het PMS-centrum;]1
  [2 33°/2 multidisciplinair team van de territoriale pool : de coördinator en de andere personeelsleden van de territoriale pool;]2
  [4 33° /3 ETNIC: het overheidsbedrijf voor digitale informatie- en communicatietechnologieën, georganiseerd door het decreet van 25 oktober 2018 betreffende het overheidsbedrijf voor digitale informatie- en communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap (ETNIC);]4
  34° certificatieve evaluatie: evaluatie bij afgifte van een getuigschrift;
  35° externe evaluatie: evaluatie waarbij het concept en de uitvoering worden toevertrouwd aan instanties buiten het pedagogisch team van een school;
  36° formatieve evaluatie: evaluatie tijdens het leerproces bedoeld om de voortgang van de leerling te beoordelen, de verworven kennis van de leerling te meten en te begrijpen welke moeilijkheden hij ervaart tijdens het leerproces; deze evaluatie heeft als doel het traject van de leerling tegenover het leerproces en de beoogde verwachtingen te verbeteren, te corrigeren of bij te stellen; ze kan gedeeltelijk gebaseerd zijn op zelfevaluatie;
  37° summatieve evaluatie: alle bewijzen waarmee leerkrachten een balans kunnen opmaken van de verwezenlijkingen van leerlingen tegenover de verwachtingen na afloop van een of meer leersequenties;
  38° federatie van inrichtende machten: het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de aangesloten inrichtende machten;
  39° schoolkosten: de kosten voor diensten en benodigdheden die betrekking hebben op activiteiten die worden georganiseerd in het kader van het onderwijs door scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd tijdens de leerperiodes die in de lestijden van de leerlingen zijn voorgeschreven. De schoolkosten omvatten ook de kosten voor toegang tot het zwembad, de kosten voor culturele en sportieve activiteiten en de kosten voor pedagogische korte reizen met overnachting(en);
  40° lesrooster: lijst van de verschillende lessen die wekelijks worden gegeven met vermelding van het aantal lestijden dat aan elke les wordt besteed;
  41° vestigingsplaats: gebouw of gebouwencomplex waar onderwijs verstrekt wordt;
  [1 41°/1 Instituut voor voortgezette beroepsopleiding: het Netoverschrijdend instituut voor voortgezette beroepsopleiding (IFPC), opgericht bij artikel 25 van het decreet van 11 juli 2002 betreffende het Netoverschrijdend instituut voor voortgezette beroepsopleiding (IFPC);]1
  [2 41° /2 totale permanente integratie: het systeem bedoeld in hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;]2
  42° schoolwerkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag, met uitzondering [3 van de dagen]3 die samenvallen met een feestdag, met de schoolvakantie of met elke andere door de Regering vastgelegde schoolverlofdag;
  43° minister: de minister die bevoegd is voor basis- en secundair onderwijs;
  44° plaatselijke organen voor sociaal overleg: de instanties voor lokaal overleg ingericht krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 september 1995 betreffende de oprichting, samenstelling en bevoegdheid van de plaatselijke paritaire commissies in het officieel gesubsidieerd onderwijs, van de besluiten van de Regering van Franse Gemeenschap van 27 maart 1996 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 24 januari 1996 van het paritair comité voor het confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van een instantie voor lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 juni 1999 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 31 mei 1999 van het paritair comité voor het niet-confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van instantie van lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen;
  [6 44° /1 Kwalificerend onderwijstraject (KOT): het stelsel waarvan sprake in artikel 4 van het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT);]6
  45° ouder: elke persoon belast met het ouderlijke gezag volgens de principes bepaald in artikel 371 tot 387 van het Burgerlijk Wetboek, of die een minderjarig, leerplichtig kind in rechte of in feite onder zijn bewaring heeft;
  [2 45° /1 sturingsplan: het plan bedoeld in artikel 1.5.2-1;
   45° /2 territoriale pool : de territoriale pool belast met de ondersteuning van scholen van gewoon onderwijs in de uitvoering van redelijke aanpassingen en totale permanente integratie bedoeld in artikel 6.2.2-1;]2
  46° inrichtende macht: de publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de school;
  47° kwalificatieprofiel: het referentiedocument dat het verband beschrijft tussen een gegroepeerde basisoptie of een opleiding en één of meer opleidingsprofiel(en) vastgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en behoorlijk goedgekeurd door de Regering;
  48° opleidingsprofiel: het profiel samengesteld uit eenheden leerresultaten gecombineerd met de kernactiviteiten van het vak, een evaluatieprofiel, een tijdelijke beoordelingsindex en een uitrustingsprofiel; het opleidingsprofiel wordt opgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en goedgekeurd door de Regering [6 Voor de gegroepeerde basisopties waarvoor nog geen kwalificatieprofiel is bepaald, stemt het opleidingsprofiel overeen met het referentiedocument dat opgesteld is door de Communautaire Commissie voor beroepen en kwalificaties (CCBK)]6 ;
  49° studieprogramma's: het geheel van methodologische beleidslijnen, hulpmiddelen en opvoedkundige situaties die de leerinhouden integreren, d.w.z. de kennis, knowhow en competenties, en de verwachtingen bepaald in de maatstaven bedoeld in Titel 4, hoofdstukken 2 en 3;
  [3 49°/1 samenwerkingsprotocol: het protocol bedoeld in artikel 1.5.2-17, § 2;]3
  50° referentiesysteem: het referentiesysteem geeft op een gestructureerde manier de voor een of meerdere vakken te verwerven kennis, knowhow en competenties weer;
  51° kennis: feit of geheel van feiten, definitie, concept, theorie, model of taalkundig hulpmiddel;
  52° sociale vaardigheden: de houding of het geheel van houdingen om zich aan te passen aan verschillende sociale contexten;
  53° knowhow: procedure, gebaar, techniek, oplossingsschema, gestandaardiseerd en geautomatiseerd door leren en oefenen;
  [4 53° /1 schoolperiode: periode gedurende welke de al dan niet leerplichtige leerling is ingeschreven en een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde kleuter-, lagere, basis- of secundaire school bezoekt, ongeacht of het een gewone of gespecialiseerde school betreft;]4
  54° commissie voor gezondheidspromotie op school: de commissie die in gesubsidieerde scholen de opdrachten uitoefent zoals bepaald in het decreet van 14 maart 2019 voor de gezondheidspromotie op school en in het hoger onderwijs buiten de universiteiten;
  55° Service francophone des métiers et des qualifications: de dienst ingesteld met het samenwerkingsakkoord van 29 oktober 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie over de Service Francophone des Métiers et des Qualifications (afgekort SFMQ), waaraan instemming werd gegeven met het decreet van 10 december 2015;
  56° algemene inspectiedienst: de dienst bedoeld in artikel 3 van het decreet van 10 januari 2019 over de algemene inspectiedienst;
  57° services d'accrochage scolaire (SAS): de structuren opgericht door Titel I, Hoofdstuk 3, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
  58° statistieke follow-up van leerlingen: de follow-up van het leerlingentraject in het educatief systeem, ongeacht het schoolniveau in kwestie, van de eerste tot de laatste dag, met inbegrip van niet-verplicht onderwijs;
  59° taak: de aan de leerling voorgestelde activiteit om specifieke leerstof of een geheel van geïntegreerde leerstof voor te bereiden, te oefenen of te evalueren;
  60° persoonlijk werk: de activiteit waarvan de uitvoering kan worden gevraagd aan de leerling door een lid van het pedagogisch team of door een lid van het opvoedend hulppersoneel;
  61° huiswerk: persoonlijk werk gerealiseerd buiten de lesuren;
  [2 61° /1 type : één van de typen van gespecialiseerd onderwijs bepaald in artikel 1.2.1-9.]2
  62° Wallonie-Bruxelles Enseignement (WBE): het autonoom publiek orgaan waaraan de Franse Gemeenschap de bevoegdheden van inrichtende macht heeft toegekend krachtens het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Gemeenschap;
  63° zones: de overlegzones zoals bepaald door de Regering op basis van artikel 24, lid 1, 3°, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan en van artikel 13 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen.  ----------
  (1)<DFG 2021-06-17/28, art. 75, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2021-06-17/29, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (3)<DFG 2022-02-24/18, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (4)<DFG 2022-03-31/23, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (5)<DFG 2022-03-31/35, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (6)<DFG 2022-07-20/39, art. 52,b-52,c, 016; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (7)<DFG 2022-07-20/39, art. 52,a, 016; Inwerkingtreding : 25-08-2025>

TITEL IV. - Opdrachten van het basis- en secundair onderwijs
HOOFDSTUK I. - Prioritaire opdrachten
Art. 1.4.1-1. De Franse Gemeenschap, de inrichtende machten en de onderwijsteams vervullen tegelijkertijd en zonder hiërarchie de volgende prioritaire opdrachten:
  1° het zelfvertrouwen en de ontwikkeling van de persoon van elk van de leerlingen bevorderen;
  2° alle leerlingen ertoe brengen kennis, knowhow en competenties te verwerven, waaronder de beheersing van de Franse taal, die hen in staat stellen gedurende hun hele leven te leren en een actieve plaats in te nemen in het economisch, sociaal en cultureel leven;
  3° alle leerlingen erop voorbereiden verantwoordelijke burgers te zijn, die in staat zijn mee te werken aan de ontwikkeling van een democratische, solidaire gemeenschap die pluralistisch is, respect heeft voor het milieu en openstaat voor andere culturen;
  4° aan alle leerlingen gelijke kansen garanderen op sociale emancipatie.

Art. 1.4.1-2.De kennis, knowhow en competenties worden geplaatst in het perspectief van deze prioritaire opdrachten. Ze garanderen het verwerven van alle kennis van een gemeenschappelijke cultuur, van inzichten in en acties over de wereld, van vaardigheden en gedragingen van burgers.
  De kennis, knowhow en competenties worden verworven zowel tijdens de lessen als tijdens de andere educatieve activiteiten en, in het algemeen, bij de organisatie van het dagelijks leven op school. In het kader hiervan waken de Franse Gemeenschap, de inrichtende machten en de onderwijsteams erover dat de school:
  1° de leerling in situaties plaatst die hem ertoe aanzetten op eenzelfde benaderingswijze beroep te doen op zijn multidisciplinaire en de in de studierichting begrepen kennis, knowhow en competenties;
  2° activiteiten bevorderen die de nadruk leggen op ontdekking, productie en creatie;
  3° theorie en praktijk verduidelijkt, en zo onder andere het opbouwen van concepten mogelijk maakt op basis van de praktijk;
  4° evenwicht brengt in de individuele en gezamenlijke werktijd en de capaciteit ontwikkelt om inspanningen te leveren om een doel te bereiken;
  5° door elke leerling de verplichting doet eerbiedigen om deel te nemen aan alle activiteiten die verbonden zijn aan de [1 externe certificerende en niet-certificerende evaluaties]1 georganiseerd door de school en de opdrachten te vervullen die eruit voortvloeien;
  6° voldoende ruimte creëert voor lichamelijke activiteiten, welzijn en gezondheid door voor alle leerlingen de juiste omstandigheden te creëren om hun lichamelijke capaciteiten te ontwikkelen, alsook de juiste omstandigheden voor hun welzijn en hun lichamelijke gezondheid;
  7° de oriëntatie binnen het eigenlijke educatieve proces integreert, onder andere door de aandacht te vestigen op de beroepen en ambachten, en door de leerlingen te informeren over de vakkenkeuze voor de vorming;
  8° beroep doet op communicatie- en informatietechnologie en op digitale hulpmiddelen in de mate dat ze hulpmiddelen zijn bij de ontwikkeling, bij zelfstandig worden en bij de individualisering van het leerparcours;
  9° aandacht opwekt voor cultuur, gevoeligheid en artistieke expressie, [2 stimuleert de creativiteit]2 en de deelname bevordert aan culturele en artistieke activiteiten door een medewerking met de betrokken spelers [2 en door alle leerlingen een cultureel en artistiek onderwijstraject aan te bieden overeenkomstig de artikelen 1.4.5-1 en volgende]2;
  10° [2 ...]2 stimuleert [2 ...]2 hun engagement en ondernemingszin aan te wakkeren en hen in staat te stellen woorden om te zetten in daden;
  11° een kritische geest ontwikkelt;
  12° opvoedt met aandacht voor het respecteren van ieders persoonlijkheid en overtuiging, voor de plicht zowel fysiek als geestelijk geweld uit te sluiten, voor het relationele, affectieve en seksuele leven alsook democratische gebruiken vastlegt voor verantwoordelijk burgerschap op school;
  13° deelneemt aan het leven in haar wijk of dorp, en dientengevolge haar gemeente, en er zich op een harmonieuze manier integreert door open te staan voor een democratisch debat.
  Om deze opdrachten te vervullen kan het onderwijsteam een beroep doen op externe partijen. In dat geval zal een dergelijke samenwerking het onderwijsteam niet vrijstellen van zijn hoofdaansprakelijkheid voor het realiseren van deze opdrachten.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2022-10-13/24, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>

Art. 1.4.1-3. De inrichtende machten passen de definitie van de studieprogramma's en hun opvoedkundige project aan:
  1° aan de prioritaire opdrachten van het basisonderwijs en secundair onderwijs zoals bepaald in artikel 1.4.1-1 en 1.4.1-2;
  2° aan het aanleren, verdiepen en beheersen van de Franse taal;
  3° aan het aanleren van wiskundige hulpmiddelen;
  4° aan het belang van andere talen te kennen (behalve het Frans) en, in de eerste plaats, in deze talen te communiceren;
  5° aan het belang van kunst, opvoeding in media en de lichamelijke uitdrukking;
  6° aan het begrijpen van wetenschappen en technieken en hun onderlinge afhankelijkheid;
  7° aan het doorgeven van het cultureel erfgoed in al zijn aspecten en aan het ontdekken van andere culturen die, samen, tekenen van erkenning geven en meewerken aan een sociale band;
  8° aan het bewaren van de herinnering aan gebeurtenissen die helpen het verleden en het heden te begrijpen, in het perspectief van een persoonlijke en gezamenlijke gehechtheid aan de idealen die de grondslagen zijn van de democratie;
  9° aan het begrijpen van het leefmilieu, van de geschiedenis en, meer bepaald, aan de redenen en gevolgen van de Europese eenmaking;
  10° aan het begrijpen van het Belgische politieke systeem;
  11° aan de opvoeding tot filosofie en burgerzin zoals bedoeld in Titel 7, Hoofdstuk 6.

Art. 1.4.1-4. Elke inrichtende macht waakt erover dat:
  1° alle maatregelen die zouden kunnen leiden tot het ontstaan van een hiërarchie tussen scholen of onderwijsafdelingen worden verboden;
  2° het gewoon en gespecialiseerd onderwijs, de verschillende afdelingen en types beschouwen als verschillende manieren om de prioritaire opdrachten van dit Hoofdstuk te realiseren;
  3° meisjes en jongens op dezelfde manier toegang hebben tot en kunnen deelnemen aan alle opleidingen.

Art. 1.4.1-5. De inrichtende machten waken erover dat de scholen waarvoor ze verantwoordelijk zijn rekening houden met de sociale en culturele achtergrond van de leerlingen teneinde aan elk van hen gelijke kansen voor sociale, professionele en culturele integratie te bieden.

HOOFDSTUK II. - Specifieke opdrachten binnen gemeenschappelijk kern
Art. 1.4.2-1. § 1. In het kleuteronderwijs worden de leerlingen aangespoord om hun kennis, knowhow en competenties die op gestructureerde wijze worden voorgesteld in het referentiesysteem van initiële competenties, te ontwikkelen. Dit laatste heeft tot doel een harmonieuze overgang tussen het kleuter- en het lager onderwijs te garanderen zonder getuigschrift.
  § 2. Het referentiesysteem van initiële competenties geeft voorrang aan de psychomotorische, intellectuele, sociale, affectieve en artistieke ontwikkeling van de leerling.
  Het definieert de beoogde vaardigheden en/of leerprocessen inzake:
  1° de ontwikkeling van zelfstandigheid, creativiteit en de gedachten;
  2° taalbeheersing en kennis van de schoolcultuur;
  3° een benadering van lezen, rekenen en de verschillende artistieke disciplines;
  4° de eerste hulpmiddelen voor het experimenteren, structureren, indelen en ontdekken van de wereld.
  Het legt het kader vast voor de te ontwikkelen lichamelijke en culturele activiteiten.
  Op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs worden de prioriteiten bedoeld in paragraaf 1 en 2 aangepast aan de leerproblemen en aan de moeilijkheden waarmee leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs te maken krijgen.
  § 3. Het referentiesysteem van initiële competenties past in de gemeenschappelijke kern zoals bepaald in artikel 1.2.1-5.
  Het wordt aangepast volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.

Art. 1.4.2-2.§ 1. Van het eerste jaar van het lager onderwijs tot aan het einde van de lagere Raad van het secundair onderwijs worden de leerlingen aangespoord om hun kennis, knowhow en competenties die op gestructureerde wijze worden voorgesteld in [1 de referentiestelsels van de gemeenschappelijke kern]1, in de vorm van leerinhouden en verwachtingen, te ontwikkelen.
  Op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs en de algemene Raad voor het secundair onderwijs wordt het referentiesysteem aangepast aan de leerproblemen en aan de moeilijkheden waarmee leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs te maken krijgen.
  § 2. De referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern worden aangepast volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.4.2-3.De lessen en activiteiten van de gemeenschappelijke kern passen binnen de volgende [1 acht]1 leerdomeinen:
  1° het domein "Frans, kunst en cultuur";
  2° het domein "moderne talen";
  3° het domein "wiskunde, wetenschap en techniek";
  4° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek";
  5° het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid";
  6° het domein "creativiteit, engagement en ondernemingszin";
  7° het domein "leren leren en keuzes maken";
  [1 8° het gebied "Leren zich te oriënteren.]1
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.4.2-4. Van het kleuteronderwijs tot aan het einde van de lagere Raad van het secundair onderwijs omvat de controle van het studieniveau bedoeld in artikel 1.5.1-1 en 1.7.3-1, § 2, ook het nazicht van:
  1° de overeenstemming tussen de aan de leerlingen aangeboden activiteiten en de referentiesystemen;
  2° de naleving van de referentiesystemen;
  3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatieproeven afgenomen van de leerlingen met dat van de tests ontwikkeld door de commissie voor evaluatiehulpmiddelen van de gemeenschappelijk kern bedoeld in artikel 1.4.4-4.

HOOFDSTUK III. - Specifieke opdrachten van de hogere Raad van het secundair onderwijs
Art. 1.4.3-1. § 1. In de hogere Raad van het secundair overgangsonderwijs wordt de leerling aangespoord om het volgende te ontwikkelen:
  1° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist voor alle leerlingen;
  2° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist in de verschillende vakken van de overgangsafdeling;
  3° de minimumcompetenties voor communicatie in een andere moderne taal dan het Frans op het einde van de overgangsafdeling.
  § 2. Deze competenties en vereiste kennis worden op een gestructureerde manier voorgesteld in referentiesystemen aangenomen volgens de nadere regels bedoeld in artikel 1.4.4-1.

Art. 1.4.3-2.§ 1. In de hogere Raad van het secundair kwalificatie-onderwijs bestaat het onderwijs uit algemene cursussen en een kwalificerende opleiding.
  § 2. In de algemene cursussen wordt de leerling aangespoord om het volgende te ontwikkelen:
  1° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist voor alle leerlingen op het einde van de kwalificatieafdeling;
  2° de minimumcompetenties voor wiskunde na afloop van de kwalificatieafdeling wanneer het aanleren van wiskunde is opgenomen in het studieprogramma;
  3° het verwerven van de minimumcompetenties in een andere moderne taal dan het Frans op het einde van de kwalificatieafdeling.
  In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 wordt de leerling aangespoord om de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis te ontwikkelen, die vereist zijn voor alle leerlingen op het einde van de derde fase die resulteert in de uitgifte van een getuigschrift van lager secundair onderwijs dat gelijkwaardig is aan het getuigschrift van secundair onderwijs van de tweede Raad.
  Deze competenties en vereiste kennis worden op een gestructureerde manier voorgesteld in referentiesystemen aangenomen volgens de nadere regels bedoeld in artikel 1.4.4-1.
  § 3. De kwalificerende opleiding beoogt het beheersen van de leerresultaten vastgelegd door een certificeringsprofiel.
  § 4. Na advies te hebben ingewonnen bij de algemene Raad voor het secundair onderwijs en na het conformiteitsadvies te hebben gekregen zoals bedoeld in artikel 17, 10°, b, van het samenwerkingsakkoord van 29 oktober 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie over de Service Francophone des Métiers et des Qualifications, conform het artikel 30, definieert de Regering de toepasselijke certificeringsprofielen:
  1° voor het gewoon of gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, met een volledig leerplan of alternerend;
  2° voor de opties van het [1 secundair beroepsonderwijs]1;
  3° voor de opleidingen van het alternerend secundair onderwijs bedoeld in artikel 2bis, § 1, 2°, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend onderwijs;
  4° voor opleidingen van het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3.
  De Regering kan specifieke certificeringsprofielen definiëren voor het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in lid 1.
  De Regering kan overeenkomsten sluiten met de Franse Gemeenschapscommissie of met het Waals Gewest om gemeenschappelijke opleidingsprofielen toe te passen voor de verschillende operatoren van beroepsopleidingen met inachtneming van de competenties van de Franse Gemeenschap inzake certificering.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.4.3-3. In de hogere Raad van het secundair onderwijs omvat de controle van het studieniveau bedoeld in artikel 1.5.1-1 en 1.7.3-1, § 2, ook het nazicht van:
  1° de overeenstemming tussen de aan de leerlingen aangeboden activiteiten en de referentiesystemen;
  2° de naleving van de referentiesystemen;
  3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatieproeven afgenomen van de leerlingen met dat van de proeven ontwikkeld door de commissies voor de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 1.4.4-4.

HOOFDSTUK IV. - Werking van de referentiesystemen, opvoedkundige hulpmiddelen en evaluatiehulpmiddelen
Art. 1.4.4-1.§ 1. De Regering bepaalt de referentiesystemen.
  De besluiten worden ter goedkeuring voorgelegd aan het Parlement binnen zes maanden na aanvaarding.
  [1 Van de referentiekaders kan afgeweken worden overeenkomstig de procedure voor afwijking bedoeld in artikel 1.4.4-6.]1
  § 2. Er worden werkgroepen opgericht om de referentiesystemen uit te werken. De Regering bepaalt de samenstelling en nadere regels van de werking van deze groepen.
  De diensten van de Regering stellen een van hun leden aan om het secretariaat te verzorgen.
  De werkgroepen horen, als deskundige, elke persoon die ze nuttig achten.
  Telkens een van de in dit artikel bedoelde werkgroepen zorgt voor gespecialiseerd onderwijs, moet hij deskundigen of vertegenwoordigers uit het gespecialiseerde onderwijs horen.
  De samenstelling van de werkgroepen bevat, voor de certificeringsprofielen, minstens:
  1° één vertegenwoordiger van de Minister, die de vergaderingen voorzit en ook de agenda bepaalt;
  2° vertegenwoordigers van federaties van inrichtende machten en van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;
  3° een vertegenwoordiger van de algemene inspectiedienst;
  4° een vertegenwoordiger van de diensten van de Regering;
  5° vertegenwoordigers van de steun- en begeleidingscellen.
  § 3. Om de activiteiten van de werkgroepen af te bakenen, neemt de Regering een handvest van referentiesystemen aan dat een geheel van afbakenende teksten en een opstelschema bepaalt. De Regering bezorgt een bijzonder bestek aan elk van de werkgroepen. Dit document geeft inzonderheid verduidelijkingen over het kader van de opdracht, de werkingswijze van de werkgroep, de bedoelingen van het behandelde vak en de verwachte specifieke resultaten.
  § 4. Een leescomité wordt gebonden aan elke werkgroep.
  Het leescomité is geheel vrij om de producties van de werkgroep uit te leggen, om de integratie van de leerinhouden voor te stellen, om het realisme en de begrijpelijkheid van de voorgestelde leerinhouden te evalueren. Als adviesinstantie is het leescomité nochtans niet bevoegd om de werkelijke toepassing van hun aanbevelingen te eisen.
  De Regering bepaalt de werking en samenstelling van de leescomités.
  ----------
  (1)<DFG 2022-06-23/20, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 22-06-2022>

Art. 1.4.4-2. De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1 coördineert de werken van de werkgroepen die worden belast met de productie van de referentiesystemen en de verschillende onderdelen van het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern. Deze referentiesystemen worden opgesteld in de vorm van leerinhouden die de kennis, knowhow en competenties bepalen die het voorwerp moeten uitmaken van onderwijs alsook de bijbehorende verwachtingen. Indien nodig doet de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern aanbevelingen voor de richting die de werkgroepen uit moeten.

Art. 1.4.4-3. De opvoedkundige diensten van de verschillende inrichtende machten en federaties van inrichtende machten produceren programma's en opvoedkundige hulpmiddelen om de verwachtingen van de referentiesystemen bedoeld in Hoofdstuk 2 en 3 in te lossen. Deze opvoedkundige hulpmiddelen en deze programma's kunnen worden gebruikt en moeten beschikbaar zijn voor om het even welke school die wordt georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
  Na het advies te hebben ingewonnen van de algemene Raad voor het basisonderwijs en de algemene Raad voor het secundair onderwijs bepaalt de Regering de nadere regels voor de verspreiding ervan ten voordele van alle inrichtende machten.
  Er mogen voor het gespecialiseerd onderwijs ook specifieke opvoedkundige hulpmiddelen worden aangemaakt als aanvulling op de voor iedereen gemeenschappelijke hulpmiddelen.

Art. 1.4.4-4. Er wordt een commissie voor evaluatiemiddelen van de gemeenschappelijke kern, een commissie voor evaluatiemiddelen van de overgangsafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs en een commissie voor evaluatiemiddelen van de kwalificatieafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs opgericht volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels.
  Deze commissies stellen, onder coördinatie van de commissie voor evaluaties bedoeld in artikel 1.6.4-1, evaluatieproeven en didactische pistes op met betrekking tot evaluatieproeven die overeenkomen met de referentiesystemen bedoeld in Hoofdstuk 2 en 3.
  De Regering verspreidt ze, ter informatie, onder alle scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, volgens de door zichzelf vastgelegde nadere regels. Deze proevenreeksen worden ook overgemaakt aan de instellingen die belast zijn met de initiële opleiding of de voortgezette opleiding van leerkrachten.
  Deze reeksen van evaluatieproeven mogen ook worden aangepast voor het gespecialiseerd onderwijs, naargelang de specifieke behoeften van de leerlingen in kwestie en als aanvulling op de voor iedereen gemeenschappelijke reeksen.

Art. 1.4.4-5. De commissie voor evaluatiehulpmiddelen van de gemeenschappelijke kern telt:
  1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs;
  2° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;
  3° drie vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
  4° een afgevaardigde van de van de algemene administratie, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal.
  De commissie voor evaluatiemiddelen van de overgangsafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs en de commissie voor evaluatiemiddelen van de kwalificatieafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs tellen elk:
  1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;
  2° twee vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
  3° een afgevaardigde van de van de algemene administratie, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal.
  De mandaten hebben een duur van vier jaar. Ze zijn hernieuwbaar. Hun bezoldiging wordt vastgelegd door de Regering.
  Elke commissie voor evaluatiehulpmiddelen kiest haar eigen voorzitter. Ze geeft advies met een tweederdemeerderheid.

Art. 1.4.4-6.[1 § 1. Elke inrichtende macht en elke federatie van inrichtende machten die door een of meer inrichtende macht(en) belast is met de ontwikkeling van zijn programma, kan een verzoek tot afwijking van de referentiekaders indienen onder de voorwaarden en volgens de procedure bepaald in dit artikel.
   Het verzoek van de federatie van de inrichtende machten specificeert de inrichtende macht of de inrichtende machten die betrokken is/zijn bij het verzoek tot afwijking.
   Deze verzoeken tot afwijking hebben betrekking op alle referentiekaders of delen van referentiekaders.
   § 2. Geen enkele afwijking mag tot gevolg hebben dat de samenhang van het onderwijssysteem wordt benadeeld, zoals blijkt uit de implementatie van de grondwettelijke beginselen op het gebied van het onderwijs. Ze mag met name niet tot gevolg hebben dat de kwaliteit van het onderwijs, de basisinhoud of de gelijkwaardigheid van diploma's en getuigschriften worden benadeeld, of zelfs dat de vrijheid van de ouders om hun kind in het volgende schooljaar van school te veranderen, wordt beperkt.
   Er mag geen afwijking worden toegestaan aan een inrichtende macht of aan een federatie van inrichtende machten wiens project niet tot gevolg zou hebben dat de rechten en vrijheden die vastgelegd zijn in de Grondwet, in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, evenals in de Verdrag inzake de rechten van het kind gewaarborgd worden.
   § 3. In het verzoek tot afwijking :
   1° geeft de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten de inhoud en verwachtingen aan die uiteengezet zijn in het referentiekader of referentiekaders waarvoor hij/zij een afwijking wenst te verkrijgen, waarvan hij/zij de aard ervan te beperkend acht om hem/haar voldoende ruimte te laten om zijn/haar eigen onderwijsproject te implementeren, door de redenen te motiveren waarom deze inhoud en verwachtingen deze uitvoering beperken;
   2° beschrijft de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten de alternatieve inhoud en verwachtingen die hij/zij wil uitvoeren ;
   3° rechtvaardigt de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten hoe de vervanging die hij/zij uitvoert aan de voorwaarden bedoeld in paragraaf 2 voldoet.
   § 4. Het verzoek tot afwijking specificeert de juiste referenties van de gevraagde doorhalingen en toevoegingen. Een afschrift van het onderwijsproject wordt bij de aanvraag gevoegd. Op straffe van onontvankelijkheid wordt het verzoek tot afwijking en de bijlagen daarbij per aangetekende brief ingediend bij de regering, ten laatste zes maanden voor het begin van het schooljaar vanaf wanneer het in werking treedt.
   § 5. Er wordt een Commissie opgericht om de Regering een advies te geven over de verzoeken tot afwijking.
   De Commissie, voorgezeten door de Administrateur-generaal van de Algemene Administratie van het Onderwijs of zijn afgevaardigde, is samengesteld als volgt :
   1° een ambtenaar-generaal van de Algemene Directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde aangesteld door de regering ;
   2° drie leden van de Inspectiedienst van het pedagogisch continuüm, naar rata van twee voor het lager onderwijs en één voor het secundair onderwijs van de lagere graad, aangesteld door de regering, op voorstel van de coördinerend inspecteur-generaal en op advies van de coördinerend inspecteur van het onderwijs voor het pedagogisch continuüm ;
   3° twee leden van de Algemene Directie voor de sturing van het onderwijssysteem, aangesteld door de regering ;
   4° de voorzitter en de vicevoorzitter van de Algemene Raad voor het basisonderwijs of hun respectieve afgevaardigde, tenzij één van hen reeds lid is van de Commissie in een andere hoedanigheid, in welk geval de Algemene Raad een ander van zijn leden aanstelt;
   5° indien het een verzoek tot afwijking betreft met betrekking tot een van de onderdelen van het referentiekader van de gemeenschappelijke kern, de voorzitter en vicevoorzitter van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs of hun respectieve afgevaardigde, tenzij één van hen reeds lid is van de commissie in een andere hoedanigheid, in welk geval de Algemene Raad één andere van zijn leden aanstelt;
   6° drie deskundigen uit een universiteit of een hogeschool inzake pedagogie, aangesteld door de regering op voorstel van ARES ;
   7° een vertegenwoordiger van de Minister van Onderwijs die met een raadgevende stem zetelt.
   De regering stelt een plaatsvervangend lid aan voor elk van de leden bedoeld in het eerste lid, 2°, 3°, 6° en 7°.
   Het mandaat van de leden van de Commissie duurt vier jaar en is hernieuwbaar.
   Het mandaat van de leden van de Commissie is kosteloos. De leden bedoeld in het eerste lid, 6°, krijgen hun reiskosten terugbetaald overeenkomstig de nadere regels die van toepassing zijn op de personeelsleden van de diensten van de regering.
   De Commissie wordt bijeengeroepen door de voorzitter. De oproeping bevat de agenda.
   De Commissie kan slechts geldig beraadslagen als de helft van haar leden aanwezig is. Indien dit quorum niet wordt bereikt, kan de Commissie, na een tweede oproeping, geldig beraadslagen over dezelfde agenda, ongeacht het aantal aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
   Voor wat betreft de andere nadere regels voor de werking stelt de Commissie haar huishoudelijk reglement vast, dat binnen een termijn van twee maanden na de eerste vergadering van betrokken Commissie ter goedkeuring aan de regering wordt voorgelegd.
   § 6. Bij ontvangst van het verzoek tot afwijking stuurt de regering het met de bijlagen naar de Commissie.
   Binnen een termijn van twee maanden vanaf de verzending van het verzoek tot afwijking met de bijlagen door de regering aan de Commissie, zendt deze de regering een met redenen omkleed advies over:
   1° de noodzakelijke aard van de vervanging van de inhoud en verwachtingen met betrekking tot de uitvoering van het onderwijsproject van de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten;
   2° de naleving van paragraaf 2.
   Deze termijn wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus.
   De regering bezorgt het advies van de Commissie binnen de 15 kalenderdagen na ontvangst van het advies, per aangetekende brief, aan de inrichtende macht of aan de betrokken federatie van inrichtende machten. De inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten beschikt over een termijn van één maand vanaf de datum van ontvangst van het advies van de commissie om haar opmerkingen mee te delen.
   Wanneer de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten haar opmerkingen niet binnen de vereiste termijnen heeft meegedeeld, wordt de procedure voortgezet zonder rekening te houden met laattijdige opmerkingen.
   § 7. Aan het einde van de procedure bedoeld in paragraaf 6 neemt de regering een gemotiveerde beslissing over het verzoek tot afwijking, binnen een termijn van één maand na ontvangst van de opmerkingen van de inrichtende macht of van de federatie van inrichtende machten. Indien een afwijking geheel of gedeeltelijk wordt verleend, legt de regering deze ter bevestiging voor aan het Parlement.
   § 8. Als de afwijking door het Parlement wordt bekrachtigd, wordt deze onmiddellijk meegedeeld aan de Commissie voor referentiekaders en programma's van de gemeenschappelijke kern, zoals bedoeld in artikel 1.6.2.2 van het Wetboek. De inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten deelt aan de Commissie voor referentiekaders en programma's van de gemeenschappelijke kern het programma mee dat hij wenst toe te passen in functie van de verkregen afwijkingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-06-23/20, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 22-06-2022>


Art. 1.4.4-7. [1 De regering bepaalt de thematische documenten die bestemd zijn voor de pedagogische teams die betrekking hebben op het referentiekader bedoeld in de hoofdstukken II en III. Deze documenten worden ter bekrachtiging aan het Parlement voorgelegd binnen zes maanden na goedkeuring ervan.
   Deze documenten hebben tot doel een gecoördineerde en transversale lezing van de referentiekaders over een bepaald thema of inzet te bieden zonder een nieuwe verjaring of aanvullende of andere kennis, knowhow en vaardigheden te vormen in vergelijking met de referentiekaders waarnaar wordt verwezen in de hoofdstukken II en III.
   Het themadocument met betrekking tot de opvoeding tot media wordt beschikbaar gesteld zodra de gemeenschappelijke kern uitgevoerd wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-06-23/20, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 29-08-2022>


HOOFDSTUK V. [1 - Het culturele en artistieke onderwijstraject]1   ----------   (1)
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. 1.4.5-1. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
  1° Ecole supérieure des Arts of ESA: de instelling voor hoger onderwijs bedoeld in artikel 1, 2°, van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de specifieke regels voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in hogere kunstscholen;
  2° Secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan of ESAHR: het onderwijs bedoeld in artikel 1, 2°, van het decreet van 2 juni 1998 tot organisatie van secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
  3° Culturele operator: elke natuurlijke of rechtspersoon wiens activiteiten binnen het kader van het cultuurbeleid vallen en die als zodanig erkenning of steun van de Franse Gemeenschap geniet;
  4° PECA-territoriaal platform: het platform bedoeld in de artikelen 1.4.5-20 en 1.4.5-21;
  5° Cultuurbeleid : het beleid van de Franse Gemeenschap op cultureel gebied bedoeld in artikel 4, 1°, 3° tot 6°, 8°, 10°, 13° en 14°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
  6° Culturele referenten: de culturele referenten bedoeld in artikel 5, eerste lid, 1°, van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs;
  7° Schoolreferent: een culturele operator of een groep culturele operatoren die hun samenwerking schriftelijk hebben geformaliseerd door middel van een overeenkomst, waarvan één van de leden is aangewezen als coördinator en het geheel tegenover de regering vertegenwoordigt en waarvan de opdrachten zijn bedoeld in artikel 1.4.5-17, § 1.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Art. 1.4.5-2. [1 Het doel van het culturele en artistieke onderwijstraject, afgekort PECA, is elke leerling met het oog op culturele democratisering en culturele ontwikkeling in staat te stellen:
  1° om toegang te krijgen tot het culturele leven, om werken, kunstenaars en culturele praktijken te ontmoeten en om culturele plaatsen te bezoeken;
  2° om kennis en vaardigheden op cultureel en artistiek gebied te verwerven, met het oog op de ontwikkeling van een kritische geest en persoonlijke expressie;
  3° om te experimenteren met culturele en artistieke praktijken, individueel en collectief, en actief deelnemen aan het culturele leven;
  4° om toegang te krijgen tot en deelnemen aan de diversiteit van het culturele en artistieke leven en vertrouwd raken met cultuuruitingen uit verschillende achtergronden die verschillende voorstellingen van de wereld uitdrukken.
  Ook het culturele en artistieke onderwijstraject levert een bijdrage:
  1° tot de bestrijding van schooluitval door diversificatie van de onderwijspraktijk;
  2° tot de bewustmaking in het onderwijs van het belang van een continue en pluriforme culturele en artistieke benadering in haar verscheidenheid van uitdrukking en haar interdisciplinaire dimensie;
  3° tot het versterken en verbeteren van de samenwerking tussen culturele operatoren en onderwijsactoren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Art. 1.4.5-3. [1 Het culturele en artistieke onderwijstraject wordt uitgevoerd:
  1° op het niveau van de Franse Gemeenschap, door de regering en haar diensten;
  2° op territoriaal niveau, via een schoolreferent en een PECA-platform;
  3° op het niveau van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten, met medewerking van culturele referenten;
  4° door de scholen, inzonderheid via de PECA-afgevaardigden bedoeld in artikel 1.4.5-15;
  5° door ESAHR.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Afdeling II. [1 - De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs]1   ----------   (1)
Art. 1.4.5-5. [1 § 1. Er wordt een Raad voor cultureel en artistiek onderwijs opgericht, afgekort CECA, die tot opdracht heeft op eigen initiatief of op verzoek van de regering of het Parlement adviezen, voorstellen en aanbevelingen te formuleren:
  1° over elke vraag betreffende de richtlijnen, de doelstellingen en de uitvoering van het culturele en artistieke onderwijstraject en de samenwerking tussen cultuur en onderwijs, met inbegrip van de toewijzing van de budgetten bedoeld in artikel 1.4.5-22, § 4;
  2° over elk voorontwerp van decreet of elk ontwerp van regelgevend besluit dat wordt aangenomen in het kader van de uitvoering van het culturele en artistieke onderwijstraject en de samenwerking tussen cultuur en onderwijs;
  3° in het kader van de evaluatie door de regeringsdiensten van de wet- en regelgeving betreffende het culturele en artistieke onderwijstraject en de samenwerking tussen Cultuur en Onderwijs;
  4° in het kader van de uitwerking door de regeringsdiensten van het actieplan bedoeld in artikel 1.4.5-13.
  Voorafgaande raadpleging van de Raad is verplicht in de gevallen bedoeld in lid 1, 2° tot en met 4°.
  § 2. In het kader van zijn opdrachten draagt de Raad bij:
  1° om de prioriteiten en acties te bepalen die het voorwerp zouden kunnen uitmaken van thematische campagnes;
  2° om een goede afstemming mogelijk te maken tussen het culturele en artistieke aanbod, enerzijds, en de behoeften van het schoolpubliek, anderzijds;
  3° om de ongelijkheden op het gebied van de toegang van het schoolpubliek tot cultuur in kaart te brengen en oplossingen aan te dragen om deze te verhelpen.
  Daartoe steunt hij inzonderheid op de werkzaamheden van de verschillende PECA-platforms.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Art. 1.4.5-6. [1 De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs bestaat uit de volgende stemgerechtigde gewone leden:
  1° de secretaris-generaal van het ministerie of diens afgevaardigde;
  2° één vertegenwoordiger per schoolreferent;
  3° twee vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor Cultuur, ingesteld bij het decreet van 28 maart 2019 over het nieuwe cultuurbestuur;
  4° tien culturele referenten;
  5° een vertegenwoordiger van de Algemene Raad voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan;
  6° een vertegenwoordiger van elk van de in artikel 1.6.6-1 bedoelde representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen;
  7° de directeur-generaal van de Algemene directie voor de sturing van het onderwijsstelsel, of diens afgevaardigde;
  8° de adjunct-directeur-generaal, deskundige op het gebied van culturele transversaliteit, of diens afgevaardigde:
  Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervangend lid benoemd.
  De culturele referenten bedoeld in het eerste lid, 4°, zijn als volgt verdeeld:
  1° vier culturele referenten van het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs;
  2° twee culturele referenten voor het gesubsidieerd officieel basisonderwijs;
  3° een culturele referent voor het gesubsidieerd officieel secundair onderwijs;
  4° twee culturele referenten voor Wallonie-Bruxelles Enseignement;
  5° een culturele referent voor het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Art. 1.4.5-7. [1 De werkende en plaatsvervangende leden worden door de regering benoemd voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar.
  De regering beëindigt het mandaat van een lid:
  1° op verzoek van dat lid;
  2° na het verlies door het lid van de hoedanigheid waarvoor hij was aangewezen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Art. 1.4.5-8. [1 De volgende personen worden uitgenodigd en kunnen met raadgevende stem deelnemen aan de werkzaamheden van de Raad voor cultureel en artistiek onderwijs:
  1° de Administrateur-generaal voor Cultuur, of diens afgevaardigde;
  2° de Administrateur-generaal voor Onderwijs, of diens afgevaardigde;
  3° de coördinator van het Waarnemingscentrum voor het cultuurbeleid, of diens afgevaardigde;
  4° een vertegenwoordiger van de Algemene Dienst van de Cultuurinspectie;
  5° een vertegenwoordiger van de Algemene Inspectiedienst;
  6° een vertegenwoordiger van de dienst die belast is met de sturing van het PECA;
  7° een vertegenwoordiger van de ESA's, aangewezen op de voordracht van de ARES-Kamer voor Hogere Kunstscholen.
  De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs kan ook, in functie van de dagorde, elke persoon uitnodigen die hij nuttig acht te horen om zijn werkzaamheden te onderbouwen. De uitgenodigde personen hebben een raadgevende stem.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Art. 1.4.5-9. [1 § 1. De secretaris-generaal van het ministerie of diens afgevaardigde treedt op als voorzitter.
  § 2. Het voorzitterschap vervult de opdrachten die hem bij het huishoudelijk reglement zijn opgedragen.
  Het neemt deel aan, organiseert en sluit de debatten af.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Art. 1.4.5-10. [1 Het secretariaat van de Raad voor cultureel en artistiek onderwijs wordt verzorgd door de regeringsdiensten.
  In overleg met de voorzitter is het secretariaat verantwoordelijk voor:
  1° het opstellen en bijhouden van de dagorde van de vergaderingen en het opstellen van de notulen;
  2° de naleving van de wetgeving en het waarborgen van de interne voorschriften;
  3° het doorgeven van het standpunt en de voorstellen van de regeringsdiensten betreffende de uitvoering van het PECA aan de leden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Art. 1.4.5-11. [1 De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs stelt op de voordracht van het secretariaat zijn huishoudelijk reglement vast.
  De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs komt minstens driemaal per schooljaar bijeen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Afdeling III. [1 - Sturing van het PECA]1   ----------   (1)
Art. 1.4.5-12. [1 De regering draagt via haar diensten zorg voor de sturing van het culturele en artistieke onderwijstraject.".
  Daartoe is zij verantwoordelijk voor:
  1° het waarborgen van de structurele, systematische en ruime integratie van het PECA in alle door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen;
  2° de bewustmaking en stimulering van de verschillende actoren;
  3° het aanmoedigen van innovatie en experimenten;
  4° het stimuleren van het culturele en artistieke aanbod aan het schoolpubliek en het zorgen voor de verspreiding ervan;
  5° het communiceren en verspreiden van informatie over het PECA;
  6° het zorgen voor een goede coördinatie van de verschillende actoren en projecten, door een netwerkfunctie te vervullen, inzonderheid door deel te nemen aan de werkzaamheden van de in artikel 1.4.5-21 bedoelde territoriale PECA-platforms;
  7° het analyseren en evalueren van de uitvoering van het PECA, en zo nodig verbeteringen aanbrengen;
  8° het opstellen van een register van culturele en artistieke initiatieven in scholen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 16, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Art. 1.4.5-13. [1 § 1. Om de vijf jaar neemt de regering, na advies van de Raad voor cultureel en artistiek onderwijs, een PECA-actieplan aan waarin de strategieën, de gekwantificeerde doelstellingen, het actieprogramma en het uitvoeringsschema voor de komende vijf jaar zijn opgenomen.
  Het plan geeft de prioritaire groepen en de prioritair uit te voeren acties aan en omvat de uitvoering van thematische campagnes. In dit verband wordt bijzondere aandacht besteed aan de vestigingsplaatsen die een gedifferentieerde begeleiding genieten overeenkomstig het decreet van 30 april 2009 tot organisatie van een gedifferentieerde begeleiding in de scholen van de Franse Gemeenschap, teneinde elke leerling gelijke kansen op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving te garanderen, alsook aan de leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs.
  § 2. Het actieplan van het PECA kan tijdens de uitvoering ervan worden aangepast, na advies van de Raad voor cultureel en artistiek onderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Art. 1.4.5-14. [1 De regering zet, in de vorm van een online toegankelijk digitaal instrument, een documentatiecentrum op over het culturele en artistieke onderwijstraject.".
  Het in punt 1 genoemde digitale instrument laat toe:
  1° het bestaande culturele en artistieke aanbod voor het schoolpubliek te verzamelen, inventariseren en netwerken;
  2° het verzamelen van aanvragen voor culturele en artistieke optredens door scholen mogelijk te maken;
  3° het verzamelen, inventariseren en ter beschikking stellen van vrij beschikbare leermiddelen;
  4° het verzamelen, inventariseren en verspreiden van inspirerende praktijken op het gebied van culturele bemiddeling naar het schoolpubliek;
  5° het bundelen en inventariseren analyses en studies betreffende de toegang en de deelname van schoolpubliek aan het culturele leven, en de vrij beschikbare analyses en studies ter beschikking stellen.
  Het digitale instrument is toegankelijk voor alle onderwijsteams, culturele operatoren, kunstenaars, onderzoekers, studenten en alle geïnteresseerden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 18, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Afdeling IV. [1 - PECA-afgevaardigden]1   ----------   (1)
Art. 1.4.5-15. [1 Elke school kan onder het pedagogisch personeel minstens één PECA-afgevaardigde aanwijzen onder de vrijwilligers.
  In voorkomend geval voert de PECA-afgevaardigde de volgende opdrachten uit met de steun van de culturele referenten van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waartoe hij behoort:
  1° de op het niveau van het territoriale PECA-platform ontvangen informatie aan zijn school doorgeven;
  2° aandacht hebben voor de behoeften en ambities van zijn school met betrekking tot het culturele en artistieke onderwijstraject, en deze vertegenwoordigen op het niveau van het territoriale PECA-platform;
  3° deelnemen aan de uitvoering van projecten op het niveau van het territoriale PECA-platform;
  4° in voorkomend geval voorstellen doen aan de directeur met het oog op de integratie of de versteviging van de culturele en artistieke opleiding in de doelstellingenovereenkomst van de school.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Afdeling V. [1 - Schoolreferenten]1   ----------   (1)
Art. 1.4.5-16. [1 § 1. De regering wijst per zone of volgens een door haar vastgestelde territoriale indeling een culturele operator of een groep van culturele operatoren aan die als schoolreferent optreedt.
  Wanneer een groepering operatoren als schoolreferent optreedt, gelden de volgende eisen:
  1° de leden van de groepering leggen hun samenwerking schriftelijk vast door middel van een overeenkomst;
  2° één van haar leden wordt aangewezen als coördinator en vertegenwoordigt het geheel bij de regering.
  § 2. De schoolreferent of, in het geval van een samenwerkingsverband, de coördinator, bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, moet een rechtspersoon zijn.
  De schoolreferenten worden benoemd voor een hernieuwbare periode van 5 jaar, die ingaat op 30 september van het jaar van hun benoeming.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 30-09-2020>


Art. 1.4.5-17. [1 § 1. De schoolreferent voert de volgende opdrachten uit op het grondgebied waarvoor hij is aangesteld:
  1° het initiëren, bundelen, coördineren, ontwikkelen en voltooien, in een netwerkoverschrijdende dynamiek, van een aanbod dat de diversiteit van culturele en artistieke disciplines weerspiegelt;
  2° de verbinding organiseren tussen scholen enerzijds en kunstenaars, culturele operatoren en ESAHR anderzijds;
  3° het organiseren en leiden van een territoriaal PECA-overlegplatform;
  4° het bijdragen aan het kadaster bedoeld in artikel 1.4.5-12, tweede lid, 8°, en het documentatiecentrum.
  § 2. De schoolreferent zet de wijze waarop hij zijn opdrachten wil uitvoeren uiteen in een actieplan dat jaarlijks wordt geëvalueerd en bijgewerkt. Dit plan is gebaseerd op een collectieve analyse van het grondgebied om ervoor te zorgen dat:
  1° de deelname van alle scholen;
  2° de deelname van alle culturele operatoren;
  3° dat de projecten betrekking hebben op alle culturele en artistieke gebieden en dat het aanbod aan de scholen gevarieerd is en aangepast aan hun behoeften.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 30-09-2020>


Art. 1.4.5-18. [1 De schoolreferenten worden benoemd op basis van een oproep tot het indienen van sollicitaties, waarbij de volgende criteria in aanmerking worden genomen:
  1° de geografische en sociale bijzonderheden van het grondgebied;
  2° de ervaring van de schoolreferent bij het opzetten, ontwikkelen en controleren van "cultuur-school" partnerschappen;
  3° het vermogen van de schoolreferent om scholen in contact te brengen met kunstenaars, culturele operatoren en ESAHR;
  4° het vermogen van de schoolreferent om zijn opdracht op het gehele grondgebied uit te voeren;
  5° de relevantie van de beoogde wegen om de territoriale dekking te verbeteren en de toegang tot cultuur voor alle leerlingen te waarborgen;
  6° de kwaliteit en de kwantiteit van de beoogde partnerschappen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 30-09-2020>


Art. 1.4.5-19. [1 De regering kent aan iedere schoolreferent een subsidie toe van 100.000 euro ter dekking van de personeels- en exploitatiekosten in verband met de in artikel 1.4.5-17 bedoelde opdrachten.
  Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de verhouding tussen het op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar geldende gezondheidsindexcijfer en het op 1 januari 2022 geldende indexcijfer.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 25, 011; Inwerkingtreding : 30-09-2020>


Afdeling VI. [1 - Territoriale PECA-platforms]1   ----------   (1)
Art. 1.4.5-20. [1 Voor elke schoolreferent wordt een territoriaal platform gecreëerd.
  Het territoriale PECA-platform bestaat uit:
  1° een vertegenwoordiger van de PECA-stuurgroep;
  2° de schoolreferent;
  3° vijf PECA-afgevaardigden, waarvan elke federatie van inrichtende machten en Wallonie-Bruxelles Enseignement er één aanwijst;
  4° een culturele referent van Wallonie-Bruxelles Enseignement en van elke federatie van inrichtende machten;
  5° een vertegenwoordiger van ESAHR, aangewezen op de voordracht van de Algemene Raad voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan.
  Het voorzitterschap van de vergaderingen, met inbegrip van het vaststellen van de dagorde, wordt gedeeld door de vertegenwoordiger van de PECA-stuurdienst en de schoolreferent.
  De beslissingen van het territoriaal PECA-platform worden bij consensus genomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 27, 011; Inwerkingtreding : 30-09-2020>


Art. 1.4.5-21. [1 Het territoriale PECA-platform heeft tot doel:
  1° de organisatie en formalisering van de ontmoeting, de rechtstreekse contacten en de netwerkvorming van PECA-actoren;
  2° het zorgen voor overleg tussen de PECA-actoren over de behoeften van de scholen en het beschikbare culturele en artistieke aanbod;
  3° het zorgen voor de verspreiding en uitwisseling van informatie over de beschikbare culturele bemiddelingsmechanismen;
  4° het verfijnen en bijwerken van het kadaster bedoeld in artikel 1.4.5-12, tweede lid, 8°, op het betrokken grondgebied;
  5° het bevorderen van de ontwikkeling, uitvoering en verspreiding van projecten tussen scholen, netten en culturele operatoren;
  6° het bijdragen tot de ontwikkeling van het actieplan bedoeld in artikel 1.4.5-13 en de uitvoering ervan op het grondgebied.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 28, 011; Inwerkingtreding : 30-09-2020>


Afdeling VII. [1 Financiering van het PECA]1   ----------   (1)
Art. 1.4.5-22. [1 § 1. Onverminderd de subsidies die krachtens andere wetgevingsregels kunnen worden verleend, kan de regering projecten en activiteiten steunen overeenkomstig de voorwaarden die zij vaststelt:
  1° die bijdragen tot de doelstellingen van artikel 1.4.5-2;
  2° en die in overeenstemming zijn met de strategieën en prioriteiten die in het in artikel 1.4.5-13 bedoelde actieplan zijn vastgesteld.
  De in lid 1 bedoelde steun kan bestaan uit:
  1° subsidies toe te kennen aan culturele operatoren die het project uitvoeren of de activiteiten ontwikkelen;
  2° materiële bijstand van de regeringsdiensten voor de ontwikkeling, uitvoering of bevordering van de betrokken projecten en activiteiten.
  § 2. Om in aanmerking te komen voor de in paragraaf 1 bedoelde steun moeten de betrokken projecten en activiteiten aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
  1° de leerlingen in contact brengen met kunstenaars, kunstwerken of culturele operatoren;
  2° plaatsvinden in de schoolomgeving, binnen of buiten de school;
  3° gebaseerd zijn op een coherente articulatie tussen de volgende elementen:
  a) de nagestreefde doelstellingen;
  b) de beoogde transversale kennis en vaardigheden;
  c) het verband met de referentiestelsels, overgedragen in de vorm van een samenvattend document, (kennis, knowhow of vaardigheden) van het betrokken onderwijsniveau;
  d) de geplande activiteiten en de organisatie daarvan;
  e) het betrokken publiek;
  f) de betrokken partners;
  g) de betrokkenheid van de verschillende belanghebbenden;
  h) evaluatie-indicatoren;
  4° een aanvulling vormen op bestaande projecten en activiteiten;
  5° geleidelijk bijdragen tot een optimale dekking van de verschillende gebieden en de schoolbevolking van de Franse Gemeenschap;
  6° worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen inzake vrij toegang als bedoeld in de artikelen 1.7.2-1 en 1.7.2-2.
  De krachtens dit artikel gesubsidieerde projecten en activiteiten worden ingeschreven in het kadaster bedoeld in artikel 1.4.5-12, overeenkomstig de door de regering vastgestelde voorwaarden.
  § 3. Onverminderd de begrotingen die in het kader van andere regelingen aan culturele activiteiten voor onderwijs worden toegewezen, worden voor de uitvoering van dit hoofdstuk jaarlijks de volgende bedragen toegewezen:
  1° tijdens het boekjaar 2022: 3.827.619 euro;
  2° tijdens het boekjaar 2023: 4.453.585 euro;
  3° tijdens het boekjaar 2024: 4.956.393 euro;
  4° tijdens het boekjaar 2025: 5.512.389 euro;
  5° tijdens het boekjaar 2026: 6.007.383 euro;
  6° tijdens het boekjaar 2027: 6.636.378 euro;
  7° tijdens het boekjaar 2028: 7.268.378 euro;
  8° tijdens het boekjaar 2029: 7.463.378 euro;
  9° tijdens het boekjaar 2030: 7.637.378 euro.
  De in lid 1 genoemde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd volgens de verhouding tussen het op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar geldende gezondheidsindexcijfer en het op 1 januari 2022 geldende indexcijfer.
  § 4. De regering verdeelt de in paragraaf 3 genoemde jaarlijkse bedragen in drie enveloppen:
  1° tussen 70 en 80% dient ter versterking van de subsidie aan operatoren die meerjarige steun ontvangen en wier activiteiten geheel of gedeeltelijk gericht zijn op een jong publiek, en meer bepaald op schoolpubliek; de in artikel 1.4.5-19 bedoelde subsidie is in dit bedrag begrepen;
  2° tussen 10 en 20% is bestemd voor de versterking van de programma's die de regeringsdiensten met toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 3° ontwikkelen;
  3° tussen 10 en 20% is bestemd voor de ondersteuning van nieuwe projecten voor het schoolpubliek.
  De regering specificeert de toewijzing van middelen binnen elke enveloppe en geeft daarbij prioriteit aan:
  1° aan scholen met een lage sociaaleconomische index voor zover zij in de classificatie van de instellingen, uitgevoerd met toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 30 april 2009 tot organisatie van een gedifferentieerde begeleiding binnen de scholen van de Franse Gemeenschap teneinde elke leerling gelijke kansen op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving te waarborgen, onder de klassen 1 tot en met 8 vallen;
  2° aan klassen waarvoor uit het register vermeld in artikel 1.4.5-12, tweede lid, 8°, blijkt dat zij niet of nauwelijks aan culturele activiteiten deelnemen;
  3° aan scholen in een gebied waar geen of weinig culturele operatoren zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 30, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


Afdeling VIII. [1 - Over de evaluatie van de uitvoering van de bepalingen betreffende het culturele en artistieke onderwijstraject]1   ----------   (1)
Art. 1.4.5-23. [1 De regering evalueert de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk om de vier jaar en voor het eerst in het schooljaar 2026-2027 en brengt verslag uit aan het Parlement.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 32, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>


HOOFDSTUK VI. [1 - Educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. 1.4.6-1. [1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
   1° Schoolactoren van begeleiding : de actoren bedoeld in artikel 1.4.6-3, § 2.
   2° Afgevaardigde belast met de studiekeuzebegeleiding van leerlingen : de afgevaardigde bedoeld in artikel 9, § 1, 14°, van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten en tot uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 1.4.6-4 ;
   3° Zonale partners van de de studiekeuzebegeleiding : de partners bedoeld in artikel 1.4.6-3, § 3;
   4° Externe partners vanactiviteiten over de studiekeuzebegeleiding : de partners bedoeld in artikel 1.4.6-3, § 4.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>


Art. 1.4.6-2. [1 De educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding heeft als doel :
   1° de capaciteit van de leerling te ontwikkelen om op zijn of haar eigen traject te handelen, maar zich ook bewust worden van de beperkingen en limieten van deze kennis hoe te handelen;
   2° expliciete en impliciete factoren die keuzes beïnvloeden te identificeren en te bekritiseren, met inbegrip van de keuze van de begeleiding die aan het einde van de gemeenschappelijke kern gemaakt moet worden;
   3° kennis en observaties omzetten in keuzes en acties die ze in de praktijk brengen;
   4° de ontwikkeling van verschillende scenario's voor zijn toekomst en de mogelijkheid om zichzelf daarin te projecteren;
   5° zich bewust worden van de open aard van zijn keuzes en de perspectieven die levenslang leren, in het bijzonder in de context van professionele ontwikkeling;
   6° verschillende professionele omgevingen en hun diversiteit te ontdekken, en zich bewust worden van zowel de bijdragen aan de maatschappij als de ethische kwesties en vooruitzichten voor socioprofessionele integratie die verbonden zijn aan deze verschillende socioprofessionele werelden;
   7° de koppeling van vakspecifieke of vakoverschrijdende kennis, knowhow of vaardigheden die in de klas werden verworven, aan de studierichtingen en keuzemogelijkheden na de gemeenschappelijke kern en aan beroepsgebieden en beroepen;
   8° de ontdekking van verschillende opleidingsmogelijkheden aan het einde van het traject van de gemeenschappelijke kern;
   9° de ontmoeting van verschillende soorten actoren om hen te helpen hun begeleidingsfasen te plannen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>


Afdeling 2. [1 Actoren en partners in de educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1   ----------   (1)
Art. 1.4.6-3. [1 § 1. Bij de educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding zijn verschillende schoolactoren en partners betrokken die door de school kunnen worden ingeschakeld om activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding op te zetten:
   1° de schoolactoren van de studiekeuzebegeleiding bedoeld in paragraaf 2 ;
   2° de zonale partners van de studiekeuzebegeleiding bedoeld in paragraaf 3 ;
   3° de externe partners van de activiteiten die betrekking hebben op de studiekeuzebegeleiding bedoeld in paragraaf 4.
   § 2. De schoolactoren van de studiekeuzebegeleiding zijn :
   1° de leerlingen ;
   2° het onderwijsteam ;
   3° het PMS-cenrum ;
   4° de afgevaardigde die belast is met de studiekeuzebegeleiding van leerlingen, indien hij/zij binnen de school tewerkgesteld of aangesteld is;
   5° de regionale polen, met betrekking tot leerlingen voor wie zij individuele ondersteuning bieden;
   6° de oudervereniging, als deze door de inrichtende macht wordt gevraagd en betrokken wil worden;
   7° onderwijsteams van andere scholen die behoren tot dezelfde inrichtende macht of tot verschillende inrichtende machten of federaties van inrichtende machten.
   § 3. De zonale partners van de studiekeuzebegeleiding zijn onder andere :
   1° Competentiecentra van Wallonië en de Beroepsreferentiecentra van Brussel ;
   2° Centra voor gevorderde technologieën bepaald in artikel 1 van het Samenwerkingsakkoord van 21 maart 2014 afgesloten tussen het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap betreffende de terbeschikkingstelling van voorzieningen in het kader van de herziening van het kwalificerend onderwijs en de samenwerking tussen de Centra voor gevorderde technologieën en de Competentie- en Referentiecentra;
   3° "Cités des Métiers - Carrefours des Métiers" in het Waalse Gewest en "Cité des Métiers" in het Brusselse Gewest;
   4° instellingen voor hoger onderwijs en in het bijzonder hun systemen en diensten gericht op de de studiekeuzebegeleiding;
   5° instellingen voor onderwijs voor sociale promotie en in het bijzonder hun systemen en diensten gericht op de studiekeuzebegeleiding
   6° gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling ;
   7° opleidingsoperatoren;
   8° jeugdinformatiecentra ;
   9° de diensten "Action en Milieu Ouvert (AMO)" (actie in open milieu) ;
   10° verenigingen van jeugdorganisaties die betrokken zijn bij de studiekeuzebegeleiding;
   11° de institutionele actoren die bij de begeleiding betrokken zijn.
   Zonale partners van de studiekeuzebegeleiding kunnen door scholen gevraagd worden om samenwerkingsverbanden of activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding te organiseren en, indien van toepassing, om scholen te ondersteunen bij het organiseren van activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding in samenwerking met externe partners.
   § 4. Externe partners voor activiteiten die betrekking hebben op de studiekeuzebegeleiding zijn onder andere :
   1° openbare en privé-bedrijven ;
   2° actoren in de non-profitsector;
   3° beroepssectoren ;
   4° zelfstandigen en ambachtslieden.
   Externe partners van activiteiten die betrekking hebben op de studiekeuzebegeleiding kunnen door scholen benaderd worden om partnerschappen of activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding te organiseren.
   De inschakeling door scholen van externe partners en de activiteiten die deze partners met leerlingen organiseren, passen in het kader van de naleving van artikel 1.7.3-3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>


Art. 1.4.6-4. [1 De school kan binnen het onderwijsteam een afgevaardigde aanwijzen die verantwoordelijk is voor de studiekeuzebegeleiding van leerlingen.
   De afgevaardigde belast met de begeleiding van leerlingen oefent een van de collectieve opdrachten uit van de dienst aan de school en de leerlingen bedoeld in artikel 7, 2°, van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de inrichtende machten.
   De afgevaardigde belast met de studiekeuzebegeleiding van leerlingen zorgt er samen met de betrokken actoren en onder de verantwoordelijkheid van de directeur voor :
   1° de identificatie van de behoeften van de school ;
   2° de coördinatie en complementariteit van systemen en activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding ;
   3° de leiding over initiatieven, projecten, acties en activiteiten die door de school of in partnerschap met de in artikel 1.4.3-6, §§ 3 en 4 bedoelde partners worden opgezet;
   4° de informatie en communicatie binnen de school, in het bijzonder over acties, projecten, systemen en beschikbare middelen;
   5° informatie over bestaande dienstenaanbiedingen, in het bijzonder over informatie over studierichtingen en beroepen in een bepaalde regio of een bepaalde zone.
   Hij is de contactpersoon en het belangrijkste aanspreekpunt voor zonale partners van de studiekeuzebegeleiding en externe partners die betrokken zijn bij activiteiten in verband met de studiekeuzebegeleiding.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>


Afdeling 3. [1 Systemen voor pedagogische aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1   ----------   (1)
Art. 1.4.6-5. [1 In de gemeenschappelijke kern maken de cursussen en activiteiten met betrekking tot het gebied vermeld in artikel 1.4.2-3, 8°, deel uit van de pedagogische aanpak van de studiekeuzebegeleiding.
   In de jaren van de gemeenschappelijke kern van het secundair onderwijs worden lestijden, waarvan het aantal is vastgelegd in artikel 2.2.2-1, § 3, tweede lid, enerzijds besteed aan de activiteiten bedoeld in artikel 1.4.6-6 en anderzijds over de cursussen van het lesrooster heen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>


Art. 1.4.6-6. [1 § 1. Activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding bestaan uit elke regeling die bedoeld is om de pedagogische aanpak van de studiekeuzebegeleiding praktisch uit te voeren en die een of meer diensten, hulpmiddelen of bijeenkomsten omvat, in het bijzonder :
   1° diensten voor individuele of collectieve ondersteuning en adviezen;
   2° leermiddelen ;
   3° hulpmiddelen voor zelfevaluatie van sterke punten en interesses ;
   4° informatiehulpmiddelen over loopbanen, studierichtingen en mogelijke opties;
   5° documentaire en multimediale bronnen ;
   6° praktijkervaring door bezoeken aan bedrijven of instellingen, bezoeken aan onderwijsinstellingen of stages;
   7° bijeenkomsten met beroepsmensen uit de sector, inclusief de bijeenkomsten die georganiseerd worden in het kader van samenwerkingsactiviteiten met ouders en familieleden van leerlingen.
   § 2. De begeleidingsactiviteiten zijn zo opgezet dat ze een afspiegeling vormen van een verscheidenheid aan studierichtingen, sectoren en beroepen.
   § 3. Begeleidingsactiviteiten zijn zo opgezet in overeenstemming met de door het onderwijsteam vastgestelde criteria met betrekking tot hun doel, toegankelijkheid en objectiviteit.
   De activiteiten zijn bedoeld om positieve begeleiding te bevorderen en het oriëntatievermogen van de leerlingen te ontwikkelen, in het bijzonder om de volgende aspecten te bedenken :
   1° jezelf en anderen leren kennen ;
   2° kennis van studierichtingen, studies, loopbanen, de wereld van werk en de arbeidsmarkt;
   3° het opdoen van ervaring, vooral door praktische activiteiten;
   4° openheid voor verschillende mogelijkheden, door onderzoek en toegang tot relevante informatie.
   Er zijn begeleidingsactiviteiten beschikbaar voor leerlingen,die ondere andere :
   1° aangepast zijn aan elke schoolfase en in het bijzonder aan belangrijke overgangen, om volledige informatie te verstrekken ;
   2° aangeboden zijn op tijdstippen en plaatsen en in vormen die beantwoorden aan verschillende behoeften;
   3° gratis zijn voor de leerling ;
   4° ontworpen zijn om het risico op sociale uitsluiting in verband met de toegang tot informatie en diensten te vermijden.
   Begeleidingsactiviteiten moeten voldoen aan de eisen van neutraliteit en objectiviteit, in het bijzonder met betrekking tot :
   1° de bewaring van de onafhankelijkheid ten opzichte van de belangen van specifieke bedrijven, instellingen, verenigingen of specifieke instellingen ;
   2° het voorkomen van het risico op etikettering, stereotypering en vooroordelen, in het bijzonder met betrekking tot gender, afkomst (in het bijzonder sociaal en cultureel), sociaaleconomische status of bepaalde beroepen en studierichtingen;
   3° de afstemming op professionele vereisten die duidelijk geïdentificeerd zijn in samenwerking met de betrokken beroepsbeoefenaars en partners.
   4° de studierichtingen en opties georganiseerd door de school van de leerling bovenop de gemeenschappelijke kern.
   § 4. Om begeleidingsactiviteiten te organiseren, mobiliseert de school de actoren en partners waarnaar in artikel 1.4.6-3 wordt verwezen. Bij het ontwikkelen van partnerschappen met zonale of externe partners zorgt de school ervoor dat de diversiteit aan studierichtingen en de pluraliteit aan sectoren en beroepen wordt weerspiegeld.
   In de gemeenschappelijke kern worden de beoogde soorten activiteiten en partnerschappen vastgelegd in de doelstellingenovereenkomst van de school, in overeenstemming met artikel 1.5.2-3, § 1, 6°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>


Afdeling 4. [1 Het digitale platform voor een educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1   ----------   (1)
Art. 1.4.6-7. [1 Om leerlingen, actoren en partners die betrokken zijn bij de begeleiding te helpen, heeft de regering een website opgezet die het volgende aanbiedt :
   1° kwaliteitsinformatie over studies, studierichtingen en opleidingen ;
   2° inhoud over loopbanen en de arbeidsmarkt;
   3° hulpmiddelen om te helpen bij zelfevaluatie en help naar keuze.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>


TITEL V. - Autonomie van scholen, hun bestuur en de participatie
HOOFDSTUK I. - Autonomie van scholen
Afdeling I. - Educatief project en opvoedkundig project
Art. 1.5.1-1. Elke inrichtende macht kan vrij haar opvoedkundige methodes kiezen.
  Op voorwaarde dat ze de voorschriften van dit Wetboek inzake de lesroosters van leerlingen en de klasdagen respecteert, is elke inrichtende macht vrij om haar lesroosters zelf op te stellen, en onder voorbehoud van de goedkeuring van de Regering om het studieniveau te waarborgen, haar programma's uit te werken.

Art. 1.5.1-2. Elke inrichtende macht stelt haar eigen educatief project en haar eigen opvoedkundig project op.
  Het educatief project bepaalt, met inachtneming van de prioritaire en specifieke opdrachten vastgelegd in Titel 4, alle waarden, maatschappelijke keuzes en referenties op basis waarvan een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten hun educatieve doelstellingen bepalen.
  Het opvoedkundig project bepaalt de opvoedkundige plannen en de methodologische keuzes die het voor een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten mogelijk maken om hun educatief project te verwezenlijken.
  Het educatief en opvoedkundig project worden bezorgd op aanvraag en kunnen het voorwerp uitmaken van één enkel document.
  Elke inrichtende macht houdt haar educatief en opvoedkundig project ter beschikking van de diensten van de Regering.

Art. 1.5.1-3. Elke federatie van inrichtende machten stelt haar eigen educatief project op. Ze bepaalt ook de hoofdlijnen van het opvoedkundig project dat ze voorrang wil geven.
  Het educatief en opvoedkundig project van een inrichtende macht die behoort tot een federatie van inrichtende machten moet overeenstemmen met het educatief en opvoedkundig project van deze federatie.

Afdeling II. - Studieprogramma's
Art. 1.5.1-4. § 1. De studieprogramma's zijn de bevoegdheid van de inrichtende machten. Zij kunnen deze bevoegdheid delegeren aan de federatie van inrichtende machten waartoe ze behoren.
  In het gesubsidieerd officieel onderwijs mag de duur van de in lid 1 bedoelde delegatie de termijn van het electief mandaat van de inrichtende macht niet overschrijden.
  In het vrij onderwijs bedraagt de duur van de in lid 1 bedoelde delegatie zes jaar en is ze hernieuwbaar.
  De Regering bepaalt de nadere regels voor delegatie.
  § 2. De Regering keurt de studieprogramma's goed nadat ze het advies heeft ingewonnen van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1 of van een programmacommissie bedoeld in artikel 1.6.2-4.

Afdeling III. - Schoolproject
Art. 1.5.1-5. § 1. Elke school heeft een schoolproject.
  Het schoolproject bepaalt de educatieve en opvoedkundige prioriteiten en de specifieke concrete acties die het educatief team van de school wil verwezenlijken in samenwerking met alle leden van de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-2, om de educatieve en opvoedkundige projecten van de inrichtende macht te realiseren.
  Het schoolproject is een hulpmiddel om de prioritaire opdrachten en de specifieke opdrachten van het educatief systeem te bereiken. Het bepaalt de nadere regels waardoor, in de gemeenschappelijke kern, elke school de differentiatiepraktijken en vormevaluatie bedoeld in artikel 2.3.1-1 implementeert.
  Het schoolproject wordt opgesteld rekening houdend met:
  1° de leerlingen die ingeschreven zijn in de school, hun kenmerken, zowel de culturele als de sociale, hun behoeften en hun hulpmiddelen tijdens het verwervingsproces van competenties en kennis;
  2° de aspiraties van de leerlingen en hun ouders betreffende het plannen van een beroepsleven en het voortzetten van de studies;
  3° het sociale, culturele en economisch milieu van de school;
  4° het natuurlijke milieu, de buurt, de stad, het dorp waarin de school zich bevindt.
  Indien nodig wordt het schoolproject aangepast om te garanderen dat het in overeenstemming is met het sturingsplan bedoeld in artikel 1.5.2-1.
  § 2. Elke school die basisonderwijs, kleuteronderwijs, lager onderwijs of de lagere Raad van het secundair onderwijs organiseert bepaalt, in haar schoolproject, de middelen die ze zal aanwenden om de overstap van het kleuteronderwijs en het lager onderwijs enerzijds, en tussen de twee laatste jaren van het lager onderwijs en de lagere Raad van het secundair onderwijs anderzijds te vergemakkelijken.

Art. 1.5.1-6. § 1. Elke inrichtende macht kan de scholen die ze inricht de toestemming geven om, in het kader van haar schoolproject, het wekelijkse lesrooster aan te passen zodat per vak of voor een reeks vakken activiteiten worden toegevoegd waarmee de prioritaire opdrachten bepaald in artikel 1.4.1-1 kunnen worden vervuld.
  § 2. In het kader van het opvoedkundig project en het pedagogisch project van haar inrichtende macht kan elke secundaire school de lesvolumes toebedeeld aan één, meerdere of alle vakken in functionele studiegehelen herverdelen over meerdere weken.
  De tijd toebedeeld aan diverse vakken kan ook gegroepeerd worden voor interdisciplinaire of culturele activiteiten.
  Wenst zij gebruik te maken van deze bepaling is de enige verplichting voor de school opgeven hoe de buitengewone procedures die ze gebruikt het mogelijk maken de prioritaire opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 en de kennis, knowhow en competenties bepaald in de referentiesystemen te vervullen in het kader van studieprogramma's aangenomen door haar inrichtende macht.
  Met uitzondering van de lessen lichamelijke opvoeding kunnen de lessen die een lesvolume hebben van minder dan drie wekelijkse lesuren, worden samengevoegd binnen één semester per jaar.

Art. 1.5.1-7. Het schoolproject en de latere wijzigingen ervan worden ter goedkeuring voorgelegd aan de inrichtende macht binnen de door de Regering bepaalde termijnen.
  In het officieel onderwijs wordt het schoolproject overgemaakt aan het lokaal orgaan voor sociaal overleg dat moet controleren of het in overeenstemming is met het opvoedkundig project van de inrichtende macht. De eventuele implicaties voor de arbeidsomstandigheden en de statutaire situaties van de personeelsleden worden onderhandeld binnen het lokaal orgaan voor sociaal overleg.

Afdeling IV. - Studiereglement
Art. 1.5.1-8.§ 1. Elke inrichtende macht stelt voor elk onderwijsniveau een studiereglement op. Ze kan voor elke vestiging voorzien in een apart studiereglement.
  [1 Het studiereglement bepaalt met name:
   1° de criteria voor kwalitatief goed schoolwerk;
   2° de evaluatie- en beraadslagingsprocedures van de klassenraden en de mededeling van hun beslissingen;
   3° de mededeling van de beslissingen die worden genomen na de beraadslaging op het einde van het jaar en in voorkomend geval na het overleg, aan de leerlingen en hun ouders;
   4° voor de betrokken scholen het verloop van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern.]1
  § 2. De criteria voor kwaliteitsvol schoolwerk bepalen, op de meest duidelijke manier, de taak die van de leerling geëist wordt in het kader van de prioritaire en specifieke opdrachten bepaald in dit Wetboek.
  Met het oog hierop behandelt het studiereglement onder andere en op een manier die is aangepast aan het betrokken onderwijsniveau, de volgende punten:
  1° individueel werk;
  2° groepswerk;
  3° opzoekingswerk;
  4° groepslessen;
  5° persoonlijk werk;
  6° huiswerk;
  7° officiële evaluatiemomenten.
  § 3. Kwaliteitsvol schoolwerk impliceert met name de volgende eisen:
  1° vrijwillig voldoen aan wat wordt gevraagd door de instellingen met inachtneming van:
  a. de door de inrichtende macht en het educatief team vastgelegde regels;
  b. de lesroosters;
  c. deadlines en termijnen;
  d. instructies zonder zin voor kritiek uit te sluiten;
  2° een werkmethode ontwikkelen die bijdraagt aan het begrijpen van de leerdoelen, een gevoel voor persoonlijke efficiëntie ontwikkelen en belangstelling tonen voor de onderwezen leerstof;
  3° aanvaarden dat men tot een groep behoort met inbegrip van:
  a. respect voor volwassenen en andere leerlingen;
  b. in staat zijn zich te integreren in een team en opdrachten alleen kunnen uitvoeren;
  4° actief deelnemen aan de schoolactiviteiten door te luisteren, betrokkenheid te tonen, initiatief te nemen, zich te engageren en verantwoordelijkheid op te nemen.
  § 4. Onverminderd artikel 2.5.1-1 mag elke inrichtende macht huiswerk geven voor elk onderwijsniveau.
  ----------
  (1)<DFG 2023-07-20/49, art. 32, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Afdeling V. - Huishoudelijk reglement van de school
Art. 1.5.1-9. De inrichtende macht bepaalt het huishoudelijk reglement van de school dat van toepassing is op de leerlingen. Het bevat met name de regels met betrekking tot het gezamenlijke leven, tuchtsancties, beroepsprocedures die hiertegen kunnen worden ingesteld en de zware feiten bedoeld in artikel 1.7.9-2.

Afdeling VI. - Toegang tot de scholen
Art. 1.5.1-10. De personeelsleden, de leerlingen en de leden van de PMS-centra en de commissie voor gezondheidspromotie op school hebben toegang tot de lokalen tijdens en buiten de schooluren, naargelang de behoeften van de dienst en de opvoedkundige activiteiten, volgens de door de inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalde nadere regels.
  Ook de ouders hebben toegang tot de school volgens de door de inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalde nadere regels.
  Behalve met de uitdrukkelijke toestemming van de inrichtende macht of haar afgevaardigde, hebben ouders geen toegang tot de lokalen op het moment dat de lessen en de verschillende opvoedkundige activiteiten plaatsvinden.

Art. 1.5.1-11. § 1. Bij het uitoefenen van hun functie hebben ook de volgende personen toegang tot de school:
  1° de afgevaardigden van de Regering;
  2° de afgevaardigden van de inrichtende macht voor het onderwijs dat ze organiseert;
  3° de hiertoe behoorlijk aangestelde inspecteurs en controleurs van de Franse Gemeenschap;
  4° de afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, de zonedirecteurs en de coördinerende afgevaardigde;
  5° de inspecteurs en afgevaardigden van de verschillende overheidsdiensten belast met inspecties op het vlak van volksgezondheid en de naleving van de arbeidswetgeving;
  6° de burgemeester en zijn afgevaardigden inzake brandpreventie;
  7° de officiers van gerechtelijke politie, de officiers van het openbaar ministerie, de politiediensten in het bezit van een bevel tot medebrenging, een aanhoudingsbevel of een huiszoekingsbevel of in geval van een misdaad of wanbedrijf op heterdaad;
  8° medisch en verpleegkundig personeel dat werd opgeroepen.
  Behalve in geval van een misdaad of wanbedrijf op heterdaad moet elke persoon bedoeld in lid 1 zich vooraf melden bij de directeur of zijn afgevaardigde en uitdrukkelijk het doel van zijn bezoek kenbaar maken.
  § 2. In het onderwijs met niet-confessioneel karakter hebben de hoofden van de godsdienst en hun afgevaardigden van rechtswege toegang tot de lokalen waar de godsdienstlessen plaatsvinden, tijdens de uren dat deze lessen doorgaan.
  Ze melden zich eerst bij de directeur of zijn afgevaardigde.

Art. 1.5.1-12.§ 1. Elke persoon die niet voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 1.5.1-10 tot 1.5.1-11 moet vooraf aan de schooldirecteur of zijn afgevaardigde de toestemming vragen om de lokalen te betreden.
  § 2. Elke persoon die de lokalen betreedt tegen de wil van de directeur of zijn afgevaardigde, met behulp van bedreiging of geweld tegen personen, of door middel van braak, inklimming of valse sleutels wordt bestraft [1 van de straffen bedoeld in]1 artikel 439 van het Strafwetboek.
  § 3. Tijdens de open dagen verliezen scholen de bescherming toegekend volgens hun hoedanigheid van woonst.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

HOOFDSTUK II. - Sturing van scholen
Afdeling I. - Sturingsplan en doelstellingenovereenkomsten
Art. 1.5.2-1.Elke school moet een sturingsplan opstellen in overeenstemming met haar schoolproject, dat, na afloop van de contractualiseringsprocedure bedoeld in artikel 1.5.2-5, haar doelstellingenovereenkomst uitmaakt voor een periode van zes jaar. Scholen mogen [1 in hun sturingsplan specifieke doelstellingen onderscheiden voor elke vestiging]1. De sturingsplannen moeten worden opgesteld volgens de door de Regering bepaalde elementen en nadere regels.
  [2 De sturingsplannen worden tussen 1 januari en 30 april van het jaar volgend op het jaar van oprichting van de school voor het eerst doorgegeven aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.]2
  [2 Scholen die al een doelstellingenovereenkomst hebben gesloten, leggen hun sturingsplan voor aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, 65 tot 110 schoolwerkdagen na ontvangst van het eindevaluatieverslag over de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.]2
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2024-04-18/34, art. 100, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>

Art. 1.5.2-2.[1 In het kader van]1 de sturingsplannen en de contractualisering hiervan in objectieve overeenkomsten, volgen de scholen de verbeteringsdoelen waarmee het opvoedkundig systeem:
  1° de kennis, knowhow en competenties van de leerlingen aanzienlijk kan verbeteren;
  2° het aandeel jonge gediplomeerden uit het hoger secundair onderwijs kan verhogen;
  3° de verschillen tussen de resultaten van de vanuit sociaaleconomisch standpunt meest bevoorrechte leerlingen en die van de minst bevoorrechte leerlingen kan verkleinen;
  4° het aantal leerlingen dat dubbelt of afhaakt kan verminderen;
  5° de schoolwijzigingen binnen de gemeenschappelijke kern kan verminderen;
  6° de inclusie van leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon onderwijs geleidelijk kan vergroten;
  7° de indexen voor welzijn op school en de verbetering van het schoolklimaat kan verhogen.
  De indicatoren en referentiewaarden verbonden aan deze doelstellingen zijn bij dit Wetboek gevoegd.
  De Regering kan, indien nodig, specifieke doelstellingen vastleggen voor bepaalde categorieën van scholen en hierbij rekening houden met het onderwijsniveau, het type school en de specifieke kenmerken van de zones waarin deze scholen gevestigd zijn, met name om de sociale mix in deze scholen te versterken.
  De categorieën van scholen bedoeld in lid 3 zijn bijvoorbeeld:
  1° scholen waarvan een of meer vestigingen genieten van een gedifferentieerde omkadering;
  2° [2 ...]2
  3° scholen die een immersiestage organiseren zoals bepaald in artikel 1.3.1-1, 2° ;
  4° scholen die de lagere Raad van het gewoon secundair onderwijs organiseren;
  5° scholen die gespecialiseerd onderwijs organiseren.
  De Regering waakt over de algemene coherentie van de doelstellingen die de scholen vastleggen, op basis van hun beginsituatie, tegenover de verbeteringsdoelen van het opvoedkundig systeem. De Regering evalueert jaarlijks de mate waarin de verbeteringsdoelen bedoeld in lid 1 en, in voorkomend geval, de bijzondere doelstellingen bedoeld in lid 3 werden nagekomen en brengt hierover verslag uit aan het Parlement.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2022-07-20/39, art. 53, 016; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 1.5.2-3. § 1. [3 Het sturingsplan voor elke school wordt opgesteld in het kader van de doelstellingen voor de verbetering van het onderwijsstelsel en, in voorkomend geval, van de specifieke doelstellingen]3 en omvat met name de volgende elementen:
  1° de specifieke doelstellingen die de school moet halen om een bijdrage te leveren aan de verbeteringsdoelen en, in voorkomend geval, aan de bijzondere doelstellingen;
  2° een collectieve diagnose opgesteld door de directeur, in samenwerking met het educatief team van de school, dat alle sterke en zwakke punten van de school bevat ten aanzien van de verbeteringsdoelen en, in voorkomend geval, de bijzondere doelstellingen en hun oorzaken. Deze diagnose wordt opgesteld rekening houdend met de indicatoren die eigen zijn aan de situatie van de school die door de diensten van de Regering zijn overgemaakt aan de directeur en de inrichtende macht van de school, onverminderd andere elementen die de school zelf mag ontwikkelen. De indeling van de indicatoren wordt bepaald door de Regering. Onverminderd de voorgelegde elementen van de diagnose, ter gelegenheid van de presentatie van het sturingsplan aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1, mag deze diagnose, die vertrouwelijk is en uitsluitend mag worden gebruikt door het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering en de inrichtende macht in kwestie, niet worden overgemaakt aan derden, behalve, in voorkomend geval, aan de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten of in de gevallen bepaald door de Regering, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting;
  3° een bijlage met daarin, volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels, de voor een meerdere jaren berekende referentiewaarden die de school wil halen op basis van haar situatie, voor elk van haar specifieke doelstellingen waarvoor er een kwantitatieve indicator bestaat.
  Deze bijlage, die uitsluitend mag worden gebruikt door het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering en de inrichtende macht in kwestie, mag niet worden overgemaakt aan derden, behalve, in voorkomend geval, aan de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten, behalve in door de Regering vastgestelde gevallen, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting;
  4° de samenwerkingsmodaliteiten voor het hele opvoedkundig team van de school waardoor met name [3 de opstelling van het sturingsplan en de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst]3 kan worden;
  5° het opleidingsplan [1 bedoeld in artikel 6.1.4-1]1;
  6° de nadere regels voor de uitvoering van het pedagogisch continuüm willen, gedurende de hele gemeenschappelijke kern, voor alle leerlingen de initiële competenties en de kennis, knowhow en competenties van het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern garanderen, die vereist zijn voor hun persoonlijke ontplooiing, hun sociale integratie en de voortzetting van hun studies, in de mate en volgens het ritme van de school, met inbegrip van de differentiatiemodaliteiten van de leerstof en de persoonlijke begeleiding [5 evenals de nadere regels voor de educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding, met inbegrip van de soorten activiteiten en de partnerschappen van het onderwijsteam met de betrokken partners]5;
  7° de door de school uit te voeren strategieën om de specifieke doelstellingen te halen zoals bedoeld in 1° ;
  8° de jaarlijkse evaluatiemethode van de door de school uit te voeren doelstellingenovereenkomst, onverminderd artikel 1.5.2-9.
  [2 9° voor de hoofdscholen van een territoriale pool, de bijlage betreffende de territoriale pool bedoeld in artikel 6.2.4-1.]2
  § 2. Bij het opstellen van de strategieën bedoeld in lid 1, 7°, identificeert de school uit de volgende thema's die thema's die geen nieuwe acties vereisen die bij voorrang moeten worden uitgevoerd:
  1° de opvoedkundige acties om elke leerling te doen slagen en in staat te stellen de leerstof te beheersen en de verwachte doelstellingen te halen, met inbegrip van de nadere regels voor de evaluatie van het aanleren van de kennis, knowhow en competenties;
  2° de hulpmiddelen voor schoolinschakeling;
  3° de specifieke hulpmiddelen voor aanpassen en omkaderen waaronder die bestemd voor nieuwkomers;
  4° redelijke voorzieningen voor leerlingen met erkende specifieke behoeften alsook de integratie van leerlingen in het gewoon onderwijs, in overeenstemming met de bepalingen van Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;
  5° de oriëntatie van leerlingen en de promotie van hulpmiddelen voor oriëntatie op het schooltraject van elke leerling;
  6° de bevordering van burgerschap, gezondheid, mediageletterdheid, milieu en duurzame ontwikkeling;
  7° preventie en behandeling van discriminatie en geweld binnen de school, met inbegrip van specifieke procedures voor pesterijen, cyberpesten en uitzonderlijke gebeurtenissen alsook de samenwerking met de diensten van hulpverlening aan de jeugd en bemiddeling op school;
  8° de invoering van digitale hulpmiddelen in de leerprocessen en het beheer van de school, alsook digitale apparatuur;
  9° onthaal en begeleiding van nieuwe leerkrachten;
  10° samenwerking met en medewerking van de ouders van de leerlingen van de school, in overleg met de participatieraad;
  11° onderwijs in en toegang tot cultuur en lezen, alsook samenwerkingsverbanden met culturele instellingen en openbare leesinstellingen in de zone;
  12° onderwijs in en toegang tot sport, alsook samenwerkingsverbanden met sportinstellingen in de zone;
  13° bij een kwalificerend onderwijsaanbod, de partnerschappen met bedrijven en werkgevers uit de sectoren in kwestie;
  14° onderhoud en verbetering van de schoolinfrastructuur;
  15° het beleid van de school inzake schoolkosten.
  De school beschrijft bovendien de bestaande acties die zij in het kader van elk van deze thema's blijft uitvoeren, rekening houdend met de specifieke context van de school, het schoolproject en de richtlijnen die door de inrichtende macht zijn vastgesteld en beschikbare middelen.
  De categorieën van scholen bedoeld in artikel 1.5.2-2, lid 4, preciseren, elk voor wat hen aanbelangt, door enkele concrete acties en met welke hulpmiddelen de doelstellingen zullen worden gehaald die zijn bedoeld in:
  1° artikel 2 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, door inzonderheid de acties van de thema's 1°, 2° en 7° te ontwikkelen, voor de scholen waarvan een of meer vestigingen genieten van een gedifferentieerde omkadering; zij moeten ook in detail aangeven welke werkingsmiddelen en menselijke middelen zijn toegekend in het kader van en met inachtneming van het hiervoor genoemde decreet;
  2° [4 ...]4
  3° artikel 1.8.3-1, door inzonderheid de strategieën 1° en 8° te ontwikkelen, voor de scholen die immersiestages organiseren;
  4° artikel 1.5.2-3, § 3, door inzonderheid de acties van thema 1° bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, te ontwikkelen voor de scholen die de lagere Raad van het secundair onderwijs organiseren;
  5° Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, door inzonderheid de acties van thema 4° bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, te ontwikkelen voor de scholen die gespecialiseerd onderwijs organiseren.
  § 3. In het kader van haar sturingsplan bepaalt elke school die de lagere Raad van het gewoon secundair onderwijs organiseert de acties en specifieke hulpmiddelen die het educatief team moet implementeren, in overleg met het team van het PMS-centrum, zodat de leerlingen de na afloop van de gemeenschappelijke kern beoogde verwachtingen halen.
  ----------
  (1)<DFG 2021-06-17/28, art. 76, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2021-06-17/29, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (3)<DFG 2022-02-24/18, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (4)<DFG 2022-07-20/39, art. 54, 016; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (5)<DFG 2024-05-16/73, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>

Art. 1.5.2-4.Het sturingsplan wordt opgesteld door de directeur, in samenwerking met het educatief team van de inrichting en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum en de vertegenwoordigers van de ouders van de school, rekening houdend met de specifieke context van de school, het schoolproject, de richtlijnen van de inrichtende macht en de beschikbare middelen.
  De steun- en begeleidingscel biedt ondersteuning aan de school voor de ontwikkeling van het sturingsplan [1 , de eventuele aanpassing daarvan en de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst]1. [1 Voor dit doel, een begeleidende overeenkomst]1 wordt en, indien dit het geval is, voor opvolging vastgelegd in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, tussen de directeur en de dienst voor ondersteuning en begeleiding en, in het gesubsidieerd onderwijs, tussen de inrichtende macht en de federatie van de inrichtende machten waarbij de school aangesloten is of waarmee een overeenkomst gesloten is.
  Met instemming van de betrokken inrichtende macht delen de diensten van de Regering aan de federaties van de inrichtende machten of aan de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap de indicatoren bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, 2°, mee die betrekking hebben op de inrichtingen die bij hen aangesloten zijn of die een overeenkomst gesloten hebben. De meegedeelde indicatoren zijn erop gericht om elke federatie van de inrichtende machten en de inrichtende macht van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs in staat te stellen de informatie te hebben die nodig is om de inrichting te ondersteunen in het kader van de ontwikkeling van het sturingsplan, de begeleiding ervan en, in voorkomend geval, de opvolging ervan. Het is verboden deze indicatoren aan derden te melden, behalve in gevallen die door de Regering worden bepaald.
  Het sturingsplan wordt door de directeur voorgesteld volgens de vormvereisten die door de Regering zijn vastgesteld, via de toepassing ontwikkeld [2 door ETNIC]2 (overheidsbedrijf voor nieuwe informatie- en communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap), aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, na advies van de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad, ingezameld in overeenstemming met de geheimhoudingsregels bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1 en [1 na de goedkeuring]1 van de inrichtende macht. De Regering bepaalt de regels voor de toegang tot deze toepassing.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 10, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/23, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>

Art. 1.5.2-5.§ 1. [2 Binnen 50 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen na de indiening van het sturingsplan]2, analyseert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, na overleg met de directeur en de inrichtende macht, de overeenstemming van het sturingsplan met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en, de uitvoeringsbesluiten ervan, volgens de procedure en de nadere regels die door de Regering worden bepaald.
  De analyse van de overeenstemming van het sturingsplan van de school met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 bestaat in het opsporen van een mogelijke duidelijke beoordelingsfout bij de vaststelling van specifieke doelstellingen die het sturingsplan van de school bevat, gelet op de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, op de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, of in de strategieën die bepaald worden om ze uit te voeren.
  Om deze analyse uit te voeren, kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, onder andere, de inrichtende macht, de directeur, het educatief team van de school, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de plaatselijke organen voor sociaal overleg ontmoeten en, voor het secundair onderwijs, de vertegenwoordigers van de leerlingen.
  § 2. Indien, na deze analyse, het sturingsplan goedgekeurd wordt, wordt het teruggestuurd naar de school, ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde belast met de doelstellingenovereenkomst binnen de termijn bedoeld in paragraaf 1, lid 1, en volgens de nadere regels bepaald door de Regering. Het wordt daardoor de doelstellingenovereenkomst van de school. Het wordt gesloten tussen de inrichtende macht en de Regering. Het wordt medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van de overeenkomst. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
  In uitzonderlijke gevallen waarin de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst de termijn bedoeld in paragraaf 1, lid 1 niet heeft nageleefd, wordt de analyse van de overeenstemming van het sturingsplan zoals bedoeld in paragraaf 1 uitgevoerd door de zonedirecteur die over 20 aanvullende kalenderdagen beschikt.
  § 3. Als het sturingsplan niet geacht wordt in overeenstemming te zijn met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 of niet vastgesteld werd overeenkomstig de artikelen 1.5.2-1 à 1.5.2-4 en in hun uitvoeringsbesluiten, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst gemotiveerde aanbevelingen aan de directeur en de inrichtende macht om het sturingsplan aan te passen.
  De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
  De directeur, in samenwerking met het educatief team van de school en, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en met de teams van het PMS-centrum en de vertegenwoordigers van de ouders, past het sturingsplan aan. Hij legt het voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht.
  Het aangepaste sturingsplan wordt teruggestuurd naar de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst binnen een termijn van 40 schoolwerkdagen na kennisgeving van de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, met het oog op een nieuwe analyse van de overeenstemming ervan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming ervan met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en de uitvoeringsbesluiten ervan.
  De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst beschikt vervolgens over [2 11 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen]2 om een nieuwe analyse uit te voeren van de overeenstemming van het sturingsplan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming ervan met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en de uitvoeringsbesluiten ervan. [1 In het kader van deze analyse kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een ontmoeting hebben met de inrichtende macht, de directeur, het onderwijsteam van de school, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de lokale instanties voor sociaal overleg en, voor het secundair onderwijs, de vertegenwoordigers van de leerlingen.]1
  Als het dan wordt goedgekeurd, wordt het teruggestuurd naar de school, ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Het wordt daardoor de doelstellingenovereenkomst van de school. Het wordt gesloten tussen de inrichtende macht en de Regering. Het wordt medeondertekend door de directeur van de inrichting in functie bij ondertekening van de overeenkomst. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2024-04-18/34, art. 101, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>

Art. 1.5.2-6.Met inachtneming van de vertrouwelijkheidsregels bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, stelt de directeur de doelstellingenovereenkomst voor:
  1° aan het educatief team van de school;
  2° aan de teams van het PMS-centrum, als deze teams aan de uitwerking ervan hebben deelgenomen;
  3° aan de steun- en begeleidingscel, als deze cel aan de uitwerking ervan heeft deelgenomen;
  4° aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg;
  5° aan de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1 en volgende.
  De doelstellingenovereenkomst wordt ten laatste [2 binnen 120 kalenderdagen volgend op de ondertekening ervan uitgevoerd. Met inachtneming van deze termijn valt de eerste dag van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst samen met de eerste schoolwerkdag volgend op een van de vakantieperiodes bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 2.]2
  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (2)<DFG 2024-04-18/34, art. 102, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>

Art. 1.5.2-7. Bij aanhoudende onenigheid tussen een school en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot de beoordeling van de laatstgenoemde over de overeenstemming van een sturingsplan met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 of over de overeenstemming ervan met de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en met de uitvoeringsbesluiten ervan, kan de school, op basis van een met redenen omkleed verzoek, de zaak verwijzen naar een collegiale instantie bestaande uit de coördinerende afgevaardigde en de betrokken zonedirecteur binnen de termijn bepaald voor de aanpassing van het sturingsplan. In voorkomend geval kan deze instantie de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst aanpassen aan de doelstellingenovereenkomst en de termijn verlengen die de school wordt toegestaan om hieraan te voldoen.

Art. 1.5.2-8.In geval van weigering of onvermogen van de school om een sturingsplan op te stellen, wordt een opvolgingsproces door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst ontwikkeld.
  In dit verband kan een externe audit worden uitgevoerd door de algemene inspectiedienst volgens de door de Regering vastgestelde nadere regels, op verzoek van de zonedirecteur of de inrichtende macht. Op basis van de auditresultaten wordt het sturingsplan door de school opgesteld, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst overeenkomstig de vorige artikelen. In dit geval, nadat de doelstellingenovereenkomst wordt goedgekeurd, [1 indien de nauwgezette controle na de contractualisering wordt voortgezet,]1 keert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst jaarlijks terug naar de inrichting om de uitvoering ervan te evalueren. Als de school niet aan dit opvolgingsproces voldoet, wordt de in artikel 1.5.2-11 bedoelde procedure door de zonedirecteur gestart.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 12, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.5.2-9.§ 1. De doelstellingenovereenkomst is onderworpen aan een tussentijdse evaluatie na drie jaar uitvoering en wordt, indien nodig, gewijzigd overeenkomstig paragraaf 2. Ze is ook aan een eindevaluatie tijdens haar zesde jaar van uitvoering onderworpen. Deze evaluaties worden uitgevoerd door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, volgens de nadere regels die door de Regering zijn vastgesteld.
  De evaluaties betreffen de uitvoering van de strategieën en de doeltreffendheid ervan met betrekking tot de specifieke doelstellingen die vastgesteld worden, in het licht van de cijfers vermeld in de bijlage bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, 3°. Met het oog hierop kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst onder andere de inrichtende macht, de directeur, het educatief team, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de studentenvertegenwoordigers ontmoeten.
  De evaluaties worden gemotiveerd door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
  § 2. Wanneer uit de tussentijdse evaluatie bedoeld in paragraaf 1 blijkt dat de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst niet voldoet aan zijn doelstellingen, doordat de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 werden aangepast door de Regering of doordat de beschikbare middelen bedoeld in artikel 1.5.2-4, lid 1, veranderd zijn, stelt de directeur een wijziging van deze overeenkomst voor binnen 75 schoolwerkdagen na kennisgeving van de tussentijdse evaluatie. De voorgestelde wijziging wordt uitgewerkt in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum [1 , met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst]1 en met de vertegenwoordigers van de ouders. Ze wordt voor advies voorgelegd aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht
  Voor de wijziging van de doelstellingenovereenkomst en de opvolging ervan, biedt de steun- en begeleidingscel zijn steun aan de school aan.
  [2 Binnen 20 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen]2 na indiening van het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst analyseert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst deze wijziging met de directeur en de inrichtende macht.
  Indien hij van mening is dat deze wijziging in overeenstemming is met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, legt hij de gewijzigde doelstellingenovereenkomst voor ondertekening voor aan de zonedirecteur. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs.
  Indien het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst niet geacht wordt in overeenstemming te zijn met de verbeteringsdoelstellingen [1 van het onderwijsstelsel]1 en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5-2.2, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst gemotiveerde aanbevelingen aan de directeur en de inrichtende macht om [1 de doelstellingenovereenkomst]1 aan te passen. De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
  De directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum, past het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst aan. Hij legt het voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring van de inrichtende macht.
  Het aangepaste voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst wordt binnen de 40 schoolwerkdagen na kennisgeving van de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst teruggestuurd naar de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Deze afgevaardigde heeft dan [2 11 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen]2 om een nieuwe analyse uit te voeren van de overeenstemming ervan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2.
  Indien hij van mening is dat de wijziging in overeenstemming is met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, legt hij de gewijzigde doelstellingenovereenkomst voor ondertekening voor aan de zonedirecteur. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
  § 3. Bij aanhoudende onenigheid tussen een school en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot de evaluatie van een doelstellingenovereenkomst, kan de school, op basis van een met redenen omkleed verzoek, de zaak verwijzen naar een collegiale instantie bestaande uit de coördinerende afgevaardigde en de betrokken zonedirecteur binnen de termijn bepaald voor de aanpassing van [1 de doelstellingenovereenkomst]1. In voorkomend geval kan deze instantie de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst aanpassen en de termijn verlengen die de school wordt toegestaan om hieraan te voldoen.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2024-04-18/34, art. 103, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>

Art. 1.5.2-10.Wanneer uit de tussentijdse evaluatie bedoeld in artikel 1.5.2-9 blijkt dat er sprake is van kennelijke slecht wil om de doelstellingenovereenkomst uit te voeren of van een duidelijk onvermogen om de daarin bedoelde doelstellingen te bereiken [2 of indien de school haar doelstellingenovereenkomst niet wil of kan wijzigen]2, stelt de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een opvolgingsproces van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst in.
  De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst keert jaarlijks in de school terug om de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst te evalueren.
  In dit verband kan een externe audit worden uitgevoerd door de algemene inspectiedienst volgens de door de Regering vastgestelde nadere regels, op verzoek van de zonedirecteur of de inrichtende macht. Op basis van de auditresultaten kan de zonedirecteur ook een wijziging van de doelstellingenovereenkomst goedkeuren, na overleg tussen de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, de directeur en de inrichtende macht.
  Daartoe stelt de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum [1 en met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst]1, de wijziging van de doelstellingenovereenkomst voor. Hij legt ze voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2024-04-18/34, art. 104, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>

Art. 1.5.2-11. § 1. In de gevallen waarin een doelstellingenovereenkomst niet kan worden gewijzigd in toepassing van artikel 1.5.2-9, § 2, en/of indien een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-8 of 1.5.2-10 niet kan worden ontwikkeld of niet wordt nageleefd door de school of door de inrichtende macht, stuurt de zonedirecteur een aangetekende brief met ontvangstbevestiging naar de inrichtende macht, waarbij hij gelast wordt ofwel met de wijziging van de doelstellingenovereenkomst, ofwel met de naleving van het opvolgingsproces binnen een termijn van 30 schoolkalenderdagen. Een afschrift van deze brief wordt ter informatie aan de betrokken federatie van inrichtende machten gestuurd.
  § 2. Als de inrichtende macht niet aan deze eisen voldoet, kan de Regering beslissen om, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de werkingsdotaties te verminderen zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, voor het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de werkingssubsidies van de inrichting bedoeld in artikel 32 van het bovenvermelde wet van 29 mei 1959, met maximaal 5 % te verminderen.
  Alvorens een beslissing tot vermindering van de werkingssubsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden. De vermindering van de dotaties of van de werkingssubsidies gaat in vanaf de kennisgeving van de beslissing van de Regering totdat de inrichtende macht meewerkt aan de uitwerking of de correcte uitvoering van de doelstellingenovereenkomst.
  § 3. Wanneer de Regering een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies neemt en bij gebrek aan bewijs dat de school binnen een termijn van zes maanden na kennisgeving van de beslissing bedoeld in paragraaf 2, lid 2, aan het bevel van de Regering heeft voldaan, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en de werkingsdotaties af, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959.

Art. 1.5.2-12. § 1. De Regering kan echter, op basis van de schriftelijke opmerkingen bedoeld in artikel 1.5.2-11, § 2, lid 2, in plaats van deze vermindering, de inrichtende macht verzoeken om een crisismanager aan te stellen.
  Hiertoe zendt de Regering hem een aangetekende brief met ontvangstbevestiging en geeft zij hem opdracht binnen de 30 kalenderdagen een crisismanager aan te stellen.
  In het gesubsidieerde onderwijs kan de inrichtende macht de federatie van inrichtende machten waarbij hij aangesloten is, machtigen voor de aanstelling van de crisismanager, indien haar statuten of de beslissing tot toetreding tot deze federatie zo'n machtiging bevatten of indien de inrichtende macht deze machtiging schriftelijk heeft gegeven, met vermelding van de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht is aangesloten. In dit geval wordt een afschrift van de brief waarin de inrichtende macht gevraagd wordt een crisismanager aan te stellen, ter informatie naar deze federatie van inrichtende machten gestuurd.
  De crisismanager wordt aangesteld volgens de regels die specifiek zijn voor de inrichtende macht of, in voorkomend geval, voor de federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt, en op hun kosten. Indien de inrichtende macht of, in voorkomend geval, zijn federatie van inrichtende machten, indien zij daartoe gemachtigd is, geen crisismanager aanstelt binnen een termijn van 30 dagen bedoeld in het tweede lid, stuurt de Regering hem een ingebrekestelling waarin hij verzocht wordt de crisismanager aan te stellen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling.
  Indien, na het verstrijken van deze termijn van vijftien kalenderdagen, de inrichtende macht of, in voorkomend geval, de federatie van inrichtende machten indien ze hiertoe gemachtigd is, geen bewijs heeft geleverd van de aanstelling van een crisismanager, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
  § 2. De crisismanager wordt aangesteld voor een of meer periodes waarvan de duur met de zonedirecteur wordt overlegd, met een maximum van 36 maanden.
  Het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg en de participatieraad worden geïnformeerd van de aanstelling van de crisismanager voordat deze zijn ambt bekleedt.
  In het kader van de uitvoering van zijn opdracht, analyseert de crisismanager de toestand van de school op basis van het tussentijdse evaluatieverslag bedoeld in artikel 1.5.2-9, de evaluatie van de evolutie van het opvolgingsproces en van de externe audit bedoeld in de artikelen 1.5.2-8 en 1.5.2-10.
  Hij formuleert voorstellen, na Raadpleging van de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum met als doel het verwezenlijken van de doelstellingen van de doelstellingenovereenkomst of het wijzigen ervan.
  Hij informeert de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad. Hij legt deze voorstellen ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.
  Op basis van deze voorstellen maakt de doelstellingenovereenkomst, in voorkomend geval, het voorwerp uit van een voorstel tot wijziging door de inrichtende macht, in overleg met de crisismanager.
  Dit voorstel tot wijziging wordt dan overgemaakt aan de zonedirecteur. Als hij het goedkeurt, maakt het integraal deel uit van de doelstellingenovereenkomst van de school. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs. De crisismanager voert de doelstellingenovereenkomst uit in samenwerking met de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum, in het kader van een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-10.
  § 3. De zonedirecteur en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst evalueren ten laatste één maand voor de opdracht van de crisismanager afloopt, de verwezenlijking en het resultaat van deze opdracht in overleg met de inrichtende macht en, in voorkomend geval, met zijn federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt indien deze de crisismanager heeft aangesteld.
  Na deze evaluatie deelt de zonedirecteur aan de Regering, na Raadpleging van de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van zijn federatie van inrichtende machten als deze deel heeft genomen aan het aanstellingsproces van de crisismanager, een verslag mee waarin hij op het einde tot de voldoende of onvoldoende toepassing van de doelstellingenovereenkomst concludeert.
  Wanneer het verslag tot de onvoldoende toepassing van de doelstellingenovereenkomst concludeert, schaft de Regering, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het onderwijs gesubsidieerd door Franse Gemeenschap, de weddesubsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
  Alvorens de beslissing tot afschaffing van de wedden en dotaties of subsidies te nemen, stuurt de Regering een ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden.
  § 4. De betrokken directeur behoudt, tijdens de periode van aanstelling van de crisismanager, zijn tijdelijke benoeming als directeur of zijn aanstelling als directeur tot de stage toegelaten of zijn vaste benoeming als directeur alsook zijn bezoldiging, onverminderd echter artikel 43 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs in het onderwijs, de Hoofdstukken IX en IXbis van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, secundair, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, de Hoofdstukken VIII en IX van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, de Hoofdstukken IX en X van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
  Onverminderd de mogelijke tucht- of afdankingsprocedures die door de inrichtende macht in geval van ernstig en bewezen feiten ingesteld kunnen worden, kan de directeur of een lid van het educatief team het voorwerp uitmaken van een procedure tot preventieve schorsing overeenkomstig de bepalingen betreffende zijn ambt, wanneer de aanstelling van de crisismanager op de volgende elementen berust:
  1° de weigering of de onbevoegdheid van de directeur leidt ertoe dat het sturingsplan niet kan worden uitgewerkt;
  2° de duidelijke slechte wil van de directeur om de doelstellingenovereenkomst te verwezenlijken en/of het onvermogen om de erin bevatte doelstellingen te verwezenlijken;
  3° de onmogelijkheid die aan de directeur geweten kan worden om de doelstellingenovereenkomst te wijzigen of om de uitwerking van een opvolgingsproces toezicht uit te werken;
  4° de duidelijke slechte wil of het duidelijke en herhaalde onvermogen van het lid van het educatief team in het kader van de uitwerking van het sturingsplan, de toepassing van de overeenkomst voor de doelstellingen, of de uitvoering van een opvolgingsproces.
  Gedurende deze preventieve schorsing kunnen ontwikkelingsdoelstellingen door de inrichtende macht opgelegd worden aan het personeelslid, met de instemming van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst van de school.
  Op het einde van de periode bepaald door de inrichtende macht wordt de verwezenlijking van deze doelstellingen geëvalueerd. De vaststellingen waarop deze evaluatie steunt, kunnen ernstige en bewezen elementen zijn die ertoe leiden dat de inrichtende macht op deze basis een tucht- of afdankingsprocedure kan aanvatten. De geldigheidsduur van deze evaluatie is echter beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint te lopen vanaf de datum van het opstellen ervan. Nochtans, wanneer op basis hiervan een tucht- of afdankingsprocedure wordt aangevat, binnen deze termijn, blijft de evaluatie geldig tot de datum waarop van de definitieve beslissing tot strafoplegging of afdanking aan het personeelslid wordt kennisgegeven.
  Onverminderd artikel 124 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, vervangt de crisismanager het personeelslid tot de aanstelling van een nieuwe directeur in het onderwijs.

Afdeling II. - Aanpassingsstelsel en samenwerkingsprotocol
Art. 1.5.2-13.Na advies van de Sturingscommissie bedoeld in artikel 1.6.1-1 bepaalt de Regering het begrip van resultaten die een beduidende afwijking vertonen onder het gemiddelde van de vergeleken scholen.
  Daartoe steunt zij op een vergelijkende analyse van gekruiste en terugkerende indicatoren voor een geheel van scholen met eenzelfde profiel, die tot dezelfde klasgroep behoren, zoals bedoeld bij artikel 4 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving. De gekozen indicatoren houden inzonderheid verband met het klimaat van de school, de trajecten en resultaten van de leerlingen en de pedagogisch teams.
  [1 De identificatie van scholen met een aanzienlijk verschil in prestaties onder het gemiddelde van de vergeleken scholen in de zin van het eerste lid is vertrouwelijk. Elk lid van de diensten van de Regering, de Algemene Inspectiedienst, de Algemene Dienst voor de sturing van scholen en psycho-medisch-sociale centra, "Wallonie-Bruxelles-Enseignement", de federaties van de inrichtende machten, het personeel en de inrichtende machten van de scholen en elke andere persoon die kennis heeft van deze identificatie, zijn in dit verband gehouden tot het beroepsgeheim. In geval van een overtreding is artikel 458 van het Strafrechtelijk wetboek van toepassing.
   De bekendmaking van de identificatie van scholen met een aanzienlijk verschil in prestaties onder het gemiddelde van de vergeleken scholen vormt ook een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3 van het Wetboek.
   In afwijking van het derde en het vierde lid, na overleg te hebben gepleegd met de directeur, kan de inrichtende macht van een school besluiten de identificatie van haar school bekend te maken. Hij stelt de bevoegde zonedirecteur en, in voorkomend geval, zijn federatie van inrichtende machten daarvan in kennis.]1
  ----------
  (1)<DFG 2020-12-09/15, art. 74, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art. 1.5.2-14. De Algemene Inspectiedienst gaat over tot een audit op basis waarvan hij een diagnose opstelt van de school waarvan de resultaten beduidend afwijkend zijn in de zin van artikel 1.5.2-13.
  De Regering bepaalt de nadere regels voor de audit, het verslag en de diagnose.

Art. 1.5.2-15.[1 § 1. De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst of de bevoegde zonedirecteur bepaalt de aanpassingscriteria van de school die rekening houden met de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14
   De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de diagnose en de aanpassingscriteria aan de directeur, de inrichtende macht worden voorgelegd en medegedeeld, in aanwezigheid van de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee zij een overeenkomst heeft afgesloten of, in aanwezigheid van Wallonie-Bruxelles-Enseignement voor de scholen die met die laatste een overeenkomst hebben afgesloten.
   § 2. Hij stelt verder de steun of de middelen voor, waarvan de lijst en modaliteiten door de Regering wordt vastgesteld, die door haar ter beschikking van de school zullen kunnen worden gesteld in het kader van de toepassing van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol bedoeld in artikel 1.5.2-17, om de verwezenlijking van deze aanpassingscriteria mogelijk te maken..
   De steun bedoeld in het eerste lid bestaat in een tweedelijnssteun verleend, met name, door:
   1° de diensten van de Regering;
   2° de mobiele teams beoogd door het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie;
   3° de schoolbemiddeling beoogd door het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie.
   De hulpmiddelen bedoeld in het eerste lid omvatten namelijk:
   1° onderzoeksprojecten die specifiek zijn aangepast aan de scholen in moeilijkheden;
   2° actieplannen voorgesteld met de actoren van de verenigingswereld;
   3° halve dagen van bijkomende opleidingen;
   4° de toegang tot het prioritair programma van de werken als infrastructuurproblemen zich voordoen;
   5° de aankoop of modernisering van pedagogische uitrustingen en
   6° de toekenning van personeel aangeworven onder een contract van een "Tegemoetkoming ter bevordering van de tewerkstelling" of "Gesubsidieerde Contractuelen".
   § 3. Een jaarlijks minimumbedrag van 1.721.000 euro wordt, met name, toegekend aan de volgende hulpmiddelen:
   1° onderzoeksprojecten die specifiek zijn aangepast aan de scholen in moeilijkheden;
   2° actieplannen voorgesteld met de actoren van de verenigingswereld;
   3° de aankoop of modernisering van pedagogische uitrustingen;
   4° de geschatte kost van stabilisatiebegeleiding voorzien in het artikel 22quater van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, en in het artikel 26, § 3 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving.
   Onder pedagogische uitrusting verstaat men het materiaal dat nuttig is voor:
   1° de verbetering van de resultaten van de leerlingen in een of meerdere leerdomeinen of disciplines;
   2° de versteviging van het leerlingentraject.
   Met actieplannen bedoelt men een aanpak, met een of meerdere actoren van de verenigingswereld, die een reflecterend deel en een actief deel omvat met het oog op de realisatie van de overwogen acties. Het bedrag bedoeld in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd naargelang de verhouding tussen de algemene index van de consumptieprijzen van de maand januari van het lopende jaar en deze van de maand januari van het jaar daarvoor.
   De geschatte kost bedoeld in het eerste lid, 4°, wordt geschat op basis van de volgende formule: het aantal gecompenseerde lestijden vermenigvuldigd met de jaarlijkse gemiddelde kost van de in aanmerking genomen lestijd.
   De Regering trekt de geschatte kost bedoeld in het eerste lid, 4°, af van het jaarlijks bedrag bedoeld in het eerste lid. Zij verdeelt het saldo tussen de hulpmiddelen bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°. De Regering delegeert die bevoegdheid aan de Minister die het verplicht onderwijs onder zijn bevoegdheden heeft.
   § 4. De onderzoeksprojecten, bedoeld in paragraaf 2, derde lid, 1°, worden door de Regering geselecteerd na een projectoproep volgens de modaliteiten vastgesteld door de Regering.
   De onderzoeksprojecten moeten de aanpassing beogen van de reeds in andere onderwijssystemen, in de context van scholen met grote moeilijkheden, geïmplementeerde stelsels.
   De onderzoeksprojecten moeten berusten op voor de onderwijsteams duurzame en flexibele organisatiebesginselen en de deelnemende scholen toelaten om het stelsel en/of zijn effecten na het onderzoek laten voortduren.
   Zij moeten de verbetering beogen van de toestand van de scholen die in een of meerdere van de volgende domeinen worden ondersteund:
   1° de resultaten van de leerlingen in een of meerdere leerdomeinen of disciplines;
   2° de trajecten van de leerlingen (mislukking, achterstand, zittenblijven, schooluitval, enz.);
   3° de thema's die verband houden met het schoolklimaat;
   4° de kwesties die, meer in het bijzonder, betrekking hebben op de dynamiek van de onderwijsteams in contexten van spanning en demotivering.
   De onderzoeksprojecten moeten de begeleiding voorzien van de scholen bedoeld in het artikel 1.5.2-13 tijdens de volledige duur van het samenwerkingsprotocol dat werd afgesloten overeenkomstig de huidige afdeling.
   § 5. De scholen bedoeld in artikel 1.5.2-13 stellen actieplannen voor die moeten worden gerealiseerd in samenwerking met de actoren van de verenigingswereld, volgens de modaliteiten vastgesteld door de Regering.
   Onder actoren van de verenigingswereld moet men de verenigingen en stichtingen in de zin van de artikelen 1 :2 en 1 :3 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen verstaan die actief zijn in een milieu dat nauw aanleunt bij de initiatiefnemende school van het project.
   § 6. In afwijking van de bepalingen voorzien in de artikelen 28 tot 34 van het decreet van 4 mei 2005 houdende uitvoering van het Akkoordprotocol van 7 april 2004 tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de representatieve vakverenigingen binnen het Onderhandelingscomité van Sector IX en van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - afdeling II en de artikelen 5, 6, en 23 van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de personeelsformatie en het statuut van de kinderverzorgers van de inrichtingen voor gewoon kleuteronderwijs die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd en gesubsidieerd, mag de Regering personeel aangeworven onder een contract van een "Tegemoetkoming ter bevordering van de tewerkstelling" of "Gesubsidieerde Contractuelen" toekennen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2021-07-14/23, art. 126, 006; Inwerkingtreding : 01-03-2021>

Art. 1.5.2-16.§ 1. Er wordt een voorstel van "aanpassingsstelsel" aangepast aan de toestand van de school en aan de diagnose en dat de verwezenlijking van de aanpassingsdoelstellingen zoals bepaald in artikel 1.5.2-15 beoogt, opgemaakt door de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum, volgens de elementen en de nadere regels vastgesteld door de Regering.
  Om het voorstel van "aanpassingsstelsel" te verwoorden, steunt de steun- en begeleidingscel de directeur en zijn educatief team in het kader van een overeenkomst voor begeleiding en opvolging. [4 Wanneer de inrichtende macht, de directeur en/of de steun- en begeleidingscel dit nodig achten, kunnen een of meer overlegvergaderingen worden georganiseerd tussen de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en de verschillende partijen tijdens de ontwikkelingsfase van het voorstel van "aanpassingsstelsel".]4
  [1 Het voorgestelde "aanpassingsstelsel" omvat de volgende elementen:
   1. de prioritaire acties die moeten worden uitgevoerd om de in artikel 1.5.2-15 omschreven aanpassingsdoelstellingen te bereiken, de methoden voor het meten en evalueren van de verwachte resultaten en de termijnen waarbinnen deze naar verwachting zullen worden bereikt
   2. de samenwerkingsmodaliteiten van het gehele onderwijsteam van de school, die met name de uitwerking van het aanpassingsstelsel en de uitvoering van het samenwerkingsprotocol mogelijk maken;
   3. [2 het opleidingsplan, bedoeld in artikel 6.1.4-1;]2
   4. de regelingen voor de uitvoering van het onderwijscontinuüm dat erop gericht is alle leerlingen in het kader van het gemeenschappelijk kerncurriculum de basisvaardigheden en de kennis, knowhow en competenties bij te brengen die nodig zijn voor hun persoonlijke ontwikkeling, hun sociale integratie en de voortzetting van hun studie, in de mate en het tempo waarin de school dat wenst, met inbegrip van de regelingen voor gedifferentieerd leren en gepersonaliseerde ondersteuning.]1
  In het voorstel wordt verder bepaald welke middelen intern kunnen worden aangevraagd bij de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van haar federatie van inrichtende machten, en de dragers of middelen die extern moeten worden aangevraagd, namelijk bij de Regering op basis van de in artikel 1.5.2-15 bedoelde lijst.
  § 2. Het voorstel van "aanpassingsstelsel" wordt ter advies voorgelegd aan de plaatselijke overlegorganen [3 sociale]3, alsook aan de steun- en begeleidingscel.
  Het moet dan worden goedgekeurd door de inrichtende machten voordat het wordt voorgesteld aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.
  § 3. Het voorstel van "aanpassingsstelsel" als bedoeld in paragraaf 1 wordt volgens de door de Regering vastgelegde vormvoorwaarden voorgesteld aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst binnen 55 schoolwerkdagen na de mededeling van de diagnose en de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15, lid 3.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 15, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (2)<DFG 2022-02-24/18, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (3)<DFG 2022-02-24/18, art. 17, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (4)<DFG 2024-04-18/34, art. 105, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>

Art. 1.5.2-17.§ 1. [1 Binnen 20 kalenderdagen na de indiening van het voorstel van "aanpassingsmechanisme" analyseert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, na overleg met de directeur, de inrichtende macht en, in voorkomend geval, de federatie van de inrichtende machten of het voorstel van "aanpassingsmechanisme" overeenstemt met de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15 en met de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14, volgens de door de Regering vastgestelde procedure en nadere regels. Dit overleg maakt het mogelijk om na te gaan of de gevraagde middelen zowel intern als extern toereikend en coherent zijn.]1
  De analyse van de geschiktheid van het "aanpassingsstelsel" aan de in artikel 1.5.2-15 bedoelde aanpassingsdoelstellingen en de in artikel 1.5.2-14 bedoelde diagnose bestaat in het opsporen van mogelijke duidelijke beoordelingsfout inzake de overeenstemming tussen het "aanpassingsstelsel", de diagnose en de nagestreefde doelstellingen.
  [1 Bovendien voert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een analyse uit van het materiaal of de middelen die door de school in haar "aanpassingsmechanisme" aan de Regering worden gevraagd, met het oog op de mededeling ervan aan de Regering. Daartoe controleert de afgevaardigde van de doelstellingenovereenkomst op voorhand of de gevraagde middelen tot de in artikel 1.5.2-15 bedoelde lijst behoren. Vervolgens past hij de volgende criteria toe:
   1° de relevantie ten opzichte van tot de prioritaire acties;
   2° de relevantie ten opzichte van de aanpassingsdoelstellingen;
   3° hun samenhang met betrekking tot de steun of middelen die intern of extern worden gevraagd aan andere actoren dan de Regering overeenkomstig artikel 1.5.2-16, § 1, vierde lid.
   4° de relevantie ten opzichte van de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14;
   5° de relevantie ten opzichte van de indicatoren bedoeld in artikel 1.5.2-13;
   [2 6°]2 alle andere criteria die in andere wetten of decreten zijn vastgesteld]1.
  In uitzonderlijke gevallen waarin de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst de in lid 1 bedoelde termijn niet heeft nageleefd, moet de analyse van de aangepastheid van het voorstel van "aanpassingsstelsel", als bedoeld in lid 1 wordt verwezenlijkt door de zonedirecteur met een aanvullende termijn van 14 kalenderdagen om dit te doen.
  [1 Met uitzondering van deze van de scholen bedoeld in artikel 1.5.2-20 zendt de coördinerende afgevaardigde de analyse bedoeld in het derde lid aan de Regering toe voor alle scholen die in de loop van een schooljaar geïdentificeerd worden ten opzichte van de indicatoren bedoeld in artikel 1.5.2-13. Op basis van deze analyse en volgens de nadere regels die zij vaststelt, verdeelt de Regering de steun of middelen tussen de scholen en stelt zij de nadere regels voor deze verdeling vast. De toekenning van deze steun of middelen is afhankelijk van de sluiting van het samenwerkingsprotocol]1
  [3 Voor de in artikel 1.5.2-20 bedoelde scholen worden de middelen onttrokken aan de budgettaire enveloppe voor het jaar waarin de samenwerkingsprotocollen zijn ondertekend.]3
  § 2. [1 Als op het einde van deze analyses]1 het aanpassingsstelsel wordt goedgekeurd, wordt het teruggestuurd naar de school ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Dit aldus goedgekeurde "aanpassingsstelsel" vormt derhalve het samenwerkingsprotocol dat wordt gesloten tussen de inrichtende macht en [2 ...]2 haar federatie van inrichtende machten en de Regering. Het wordt ondertekend door alle partijen en medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van het samenwerkingsprotocol. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs.
  § 3. Indien het aanpassingsstelsel niet wordt geacht in overeenstemming te zijn met de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2.15 en de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14 [1 of indien de gevraagde steun of middelen niet relevant zijn in het licht van de criteria bedoeld in § 1, derde lid" ingevoegd tussen de woorden "bedoeld in artikel 1.5.2-14" en de woorden]1, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met redenen omklede aanbevelingen ter attentie van de inrichtende macht en haar federatie van inrichtende machten, zodat het "aanpassingsstelsel" wordt aangepast. De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
  Om het "aanpassingsstelsel" aan te passen beschikt de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, met de teams van het PMS-Centrum, over 35 schoolwerkdagen om aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst het "aanpassingsstelsel" terug te sturen, na advies en goedkeuring zoals bedoeld in artikel 1.5.2-16, § 2.
  De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst heeft dan 21 schoolwerkdagen om een nieuwe analyse uit te voeren van de aangepastheid van het aanpassingsstelsel aan de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15 en de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14. [1 Hij voert ook een nieuwe analyse uit van de steun of middelen aangevraagd bij de Regering overeenkomstig paragraaf 1, derde lid. Op basis van deze analyse en volgens de nadere regels die zij vaststelt, wijst de Regering de steun of middelen toe en stelt zij de nadere regels voor deze toewijzing vast. De toekenning van deze steun of middelen is afhankelijk van de sluiting van het samenwerkingsprotocol.]1
  Als het dan wordt goedgekeurd, wordt het ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst teruggestuurd naar de school. Het wordt daardoor het samenwerkingsprotocol dat wordt gesloten tussen de inrichtende macht en [2 ...]2 haar federatie van inrichtende machten en de Regering. Het wordt ondertekend door alle partijen en medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van het samenwerkingsprotocol. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs.
  § 4. Het samenwerkingsprotocol is voor het exclusieve en vertrouwelijke gebruik van het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering, de betrokken inrichtende macht en [2 ...]2 de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten en kan niet het voorwerp zijn van een mededeling aan derden buiten de school, behalve in door de Regering vastgestelde gevallen, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting.
  ----------
  (1)<DFG 2020-12-09/15, art. 75, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (2)<DFG 2022-02-24/18, art. 18, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (3)<DFG 2024-04-18/34, art. 106, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>

Art. 1.5.2-18.Bij aanhoudende onenigheid tussen een school en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot de beoordeling van de laatstgenoemde over de overeenstemming van een "aanpassingsstelsel" met de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15 en met de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14, kan de school, op basis van een met redenen omkleed verzoek, de zaak verwijzen naar een collegiale instantie bestaande uit de coördinerende afgevaardigde en de betrokken zonedirecteur binnen de termijn bepaald voor de aanpassing van het [1 aanpassingsstelsel]1. In voorkomend geval kan deze instantie de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst aanpassen en de termijn verlengen die de school wordt toegestaan om hieraan te voldoen.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 19, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.5.2-19. De directeur en de inrichtende macht stellen het samenwerkingsprotocol aan het educatief team van de school, aan de teams van het PMS-centrum in aanwezigheid van de steun- en begeleidingscel, aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad.
  Het samenwerkingsprotocol wordt uitgevoerd zodra het is ondertekend. Tegelijkertijd wordt door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een opvolgingsproces opgezet voor de implementatie van het samenwerkingsprotocol.
  De Regering stelt de nadere regels vast voor de evaluatie van de implementatie van het samenwerkingsprotocol door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.

Art. 1.5.2-20. In geval van weigering of onvermogen van de school om een aanpassingsstelsel in te stellen en de goedkeuring en ondertekening van het samenwerkingsprotocol mogelijk te maken, in overeenstemming met artikel 1.5.2-17, of wanneer de evaluatie van de implementatie van het samenwerkingsprotocol een onwil of een manifest onvermogen aantoont om de aanpassingsdoelen van het protocol te bereiken, stuurt de zonedirecteur een aangetekende brief met ontvangstbevestiging aan de inrichtende macht.
  Deze brief beveelt de directeur en de inrichtende macht aan:
  1° ofwel om een aanpassingsstelsel in te stellen om de goedkeuring en ondertekening van het samenwerkingsprotocol mogelijk te maken;
  2° ofwel om het samenwerkingsprotocol en het opvolgingsproces voor de implementatie ervan in acht te nemen.
  In voorkomend geval wordt een kopie van deze brief verzonden naar de federatie van betrokken inrichtende machten.
  Als het bevel niet binnen de 30 schoolwerkdagen wordt nageleefd, kan de Regering beslissen om, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de werkingsdotaties te verminderen zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, voor het gesubsidieerd onderwijs, de werkingssubsidies van de school bedoeld in artikel 32 van het bovenvermelde wet van 29 mei 1959, met maximaal 5 % te verminderen.
  Alvorens een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van 30 schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden. De vermindering van de dotaties of van de werkingssubsidies gaat in vanaf de kennisgeving van de beslissing van de Regering totdat de inrichtende macht meewerkt aan de uitwerking of de correcte uitvoering van het samenwerkingsprotocol en het opvolgingsproces.
  Wanneer de Regering een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies neemt en bij gebrek aan bewijs dat de school binnen een termijn van zes maanden na kennisgeving van de beslissing bedoeld in lid 5, aan het bevel van de Regering heeft voldaan, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en de werkingsdotaties af, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959.

Art. 1.5.2-21. § 1. De Regering kan echter, op basis van de schriftelijke opmerkingen bedoeld in artikel 1.5.2-20, in plaats van deze vermindering, de inrichtende macht verzoeken om een crisismanager aan te stellen.
  Hiertoe zendt de Regering hem een aangetekende brief met ontvangstbevestiging en geeft zij hem opdracht binnen de 30 kalenderdagen een crisismanager aan te stellen.
  In het gesubsidieerde onderwijs kan de inrichtende macht de federatie van inrichtende machten waarbij zij aangesloten is, machtigen voor de aanstelling van de crisismanager, indien haar statuten of de beslissing tot toetreding tot deze federatie een dergelijke machtiging bevatten of indien de inrichtende macht deze machtiging schriftelijk heeft gegeven, met vermelding van de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht is aangesloten. In dit geval wordt een afschrift van de brief waarin de inrichtende macht gevraagd wordt een crisismanager aan te stellen ter informatie naar deze federatie van inrichtende machten gestuurd.
  § 2. De crisismanager wordt aangesteld volgens de regels die specifiek zijn voor de inrichtende macht of, in voorkomend geval, voor de federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt, en op hun kosten.
  Indien de inrichtende macht of, in voorkomend geval, haar federatie van inrichtende machten, indien zij daartoe gemachtigd is, geen crisismanager aanstelt binnen een termijn van 30 dagen bedoeld in het tweede lid van artikel 1.5.2-21, § 1, stuurt de Regering hem een ingebrekestelling waarin hij verzocht wordt de crisismanager aan te stellen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling.
  Indien, na het verstrijken van deze termijn van vijftien kalenderdagen, de inrichtende macht of, in voorkomend geval, de federatie van inrichtende machten indien ze hiertoe gemachtigd is, geen bewijs heeft geleverd van de aanstelling van een crisismanager, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
  De crisismanager wordt aangesteld voor één of meer periodes waarvan de duur met de zonedirecteur wordt overlegd, met een maximum van 36 maanden.
  Het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg en de participatieraad worden geïnformeerd van de aanstelling van de crisismanager voordat deze zijn ambt bekleedt.
  In het kader van de uitvoering van zijn opdracht, analyseert de crisismanager de toestand van de school op basis van de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14 en, in voorkomend geval, van de evaluatie van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol bedoeld in de artikelen 1.5.2-19.
  Hij formuleert voorstellen, na Raadpleging van de inrichtende macht, de directeur, het educatief team, de federatie van inrichtende machten en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum met als doel het verwezenlijken van de doelstellingen van het samenwerkingsprotocol of het wijzigen ervan.
  Hij informeert de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad. Hij legt deze voorstellen ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.
  Op basis van deze voorstellen maakt het samenwerkingsprotocol, in voorkomend geval, het voorwerp uit van een voorstel tot wijziging door de inrichtende macht, in overleg met de crisismanager.
  Dit voorstel tot wijziging wordt dan overgemaakt aan de zonedirecteur. Als hij het goedkeurt, maakt het integraal deel uit van het samenwerkingsprotocol van de school. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs in het onderwijs.
  De crisismanager voert het samenwerkingsprotocol uit in samenwerking met de inrichtende macht, de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum, in het kader van een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-19, lid 2.
  § 3. De zonedirecteur en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst evalueren ten laatste één maand voor de opdracht van de crisismanager afloopt, de verwezenlijking en het resultaat van deze opdracht in overleg met de inrichtende macht en, in voorkomend geval, met haar federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt indien deze de crisismanager heeft aangesteld.
  Na deze evaluatie deelt de zonedirecteur aan de Regering, na Raadpleging van de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van haar federatie van inrichtende machten als deze deel heeft genomen aan het aanstellingsproces van de crisismanager, een verslag mee waarin hij op het einde tot de voldoende of onvoldoende toepassing van het samenwerkingsprotocol concludeert.
  Wanneer het verslag tot de onvoldoende toepassing van het samenwerkingsprotocol concludeert, schaft de Regering, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het gesubsidieerd onderwijs, de weddesubsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
  Alvorens een beslissing tot afschaffing van de dotaties, wedden of subsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van 30 kalenderdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden.
  § 4. De betrokken directeur behoudt, tijdens de periode van aanstelling van de crisismanager, zijn tijdelijke benoeming als directeur of zijn aanstelling als directeur tot de stage toegelaten of zijn vaste benoeming als directeur alsook zijn bezoldiging, onverminderd echter artikel 43 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, de Hoofdstukken IX en IXbis van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, de Hoofdstukken VIII en IX van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, de Hoofdstukken IX en X van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
  Onverminderd de mogelijke tucht- of afdankingsprocedures die door de inrichtende macht in geval van ernstig en bewezen feiten ingesteld kunnen worden, kan de directeur of een lid van het educatief team het voorwerp uitmaken van een procedure tot preventieve schorsing overeenkomstig de bepalingen betreffende zijn ambt, wanneer de aanstelling van de crisismanager op de volgende elementen berust:
  1° de weigering of de onbevoegdheid van de directeur leidt ertoe dat het aanpassingsstelsel niet kan worden uitgewerkt;
  2° de duidelijke slechte wil van de directeur om het samenwerkingsprotocol te verwezenlijken en/of het onvermogen om de erin bevatte doelstellingen te verwezenlijken;
  3° de onmogelijkheid die aan de directeur geweten kan worden om het samenwerkingsprotocol te wijzigen of om de uitwerking van een opvolgingsproces toezicht uit te werken;
  4° de duidelijke slechte wil of het duidelijke en herhaalde onvermogen van het lid van het educatief team in het kader van de uitwerking van het aanpassingsstelsel, de toepassing van het samenwerkingsprotocol of de uitvoering van een opvolgingsproces.
  Gedurende deze preventieve schorsing kunnen ontwikkelingsdoelstellingen door de inrichtende macht opgelegd worden aan het personeelslid, met de instemming van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst van de school.
  Op het einde van de periode bepaald door de inrichtende macht wordt de verwezenlijking van deze doelstellingen geëvalueerd. De vaststellingen waarop deze evaluatie steunt, kunnen ernstige en bewezen elementen zijn die ertoe leiden dat de inrichtende macht op deze basis een tucht- of afdankingsprocedure kan aanvatten. De geldigheidsduur van deze evaluatie is echter beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint te lopen vanaf de datum van het opstellen ervan.
  Nochtans, wanneer op basis hiervan een tucht- of afdankingsprocedure wordt aangevat, binnen deze termijn, blijft de evaluatie geldig tot de datum waarop van de definitieve beslissing tot strafoplegging of afdanking aan het personeelslid wordt kennisgegeven.
  Onverminderd artikel 124 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, vervangt de crisismanager het personeelslid tot de aanstelling van een nieuwe directeur.

Art. 1.5.2-22.[1 Het samenwerkingsprotocol wordt gesloten voor een periode van maximaal drie jaar. Het vervangt de eerder door de school gesloten doelstellingenovereenkomst.
   Aan het einde van de evaluatie die de implementatie van het samenwerkingsprotocol afsluit, moet de school een nieuw sturingsplan opstellen in overeenstemming met de bepalingen van afdeling 1. De school legt haar sturingsplan voor aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, 65 tot 110 schoolwerkdagen na ontvangst van het verslag met betrekking tot voormelde evaluatie.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-04-18/34, art. 107, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>

Afdeling III. - Evaluatie van maatregelen inzake sturing van scholen
Art. 1.5.2-23.De Regering evalueert de uitvoering van de bepalingen bedoeld in dit Hoofdstuk en brengt verslag hierover aan het Parlement uit in de loop van [1 schooljaar 2024-2025]1.
  ----------
  (1)<DFG 2024-04-18/34, art. 108, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>

HOOFDSTUK III. - Participatie
Afdeling I. - Participatieraad
Art. 1.5.3-1.§ 1. In elke school wordt een participatieraad opgericht.
  In afwijking van lid 1 kan de inrichtende macht die meerdere scholen organiseert een gemeenschappelijke participatieraad samenstellen voor twee, drie of vier scholen, na het advies te hebben ingewonnen van de betrokken participatieraden.
  Wanneer de in lid 2 bedoelde afwijking aangewend wordt, is voor elk van de in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3, 1 en 2, bedoelde categorieën ten minste één vertegenwoordiger van elke school lid van de participatieraad.
  Na gunstig advies van de participatieraad kan de inrichtende macht ofwel de hergroepering opgeven ofwel deze wijzigen. De hergroepering of wijziging zijn slechts toegestaan nadat de betrokken participatieraad al drie jaar actief was.
  § 2. De participatieraad is belast met:
  1° het debatteren over en advies uitbrengen over het schoolproject inzonderheid gebaseerd op de voorstellen van de afgevaardigden van de inrichtende macht, het amenderen en aanvullen ervan, het voorstellen ervan ter goedkeuring van de inrichtende macht;
  2° het voorstellen van aanpassingen overeenkomstig artikel 1.5.1-5, § 1;
  3° het uitvoeren van een globale bezinning op de uitgaven die gedurende het jaar worden geëist, in het bijzonder die verband houden met culturele en sportieve activiteiten die deel uitmaken van het schoolproject;
  4° het bestuderen en voorstellen van een solidariteitsmechanisme tussen de leerlingen voor de betaling van de schoolkosten bedoeld in 3°;
  5° het onderzoeken en voorstellen van steun- en begeleidingsacties voor leerlingen die zijn ingeschreven op basis van het sociaaleconomische indexcijfer van hun oorspronkelijke basis- of lagere school;
  6° het uitbrengen van een advies over het sturingsplan overeenkomstig artikel 1.5.2-4, lid 4, en 1.5.2-5, § 3, lid 5, en over de voorgestelde wijziging van de doelstellingenovereenkomst overeenkomstig artikel 1.5.2-9, § 2, lid 1 en 6, en artikel 1.5.2-10, lid 4, door in dit verband nuttige voorstellen te doen;
  7° het debatteren over en een advies uitbrengen over het huishoudelijk reglement van de school en, in voorkomend geval, het amenderen en aanvullen ervan;
  8° het informeren van de ouders of de meerderjarige leerlingen over de decretale of reglementaire bepalingen die van toepassing zijn inzake de kosteloosheid van de toegang tot onderwijs en erop toezien dat deze correct worden toegepast binnen de school;
  9° het ontvangen van duidelijke en transparante informatie van de inrichtende macht over de, rechtstreeks on onrechtstreeks, ontvangen of verzamelde middelen met betrekking tot de kosteloosheid van de toegang, en het gebruik ervan;
  [1 10° om elk jaar, voor scholen voor gewoon onderwijs, een globaal onderzoek te voeren over het inclusieve karakter van de school. Bij deze gelegenheid nodigt de participatieraad de ouders van leerlingen uit voor wie de pool zorgt voor volledige permanente integratie of redelijke aanpassingen en kan een vertegenwoordiger van de territoriale pool horen;
   11° voor scholen voor gewoon onderwijs op de hoogte worden gebracht bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst tussen de school en haar territoriale pool, in het bijzonder over de nadere regels voor informatie en samenwerking met leerlingen en ouders van leerlingen met wie de pool werkt;
   12° voor de scholen voor gewoon onderwijs een advies uitbrengen over de samenwerking van de school met de territoriale pool, vóór de tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie van de bijlage bedoeld in artikel 6.2.4-1 . Bij deze gelegenheid hoort de participatieraad een vertegenwoordiger van de territoriale pool en nodigt de ouders uit van leerlingen voor wie de pool zorgt voor de uitvoering van volledige permanente integratie of redelijke aanpassingen. Dit advies wordt aan de bevoegde territoriale pool meegedeeld;]1
  [2 13° de mener annuellement, pour les écoles concernées par la mise en oeuvre du Tronc commun, une réflexion globale sur les modalités pratiques de la différenciation des apprentissages et de l'accompagnement personnalisé, en cohérence avec les éléments énoncés dans le contrat d'objectifs de l'école conformément à l'article 1.5.2-3, § 1er, 6°;]2
  [3 14° jaarlijks informatie ontvangen, in het geval van secundaire scholen, over de oprichting van een nieuw aanbod van opties en over de sluiting van opties georganiseerd binnen de school.]3
  ----------
  (1)<DFG 2021-06-17/29, art. 18, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2022-07-20/24, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (3)<DFG 2023-06-22/15, art. 52, 029; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.5.3-2.§ 1. De participatieraad omvat van rechtswege leden, verkozen leden en leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen.
  De van rechtswege leden zijn de directeur en afgevaardigden aangesteld door de inrichtende macht.
  Verkozen leden zijn:
  1° de vertegenwoordigers van leerkrachten, het opvoedende, psychologische, sociale en paramedische hulppersoneel;
  2° [1 vertegenwoordigers van de ouders, met inbegrip van de ouders waarvan de kinderen in het gespecialiseerd onderwijs zijn ingeschreven en die het voorwerp uitmaken van een integratieproject in het gewoon onderwijs;]1
  3° studentenvertegenwoordigers, onverminderd paragraaf 4;
  4° een vertegenwoordiger van het werkliedenpersoneel en het administratief personeel, waar hij verbonden is aan de school.
  De leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen, worden aangesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
  Elk lid van de participatieraad kan worden vervangen door een aangewezen of verkozen plaatsvervanger volgens dezelfde nadere regels als het werkende lid.
  Het aantal vertegenwoordigers bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3°, is voor elke categorie identiek.
  Dit aantal wordt vastgesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde. Het kan niet minder dan drie en niet meer dan zes zijn.
  Noch de afgevaardigden van de inrichtende macht, noch de leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen, mogen het aantal overschrijden dat is toegewezen aan elk van de categorieën bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3°.
  Wanneer echter gebruik wordt gemaakt van de afwijking bedoeld in artikel 1.5.3-1, § 1, lid 2, mag de afvaardiging van de inrichtende macht een groter aantal bevatten dan dat is toegekend aan elk van de categorieën bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3° zodat het aantal afgevaardigden van de inrichtende macht die geen directeur zijn, met één eenheid hoger is dan het aantal directeurs.
  § 2. De vertegenwoordigers van het personeel bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1°, omvatten:
  1° in het officiële onderwijs, afgevaardigden verkozen uit hun midden en bij geheime stemming door alle leden van het betrokken personeel, die vast benoemd of tijdelijk aangewezen voor een volledig schooljaar zijn;
  2° in het vrij onderwijs,
  a) drie afgevaardigden, die personeelsleden van de school voor een volledig schooljaar zijn, benoemd door de representatieve vakverenigingen in evenredigheid met het resultaat van de sociale verkiezingen in de school, dat wil zeggen ondernemingsraden of, bij gebreke daaraan, het comité voor de bescherming op het werk, of bij gebreke hieraan, in de plaatselijke overleginstanties;
  b) een maximum van drie afgevaardigden verkozen uit hun midden en bij geheime stemming door de alle relevante personeelsleden die in vast verband aangeworven of tijdelijk aangeworven voor een volledig schooljaar zijn.
  De vertegenwoordigers bedoeld in lid 1, 2°, mogen niet deel uitmaken van de Raad van bestuur of de algemene vergadering van de inrichtende macht. De Regering kan een afwijking van deze bepaling toestaan wanneer alle personeelsleden van rechtswege lid zijn van de inrichtende macht.
  De vertegenwoordigers bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1° ° en 4°, moeten verplicht minstens een halftijdse opdracht hebben in de school.
  § 3. De vertegenwoordigers van de leerlingen worden in hun midden verkozen, nadat de kandidaten opgeroepen werden, hetzij door alle leerlingen van de school, hetzij door alle leerlingen van het secundair niveau van de school, hetzij door alle leerlingen van de derde en de vierde Raad van het secundair onderwijs.
  Het mandaat mag noch nadelen noch voordelen meebrengen voor degene die het uitoefent.
  De keuze tussen de drie modaliteiten bepaald in lid 1, valt onder de bevoegdheid van de inrichtende macht die haar ook kan afvaardigen.
  § 4. In het basisonderwijs kan de inrichtende macht, op voorstel van ten minste twee derde van de leden van de participatieraad, beslissen de participatieraad open te stellen voor afgevaardigden van de leerlingen, hetzij permanent, hetzij tijdelijk.
  § 5. Indien er binnen de school een oudervereniging bestaat die lid is van een van de verenigingen die de ouders vertegenwoordigen en van verenigingen van ouders van leerlingen bedoeld in artikel 1.6.6-1, wordt de verkiezingsorganisatie voor de vertegenwoordigers van de ouders geregeld door deze organisatie.
  Anders wordt de eerste algemene vergadering van de ouders gehouden op initiatief van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
  In het ene zowel als in het andere geval verkiest de algemene vergadering van de ouders haar vertegenwoordigers bij middel van een geheime stemming. De samenroeping en de notulen van elke algemene vergadering worden aan alle ouders meegedeeld. Alle ouders aanwezig tijdens de algemene vergadering kunnen deelnemen aan de stemming en zich zonder andere voorwaarden kandidaat stellen.
  De vertegenwoordigers van de ouders bedoeld in paragraaf 1, lid 3, kunnen deel uitmaken noch van de Raad van bestuur, noch van de algemene vergadering van de inrichtende macht, noch lid zijn van het personeel van de inrichting. De Regering kan een afwijking toestaan op deze beschikking wanneer alle ouders leden van rechtswege zijn van de inrichtende macht.
  § 6. Het werklieden- en administratief personeel verkiest zijn vertegenwoordiger.
  § 7. De verkozen leden die de leerkrachten vertegenwoordigen en de leden die het sociaal, cultureel en economisch milieu vertegenwoordigen, oefenen een vernieuwbaar mandaat van vier jaar uit.
  De verkozen leden die de ouders en de leerlingen vertegenwoordigen, oefenen een vernieuwbaar mandaat van twee jaar uit.
  Elk lid dat niet meer aan de voorwaarden voor verkiesbaarheid voldoet, wordt vervangen overeenkomstig de nadere regels bepaald door het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 1.5.3-3, § 3.
  Wanneer voor een bepaalde categorie het aantal kandidaten het aantal te begeven posten niet overschrijdt, dan zijn de kandidaten ambtshalve verkozen.
  § 8. De participatieraad mag leden coöpteren die een adviserende stem hebben. Deze laatsten mogen niet hoger zijn in aantal dan dat toegekend aan elk van de categorieën bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1°, 2°, 3°.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 20, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.5.3-3. § 1. De participatieraad komt ten minste vier keer per jaar samen. Hij moet samengeroepen worden met een vraag van ten minste de helft van zijn leden, gericht aan de voorzitter.
  De vertegenwoordigers van de verschillende categorieën van de participatieraad moeten vergaderingen organiseren van hun mandanten, teneinde de problemen die worden opgeworpen tijdens de participatieraad te bespreken.
  De inrichtende macht of haar afgevaardigde wijst de voorzitter aan van de participatieraad.
  § 2. De participatieraad streeft ernaar zijn adviezen bij consensus te geven.
  Bij gebreke daaraan, wordt in het officieel onderwijs het advies uitgebracht met een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden, voor zover de meerderheid voorhanden is:
  1° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 2;
  2° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3 en 4, waarbij de onthoudingen niet geldig zijn bij de telling van de stemmen.
  Bij gebreke daaraan, wordt in het vrij onderwijs het advies uitgebracht met een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden, voor zover de meerderheid voorhanden is:
  1° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 2;
  2° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3, 2°, 3° en 4°, en lid 5;
  3° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 2, lid 1, 2°, waarbij de onthoudingen niet geldig zijn bij de telling van de stemmen.
  Wordt er geen consensus bereikt, kan elke categorie bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1 een minderheidsnota indienen.
  § 3. De participatieraad bepaalt zijn huishoudelijk reglement en legt het ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.

Afdeling II. - Afgevaardigden van leerlingen
Art. 1.5.3-4. De afgevaardigden van de leerlingen worden verkozen in het vijfde en zesde jaar van de lagere school, alsook in het secundair onderwijs.
  In het type 2 van het gespecialiseerd basisonderwijs en in vorm 1 van het gespecialiseerd secundair onderwijs alsook in het gespecialiseerd onderwijs voor leerlingen met meerdere handicaps, voor leerlingen met autisme, voor afatische of dysfatische leerlingen of voor leerlingen met een ernstige lichamelijke handicap, is het de directeur of de inrichtende macht die een klasafgevaardigde moet aanstellen uit de leerlingen van de betrokken klassen.

Art. 1.5.3-5. De inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalt de verkiezingsmodaliteiten van afgevaardigden van leerlingen en erkent het bestaan van leerlingenraden.
  De bepalingen bedoeld in lid 1 voorzien inzonderheid in een verkiezing van de afgevaardigden van leerlingen en hun plaatsvervangers door hun medeleerlingen, bij het begin van elk schooljaar, binnen elke klas.

Art. 1.5.3-6. § 1. Er bestaat een leerlingenraad voor leerlingenvertegenwoordigers:
  1° uit het vijfde en zesde jaar van de lagere school;
  2° uit de lagere Raad van het secundair onderwijs;
  3° uit de hogere Raad van het secundair onderwijs.
  De leerlingenraad is een praatgroep waar problemen in verband met de school of met bepaalde klassen worden behandeld.
  Deze Raad heeft als taak vragen, verzoeken, advies en voorstellen van leerlingen over het leven op school te centraliseren en door te geven aan de participatieraad, de directeur en de inrichtende macht. Hij heeft ook als taak de leerlingen uit de verschillende klassen te informeren over de antwoorden van de participatieraad, de directeur en de inrichtende macht.
  § 2. Elke leerlingenraad stelt zijn eigen huishoudelijk reglement op. Hij komt minstens zes keer per jaar samen.
  § 3. Alle leerlingenraden komen minstens één keer per jaar samen om prioritaire vragen te bespreken en, in voorkomend geval, de afgevaardigden van leerlingen te verkiezen die zetelen in de participatieraad.

Art. 1.5.3-7. Voor elke categorie bedoeld in artikel 1.5.3-6, § 1, lid 1, worden minstens twee leden van het pedagogisch team aangesteld als begeleiders van het "Leerlingenraad"-project.
  Zij zijn, als deskundige, aanwezig op de vergaderingen van de leerlingenraad van de studiejaren waarin ze actief zijn.

Art. 1.5.3-8. In afwijking van de bepalingen van artikel 1.5.3-4 tot 1.5.3-7, wanneer het aantal leerlingen uit het vijfde en zesde jaar van de lagere school dat is ingeschreven in de school of in de vestiging minder bedraagt dan 15, organiseert de inrichtende macht of haar afgevaardigde de deelname van de leerlingen volgens de nadere regels aangepast aan dit lager aantal leerlingen.

Art. 1.5.3-9. De opleiding tot leerlingenafgevaardigde of tot bemiddelaar voor medeleerlingen is bedoeld om een positieve dynamiek te creëren en democratische praktijken binnen de school te implementeren.

Art. 1.5.3-10. § 1. De Regering bepaalt de selectiecriteria voor aanbieders van opleidingen en bepaalt de lijst met aanbieders die gesubsidieerd kunnen zijn, met name op basis van hun expertise en een evenwichtige verdeling ervan.
  § 2. Zoals na een oproeping voor kandidaten selecteert zij op voorstel van de Commissie bedoeld in paragraaf 3, die scholen waarvan vertegenwoordigers worden toegelaten tot de opleiding bedoeld in artikel 1.5.3-9, met aandacht voor een juiste verdeling tussen de netwerken en met voorrang voor scholen die nog niet hebben deelgenomen aan deze opleiding.
  Zij bepaalt de selectiecriteria voor de kandidaturen van scholen.
  § 3. Er wordt een Selectiecommissie opgericht voor de kandidaturen bedoeld in paragraaf 2.
  Deze wordt samengesteld, met inachtneming van een evenwicht tussen de karakters, uit zeven vertegenwoordigers voorgesteld door de federaties van inrichtende machten, één vertegenwoordiger voorgesteld door Wallonie-Bruxelles Enseignement, alsook uit de directeur-generaal van verplicht onderwijs -of zijn afgevaardigde, die de Commissie voorzit.
  De Regering stelt de leden aan en bepaalt de werkingsmodaliteiten.
  Het secretariaat van de Commissie wordt verzorgd door de diensten van de Regering.

Afdeling III. - Ouderverenigingen
Art. 1.5.3-11. Er kan een oudervereniging worden opgericht door de ouders van een kleuterschool, een lagere school, een basisschool of een secundaire school.
  De oudervereniging groepeert uitsluitend ouders van regelmatig ingeschreven leerlingen.

Art. 1.5.3-12. De oudervereniging past binnen het kader van het pedagogisch project van de school.
  Ze heeft als opdracht de betrekkingen tussen de ouders van leerlingen en het geheel van de onderwijsgemeenschap te vergemakkelijken, in het belang van alle leerlingen, hun succes en hun ontwikkeling met inachtneming van de rechten en plichten van iedereen.
  De oudervereniging organiseert een passieve en actieve wacht om alle ouders van leerlingen zo objectief mogelijk te informeren

Art. 1.5.3-13.§ 1. Bij gebrek aan initiatief van de ouders van een school, organiseert de inrichtende macht of haar afgevaardigde elk jaar vóór 1 november een eerste algemene vergadering van ouders met het oog op de oprichting van de oudervereniging in functie van de verplichtende regels die eigen zijn aan de school of volgens de bestaande praktijken. De samenwerking van de participatieraad en de vereniging die de ouders van leerlingen vertegenwoordigt en ouderverenigingen zal worden vereist in het kader van deze benaderingswijze.
  § 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde roept ten minste één keer per jaar een algemene vergadering van ouders van de schoolinrichting bijeen. Deze vergadering zal vóór 1 november georganiseerd moeten worden. Tijdens deze vergadering zullen in het bijzonder de rol en de werking van de participatieraad en de rol van de oudervereniging aan bod komen.
  Deze algemene vereniging van ouders kan worden kan gelijkgesteld worden met de algemene vergadering van ouders die ten doel heeft de vertegenwoordigers van de ouders binnen de participatieraad te verkiezen, zoals bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 5.
  § 3. Elke ouder van een minderjarige of meerjarige leerling, is van rechtswege lid van de oudervereniging van de school waar de leerling regelmatig ingeschreven is. [1 Ouders wier kinderen zijn ingeschreven in het gespecialiseerd onderwijs en die het voorwerp uitmaken van een integratieproject in het gewoon onderwijs, zijn ook ambtshalve lid van de oudervereniging van de betrokken school voor gewoon onderwijs.]1
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 21, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.5.3-14. § 1. Het comité van de oudervereniging vertegenwoordigt de oudervereniging tussen twee algemene vergaderingen van ouders. Het is samengesteld uit minstens drie leden, verkozen bij geheime stemming voor een hernieuwbare periode van maximaal twee jaar, uit en door de ouders van leerlingen die lid zijn van de oudervereniging en die in algemene vergadering bijeenkomen. Het comité bepaalt zijn huishoudelijk reglement tijdens zijn eerste vergadering.
  Om de onafhankelijkheid van de debatten binnen het comité te garanderen, mogen geen enkel van de volgende personen lid zijn van het comité:
  1° de leden van de inrichtende macht;
  2° de leden van de directie;
  3° de leden van het opvoedkundig personeel;
  4° alle andere personeelsleden.
  Er kan worden afgeweken van lid 2, 1° wanneer alle ouders leden van rechtswege zijn van de inrichtende macht.
  De ouders die verkozen worden binnen de participatieraad kunnen deel uitmaken van het comité voor de oudervereniging.
  § 2. Het comité van de oudervereniging heeft de volgende opdrachten:
  1° ten minste één keer per jaar, samen met de directie van de school, een algemene vergadering van ouders organiseren;
  2° vergaderingen van ouders organiseren om inzonderheid de vragen gesteld door de participatieraad te bespreken;
  3° informatie verspreiden tussen de ouders van leerlingen van de school en hun mogelijke representatieve organen;
  4° de ouders van de leerlingen van de school aanzetten om actief deel te nemen zodat ze volledig een actieve en verantwoordelijke rol kunnen spelen binnen de school van hun kinderen;
  5° op eigen initiatief adviezen en/of voorstellen geven aan de betrokken spelers.
  § 3. Wordt geacht aftredend te zijn het lid van het comité of de vertegenwoordiger dat/die geen kind meer heeft dat regelmatig ingeschreven is in de school. Elk aftredend lid van het comité wordt vervangen op de volgende algemene vergadering overeenkomstig paragraaf 1.
  § 4. Opdat de oudervereniging erkend zou worden tot lid van een representatieve organisatie van ouders van leerlingen bedoeld in artikel 166-1, moeten haar statuten of werkingsregels overeenstemmen met dit Wetboek en met de statuten van de betrokken gemeenschapsorganisatie.
  § 5. De oudervereniging die in algemene vergadering bijeenkomt, verkiest ook, indien nodig, voor twee jaar een vertegenwoordiger die belast wordt met de betrekkingen met de betrokken representatieve organisatie van ouders van leerlingen, en een plaatsvervanger. Het comité heeft als opdracht de representatieve organisatie waartoe het behoort, te informeren over deze aanstelling.

Art. 1.5.3-15.§ 1. De inrichtende macht zorgt voor de terbeschikkingstelling van de infrastructuur en het materiaal aan de oudervereniging die vereist zijn voor de uitvoering van haar opdrachten zonder de goede werking van de school te benadelen en volgens de nadere regels afgesproken tussen het comité van de oudervereniging en de inrichtende macht of haar afgevaardigde, inzonderheid inzake de overeenkomst en de verzekering wat betreft de bezetting van lokalen.
  § 2. Het comité van de oudervereniging moet zich bekend kunnen maken aan alle ouders van leerlingen van de school. Daartoe zullen de persoonsgegevens van de leden van het comité bij het begin van het schooljaar door de directeur aan alle ouders meegedeeld worden.
  In elke school zal de oudervereniging over een aanplakbord kunnen beschikken, in een plaats die gemakkelijk toegankelijk is voor de ouders met eventueel de namen en persoonsgegevens van de leden van het comité voor de oudervereniging.
  § 3. De Regering, de diensten van de Regering en de inrichtende machten zullen de omzendbrieven en richtlijnen in verband met de ouderverenigingen duidelijk identificeren.
  Het comité van de oudervereniging heeft toegang tot deze documenten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn opdrachten onder dezelfde voorwaarden als de andere partners van de onderwijsgemeenschap. De inrichtende macht of haar vertegenwoordiger binnen de school wordt verzocht deze documenten tijdig te bezorgen.
  § 4. De inrichtende macht of haar afgevaardigde zullen zorgen voor de verspreiding van documenten van de oudervereniging die duidelijk geïdentificeerd moeten worden als documenten uitgaande van de oudervereniging.
  De nadere regels voor deze verspreiding zullen worden bepaald in overleg met de inrichtende macht of haar afgevaardigde en het comité van de oudervereniging.
  Elke beslissing tot weigering van verspreiding van documenten uitgaande van de oudervereniging die genomen wordt door de inrichtende macht moet gemotiveerd worden tegenover de oudervereniging.
  De inhoud van de documenten verspreid door de oudervereniging moet inzonderheid de bepalingen betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer naleven en moet elke politieke propaganda [1 ...]1, elke handelsactiviteit of elk gedrag behorende tot de oneerlijke concurrentie tussen de scholen verbieden overeenkomstig artikel 1.7.3-3. In de betrokken scholen moet zij de verplichtingen die verband houden met de neutraliteit bepaald onder Titel 7, Hoofdstuk 4, van dit Wetboek respecteren.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 22, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

TITEL VI. - Beheer van het onderwijssysteem
HOOFDSTUK I. - Sturing van het onderwijssysteem
Afdeling I. - Sturingscommissie
Art. 1.6.1-1. Er wordt een Sturingscommissie opgericht voor het basis- en secundair onderwijs.
  De opdrachten, de werking en de samenstelling van de Sturingscommissie worden bepaald door het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap.

Afdeling II. - De cel voor coördinatiebemiddeling
Art. 1.6.1-2.§ 1. Binnen het Ministerie wordt een cel voor coördinatiebemiddeling opgericht die bestaat uit:
  1° de ambtenaar-generaal belast met de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde;
  2° de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst of zijn afgevaardigde;
  3° de coördinerende afgevaardigde.
  De cel voor coördinatiebemiddeling:
  1° voert de coördinatie tussen de algemene inspectiedienst en de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra, alsook de coördinatie tussen beide hiervoor genoemde algemene diensten en de diensten en directies binnen de algemene directie voor begeleiding van het onderwijssysteem;
  2° oefent de opdrachten uit die aan haar werden toevertrouwd met het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst;
  3° oefent de opdrachten uit die aan haar werden toevertrouwd met het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
  4° oefent elke andere taak uit die aan haar werden toevertrouwd door de Regering.
  § 2. De cel voor coördinatiebemiddeling stelt haar eigen huishoudelijk reglement op. Dit wordt goedgekeurd door de Regering. Het stelt ten minste dat:
  1° de ambtenaar belast met de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde optreedt als voorzitter en de agenda bepaalt;
  2° de cel voor coördinatiebemiddeling komt minstens één keer per maand samen, behalve tijdens de maanden juli en augustus, en bepaalt de andere regels voor spoedoverleg, inzonderheid in geval van [1 ...]1 onderzoeks en [1 van de specifieke controle-opdrachten]1;
  3° de beslissingen worden genomen met naleving van de consensusregeling;
  4° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 2°, zetelt de coördinerende afgevaardigde van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra of zijn afgevaardigde als waarnemer;
  5° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 3°, zetelt de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst of zijn afgevaardigde als waarnemer;
  6° als de cel voor coördinatiebemiddeling een taak die verband houdt met de artikelen 4, § 2 en 5 [2 1°, 2° en 3°]2, 5, § 2, 3, en 8, 6, § 1 en 4, en 7, § 2 en 5, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst, nodigt ze de directeur van de directie voor educatieve standaards en evaluaties alsook de ambtenaar-generaal belast met de algemene dienst voor analyses en prospecties uit om te zetelen als waarnemers;
  7° als de cel voor coördinatiebemiddeling een taak die verband houdt met artikel 5, § 1, 5 en 7, § 1, 4, van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, nodigt ze de directeur van de directie voor educatieve standaards en evaluaties alsook de ambtenaar-generaal belast met de algemene dienst voor analyses en prospecties uit om te zetelen als waarnemers.
  [2 8° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert die verband houdt met artikel 4, § 5, 4° van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene inspectiedienst, nodigt zij de ambtenaar-generaal belast met de Algemene dienst voor educatieve digitalisering of zijn afgevaardigde uit, die als waarnemer zetelt.]2
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 23, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2024-04-18/34, art. 109, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>

HOOFDSTUK II. - Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern en programmacommissies
Afdeling I. - Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern
Art. 1.6.2-1.§ 1. Er wordt een commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern opgericht.
  § 2. Wat de referentiesystemen betreft, zorgt de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern:
  1° voor de goede toepassing van het handvest van de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.4.4-1, § 3, inzonderheid de naleving van de verwachte kwaliteiten en de studierichtingen bepaald door deze laatste;
  2° voor de coherentie van de referentiesystemen onder elkaar, tegelijkertijd verticaal (tussen jaren en niveaus) en horizontaal (tussen domeinen en vakken);
  3° ervoor dat de leerinhouden en de verwachte competenties die de beheersingsniveaus bepalen, voor elk domein en vak worden bepaald;
  4° ervoor zorgen dat de transversale en interdisciplinaire benaderingen van de gemeenschappelijke kern, effectief door de werkgroepen worden behandeld;
  5° voor het realisme, de leesbaarheid, de precisie en de begrijpelijkheid van de referentiesystemen voor de verschillende gebruikers en de motivering van de gemaakte keuzes;
  6° voor de instelling van de leescomités in verband met elke werkgroep voor de uitwerking van de referentiesystemen;
  7° voor de naleving van de vrijheid van de inrichtende machten inzake pedagogische methodes bedoeld in artikel 1.5.1-1.
  De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern oefent een arbitragerol uit voor mogelijke geschillen binnen de werkgroepen of onder hen.
  Wanneer de werkgroepen belast met het opstellen van voorstellen van referentiesystemen na hun werkzaamheden deze voorstellen voor referentiesystemen overmaken aan de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern, kan de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern die wijzigingen aanbrengen die zij noodzakelijk acht alvorens de voorstellen voor referentiesystemen door te sturen naar de Regering samen met haar advies erover. De commissie voor referentiesystemen motiveert in haar advies de aan de oorspronkelijke voorstellen van de werkgroepen aangebrachte wijzigingen.
  De voorzitter van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern brengt aan het Parlement verslag uit over de voortgang van de werken van de werkgroepen als het Parlement hierom vraagt.
  [1 Wanneer het Comité van toezicht op de referentiesystemen bedoeld in artikel 2.6.1-2, § 1, in zijn jaarverslag voorstellen doet tot wijziging van een of meer referentiesystemen, kan de Regering, ook op basis van het advies van de Sturingscommissie bedoeld in artikel 1.6.1-1, en indien het dit relevant acht, de Commissie voor referentiesystemen en programma's opdragen aanpassingen aan de referentiesystemen aangenomen overeenkomstig artikel 1.4.4-1, § 1, voor te stellen, vergezeld van een met redenen omkleed advies.". Als de Commissie voor referentiesystemen en programma's aanpassingen voorstelt die afwijken van het oorspronkelijke voorstel, geeft zij in haar advies ook de redenen daarvoor.
   De gewijzigde referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern worden aangenomen overeenkomstig de procedure van artikel 1.4.4-1, § 1.]1
  § 3. Wat de programma's betreft, controleert de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern of de studieprogramma's het mogelijk maken de verwachte competenties te halen zoals bepaald in de referentiesystemen voor initiële competenties en de gemeenschappelijke kern bedoeld in Titel 4, Hoofdstuk 2.
  Ze controleert, voor het gespecialiseerd onderwijs van vorm 4, of de studieprogramma's het voor leerlingen met specifieke behoeften mogelijk maken op een optimale manier te evolueren.
  De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern oefent geen controle uit op de pedagogische methoden.
  ----------
  (1)<DFG 2024-04-18/23, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 17-05-2024>

Art. 1.6.2-2.De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern wordt voorgezeten door de administrateur-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijs of een persoon aangesteld door hem.
  Ze is als volgt samengesteld:
  1° een vertegenwoordiger van de Minister;
  2° twee vertegenwoordigers van de Algemene Inspectiedienst in de persoon van de inspecteur-generaal van het basisonderwijs en van de inspecteur-generaal van het secundair onderwijs;
  3° twee leden van de algemene directie van de sturing van het onderwijssysteem, die ook lid zijn van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1;
  4° zeven vertegenwoordigers van de inrichtende machten waaronder:
  a) drie vertegenwoordigers van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 3° ;
  b) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 4° ;
  c) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 1° ;
  d) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 2° ;
  e) één vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles - Enseignement;
  5° vijf deskundigen afkomstig uit inrichtingen van het hoger onderwijs met een ervaring of een bekwaamheid inzake schoolcurricula of in één van de domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3, 1° tot 5°.
  De leden bedoeld in lid 2, 5°, worden aangesteld op voorstel van de Minister.
  De leden van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern worden aangesteld op voorstel van de Regering. Met uitzondering van de deskundigen, wordt voor elk werkend lid ook een plaatsvervangend lid aangesteld.
  [1 De leden bedoeld in het tweede lid, 4° en 5°, krijgen hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering.]1
  De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern mag haar werkzaamheden organiseren door specifieke werkgroepen op te richten.
  ----------
  (1)<DFG 2019-12-18/15, art. 57, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1.6.2-3. De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern legt haar eigen werkingsregels vast, met inachtneming van de nadere regels opgesteld door de Regering en onverminderd artikel 1.4.4-2.
  De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern mag op eigen initiatief leescomités instellen.
  Wanneer de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern advies uitbrengt over een programma, neemt ze beslissingen met een tweederdemeerderheid. De leden bedoeld in artikel 1.6.2-2, lid 2, 4°, nemen niet deel aan deze besluitvorming. Ze mogen wel, indien ze dat wensen, worden gehoord als adviseurs.

Afdeling II. - Programmacommissies
Art. 1.6.2-4. Er wordt een programmacommissie opgericht voor de overgangsafdeling van de hogere Raad van het gewoon secundair onderwijs, een programmacommissie voor de kwalificatieafdeling van de hogere Raad van het gewoon secundair onderwijs en een programmacommissie voor het gespecialiseerd onderwijs.
  De programmacommissies controleren of de studieprogramma's van die aard zijn dat ze het mogelijk maken de verwachte competenties zoals vastgelegd in de respectieve referentiesystemen te halen.
  De programmacommissies oefenen geen controle uit op de pedagogische methodes.

Art. 1.6.2-5. Elke programmacommissie omvat:
  1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;
  2° twee vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
  3° een afgevaardigde van het Algemeen Bestuur Onderwijs, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal onderwijs die de commissie voorzit.
  De mandaten hebben een duur van vier jaar. Ze zijn hernieuwbaar.

Art. 1.6.2-6. Elke programmacommissie legt haar eigen werkingsregels vast, met inachtneming van de nadere regels vastgelegd door de Regering. De adviezen van de programmacommissies worden aangenomen met een tweederdemeerderheid.

HOOFDSTUK III. - Externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd
Afdeling I. - Definities en doelstellingen
Art. 1.6.3-1.[1 ...]1
  De scholen worden ertoe gehouden hun leerlingen te onderwerpen aan de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift en die hen betreffen.
  ----------
  (1)<DFG 2022-07-20/24, art. 26, 015; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 1.6.3-2. De externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift hebben betrekking op de beheersing van de kennis, knowhow en competenties zoals bepaald in de artikelen 1.4.2-2, 1.4.3-1 en 1.4.3-2.

Art. 1.6.3-3. De externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift geven informatie over het bevorderingsniveau van de leerlingen waarbij minstens één van de volgende doelstellingen wordt nagestreefd:
  1° het mogelijk maken voor elk pedagogisch team om de doeltreffendheid van zijn acties te waarderen door de verworven kennis van zijn leerlingen vast te stellen ten aanzien van de verwachte jaarlijkse competenties en door de resultaten van haar leerlingen te situeren ten aanzien van de globale resultaten van de leerlingen van alle scholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en, in voorkomend geval, op vraag van de inrichtende macht bij de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst ten aanzien van de resultaten geleverd door de sociaaleconomische index in kwartiel;
  2° het mogelijk maken om ook de doeltreffendheid van deze actie te waarderen op het niveau van elke zone;
  3° de overheden en het geheel van actoren in te lichten over de verworven kennis van de leerlingen van een studiejaar of van een bepaalde leeftijd die naar het geheel van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen gaan;
  4° de overheden en het geheel van de actoren in te lichten over de evolutie van de verworven kennis van een groep leerlingen op verschillende ogenblikken van het studieprogramma.

Art. 1.6.3-4. Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 1.6.3-14, § 1, lid 5, worden de resultaten van de leerlingen en van de schoolinrichtingen voor de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, anoniem gehouden behalve voor de betrokken school, de steun- en begeleidingsdiensten en de algemene sturingsdienst voor scholen en de PMS-centra, onverminderd de hierna vermelde bepalingen bedoeld in artikel 1.6.3-15, § 2.
  Het is verboden dit te vermelden, inzonderheid voor doeleinden inzake reclame of concurrentie tussen scholen.
  De resultaten behaald bij de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, mogen geen aanleiding geven tot een rangschikking van leerlingen of scholen, behalve voor de behoeften die het resultaat zijn van de toepassing voor de diensten van de Regering van de decretale of reglementaire bepalingen.
  De leden van de algemene inspectiedienst, de leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de ambtenaren van het Algemeen Bestuur Onderwijs, de leden van de steun- en begeleidingscellen, de personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten kennen van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, zijn daartoe gehouden tot het beroepsgeheim. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
  De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3.

Afdeling II. - Organisatie
Art. 1.6.3-5.§ 1. [2 Wat de gemeenschappelijke Basis in artikel 1.2.1-5 betreft, bepaalt de regering elke vijf jaar, op voorstel van de Evaluatiecommissie ingesteld door artikel 1.6.4-1 en op advies van het Stuurcomité waarvan de opdrachten vermeld staan in artikel 3 van het decreet van 27 maart 2002 betreffende de begeleiding van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap, een vijfjarenplan met de kalender van alle externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, voor alle leerlingen van het derde en vijfde jaar van het basisonderwijs, met vermelding van:
   1. de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift die gaan over alle scholen en deze met een representatieve steekproefl ervan;
   2. de vakken of delen van vakken waarvan sprake, evenals de betrokken studiejaren of leeftijdsgroepen;
   3. de voor elke evaluatie toegekende duur voor afname en correctie;
   4. in voorkomend geval, de bedoelde types en vormen gespecialiseerd onderwijs.
   Het vijfjarenplan voorziet minimaal een jaarlijks evaluatie voor de leerlingen van het derde en vijfde jaar van het basisonderwijs.]2
  § 2. Wat betreft de hogere Raad van het secundair onderwijs bedoeld in artikel 1.2.1-6, stelt de Regering, om de drie jaar, op voorstel van de evaluatiecommissie ingericht door artikel 1.6.4-1, een driejarenplan vast met betrekking tot de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, dat de planning bevat van alle externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift en die op dat gebied georganiseerd worden en maakt een onderscheid tussen:
  1° externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, die betrekking hebben op alle scholen en op een representatieve steekproef;
  2° de bedoelde domeinen van bekwaamheden alsook de betrokken studiejaren of leeftijdscategorieën;
  3° in voorkomend geval de bedoelde types en vormen van gespecialiseerd onderwijs.
  Het driejarenplan van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, houdt rekening met de volgende prioritaire assen:
  1° elk jaar wordt minstens één externe evaluatieproef georganiseerd die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift;
  2° één externe evaluatieproef die betrekking heeft op de beheersing van het lezen wordt minstens één keer tijdens de driejaarlijkse cyclus georganiseerd.
  Wat betreft de moderne talen worden de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, georganiseerd volgens de volgende nadere regels:
  1° om de drie jaar wordt een externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, georganiseerd [1 ...]1 over de eerste moderne taal;
  2° na advies van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1, kan de Regering beslissen om een of meer bijkomende externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift te organiseren over de beheersing van de tweede moderne taal en, in voorkomend geval, de derde gestudeerde moderne taal;
  3° in het kader van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift bedoeld in het eerste lid, zijn specifieke proeven bedoeld voor leerlingen die taalbadonderwijs volgens zoals bedoeld in Titel 8, Hoofdstuk 3, van dit Boek.
  § 3. De leerlingen worden onderworpen aan externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift zoals bedoeld in paragraaf 1 en 2 [1 ...]1, tussen 1 en 31 oktober van hetzelfde schooljaar.
  Alle betrokken leerlingen worden [1 gedurende dezelfde periode]1 onderworpen aan de evaluaties bedoeld in lid 1.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 24, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2022-07-20/24, art. 27, 015; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 1.6.3-6.§ 1. Voor het ontwerpen van elke externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, [1 de regering stelt een werkgroep in die haar opdrachten uitvoert onder coördinatie van de evaluatiecommissie, bedoeld in artikel 1.6.4-1. Deze wordt als volgt samengesteld]1:
  1° de voorzitter van de evaluatiecommissie of zijn afgevaardigde, die de werkgroep voorzit;
  2° een universitair of interuniversitair onderzoeksteam;
  3° vier leden van de algemene inspectiedienst aangewezen door de Regering op voorstel van de administrateur-generaal van het Onderwijs;
  4° zes leerkrachten die zorgen voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht tijdens het studiejaar waarop de evaluatie betrekking heeft, aangewezen door de Regering op voorstel, wat betreft het gesubsidieerd onderwijs, van de federaties van inrichtende machten en na toestemming van hun inrichtende macht en, wat betreft het georganiseerd onderwijs, van Wallonie-Bruxelles Enseignement;
  5° een of meer leden van de steun- en begeleidingscellen aangewezen door de Regering op voorstel van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waaronder ze vallen.
  Wat betreft het lager onderwijs worden de leerkrachten bedoeld in lid 1, 4°, als volgt verdeeld: drie leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het gesubsidieerd officieel onderwijs zorgen, twee leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vrij onderwijs zorgen en één leerkracht die voor zijn volledige of gedeeltelijke opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs zorgt.
  Wat betreft het secundair onderwijs worden de leerkrachten bedoeld in lid 1, 4°, als volgt verdeeld: één of twee leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het gesubsidieerd officieel onderwijs zorgen, drie leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vrij onderwijs zorgen en één of twee leerkrachten die voor zijn volledige of gedeeltelijke opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs zorgt.
  Deze leerkrachten zijn belast met een opdracht in de zin van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs.
  De Regering bepaalt de nadere regels voor de detachering van leerkrachten die deelnemen aan de werkgroepen belast met externe evaluaties die niet worden bekrachtig met een getuigschrift.
  Wat betreft het lager onderwijs worden de leden bedoeld in lid 1, 5°, als volgt verdeeld: drie leden uit de steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd officieel onderwijs, twee leden uit een steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en één lid uit de steun- en begeleidingscel van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
  Wat betreft het secundair onderwijs worden de leden bedoeld in lid 1, 5°, als volgt verdeeld: één of twee leden uit de steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd officieel onderwijs, drie leden uit een steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en één of twee leden uit de steun- en begeleidingscel van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
  Indien Wallonie-Bruxelles Enseignement of een federatie van inrichtende machten geen vertegenwoordiger(s) voorstelt die het moet voorstellen, wordt toch aangenomen dat de werkgroep correct is samengesteld.
  Het secretariaat van de werkgroep wordt verzekerd door een ambtenaar van het Algemeen Bestuur Onderwijs.
  § 2. De leerkrachten belast met een opdracht zoals bepaald in paragraaf 1 van dit artikel worden hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 25, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.6.3-7.Elke werkgroep, wat betreft de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast is, heeft als volgende opdrachten:
  1° de organisatie van de proef met het oog op de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift;
  2° het ontwerp van de informatie betreffende de voormelde proef;
  3° de omschrijving van de instructies voor het afnemen en verbeteren van de proef;
  4° het opstellen van een sociaal-culturele vragenlijst bestemd voor de leerling en van een vragenlijst betreffende de pedagogische praktijken bestemd voor de leerkracht;
  5° het opstellen [1 van sporen]1 die verband houden met de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.6.3-8. De leden van de werkgroepen en de universitaire onderzoeksteams alsook elke andere persoon die bij deze werkzaamheden betrokken is, zijn tot de striktste geheimhouding gehouden wat betreft de inhoud van de proeven, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

Art. 1.6.3-9. Het Algemeen Bestuur Onderwijs is belast met de organisatie van de proeven.

Art. 1.6.3-10. De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende het afnemen behoort tot de verantwoordelijkheid van de directeur van de school. Deze is gehouden tot geheimhouding gehouden wat betreft de inhoud van de proeven tot op het moment dat ze worden afgenomen.
  De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende de verbetering behoort tot de verantwoordelijkheid van elke inspecteur voor de scholen waar hij zijn opdrachten uitvoert.
  In dit kader zorgt hij ervoor een verdeling te organiseren van de protocollen die ingevuld worden door de leerlingen zodat een leerkracht de door de leerlingen waarvoor hij een opdracht heeft ingevulde protocollen niet moet verbeteren, noch, behoudens uitzonderlijke toestand, deze ingevuld door de leerlingen van een school waar hij zijn ambt uitoefent.
  Alle betrokken leerkrachten verbeteren de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift.
  Wanneer de leerkrachten aan de verbeteringen deelnemen, worden ze beschouwd als in dienstactiviteit te zijn.
  De scholen maken de resultaten van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift van hun leerlingen over aan het Algemeen Bestuur Onderwijs volgens de door hem bepaalde nadere regels.

Art. 1.6.3-11.§ 1. De werkgroep wordt belast met het analyseren en voorstellen van de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast werd.
  Deze voorstelling moet het mogelijk maken om zowel het niveau van beheersing van het geheel van de geëvalueerde kennis, knowhow en competenties te beoordelen als het niveau van beheersing van elke bekwaamheid, waarbij niet alleen het gemiddelde niveau maar ook de verspreiding van de resultaten onder de leerlingen en de scholen in aanmerking worden genomen.
  Met deze voorstelling kan ook het beheersingsniveau dat door de leerlingen wordt bereikt, worden beoordeeld door rekening te houden met de specifieke kenmerken van het schoolpubliek.
  Met deze voorstelling moet de bepaling bedoeld in artikel 1.6.3-14, § 1, lid 5 mogelijk worden.
  Deze voorstelling mag in geen enkel geval de identificatie van de leerlingen of van de scholen toelaten.
  § 2. De werkgroep wordt belast met het opstellen [1 van sporen]1 die verband houden met de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast werd.
  Dit document moet de pedagogisch teams helpen bij het analyseren van de antwoorden en geschriften van hun leerlingen tegenover onderdelen die deel uitmaken van de externe evaluatie die niet wordt bekrachtigd met een getuigschrift en bij het verbeteren van de beheersing van de geëvalueerde kennis, knowhow en competenties inzonderheid via de implementatie van activiteiten die het mogelijk maken de vastgestelde fouten te herstellen.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 27, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.6.3-12. De resultaten en analyse van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, worden door de voorzitters van de werkgroepen overgemaakt aan de voorzitter van de sturingscommissie.

Afdeling III. - Verwerking van resultaten
Art. 1.6.3-13. Het verslag en de analyse van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, worden door de voorzitter van de sturingscommissie overgemaakt aan de Regering.
  Op basis van de resultaten van elke externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, brengt de sturingscommissie advies uit aan de Regering met, in voorkomend geval, de aanbevelingen die deze resultaten zouden kunnen verbeteren.

Art. 1.6.3-14. § 1. Naast de resultaten van alle leerlingen samen alsook die van elk van hen, beschikt elke inrichtende macht en elke school over de globale resultaten van alle leerlingen van de Franse Gemeenschap die haar worden meegedeeld in de voorstelling bedoeld in artikel 1.6.3-11 door het Algemeen Bestuur Onderwijs en, in voorkomend geval, op vraag van de inrichtende macht bij de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, per sociaaleconomische index in kwartiel.
  De personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
  De mededeling van de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, wordt gevolgd door voorstellen in de vorm van pedagogische hulpmiddelen die ten doel hebben in te spelen op de vastgestelde moeilijkheden.
  Elke inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgt ervoor dat de resultaten geanalyseerd en verwerkt worden met, in voorkomend geval, de hulp van de steun- en begeleidingsdienst van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of van de federaties van de inrichtende machten naargelang het geval. Het verwerken van de resultaten bestaat inzonderheid in het ontwikkelen en invoeren van pedagogische of organisatorische strategieën die deze resultaten zouden kunnen verbeteren.
  Elke inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgt ervoor dat elke ouder toegang heeft tot de resultaten van het kind waarvoor hij verantwoordelijk is in vergelijking met de globale resultaten van alle leerlingen van de Franse Gemeenschap.
  § 2. De anonieme resultaten worden ook opgemaakt op het niveau van alle scholen van eenzelfde zone en overgemaakt aan de zoneraden.

Art. 1.6.3-15. § 1. Elke school stelt de resultaten van haar leerlingen ter beschikking van de leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de betrokken inspectiediensten en de betrokken steun- en begeleidingscel zodat deze, naast de globale resultaten van alle leerlingen van de Franse Gemeenschap, beschikken over alle resultaten van de leerlingen van elke school waar ze hun opdrachten uitoefenen.
  De leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de inspecteurs en adviseurs voor steun en begeleiding die de resultaten kennen van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, zijn daartoe tot het beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
  De betrokken inspectiediensten en de adviseurs voor steun en begeleiding zorgen ervoor dat deze resultaten geïntegreerd worden in hun eigen onderzoek in het kader van hun respectieve evaluatieopdrachten betreffende het studieniveau en het niveau van de begeleiding. Ze verlenen hulp aan scholen bij het analyseren en verwerken van de resultaten.
  § 2. Wat betreft de mededeling van de resultaten van de leerlingen van scholen die een voor een beschouwd worden, heeft de mededeling aan de steun- en begeleidingsdienst slechts betrekking op de scholen die behoren tot ofwel het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, ofwel een inrichtende macht aangesloten bij een federatie van inrichtende machten. In dit geval wordt de mededeling onderworpen aan de toestemming van de inrichtende macht. De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de inrichtende macht deze toestemming meedeelt.

Afdeling IV. - Maatregelen ter bescherming van de geheimhouding van de inhoud van externe evaluaties die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift
Art. 1.6.3-16. De leden van de diensten van de Regering en van de algemene inspectiedienst zijn gehouden aan het beroepsgeheim wat betreft de inhoud van de proeven voor externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd.
  Ambtenaren die alle of een deel van de inhoud van deze proeven vrijgeven voor dat deze proeven zijn voltooid door de leerlingen, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering, plegen een misdrijf. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

Art. 1.6.3-17. De directeur, de personeelsleden die werkzaam zijn in de scholen en, in voorkomend geval, het personeel met een vrijwilligerscontract dat prestaties levert in de scholen, zijn gebonden aan het beroepsgeheim wat betreft de inhoud van de externe proeven en alle informatie aan de hand waarvan deze toegankelijk zijn. Bij een inbreuk op deze geheimhoudingsplicht wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

Art. 1.6.3-18. Hij die, in strijd met de instructies en regels voor het afnemen van proeven, een verzegeld pakje met een of meer exemplaren van proeven opent voor gebruik ervan in het kader van deze proeven, wordt gestraft met dezelfde straffen als vastgelegd in artikel 460 van het Strafwetboek.
  Hij die alle of een deel van de inhoud van de proeven, voor gebruik ervan in het kader van deze proeven, verbergt, ruilt of om niet ontvangt, bezit in om het even welke vorm, koopt, reproduceert of overdraagt op om het even welke manier zonder hiervoor de toelating te hebben van de Regering of zijn afgevaardigde, wordt gestraft met dezelfde straffen.

HOOFDSTUK IV. - Evaluatiecommissie
Art. 1.6.4-1.Er wordt een evaluatiecommissie opgericht die belast is met:
  1° het coördineren en verzorgen van de overeenstemming van de externe evaluaties die al dan niet worden bekrachtigd met een getuigschrift, en de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 1.4.4-4;
  2° het garanderen van de briefwisseling over de evaluaties en referentiesystemen;
  3° het opstellen van een globale planning voor de externe evaluaties, rekening houdend met internationale evaluaties;
  4° het harmoniseren van de nadere regels voor het afnemen van externe proeven die bekrachtigd worden met een getuigschrift in scholen, met inbegrip van het organiseren (of niet) van een tweede sessie;
  5° het voorstellen aan de Regering van raamdocumenten voor evaluaties;
  6° het valideren van evaluatievoorwerpen en controleren of deze geschikt zijn aan de hand van de raamdocumenten;
  7° het sturen van de werkgroepen belast met het ontwerpen van de externe evaluaties of proevenreeksen bedoeld in artikel 1.4.4-4;
  [1 8° aan de regering een voorstel van een vijfjarenplan voorleggen waarvan sprake in artikel 1.6.3-5, § 1.]1
  De raamdocumenten bedoeld in lid 1, 5°, vermelden, voor elk evaluatievoorwerp:
  1° het beoogde doel, het doelpubliek, de aard van de proef en de vorm ervan;
  2° de samenstelling van de werkgroep belast met het ontwerpen van de evaluatie;
  3° de planning van het afnemen van deze voorwerpen in het curriculum;
  4° het te respecteren schema.
  ----------
  (1)<DFG 2022-07-20/24, art. 28, 015; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 1.6.4-2.De evaluatiecommissie wordt voorgezeten door de administrateur-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijs of een persoon aangesteld door hem. Volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels bevat ze de volgende vertegenwoordigers van:
  1° de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem;
  2° de algemene inspectiedienst;
  3° de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern en programmacommissies;
  4° Wallonie-Bruxelles Enseignement en federaties van inrichtende machten van onderwijs;
  5° de Regering;
  6° de academische wereld gespecialiseerd in algemene pedagogie of docimologie.
  [1 De leden bedoeld in het eerste lid, 4° et 6°, krijgen hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-12-18/15, art. 58, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 1.6.4-3. De Regering legt de nadere regels voor de werking van de evaluatiecommissie vast.

HOOFDSTUK V. - Onderhandelingen tussen de Regering en de inrichtende machten
Art. 1.6.5-1. De fundamentele onderwijshervormingen zijn het voorwerp van voorafgaande onderhandelingen tussen de Regering, Wallonie-Bruxelles Enseignement en de door de Regering erkende federaties van inrichtende machten.

Art. 1.6.5-2. § 1. De Regering erkent als federatie van inrichtende machten elk orgaan dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
  1° minstens 20 % van alle inrichtende machten uit de eerste drie van volgende categorieën doen aansluiten aan eenzelfde net met eenzelfde karakter:
  a) inrichtende machten die scholen voor basisonderwijs, gewoon lager en kleuteronderwijs organiseren;
  b) inrichtende machten die scholen voor gewoon secundair onderwijs organiseren;
  c) inrichtende machten die scholen voor gespecialiseerd onderwijs organiseren;
  d) inrichtende machten die scholen voor sociale promotie organiseren;
  e) inrichtende machten die PMS-centra organiseren;
  f) inrichtende machten die scholen voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan organiseren.
  2° minstens 10 % van de inrichtende machten doen aansluiten, binnen dit net en met dit karakter, in minstens twee provincies en in het arrondissement van het Brussel-Hoofdstad en dit, voor elk van de drie categorieën in elk van de drie bovengenoemde administratieve zones;
  3° de inrichtende machten die scholen inrichten waar minstens 20 % van de schoolbevolking van dit geheel bestaat uit leerlingen die school lopen in het basisonderwijs, gewoon lager en kleuteronderwijs, in scholen voor gewoon secundair onderwijs en scholen voor bijzonder onderwijs, binnen dit net en met dit karakter aansluiten.
  De Regering kan afwijken van de in het eerste lid bedoelde criteria op grond van een met voldoende redenen omkleed verzoek.
  Zolang de federatie van inrichtende machten inrichtende machten van secundaire onderwijsscholen tot lid maakt, moeten voornoemde scholen bevatten die de overgangsafdeling en kwalificatieafdeling organiseren.
  Een inrichtende macht die weigert zich aan te sluiten bij een federatie van inrichtende machten kan enkel in aanmerking worden genomen voor de erkenning van een andere federatie dan ten vroegste zes maanden na kennisgeving van deze weigering.
  De Regering erkent minstens, desgevallend in afwijking van het eerste lid:
  1° een federatie ter vertegenwoordiging van gesubsidieerde overheden die basisscholen, gewone en bijzondere kleuter- en lagere scholen, bijzondere secundaire scholen en secundaire kunstscholen met beperkt leerplan organiseren;
  2° een federatie ter vertegenwoordiging van gesubsidieerde overheden die gewone secundaire scholen organiseren;
  3° een federatie ter vertegenwoordiging van de inrichtende machten van het confessioneel vrij onderwijs;
  4° een federatie ter vertegenwoordiging van de inrichtende machten van het niet-confessioneel vrij onderwijs.
  § 2. Opdat een federatie door de Regering erkend zou worden:
  1° moet de federatie samenhang vertonen met het educatief en pedagogisch project van een inrichtende macht die lid wordt van deze federatie en met het educatief project en de hoofdlijnen van deze federatie;
  2° moet de federatie:
  a) voorzien in zijn statuten dat de algemene vergadering is samengesteld uit:
  - minstens 80 % aangesloten inrichtende machten of vertegenwoordigers gekozen in hun midden door verschillende inrichtende machten;
  - hoogstens 20 % door de eerste groep gecoöpteerde leden;
  b) voorzien in zijn statuten dat de algemene vergadering beslissingen neemt omtrent de wijzigingen aan de statuten, de vaststelling van het eventueel lidgeld bedoeld in artikel 1.6.5-5 en de aanstelling van de Raad van bestuur, welke zetelt voor een hernieuwbare periode van maximaal zes jaar;
  c) instaan voor de openbaarmaking van de informatie aan zijn leden alsook van de aansluitingsregels tot de federatie en de toegang tot de activiteiten, programma's en diensten die hij aanbiedt;
  d) bij de verzending van zijn verzoek om erkenning, een kopie van de toetredingsresoluties van de aangesloten inrichtende machten zenden naar de Regering, alsmede de namen en voornamen van de leden van de verschillende instanties van dit orgaan én een kopie van zijn statuten en reglementen en, vervolgens, zodra de erkenning is aangenomen, iedere wijziging aan deze verscheidene elementen.
  3° moet de Raad van bestuur van de federatie:
  a) bestaan uit een meerderheid van de leden die zijn gekozen uit diegenen bedoeld in het eerste streepje van voornoemd punt 2°, a), eerste streepje;
  b) voor een periode van maximaal zes jaar welke hernieuwbaar is, de personen aanduiden gemachtigd om, in zijn naam, de protocollen te tekenen welke gesloten worden na het overleg bedoeld in artikel 1.6.5-1.
  § 3. De erkenning wordt verleend voor een duur van zes jaar.
  § 4. De Regering trekt de erkenning in van die federaties van inrichtende machten die de in § 1 en 2 bepaalde voorwaarden niet langer naleven
  De Regering beslist over de procedure voor erkenning, voor weigering van erkenning en voor intrekking van erkenning.
  De procedure bedoelt in lid 2 beschrijft ten minste:
  1° dat de federatie uiterlijk op 15 november van het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar dat deze erkenning in werking is getreden, een verzoek indient bij de Regering;
  2° de nadere regels voor het indienen van het verzoek tot erkenning;
  3° de mogelijkheid voor de federatie om in beroep te gaan tegen een beslissing tot weigering of intrekking van een erkenning alsook de vormen en termijnen hiervan;
  4° de mogelijkheid voor de federatie om te worden gehoord tijdens een beroep;
  5° de termijnen waarbinnen de beslissingen moeten worden genomen over toekenning, weigering of intrekking van een erkenning.

Art. 1.6.5-3. Elke federatie van inrichtende machten wordt belast met een algemene opdracht voor vertegenwoordiging, coördinatie, ondersteuning en begeleiding van de inrichtende machten die aangesloten zijn of met wie ze een overeenkomst heeft afgesloten en dit volgens de in deze overeenkomst vastgelegde voorwaarden.
  In het kader hiervan sluit elke federatie van inrichtende machten met de Regering de overeenkomst af bedoeld in artikel 14 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van de adviseurs belast met ondersteuning en begeleiding, en geniet ook van de subsidie bedoeld in artikel 12, lid 1, van hetzelfde decreet, volgens de door haar bepaalde voorwaarden en nadere regels.

Art. 1.6.5-4. Wallonie-Bruxelles Enseignement wordt belast met een algemene opdracht voor vertegenwoordiging, coördinatie, ondersteuning en begeleiding van de scholen die het organiseert en met wie ze een overeenkomst heeft afgesloten in toepassing van artikel 1.7.3-1, § 2, 5°, en dit volgens de in deze overeenkomst vastgelegde voorwaarden.
  In het kader hiervan sluit Wallonie-Bruxelles Enseignement met de Regering de overeenkomst af bedoeld in artikel 14 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van de adviseurs belast met ondersteuning en begeleiding, en geniet ook van de subsidie bedoeld in artikel 12, lid 1, van hetzelfde decreet, volgens de door haar bepaalde voorwaarden en nadere regels.

Art. 1.6.5-5. Elke inrichtende macht kan van de dotaties of werkingssubsidies van de scholen die ze organiseert het bedrag afhouden van de bijdrage die zij betaalt aan een van de federaties van inrichtende machten.

Art. 1.6.5-6.Er wordt een overlegcomité opgericht tussen de Regering van de Franse Gemeenschap, Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten.
  Worden genomen, na overleg van het comité en voor zover ze een rechtstreekse invloed hebben op de actie van de inrichtende machten, de voorontwerpen van decreten en de besluitontwerpen van de Regering voor de volgende onderwerpen:
  1° De prioritaire en specifieke opdrachten van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs;
  2° De algemene studierichtingen, de opdrachten, de organisatie van PMS-centra;
  3° De algemene studierichtingen of de duur van de studies;
  4° De algemene structuur en de organisatie van het onderwijs;
  5° De voorwaarden tot toelating, inschrijving, herinschrijving, uitsluiting, toegang en overgang van de leerlingen of studenten;
  6° Het algemeen reglement van de studies en examens, daar waar ze bestaan;
  7° De regeling van het aanbod inzake onderwijs, de programmering, de plaatsen en de regels van het overleg, de normen inzake oprichting en behoud;
  8° De wijze van omschrijving en herziening van de referentiesystemen;
  9° De nadere regels voor de goedkeuring van studieprogramma's door de Regering;
  10° De externe evaluatie;
  11° Het beleid inzake positieve discriminatie en gedifferentieerde omkadering;
  12° De subsidiëring en de nadere regels ervan;
  13° De wijzen van nazicht en bekendmaking van de jaarrekening voor zover ze bijkomende regels zouden opleggen aan de regels die al van toepassing zijn en die eigen zijn aan de juridische aard van de inrichtende machten;
  14° De financiering van gebouwen;
  15° De nadere regels voor gratis onderwijs en de toepassing ervan;
  16° Het beleid, de verdeling en de terbeschikkingstelling van de specifieke uitrustingen van de scholen;
  17° De sociale en andere voordelen toegekend aan de scholen;
  18° De financiering, de werking en de uitrusting van de inrichtende machten met inbegrip van de winst en de globale verdeling van GECO-overeenkomsten (gesubsidieerd contractuele ambtenaar), APE-contracten (arbeidspromotie), PTP-contracten (programma voor beroepsdoorstroming) (... );
  19° De statutaire regels van het gesubsidieerde personeel;
  20° De reaffectatie en het beheer van de tewerkstellingen;
  21° De basisopleiding van de personeelsleden en de opleiding tijdens de loopbaan.
  [1 22° De sturing van de scholen;
   23° De algemene oriëntaties, de taken, de sturing en de organisatie van de territoriale polen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-04-18/34, art. 110, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>

Art. 1.6.5-6 TOEKOMSTIG RECHT.    Er wordt een overlegcomité opgericht tussen de Regering van de Franse Gemeenschap, Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten.
  Worden genomen, na overleg van het comité en voor zover ze een rechtstreekse invloed hebben op de actie van de inrichtende machten, de voorontwerpen van decreten en de besluitontwerpen van de Regering voor de volgende onderwerpen:
  1° De prioritaire en specifieke opdrachten van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs;
  2° De algemene studierichtingen, de opdrachten, de organisatie van PMS-centra;
  3° De algemene studierichtingen of de duur van de studies;
  4° De algemene structuur en de organisatie van het onderwijs;
  5° De voorwaarden tot toelating, inschrijving, herinschrijving, uitsluiting, toegang en overgang van de leerlingen of studenten;
  6° Het algemeen reglement van de studies en examens, daar waar ze bestaan;
  7° De regeling van het aanbod inzake onderwijs, de programmering, de plaatsen en de regels van het overleg, de normen inzake oprichting en behoud;
  8° De wijze van omschrijving en herziening van de referentiesystemen;
  9° De nadere regels voor de goedkeuring van studieprogramma's door de Regering;
  10° De externe evaluatie;
  11° Het beleid inzake positieve discriminatie en gedifferentieerde omkadering;
  12° De subsidiëring en de nadere regels ervan;
  13° De wijzen van nazicht en bekendmaking van de jaarrekening voor zover ze bijkomende regels zouden opleggen aan de regels die al van toepassing zijn en die eigen zijn aan de juridische aard van de inrichtende machten;
  14° De financiering van gebouwen;
  15° De nadere regels voor gratis onderwijs en de toepassing ervan;
  16° Het beleid, de verdeling en de terbeschikkingstelling van de specifieke uitrustingen van de scholen;
  17° De sociale en andere voordelen toegekend aan de scholen;
  18° De financiering, de werking en de uitrusting van de inrichtende machten met inbegrip van de winst en de globale verdeling van GECO-overeenkomsten (gesubsidieerd contractuele ambtenaar), APE-contracten (arbeidspromotie), PTP-contracten (programma voor beroepsdoorstroming) (... );
  19° De statutaire regels van het gesubsidieerde personeel;
  20° De reaffectatie en het beheer van de tewerkstellingen;
  21° De basisopleiding van de personeelsleden en de [1 voortgezette beroepsopleiding]1.  ----------
  (1)<DFG 2021-06-17/28, art. 77, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art. 1.6.5-7. § 1. Het overlegcomité is samengesteld uit een delegatie van de overheid, een delegatie van Wallonie-Bruxelles Enseignement en een delegatie van de federaties van de inrichtende machten.
  § 2. De overheidsdelegatie, met inbegrip van de voorzitter en, in voorkomend geval, de ondervoorzitter(s), bestaat uit hoogstens 12 leden. De overheidsdelegatie bestaat uit de minister die bevoegd is voor Onderwijs, de minister van Begroting of hun behoorlijk gemachtigde vertegenwoordigers. De andere leden van de overheidsdelegatie worden door de voorzitter gekozen uit de personen die, ongeacht de hoedanigheid, bevoegd zijn om de Regering van de Franse Gemeenschap te verbinden.
  De voorzitter en de ondervoorzitter(s) worden aangesteld door de Regering. Ze kunnen zich laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde vertegenwoordiger.
  De overheidsdelegatie kan zich laten begeleiden door technici. Het aantal technici kan evenwel het aantal aanwezige leden niet overschrijden.
  § 3. De delegatie van de inrichtende machten bestaat uit 12 leden. Wallonie-Bruxelles Enseignement en federaties van inrichtende machten kiezen vrij hun vertegenwoordigers.
  De delegatie is samengesteld uit hoogstens:
  1° 4 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 3° ;
  2° 1 lid dat de inrichtende machten vertegenwoordigt zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 4° ;
  3° 3 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 1° ;
  4° 2 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 2° ;
  5° 2 leden die Wallonie-Bruxelles Enseignement vertegenwoordigen.
  De delegatie van de inrichtende machten kan zich laten begeleiden door technici. Het aantal technici van elke delegatie kan evenwel het aantal leden die deze laatste samenstellen, niet overschrijden.

Art. 1.6.5-8. De voorzitter zorgt voor de goede werking van het comité en stelt de secretaris aan, alsook de administratieve dienst die het secretariaat regelt. Het comité stelt zijn huishoudelijk reglement op. Dit reglement wordt door de Regering goedgekeurd.

Art. 1.6.5-9. Een vraag wordt tot onderhandeling binnen het bevoegde onderhandelingscomité voorgelegd op initiatief van de overheid, Wallonie-Bruxelles Enseignement of een federatie van inrichtende machten.
  Met het oog op de onderhandeling ontvangen Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten al de nodige documentatie.

Art. 1.6.5-10. De voorzitter stelt de agenda op, rekening houdend met de initiatieven bedoeld in artikel 1.6.5-9. Hij bepaalt de datum van de vergaderingen. Hij leidt de debatten en verzekert het goede verloop van de vergaderingen.
  De agenda vermeldt in welke beide termijnen bedoeld in artikel 1.6.5-14, de onderhandeling dient te worden beëindigd.

Art. 1.6.5-11. § 1. De secretaris verstuurt de oproepingsbrieven met de agendapunten en de vereiste documentatie naar de delegaties en dit minstens tien werkdagen vóór de datum van de vergadering.
  Wanneer de voorzitter het dringend acht, kan hij de termijn tot drie schoolwerkdagen beperken, zonder dat dit noodzakelijkerwijs tot de toepassing leidt van artikel 1.6.5-14.
  § 2. De voorzitter kan de onderhandeling via elektronische weg organiseren wanneer dit punt vooraf unaniem werd aanvaard binnen een overlegorgaan waarin Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende zijn vertegenwoordigd.
  Bezwaren die via mail worden overgemaakt binnen drie schoolwerkdagen na ontvangst van de oproeping van Wallonie-Bruxelles Enseignement of één federatie van inrichtende machten volstaat opdat de procedure bepaald in paragraaf 1 van toepassing zou zijn.

Art. 1.6.5-12. Tijdens de vergadering heeft iedere delegatie het recht om wijzigingen aan de agenda voor te stellen. Om van toepassing te zijn, dienen deze wijzigingen unaniem door de aanwezige delegaties te worden aanvaard.

Art. 1.6.5-13. De afwezigheid van een of meer, regelmatig opgeroepen leden, van de overheidsdelegatie, leidt tot de ongeldigheid van het overleg.

Art. 1.6.5-14. De onderhandeling wordt beëindigd binnen een termijn van dertig dagen vanaf de dag van de vergadering waarin het punt voor de eerste maal werd behandeld. De termijn kan bij onderlinge overeenstemming tussen de aanwezige delegaties worden verlengd.
  De voorzitter kan de termijn tot tien dagen beperken, wanneer hij de behandeling van een punt dringend acht.

Art. 1.6.5-15. Na de onderhandeling neemt het comité de conclusies van de onderhandeling in een protocol op dat het volgende vermeldt:
  1° ofwel het unanieme akkoord van alle partijen;
  2° ofwel het akkoord tussen de overheidsdelegatie en de delegatie Wallonie-Bruxelles Enseignement of een of meer federaties van inrichtende machten, alsook het standpunt van de andere leden van deze delegatie;
  3° ofwel het respectieve standpunt van iedere delegatie.

Art. 1.6.5-16. De secretaris stelt de notulen op van de vergaderingen. De notulen van iedere vergadering vermelden:
  1° de agendapunten;
  2° de naam van de leden van de overheidsdelegatie die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn;
  3° de naam van de leden van Wallonie-Bruxelles Enseignement die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn;
  4° de naam van de federaties van inrichtende machten die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn en de naam van de leden van de delegaties van deze federaties die aanwezig of verontschuldigd zijn;
  5° de naam van de technici;
  6° de beknopte samenvatting van de besprekingen.
  De notulen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.
  Ze worden aan de delegaties verstuurd waaruit het comité is samengesteld.

Art. 1.6.5-17. § 1. Binnen de vijftien dagen volgend op de vergadering wordt een afschrift van het protocol, per aangetekende brief, verstuurd naar de leden van de overheidsdelegatie en naar de leden van de delegatie van de betrokken inrichtende machten.
  § 2. De leden van de overheidsdelegatie en van de delegatie van inrichtende machten beschikken over een termijn van vijftien werkdagen vanaf de verzending van het protocol om hun opmerkingen aan de voorzitter mee te delen. De postdatum geldt als verzendingsbewijs.
  De voorzitter kan deze termijn echter aanpassen, op verzoek van een delegatie en na de andere delegaties betrokken bij de voornoemde termijn van vijftien werkdagen te hebben gehoord. Wanneer geen enkele tekstwijziging binnen de termijn wordt voorgesteld, wordt het protocol overgenomen als definitieve tekst. Het verzoek om rechtzetting wordt tijdens de volgende vergadering door de voorzitter aan het comité voorgelegd.
  Wanneer geen enkel akkoord wordt bereikt, worden de uiteenlopende standpunten in het protocol opgenomen.
  § 3. Een afschrift van het protocol wordt verstuurd naar:
  1° de minister die bevoegd is voor Onderwijs;
  2° de minister van Begroting;
  3° de Minister-President.

Art. 1.6.5-18. § 1. Wanneer het onderzoek van een vraag eigen is aan het gesubsidieerd officieel onderwijs, ofwel aan het gesubsidieerd vrij onderwijs, kan de voorzitter van het overlegcomité beslissen de bovenvermelde vraag aan een subcomité toe te vertrouwen.
  Dit subcomité bestaat uit de overheidsdelegatie en de vertegenwoordigers van het onderwijsnet bedoeld binnen de delegatie van de federatie van inrichtende machten.
  § 2. Wanneer het onderzoek van een vraag eigen is aan het confessioneel onderwijs, ofwel aan het niet-confessionneel onderwijs, kan de voorzitter van het onderhandelingcomité beslissen dit onderzoek aan een subcomité toe te vertrouwen.
  Dit subcomité bestaat uit de overheidsdelegatie en de vertegenwoordigers van de betrokken inrichtende machten bedoeld binnen de delegatie van de inrichtende machten.
  § 3. De onderhandeling procedure is van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen van de subcomités die bij de § 1 en 2 van dit artikel worden opgericht.

Art. 1.6.5-19. Binnen het comité kan worden overeengekomen dat de communicatie bedoeld in de artikelen 1.6.5-9, 1.6.5-11, 1.6.5-16 en 1.6.5-17 via elektronische weg worden verzonden. De meer specifieke regels voor elektronische verzending en communicatie worden in voorkomend geval bepaald in het huishoudelijk reglement.

HOOFDSTUK VI. - Representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen
Art. 1.6.6-1. § 1. Representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen zijn:
  1° "la Fédération des Associations de Parents de l'Enseignement Officiel (FAPEO)" (de federatie van ouderverenigingen van het officieel onderwijs) voor de officiële scholen;
  2° "l'Union francophone des associations de parents de l'enseignement catholique (UFAPEC)" (de Unie van federaties van ouderverenigingen van het katholiek onderwijs) voor scholen van het vrij katholiek onderwijs.
  § 2. De leden van elke representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen worden verkozen op de algemene vergadering van de ouders die ze vertegenwoordigen, volgens de nadere regels die eigen zijn aan hun respectieve statuten.
  De representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen worden opgericht in de vorm van een vzw: Ze maken aan de Regering een afschrift van hun statuten en reglementen over, alsook hun jaarrekening en balans van het afgelopen jaar.

Art. 1.6.6-2. § 1. De representatieve organisaties van ouders van leerlingen hebben de opdrachten die zich tot het hele schoolpubliek richten:
  1° de belangen van alle leerlingen verdedigen en bevorderen;
  2° alle ouders van leerlingen aanzetten om zich actief in te zetten zodat ze hun rol van actieve en verantwoordelijke burgers binnen de samenleving en de scholen kunnen ten volle vervullen;
  3° informatie bij en uitgaande van de ouders en de ouderverenigingen verspreiden;
  4° voor alle ouders specifieke opleidingen aanbieden om hen in staat te stellen hun rol van vertegenwoordigers van de ouders ten volle op te nemen;
  5° een verzoenende rol vervullen bij niet-naleving van de artikelen 1.5.3-11 tot 1.5.3-15 en 1.5.3-2, § 5, of bij problemen bij de werking van een oudervereniging.
  § 2. Om de in de eerste paragraaf beschreven opdrachten te vervullen, krijgt elke representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen, naargelang de beschikbare budgettaire middelen, een jaarlijkse subsidie van minstens 100 000 euro toegekend.
  Vanaf boekjaar 2010 wordt dit bedrag jaarlijks geïndexeerd op basis van de evolutie van de algemene index van de consumptieprijzen van de maand januari.

Art. 1.6.6-3. De Regering Raadpleegt de representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen over de uitvoeringsmaatregelen bepaald in dit Hoofdstuk, en over elk voorontwerp van decreet of ontwerpbesluit dat, tegelijkertijd, de werking van de scholen wijzigt en een rechtstreekse invloed heeft op het leven van leerlingen en de uitoefening van de verantwoordelijkheid van de ouders betreft.
  De Regering bepaalt de nadere regels voor overleg van de representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen.

Art. 1.6.6-4. De representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen zijn als enige gemachtigd om de vertegenwoordigers van ouders van leerlingen te erkennen die zetelen binnen de verschillende raden en commissies in het kader van de plaatselijke, gewest- of gemeenschapsstructuren in de Franse Gemeenschap.

TITEL VII. - Rechten en plichten van leerlingen en hun ouders
HOOFDSTUK I. - Leerplicht
Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 1.7.1-1. Het begin en einde van de leerplicht worden bepaald in artikel 1, § 1, lid 1, en § 3, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.

Art. 1.7.1-2.§ 1. De leerplicht is voltijds totdat de leeftijd van vijftien jaar is bereikt en omvat ten minste de eerste twee leerjaren van het secundair onderwijs. De voltijdse leerplicht duurt in geen geval voort na zestien jaar. De leerling voldoet aan de voltijdse leerplicht door het volgen van het onderwijs met volledig leerplan.
  De periode van voltijdse leerplicht wordt gevolgd door een periode van deeltijdse leerplicht.
  Met inachtneming van de opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 kan aan de deeltijdse leerplicht worden voldaan door het volgen van:
  1° het secundair onderwijs met volledig leerplan;
  2° het alternerend secundair onderwijs;
  3° een alternerende opleiding georganiseerd door het Institut wallon de formation en alternance et des indépendants et des petites et moyennes entreprises (IFAPME) of de Service formation petites et moyennes entreprises créé au sein des services de la Commission communautaire française (SFPME);
  4° een opleiding erkend door de Regering die beantwoordt aan de eisen van de deeltijdse leerplicht, op advies van een commissie ingericht bij de diensten van de Regering.
  Om te worden erkend moet de opleiding bedoeld in lid 3, 3° en 4°, bestaan uit:
  1° minstens 360 uur per jaar, wanneer ze wordt gevolgd voor het einde van het schooljaar van het jaar waarin de leerplichtige leerling zestien jaar wordt;
  2° minstens 240 uur per jaar, wanneer ze wordt gevolgd tussen [1 de dag na de laatste dag van het schooljaar]1 van het jaar waarin de leerplichtige leerling de leeftijd van zestien jaar bereikt en het einde van het schooljaar van het jaar waarin hij achttien jaar wordt.
  § 2. Geacht wordt te voldoen aan de leerplicht het onderwijs gegeven in een school:
  1° georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Franse Gemeenschap;
  2° georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door een andere gemeenschap;
  3° waarvan het onderwijs tot het behalen van een bekwaamheidsbewijs kan leiden dat gelijkwaardig kan worden verklaard bij wijze van algemene bepaling;
  4° waarvan het onderwijs tot het behalen van een diploma of een getuigschrift bekomen onder een buitenlands stelsel kan leiden en waarvan het onderwijs erkend is door de Regering, op aanvraag van de school of de ouders van de leerplichtige leerling, dat het mogelijk maakt om de leerplicht te voldoen;
  5° gelegen op het grondgebied van een aan België grenzende staat en waarvan de aanwezigheid kan leiden tot het uitreiken van een door de Regering van die staat erkend diploma of getuigschrift.
  Voor de toepassing van 4° controleert de Regering dat het verstrekte onderwijs van gelijkwaardig niveau is als dat verstrekt in de Franse Gemeenschap, dat het in overeenstemming is met titel II van de Grondwet en in geen enkel opzicht waarden vooropstelt die duidelijk onverenigbaar zijn met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, getekend te Rome, op 4 november 1950, en Verdrag inzake de Rechten van het Kind respecteert, ondertekend in New York op 20 november 1989.
  De Regering baseert haar beslissing op de studieprogramma's gevolgd binnen de school.
  Wanneer de Regering acht dat het verstrekte onderwijs niet toelaat aan de leerplicht te voldoen, wordt van de beslissing kennisgegeven aan de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de school alsook aan de ouders die de leerplichtige leerling ingeschreven hebben in deze school.
  Het bewijs van de inschrijving in een school bedoeld in lid 1, 2° tot 5°, wordt ieder jaar geleverd bij de berichtgeving bedoeld in artikel 1.7.1-12.
  § 3. De Minister kan oordelen dat de leerling die school vroegtijdig heeft verlaten en wordt begeleid volgens de nadere regels van artikel 1.7.1-29 voldoet aan de leerplicht.
  § 4. De ouders of de directeur van een gespecialiseerde school mogen aan de Regering vragen dat ze worden vrijgesteld van elke leerplicht van een leerling volgens de nadere regels van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
  § 5. De leerling kan de toelating krijgen om deeltijds onderwijs te volgen in een structuur gesubsidieerd en erkend door het Waals Gewest, door de Franse Gemeenschapscommissie of door het RIZIV.
  De begeleiding van de leerling door dit type structuur mag niet meer bedragen dan 4 halve dagen per week. Buiten deze begeleiding bezoekt de leerling zijn school zoals gewoonlijk.
  In afwijking toegekend door de Minister, tijdens de drie eerste maanden van de uitvoering van het project voor deeltijdse leerplicht, wordt aangenomen dat de leerling beantwoordt aan de leerplicht indien hij de school minstens een halve dag per week bezoekt.
  Voor elke betrokken leerling wordt voor het project voor deeltijdse herinschakeling een overeenkomst gesloten tussen de gewone of gespecialiseerde school, de structuur gesubsidieerd of erkend door het Waals Gewest, de Franse Gemeenschapscommissie of het RIZIV, het PMS-centrum en de ouders.
  § 6. De minderjarige kan voldoen aan de leerplicht door huisonderwijs te volgen volgens de voorwaarden van Afdeling 3 of, voor de leerlingen met specifieke behoeften, volgens de nadere regels van Hoofdstuk XI van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 1.7.1-3.Met uitzondering van diegenen die tijdens het schooljaar uit het buitenland komen, moeten de ouders die kiezen voor huisonderwijs of voor een school of een onderwijsinrichting die niet wordt georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Franse Gemeenschapscommissie de diensten van de Regering [1 overeenkomstig de in artikel 1.7.1-12 omschreven procedures]1 informeren over deze keuze.
  De directeur van de school of het opleidingscentrum kan aan deze verplichting voldoen in naam van de ouders, die hiervoor wel verantwoordelijk blijven.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 28, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.7.1-4. § 1. Om de controle van de inschrijvingen mogelijk te maken, vragen de diensten van de Regering jaarlijks aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken een uittreksel van het rijksregister per 1 september.
  § 2. De diensten van de Regering controleren de inschrijvingen volgens de nadere regels die door de Regering worden bepaald.
  De dossiers van leerplichtige leerlingen die onvoldoende garanties voorleggen dat ze voldoen aan deze verplichting, worden door de diensten van de Regering overgemaakt aan de procureur des Konings.

Art. 1.7.1-5. De minderjarige met buitenlandse nationaliteit wordt onderworpen aan de bepalingen van deze Afdeling vanaf de zestigste dag nadat hij, naargelang het geval, is ingeschreven in het vreemdelingenregister of het bevolkingsregister van de gemeente van verblijf.

Art. 1.7.1-6.§ 1. Op vordering van het Openbaar Ministerie kent de politierechtbank inbreuken op de verplichtingen van de artikelen van dit Hoofdstuk of krachtens deze, gepleegd door de ouders.
  Deze inbreuken worden gestraft met een boete van 25 tot 200 euro voor elke minderjarige uit hoofde waarvan de inbreuk wordt vastgesteld.
  Bij recidive kunnen de boetes worden verdubbeld of kan een gevangenisstraf van één dag tot één maand worden uitgesproken.
  Om als recidivist in aanmerking te komen, volstaat het dat de vervolgde ouder de voorbije twee jaar reeds minstens één keer is veroordeeld voor afwezigheden van de minderjarige [1 , of omdat hij dit kind niet heeft ingeschreven in een structuur die het mogelijk maakt de leerplicht te vervullen, of omdat hij niet heeft aangegeven dat het kind thuis werd onderwezen]1.
  § 2. De bepalingen van het Eerste Boek van het Strafwetboek, met uitzondering van Hoofdstuk V, maar met inbegrip van Hoofdstuk VII, zijn van toepassing voor inbreuken bestraft door dit Hoofdstuk.
  § 3. De uitvoering van het vonnis, ongeacht of dat een boete of een gevangenisstraf betreft, kan altijd worden uitgesteld met zes maanden vanaf de datum van het vonnis.
  De toekenning van deze termijn moet het mogelijk maken om vast te stellen dat de wettelijke verplichting wordt nageleefd. De veroordeling zal als ongeldig worden beschouwd wanneer de veroordeelde, tijdens deze termijn, de wetgeving inzake leerplicht nakomt.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 29, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Afdeling II. - Regelmatig schoolbezoek
Art. 1.7.1-7. Behalve bij huisonderwijs moeten de ouders erop toezien dat hun minderjarig kind, tijdens de hele duur van de leerplicht, regelmatig de school of het opleidingscentrum bezoekt, waarin het behoorlijk is ingeschreven.

Art. 1.7.1-8. De directeurs controleren de regelmatige aanwezigheid op school van de leerlingen. De Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie van deze controles en voor het bijhouden van de aanwezigheidsregisters.
  De Regering bepaalt de aard en duur van de afwezigheden die worden beschouwd als gewettigd, zoals ziekte van de leerling met een medisch attest, oproeping door een overheidsinstantie, overlijden van een ouder, deelname aan sportwedstrijden op hoog niveau. Ze bepaalt ook de aard en duur van afwezigheden waarvan de wettiging wordt overgelaten aan het goeddunken van de directeur, bijvoorbeeld in gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, familiale problemen, geestelijke of lichamelijke gezondheid van de leerling, vervoer. Het huishoudelijk reglement van de school vermeldt deze bepalingen.

Art. 1.7.1-9.Wanneer een minderjarige leerling negen halve dagen ongewettigd afwezig is, meldt de directeur dit uiterlijk op de vijfde daaropvolgende schoolwerkdag aan de Algemene Directie van verplicht onderwijs. Elke halve dag ongewettigde afwezigheid moet op het einde van elke maand aan hen worden gemeld.
  [2 Wanneer een leerling vóór een teldatum niet overeenkomstig het eerste lid is gemeld, wordt hij op de betrokken teldatum niet meegeteld voor de berekening van het periode-kapitaal of het totale aantal leraarperioden, het beroepspersoneel van het niet-onderwijzend personeel, de minimumbevolking van de school en de exploitatiedotaties of -subsidies van de school.]2
  Er wordt rekening gehouden met de afwezigheden vanaf:
  1° de eerste schooldag in de jaren van de gemeenschappelijke kern waarvoor de leerplicht geldt;
  2° de [3 vijfde schoolwerkdag na de aanvang van het schooljaar]3 in de hogere Raad van het secundair onderwijs.
  ----------
  (1)<DFG 2020-07-09/08, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (2)<DFG 2022-02-24/18, art. 61,§1, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (3)<DFG 2022-03-31/35, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 1.7.1-10.Uiterlijk vanaf de negende halve dag ongewettigde afwezigheid van een leerling, stuurt de directeur of zijn afgevaardigde de leerling en zijn ouders indien het een minderjarige betreft, per aangetekend schrijven, een dagvaarding volgens de nadere regels vastgelegd door de Regering.
  De directeur of zijn afgevaardigde herinnert de leerling en zijn ouders indien het een minderjarige betreft, aan de bepalingen inzake afwezigheden op school. Hij bespreekt met hen de acties om afwezigheden te voorkomen en herinnert hen aan hun verantwoordelijkheden.
  Wordt er niet ingegaan op de dagvaarding bedoeld in lid 1 en telkens hij dat nuttig acht na evaluatie van de situatie, zal de directeur:
  1° ofwel een lid van het onderwijzend hulppersoneel naar de woning of verblijfplaats van de leerling sturen of hem de opdracht geven om contact op te nemen met de familie met alle andere middelen;
  2° ofwel, bij de coördinator bevoegd voor de bemiddelingsdienst bedoeld in artikel 7 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie, de tussenkomst van een bemiddelaar vragen;
  3° ofwel, bij de directeur van een PMS-centrum, de tussenkomst van een lid van zijn team vragen.
  In de hogere Raad van het secundair onderwijs, voldoet de leerling die, tijdens eenzelfde schooljaar, meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig is, niet meer aan de verplichting om de lessen daadwerkelijk en regelmatig te volgen, zoals bepaald in artikel 2, 9° en 10°, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, en kan dus niet meer in aanmerking komen voor de bekrachtiging van studies op het einde van het schooljaar, behalve met een gunstige beslissing van de klassenraad zoals bedoeld in artikel 21bis, § 1, lid 2, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs.
  Wanneer een leerling meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig is gebleven, informeert de directeur de ouders of de leerling zelf indien hij meerderjarig is, schriftelijk over de gevolgen ervan op de bekrachtiging van de studies. De directeur bepaalt ook dat doelstellingen aan de leerling zullen worden toegewezen zodra hij in de schoolinrichting terugkomt zodat hij de toelating krijgt om de eindejaarsexamens af te leggen.
  Bij de terugkomst van de leerling bepaalt het opvoedingsteam, in overleg met het PMS-centrum, collegiaal, de doelstellingen ter bevordering van de schoolherinschakeling van de leerling, in verband met het [1 doelstellingenovereenkomst]1 bedoeld in artikel 1.5.2-1. Deze doelstellingen worden naargelang het geval bepaald en beantwoorden aan de behoefte(n) van de leerling.
  Het document met het geheel van de doelstellingen wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de ouders of aan de leerling zelf indien hij meerderjarig is.
  Tussen 15 mei en 31 mei behoort het tot de klassenraad om de toelating al dan niet te geven aan de leerling om de eindejaarsexamens af te leggen op basis van de naleving van de doelstellingen die hem werden toegewezen.[2 De school stelt de ouders of de leerling zelf onmiddellijk op de hoogte als hij meerderjarig is.]2 De beslissing om de studies van de leerling al dan niet te bekrachtigen leidt niet tot een oriëntatieattest C, zoals bedoeld in artikel 23, § 2, 3°, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs.
  De doelstellingen die aan de leerling worden toegewezen, maken deel uit van zijn dossier. Bijgevolg, ingeval van een schoolverandering nadat de leerling meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig is gebleven, stuurt de oorspronkelijke inrichting het document met de lijst van de doelstellingen aan de nieuwe inrichting, die ze in de huidige staat kan behouden of aanpassen, in welk geval dit document opnieuw zal moeten worden goedgekeurd door de ouders van de leerling indien hij minderjarig is, of door zichzelf indien hij meerderjarig is.
  De leerling die na 31 mei het aantal van 20 halve dagen ongewettigde afwezigheid overschrijdt, kan aanspraak maken op de bekrachtiging van studies zonder voorafgaande beslissing van de klassenraad.
  De directeur bezorgt de Regering, voor 30 juni van elk schooljaar, de lijst van de leerlingen die meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig zijn gebleven tijdens dat schooljaar door een onderscheid te maken tussen:
  1° de leerlingen die in de school niet meer zijn verschenen sinds ze meer 20 halve dagen ongewettigd afwezig waren;
  2° de leerlingen die opnieuw naar de school komen maar waarvan de ouders, of zijzelf, de doelstellingen niet hebben goedgekeurd die hen werden toegewezen;
  3° de leerlingen die opnieuw naar de school komen maar waarvan de ouders of zijzelf de doelstellingen niet hebben goedgekeurd die hen werden toegewezen;
  4° de leerlingen van wie de ouders of zijzelf de vastgestelde doelstellingen hebben goedgekeurd, maar waarvoor de klassenraad van mening was dat ze deze doelstellingen niet hebben bereikt en hen bijgevolg niet de toelating heeft gegeven om de eindejaarsexamens af te leggen.
  De meerderjarige leerling die, tijdens eenzelfde schooljaar, meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig blijft, kan worden uitgesloten van de school volgende de nadere regels bepaald in de artikelen 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7 en 1.7.9-9.
  In toepassing van lid 4 en 12, wordt geen rekening gehouden met de niet-gewettigde afwezigheden in het gewoon onderwijs met volledig leerplan wanneer een leerling zich tijdens hetzelfde schooljaar inschrijft in het gespecialiseerd onderwijs of in het alternerend secundair onderwijs.
  Indien ze op de hoogte zijn van een situatie van schooluitval van een minderjarige, kunnen de diensten van de Regering een tussenkomst vragen van de mobiele teams bedoeld in Titel II, Hoofdstuk 1, Afdeling IV, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie bij deze minderjarige en zijn ouders.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 30, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2024-05-16/79, art. 39, 035; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art. 1.7.1-11. Wanneer de directeur vaststelt over een minderjarige leerplichtige leerling ofwel dat hij in moeilijkheden zit, ofwel dat zijn gezondheid of veiligheid in gevaar is, ofwel dat zijn opvoedingsvoorwaarden in het gedrang komen door zijn gedrag, dat van zijn gezin of van zijn leefgenoten, met name in geval van vermoed absenteïsme, is hij verplicht dit te melden aan de adviseur van de hulpverlening aan de jeugd volgens de nadere regels voor communicatie en motivatie die vooraf met deze laatste werden vastgelegd.

Afdeling III. - Huisonderwijs
Art. 1.7.1-12.[1 § 1. Minderjarigen die niet zijn ingeschreven in een school als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2, vallen onder het thuisonderwijs.
   De personen die verantwoordelijk zijn voor de leerplichtige minderjarige en die hem buiten een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school wensen op te voeden, sturen elk jaar uiterlijk op 5 september een verklaring naar de diensten van de regering. Deze verklaring kan tot 15 september worden toegezonden indien de personen die voor de leerplichtige minderjarige verantwoordelijk zijn, aantonen dat deze bij het begin van het lopende schooljaar was ingeschreven in een school als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
   Deze verklaring kan na deze datum worden afgelegd indien de leerplichtige minderjarige zich in de loop van het schooljaar in België vestigt.
   Wanneer de personen die voor de minderjarige verantwoordelijk zijn, hun kinderen onderwijs laten volgen in een school die noch georganiseerd, noch gesubsidieerd wordt door de Franse Gemeenschap, kunnen zij, onder hun verantwoordelijkheid, deze aangifteverplichting aan de directie van deze school toevertrouwen.
   De vorm van de verklaring wordt bepaald door de regering.
   § 2. Tegelijk met de in de eerste paragraaf bedoelde verklaring kunnen de ouders van een leerplichtige minderjarige die niet voldoet aan de in de artikelen 1.7.1-19 en 1.7.1-20 gestelde voorwaarden, een met redenen omkleed verzoek om vrijstelling indienen. In het verzoek moeten de redenen worden vermeld waarom niet aan deze voorwaarden is voldaan, alsmede de doelstellingen van het thuisonderwijs. Het gaat vergezeld van een individueel opleidingsplan en ondersteunende documenten.
   De in artikel 1.7.1-13 bedoelde Voorzitter van de Commissie wijst het verzoek af indien het dossier kennelijk onvolledig is of het verzoek kennelijk ongegrond is.
   In geval van ontvankelijke aanvragen kan de Commissie, na advies van de algemene inspectiedienst, vrijstelling verlenen. In dat geval stelt zij de termijn vast waarbinnen aan de certificeringsvoorwaarden moet worden voldaan, alsmede de wijze van toezicht op het thuisonderwijs, en onderzoekt zij de aanvraag in voorkomend geval in het licht van artikel 1.7.1-14, § 2.
   In geval van weigering schrijven de personen die voor de leerplichtige minderjarige verantwoordelijk zijn, hem in een school in als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2. De Commissie stelt de termijn vast waarbinnen de verantwoordelijken het bewijs van inschrijving moeten leveren.]1
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 31, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.7.1-13. § 1. Er wordt een commissie voor huisonderwijs opgericht.
  § 2. De commissie voor huisonderwijs is samengesteld uit:
  1° een ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde, die de commissie voorzit;
  2° vier leden van de algemene inspectiedienst;
  3° een lid uit de Algemene Directie Leerplichtonderwijs.
  Deze leden worden benoemd door de Regering.
  De leden van de algemene inspectiedienst worden benoemd op de voordracht van de coördinerend inspecteur-generaal. Ze kunnen niet deelnemen aan de controle van het studieniveau in het kader van het huisonderwijs.
  § 3. De commissie voor huisonderwijs neemt haar beslissingen bij gewone meerderheid. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter beslissend.
  De Regering bepaalt de andere nadere regels voor de werking van de commissie.

Art. 1.7.1-14.§ 1. De algemene inspectiedienst wordt belast met de controle van het studieniveau in het kader van het huisonderwijs. Hij zorgt ervoor dat het verstrekte onderwijs de leerplichtige minderjarige de mogelijkheid biedt een studieniveau te verwerven dat gelijkwaardig is aan het referentiesysteem bedoeld in artikel [1 1.4.2-1]1 1.4.2-2, 1.4.3-1 en 1.4.3-2.
  De algemene inspectiedienst zorgt er ook voor dat het verstrekte onderwijs:
  1° voldoet aan de prioritaire opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 ;
  2° in overeenstemming is met Titel II van de Grondwet;
  3° in geen enkel opzicht waarden vooropstelt die duidelijk onverenigbaar zijn met het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, getekend te Rome, op 4 november 1950;
  4° het Verdrag inzake de Rechten van het Kind respecteert, ondertekend in New York op 20 november 1989.
  § 2. In afwijking van paragraaf 1, kan het te bereiken studieniveau worden aangepast wanneer de leerplichtige minderjarige gezondheids-, leer-, gedragsproblemen ervaart of wanneer hij aan een motorische, sensorische of mentale handicap lijdt.
  In deze gevallen dienen de ouders, samen met de verklaring bedoeld in artikel 1.7.1-12, lid 2, een met redenen omkleed verzoek tot wijziging in.
  De commissie voor huisonderwijs bepaalt de vereiste aanpassingen na advies van de algemene inspectiedienst.
  ----------
  (1)<DFG 2020-07-09/08, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1.7.1-15. De ouders bezorgen de algemene inspectiedienst de documenten over waarop het huisonderwijs is gebaseerd, inzonderheid de gebruikte schoolboeken, het opgestelde en gebruikte pedagogisch materiaal, de mappen en schriften, de schriftstukken van de leerplichtige minderjarige, een individueel opleidingsplan. Op basis van deze documenten zorgt de algemene inspectiedienst ervoor dat de minderjarige voldoende pedagogische omkadering krijgt om het studieniveau te bereiken zoals bedoeld in artikel 1.7.1-14, § 1, of dat vastgelegd door de commissie voor huisonderwijs in toepassing van artikel 1.7.1-14, § 2.

Art. 1.7.1-16. De algemene inspectiedienst kan elk ogenblik overgaan tot de controle van het studieniveau, op eigen initiatief of op vraag van de Regering of van de commissie voor huisonderwijs, en baseert zijn controle op de vernomen feiten namelijk via de ontleding van de documenten bedoeld in artikel 1.7.1-15 en op de ondervraging van de leerlingen.
  Er gebeuren in elk geval controles minstens tijdens de jaren waarin de leerplichtige minderjarige de leeftijd van acht en tien jaar bereikt.
  De algemene inspectiedienst bepaalt de datum voor de controle en geeft er kennis van aan de ouders minstens een maand op voorhand.

Art. 1.7.1-17. § 1. De algemene inspectiedienst organiseert de controle van het studieniveau op individuele basis of voor het geheel van de leerplichtige minderjarigen die thuis les volgen, gedomicilieerd in eenzelfde zone. De controle van het studieniveau kan ook gecentraliseerd worden georganiseerd, in gebouwen gevestigd naast de administratieve zetel van de algemene inspectiedienst.
  § 2. De controle van het studieniveau vindt plaats in een gebouw van de overheid dat door de algemene inspectiedienst gekozen wordt.
  Op met redenen omklede aanvraag van de ouders en inzonderheid steunend op ernstige mobiliteitsmoeilijkheden voortvloeiend uit de gezondheidstoestand of de handicap van de leerplichtige minderjarige, kan de controle echter op een andere plaats gebeuren.

Art. 1.7.1-18. § 1. Na de controle van het studieniveau, stelt de algemene inspectiedienst een verslag op en brengt een advies uit over de overeenstemming met artikel 1.7.1-14. Ze spreekt zich ook uit over de aangepastheid aan de te behalen doelstellingen van de documenten bedoeld in artikel 1.7.1-15. Aan de ouders wordt kennisgegeven van het verslag en het advies. Zij kunnen hun opmerkingen schriftelijk aan de commissie voor huisonderwijs meedelen.
  Het advies van de algemene inspectiedienst wordt ten laatste gedurende de maand die volgt op de datum van de controle aan de commissie voor huisonderwijs overgemaakt.
  In geval van een negatieve beslissing gebaseerd op de niet-conformiteit van artikel 1.7.1-14, § 1, wordt een nieuwe controle uitgeoefend, volgens dezelfde nadere regels, minimaal twee maanden en maximaal zes maanden na kennisgeving van de beslissing.
  Indien de algemene inspectiedienst acht dat het verstrekte huisonderwijs nog steeds niet in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14, besluit hij zijn verslag met een advies over de nadere regels voor de integratie van de leerplichtige minderjarige in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. De ouders kunnen hun opmerkingen laten gelden overeenkomstig het eerste lid.
  Indien, na de tweede controle, de commissie voor huisonderwijs beslist dat het studieniveau niet in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of in een inrichting bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
  § 2. Wanneer de controle van het studieniveau niet kon worden uitgevoerd door de afwezigheid van de leerplichtige minderjarige, als de commissie voor huisonderwijs beslist dat deze afwezigheid ongewettigd is, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.

Art. 1.7.1-19. Uiterlijk in het schooljaar waarin hij 12 jaar wordt, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige die huisonderwijs volgt in voor de externe proef bedoeld in artikel 2.3.2-3 georganiseerd voor het verkrijgen van het getuigschrift basisonderwijs.
  Slaagt hij niet voor de proef bepaald in lid 1, heeft de leerplichtige minderjarige één schooljaar de tijd om de proef opnieuw af te leggen. Binnen deze termijn wordt hij twee keer aan een controle van het studieniveau op individuele basis en met inachtneming van de nadere regels bepaald bij artikel 1.7.1-18, § 1, eerste en tweede lid, onderworpen.
  Wanneer de minderjarige deze termijn heeft genoten, beschikt hij over dezelfde termijn om de proef bedoeld in artikel 1.7.1-20 af te leggen.

Art. 1.7.1-20. Uiterlijk tijdens het schooljaar waarin hij 15 jaar wordt, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige die huisonderwijs volgt, in voor de gemeenschappelijke externe proef bedoeld in artikel 2.3.3-2 georganiseerd voor het behalen van getuigschrift van de gemeenschappelijke kern.

Art. 1.7.1-21. § 1. De ouders schrijven de leerplichtige minderjarige in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2 in indien hij het getuigschrift van het basisonderwijs niet heeft behaald binnen de termijnen bedoeld in artikel 1.7.1-19 termijnen en voor wie de controles van het studieniveau bedoeld bij artikel 1.7.1-19, tweede lid, hebben geleid tot een negatieve beslissing van de commissie voor huisonderwijs. Indien slechts een van beide controles aanleiding heeft gegeven tot een negatieve beslissing van de commissie voor huisonderwijs, beoordeelt zij of de leerplichtige minderjarige thuis zijn schoolopleiding kan voortzetten.
  De ouders schrijven de leerplichtige minderjarige die huisonderwijs volgt in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2 indien hij het getuigschrift voor de gemeenschappelijke kern niet heeft behaald met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 1.7.1-20.
  § 2. Voor minderjarige leerplichtige kinderen die zijn ingeschreven in een school die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd op grond van een beslissing van de commissie voor huisonderwijs of in toepassing van paragraaf 1, bepaalt de commissie voor het huisonderwijs voor het gewoon onderwijs en, met inachtneming van paragraaf 3, voor het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, de afdeling en het studiejaar waarvoor de leerplichtige minderjarigen moeten worden ingeschreven.
  De commissie voor huisonderwijs bepaalt, voor het gespecialiseerd onderwijs, de aard en, in voorkomend geval, de vorm alsook de mate van rijpheid of de fase voor de inschrijving van de leerplichtige minderjarige.
  De commissie voor huisonderwijs kan een dergelijke beslissing ook nemen wanneer de verantwoordelijke personen om redenen die niet voorzien konden worden bij de in artikel 1.7.1-12, lid 2 bedoelde verklaring, afzien van het geven van huisonderwijs aan de leerplichtige minderjarige, teneinde hem in te schrijven in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school.
  § 3. Wanneer het in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 3, bedoelde advies van de algemene inspectiedienst tot de conclusie komt dat de leerplichtige minderjarige in het gespecialiseerd onderwijs is opgenomen, wordt dit advies ter kennis gebracht van de ouders, die bezwaar kunnen aantekenen tegen deze integratie bij de commissie voor gespecialiseerd onderwijs binnen de vijftien kalenderdagen na kennisgeving van het advies. Indien er binnen de termijn overeenstemming is bereikt of geen bezwaar wordt gemaakt, laten de ouders de examens bedoeld in artikel 12, § 1, van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs plaatsvinden. Het verslag van deze examens wordt ter beslissing aan de commissie voor huisonderwijs toegezonden.
  Indien ouders, in toepassing van paragraaf 1, van plan zijn om de leerplichtige minderjarige in te schrijven voor het gespecialiseerd onderwijs, stellen zij de commissie voor huisonderwijs binnen 15 kalenderdagen na de bekendmaking van de resultaten of de beslissing om het getuigschrift van het basisonderwijs niet toe te kennen, hiervan in kennis en laten zij de examens bedoeld in artikel 12, lid 1, van het decreet van 3 maart 2004 betreffende het gespecialiseerd onderwijs afnemen. Het verslag van deze examens wordt aan de commissie voor huisonderwijs toegezonden.
  In geval van beroep tegen de beslissing om het getuigschrift van het basisonderwijs niet toe te kennen, vangt de in het lid 2 bedoelde termijn voor kennisgeving aan de commissie voor huisonderwijs aan op de dag waarop de beslissing van de Raad van beroep ter kennis wordt gebracht.
  § 4. Voor de toepassing van de artikelen 2 en 3 kan de commissie voor huisonderwijs afwijken van de toelatingsvoorwaarden. Haar beslissing is gebaseerd op de leeftijd en, indien van toepassing, de vooropleiding en de kennis, knowhow en competenties die de minderjarige in het kader van de leerplicht heeft verworven.
  Indien de commissie voor huisonderwijs zich onvoldoende geïnformeerd acht, kan zij de algemene inspectiedienst verzoeken een verslag als bedoeld in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 4, op te stellen. Wanneer de conclusie van dit verslag luidt dat integratie in het gespecialiseerd onderwijs noodzakelijk is, zijn de formaliteiten van paragraaf 3, van toepassing. Wanneer de ouders de minderjarige inschrijven bij een school die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd, kan de commissie voor huisonderwijs deze school ook verzoeken een verslag op te stellen waarin de door de minderjarige verworven vaardigheden en kennis worden gespecificeerd en een oriëntatie wordt voorgesteld.
  § 5. De leerplichtige minderjarige die ingeschreven is in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2, na een beslissing van de commissie voor huisonderwijs of in toepassing van paragraaf 1, blijft gedurende minstens één volledig schooljaar ingeschreven. Indien de ouders hem op het einde van het schooljaar opnieuw buiten een van deze scholen onderwijs willen geven, voegen zij bij de in artikel 1.7.1-12, lid 2, bedoelde verklaring een individueel opleidingsplan en alle relevante documenten die kunnen aantonen dat het thuis verstrekte onderwijs in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14.
  Indien de commissie voor huisonderwijs van oordeel is dat niet is vastgesteld dat aan artikel 1.7.1-14 van het huisonderwijs is voldaan, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in bij een inrichting als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.

Art. 1.7.1-22.[1 ...]1 Na een met redenen omkleed verzoek van de ouders kan de commissie, na advies van de algemene inspectiedienst, de leerplichtige minderjarigen die in aanmerking komen voor een afwijking bepaald in artikel 1.7.1-14, § 2, vrijstellen van de verplichting om de in artikel 1.7.1-19 en 1.7.1-20 bedoelde bewijsstukken voor te leggen. Ze kan ook een bijkomende termijn toekennen om deze bewijsstukken voor te leggen.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 32, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.7.1-23. De Regering is bevoegd om het beroep tegen beslissingen van de commissie voor huisonderwijs te beoordelen. Zij doet een uitspraak binnen de maand na kennisgeving van het beroep.

Art. 1.7.1-24. De ouders dienen het beroep in via een aangetekend schrijven binnen vijftien dagen na kennisgeving van de beslissing van de commissie voor huisonderwijs.
  In geval van beroep worden de termijn vastgelegd in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 3, en de verplichting die het gevolg is van artikel 1.7.1-18, § 2, lid 1, geschorst.

Afdeling IV. - Schoolherinschakeling
Art. 1.7.1-25. § 1. Bevindt zich in een situatie van schooluitval, de leerplichtige leerling:
  1° die in een school is ingeschreven, maar er zonder geldige reden feitelijk niet naartoe is gegaan, of die in geen inrichting ingeschreven is en geen lessen thuis volgt, behalve indien hij zich in een situatie bevindt zoals bedoeld in de artikelen 1.7.1-18, § 1, lid 3 tot 5, en § 2, en 1.7.1-21, § 1;
  2° die in een inrichting ingeschreven is, maar die daar meer dan 9 halve dagen ongewettigde afwezigheid telt.
  § 2. Bevindt zich in een situatie van schoolverzuim, de leerplichtige leerling die, hoewel hij regelmatig ingeschreven is, zonder geldige reden, vaak de lessen niet bijwoont.

Art. 1.7.1-26. § 1. In het kader van hun schoolproject kunnen de secundaire scholen een intern stelsel voor schoolherinschakeling invoeren.
  § 2. Het intern stelsel voor schoolherinschakeling heeft tot doel:
  1° de in artikel 1.7.1-25, § 1er, 2°, bedoelde schooluitval van leerlingen die moeilijkheden met de school hebben, te voorkomen;
  2° de leerlingen die dit genieten, helpen zelfvertrouwen en zelfachting opnieuw te verwerven en zowel een persoonlijk project als een opleidingsproject te ontwikkelen.
  Dit project kadert in een globaal inrichtingsbeleid om een welzijnssfeer in de school te creëren, dat, in voorkomend geval, binnen de plaatselijke overlegcel wordt bepaald.
  § 3. De opvatting en het beheer van het intern stelsel voor schoolherinschakeling worden toevertrouwd aan een multidisciplinair team, dat kan worden samengesteld uit leerkrachten, leden van het opvoedend hulppersoneel, leden van het team van het PMS-centrum. Er kan ook een beroep worden gedaan op externe partners.

Art. 1.7.1-27. De klassenraad wijst de leerlingen aan die het intern stelsel voor schoolherinschakeling kunnen genieten.
  Voor minderjarige leerlingen is de toestemming van de ouders vereist.
  De leerlingen die het intern stelsel voor schoolherinschakeling genieten, blijven in hun oorspronkelijke klas ingeschreven; hun administratieve toestand wordt niet gewijzigd.

Art. 1.7.1-28. § 1. Samen met het PMS-centrum en met de leden van het team dat met het intern stelsel voor schoolherinschakeling wordt belast, stelt de klassenraad een persoonlijk plan op voor elk van de leerlingen bedoeld in artikel 1.7.1-27, na overleg met de leerling en zijn ouders als hij minderjarig is.
  § 2. Het persoonlijk plan, dat voor en met de jongere wordt opgemaakt, kan de volgende gegevens inhouden:
  1° lessen gemeenschappelijke vorming;
  2° aanvullende activiteiten;
  3° workshops voor samenwerking, socialisatie, mededeling of expressie;
  4° tijd en acties voor schooloriëntatie, voor opmaken van een persoonlijk project;
  5° observatie- en initiatiestages;
  6° activiteiten ter bevordering van motivatie, zelfvertrouwen, zelfachting;
  7° taalbadonderwijs in verschillende onderwijsvormen en -richtingen;
  8° verwezenlijking van een project op een bepaald gebied of een interdisciplinair project, een artistiek, technologisch, sport- of ander project;
  9° verwezenlijking door een externe dienst;
  10° sociale, burger- (inter)culturele acties;
  11° voorbereiding tot de voorstelling van een externe examencommissie.
  § 3. De klassenraad wordt belast met het beoordelen, het nader bepalen, of zelfs het wijzigen van het persoonlijk plan.
  § 4. Het persoonlijk plan wordt voor een periode van één maand opgemaakt, met als doel, op het einde van de bepaalde periode, de leerling opnieuw in te schakelen in zijn klas of in een ander schooltraject, met inachtneming van de toelatingsvoorwaarden.
  § 5. Na de beoordeling kan het persoonlijk plan elke maand door de klassenraad worden verlengd. De ouders worden daarvan op de hoogte gebracht.
  § 6. De betrokken leerling kan te allen tijde door een dienst voor schoolherinschakeling worden begeleid, met inachtneming van de toelatingsvoorwaarden.
  § 7. Het persoonlijk plan wordt ter beschikking van de algemene inspectiedienst en van de diensten van de Regering gehouden.
  § 8. Iedere leerling die een persoonlijk plan in het kader van een intern stelsel voor schoolherinschakeling volgt, geniet de begeleiding van een refertepersoon.
  § 9. De begeleiding van activiteiten in verband met het persoonlijk plan kan in het kader van zijn ambt worden toegekend aan ieder lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel of van het opvoedend hulppersoneel.

Art. 1.7.1-29. Wanneer een uitgesloten minderjarige niet opnieuw in een schoolinrichting kan worden ingeschakeld, overeenkomstig artikel 1.7.9-9, lid 4, en 1.7.9-10, § 2, lid 5, kan de Minister hem beschouwen als voldoend aan de verplichtingen inzake schoolaanwezigheid:
  1° de begeleiding, voor een één keer hernieuwbare periode van niet meer dan drie maanden, van een jongere door de diensten die hun bijstand verlenen aan de uitvoering van individuele beslissingen in het kader van hulpverleningsprogramma's die ofwel door de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd ofwel door de directeur voor jeugdbescherming, ofwel door de jeugdrechtbank worden opgemaakt;
  2° de begeleiding, voor een één keer hernieuwbare periode van niet meer dan drie maanden, van een jongere door een van de diensten voor schoolherinschakeling.
  Op grond van een met redenen omklede aanvraag die door de dienst voor schoolherinschakeling aan de algemene directie leerplichtonderwijs wordt gericht, kan de Minister een jongere een vrijstelling verlenen opdat hij zou kunnen worden begeleid door de dienst voor schoolherinschakeling na 15 april en tot het einde van het lopende schooljaar, ook al is de totale duur van het ten laste nemen langer dan de in artikel 1.7.1-32 vastgestelde maximumduur.
  De adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, de directeur voor jeugdbescherming, de jeugdrechtbank of de dienst voor schoolherinschakeling delen de algemene directie leerplichtonderwijs de datum van het begin en van het einde van het ten laste nemen mee, volgens door de Regering nader te bepalen regels

Art. 1.7.1-30. In de toestanden bedoeld in artikel 1.7.5-25, § 1, 1°, op gezamenlijke aanvraag van de minderjarige en zijn ouders, na het gunstig advies van de zonecommissie voor inschrijvingen of de gedecentraliseerde commissie of bij gebrek daaraan de federatie van inrichtende machten, kan de Minister een leerling er ook toe machtigen, voor een één keer hernieuwbare periode van niet meer dan drie maanden, te worden begeleid door:
  1° diensten die hun bijstand verlenen aan de uitvoering van individuele beslissingen in het kader van hulpverleningsprogramma's die ofwel door de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, ofwel door de directeur voor jeugdbescherming, ofwel door de jeugdrechtbank worden opgemaakt;
  2° een van de diensten voor schoolherinschakeling.
  Op grond van een met redenen omklede aanvraag die door de dienst voor schoolherinschakeling aan de algemene directie leerplichtonderwijs wordt gericht, kan de Minister een jongere een vrijstelling verlenen opdat hij zou kunnen worden begeleid door de dienst voor schoolherinschakeling na 15 april en tot het einde van het lopende schooljaar, ook al is de totale duur van het ten laste nemen langer dan de in artikel 1.7.1-32 vastgestelde maximumduur.
  De adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, de directeur voor jeugdbescherming, de jeugdrechtbank of de dienst voor schoolherinschakeling delen de algemene directie leerplichtonderwijs de datum van het begin en van het einde van het ten laste nemen mee, volgens door de Regering nader te bepalen regels

Art. 1.7.1-31. In geval van schoolverzuim, een crisissituatie of een situatie van schooluitval bedoeld in artikel 1.7.5-25, § 1, 2°, op gezamenlijk verzoek van de minderjarige leerling, zijn ouders, de inrichtende macht of haar afgevaardigde, na het advies te hebben ingewonnen van de klassenraad en het PMS-centrum, kan de Minister een leerling, die regelmatig ingeschreven blijft in zijn school, er ook toe machtigen om te worden begeleid voor een één keer hernieuwbare periode van maximaal drie maanden door:
  1° diensten die hun bijstand verlenen aan de uitvoering van individuele beslissingen in het kader van hulpverleningsprogramma's die ofwel door de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, ofwel door de directeur voor jeugdbescherming, ofwel door de jeugdrechtbank worden opgemaakt;
  2° een van de diensten voor schoolherinschakeling.
  Indien het PMS-centrum het in lid 1 bedoeld advies niet binnen 10 werkdagen na het verzoek verstrekt, wordt aangenomen dat het advies gunstig is.
  Op grond van een met redenen omklede aanvraag die door de dienst voor schoolherinschakeling aan de algemene directie leerplichtonderwijs wordt gericht, kan de Minister een jongere een vrijstelling verlenen opdat hij zou kunnen worden begeleid door de dienst voor schoolherinschakeling na 15 april en tot het einde van het lopende schooljaar, ook al is de totale duur van het ten laste nemen langer dan de in artikel 1.7.1-32 vastgestelde maximumduur.
  De adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, de directeur voor jeugdbescherming, de jeugdrechtbank of de dienst voor schoolherinschakeling delen de algemene directie leerplichtonderwijs de datum van het begin en van het einde van het ten laste nemen mee, volgens door de Regering nader te bepalen regels

Art. 1.7.1-32. Het ten laste nemen van een minderjarige door een van de diensten bedoeld in artikel 1.7.1-29 à 1.7.1-31, kan in totaal niet langer dan zes maanden per schooljaar en niet langer dan één jaar voor de gehele schooltijd van de minderjarige duren. Het ten laste nemen periode gedurende de verlof- en schoolvakanties wordt niet in aanmerking genomen bij de berekening van de duur van het ten laste nemen van de minderjarige.

Art. 1.7.1-33. In het kader van artikel 1.7.1-29 tot 1.7.1-31, kan een partnerschapsovereenkomst waarvan het model door de Regering bepaald wordt, gesloten worden tussen de dienst voor schoolherinschakeling en een instelling die ofwel een publiekrechtelijke rechtspersoon is ofwel een vereniging zonder winstbejag met als hoofdzakelijk rechtsdoel de strijd tegen schooluitval en het falen op school, met inbegrip van de voorlopige begeleiding van een uitvallende minderjarige.

Art. 1.7.1-34. § 1. De directeur stelt de bepalingen vast die, zowel op collectief als op individueel niveau, het een minderjarige die de diensten van een van de diensten voor schoolherinschakeling heeft genoten mogelijk zullen maken, opnieuw naar school te gaan in de beste omstandigheden.
  § 2. Het neemt de in paragraaf 1 bedoelde bepalingen in overleg met de betrokken actoren, binnen de plaatselijke overlegcel, als deze geïnstalleerd is.
  Voor de toepassing ervan,
  1° steunt hij op de interne stelsels, zoals die bepaald zijn in artikel 1, 4°, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplicht en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld en begeleiding van de studieoriëntatie;
  2° werkt hij nauw samen met het PMS-centrum, om de maatregelen inzake pedagogische begeleiding, die onder het onderwijsteam ressorteren, en de maatregelen inzake psycho-medisch-sociale kwesties, die onder het team van het PMS-centrum ressorteren, op elkaar af te stemmen.
  § 3. De leden van het team van het PMS-centrum bevorderen het optreden van de externe diensten, zoals bepaald in artikel 1, 5°, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplicht en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld en begeleiding van de studieoriëntatie, waarop de school een beroep kan doen om de inschakeling of herinschakeling van de jongere in de school en de opbouw van een persoonlijk project te vergemakkelijken.

Art. 1.7.1-35. De leerling die in een school ingeschakeld of opnieuw ingeschakeld wordt op het einde van de begeleiding bedoeld in artikel 1.7.1-29 à 1.7.1-31, kan de dienst voor schoolherinschakeling die voor zijn begeleiding heeft gezorgd, Raadplegen in verhouding tot hoogstens twee halve dagen per week gedurende de twee maanden volgend op zijn inschakeling of herinschakeling.
  De Raadpleging van de dienst voor schoolherinschakeling gedurende die periode wordt geregeld in een overeenkomst tussen de directeur, de leerling, zijn ouders, het PMS-centrum en de dienst voor schoolherinschakeling.

Art. 1.7.1-36. De facilitatoren bedoeld in artikel 18 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplicht en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld en begeleiding van de studieoriëntatie die bijstand bieden voor het globaal op elkaar afstemmen van de acties die worden gevoerd in de zone waarvoor ze aangewezen zijn, zowel in de scholen als in de diensten voor schoolherinschakeling, ten aanzien van leerlingen begeleid door een van de diensten voor schoolherinschakeling, gedurende dit ten laste nemen en na de (her-)inschakeling van de leerling op school.

HOOFDSTUK II. - Kosteloosheid
Art. 1.7.2-1.§ 1. In het gewoon of gespecialiseerd kleuteronderwijs, lager onderwijs en secundair onderwijs mogen geen directe of indirecte kosten in rekening worden gebracht. Onverminderd artikel 1.7.2-2 kan een inrichtende macht in geen geval een aanvraag om directe of indirecte, facultatieve of verplichte betaling in de vorm van geld, diensten of benodigdheden indienen wanneer zij zich voor een school inschrijft of opnieuw inschrijft.
  § 2. In afwijking van paragraaf 1, kan een inschrijvingsgeld worden vastgelegd van maximaal 124 euro voor leerlingen die zich inschrijven voor het 7e jaar in de overgangsafdeling van het secundair onderwijs, als voorbereiding op het hoger onderwijs. Dit maximumbedrag wordt geschat op 62 euro voor begunstigden van een studietoelage.
  De opbrengst van bedoeld inschrijvingsgeld wordt in mindering gebracht van de eerste schijf van de werkingssubsidies toegekend aan bedoelde scholen.
  § 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt een specifiek inschrijvingsgeld gevraagd voor niet-leerplichtige leerlingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en waarvan de niet-Belgische ouders niet in België verblijven.
  Leerlingen met een buitenlandse nationaliteit die zijn toegelaten om meer dan drie maanden in België te verblijven of gemachtigd zijn zich in België te vestigen, in toepassing van de artikelen 10 en 15 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zijn van rechtswege vrijgesteld van het specifieke inschrijvingsgeld.
  De Regering bepaalt de categorieën van volledige of gedeeltelijke vrijstelling van het specifieke inschrijvingsgeld.
  De Regering bepaalt de bedragen van het specifieke inschrijvingsgeld, voor elk studieniveau.
  Het bedrag van het specifieke inschrijvingsgeld is opeisbaar bij inschrijving.
  § 4. Er worden jaarlijkse en forfaitaire dotaties en werkingssubsidies toegekend tot dekking van de kosten voor de werking en uitrusting van de scholen, en voor de kosteloze verspreiding van leerboeken en schoolbenodigdheden aan leerplichtige leerlingen.
  [1 Bovendien wordt in het georganiseerd of gesubsidieerd gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs, alsmede in [2 de eerste drie]2 leerjaren van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen [2 in de maturiteitsgraden I en II]2 van het gespecialiseerd lager onderwijs aan georganiseerde en gesubsidieerde scholen een forfaitair bedrag per ingeschreven leerling toegekend dat specifiek bestemd is voor schoolkosten en schoolbenodigdheden. Dit bedrag is voornamelijk bestemd voor de aanschaf van schoolbenodigdheden, gedefinieerd als al het materiaal dat nodig is om de kennis, vaardigheden en competenties te verwerven die zijn omschreven in het referentiekader voor initiële competenties en het referentiekader voor de gemeenschappelijke kern. Dit bedrag kan ook de schoolkosten in verband met de organisatie van schoolactiviteiten of educatieve reizen met overnachting dekken. Dit bedrag wordt elk jaar in maart betaald. Het wordt jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen voor het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
   Voor het gewoon en het gespecialiseerd kleuteronderwijs bedraagt het in lid 2 bedoelde forfaitaire bedrag 50 euro per leerling. Het wordt berekend op basis van het aantal regelmatig aan de school ingeschreven leerlingen op 30 september van het voorgaande jaar, vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1,2, en naar boven afgerond wanneer de eerste decimaal gelijk is aan of groter is dan 5, en naar beneden afgerond op de eerstvolgende lagere eenheid in de andere gevallen.
   Voor [2 de eerste drie]2 jaar van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen van de maturiteitsgraad I van het gespecialiseerd lager onderwijs bedraagt het in lid 2 bedoelde vaste bedrag 75 euro per leerling. Het wordt berekend op basis van het aantal regelmatig aan de school ingeschreven leerlingen op 30 september van het voorgaande jaar.]1
  Elke inrichtende macht die de [1 bedoeld in de leden 2 tot en met 4]1 bedragen heeft ontvangen, houdt uiterlijk op 31 januari van het jaar volgend op het schooljaar waarvoor de bedragen zijn toegekend, gedurende tien jaar bewijsstukken van alle uitgaven ter beschikking van de diensten van de Regering voor controle. Indien in het kader van een controle blijkt dat de ontvangen bedragen niet zijn gebruikt voor de aankoop van schoolbenodigdheden, het organiseren van schoolactiviteiten of pedagogische korte reizen met overnachting(en), moet het toegekende bedrag binnen 60 dagen na kennisgeving aan de betrokken inrichtende macht worden terugbetaald aan de diensten van de Regering.
  ----------
  (1)<DFG 2022-12-14/15, art. 68, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (2)<DFG 2023-12-20/14, art. 34, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art. 1.7.2-2.§ 1. Onverminderd lid 2 en 3 mogen in het gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs [2 alsmede in [3 de eerste drie]3 leerjaren van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen [3 in de maturiteitsgraden I en II]3 van het gespecialiseerd lager onderwijs,]2 geen schoolkosten worden ontvangen en, direct noch indirect, schoolbenodigdheden worden aangerekend aan de ouders.
  In het gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs [2 alsmede in [3 de eerste drie]3 leerjaren van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen [3 in de maturiteitsgraden I en II ]3 van het gespecialiseerd lager onderwijs,]2 mogen alleen de volgende schoolkosten die op basis van de reële kostprijs worden vastgesteld, worden ontvangen:
  1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;
  2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het kleuteronderwijs aanspraak kan maken;
  3° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van kleuteronderwijs aanspraak kan maken.
  Alleen de volgende schoolbenodigdheden worden niet door de scholen geleverd:
  1° de niet-gevulde schooltas;
  2° het niet-gevulde pennenzakje;
  3° de gebruikelijke kleding en sportkleding van de leerling.
  Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.
  De toegestane schoolkosten, bedoeld in [2 lid 2]2, 1 tot 3°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.
  De onder [2 lid 2]2, 2° en 3° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
  § 2. [2 Onverminderd § 1, in het lager onderwijs]2 worden de volgende schoolkosten die op basis van de reële kostprijs worden vastgesteld, niet beschouwd als een bijdrage in het inschrijvingsgeld:
  1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;
  2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het lager onderwijs aanspraak kan maken.
  3° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het lager onderwijs aanspraak kan maken.
  Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.
  De toegestane schoolkosten, bedoeld in lid 1, 1 tot 3°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.
  De onder lid 1, 2° en 3° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
  § 3. In het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs worden de volgende schoolkosten die op basis van de werkelijke kosten worden vastgesteld, niet beschouwd als een bijdrage in het inschrijvingsgeld:
  1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;
  2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het secundair onderwijs aanspraak kan maken;
  3° fotokopieën uitgedeeld aan studenten; op eensluidend advies van de algemene overlegraad voor het secundair onderwijs, stelt de Regering het maximumbedrag vast van de kosten van fotokopieën per leerling die in de loop van een schooljaar kunnen worden aangerekend.
  4° het uitlenen van schoolboeken, persoonlijke uitrusting en gereedschap;
  5° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het secundair onderwijs aanspraak kan maken.
  Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan meerderjarige leerlingen of ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.
  De toegestane schoolkosten, bedoeld in lid 1, 1 tot 5°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.
  De onder lid 1, 2° en 5° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
  [1 § 3bis. In het gewone en gespecialiseerde secundair onderwijs worden de kosten die op vrijwillige basis worden gemaakt door een meerderjarige leerling, door de ouders of door de persoon die het ouderlijk gezag over een minderjarige heeft, in verband met de aankoop of de huur van aan de leerling aangeboden of aanbevolen en persoonlijke computeruitrusting, als schoolkosten beschouwd, mits deze kosten worden gemaakt in het kader en onder de voorwaarden die door de Franse Gemeenschap zijn vastgesteld met het oog op de ontwikkeling van de digitale strategie op school.
   Voor de in het vorige lid bedoelde uitrusting kan een leverancier worden voorgesteld of aanbevolen overeenkomstig artikel 1.7.3-3 en de door de Regering vastgestelde regels.]1
  § 4. [2 Onverminderd § 1 en 5, in het lager onderwijs]2 kunnen de volgende schoolkosten worden voorgesteld aan de leerling indien deze meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is, op voorwaarde dat hij uitdrukkelijk is geïnformeerd over de facultatieve aard ervan:
  1° groepsaankopen;
  2° de kosten voor de deelname aan optionele activiteiten;
  3° abonnementen op tijdschriften.
  Ze worden aangeboden tegen hun reële kostprijs voor zover ze gekoppeld zijn aan het pedagogische project.
  [2 § 5. Onverminderd paragraaf 1 kunnen in [3 de eerste drie]3 jaar van het gewoon lager onderwijs en op [3 in de maturiteitsgraden I en II]3 van het gespecialiseerd lager onderwijs alleen facultatieve schoolkosten in verband met de gegroepeerde aankoop van schoolboeken en oefenschriften, met inbegrip van digitale abonnementen op deze materialen of aanverwante platforms, aan de ouders worden aangeboden, mits zij uitdrukkelijk worden geïnformeerd over het facultatieve karakter van de aankoop.
   Zij worden aangeboden tegen reële kosten en moeten verband houden met het pedagogische project.
   De school moet regelingen treffen om alle leerlingen toegang te geven tot het volledige leeraanbod, ongeacht of de ouders al dan niet hebben ingestemd met de groepsaankoop.]2
  ----------
  (1)<DFG 2020-12-09/15, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 09-12-2020>
  (2)<DFG 2022-12-14/15, art. 69, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (3)<DFG 2023-12-20/14, art. 35, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art. 1.7.2-3.§ 1. Bij de inning van de kosten nemen de inrichtende machten de bepalingen van artikel 1.4.1-5 in acht.
  Ze kunnen, in het lager [1 , onverminderd artikel 1.7.2-2, § 1,]1 en secundair onderwijs, een betaling hanteren tegen de reële kostprijs van de schoolkosten.
  § 2. De inrichtende machten betrekken de minderjarige leerlingen niet bij het betalingsproces en de dialoog die zij met de ouders over de schoolkosten en de periodieke rekeningen voeren
  Het niet-betalen van de kosten kan voor de leerling in geen geval een reden zijn om inschrijving te weigeren of permanente uitsluiting of enige andere sanctie op te leggen, ook niet als deze kosten zijn opgenomen in het pedagogische project of in het schoolproject
  Er mogen geen inschrijvingsgeld of kosten, direct of indirect, worden gevraagd aan de leerling of zijn ouders voor de uitreiking van zijn diploma's en getuigschriften of zijn schoolrapport.
  ----------
  (1)<DFG 2022-12-14/15, art. 70, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art. 1.7.2-4. § 1. Voor het begin van elk schooljaar, en ter informatie, wordt een raming van het bedrag van de aangerekende kosten en de verdeling ervan ter kennis gebracht van de leerling indien hij meerderjarig is, of van zijn ouders, indien hij minderjarig is.
  § 2. In de loop van elk schooljaar worden periodieke schriftelijke verklaringen afgelegd aan de leerling indien deze meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is.
  In elke periodieke rekening worden per leerling en voor de betrokken periode alle aangevraagde kosten, de bedragen, het doel en de verplichte of facultatieve aard van deze kostenopgave vermeld, alsmede de voorwaarden en de eventuele betalingsfaciliteiten.
  De periode die door een periodieke verrekening kan worden gedekt is minimaal één maand en maximaal vier maanden. Voor het begin van elk schooljaar stellen de inrichtende machten de leerling, of zijn ouders, indien hij minderjarig is, in kennis van de gekozen frequentie.
  In afwijking van lid 3 moeten de inrichtende machten, op verzoek van de ouders en voor uitgaven van meer dan 50 euro, voorzien in de mogelijkheid om deze over verschillende periodieke opgaven te spreiden. De inrichtende machten stellen de leerling of zijn ouders, indien hij meerderjarig is, vooraf schriftelijk in kennis van het bestaan van deze mogelijkheid. Het totale te betalen bedrag en de afbetalingsvoorwaarden worden eveneens schriftelijk meegedeeld. Het aangerekende quotum voor de betrokken periode wordt in de periodieke opgave opgenomen.
  Kosten die niet in een periodieke opgave staan, kunnen in geen geval worden aangerekend.
  De inrichtende machten die geen kosten voor het gehele schooljaar aanvragen, zijn niet verplicht de in deze paragraaf bedoelde periodieke overzichten in te dienen.

Art. 1.7.2-5. De wettelijke verwijzing en de integrale tekst van de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-3 staan vermeld in het huishoudelijk reglement van elke school alsook op de raming van de aangerekende schoolkosten bedoeld in artikel 1.7.2-4, § 1, en de periodieke opgaven bedoeld in artikel 1.7.2-4, § 2.

Art. 1.7.2-6. § 1. Wanneer zij een inbreuk op de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-5 vaststelt, kan de Regering, overeenkomstig de procedure van de tweede paragraaf, een van de volgende straffen opleggen:
  1° de waarschuwing;
  2° een boete, waarvan het bedrag niet minder dan 250 euro en niet meer dan 2500 euro mag zijn;
  3° in geval van herhaling binnen vijf jaar, de intrekking van alle dotaties of werkingssubsidies voor het lopende schooljaar voor de bedoelde school.
  Naast de toepassing van een van de in het eerste lid bedoelde straffen betaalt de inrichtende macht de onverschuldigde verkregen vergoedingen of bedragen volledig terug. In geval van weigering om terug te betalen of indien de te veel betaalde schoolkosten of de te veel betaalde bedragen het bedrag van de toegepaste straf overschrijden, schort de Regering de betaling van de aan de school toegekende dotaties en werkingssubsidies of loonsubsidies op totdat het teveel betaalde schoolgeld of de te veel betaalde bedragen volledig zijn terugbetaald.
  Indien de boete niet binnen drie maanden na kennisgeving van de straf wordt terugbetaald, zal de Regering het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in mindering laten brengen van de dotaties of werkingssubsidies van de betrokken school.
  § 2. Zodra zij kennis krijgen van een klacht die of een feit dat een schending of overtreding van de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-5 zou kunnen zijn, onderzoeken de Regeringsdiensten de zaak en kunnen zij elke persoon horen die een nuttige bijdrage kan leveren tot hun informatie.
  Wanneer zij bewijzen hebben dat een misdrijf is gepleegd, stellen de diensten van de Regering de bevoegde inrichtende macht in kennis van hun klachten. Deze heeft 30 dagen tijd om het dossier te Raadplegen en schriftelijke opmerkingen te maken.
  De Regering neemt een beslissing binnen zestig dagen na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn

Art. 1.7.2-7. De Regering evalueert de uitvoering van de bepalingen bedoeld in dit Hoofdstuk en brengt verslag hierover aan het Parlement uit in de loop van 2024.

HOOFDSTUK III. - Vrije keuze
Art. 1.7.3-1. § 1. Basis- en secundaire scholen worden zo nodig opgericht door de Franse Gemeenschap.
  § 2. De Franse Gemeenschap subsidieert de scholen met inachtneming van de voorwaarden opgelegd bij wet, decreet en reglementaire norm.
  De diensten van de Regering worden belast met het controleren of elk van deze scholen bedoeld in lid 1 de volgende verplichtingen nakomt:
  1° georganiseerd zijn door een rechtspersoon die daarvoor alle aansprakelijkheid aanvaardt en die voor de werking, direct noch indirect, kosten voor personeel en/of gebouwen, financieringen afkomstig van een andere Staat die geen lidstaat is van de Europese Unie of uitgaande van een instelling die ressorteert onder een andere Staat die geen lidstaat is van de Europese Unie geniet.
  De natuurlijke personen die de rechtspersoon uitmaken moeten:
  a) van onberispelijk gedrag zijn;
  b) hun burgerlijke en politieke rechten genieten;
  2° zich onderwerpen aan de controle van de inspectie;
  3° zijn gevestigd in lokalen die voldoen aan de voorschriften inzake veiligheid, hygiëne en gezondheid;
  4° beschikken over didactisch materiaal en de schooluitrusting voor de pedagogische noodwendigheden;
  5° indien de school niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten, van externe diensten van ondersteuning en begeleiding genieten, krachtens een overeenkomst afgesloten uiterlijk vier maanden na oprichting van de school of de afdeling van de school met een steun- en begeleidingscel. De steun- en begeleidingscel van Wallonie-Bruxelles Enseignement mag niet weigeren de hiervoor genoemde overeenkomst te ondertekenen;
  6° een pedagogisch geheel vormen gelegen in eenzelfde gebouwencomplex of, in elk geval, in eenzelfde gemeente of agglomeratie, allemaal uitgezonderd de afwijking toegekend door de Regering in uitzonderlijke gevallen. De verplichting om gelegen te zijn in eenzelfde gemeente of agglomeratie wordt niet opgelegd aan een pedagogisch geheel onder de directie van eenzelfde directeur en het resultaat van een fusie of een herstructurering van scholen die behoorlijk gemachtigd zijn door de Regering;
  7° beschikken over personeel dat de gezondheid van de leerlingen niet in gevaar brengt.
  § 3. Indien een inrichtende macht één of meer bepalingen betreffende de toekenning van de in § 2 vermelde werkingssubsidies niet naleeft, stuurt de Regering haar een ingebrekestelling waarbij zij haar verzoekt, binnen een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van die ingebrekestelling, zich naar de overtreden bepaling(en) te schikken en de wettelijke toestand te herstellen.
  Indien de inrichtende macht, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van dertig schoolwerkdagen, het bewijs levert dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, worden de werkingssubsidies haar verder toegekend. De diensten van de Regering zullen echter, binnen een termijn van 6 maanden te rekenen vanaf de datum van het antwoord van de inrichtende macht, een controleopdracht moeten uitoefenen om zich ervan te vergewissen dat de overtreden bepaling(en) voortaan in acht worden genomen.
  Indien de inrichtende macht, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van dertig schoolwerkdagen, niet het bewijs levert dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, past de Regering een aftrekking van 5 % toe van de werkingssubsidies die werden toegekend overeenkomstig § 2 en berekend op basis van de tijdens het vorige schooljaar toegekende subsidies.
  Indien de inrichtende macht, na zes maanden na de beslissing tot aftrekking van 5 % van de werkingssubsidies, het bewijs nog altijd niet heeft geleverd dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, kan de Regering de toekenning van de werkingssubsidies voor een onbepaalde tijd onderbreken.
  De werkingssubsidies worden door de Regering opnieuw toegekend op de datum, die door haar diensten worden vastgesteld, waarop alle subsidiëringsvoorwaarden opnieuw in acht zullen worden genomen.

Art. 1.7.3-2. Het recht van de ouders om de wijze van opvoeding voor hun kinderen te kiezen, sluit de mogelijkheid in, over een school naar hun keuze op een redelijke afstand te beschikken.
  Teneinde deze vrije keuze van de ouders te eerbiedigen, moet de Franse Gemeenschap, na Raadpleging van de betrokken algemene Raad:
  1° op verzoek van ouders die niet-confessioneelonderwijs wensen en op een redelijke afstand geen officiële school noch een vrije school van niet-confessioneel karakter vinden:
  a) hetzij een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap openen;
  b) hetzij de kosten van het vervoer naar zulke school op zich nemen;
  c) hetzij een bestaande niet-confessionele vrije school in de subsidieregeling opnemen;
  2° op verzoek van ouders die confessioneel onderwijs wensen en op een redelijke afstand geen confessionele school vinden:
  a) hetzij een bestaande confessionele vrije school in de subsidieregeling opnemen;
  b) hetzij de kosten van vervoer naar zulke school op zich nemen.
  De Regering bepaalt hoeveel ouders er nodig zijn opdat de Franse Gemeenschap de in dit artikel bepaalde verplichtingen op zich dient te nemen. Zij bepaalt eveneens wat onder redelijke afstand moet worden verstaan.
  Leerlingen die worden vervoerd naar de school van hun keuze moeten de prijs daarvan vooruitbetalen tegen het bedrag dat overeenkomt met de redelijke afstand bedoeld in het eerste lid.

Art. 1.7.3-3.Elke politieke activiteit en propaganda, evenals elke commerciële activiteit zijn verboden in de scholen. [1 Het is niet toegestaan om leerlingen een prijs, beloning of geschenk met de naam van een actieve politieke partij of actieve mandataris te overhandigen, evenmin als de overhandiging ervan door een mandataris buiten elke vertegenwoordigingsactiviteit van de overheidsinstantie waartoe hij behoort.]1
  Ook elke praktijk van oneerlijke concurrentie is verboden tussen de scholen. De propaganda voor een bepaald onderwijs moet objectief blijven en elke aanval tegen een ander onderwijs uitsluiten.
  ----------
  (1)<DFG 2024-01-18/27, art. 6, 023; Inwerkingtreding : 21-02-2024>

Art. 1.7.3-4.§ 1. Er wordt een commissie opgericht belast met het kennisnemen van alle aanvragen met betrekking tot de bij artikel 1.7.3-3 inzake leerplichtonderwijs vastgestelde overtredingen van de wetten, decreten en reglementen die deze begrippen bepalen en tot het belang van het onderwijs.
  De commissie brengt adviezen uit over het verzoek ingediend overeenkomstig artikel 1.7.3-5 of kan ook adviezen uitbrengen op vraag van de Regering. Om haar opdracht te vervullen, beschikt de commissie over een onderzoeksbevoegdheid die namelijk uitgeoefend zal worden via de diensten van de Regering en de algemene inspectiedienst mits inachtneming van de principes van het contradictorisch debat en van de rechten van de verdediging.
  § 2. De commissie bestaat uit:
  1° twee vertegenwoordigers van de diensten van de Regering;
  2° vijf vertegenwoordigers van de federaties van inrichtende machten;
  3° één vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles Enseignement;
  4° drie vertegenwoordigers van de algemene inspectiedienst;
  5° zes vertegenwoordigers van de vakverenigingen van het onderwijspersoneel;
  6° één vertegenwoordiger van iedere representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen.
  De leden worden aangewezen voor een door de Regering hernieuwbare periode van vijf jaar. Voor ieder werkend lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen.
  Elk werkend of plaatsvervangend lid dat de hoedanigheid verliest krachtens welke hij aangewezen werd, wordt als ontslagnemend beschouwd. De Regering wijst een nieuw lid aan dat het lopende mandaat voleindigt.
  De aanwezigheid van technici, die niet stemgerechtigd zijn, kan worden toegelaten. Voor de dossiers aangaande handelspraktijken neemt een vertegenwoordiger van de consumenten die zetelt [1 aan de Bijzondere Adviescommissie voor consumentenaangelegenheden]1 deel aan de werkzaamheden.
  De commissie wordt voorgezeten door een voorzitter en een ondervoorzitter die eerstgenoemde vervangt bij diens afwezigheid; allebei worden door de Regering aangewezen onder de vertegenwoordigers van de diensten van de Regering. De mandaten worden uitgeoefend gedurende vijf jaar. Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door een ambtenaar aangewezen te dien einde door de Regering die, volgens dezelfde nadere regels, ook een adjunct-secretaris aanduidt.
  § 3. De beslissingen worden genomen bij een volstrekte meerderheid van de stemmen van de aanwezige leden van de commissie. Het minimale aanwezigheidsquorum wordt op 6 leden bepaald. De commissie dient een jaarlijks activiteitenverslag in dat aan de Regering wordt verstuurd die het Parlement erover inlicht. De commissie zorgt ervoor dat het verslag geen vermelding bevat waaruit de betrokken schoolinrichtingen zouden kunnen worden geïdentificeerd.
  § 4. De commissie neemt een huishoudelijk reglement aan dat aan de Regering ter goedkeuring wordt voorgelegd.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 33, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.7.3-5. § 1. Bij de commissie ingesteld volgens artikel 1.7.3-4 kan een verzoek ingediend worden door:
  1° een inrichtende macht of haar afgevaardigde, wanneer zij dit verzoek vooraf binnen de participatieraad zal hebben onderzocht;
  2° een oudervereniging;
  3° een vakvereniging die het onderwijspersoneel vertegenwoordigt;
  4° de Regering;
  5° een federatie van inrichtende machten;
  6° een vereniging, organisatie of stichting die de verdediging, het onderzoek of de informatie van de consument of het onderwijs tot doel heeft.
  Naar aanleiding van de indiening van het verzoek bij de commissie volgens de nadere regels van lid 1, 1°, vraagt de voorzitter aan de indiener ervan om hem het verslag over te maken van het debat ingericht, wat betreft het verzoek, binnen de participatieraad. Als het verslag niet binnen een termijn van één maand vanaf de datum van de aanvraag wordt voorgelegd, beslist de commissie zonder verwijl over het verzoek.
  § 2. De voornoemde commissie kan op eigen initiatief met alle rechtsmiddelen feiten aanklagen die tegenstrijdig zijn met de bepalingen van artikel 1.7.3-3 en waarvan zij kennis zou hebben gehad.
  § 3. De commissie dient een advies uit te brengen binnen de maand na de beëindiging van het onderzoek van het dossier.
  De commissie deelt haar advies aan de Regering mede, die de beslissing neemt.
  § 4. Worden haar beslissingen niet in acht genomen, dan zal de Regering een procedure voor ingebrekestelling opstarten om de financiering en subsidies terug te krijgen.

HOOFDSTUK IV. - Neutraliteit
Afdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 1.7.4-1. De officiële scholen zijn neutraal.
  De scholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap zijn verplicht de neutraliteit te respecteren zoals bepaald in Afdeling 2.
  De scholen georganiseerd door ander publieke rechtspersonen zijn verplicht de neutraliteit te respecteren zoals bepaald in Afdeling 3. Hun inrichtende macht kan, op elk moment, aansluiten bij het neutraliteitsbeginsel bepaald in Afdeling 2.
  De vrije niet-confessionele scholen mogen bij het neutraliteitsbeginsel aansluiten, zoals bepaald in Afdeling 2 of Afdeling 3.
  De Regering legt het aansluitingsmodel bepaald in lid 3 en 4 vast en bepaalt de nadere regels volgens welke deze aansluiting aan haar wordt meegedeeld. Wanneer een inrichtende macht aansluit bij het neutraliteitsbeginsel, zijn alle bepalingen terzake op haar van toepassing.

Art. 1.7.4-2. Elke inrichtende macht waarop de neutraliteit van toepassing is of die aansluit bij de neutraliteit voegt een uitdrukkelijke verwijzing toe aan dit Hoofdstuk in zijn educatief project bedoeld in artikel 1.5.1-2 en reproduceert minstens de principes en garanties vermeld ofwel in de artikelen 1.7.4-6 tot 1.7.4-10, ofwel in de artikelen 1.7.4-11 tot 1.7.4-15.
  Elk schooljaar, in de loop van het eerste trimester, in de basis- en secundaire scholen georganiseerd door een inrichtende macht waarop dit Hoofdstuk van toepassing is, worden de grote lijnen van het Hoofdstuk en de gevolgen ervan op het schoolproject voorgesteld aan de personeelsleden.

Art. 1.7.4-3. § 1. Een opleiding tot neutraliteit wordt georganiseerd met 20 uur door:
  1° de inrichtingen van hoger onderwijs in het kader van de initiële opleiding van de leerkrachten zoals bepaald in het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten;
  2° de inrichtingen van sociale promotie georganiseerd door de Franse Gemeenschap in het kader van studies die leiden tot het certificaat van bekwaamheid voor het onderwijs en tot de academische Raad van bachelor in het gespecialiseerd onderwijs in psycho-educatieve begeleiding.
  § 2. De opleiding betreft, inzonderheid, de bepalingen van dit Hoofdstuk, en op de grote basisteksten van de democratie en het moderne burgerschap.

Art. 1.7.4-4. De controle van de naleving, binnen de scholen die ertoe gehouden zijn, van de principes van dit Hoofdstuk wordt verzekerd door de algemene inspectiedienst.
  Voor elk inbreuk vastgesteld door een lid van de algemene inspectiedienst op de principes bedoeld in het eerste lid wordt een verslag opgesteld dat onmiddellijk via de hiërarchische weg wordt overgemaakt aan de coördinerende inspecteur of de betrokken algemeen inspecteur. Deze maakt het, samen met zijn advies over welk advies eraan moet worden gegeven, aan de administrateur-generaal van het Onderwijs.

Art. 1.7.4-5. Elk personeelslid van een school bedoeld in artikel 1.7.4-1 is gehouden tot naleving van het neutraliteitsbeginsel bedoeld in Afdeling 2 of Afdeling 3, louter door het feit van zijn aanstelling of zijn aanwerving door een inrichtende macht die gehouden is dit Hoofdstuk na te leven. Hiertoe worden de educatieve en pedagogische projecten bedoeld in artikel 1.5.1-2 overgemaakt aan het personeelslid voor ondertekening, voorafgegaan door de vermelding "Geschreven en goedgekeurd".

Afdeling II. - De neutraliteit van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap
Art. 1.7.4-6. In de scholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap, worden feiten, zowel mondeling als schriftelijk, met de grootst mogelijke objectiviteit uiteengezet en besproken. Ook wordt er naar de waarheid gezocht met een constante intellectuele eerlijkheid, wordt de diversiteit van ideeën aanvaard, wordt de geest van verdraagzaamheid ontwikkeld en wordt iedereen voorbereid op zijn rol van verantwoordelijke burger in een pluralistische samenleving.

Art. 1.7.4-7. De school staat in voor de opvoeding van de haar toevertrouwde leerlingen tot het inachtnemen van de basisvrijheden en -rechten zoals bepaald in de Grondwet, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de internationale overeenkomsten over mensenrechten en de rechten van het kind die worden opgelegd aan de Gemeenschap.
  Zij mag geen leerstelling in verband met deze waarden bevoorrechten. Zij weigert geen enkel domein van de kennis te bestuderen. Ze heeft als taak kennis en methodes over te maken aan de leerling waarmee deze zijn keuze vrij kan uitoefenen. Zij eerbiedigt de gewetensvrijheid van de leerlingen.

Art. 1.7.4-8. De leerlingen worden geleidelijk opgeleid tot persoonlijk onderzoek; ze worden aangezet om hun beredeneerde en objectieve kennis te ontwikkelen en hun kritische zin te vormen.
  De school waarborgt de leerling, gelet op zijn rijpheidsgraad, het recht zijn mening vrij te uiten over elke kwestie in verband met de school of betreffende de rechten van de mens.
  Dat recht behelst de vrijheid om informatie en gedachten te vergaren, te ontvangen en te verspreiden door elk middel dat de leerling dienstig acht, mits de rechten van de mens gevrijwaard worden, alsook andermans goede naam, de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de openbare zedelijkheid, en het huishoudelijk reglement van de school in acht genomen wordt.
  De vrijheid om zijn godsdienst of overtuiging/geloof te belijden en de vrijheid van vereniging en bijeenkomst gelden dezelfde voorwaarden.

Art. 1.7.4-9. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 1.7.4-7, vormt het personeel van het onderwijs de leerlingen om het pluralisme van de waarden die het eigentijds humanisme samenstellen te erkennen. Te dien einde bezorgt het aan de leerlingen de informatie die bijdraagt tot de vrije en geleidelijke ontwikkeling van hun persoonlijkheid en die het hun mogelijk maakt de verschillende of uiteenlopende opties te begrijpen die in de opinie tot uiting komen.
  Het behandelt de politieke, wijsgerige en ideologische verantwoording van de feiten, door de verscheidenheid van motivering uiteen te zetten.
  Het behandelt de kwesties in verband met het innerlijk leven, het geloof, de politieke of wijsgerige overtuigingen, de godsdienstige opties van de mens, in bewoordingen die de gedachten en gevoelens van geen enkele leerling kunnen kwetsen.
  Voor de leerlingen onthoudt het zich van elke partijdige houding of uitlating inzake ideologische, morele en sociale problemen die actueel zijn en waarover de opinie verdeeld is. Zo ook weigert het te getuigen voor een wijsgerig of politiek stelsel en buiten de cursussen bedoeld in artikel 1.7.4-10 vermijdt het ook voor een godsdienstig stelsel te getuigen. Zo ook waakt het ervoor dat onder zijn gezag geen godsdienst of wijsgerig proselitisme tot stand komt, en evenmin een politiek militantisme georganiseerd door of voor de leerlingen.

Art. 1.7.4-10. De titularissen van de cursussen over erkende godsdiensten stoelt en de titularissen van de cursussen zedenleer geïnspireerd door het vrij onderzoek vermijden, de in parallelle cursussen uiteengezette standpunten te hekelen.
  Waar de in vorig lid bedoelde cursussen wettelijk georganiseerd worden, staan ze op een voet van gelijkheid. Ze worden de vrije keus van de leerling, als hij meerderjarig is, of van zijn ouders, als hij minderjarig is, aangeboden. Het volgen van die cursussen is verplicht, behalve voor de leerlingen die ervan vrijgesteld worden. De vrijgestelde leerlingen van het lager en secundair onderwijs nemen verplicht deel aan een tweede lestijd voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1.

Afdeling III. - Neutraliteit van het gesubsidieerd officieel onderwijs
Art. 1.7.4-11. In het gesubsidieerd officieel onderwijs worden feiten, zowel mondeling als schriftelijk, met de grootst mogelijke objectiviteit uiteengezet en besproken. Ook wordt de diversiteit van ideeën aanvaard, wordt de geest van verdraagzaamheid ontwikkeld en wordt iedereen voorbereid op zijn rol van verantwoordelijke burger in een pluralistische samenleving.
  In het kader van zijn onderwijsopdrachten, zorgt de inrichtende macht ervoor dat er geen voorkeur wordt uitgedrukt, hoe dan ook, voor een bijzondere politieke, filosofische, ideologische of religieuze overtuiging.

Art. 1.7.4-12. De school staat in voor de opvoeding van de haar toevertrouwde leerlingen tot het inachtnemen van de basisvrijheden en -rechten zoals bepaald in de Grondwet, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de internationale overeenkomsten over mensenrechten en de rechten van het kind die worden opgelegd aan de inrichtende machten.
  Zij mag geen leerstelling in verband met deze waarden bevoorrechten. Zij weigert geen enkel domein van de kennis te bestuderen. Zij eerbiedigt de gewetensvrijheid van de leerlingen.

Art. 1.7.4-13. De school waarborgt de leerling het recht zijn kritische inzicht te beoefenen en, gelet op zijn rijpheidsgraad, het recht zijn mening vrij te uiten over elke kwestie in verband met de school of betreffende de rechten van de mens.
  Dat recht behelst de vrijheid om informatie en gedachten te vergaren, te ontvangen en te verspreiden door elk middel dat de leerling dienstig acht, mits de rechten van de mens gevrijwaard worden, alsook andermans goede naam, de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de openbare zedelijkheid. Het huishoudelijk reglement van iedere school kan in de nadere regels voorzien voor het uitoefenen van voornoemde rechten en vrijheden.
  De vrijheid om zijn godsdienst openbaar te maken of zijn meningen te uiten en erover te discussiëren, alsook de verenigings- en ontmoetingsvrijheid worden aan dezelfde voorwaarden onderworpen.
  Er wordt geen waarheid aan de leerlingen opgelegd en ze worden ertoe aangemoedigd om in alle vrijheid hun waarheid te zoeken en op te bouwen.

Art. 1.7.4-14. Om, onder andere, de keuze te waarborgen tussen het onderwijs van een erkende godsdienst en dat vaneen niet-confessionele zedenleer, moet het personeel:
  1° een houding aannemen die terughoudend en objectief is, waarbij dat personeelslid voortdurend waakzaam moet blijven voor woorden of gedragen die bij leerlingen of studenten vooroordelen zouden kunnen doen ontstaan die deze keuze in het gedrang zouden brengen;
  2° de vragen in verband met het innerlijke leven, het geloof, de politieke en filosofische overtuigingen en religieuze opties van de mens, met woorden bespreken die noch de meningen noch de gevoelen van een enkele leerling mogen kwetsen;
  3° zich voor de leerlingen afhouden van woorden of gedragingen in ideologische, morele of maatschappelijke zaken die tot de actualiteit zouden behoren en waarover de publieke opinie nog onbepaald is. Hij zorgt ervoor dat de leerlingen de verschillende standpunten in verband met een toestand leren te kennen om ze vertrouwd te maken met de overtuigingen van de andere studenten. Op dezelfde manier, weigert het personeelslid zich gunstig uit te spreken over een specifiek filosofisch of politiek systeem. Nochtans zorgt hij ervoor inbreuken op democratische beginselen, inbreuken op de rechten van de mens en de gedragingen of woorden die door racisme, xenofobie of revisionisme ingegeven zijn, aan het licht te brengen. Bovendien zorgt hij ervoor dat er, onder zijn overheid, noch godsdienstig of filosofisch proselitisme noch politieke propaganda ontstaan door het toedoen van leerlingen of ter bestemming van leerlingen.

Art. 1.7.4-15. De titularissen van de cursussen over erkende godsdiensten en niet-confessionele zedenleer onthouden zich ervan de stellingen verkondigd in de andere cursussen te denigreren.
  Waar de in vorig lid bedoelde cursussen wettelijk georganiseerd worden, staan ze op een voet van gelijkheid. Ze worden de vrije keus van de leerling, als hij meerderjarig is, of van zijn ouders, als hij minderjarig is, aangeboden. Het volgen van die cursussen is verplicht, behalve voor de leerlingen die ervan vrijgesteld worden. De vrijgestelde leerlingen van het lager en secundair onderwijs nemen verplicht deel aan een tweede lestijd voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1.

HOOFDSTUK V. - Lessen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, keuze tussen deze lessen en de tweede periode filosofie en burgerschap
Art. 1.7.5-1.[1 § 1.]1 In de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienstonderwijs en niet-confessionele zedenleer, omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan één lestijd godsdienst of lestijd uur niet-confessionele zedenleer en één uur filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.6-1. Als de leerling wordt vrijgesteld van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer, omvat de wekelijkse lestijdenregeling een tweede lestijd filosofie en burgerzin.
  In de vrije confessionele scholen omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan twee lestijden godsdienst.
  In de vrije niet-confessionele vrije scholen die de keuze niet bieden tussen godsdienstonderwijs en niet-confessionele zedenleer, omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan twee lestijden niet-confessionele zedenleer.
  [1 § 2. - In officiële scholen mag een leerling van leerplichtige leeftijd die naar de kleuterschool gaat, het godsdienstonderwijs of de niet-confessionele zedenleer bijwonen, als zijn ouders van deze mogelijkheid gebruik willen maken, onder de volgende voorwaarden:
   1° indien de leerling een vestiging bezoekt of voornemens is te bezoeken die hem in staat stelt de wekelijkse lestijden van het eerste of tweede jaar van het basisonderwijs, of zelfs de eerste twee jaar samen, bij te wonen in een groep die bestaat uit leerlingen van het eerste of tweede jaar van het basisonderwijs, zonder dat hij zich hoeft te verplaatsen buiten de lokalen van de basisvestiging waar hij regelmatig is ingeschreven of voornemens is zich in te schrijven, dienen de ouders een schriftelijk verzoek in bij de directeur. Deze schriftelijke aanvraag moet worden ingediend hetzij vóór 1 juni van het schooljaar dat voorafgaat aan de inschrijving van de leerling in het derde jaar van het kleuteronderwijs wanneer het kind in de instelling is ingeschreven, hetzij op de eerste dag van de inschrijving in de instelling wanneer de leerling voor het eerst in het derde jaar van het kleuteronderwijs is ingeschreven. In dit schriftelijk verzoek vermelden de ouders uitdrukkelijk de keuze tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer. Indien de keuze betrekking heeft op de geloofsopleiding, wordt in het verzoek expliciet de gekozen godsdienst vermeld;
   2° indien de instelling waar de ouders van plan zijn hun kind in te schrijven of hun kind hebben ingeschreven de in 1° bedoelde regeling niet toelaat, stelt de directeur van het kinderdagverblijf of de basisschool de ouders hiervan op de hoogte en nodigt hij hen uit een aanvraag in te dienen bij de Algemene directie Leerplichtonderwijs. De aanvraag moet de naam en het adres van het kind vermelden. In het verzoek moet ook uitdrukkelijk de keuze tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer worden vermeld. In voorkomend geval moet de gekozen godsdienst expliciet worden vermeld. De Algemene directie Leerplichtonderwijs verstrekt de ouders binnen een maand, zo nodig na het horen ervan, een lijst van officiële onderwijsinstellingen waar aan hun keuze kan worden voldaan en die zich op redelijke afstand van de woning van het kind bevinden.
   De Regering evalueert elk jaar de ingediende aanvragen, naargelang van het type, overeenkomstig de punten 1° en 2° van het vorige lid en, in de gevallen bedoeld in punt 2° van het vorige lid, de oplossingen die eventueel aan de ouders zijn voorgesteld, teneinde verslag uit te brengen aan het Parlement.
   In afwijking van artikel 1.7.5-2 stelt de directeur uiterlijk op 15 mei de ouders van een leerling die in het tweede jaar van de kleuterschool is ingeschreven en geacht wordt zijn schoolopleiding voort te zetten, op individuele basis op de hoogte van de procedures die in dit lid zijn voorzien. In het geval van ouders die hun kind voor het eerst in het derde jaar van het kleuteronderwijs inschrijven, stelt de directeur van het kinderdagverblijf of het basisonderwijs hen bij de inschrijving op de hoogte van de voorwaarden van dit lid.
   In niet-confessionele vrije scholen die een keuze bieden tussen godsdienstonderricht en niet-confessionele zedenleer, staat het de inrichtende macht vrij de in het eerste lid bedoelde regelingen voor te stellen. Als zij besluit om andere nadere regels voor te stellen, moet zij op verzoek van de Regering toch kunnen aantonen hoe zij de betrokken leerlingen de religieuze of morele opvoeding verleent waarop zij ten koste van de gemeenschap recht hebben.]1
  [1 § 3.]1 Onder godsdienstonderwijs wordt verstaan het onderricht in de katholieke, protestantse, israëlitische, islamitische of orthodoxe godsdiensten en de op die godsdienst berustende zedenleer.
  ----------
  (1)<DFG 2020-07-09/08, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 1.7.5-2.§ 1. In de scholen bedoeld in artikel 1.7.5-1, eerste lid, moet(en) de leerling, als hij meerderjarig is, of zijn ouders, als hij minderjarig is, elk jaar, bij ondertekende verklaring een formulier invullen, waarvan het model wordt bepaald door de Regering.
  [1 Dit formulier staat toe:
   1. in het eerste deel, een verzoek om vrijstelling in te dienen voor een van de onder 2° bedoelde cursussen Voor dit verzoek hoeven geen redenen te worden opgegeven;
   2. in een tweede deel, de keuze tussen de godsdienstcursus en de niet-confessionele zedenleercursus. Indien de keuze van godsdienstlessen wordt gemaakt, moet in de verklaring uitdrukkelijk worden vermeld voor welke godsdienst wordt gekozen.]1
  Het formulier vermeldt bovendien uitdrukkelijk:
  1° dat de gedane keuzes volledig vrij zijn;
  2° dat het uitdrukkelijk verboden is op de leerling die deze keuzen doet enige druk uit te oefenen en dat tuchtsancties zullen kunnen worden toegepast op personeelsleden die dat verbod zullen hebben overtreden;
  3° dat het formulier elk jaar behoorlijk wordt ingevuld bij inschrijving, zonder dat dit voor het betrokken schooljaar achteraf nog kan worden gewijzigd;
  4° dat voor leerlingen van wie wordt aangenomen dat ze in de school blijven waar ze reeds ingeschreven zijn, het keuzeformulier tijdens de eerste helft van de maand mei wordt bezorgd aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of zijn ouders, indien hij minderjarig is. Het behoorlijk ingevulde formulier wordt uiterlijk op 1 juni overgemaakt aan de directeur, zonder dat dit voor het betrokken schooljaar achteraf nog kan worden gewijzigd, behalve wanneer de leerling in de loop van het schooljaar van school verandert.
  § 2. De keuze van een cursus godsdienst of een cursus niet-confessionele zedenleer of, in het officieel onderwijs, het verzoek tot vrijstelling om een van deze cursussen te volgen, gebeurt elk jaar, bij inschrijving, in de scholen van het officieel onderwijs alsook die van het vrij niet-confessioneel onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende godsdienstcursussen of niet-confessionele zedenleer of, voor leerlingen van wie wordt aangenomen dat ze in de school blijven waar ze reeds ingeschreven zijn, uiterlijk op 1 juni. De keuze kan voor het betrokken schooljaar achteraf niet meer worden gewijzigd.
  In afwijking van lid 1 kan de keuze nog wel worden gewijzigd wanneer de leerling in de loop van het schooljaar van school verandert.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 34, 009; Inwerkingtreding : 01-05-2021>

Art. 1.7.5-3. Op voorstel van de overheid van een godsdienst of de niet-confessionele zedenleer, en na het advies te hebben ontvangen van de sturingscommissie opgericht door het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap, stelt de Regering referentiesystemen op voor de cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer en legt ze ter goedkeuring voor aan het Parlement.
  Bij afwezigheid of vakantie van de overheid van een godsdienst of de niet-confessionele zedenleer, voor zover dit kan worden aangetoond, stelt het Parlement de leden aan van een technische groep belast met het opstellen van de referentiesystemen van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer in kwestie.
  Nadat ze ervan verzekerd is de betrokken cursus godsdienst en niet-confessionele zedenleer in overeenstemming zijn met de referentiesystemen, keurt de Regering de cursusprogramma's voor godsdienst en niet-confessionele zedenleer goed.

Art. 1.7.5-4. In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 en 2, geniet de leerling die is vrijgesteld van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer een begeleidingsstelsel dat vrij wordt bepaald door de inrichtende macht. Die regeling wordt aangepast aan de specificiteit van elke leerling.

Art. 1.7.5-5. De inspectie van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer wordt verzekerd door de inspecteurs van de cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer benoemd in overeenstemming met het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst.

Art. 1.7.5-6. De resultaten van de leerling voor godsdienst of niet-confessionele zedenleer of, in geval van een vrijstelling, voor de tweede lestijd filosofie en burgerzin worden net zoals de andere cursussen in aanmerking genomen.

HOOFDSTUK VI. - Opvoeding tot filosofie en burgerzin
Art. 1.7.6-1. Er wordt een opvoeding tot filosofie en burgerzin georganiseerd in het, gewoon en gespecialiseerd, basisonderwijs en secundair onderwijs.
  Ze maakt deel uit van de verplichte vorming en wordt geëvalueerd.
  De cursus filosofie en burgerzin wordt in aanmerking genomen voor de bekrachtiging van het slagen van de leerling.

Art. 1.7.6-2. § 1. De opvoeding tot filosofie en burgerzin wordt georganiseerd op grond van de netoverschrijdende referentiesystemen voor opvoeding tot filosofie en burgerzin:
  1° in het kader van een cursus filosofie en burgerzin voor de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen de verschillende erkende godsdiensten of de niet-confessionele zedenleer met het equivalent van één of, in geval van een vrijstelling, twee wekelijkse lestijden;
  2° in het kader van de cursussen van het lesrooster voor de confessionele vrije scholen en de niet-confessionele vrije scholen die uitsluitend twee lestijden niet-confessionele zedenleer aanbieden met het equivalent van één wekelijkse lestijd of minstens 30 lestijden per jaar.
  De opvoeding tot filosofie en burgerzin kan eveneens, in het kader van de in het eerste lid bedoelde lestijden en op grond van de netoverschrijdende referentiesystemen voor opvoeding tot filosofie en burgerzin, gedeeltelijk worden aangevuld met solidaire en culturele educatieve burgeractiviteiten die binnen of buiten de school worden ontwikkeld.
  § 2. De referentiesystemen worden opgesteld volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.

Art. 1.7.6-3. De opvoeding tot filosofie en burgerzin heeft tot doel competenties en kennis te ontwikkelen inzonderheid in verband met de filosofische en ethische opvoeding en met de opvoeding tot democratisch werken. Hiermee wordt inzonderheid bedoeld:
  1° Op het gebied van filosofische en ethische opvoeding:
  a) de kennis, in historisch en sociologisch perspectief, van de verschillende denkstromingen, filosofische stromingen en godsdiensten;
  b) de capaciteit tot het stellen van filosofische of ethische vragen, tot het ontwikkelen van ethisch onderscheidingsvermogen, eigen denken over vragen betreffende de zin en/of de maatschappij (twijfelen, begripsvorming, kritiek, test, relativeren, rationaliseren, argumenteren);
  c) de capaciteit om pluralistische overtuigingen en voorstellingen te eerbiedigen, en afstand te nemen van zijn eigen denkwijze om naar het standpunt van anderen te kunnen luisteren, waarbij zijn eigen ethische en filosofische keuzen worden behouden;
  d) de capaciteit om spanningen, uiteenlopende standpunten, conflicten enz. op niet conflictueuze wijze te beheren;
  e) deelneming aan debatten binnen of buiten de school.
  2° Op het gebied van opvoeding tot democratisch werken:
  a) de capaciteit om samen te leven op harmonieuze en respectvolle wijze in een democratische en interculturele maatschappij, zich erin in te schakelen en actief in te zetten;
  b) de capaciteit om zich te ontwikkelen als burger, die rechten en plichten heeft, solidair, vrij, autonoom, verdraagzaam, met een kritische geest, onder meer via de ontplooiing van attitudes als oog voor het algemeen welzijn, verantwoordelijkheidszin, wederzijds respect, eerbied voor verschillen, naleving van regels, dialoog, wellevendheid;
  c) de kennis van de oorsprong, de beginselen en de grondslag van democratie;
  d) de kennis van onze democratie: de rechtsnormen en -gronden, de fundamentele rechten van mensen, de verschillende machten, de organisatie van de instellingen;
  e) de bewustmaking van de politieke, sociale, economische, milieu- en culturele aspecten van burgerzin, zowel op lokaal als op globaal vlak;
  f) de kennis van de grote uitdagingen en debatten van hedendaagse maatschappijen;
  g) de kennis van communicatie en de verschillende informatiemiddelen en de ontwikkeling van kritische geest en analyse ervan;
  h) de deelneming aan activiteiten in verband met school- of lokale democratie.
  Opvoeden tot welzijn is overigens een doelstelling die gepaard gaat met de voormelde doelstellingen. Dit houdt inzonderheid het volgende in: het begrijpen van psychologie en menselijke betrekkingen, zelfbeheersing, opvoeding tot affectieve betrekkingen en verwerving van preventieve gedragingen inzake gezondheid en veiligheid voor zichzelf en andere personen.
  Opvoeden tot filosofie en burgerzin heeft bovendien de volgende doelstellingen: ontwikkeling van kritische en autonome denkwijzen, argumentatie- en redeneringscapaciteit, alsook van verantwoordelijke, burger- en solidaire attitudes. De referentiesystemen bepalen de inhoud van kennis en competenties alsook de te ontwikkelen attitudes en stappen.

Art. 1.7.6-4. § 1. De programma's voor opvoeding tot filosofie en burgerzin worden, op grond van de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.7.6-2, uitgewerkt volgens de nadere regels bedoeld in dit artikel.
  § 2. Het programma voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.6-2, § 1, 1°, wordt uitgewerkt in overeenstemming met artikel 1.5.1-4.
  § 3. In de confessionele vrije scholen alsook in de niet-confessionele scholen die uitsluitend twee wekelijkse lestijden van de cursus niet-confessionele zedenleer aanbieden, worden de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.7.6-2 uitgevoerd via de programma's van de cursussen van het lesrooster uitgewerkt volgens artikel 1.5.1-4. De inrichtende macht of, bij overdracht van bevoegdheden, de federatie van inrichtende zachten waartoe hij behoort, bezorgt de administratie een document met daarin, volgens de nadere regels bepaald door de Regering, de gedetailleerde manier waarmee deze referentiesystemen worden uitgevoerd in de verschillende hiervoor genoemde cursusprogramma's.

HOOFDSTUK VII. - Inschrijvingsrecht
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. 1.7.7-1.Vooraleer een leerling in te schrijven, legt de directeur volgende documenten en informatie ter inzage voor aan de leerling evenals aan zijn ouders indien hij minderjarig is:
  1° het educatief en pedagogisch project van de inrichtende macht;
  2° het schoolproject;
  3° het studiereglement;
  4° het huishoudelijk reglement;
  5° een informatief document over de kosteloosheid van de toegang tot het onderwijs opgesteld en ter beschikking gesteld door de diensten van de Regering met minstens de definitie van "schoolkosten" bedoeld in artikel 1.3.1-1, 39°, en de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-6;
  [1 6° een informatiedocument betreffende de werking van het begeleidingsdossier van een leerling (DAccE), opgesteld door de regeringsdiensten en dat inzonderheid de doelstellingen van het DAccE, de procedures voor de overdracht tussen scholen en informatie over de rechten van de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling bevat.]1
  Door zijn inschrijving in een school aanvaardt elke meerderjarige leerling of elke minderjarige leerling en zijn ouders het educatief project, het pedagogisch project, het schoolproject, het studiereglement en het huishoudelijk reglement.
  [2 Onverminderd de artikelen 1.7.9-4, 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7, 1.7.9-8 en 1.7.9-11 worden alle leerlingen geacht jaar na jaar opnieuw op dezelfde school te zijn ingeschreven totdat hun ouders, of de leerling indien deze meerderjarig is, schriftelijk te kennen geven dat zij besluiten hun inschrijving in te trekken.]2
  Onverminderd de artikelen 1.7.9-4, 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7, 1.7.9-8 en 1.7.9-11, wordt aangenomen dat elk minderjarige leerling elk jaar opnieuw is ingeschreven zolang zijn ouders de school niet schriftelijk in kennis stellen van hun beslissing tot uitschrijving. Meerderjarige leerlingen die hun onderwijs willen voortzetten in dezelfde school, moeten zich echter elk jaar opnieuw inschrijven.
  Bij inschrijving in de lagere Raad van het secundair onderwijs wordt de meerderjarige leerling geïnformeerd over zijn verplichting om contact op te nemen met de directeur of met het bevoegde PMS-centrum om een oriënteringsgesprek te voeren en een school en professioneel project uit te werken. Er moet minstens één keer per jaar een gesprek tussen deze leerling en een lid van het PMS-centrum plaatsvinden. Er wordt een evaluatie uitgevoerd van de uitvoering en naleving van dit project en deze wordt bij elke evaluatieperiode door de directeur of het PMS-centrum overgemaakt aan de klassenraad.
  De inschrijving in een school van een meerderjarige leerling wordt onderworpen aan de voorwaarde dat hij vooraf, met de directeur of zijn afgevaardigde, een verklaring ondertekent waarin beide partijen verklaren de rechten en plichten van het educatief project, het schoolproject, het studiereglement en het huishoudelijk reglement te zullen naleven. Deze maatregel is niet verplicht voor de meerderjarige leerlingen van het gespecialiseerd onderwijs van vorm 1 of vorm 2.
  In elk geval, onverminderd de leeftijdsvoorwaarden bedoeld in artikel 6, § 1, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs, mag de inschrijving in een centrum voor alternerend onderwijs van een meerderjarige leerling die het zesde jaar van het secundair onderwijs niet heeft beëindigd wanneer hij is ingeschreven in de overgangsafdeling of het vierde jaar van het secundair onderwijs wanneer hij is ingeschreven in de kwalificatieafdeling, niet worden geweigerd. Deze leerling geniet, met voorrang op de andere meerderjarige leerlingen en binnen de grenzen van de capaciteiten van de bedrijven, van een overeenkomst of een contract bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs.
  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/23, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/48, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.7.7-2.§ 1. De inschrijving in een school vindt uiterlijk op de eerste schoolwerkdag [2 van het schooljaar]2 plaats. Omwille van uitzonderlijke en gemotiveerde redenen waar directeur over oordeelt, kan de inschrijving na deze datum gebeuren.
  Voor leerlingen van de hogere Raad van het secundair onderwijs die meer dan 20 halve ongewettigd afwezig waren voor de eerste dag van de effectieve inschrijving in hun nieuwe school geldt de procedure bepaald in artikel 1.7.1-10, lid 5 en volgende.
  In afwijking van het eerste lid is het mogelijk het hele jaar door in te schrijven in:
  1° [1 de eerste twee jaren van het]1 gewoon kleuteronderwijs;
  2° het alternerend onderwijs;
  3° het gespecialiseerd onderwijs;
  4° voor leerlingen die zich pas in de loop van het schooljaar in België vestigen.
  Wallonie-Bruxelles Enseignement is niet verplicht leerlingen in te schrijven die zijn uitgesloten door een gesubsidieerde school en die na 30 september vragen om zich in te schrijven, indien hij de procedures niet volledig doorliep die bepaald worden in de artikelen 1.7.9-5, 1.7.9-6 en 1.7.9-9.
  § 2. [3 Het instellen van beroep tegen een beslissing tot uitsluiting die wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 1.7.9-11, of tegen een beslissing van een klassenraad bedoeld in artikel 98 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, of het aanhangig maken van een zaak bij de netoverschrijdende Kamer van beroep die bevoegd is voor de behandeling van beslissingen tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern en beslissingen tot weigering van toekenning van het getuigschrift basisonderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-28, § 1, ontslaat de ouders in geval van een minderjarige leerling niet van de verplichting om hem in te schrijven binnen de periodes die worden bepaald in paragraaf 1.]3
  De indiening van een beroep heeft geen opschortende werking op de beslissing van de betrokken inrichting.
  ----------
  (1)<DFG 2020-07-09/08, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (3)<DFG 2023-07-20/49, art. 33, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1_7.7-2.TOEKOMSTIG_RECHT.   § 1. De inschrijving in een school vindt uiterlijk op de eerste schoolwerkdag [2 van het schooljaar]2 plaats. Omwille van uitzonderlijke en gemotiveerde redenen waar directeur over oordeelt, kan de inschrijving na deze datum gebeuren.
  Voor leerlingen van de hogere Raad van het secundair onderwijs die meer dan 20 halve ongewettigd afwezig waren voor de eerste dag van de effectieve inschrijving in hun nieuwe school geldt de procedure bepaald in artikel 1.7.1-10, lid 5 en volgende.
  In afwijking van het eerste lid is het mogelijk het hele jaar door in te schrijven in:
  1° [1 de eerste twee jaren van het]1 gewoon kleuteronderwijs;
  2° het alternerend onderwijs;
  3° het gespecialiseerd onderwijs;
  4° voor leerlingen die zich pas in de loop van het schooljaar in België vestigen.
  Wallonie-Bruxelles Enseignement is niet verplicht leerlingen in te schrijven die zijn uitgesloten door een gesubsidieerde school en die na 30 september vragen om zich in te schrijven, indien hij de procedures niet volledig doorliep die [3 bepaald worden in de artikelen 1.7.9-7/1 en 1.7.9-10]3.
  § 2. [4 Het instellen van beroep tegen een beslissing tot uitsluiting die wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 1.7.9-11, of tegen een beslissing van een klassenraad bedoeld in artikel 98 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, of het aanhangig maken van een zaak bij de netoverschrijdende Kamer van beroep die bevoegd is voor de behandeling van beslissingen tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern en beslissingen tot weigering van toekenning van het getuigschrift basisonderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-28, § 1, ontslaat de ouders in geval van een minderjarige leerling niet van de verplichting om hem in te schrijven binnen de periodes die worden bepaald in paragraaf 1.]4
  De indiening van een beroep heeft geen opschortende werking op de beslissing van de betrokken inrichting.

  (1)<DFG 2020-07-09/08, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (3)<DFG 2024-05-16/72, art. 13, 027; Inwerkingtreding : 25-08-2025>
  (4)<DFG 2023-07-20/49, art. 33, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.7.7-3. § 1. Minderjarige kinderen die illegaal op het grondgebied verblijven worden toegelaten in de scholen op voorwaarde dat ze worden begeleid door hun ouders.
  De directeurs ontvangen ook de inschrijving van niet-begeleide minderjarige kinderen. In dat geval zien ze erop toe dat het minderjarige kind alle stappen onderneemt om te worden begeleid door een inrichting zodat de ouderlijke macht in zijn voordeel wordt uitgeoefend.
  § 2. Er wordt rekening gehouden met de leerling bedoeld in paragraaf 1 bij de berekening van de omkadering en de subsidies of dotaties binnen de school waar hij school loopt.
  § 3. Bij twijfel beslissen de diensten van de Regering:
  1° of de leerling van wie de ouders de leeftijd niet kunnen bewijzen, al dan niet wordt beschouwd als minderjarig;
  2° of de leerling wordt beschouwd als begeleid door zijn ouders;
  3° of het schoolbezoek van de leerling wordt beschouwd als regelmatig.
  § 4. Wanneer hij meerderjarig wordt, wordt met de leerling bedoeld in paragraaf 1, die school loopt in een school waarop de bepaling bedoeld in paragraaf 2 van toepassing is, rekening gehouden bij de berekening van de omkadering en van de werkingsmiddelen in deze school, of als hij deze verlaat, van elke andere secundaire school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap waar hij is ingeschreven, op voorwaarde dat hij voldoet aan alle voorwaarden om een regelmatig ingeschreven leerling te zijn op het moment van de telling.

Art. 1.7.7-4.§ 1. De inrichtende machten zijn verplicht de meerderjarige leerling die hierom verzoekt of de minderjarige leerling van wie de ouders erom verzoeken, in te schrijven in de school van zijn keuze op voorwaarde dat hij voldoet aan de voorwaarden vereist om een regelmatig ingeschreven leerling te zijn en, in het gesubsidieerd onderwijs, op voorwaarde dat de leerling of de ouders aanvaarden om de educatieve en pedagogische projecten te onderschrijven.
  Een inrichtende macht is niet verplicht om een meerderjarige leerling in te schrijven die weigert het document bedoeld in artikel 1.7.7-1, lid 5, te ondertekenen. [3 Het is ook niet verplicht om een meerderjarige leerling in te schrijven die definitief van een school is uitgesloten toen hij meerderjarig was voor één van de feiten bedoeld in artikel 1.7.9-4, § 1, tweede lid. Anderzijds is het verplicht om een meerderjarige leerling in te schrijven die definitief van een school is uitgesloten toen hij/zij meerderjarig was voor een feit dat niet valt onder artikel 1.7.9-4, § 1, tweede lid, op voorwaarde dat de meerderjarige leerling voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid en dat hij/zij het document bedoeld in artikel 1.7.7-1, vijfde lid ondertekent.]3
  [1 ...]1
  [1 In het basisonderwijs deelt elke inrichtende macht of haar afgevaardigde de regeringsdiensten voor elke vestigingsplaats van haar scholen voor basisonderwijs het aantal beschikbare plaatsen mee voor elk leerjaar in het gewoon onderwijs en voor elke soort en leerrijpheid in het gespecialiseerd onderwijs.
   In het secundair onderwijs stelt elke inrichtende macht of haar afgevaardigde de regeringsdiensten voor elke secundaire school in kennis van het niet-beschikbaar zijn van plaatsen voor elk studiejaar, elke vorm en keuzemogelijkheid in het gewoon onderwijs en voor elk type, elke vorm, fase en keuzemogelijkheid in het gespecialiseerd onderwijs.]1
  Deze informatie moet op elk moment van het jaar voor het lopende schooljaar en vanaf de maand januari voor het volgende schooljaar beschikbaar zijn volgens de door de Regering bepaalde nadere regels.
  § 2. [2 Onverminderd artikel 1.7.7-31]2, ongeacht het moment van het jaar, moet de directeur die een leerling niet kan inschrijven, de leerling zelf, indien hij meerderjarig is, of zijn ouders, als hij minderjarig is, een attest van de aanvraag tot inschrijving bezorgen, waarvan de Regering het model bepaalt. De directeur bezorgt onmiddellijk een afschrift van het attest, naargelang het geval, aan een van de zonecommissies voor inschrijvingen die Wallonie-Bruxelles Enseignement opricht of aan de betrokken federatie van inrichtende machten of aan de gedecentraliseerde commissie, die dan de diensten van de Regering inlicht. Indien de inrichtende macht van een gesubsidieerde school niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten, bezorgt hij het attest aan de diensten van de Regering.
  Het attest van de aanvraag tot inschrijving vermeldt de redenen van de weigering en bij welke diensten [1 ...]1 de leerling en zijn ouders hulp kunnen krijgen om de leerling in te schrijven in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 35, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2022-01-13/08, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
  (3)<DFG 2024-05-16/72, art. 14, 027; Inwerkingtreding : 26-08-2024>

Afdeling II. [1 - Specifieke bepalingen voor de inschrijving in het eerste leerjaar van het gewoon secundair onderwijs]1   ----------   (1)
Onderafdeling I. [1 - Definities en algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. 1.7.7-5.[1 § 1. Voor de toepassing van deze afdeling II wordt verstaan onder :
   1° Administratie: de dienst of de diensten die door de Regering worden aangewezen en georganiseerd om de opdrachten uit te voeren die door deze afdeling aan de Administratie worden toegewezen;
   2° CoGI: "Commission de Gouvernance des Inscriptions" (Commissie voor inschrijvingsbeheer), bedoeld in artikel 1.7.7- 8;
   3° Directeur van de basis- of lagere school: de directeur van de basis- of lagere school of zijn afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, de inrichtende macht van de basis- of lagere school of haar afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs;
   4° Directeur van de secundaire school: de directeur van de school waar het eerste jaar secundair onderwijs wordt georganiseerd of zijn afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, de inrichtende macht van de school waar het eerste jaar secundair onderwijs wordt georganiseerd of haar afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs;
   5° leerling met een lage sociaaleconomische status: leerling afkomstig uit één van de vestigingsplaatsen voor het basis- of lager onderwijs met een lage sociaaleconomische status voor zover zij, in de indeling van de vestigingsplaatsen voor het basis- of lager onderwijs opgesteld door de Administratie met toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, de minst bevoorrechte instellingen zijn en samen 40% van de leerlingen tellen;
   6° leerling die geen lage sociaaleconomische status hebben: leerling die niet voldoet aan de voorwaarden om als leerling die een lage sociaaleconomische status heeft, te worden beschouwd;
   7° ILI: Instance Locale des Inscriptions (Plaatselijke instantie voor de inschrijvingen), bedoeld in artikel 1.7.7-10;
   8° Sociaaleconomische status van het wijk van herkomst van de leerling: sociaaleconomische status die op 1 september van het schooljaar waarin het enig inschrijvingsformulier van de leerling wordt ingediend, wordt toegekend aan de statistische sector van de woonplaats van de leerling volgens de nadere regels bepaald in artikel 3 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving;
   Vanaf [2 1 januari 2025]2 wordt de sociaaleconomische status voor elke leerling individueel door de Administratie berekend op basis van de criteria bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het voornoemde decreet van 30 april 2009, op 1 september van het schooljaar waarin het enig inschrijvingsformulier van de leerling wordt ingediend en volgens de variabelen en berekeningswijzen die door de regering zijn vastgesteld;
   9° Ouders: elke persoon die het ouderlijk gezag uitoefent volgens de beginselen bepaald in de artikelen 371 tot 387ter van het voormalig Burgerlijk Wetboek of die het wettelijke of feitelijke gezag over de minderjarige leerling uitoefent, waarbij het feitelijke gezag slechts in aanmerking wordt genomen als het bewijs wordt geleverd dat de minderjarige leerling op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode gedurende minstens één jaar heeft gewoond bij de persoon of personen die het feitelijke gezag over de leerling heeft of hebben uitgeoefend;
   10° Eerste jaar secundair onderwijs: het eerste jaar secundair onderwijs bedoeld in artikel 4 van het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs;
   11° Aangegeven plaatsen en klassen: plaatsen en klassen die door de directeur van elke school worden aangegeven met toepassing van artikel 1.7.7-14, § 1, 1° en 2° ;
   12° de nog beschikbare plaatsen: het verschil tussen 102% van de aangegeven plaatsen en de door de directeur bevestigde plaatsen aan het einde van de in artikel 1.7.7-18 bedoelde inschrijvingsperiode;
   13° FASE-nummer: het administratieve nummer dat elke school en elke vestigingsplaats identificeert;
   14° Net : onderwijsnet dat scholen groepeert volgens de indeling bepaald in § 2.
   § 2. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling II maken de volgende elementen deel uit van eenzelfde net:
   - scholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door Wallonie Bruxelles Enseignement;
   - officiële scholen, behalve die welke worden georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door Wallonie Bruxelles Enseignement;
   - vrije confessionele scholen of scholen met een confessionele aard waarvan het opvoedings- en pedagogisch project is opgebouwd met verwijzing naar dezelfde erkende godsdienst;
   - niet-confessionele vrije scholen of scholen met een niet-confessionele aard".
   § 3. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling II wordt het resultaat verkregen door de toepassing van de verschillende daarin genoemde percentages naar beneden afgerond wanneer de eerste decimaal lager is dan 5, en naar boven wanneer de eerste decimaal gelijk is aan of hoger is dan 5.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
  (2)<DFG 2024-01-18/27, art. 8, 023; Inwerkingtreding : 21-02-2024>

Art. 1.7.7-6. [1 Elk jaar worden de aanvragen tot inschrijving in het eerste jaar van het gewoon secundair onderwijs ingediend en gerangschikt volgens de nadere regels beschreven in deze afdeling II.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Art. 1.7.7-7. [1 De CoGI ziet toe op de naleving van de bepalingen van deze afdeling II. De Administratie is belast met het toezicht op de naleving ervan.
   Daartoe kan zij met name op eigen initiatief of op verzoek van de CoGI eisen dat het bewijs wordt geleverd van elke toestand aangevoerd door de directeurs van scholen voor basisonderwijs en lager of secundair onderwijs, de ouders of de meerderjarige leerlingen die van invloed kan zijn op de indeling van de inschrijvingsaanvragen, onverminderd de bepalingen van deze afdeling II waarin uitdrukkelijk wordt bepaald op welke wijze het bewijs moet worden geleverd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 7, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Onderafdeling II. [1 - De Commissie voor inschrijvingsbeheer]1   ----------   (1)
Art. 1.7.7-8.[1 § 1. Er wordt een Commissie voor Inschrijvingsbeheer opgericht, afgekort "CoGI", die bestaat uit de volgende personen:
   1° de Minister van Leerplichtonderwijs of zijn vertegenwoordiger, die het voorzitterschap waarneemt;
   2° twee vertegenwoordigers per federatie van inrichtende machten erkend overeenkomstig dit Wetboek en twee vertegenwoordigers voor Wallonie-Bruxelles Enseignement, in de uitoefening van haar algemene vertegenwoordigingsopdracht zoals eveneens erkend door dit Wetboek;
   3° een vertegenwoordiger per zonale commissie voor inschrijvingen bedoeld in artikel 1.7.9-9, tweede lid, en per gedecentraliseerde commissie voor inschrijvingen bedoeld in artikel 1.7.9-10, § 2, tweede lid;
   4° twee vertegenwoordigers per representatieve ouderorganisatie en oudervereniging van leerlingen die als representatief zijn erkend;
   5° twee leden van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, onder wie de directeur-generaal of zijn vertegenwoordiger;
   6° de coördinerend afgevaardigde van de Algemene Sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra, opgericht bij het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, of zijn vertegenwoordiger;
   7° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind, ingesteld bij het decreet van 20 juni 2002 tot instelling van een algemeen afgevaardigde van de Franse Gemeenschap voor de rechten van het kind, of zijn vertegenwoordiger;
   8° een lid van het Overheidsbedrijf voor Nieuwe Informatie- en Communicatietechnologieën, afgekort ETNIC, bedoeld in het decreet van 25 oktober 2018 betreffende het " Entreprise publique des Technologies Numériques de l'Information et de la Communication de la Communauté française (ETNIC) " (Overheidsbedrijf voor Digitale Informatie- en Communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap);
   9° twee vertegenwoordigers van de Algemene Directie Sturing van het Onderwijssysteem, waaronder één vertegenwoordiger van de Algemene Dienst voor Analyse en Prospectie;
   10° een vertegenwoordiger van de minister-president en een vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor de schoolgebouwen;
   11° de zonedirecteurs van de Algemene Sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra, opgericht bij het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst [2 , of hun vertegenwoordiger]2, in hun hoedanigheid van voorzitters van de ILI waartoe ze behoren.
   § 2. De zetel van de CoGI is gevestigd bij de Administratie, die voor de logistiek en het secretariaat zorgt.
   Om de operaties die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen van onderafdeling 9 zo snel mogelijk tot een goed einde te brengen, heeft de CoGI de middelen nodig van de zonale en gedecentraliseerde commissies voor inschrijvingen.
   § 3. De CoGI komt, al dan niet in persoon of op uitnodiging van haar voorzitter, bijeen telkens wanneer de uitoefening van haar opdrachten zulks vereist of op verzoek van een van haar leden.
   Ze neemt haar beslissingen bij consensus. Indien deze consensus niet kan worden bereikt, beslist ze bij gewone meerderheid van de aanwezige leden zoals bedoeld in § 1, 2° tot 7°.
   De CoGI voert haar opdrachten op onpartijdige wijze uit. Haar leden, die tevens administratieve personeelsleden zijn, kunnen niet worden beoordeeld of aan een tuchtprocedure worden onderworpen op grond van de motivering van de beslissingen die zij in de uitoefening van hun opdrachten als lid van de CoGI hebben genomen.
   De regering stelt de aanvullende werkingsregels van de CoGI vast.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
  (2)<DFG 2022-12-01/16, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 06-02-2023>

Art. 1.7.7-9. [1 § 1. De opdrachten van de CoGI zijn:
   1° de transparantie en de correcte toepassing te waarborgen van het systeem voor de rangschikking van de aanvragen tot inschrijving en toewijzing van de beschikbare plaatsen met toepassing van deze afdeling II;
   2° met de logistieke steun van de Administratie, de nog beschikbare plaatsen in volledige scholen en in onvolledige scholen toewijzen, overeenkomstig de bepalingen van onderafdeling 9, en, wanneer de aard van de hangende inschrijvingsaanvragen het toelaat, erop toezien dat het percentage leerlingen die een lage sociaaleconomische status hebben en leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, bedoeld in artikel 1.7.7-27, derde lid, in de secundaire scholen wordt bereikt;
   3° met de logistieke steun van de Administratie, de wachtlijsten beheren overeenkomstig de bepalingen van onderafdeling 9;
   4° om, indien nodig, het aantal leerlingen per klas te verhogen door middel van een bevel overeenkomstig artikel 1.7.7-30;
   5° advies uit te brengen aan de Sturingscommissie over de actieplannen van de ILI, alsook over de evaluaties, adviezen en voorstellen die deze ILI's hebben geformuleerd overeenkomstig artikel 1.7.7-11, 1°, 3° en 4°. Zij kan ook op eigen initiatief een advies over deze afdeling II uitbrengen;
   6° een jaarverslag voor te leggen aan de Regering en aan de Sturingscommissie, dat de Regering aan het Parlement bezorgt en actief bekendmaakt, inzonderheid door het binnen de 20 schoolwerkdagen na ontvangst ervan bekend te maken op de website van de Administratie.
   § 2. Het jaarverslag bedoeld in § 1, 6°, bevat in ieder geval :
   1° een gedetailleerde analyse van het proces van het afgelopen schooljaar, inzonderheid met betrekking tot onderafdeling 9 van deze afdeling;
   2° een gedeelte dat betrekking heeft op de adviezen die tijdens het afgelopen schooljaar aangenomen zijn;
   3° een gedeelte met een samenvatting van de inhoud van de evaluaties, adviezen en voorstellen die de ILI's hebben geformuleerd overeenkomstig artikel 1.7.7-11, 3° en 4°, en die de CoGI relevant acht;
   4° een gedeelte met een samenvatting van alle beslissingen genomen op de aanvragen ingediend overeenkomstig onderafdeling 11 volgens de types van aanvragen op een geanonimiseerde manier.
   Het verslag kan eventueel aanbevelingen van de CoGI bevatten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 10, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Onderafdeling III. [1 - Plaatselijke instanties voor inschrijvingen]1   ----------   (1)
Art. 1.7.7-10. [1 § 1. Er wordt, per zone, een plaatselijke instantie voor de inschrijvingen opgericht, "ILI" afgekort.
   Elke ILI heeft een bureau, bestaande uit de volgende personen:
   1° de zonedirecteur aangesteld voor deze zone krachtens het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst of zijn vertegenwoordiger, die de ILI voorzit;
   2° één vertegenwoordiger per federatie van inrichtende machten erkend overeenkomstig dit wetboek en één vertegenwoordiger voor Wallonie-Bruxelles Enseignement, in de uitoefening van zijn algemene vertegenwoordigingsopdracht zoals die eveneens door dit Wetboek wordt erkend. Zij kunnen zich laten vertegenwoordigen door hun vertegenwoordiger in de zonale commissie voor inschrijvingen van de betrokken zone bedoeld in artikel 1.7.9-9, tweede lid, of in de gedecentraliseerde commissie voor inschrijvingen die de betrokken zone dekt, zoals bedoeld in artikel 1.7.9-10, § 2, tweede lid;
   3° één vertegenwoordiger per representatieve ouderorganisatie en oudervereniging die als representatief erkend is.
   Elke ILI omvat een Vergadering, samengesteld uit enerzijds de leden van het Bureau bedoeld in het tweede lid en anderzijds minstens vier en ten hoogste tien vertegenwoordigers die op het grondgebied van de zone een vrijwillige of beroepsactiviteit uitoefenen in minstens drie van de volgende sectoren, en die blijk hebben gegeven van de wens zitting te nemen in de Vergadering naar aanleiding van een oproep tot kandidaten die door de Regering in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt is:
   1° strijd tegen armoede;
   2° hulpverlening aan de jeugd;
   3° opvang van leerlingen tijdens hun vrije tijd;
   4° jeugdcentra en jeugdorganisaties;
   5° culturele diversiteit;
   6° permanente opvoeding.
   Na afloop van de openbare oproep worden de vertegenwoordigers door de regering aangesteld na vergelijking van de kwalificaties en verdiensten van de kandidaten. De kandidaten moeten, overeenkomstig de nadere regels vermeld in de oproep tot kandidaten, de categorie bedoeld in het vorige lid waarvoor zij zich kandidaat stellen, rechtvaardigen, alsook hun bekwaamheid of beroepservaring en hun motivatie om zitting te nemen in de vergadering van ILI.
   Indien een keuze moet worden gemaakt tussen mogelijke kandidaten die een vrijwillige of beroepsactiviteit uitoefenen ingeval het aantal kandidaten meer dan tien bedraagt, of tussen kandidaten uit dezelfde sector, motiveert de regering haar keuze na vergelijking van de kwalificaties en verdiensten of, in geval van gelijke kwalificaties en verdiensten, door loting.
   De vertegenwoordigers van de sectoren bedoeld in het derde lid worden alleen aangewezen indien zij een vrijwillige of een beroepsactiviteit uitoefenen:
   1° binnen een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een rechtspersoon erkend of gesubsidieerd krachtens het decreet van 3 mei 2019 betreffende de strijd tegen de armoede en de vermindering van de sociale ongelijkheid, voor de sector bedoeld in het derde lid, 1° ;
   2° binnen een rechtspersoon die erkend of gesubsidieerd wordt overeenkomstig het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming of het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie, voor de sector bedoeld in het derde lid, 2° ;
   3° bij een opvangoperator in de zin van het decreet van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, voor de sector bedoeld in het derde lid, 3° ;
   4° binnen een rechtspersoon die erkend of gesubsidieerd is overeenkomstig het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en accommodatiecentra, van jongeren informatiecentra en van hun federaties of het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties, voor de sector bedoeld in het derde lid, 4° ;
   5° binnen een rechtspersoon gelabeld of gesubsidieerd overeenkomstig het decreet van 8 maart 2018 betreffende de bevordering van burgerzin en interculturaliteit, voor de sector bedoeld in het derde lid, 5° ;
   6° binnen een vereniging die erkend is overeenkomstig het decreet van 17 juli 2003 betreffende de ontwikkeling van de actie inzake permanente opvoeding in het kader van het verenigingsleven, voor de sector bedoeld in het derde lid, 6°.
   Elke ILI nodigt elke persoon die hij nuttig acht als deskundige uit.
   § 2. Elke ILI kan beslissen binnen haar zone verschillende territoriale comités op te richten om hem bij te staan bij het nemen van beslissingen over alle of een deel van haar opdrachten op een beperkte lokale schaal. Deze territoriale comités worden samengesteld uit het Bureau van de ILI, vertegenwoordigers van de sectoren bedoeld in paragraaf 1, derde lid. Afhankelijk van de te behandelen onderwerpen kunnen de territoriale comités ook bestaan uit vertegenwoordigers van scholen die zich binnen hun bevoegdheidsgebied bevinden. Als het onderwerp slechts één school betreft, mag alleen die school worden uitgenodigd. Indien het onderwerp een ruimere problematiek betreft, zorgt de ILI voor een evenredige vertegenwoordiging van deze scholen ten opzichte van de rangschikking van de vestigingsplaatsen van het secundair onderwijs, vastgesteld in toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, door minstens de school of één van de scholen met de laagste rangschikking uit te nodigen.
   § 3. De zetel van elke ILI is gevestigd in de lokalen waar de voorzitter tevens het ambt van zonedirecteur vervult. De Administratie zorgt voor de logistiek en het secretariaat van elke ILI.
   Het secretariaat van elke ILI coördineert, onder toezicht van de voorzitter, de aanstelling door de regering van de vertegenwoordigers bedoeld in § 1, derde lid.
   § 4. Het bureau van elke ILI komt al dan niet face-to-face of op uitnodiging van zijn voorzitter bijeen telkens wanneer de vervulling van zijn taken zulks vereist of op verzoek van minstens één van zijn leden.
   De vergadering van elke ILI komt, al dan niet face-to-face, minstens vier maal per jaar bijeen, op uitnodiging van het Bureau of op verzoek van minstens één van zijn leden.
   Het Bureau en de Algemene Vergadering van de ILI nemen hun beslissingen bij consensus en, bij ontstentenis daarvan, bij gewone meerderheid van stemmen van hun leden.
   Adviezen over de aanvragen gebaseerd op uitzonderlijke gevallen of overmacht, zoals bedoeld in artikel 1.7.7-11, 5°, worden uitgebracht door de Algemene Vergadering van de ILI.
   Elke ILI voert haar opdrachten op onpartijdige wijze uit. Haar leden, die ook tot de administratieve personeelsleden behoren, zijn niet onderworpen aan een evaluatie of een tuchtrechtelijke procedure op grond van de motivering van beslissingen die zij in het kader van de uitoefening van hun ambt als lid van een ILI hebben genomen.
   De regering stelt de aanvullende nadere regels vast voor de samenstelling en de werking van de ILI, met inbegrip van de verdeling in territoriale comités en de respectieve bevoegdheden van het Bureau en van de Vergadering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Art. 1.7.7-11. [1 Elke ILI heeft de volgende opdrachten:
   1° elk jaar een actieplan op te stellen dat specifiek is voor de zone waarvoor ze bevoegd is, en dat betrekking heeft op de verbetering van de te verspreiden informatie over de specifieke bepalingen inzake de inschrijvingen in het eerste jaar secundair onderwijs en op andere acties die kunnen bijdragen tot het bereiken van de doelstelling van sociale gemengdheid binnen de scholen en tot het rekening houden met de diversiteit van de te bereiken doelgroepen. Het actieplan wordt aan de CoGI toegezonden als basis voor haar advies aan de Sturingscommissie;
   2° de leerlingen en hun ouders die daarom verzoeken, individueel begeleiden wanneer zij in hun enig inschrijvingsformulier een secundaire school wensen te vermelden die gelegen is in het gebied waarvoor zij bevoegd is, zodat zij dit doen met volledige kennis van de regels die krachtens de bepalingen van deze afdeling II van toepassing zijn;
   3° elk jaar het effect evalueren van de toepassing van de specifieke bepalingen voor de inschrijvingen in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs in de zone waarvoor ze bevoegd is en deze evaluatie en haar advies over mogelijke verbeteringen die moeten worden aangebracht in het systeem voor de toewijzing van de plaatsen die beschikbaar blijven voor de volgende schooljaren, te bezorgen aan de CoGI
   4° aan de CoGI voorstellen te doen om deze afdeling II aan te passen, rekening houdend met de lokale bijzonderheden van de zone waarvoor ze bevoegd is;
   5° advies uit te brengen aan de CoGI over aanvragen gebaseerd op uitzonderlijke gevallen of overmacht die betrekking hebben op scholen in hun zone en die bedoeld zijn in onderafdeling 11, overeenkomstig artikel 1.7.7-37, § 1, tweede lid;
   6° steun te verlenen aan scholen waar het aantal ingediende enige formulieren voor inschrijving niet meer bedraagt dan 25% van de op de laatste schooldag van januari aangegeven plaatsen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Onderafdeling IV. [1 - Volledige en onvolledige secundaire scholen]1   ----------   (1)
Art. 1.7.7-12.[1 § 1. Voor de inschrijvingen in het eerste jaar secundair onderwijs wordt een onderscheid gemaakt tussen volledige secundaire scholen en onvolledige secundaire scholen.
   Worden beschouwd als volledige secundaire scholen voor inschrijvingen in het eerste jaar van het schooljaar waarvoor de inschrijvingen worden gevraagd, de secundaire scholen die, aan het einde van de inschrijvingsperiode, een aantal enige inschrijvingsformulieren ontvangen hebben dat meer dan 102% van het aangegeven aantal plaatsen bedraagt.
   Na afloop van de inschrijvingsperiode worden beschouwd als onvolledige secundaire scholen voor inschrijvingen in het eerste jaar van het secundair onderwijs van het betrokken schooljaar, de andere secundaire scholen dan deze bedoeld in het tweede lid.
   § 2. Vóór de inschrijvingsperiode worden verondersteld onvolledige secundaire scholen te zijn voor inschrijvingen in het eerste jaar van het secundair onderwijs in het schooljaar waarvoor inschrijvingen worden aangevraagd, de secundaire scholen die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
   1° zij zijn onvolledig geweest in de zin van het derde lid van § 1 in de drie schooljaren die voorafgaan aan het jaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd;
   2° het aantal inschrijvingsaanvragen dat geregistreerd wordt tijdens elke inschrijvingsperiode van de drie schooljaren die voorafgaan aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, heeft telkens minder dan 100% van de aangegeven plaatsen bedragen;
   3° [2 zij hebben een zodanig aantal plaatsen opgegeven dat, indien zij dat aantal plaatsen hadden opgegeven voor een van de inschrijvingsperiodes van de drie voorafgaande schooljaren, zij aan de in 1° en 2° gestelde voorwaarden zouden hebben voldaan]2.
   § 3. De CoGI stelt elk jaar, uiterlijk op de eerste schoolwerkdag van december, een lijst op van de scholen die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in § 2, 1° en 2°.
   De CoGI stelt vervolgens vast welke als onvolledig beschouwde scholen aan het eind van de volgende inschrijvingsperiode duidelijk meer eenmalige inschrijvingsformulieren zullen ontvangen dan het aantal plaatsen dat overeenkomt met het overeenkomstig lid 2 vastgestelde aantal, rekening houdend met objectieve parameters zoals met name de demografische ontwikkeling van het gebied, de cijfers betreffende de schoolbevolking of de inschrijvingssituatie in de voorgaande jaren.
   De aldus aangewezen scholen worden uiterlijk op de eerste schoolwerkdag van januari van het volgende jaar elektronisch op de hoogte gebracht.
   § 4. De in § 2 bedoelde veronderstelling en de daaraan in deze afdeling II verbonden gevolgen zijn niet van toepassing op:
   1° [2 aan scholen voor secundair onderwijs die na hun oprichting minder dan drie opeenvolgende inschrijvingsperiodes aan het eerste leerjaar van het secundair onderwijs hebben deelgenomen;]2
   2° de scholen die als onvolledig worden verondersteld en die op basis van het niet-bindend advies van de CoGI bedoeld in § 3, derde lid, opteren voor de procedure waarin deze afdeling II voorziet voor scholen die niet onvolledig worden verondersteld, en die de Administratie daarvan in kennis stellen overeenkomstig artikel 1.7.7-14, § 1, 4°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 15, 012; Inwerkingtreding : 28-01-2022>
  (2)<DFG 2022-12-01/16, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 06-02-2023>

Onderafdeling V. [1 - Vereisten voor de inschrijvingsperiode en het enig inschrijvingsformulier]1   ----------   (1)
Art. 1.7.7-13. [1 § 1. Om de leerlingen en hun ouders in staat te stellen het enig inschrijvingsformulier met kennis van zaken in te vullen en vervolgens te beslissen over de beslissingen die na de inschrijvingsperiode en tot het begin van het schooljaar waarvoor de inschrijving is gepland, moeten worden genomen, stelt de Administratie hun een website ter beschikking die zo nodig wordt bijgewerkt en die de door de regering vastgestelde informatie, gegevens en instrumenten bevat
   Zijn in ieder geval beschikbaar op de in lid 1 bedoelde website:
   1° de inschrijvingsprocedure zoals deze voortvloeit uit de bepalingen van deze afdeling II;
   2° een simulator voor de berekening van de samengestelde index;
   3° een voorbeeld van een enig inschrijvingsformulier met opmerkingen;
   4° een aanvraagformulier voor een enig inschrijvingsformulier voor de gevallen bedoeld in artikel 1.7.7-16, § 4;
   5° een volmachtsformulier voor de gevallen bedoeld in artikel 1.7.7-18, § 2, eerste lid;
   6° een zoekmachine voor georganiseerde of gesubsidieerde secundaire scholen die voor het komende schooljaar beschikbaar zijn;
   7° een instrument dat ouders en leerlingen die dat wensen in staat stelt de evolutie van de inschrijvingssituatie van de leerling te volgen.
   § 2. De in § 1, lid 2, punt 6° bedoelde zoekmachine omvat minstens de volgende functies:
   1° de mogelijkheid om rechtstreeks per secundaire school te zoeken;
   2° de mogelijkheid om in de omgeving van het adres van zijn keuze, binnen een straal van minstens 25 km, secundaire scholen van het net van zijn keuze te zoeken;
   3° de mogelijkheid om de in 1° en 2° bedoelde secundaire scholen op een kaart te bekijken;
   4° de mogelijkheid om één informatieblad per tijdens het zoeken geïdentificeerde secundaire school te raadplegen.
   § 3. Het in § 2, 4° bedoelde informatieblad bevat in elk geval de volgende gegevens:
   1° het adres van de secundaire school en haar website, in voorkomend geval;
   2° haar FASE-nummer en haar locatienummer;
   3° wanneer de secundaire school vanaf het gekozen adres is opgezocht, de afstand tot dat adres;
   4° het net waartoe de secundaire school behoort;
   5° informatie over de vraag of de school voor secundair onderwijs gedurende minstens de laatste vijf schooljaren een volledige of onvolledige school is;
   6° elk element in verband met de school voor secundair onderwijs dat van invloed kan zijn op de prioriteiten of de samengestelde index van de leerling als hij die school in zijn enig inschrijvingsformulier aanwijst.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 17, 012; Inwerkingtreding : 28-01-2022>


Art. 1.7.7-14.[1 § 1. [2 De directeur van elke secundaire school meldt dit elk jaar langs elektronische weg aan de Administratie, uiterlijk op de laatste schoolwerkdag van de tweede week na de wintervakantie (Kerstmis)]2:
   1° het aantal leerlingen dat de school het volgende schooljaar zal kunnen opvangen in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs, rekening houdend met de plaatsen die behouden zijn voor leerlingen die het eerste gedifferentieerde leerjaar in de secundaire school volgen en die zich waarschijnlijk zullen inschrijven in het eerste gemeenschappelijke leerjaar;
   2° het aantal eerstejaarsklassen dat de secundaire school het volgende schooljaar zal kunnen organiseren;
   3° in voorkomend geval, het aantal eerstejaarsklassen voor onderdompeling dat hij overeenkomstig artikel 1.8.3-1 van het Wetboek zal organiseren, alsook het aantal leerlingen dat hij in het volgende schooljaar in die klassen zal kunnen opvangen;
   4° in voorkomend geval, met toepassing van artikel 1.7.7-12, § 4, 2°, indien de secundaire school de veronderstelling van onvolledige school bedoeld in artikel 1.7.7-12, § 2, niet toegepast wenst te zien.
   § 2. De directeur van de school voor secundair onderwijs kan de krachtens paragraaf 1 meegedeelde aantallen verhogen vanaf de dag die is vastgesteld met toepassing van artikel 1.7.7-18, § 1, derde lid, nadat hij de Administratie daarvan in kennis heeft gesteld.
   Vanaf de dag volgend op de dag vastgesteld in toepassing van artikel 1.7.7-28, § 4, eerste lid, en uiterlijk tot de zesde schoolwerkdag van het schooljaar, mag de directeur van de secundaire school het aantal leerlingen bedoeld in § 1, 1°, slechts verhogen met ten hoogste 2%, afgerond naar boven op het dichtstbijzijnde gehele getal, van het aantal op die datum aangegeven plaatsen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 18, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-11-2022>

Art. 1.7.7-15. [1 Op de eerste werkdag van oktober van het jaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, verstrekt de directeur van elke school voor secundair onderwijs aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van de minderjarige leerling, op hun verzoek, de documenten bedoeld in artikel 1.7.7-1, eerste lid.
   Door het indienen van een verzoek tot inschrijving overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling II worden de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling geacht kennis te hebben genomen van het onderwijsproject, het pedagogisch project, het schoolproject, de studieregels en het huishoudelijk reglement van de secundaire school of scholen die in het verzoek worden vermeld. Overeenkomstig artikel 1.7.7-1 aanvaarden de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling door een formele inschrijving het onderwijsproject, het pedagogisch project, het schoolproject, de studieregels en het huishoudelijk reglement.
   De presentatie van de in lid 1 bedoelde projecten en regelingen kan het voorwerp uitmaken van een gesprek of een collectieve informatievergadering met de directeur van de secundaire school, die zo nodig kan worden georganiseerd op een tijdstip vóór de inschrijvingsperiode.
   Het bedoelde gesprek of de collectieve informatiebijeenkomst bedoeld in het derde lid mag geen verplichte voorwaarde zijn voor de indiening van een inschrijvingsaanvraag, en mag evenmin een gelegenheid zijn om de leerling of zijn ouders er vrijwillig van af te raden een dergelijke aanvraag bij de school voor secundair onderwijs in te dienen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Art. 1.7.7-16.[1 § 1. Alle aanvragen om inschrijving in het eerste jaar secundair onderwijs moeten via een enig inschrijvingsformulier worden ingediend.
   § 2. Dit formulier wordt voor het eerst ingevuld door de Administratie voor elke leerling die in het zesde leerjaar van de lagere school in het gewoon onderwijs is ingeschreven. Het bevat de naam, voornaam, geboortedatum en het adres van de leerling, een code die aangeeft of de leerling al dan niet als leerling die een lage sociaaleconomische status heeft, wordt beschouwd, en een nummer dat specifiek is voor elke leerling. Indien beschikbaar, worden de datum van inschrijving op de school en de taal van onderdompeling toegevoegd als de leerling taalbadonderwijs volgt.
   Dit formulier wordt vervolgens toegezonden aan de directeur of de inrichtende macht van de lagere of basisschool van de leerling.
   [2 De lagere school of de basisschool zendt de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling zo spoedig mogelijk en in elk geval vijf schoolwerkdagen vóór het begin van de inschrijvingsperiode, persoonlijk of per post, indien de bezorging bijzonder moeilijk is, het formulier waarop in voorkomend geval de datum van inschrijving op de school en de taal van de onderdompeling zijn vermeld, wanneer de leerling onderdompelingsonderwijs volgt, toe.]2
   Of de documenten nu persoonlijk worden afgegeven of per post worden verzonden, er is voorzien in een of andere vorm van ontvangstbevestiging.
   Tegelijkertijd verstrekt de school een door de Administratie opgesteld informatiedocument met alle relevante informatie over de inschrijvingsprocedure en de wijze waarop het enig inschrijvingsformulier moet worden ingevuld.
   § 3. In het gespecialiseerd onderwijs deelt de directeur van elke basis- of lagere school, op voorstel van de klassenraad, uiterlijk op 1 december aan de Administratie de lijst mee van de leerlingen die zich voor het volgende schooljaar voor inschrijving in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs kunnen aanmelden.
   § 4. Voor leerlingen in het eerste gedifferentieerde leerjaar van het secundair onderwijs voor wie een verandering van school wordt overwogen in geval van slagen voor het CEB, voor kinderen die thuisonderwijs volgen zoals bedoeld in deze Code, alsook voor elk kind voor wie geen enig inschrijvingsformulier is uitgereikt, kan de meerderjarige leerling of kunnen de ouders van de minderjarige leerling er een aanvragen overeenkomstig paragraaf 2.
   De school die leerlingen in het eerste gedifferentieerde leerjaar inschrijft, verstrekt de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling die daar is ingeschreven, zo spoedig mogelijk en in elk geval tien schoolwerkdagen vóór het begin van de inschrijvingsperiode, in eigen handen of per post, indien de overhandiging bijzonder moeilijk is, een door de Administratie opgesteld inlichtingenformulier, waarin alle nuttige informatie wordt verstrekt over de inschrijvingsprocedure en de wijze waarop het enig inschrijvingsformulier moet worden ingevuld.
   Bij verlies van het enig inschrijvingsformulier of indien het niet is ontvangen, moeten de meerderjarige leerling of de ouders van een minderjarige leerling een duplicaat of, naar gelang van het geval, een origineel van dit formulier verkrijgen bij de Administratie of bij de school voor secundair onderwijs van hun eerste keuze.
   Bij de afgifte van een origineel formulier deelt de secundaire school de naam van de leerling, met vermelding van zijn voornaam en woonplaats, aan de Administratie mee.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 20, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 13, 014; Inwerkingtreding : 01-11-2022>

Art. 1.7.7-17. [1 § 1. De meerderjarige leerling of de ouders van een minderjarige leerling vullen het enig inschrijvingsformulier in met de volgende gegevens: de naam van de secundaire school die vrij bepaald overeenkomt met hun eerste voorkeur, alle gegevens die nodig zijn voor de inschrijving en de indeling van de leerlingen onder elkaar en inzonderheid de woonplaats die zij in aanmerking willen laten nemen voor de vaststelling van de afstanden die nodig zijn voor de berekening van de samengestelde index bedoeld in artikel 1.7.7-23, in plaats van de woonplaats die door de Administratie op het formulier is vermeld.
   De in lid 1 bedoelde woonplaats is de woonplaats van de leerling of van een van beide ouders, behalve wanneer een derde het ouderlijk gezag uitoefent. In het laatste geval wordt zijn woonplaats vermeld.
   Voor de toepassing van artikel 1.7.7-24, § 1, tweede lid, 2°, kan de in het tweede lid bedoelde woonplaats naar gelang van het geval ook die zijn van de leerling, van een van zijn beide ouders of van de derde die het ouderlijk gezag uitoefent op het ogenblik van de inschrijving in de lagere school van herkomst.
   § 2. Tenzij hij zijn formulier indient bij een school die als onvolledig wordt beschouwd, vullen de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling ook een afzonderlijk en vertrouwelijk deel van het enig inschrijvingsformulier in, waarin zij, in dalende volgorde van voorkeur, naast de naam van de secundaire school die met hun eerste voorkeur overeenkomt, maximaal negen andere secundaire scholen vermelden waar zij hun aanvraag zouden willen laten aanvaarden ingeval hun aanvraag niet kan worden aanvaard in de school die met hun eerste voorkeur overeenkomt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 21, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Onderafdeling VI. [1 - Inschrijvingsperiode]1   ----------   (1)
Art. 1.7.7-18.[1 § 1. [2 Vanaf de eerste schoolwerkdag van de vierde week vóór de ontspanningsvakantie (Carnaval) van het schooljaar waarvoor de inschrijving is gepland, opent de directeur van de secundaire school een registratiefase voor inschrijvingen, ook wel "inschrijvingsperiode" genoemd, die drie weken duurt.]2
   Deze inschrijvingsperiode geldt zowel voor de in onderafdeling 10 bedoelde voorrangsleerlingen als voor de niet-prioritaire leerlingen.
   Na de in het vorige lid bedoelde inschrijvingsperiode kan geen andere aanvraag tot inschrijving worden ingediend vóór de laatste schoolwerkmaandag van april die voorafgaat aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt overwogen.
   Tenzij de inschrijving van een leerling die reeds aan een andere school voor secundair onderwijs in orde is, reeds eerder is ingetrokken, kan deze niet in nuttige orde worden ingeschreven.
   § 2. Het enig inschrijvingsformulier, ingevuld overeenkomstig artikel 1.7.7-17, wordt door de meerderjarige leerling of door de ouders van de minderjarige leerling ingediend bij de school voor secundair onderwijs die hun eerste voorkeur geniet. In geval van verhindering kunnen de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling een derde schriftelijk machtigen om namens hen het enig inschrijvingsformulier bij de school voor secundair onderwijs in te dienen, mits de gemachtigde niet deel uitmaakt van het personeel van de bij de inschrijving betrokken school voor secundair onderwijs. In voorkomend geval kan deze volmacht betrekking hebben op meerdere leerlingen tegelijk indien zij broer(s) of zus(sen) zijn of in hetzelfde huishouden wonen.
   Wanneer voor dezelfde leerling in verschillende scholen één aanvraagformulier wordt ingediend, worden alle tijdens de inschrijvingsperiode ingediende aanvragen geannuleerd door de CoGI, die de betrokken scholen, de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling hiervan onmiddellijk op de hoogte brengt.
   § 3. Wanneer het naar behoren ingevulde enig inschrijvingsformulier door de meerderjarige leerling of door de ouders van een minderjarige wordt ontvangen, geeft de secundaire school hun een ontvangstbewijs met vermelding van de datum van de dag en van de gegevens die in aanmerking zijn genomen voor de indeling van het inschrijvingsverzoek van de leerling.
   Deze datum wordt alleen in aanmerking genomen om de indiening van de aanvraag tijdens de inschrijvingsperiode te certificeren en kan niet worden gebruikt voor de indeling van de aanvraag.
   In het geval van een school voor secundair onderwijs die wordt verondersteld onvolledig te zijn in de zin van artikel 1.7.7-12, § 2, wordt de in het eerste lid bedoelde ontvangstbevestiging vervangen door een verklaring waarin wordt bevestigd dat de school voor secundair onderwijs wordt verondersteld onvolledig te zijn en dat de leerling overeenkomstig artikel 1.7.7-20, eerste lid, kan worden geacht te zijn ingeschreven in goede orde.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 23, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 14, 014; Inwerkingtreding : 01-11-2022>

Art. 1.7.7-19. [1 Onverminderd de naleving van de formaliteiten van artikel 1.7.7-16 worden alle verzoeken om inschrijving in het eerste jaar van het gewoon secundair onderwijs opgenomen in een elektronisch register dat door de Administratie ter beschikking van de scholen wordt gesteld. De naam van de leerling, het unieke nummer van zijn inschrijvingsformulier, zijn geboortedatum, zijn woonplaats, de datum van het verzoek tot inschrijving en, in voorkomend geval, de reden waarom het verzoek tot inschrijving is afgewezen, worden in het inschrijvingsformulier vermeld.
   De in het eerste lid bedoelde datum van het verzoek om inschrijving is de datum die wordt vermeld op de in artikel 1.7.7-18, § 3, bedoelde ontvangstbevestiging.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 24, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Art. 1.7.7-20. [1 In elke secundaire school die verondersteld wordt onvolledig te zijn in de zin van artikel 1.7.7-12, § 2, gaat de directeur van de secundaire school definitief over tot de inschrijving in volgorde van binnenkomst van alle leerlingen voor wie tijdens de inschrijvingsperiode één inschrijvingsformulier is ingediend, zelfs als hun aantal 102% van de aangegeven plaatsen overschrijdt, en zonder over te gaan tot enige rangschikking van de inschrijvingsaanvragen onder elkaar.
   In elke secundaire school die aan het einde van de inschrijvingsperiode onvolledig is in de zin van artikel 1.7.7-12, § 1, derde lid, schrijft de directeur van de secundaire school in nuttige orde alle leerlingen in waarvoor het enig inschrijvingsformulier is ingediend.
   Zodra de in de leden 1 en 2 bedoelde inschrijvingen in nuttige orde zijn voltooid, zendt de secundaire school haar inschrijvingsregister toe aan de Administratie, die het aantal nog beschikbare plaatsen, het aantal eventueel ontbrekende leerlingen die een lage sociaaleconomische status hebben om het percentage van 20,4% van de leerlingen die een lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, of het aantal eventueel ontbrekende leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben om het percentage van 10,2% van de leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, vermeldt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 25, 012; Inwerkingtreding : 28-01-2022>


Art. 1.7.7-21. [1 In elke volledige secundaire school in de zin van artikel 1.7.7-12, § 1, tweede lid, worden de inschrijvingsaanvragen ingedeeld en de plaatsen toegewezen volgens de bepalingen van de onderafdelingen 7 tot en met 10.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Art. 1.7.7-22. [1 Aanvragen tot inschrijving kunnen worden ingediend na de in artikel 1.7.7-18 bedoelde inschrijvingsperiode, vanaf de laatste schoolwerkmaandag van de maand april voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt overwogen of vanaf de eerste schoolwerkdag daarna. In deze gevallen geldt als datum van het verzoek om inschrijving de datum van inschrijving in het elektronische register bedoeld in artikel 1.7.7-19, eerste lid. Het tijdstip van registratie van het verzoek tot inschrijving wordt eveneens vermeld, tot op de minuut.
   Deze aanvragen, die via hetzelfde inschrijvingsformulier als de tijdens de inschrijvingsperiode ingediende aanvragen worden ingediend, of op een duplicaat van dat formulier, worden in chronologische volgorde geregistreerd en in diezelfde chronologische volgorde, tot op de minuut, gerangschikt na alle tijdens de inschrijvingsperiode geregistreerde aanvragen, zonder dat een aanvullende rangschikking overeenkomstig de bepalingen van de onderafdelingen 7 tot en met 10 hoeft plaats te vinden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 27, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Onderafdeling VII. [1 - Over de samengestelde index]1   ----------   (1)
Art. 1.7.7-23. [1 § 1. Aan een leerling wordt een samengestelde index toegekend met betrekking tot elke secundaire school die in zijn enig inschrijvingsformulier is vermeld, indien dit formulier volledig blijkt te zijn.
   Voor de toewijzing van de opgegeven plaatsen in een school voor secundair onderwijs worden, tenzij de school voor secundair onderwijs onvolledig blijkt te zijn, in welk geval artikel 1.7.7-20 van toepassing is, alle leerlingen voor wie in de inschrijvingsperiode één inschrijvingsformulier is ingediend, gerangschikt in afnemende volgorde volgens hun samengestelde index.
   § 2. Voor de berekening van de afstanden die nodig zijn voor de bepaling van de samengestelde index, wordt het volgende geacht gelijk te zijn aan:
   1° een basis- of lagere school, elke inrichting in de zin van artikel 4, eerste lid, 9° en 10°, van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 betreffende de rationalisering en de programmering van het kleuter- en lager onderwijs;
   2° een secundaire school, elke vestiging die gevestigd is in een gebouw of een geheel van gebouwen, die een ander adres heeft dan de administratieve zetel van een secundaire school en waar die school een gemeenschappelijke eerste graad organiseert en voor zover het adres van de inrichting en dat van de zetel meer dan 2 km van elkaar verwijderd zijn. Indien dit niet het geval is, wordt het adres van de administratieve zetel in aanmerking genomen;
   3° een basis- of gespecialiseerde lagere school, elke instelling in de zin van artikel 4, § 1, 3°, van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
   Voor elke in lid 1 bedoelde afstand wordt de hemelsbrede afstand als de kortste afstand beschouwd.
   Vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2026-2027 bepaalt de regering de nadere regels voor de berekening van de in lid 1 bedoelde afstanden, waarbij rekening kan worden gehouden met de verschillende vervoerswijzen, op basis van een haalbaarheidsstudie waarin rekening wordt gehouden met de verschillende vervoerswijzen en de toegankelijkheid van de gegevens betreffende de vervoeroperatoren die betrokken kunnen zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 29, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Art. 1.7.7-24.[1 § 1. Elke samengestelde index bedoeld in artikel 1.7.7-23, § 1, wordt bepaald door aan de leerling een waarde "1" toe te kennen. Het wordt overeenkomstig deze paragraaf zoveel maal vermenigvuldigd als nodig is met factoren die aan gewogen criteria zijn verbonden, op zodanige wijze dat voor elk van de op het enig inschrijvingsformulier vermelde scholen aan elke leerling een samengestelde index kan worden toegekend, indien die school volledig is.
   De enige relevante criteria en de mogelijke weging daarvan voor de toepassing van lid 1 zijn de volgende:
   1° de in lid 1 bedoelde waarde "1" wordt eerst vermenigvuldigd met een factor die degressief varieert van 1,5 tot 1,1 in stappen van "- 0,1" vanaf de 1ste tot, zo nodig, de 5de voorkeur die in het enig inschrijvingsformulier is vermeld.
   2° de lagere school of de basisschool van herkomst behoort, op het ogenblik van de inschrijving in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs, tot de scholen van het net waartoe de lagere school of de basisschool van herkomst behoort, en behoort tot de vijf scholen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of bij die van een van beide ouders gelegen zijn. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen van de 1e dichtstbijzijnde tot de 5e dichtstbijzijnde. [2 Deze waarden zijn: 1,3, voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,23 voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,17 voor de derde dichtstbijzijnde, 1,11 voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,05 voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de verste scholen.]2
   Voor de toepassing van het vorige lid worden alleen lagere of basisscholen in aanmerking genomen die reeds bestonden op het ogenblik van de inschrijving aan de lagere of basisschool van herkomst. Onder het tijdstip van inschrijving in het lager onderwijs wordt verstaan de eerste dag van het schooljaar waarop de inschrijving tijdens een aan die inschrijving voorafgaand schooljaar werd ingeschreven en de dag van die inschrijving waarop de inschrijving voor het lopende schooljaar werd aangevraagd.
   3° de gekozen secundaire school is, van de scholen van het net waartoe ze behoort, een van de vijf scholen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of bij die van een van beide ouders gelegen zijn. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen van de eerste dichtstbijzijnde school tot de vijfde dichtstbijzijnde. Deze waarden zijn: 1,98 voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,79 voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,59 voor de derde dichtstbijzijnde, 1,39 voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,19 voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de verst verwijderde scholen.
   4° de gekozen secundaire school ligt binnen een straal van 4 km van de lagere of basisschool van herkomst. De minimumwaarde 1 wordt gegeven wanneer niet aan het criterium is voldaan of wanneer aan dit criterium is voldaan en, enerzijds, van de scholen van het net waartoe de lagere school of de lagere school van herkomst behoort, de lagere school of de lagere school van herkomst op het ogenblik van de inschrijving in de eerste gemeente het dichtst bij de woonplaats van de leerling of van één van de ouders ligt, en, anderzijds, van de gekozen secundaire school, die ook het dichtst bij de woonplaats ligt, in de zin van 1°. In andere gevallen waarin aan dit criterium is voldaan:
   a) de minimumwaarde 1 wordt verhoogd met 0,054, 0,108, 0,162, 0,216 of 0,27 naargelang de lagere of basisschool of de instelling van herkomst op het ogenblik van de inschrijving behoort tot de eerste gemeente, de tweede dichtstbijzijnde, de derde dichtstbijzijnde, de vierde dichtstbijzijnde, de vijfde dichtstbijzijnde, of verder weg ligt dan de vijfde dichtstbijzijnde van de gemeenten van het net waartoe de lagere school of de basisschool van herkomst behoort;
   b) de onder a) verkregen waarde wordt verhoogd met 0,054; 0,108; 0,162; 0,216 of 0,27 naargelang de gekozen secundaire school de tweede dichtstbijzijnde, de derde dichtstbijzijnde, de vierde dichtstbijzijnde, de vijfde dichtstbijzijnde of de op vijf na meest verwijderde school is van de scholen van het net waartoe zij behoort.
   5° de lagere school of de basisschool van herkomst is een van de lagere scholen waarvan het schoolproject voorziet in minstens vijf prioritaire acties van pedagogisch partnerschap met de secundaire school die in haar eigen schoolproject dezelfde acties opneemt die in elk geval de overgang tussen lager en secundair onderwijs, de integratie binnen de eerste graad en de strijd tegen de schooluitval beogen te bevorderen. Van deze vijf acties behoren er minstens vier tot de volgende:
   - het uitvoeren van gezamenlijke activiteiten voor leerlingen en/of onderwijsteams;
   - uitwisseling van pedagogische documenten en informatie;
   - periodes van overleg tussen de onderwijsteams;
   - gezamenlijke ouderbijeenkomsten;
   - gezamenlijke leerkrachtenopleiding;
   - bezoeken van leerlingen van lagere scholen aan secundaire scholen;
   - de occasionele aanwezigheid van leerkrachten van het ene niveau in het andere.
   Over de voorgestelde samenwerking wordt een partnerschapsovereenkomst gesloten en de partnerscholen brengen verslag uit over hun partnerschapsactiviteiten en stellen deze ter beschikking van de inspectie.
   Dit criterium zal gelden voor zover het minstens drie basisscholen betreft, waarvan er minstens één als kansarm wordt beschouwd in de zin van artikel 1.7.7.-5, 3°. In afwijking hiervan geldt voor zones waar de leerlingen met een lage sociaaleconomische status slechts afkomstig mogen zijn van minder dan 15% van de basis- of lagere scholen of vestigingen in de zone, dat minstens één van de betrokken basisscholen een gemiddelde sociaaleconomische index heeft die 0,6 punten lager ligt dan die van de secundaire school.
   Dit criterium is 1,51 waard als eraan voldaan is en 1 als er niet aan voldaan is.
   Dit criterium is ook 1.51 waard als de basis- of lagere school van herkomst een school is die een partnerschapsovereenkomst heeft met een andere secundaire school dan die waar hij zich wil inschrijven, op voorwaarde dat de gekozen secundaire school een partnerschapsovereenkomst heeft met andere lagere scholen of basisscholen dan die van herkomst en dat aan minstens een van de volgende twee voorwaarden is voldaan:
   a) de basisschool of de lagere school van herkomst is de eerste die het dichtst bij de woning is gelegen in de zin van punt 1;
   b) de leerling vóór de datum van sluiting van de partnerschapsovereenkomst door deze school was ingeschreven in de lagere school van herkomst.
   6° de basis- of lagere school van herkomst is een school die geen partnerschapsovereenkomst heeft. Aan dit criterium wordt dezelfde weging toegekend als aan het in punt 5° genoemde criterium; het is alleen van toepassing op secundaire scholen die betrokken zijn bij onderwijspartnerschappen.
   7° de secundaire school biedt de mogelijkheid tot voortzetting van de onderdompeling in dezelfde taal aan leerlingen die dit onderwijs minstens vanaf het derde leerjaar van het lager onderwijs hebben genoten. Dit criterium is 1,18 waard als eraan voldaan is en 1 als er niet aan voldaan is.
   8° de leerling wordt gedefinieerd volgens de sociaaleconomische status van de lagere of basisschool van herkomst. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen volgens de sociaaleconomische status van de school van herkomst, ingedeeld van klasse 1 tot klasse 20 [2 met toepassing van het decreet van 30 april 2009 houdende de organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de scholen van de Franse Gemeenschap teneinde elke leerling gelijke kansen te bieden op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving]2.
   Deze waarden zijn 1,100 voor de eerste klasse, 1,095 voor de tweede, 1,089 voor de derde, 1,084 voor de vierde, 1,079 voor de vijfde, 1,074 voor de zesde, 1,068 voor de zevende, 1,063 voor de achtste, 1,058 voor de negende en 1,053 voor de tiende, 1,048 voor de elfde, 1,042 voor de twaalfde, 1,037 voor de dertiende, 1,032 voor de veertiende, 1,027 voor de vijftiende, 1,022 voor de zestiende, 1,016 voor de zeventiende, 1,011 voor de achttiende, 1,006 voor de negentiende, 1 voor de twintigste.
  [2 Wanneer de lagere school of de basisschool van oorsprong tot twee klassen behoort, is de toegekende waarde die van de laagste klasse. Indien zij niet is ingedeeld, is de toegekende waarde het gemiddelde van de waarden die voor dit criterium zijn toegekend aan de in te delen leerlingen en waarvan deze waarde bekend is.]2
   [2 ...]2 Voor een leerling van wie de lagere school of de basisschool van herkomst onder het gespecialiseerd onderwijs ressorteert, is dit criterium gelijk aan 1,100.
   § 2. Wanneer het bij gebrek aan gegevens niet mogelijk is de waarde van de samengestelde index van een leerling te bepalen voor de indeling van zijn aanvraag om inschrijving in de secundaire school die overeenkomt met zijn eerste voorkeur, wordt hem een samengestelde index toegekend waarvan de waarde gelijk is aan het gemiddelde van de samengestelde indexen van de leerlingen die hun enig inschrijvingsformulier bij de betrokken school hebben ingediend en voor wie deze waarde wel bekend is.
   In geval van indeling in een school aangewezen in het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier bedoeld in artikel 1.7.7.-17, § 2, kent de CoGI er een samengestelde index aan toe, waarvan de waarde gelijk is aan het gemiddelde van de samengestelde indexen van de leerlingen die zij indeelt en waarvan deze waarde bekend is.
   § 3. Indien de lagere of basisschool van herkomst gespecialiseerd onderwijs verstrekt, worden voor de vaststelling van de waarde van het in § 1, tweede lid, 2°, bedoelde criterium alleen die gespecialiseerde basisscholen of lagere scholen in aanmerking genomen die deel uitmaken van het net waartoe de basis- of lagere school van herkomst behoort en die hetzelfde type onderwijs in de zin van artikel 1.2.1-9, § 2, verstrekken.
   Wanneer de lagere of de basisschool van herkomst deel uitmaakt van het gewoon onderwijs, worden voor de bepaling van de waarde van het criterium bedoeld in § 1, tweede lid, 2°, enkel de basis- of lagere scholen, in de zin van artikel 1.7.7.-5, § 2, 1°, in aanmerking genomen uit die van het net waartoe de gewone lagere of basisschool van herkomst behoort.
   § 4. Het criterium bedoeld in § 1, tweede lid, 6°, alsook de weging ervan, komen ook ten goede aan scholen gelegen in een gemeente waar de keuze van de ouders tussen door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen voor secundair onderwijs van verschillende aarden niet kan worden uitgeoefend wegens het ontbreken van dergelijke scholen in de gemeente.
   De criteria bedoeld in § 1, tweede lid, 5° en 6°, kunnen niet worden gecumuleerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 30, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
  (2)<DFG 2022-12-01/16, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 06-02-2023>

Art. 1_7.7-24.TOEKOMSTIG_RECHT.   [1 § 1. Elke samengestelde index bedoeld in artikel 1.7.7-23, § 1, wordt bepaald door aan de leerling een waarde "1" toe te kennen. Het wordt overeenkomstig deze paragraaf zoveel maal vermenigvuldigd als nodig is met factoren die aan gewogen criteria zijn verbonden, op zodanige wijze dat voor elk van de op het enig inschrijvingsformulier vermelde scholen aan elke leerling een samengestelde index kan worden toegekend, indien die school volledig is.
   De enige relevante criteria en de mogelijke weging daarvan voor de toepassing van lid 1 zijn de volgende:
   1° de in lid 1 bedoelde waarde "1" wordt eerst vermenigvuldigd met een factor die degressief varieert van 1,5 tot 1,1 in stappen van "- 0,1" vanaf de 1ste tot, zo nodig, de 5de voorkeur die in het enig inschrijvingsformulier is vermeld.
   2° de lagere school of de basisschool van herkomst behoort, op het ogenblik van de inschrijving in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs, tot de scholen van het net waartoe de lagere school of de basisschool van herkomst behoort, en behoort tot de vijf scholen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of bij die van een van beide ouders gelegen zijn. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen van de 1e dichtstbijzijnde tot de 5e dichtstbijzijnde. [3 Deze waarden zijn: 1,3, voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,23 voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,17 voor de derde dichtstbijzijnde, 1,11 voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,05 voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de verste scholen.]3
   Voor de toepassing van het vorige lid worden alleen lagere of basisscholen in aanmerking genomen die reeds bestonden op het ogenblik van de inschrijving aan de lagere of basisschool van herkomst. Onder het tijdstip van inschrijving in het lager onderwijs wordt verstaan de eerste dag van het schooljaar waarop de inschrijving tijdens een aan die inschrijving voorafgaand schooljaar werd ingeschreven en de dag van die inschrijving waarop de inschrijving voor het lopende schooljaar werd aangevraagd.
   3° de gekozen secundaire school is, van de scholen van het net waartoe ze behoort, een van de vijf scholen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of bij die van een van beide ouders gelegen zijn. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen van de eerste dichtstbijzijnde school tot de vijfde dichtstbijzijnde. Deze waarden zijn: 1,98 voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,79 voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,59 voor de derde dichtstbijzijnde, 1,39 voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,19 voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de verst verwijderde scholen.
   4° de gekozen secundaire school ligt binnen een straal van 4 km van de lagere of basisschool van herkomst. De minimumwaarde 1 wordt gegeven wanneer niet aan het criterium is voldaan of wanneer aan dit criterium is voldaan en, enerzijds, van de scholen van het net waartoe de lagere school of de lagere school van herkomst behoort, de lagere school of de lagere school van herkomst op het ogenblik van de inschrijving in de eerste gemeente het dichtst bij de woonplaats van de leerling of van één van de ouders ligt, en, anderzijds, van de gekozen secundaire school, die ook het dichtst bij de woonplaats ligt, in de zin van 1°. In andere gevallen waarin aan dit criterium is voldaan:
   a) de minimumwaarde 1 wordt verhoogd met 0,054, 0,108, 0,162, 0,216 of 0,27 naargelang de lagere of basisschool of de instelling van herkomst op het ogenblik van de inschrijving behoort tot de eerste gemeente, de tweede dichtstbijzijnde, de derde dichtstbijzijnde, de vierde dichtstbijzijnde, de vijfde dichtstbijzijnde, of verder weg ligt dan de vijfde dichtstbijzijnde van de gemeenten van het net waartoe de lagere school of de basisschool van herkomst behoort;
   b) de onder a) verkregen waarde wordt verhoogd met 0,054; 0,108; 0,162; 0,216 of 0,27 naargelang de gekozen secundaire school de tweede dichtstbijzijnde, de derde dichtstbijzijnde, de vierde dichtstbijzijnde, de vijfde dichtstbijzijnde of de op vijf na meest verwijderde school is van de scholen van het net waartoe zij behoort.
   5° de lagere school of de basisschool van herkomst is een van de lagere scholen waarvan het schoolproject voorziet in minstens vijf prioritaire acties van pedagogisch partnerschap met de secundaire school die in haar eigen schoolproject dezelfde acties opneemt die in elk geval de overgang tussen lager en secundair onderwijs, de integratie binnen de eerste graad en de strijd tegen de schooluitval beogen te bevorderen. Van deze vijf acties behoren er minstens vier tot de volgende:
   - het uitvoeren van gezamenlijke activiteiten voor leerlingen en/of onderwijsteams;
   - uitwisseling van pedagogische documenten en informatie;
   - periodes van overleg tussen de onderwijsteams;
   - gezamenlijke ouderbijeenkomsten;
   - gezamenlijke leerkrachtenopleiding;
   - bezoeken van leerlingen van lagere scholen aan secundaire scholen;
   - de occasionele aanwezigheid van leerkrachten van het ene niveau in het andere.
   Over de voorgestelde samenwerking wordt een partnerschapsovereenkomst gesloten en de partnerscholen brengen verslag uit over hun partnerschapsactiviteiten en stellen deze ter beschikking van de inspectie.
   Dit criterium zal gelden voor zover het minstens drie basisscholen betreft, waarvan er minstens één als kansarm wordt beschouwd in de zin van artikel 1.7.7.-5, 3°. In afwijking hiervan geldt voor zones waar de leerlingen met een lage sociaaleconomische status slechts afkomstig mogen zijn van minder dan 15% van de basis- of lagere scholen of vestigingen in de zone, dat minstens één van de betrokken basisscholen een gemiddelde sociaaleconomische index heeft die 0,6 punten lager ligt dan die van de secundaire school.
   Dit criterium is 1,51 waard als eraan voldaan is en 1 als er niet aan voldaan is.
   Dit criterium is ook 1.51 waard als de basis- of lagere school van herkomst een school is die een partnerschapsovereenkomst heeft met een andere secundaire school dan die waar hij zich wil inschrijven, op voorwaarde dat de gekozen secundaire school een partnerschapsovereenkomst heeft met andere lagere scholen of basisscholen dan die van herkomst en dat aan minstens een van de volgende twee voorwaarden is voldaan:
   a) de basisschool of de lagere school van herkomst is de eerste die het dichtst bij de woning is gelegen in de zin van punt 1;
   b) de leerling vóór de datum van sluiting van de partnerschapsovereenkomst door deze school was ingeschreven in de lagere school van herkomst.
   6° de basis- of lagere school van herkomst is een school die geen partnerschapsovereenkomst heeft. Aan dit criterium wordt dezelfde weging toegekend als aan het in punt 5° genoemde criterium; het is alleen van toepassing op secundaire scholen die betrokken zijn bij onderwijspartnerschappen.
   7° de secundaire school biedt de mogelijkheid tot voortzetting van de onderdompeling in dezelfde taal aan leerlingen die dit onderwijs minstens vanaf het derde leerjaar van het lager onderwijs hebben genoten. Dit criterium is 1,18 waard als eraan voldaan is en 1 als er niet aan voldaan is.
   8° de leerling wordt gedefinieerd volgens de sociaaleconomische status van de lagere of basisschool van herkomst. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen volgens de sociaaleconomische status van de school van herkomst, ingedeeld van klasse 1 tot klasse 20 [3 met toepassing van het decreet van 30 april 2009 houdende de organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de scholen van de Franse Gemeenschap teneinde elke leerling gelijke kansen te bieden op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving]3.
   Deze waarden zijn 1,100 voor de eerste klasse, 1,095 voor de tweede, 1,089 voor de derde, 1,084 voor de vierde, 1,079 voor de vijfde, 1,074 voor de zesde, 1,068 voor de zevende, 1,063 voor de achtste, 1,058 voor de negende en 1,053 voor de tiende, 1,048 voor de elfde, 1,042 voor de twaalfde, 1,037 voor de dertiende, 1,032 voor de veertiende, 1,027 voor de vijftiende, 1,022 voor de zestiende, 1,016 voor de zeventiende, 1,011 voor de achttiende, 1,006 voor de negentiende, 1 voor de twintigste.
  [3 Wanneer de lagere school of de basisschool van oorsprong tot twee klassen behoort, is de toegekende waarde die van de laagste klasse. Indien zij niet is ingedeeld, is de toegekende waarde het gemiddelde van de waarden die voor dit criterium zijn toegekend aan de in te delen leerlingen en waarvan deze waarde bekend is.]3
   [3 ...]3 Voor een leerling van wie de lagere school of de basisschool van herkomst onder het gespecialiseerd onderwijs ressorteert, is dit criterium gelijk aan 1,100.
   § 2. Wanneer het bij gebrek aan gegevens niet mogelijk is de waarde van de samengestelde index van een leerling te bepalen voor de indeling van zijn aanvraag om inschrijving in de secundaire school die overeenkomt met zijn eerste voorkeur, wordt hem een samengestelde index toegekend waarvan de waarde gelijk is aan het gemiddelde van de samengestelde indexen van de leerlingen die hun enig inschrijvingsformulier bij de betrokken school hebben ingediend en voor wie deze waarde wel bekend is.
   In geval van indeling in een school aangewezen in het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier bedoeld in artikel 1.7.7.-17, § 2, kent de CoGI er een samengestelde index aan toe, waarvan de waarde gelijk is aan het gemiddelde van de samengestelde indexen van de leerlingen die zij indeelt en waarvan deze waarde bekend is.
   § 3. Indien de lagere of basisschool van herkomst gespecialiseerd onderwijs verstrekt, worden voor de vaststelling van de waarde van het in § 1, tweede lid, 2°, bedoelde criterium alleen die gespecialiseerde basisscholen of lagere scholen in aanmerking genomen die deel uitmaken van het net waartoe de basis- of lagere school van herkomst behoort en die hetzelfde type onderwijs in de zin van artikel 1.2.1-9, § 2, verstrekken.
   Wanneer de lagere of de basisschool van herkomst deel uitmaakt van het gewoon onderwijs, worden voor de bepaling van de waarde van het criterium bedoeld in § 1, tweede lid, 2°, enkel de basis- of lagere scholen, in de zin van artikel 1.7.7.-5, § 2, 1°, in aanmerking genomen uit die van het net waartoe de gewone lagere of basisschool van herkomst behoort.
   § 4. Het criterium bedoeld in § 1, tweede lid, 6°, alsook de weging ervan, komen ook ten goede aan scholen gelegen in een gemeente waar de keuze van de ouders tussen door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen voor secundair onderwijs van verschillende aarden niet kan worden uitgeoefend wegens het ontbreken van dergelijke scholen in de gemeente.
  [2 Het in lid 1 beschreven voordeel is enkel van toepassing als de betrokken scholen gelegen zijn in een zone waarin het aantal gemeenten dat deze keuze biedt minder dan 80% van het totale aantal gemeenten in de zone, bedraagt.]2
   De criteria bedoeld in § 1, tweede lid, 5° en 6°, kunnen niet worden gecumuleerd.]1

  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 30, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
  (2)<DFG 2022-01-13/08, art. 30, 012; Inwerkingtreding : 01-02-2025>
  (3)<DFG 2022-12-01/16, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 06-02-2023>

Art. 1.7.7-25. [1 Wanneer voor de toewijzing van beschikbare plaatsen verschillende leerlingen dezelfde samengestelde index hebben, worden zij gerangschikt in oplopende volgorde van de sociaaleconomische index van hun wijk van herkomst. Wanneer de sociaaleconomische index van de wijk van herkomst van een leerling niet kan worden vastgesteld, kent de administratie hem de gemiddelde sociaaleconomische index toe van de wijk van herkomst van de leerlingen met dezelfde samengestelde index.
   Wanneer door de toepassing van het vorige lid een reeks (of reeksen) ex-aequo uitslagen waarvan het aantal groter is dan drie, blijft (blijven) bestaan, worden zij binnen elk van deze reeksen eerst ingedeeld in dalende volgorde van de weging verkregen door toepassing van artikel 1.7.7-24, § 1, tweede lid, 1°. Als de toepassing van deze procedure voor het splisten van gelijke uitslagen tot één of meer groepen van meer dan drie leidt, worden de punten binnen elke groep gesplitst in opklimmende volgorde van de afstand tussen de secundaire school en de woonplaats van de leerling of de woonplaats van één van beide ouders.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 31, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Onderafdeling VIII. [1 Over de toewijzing van plaatsen door de directeur van de secundaire school]1   ----------   (1)
Art. 1.7.7-26. [1 In elke school voor secundair onderwijs die met toepassing van artikel 1.7.7-12, § 1, tweede lid, als volledig wordt beschouwd, wijst de directeur van de school voor secundair onderwijs zelf 80% van de aangegeven plaatsen toe volgens de in deze onderafdeling omschreven methode, en reserveert hij de toewijzing van de resterende beschikbare plaatsen voor de CoGI.
   Zodra de inschrijvingsperiode eindigt, zendt de in lid 1 bedoelde school haar register van inschrijvingsaanvragen aan de CoGI toe, met vermelding van het aantal nog beschikbare plaatsen, het aantal leerlingen met een lage sociaaleconomische status dat eventueel ontbreekt om het percentage van 20,4% leerlingen met een lage sociaaleconomische status ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, of het aantal leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben dat eventueel ontbreekt om het percentage van 10,2% -leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken.
   De directeur van de secundaire school zendt hem ook het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier van de leerlingen die zich tijdens de inschrijvingsperiode hebben aangemeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 33, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Art. 1.7.7-27. [1 De directeur van de secundaire school verdeelt de zetels die hij moet toewijzen krachtens artikel 1.7.7-20 als de school onvolledig is, of overeenkomstig punt 1.7.7-21 als de school volledig is, als volgt:
   1° eerst wijst hij tot 49,4 % van de aangegeven plaatsen toe aan de prioritaire leerlingen bedoeld in onderafdeling 10, in de volgorde van de prioriteiten, bepaald in artikel 1.7.7-33 en, binnen elke prioriteit, in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, bij ex aequo, volgens de stijgende volgorde van de sociaaleconomische index van hun wijk van herkomst;
   2° ten tweede kent hij tot 20,4% van de aangegeven plaatsen toe aan leerlingen met een lage sociaaleconomische status in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, bij ex aequo, in stijgende volgorde van de sociaaleconomische index van hun arrondissement van herkomst. Als het bovengenoemde percentage leerlingen met een lage sociaaleconomische status wordt bereikt, wordt maximaal 10,2% van de opgegeven plaatsen toegewezen aan leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, in volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en bij gelijke stand volgens de opklimmende volgorde van de sociaaleconomische index van hun woonwijk;
   3° ten derde wijst hij het saldo van de 80%, voor volledige scholen, of het saldo van de 102%, voor onvolledige scholen, van de aangegeven plaatsen toe aan de overblijvende voorrangsleerlingen die bij toepassing van punt 1° geen plaats zouden hebben gekregen, dit in de volgorde van de voorrangsleerlingen en, binnen elke voorrang, in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, in geval van ex aequo, volgens de opklimmende volgorde van de sociaaleconomische index van hun arrondissement van herkomst;
   4° ten slotte kent hij, naar gelang van het geval, het saldo van de 80%, voor volledige scholen, of van de 102%, voor onvolledige scholen, van de aangegeven plaatsen toe aan de niet-prioritaire leerlingen, ongeacht of het al dan niet leerlingen met een lage sociaaleconomische status betreft, in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, bij gelijke stand, volgens de opklimmende volgorde van de sociaaleconomische index van hun arrondissement van herkomst.
   De leerlingen wier verzoek tot inschrijving met toepassing van lid 1 is ingewilligd, worden in de voorgeschreven volgorde ingeschreven.
   In zijn rol krachtens artikel 1.7.7-9, § 1, 2°, ziet de CoGI erop toe dat het percentage leerlingen met een lage sociaaleconomische status en leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben bedoeld in 2°, wordt gehaald.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 34, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Onderafdeling IX. [1 - Over de toewijzing van plaatsen door de CoGI en het samenstellen van wachtlijsten]1   ----------   (1)
Art. 1.7.7-28. [1 § 1. De CoGI beschikt in alle zones samen over de plaatsen die nog beschikbaar zijn in onvolledige scholen en in volledige scholen.
   Voor elke secundaire school waarvoor de CoGI de toewijzing van de plaatsen beheert, stelt ze een lijst op van de kandidaten voor deze plaatsen, d.w.z. de leerlingen van wie de eerste voorkeur nog niet is vervuld in deze school, plus, na telling van de vertrouwelijke delen van de inschrijvingsformulieren, de leerlingen van wie de eerste voorkeur nog niet elders is vervuld en voor wie deze school een van de andere voorkeuren was die zij in het vertrouwelijke deel van hun formulier hebben aangegeven.
   Voor elk van deze scholen rangschikt de CoGI de leerlingen die nog een aanvraag tot inschrijving indienen, in dalende volgorde volgens hun overeenkomstig artikel 1.7.7-24 berekende samengestelde index, en eventueel overeenkomstig artikel 1.7.7-25.
   § 2. De CoGI verdeelt de beschikbare plaatsen eerst als volgt:
   1° in de secundaire scholen die een tekort aan leerlingen met een lage sociaaleconomische status hebben opgegeven om het percentage van 20,4% leerlingen met een lage sociaaleconomische status ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, wijst zij deze plaatsen, in volgorde van hun rangschikking, eerst toe aan leerlingen met een lage sociaaleconomische status voor wie deze school de tweede voorrang heeft. Als er niet genoeg leerlingen met een lage sociaaleconomische status zijn, wordt het percentage leerlingen met een lage sociaaleconomische status geacht definitief te zijn bereikt;
   2° in de secundaire scholen die een onvoldoende aantal leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, hebben opgegeven om het percentage van 10,2% niet- leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, wijst zij deze plaatsen, in volgorde van hun rangschikking, toe aan leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben voor wie deze school de tweede voorrang heeft. Als dat er niet genoeg zijn, wordt het percentage leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, geacht definitief te zijn bereikt;
   3° daarna wijst zij in de secundaire scholen die niet hebben kunnen voldoen aan de inschrijvingsaanvragen van de voorrangsleerlingen die bij hen zijn ingediend, deze leerlingen plaatsen toe in de volgorde van de in artikel 1.7.7-33 vastgestelde prioriteiten en, binnen elke prioriteit, in de volgorde waarin zij zijn gerangschikt.
   § 3. Voor de plaatsen die overblijven na toepassing van § 2, optimaliseert de CoGI de voorkeuren van de meerderjarige leerling of, als hij minderjarig is, van zijn ouders, volgens de methode die erop gericht is elke leerling dichter bij zijn best mogelijke voorkeur te brengen, zonder hem ooit een plaats in de secundaire school te kunnen opleggen die overeenstemt met een voorkeur die lager is dan die welke voortvloeit uit zijn rangschikking in de verschillende secundaire scholen die in het vertrouwelijke deel van zijn enig inschrijvingsformulier zijn vermeld.
   De in lid 1 bedoelde methode houdt in:
   1° in eerste instantie, alle inschrijvingsaanvragen die niet overeenstemmen met de eerste voorkeur vermeld in het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier van de leerling tijdelijk op te schorten en ze pas opnieuw in te schrijven op hun verschillende plaatsen in de rangschikking van de verschillende secundaire scholen indien niet aan deze eerste voorkeur kon worden voldaan;
   2° ten tweede, alle inschrijvingsaanvragen waarvan de volgorde van voorkeur hoger is dan twee, tijdelijk te schorsen en hen slechts opnieuw op hun verschillende plaatsen in de verschillende secundaire scholen in te schrijven indien niet aan deze 1e of 2e voorkeur kon worden voldaan;
   3° in een N-de tijd, alle inschrijvingsaanvragen waarvan de volgorde van voorkeur hoger is dan N, tijdelijk te schorsen en hen slechts opnieuw op hun plaats in de verschillende secundaire scholen in te schrijven indien aan geen enkele van deze voorkeuren hoger dan de Nde voorkeur kon worden voldaan;
   4° en zo verder tot de fase van de voorlopige schorsing van alle aanvragen die overeenkomen met de 10e preferentie en de definitieve herinvoering op de plaatsen die zij innamen, indien aan geen enkele van hun preferenties boven de 9e preferentie kon worden voldaan.
   § 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een leerling die volgens de regels in een secundaire school is ingeschreven, tot de maandag vóór het begin van het schooljaar, op de wachtlijst geplaatst van elke secundaire school die beter aan zijn voorkeuren beantwoordt dan de school waar hij volgens de regels is ingeschreven.
   Scholen waarnaar na de inschrijvingsperiode een aanvraag is gedaan, worden geacht minder geschikt te zijn dan de scholen die tijdens die periode zijn aangewezen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 36, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Art. 1.7.7-29. [1 § 1. Na afloop van de optimaliseringswerkzaamheden zendt de CoGI aan elke secundaire school haar register van inschrijvingsaanvragen toe, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de leerlingen die in nuttige orde zijn ingeschreven en de leerlingen die eventueel op de wachtlijst staan. Voor elke leerling bedoeld in artikel 1.7.7-28, § 1, tweede lid, zendt de CoGI hem, of zijn ouders indien hij minderjarig is, een brief waarin de school wordt vermeld waar hij of zij in nuttige orde is ingeschreven, dan wel zijn of haar plaats op de wachtlijst van de betrokken scholen.
   De meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling beschikken over een termijn van 10 schoolwerkdagen vanaf de kennisgeving van de in het vorige lid bedoelde brief om de overeenkomstig artikel 1.7.7-17 ingediende inschrijvingsverzoeken te bevestigen of te annuleren, indien zij geen plaats hebben gekregen in de school die overeenkomt met hun eerste voorkeur. Bij ontstentenis van een antwoord binnen deze termijn worden zij geacht deze inschrijvingsverzoeken te bevestigen.
   § 2. Behoudens uitdrukkelijk andersluidend verzoek van de CoGI worden de verzoeken tot inschrijving van leerlingen die het basisgetuigschrift van studie niet hebben behaald, ingetrokken zodra de beslissing tot weigering van het getuigschrift definitief is.
   § 3. Vanaf de derde schoolwerkdag van het schooljaar wordt de inschrijving van een leerling in nuttige orde, die vóór het begin van het schooljaar heeft plaatsgevonden, geannuleerd en wordt zijn schrapping geconstateerd, indien hij niet op de school is verschenen en noch hij, als hij meerderjarig is, noch zijn/haar ouders, als hij minderjarig is, de regelmatigheid van de afwezigheid hebben kunnen aantonen, onder de voorwaarden bepaald in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 mei 2014 tot toepassing van de artikelen 8, § 1, 20, 23, 31, 32, 33, 37, 47 en 50 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie.
   Indien de inschrijving in volgorde als bedoeld in het vorige lid plaatsvindt vanaf de dag van de aanvang van het schooljaar op grond van de optimalisering van de voorkeuren of de ontwikkeling van de wachtlijsten, dat de leerling aan wie een plaats is aangeboden gedurende 3 schoolwerkdagen vanaf de daadwerkelijke aanvang van het schooljaar in de school of vanaf de mededeling aan de ouders of aan de meerderjarige leerling van de informatie dat hem een plaats is toegewezen, afwezig is geweest, en dat noch hijzelf, indien hij meerderjarig is, noch zijn ouders, indien hij minderjarig is het regelmatige karakter van hun afwezigheid hebben kunnen rechtvaardigen overeenkomstig de voorwaarden bepaald in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 mei 2014 tot toepassing van de artikelen 8, § 1, 20, 23, 31, 32, 33, 37, 47 en 50 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie, registreert de school zijn verwijdering en brengt zij de CoGI daarvan elektronisch op de hoogte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 37, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Art. 1.7.7-30.[1 Het aantal leerlingen bedoeld in artikel 1.7.7-14, § 1, 1°, mag slechts met één eenheid per klas worden overschreden, aangegeven met toepassing van artikel 1.7.7-14, § 1, 2°, en § 2, uitsluitend om:
   1° gevolg te geven aan een bevel van de CoGI, inzonderheid met het oog op de oplossing van uitzonderlijke gevallen of gevallen van overmacht, in welk geval het bevel onderworpen is aan de voorafgaande naleving van de procedure bepaald in onderafdeling 11;
   2° in het eerste leerjaar een leerling in te schrijven die is ingeschreven in het internaat van de betrokken secundaire school of in een internaat dat bij overeenkomst met de school is geassocieerd [2 op voorwaarde dat COGI van oordeel is dat de inschrijving in een internaat na de inschrijvingsperiode bedoeld in artikel 1.7.7-18, § 1, eerste lid, gerechtvaardigd is door een uitzonderlijk geval of overmacht]2;
   3° de inschrijving van een bijkomend broertje of zusje in de zin van artikel 1.7.7-33, § 1, 1°, mogelijk te maken, [2 en samengesteld op het ogenblik van de inschrijvingsperiode]2 wanneer een ander lid een beschikbare plaats toegewezen [2 in een school die is aangewezen op het vertrouwelijke deel van het inschrijvingsformulier bedoeld in artikel 1.7.7-17, § 2]2 heeft gekregen;
   4° de inschrijving mogelijk te maken van leerlingen die ex-aequo gerangschikt zijn in de rangorde van de leerlingen, wanneer een van de ex-aequo gerangschikte leerlingen de laatste beschikbare plaats toegewezen heeft gekregen.
   In geval van concurrentie binnen een secundaire school ten gevolge van de cumulatie van een of andere van de situaties bedoeld in lid 1, 1° tot 4°, lost de CoGI de concurrentie op door middel van een speciaal met redenen omklede beslissing, desgevallend door het formuleren van een nieuw bevel dat een nieuwe adequate en redelijke verhoging impliceert van het aantal eenheden per klas aangegeven binnen deze secundaire school.
   Onverminderd lid 2 kan de CoGI bij een uitzonderlijke en speciaal met redenen omklede beslissing gebruik maken van haar bevoegdheid om een bevel uit te vaardigen op het niveau van alle secundaire scholen in een of meer zones, zonder gebonden te zijn aan de in lid 1 genoemde drempel van één eenheid per klas.
   Bij toepassing van lid 1, 2°, 3° en 4°, brengt de directeur van de secundaire school onmiddellijk de CoGI op de hoogte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 38, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
  (2)<DFG 2022-12-01/16, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 06-02-2023>

Art. 1.7.7-31. [1 § 1. De directeur van de school voor secundair onderwijs stelt de meerderjarige leerling, of zijn ouders als hij minderjarig is, in kennis van zijn inschrijving of van het feit dat zijn inschrijving is geweigerd omdat hem geen plaats kon worden toegewezen. In het laatste geval deelt de directeur van de secundaire school ook mee welke plaats de leerling op de wachtlijst inneemt.
   § 2. Wanneer de inschrijving wordt geweigerd omdat er geen plaats kan worden toegewezen, wordt, zodra er in de school een plaats vrijkomt, deze voorgesteld in de volgorde van de in § 1 bedoelde wachtlijst, totdat deze laatste is uitgeput. Het voorstel wordt gedaan door de CoGI voor de leerlingen die zij op de wachtlijst heeft geplaatst met toepassing van artikel 1.7.7-28, §§ 2 en 3, en door de secundaire school voor de leerlingen die zij op de wachtlijst heeft geplaatst met toepassing van artikel 1.7.7-22.
   Om de CoGI in staat te stellen te handelen overeenkomstig lid 1, stelt de school de CoGI onmiddellijk op de hoogte van elke intrekking.
   Voor de toepassing van dit artikel wordt geen plaats geacht opnieuw beschikbaar te komen zolang het aantal in nuttige orde ingeschreven leerlingen niet minder bedraagt dan 100% van de aangegeven plaatsen, met uitzondering van de leerlingen die op bevel van de CoGI worden toegevoegd met toepassing van artikel 1.7.7-30.
   § 3. De directeur van de school voor secundair onderwijs verstrekt aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van de minderjarige leerling een bewijs van inschrijving of van weigering van inschrijving dat inzonderheid de volgende gegevens bevat:
   1° de identificatie en contactgegevens van de secundaire school, de inrichtende macht en de directeur;
   2° de identificatie- en contactgegevens van de leerling en, in voorkomend geval, van zijn ouders;
   3° het totaal aantal beschikbare plaatsen in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs in de school;
   4° het aantal toegekende plaatsen aan het einde van de inschrijvingsperiode;
   5° het feit dat de inschrijving wordt aanvaard of geweigerd op grond van het feit dat geen plaats aan de leerling kon worden toegewezen, in voorkomend geval de plaats die de leerling op de wachtlijst inneemt en de vermelding van de diensten van de administratie waar de leerling en zijn ouders hulp kunnen krijgen met het oog op de inschrijving van de leerling in een school van de Franse Gemeenschap of in een instelling die de naleving van de leerplicht waarborgt;
   6° de datum waarop het inschrijvingsbewijs is betekend en afgegeven, de handtekening van de directeur van de secundaire school en de handtekening van de meerderjarige leerling of van de ouders van de minderjarige leerling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 39, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Art. 1.7.7-32. [1 Met ingang van de eerstvolgende schoolwerkdag volgend op de dag die is vastgesteld met toepassing van artikel 1.7.7-28, § 4, eerste lid, heeft elke overgang van een aanvraag tot inschrijving in de voorgeschreven volgorde tot gevolg dat de inschrijvingen op de wachtlijst in andere scholen door de CoGI worden geschrapt, ook wanneer de inschrijving op de wachtlijst het gevolg is van een aanvraag tot inschrijving die na de inschrijvingsperiode overeenkomstig artikel 1.7.7-22 is ingeschreven.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 40, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Onderafdeling X. [1 - Leerlingen met voorrang]1   ----------   (1)
Art. 1.7.7-33. [1 § 1. Voor de toewijzing van de aangegeven plaatsen op een secundaire school worden als prioritair beschouwd, in de onderstaande volgorde, de leerlingen:
   1° wier broer of zus of een andere minderjarige of volwassene die effectief en permanent bij hem woont ten gevolge van adoptie, gezinshereniging of een andere wijziging in de ouderlijke situatie, reeds secundair onderwijs volgt;
   2° die voortkomen uit:
   (a) een tehuis of pleeggezin, mits zij daar door de rechter of door de adviseur of directeur voor hulpverlening aan de jeugd zijn geplaatst;
   (b) een internaat voor kinderen waarvan de ouders geen vaste woonplaats hebben;
   3° die zich in een toestand van volledige en duurzame integratie bevinden of kunnen bevinden, in de zin van hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs binnen de territoriale cluster waarvan de secundaire school bedoeld in de aanvraag tot inschrijving een meewerkende school is, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.2-1;
   4° die, ook al zij niet regelmatig ingeschreven zijn in het gespecialiseerd onderwijs georganiseerd door het decreet van 3 maart 2004, op het ogenblik dat zij een aanvraag tot inschrijving indienen of door hun ouders laten indienen, specifieke behoeften hebben die gebaseerd zijn op een bewezen handicap en die bekend zijn bij de territoriale cluster die verantwoordelijk is voor de lagere of basisschool van herkomst;
   5° die een internaat bezoeken dat onder dezelfde inrichtende macht als de school valt of waarmee de school een samenwerkingsverband heeft;
   6° waarvan minstens één van de ouders een ambt of een deel daarvan in het secundair onderwijs uitoefent.
   § 2. De aanvragen tot inschrijving bedoeld in § 1, 1°, worden slechts als prioritair beschouwd indien één van de volgende documenten ten laatste op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode aan de directeur van de secundaire school wordt overgemaakt:
   1° een verklaring op ere dat de in te schrijven leerling minstens één ouder gemeen heeft met de minderjarige of meerderjarige die reeds secundair onderwijs volgt;
   2° het bewijs dat de in te schrijven student op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode minstens één jaar heeft samengewoond met de minderjarige of meerderjarige die al secundair onderwijs volgt;
   3° het bewijs dat een van de ouders van de in te schrijven leerling op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode een gezin heeft gevormd met een van de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling die reeds minstens een jaar naar de secundaire school gaat, hetzij door huwelijk, hetzij door wettelijke samenwoning, hetzij door een feitelijk samenwonen.
   § 3. De aanvragen tot inschrijving bedoeld in § 1, 2°, worden slechts geacht voorrang te hebben indien een kopie van het getuigschrift bedoeld in artikel 29, § 2, derde lid, van het decreet van 13 juli 1998 houdende de organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en tot wijziging van de onderwijsregeling, of elk ander gelijkwaardig geacht bewijs, uiterlijk op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode aan de directeur van de secundaire school wordt overgemaakt.
   § 4. De aanvragen tot inschrijving bedoeld in § 1, 3°, worden slechts als prioritair beschouwd indien het voorstel tot integratie in de bevoegde territoriale cluster bedoeld in artikel 134 van het decreet van 3 maart 2004 houdende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, aanvaard is, zoals bedoeld in artikel 135 van hetzelfde decreet, ten laatste op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode.
   § 5. De inschrijvingsaanvragen bedoeld in § 1, 4°, worden slechts als prioritair beschouwd als ze gebaseerd zijn op een integratieproject dat door de directeur van de secundaire school, in overleg met het onderwijsteam, is aanvaard, en dit uiterlijk op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode.
   Voor de toepassing van § 1, 4°, is een integratieproject een protocol dat bevat:
   1° de instemming van de directeur van de secundaire school;
   2° de instemming van de ouders of van de meerderjarige leerling zelf;
   3° een lijst van de specifieke uitrustingen die de leerling in staat stellen zijn onderwijs voort te zetten;
   4° de partners die belast zijn met de begeleiding van de leerling en bevoegd zijn om in de school tussen te komen;
   5° eventuele specifieke afspraken tussen de school en de ouders of de leerling zelf als hij meerderjarig is;
   6° de instemming van de coördinator van de bevoegde territoriale cluster.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 42, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Art. 1.7.7-34. [1 Ongeacht de voorrang waarop een kandidaat tot inschrijving overeenkomstig artikel 1.7.7-33 aanspraak kan maken, geldt deze voorrang slechts in de school waar de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling hun enig inschrijvingsformulier indienen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 43, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Onderafdeling XI. [1 - Uitzonderlijke gevallen of overmacht]1   ----------   (1)
Art. 1.7.7-35. [1 Uitzonderlijke gevallen of overmacht in de zin van deze onderafdeling kunnen, naargelang de beoordeeling van de CoGI over de meest geschikte manier om de aan haar voorgelegde individuele gevallen op te lossen, aanleiding geven tot een gunstigere indeling of herindeling van de aanvraag van de leerling voor inschrijving in de school of scholen waarvoor hij zich aanmeldt.
   In geval van indeling of herindeling in nuttige orde, wanneer het openen van bijkomende plaatsen door middel van een bevel in de zin van artikel 1.7.7- 30, eerste lid, 1°, niet meer mogelijk is binnen de betrokken secundaire school, kan de CoGI de betrokken leerling doorverwijzen naar de secundaire scholen vermeld op zijn vertrouwelijke deel, zo nodig door middel van indeling of herindeling in nuttige orde en, zo mogelijk, door middel van een bevel in de zin van artikel 1.7.7- 30.
   Als de in de leden 1 en 2 bedoelde opties niet mogelijk zijn, kan de bevoegde instantie de betrokken leerling alsnog verwijzen naar secundaire scholen die niet in het enig inschrijvingsformulier waren vermeld, mits minstens één van die scholen binnen een redelijke afstand ligt van de woonplaats van de leerling zoals vermeld in het enig inschrijvingsformulier of van zijn huidige woonplaats, en deel uitmaakt van hetzelfde net als een van de betrokken secundaire scholen.
   Verwijzing naar andere scholen voor secundair onderwijs overeenkomstig de leden 2 en 3 houdt voor de betrokken leerling niet de verplichting in om daar te worden ingeschreven.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 45, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Art. 1.7.7-36. [1 Wanneer de meerderjarige leerling of de ouders van een minderjarige leerling van oordeel zijn dat er sprake is van een uitzonderlijk geval of overmacht waardoor de aanvraag tot inschrijving van de leerling in de genoemde scholen voor secundair onderwijs naar hun mening moet worden onderzocht of heroverwogen of die scholen zouden zijn vermeld in het enig inschrijvingsformulier indien dit mogelijk was geweest, kunnen zij een met redenen omkleed verzoek indienen bij de CoGI.
   Het in lid 1 bedoelde verzoek wordt per aangetekende brief of per e-mail ingediend bij de CoGI, die de ontvangst ervan bevestigt.
   Op straffe van niet-ontvankelijkheid bevat het verzoek een opgave van de redenen die het uitzonderlijke geval of de overmacht in de zin van het eerste lid rechtvaardigen en wordt het ingediend binnen tien schoolwerkdagen na de kennisgeving van de indeling van de leerling na toepassing van artikel 1.7.7-28, § 2.
   In geval van een nieuw uitzonderlijk geval of geval van overmacht dat zich voordoet na de in het vorige lid bedoelde periode van tien schoolwerkdagen, kan de meerderjarige leerling of kunnen de ouders van een minderjarige leerling een met redenen omkleed verzoek indienen bij de CoGI, op dezelfde wijze als in lid 2 is bepaald en uiterlijk op de maandag van de week die voorafgaat aan de dag van het begin van het schooljaar.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 46, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


Art. 1.7.7-37. [1 § 1. De CoGI beslist als bestuursorgaan over de in artikel 1.7.7-36 bedoelde aanvragen, ongeacht of ze al dan niet in persoon bijeenkomt, uiterlijk op de eerste dag van het schooljaar.
   De beslissingen bedoeld in het eerste lid worden genomen met inachtneming van de adviezen bedoeld in artikel 1.7.7-11, 5°, uitgebracht door de betrokken ILI('s), d.w.z. de ILI(`s) van de zone(s) waartoe de school of scholen behoren waarop de te nemen beslissing betrekking heeft.
   § 2. In 2026 evalueert de regering de wijze waarop het in § 1 bedoelde besluitvormingsproces wordt uitgevoerd en gaat na of het aangewezen is de bevoegdheid om als administratieve autoriteit te beslissen over met redenen omklede verzoeken om uitzonderlijke omstandigheden of overmacht, over te dragen van de CoGI naar de ILI's, zo nodig door te voorzien in een besluitvormingsproces op twee niveaus.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 47, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


HOOFDSTUK VIII. - Leerlingen met specifieke behoeften
Afdeling I. - Redelijke aanpassingen in het gewoon onderwijs
Art. 1.7.8-1.§ 1. Elke leerling van het gewoon basis- en secundair onderwijs, die specifieke behoeften vertoont en het recht heeft aangepaste materiële, organisatie- of pedagogische redelijke aanpassingen te genieten, voor zover zijn toestand er niet toe verplicht de leerling op te nemen pedagogische redelijke aanpassingen te genieten, voor zover zijn toestand er niet toe verplicht de leerling op te nemen in het gespecialiseerd onderwijs volgens de bepalingen van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
  [1 De opgegeven diagnose voor de uitvoering van aanpassingen wordt gesteld door een specialist op medisch, paramedisch of psychisch-medisch gebied, of door een multidisciplinair medisch team. De regering bepaalt de volledige lijst van de beroepen die ertoe gemachtigd worden deze diagnose te stellen. Wanneer de aanvraag om de uitvoering van redelijke aanpassingen ingediend wordt door de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf indien deze meerderjarig is of van een persoon die het ouderlijk gezag uitoefent of die het minderjarige kind in feite onder zijn bewaring heeft, door een lid van de klassenraad of door de psycho-medisch-sociale centra, is deze laatste ook bevoegd om een diagnose te stellen.]1
  Een beslissing van een openbare instelling belast met de integratie van personen met een handicap kan ook als basis dienen voor de aanvraag.
  [1 Op het ogenblik dat de aanvraag voor de eerste keer bij een school ingediend wordt kan het PMS-centrum van de laatste school gevolgd door de leerling de elementen van het dossier van de leerling aan het PMS-centrum van de nieuwe school bezorgen.]1
  [1 Op aanvraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf indien deze meerderjarig is, op aanvraag van een lid van het onderwijsteam of van een lid van het multidisciplinaire team van de bevoegde territoriale pool of op eigen initiatief, kan het PMS-centrum van de laatste school gevolgd door de leerling, indien het over de informatie en de geschikte disciplinaire competenties beschikt, een advies uitbrengen over de mogelijkheid om de opgegeven diagnose bij te werken voor de uitvoering van redelijke aanpassingen. Bij gebrek hieraan wordt een nieuwe diagnose gesteld overeenkomstig het tweede lid.]1
  § 2. De aanpassingen worden geïmplementeerd op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als deze meerderjarig is, of op vraag van het PMS-centrum gevoegd bij de school waar de leerling ingeschreven is, of op vraag van een lid van het educatief team.
  § 3. Deze aanpassingen worden uitgewerkt en geëvalueerd, naargelang de specificiteit van de behoeften van de leerlingen en van hun evolutie, in het kader van collegiale vergaderingen voor overleg tussen de volgende partners
  1° de directeur of zijn afgevaardigde;
  2° het educatief team in het basisonderwijs, de klassenraad in het secundair onderwijs, of hun vertegenwoordigers;
  3° [1 een vertegenwoordiger van het PMS-centrum bevoegd voor de betrokken gewone school als één van de partners of de directeur van het PMS-centrum dit nodig acht;]1
  4° de ouders van de leerling of de leerling zelf als deze meerderjarig is.
  [1 5° een vertegenwoordiger van de bevoegde territoriale pool wanneer de opvang van de betrokken leerling door de pool nodig zou kunnen zijn.]1
  Op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als deze meerderjarig, of met hun instemming, mag een deskundige of een lid van het medisch, paramedisch, psychomedisch korps of een openbare instelling voor de integratie van personen met een handicap, in staat om de actoren en partners te helpen bij het bepalen van de aard of de begeleiding die nodig is voor erkende behoeften, aan de overlegvergadering deelnemen. Deze aanwezigheid, in elk geval, moet door de directeur worden toegestaan, na overleg met het opvoedend team en na Raadpleging, in voorkomend geval, van de PMS-centra of de centra erkend door de Franse Gemeenschap en bedoeld in artikel 12, § 1, derde lid, 1°, et 3°, van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
  [1 Bij afwezigheid van het PMS-centrum bij de collegiale vergaderingen voor overleg, brengt de directeur van de school of zijn afgevaardigde het PMS-centrum op de hoogte van de genomen beslissingen.]1
  § 4. Op basis van de overlegvergaderingen bedoeld bij paragraaf 3, worden de bepaalde redelijke aanpassingen binnen de kortste termijnen geïmplementeerd.
  De materiële of organisatorische aanpassingen, alsook de partnerschappen met externe actoren vereisen een beslissing van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
  Wanneer een school meerdere vestigingen heeft, heeft de inrichtende macht of haar afgevaardigde de mogelijkheid de materiële of organisatorische aanpassingen tot een van de vestigingen te beperken.
  De aard, de duur en de nadere regels voor de pedagogische aanpassingen worden, in het basisonderwijs, bepaald door het opvoedend team en, in het secundair onderwijs, door de klassenraad, voorgezeten door de directeur of zijn vertegenwoordiger. De pedagogische aanpassingen wijzigen in geen geval de leerdoelstellingen bepaald door de netoverschrijdende referentiesystemen.
  Deze aanpassingen hebben betrekking op de toegang van de leerling tot de school, de organisatie van de studies en de interne en externe evaluatieproeven, de stageperiodes, alsook het geheel van de activiteiten verbonden aan het studieprogramma en aan het schoolproject.
  De aanpassingen worden in een protocol opgenomen ondertekend door, enerzijds, de inrichtende macht of haar afgevaardigde en, anderzijds, de ouders van de minderjarige leerling of de leerling zelf als hij meerderjarig is. Het protocol bepaalt de nadere regels en de perken voor de aanpassingen. [1 De scholen delen aan de diensten van de regering de identiteit mee van de leerlingen betrokken bij zo'n protocol.]1 [2 Door ondertekening van het protocol geven de ouders van de minderjarige leerling of de leerling zelf, indien hij meerderjarig is, aan ermee in te stemmen dat het bestaan van dit protocol wordt vermeld in het luik "schooltraject" van het DAccE van de leerling.]2
  Een partnerschapovereenkomst tussen de school en de gespecialiseerde actoren van de medische, paramedische of psychomedische wereld of van de regionale openbare instellingen voor de integratie van personen met een handicap, kan worden gesloten met als doel specifieke begeleidingsacties ten bate van de leerling die aan de hiervoor beschreven voorwaarden voldoet.
  In geval van verandering van school, Raad of niveau, zal, op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als hij meerderjarig is, het hierboven bedoelde protocol ter informatie worden overgemaakt aan de bevoegde persoon door de school die het opgesteld heeft.
  § 5. De redelijke aard van de aanpassing wordt, onder andere, bepaald door het onderzoek van de volgende indicatoren:
  1° de financiële impact van de aanpassing, rekening houdend met de mogelijk financiële tegemoetkomingen om steun te verlenen;
  2° de organisatie-impact van de aanpassing, inzonderheid inzake begeleiding van de betrokken leerling;
  3° de frequentie en de duur bepaald voor de aanwending van de aanpassing voor de persoon met een handicap;
  4° de impact van de aanpassing op de levenskwaliteit van een of meerdere werkelijke gebruiker(s);
  5° de impact van de aanpassing op omgeving en de andere gebruikers;
  6° de afwezigheid van equivalente alternatieve oplossingen.
  § 6. [3 De redelijke aanpassingen en interventies die specifiek op pedagogisch gebied zijn voorzien, kunnen]3 ook een aanpassing van het lesrooster inhouden. Deze nadere regels zijn van toepassing op elke leerling die erkende specifieke behoeften aan de dag legt, ongeacht het niveau of de vorm van het gewoon leerplichtonderwijs gevolgd door de leerling. Deze aanpassingen en begeleidingsacties inzake pedagogie hebben ook betrekking op de collectieve begeleidingsacties van het opvoedend team inzake inclusieve strategieën binnen iedere school, bepaald door het schoolproject en het sturingsplan zoals bedoeld in Titel 5, Hoofdstuk 2.
  § 7. De inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgen ervoor dat de implementering van de aanpassingen en begeleidingsacties als antwoord op de specifieke behoeften die behoorlijk gestaafd worden zoals bedoeld bij § 1, uitdrukkelijk in de opvoedende en pedagogische projecten van de school worden opgenomen, alsook in het sturingsplan en in de regelingen ter bepaling van de organisatie van de studies en de nadere regels voor het afnemen en afleggen van zowel interne als externe evaluatieproeven.
  Op het ogenblik van de inschrijving, op basis van de informatie verstrekt door de ouders, neemt de directeur de bepalingen die nodig zijn om de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling expliciet te informeren over de mogelijkheid om specifieke aanpassingen of begeleidingsacties te organiseren in de situaties bedoeld in § 1 en bepaalt de nadere overleg- en implementatieregels zoals bedoeld in paragraaf 3 en 4.
  ----------
  (1)<DFG 2021-06-17/29, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2022-03-31/23, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (3)<DFG 2023-07-20/49, art. 34, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.7.8-2. § 1. Bij onenigheid over het implementeren van redelijke aanpassingen, kunnen de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling, per aangetekende brief of via mail met een ontvangstbevestiging, een bemiddelingsaanvraag indienen bij de diensten van de Regering. De aanvragers voegen bij hun aanvraag de stukken die de aanvraag om aangepaste materiële, organisatorische, methodologische of pedagogische aanpassingen staven.
  De diensten van de Regering hebben tot opdracht de bemiddeling te bevorderen tussen de inrichtende macht of haar afgevaardigde en de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling, binnen één maand na indiening van de aanvraag. Deze termijn loopt vanaf de eerste schoolwerkdag na ontvangst van de aangetekende brief.
  § 2. Als de bemiddeling faalt, kunnen de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling een beroep instellen bij de commissie ingesteld bij paragraaf 3. De beslissing genomen tijdens de interne bemiddelingsprocedure vermeldt het bestaan van een dergelijk beroep.
  Op straffe van onontvankelijkheid, geschiedt het beroep per aangetekende brief of via mail met een ontvangstbevestiging binnen tien werkdagen na ontvangst van de beslissing. Deze termijn begin te lopen vanaf de eerste schoolwerkdag na ontvangst van de aangetekende brief, waarbij de postdatum of de datum van de verzending via mail als bewijs van verzending geldt. Er wordt een afschrift van de beslissing van de school, gemotiveerd op basis van de indicatoren zoals bepaald in artikel 1.7.8-1, § 5, bij het beroep gevoegd.
  De commissie deelt haar met redenen omklede beslissing aan de ouders van de minderjarige leerling of aan de meerderjarige leerling, alsook aan de inrichtende macht of haar afgevaardigde mee binnen de dertig kalenderdagen, buiten het schoolverlof, na ontvangst per post. Wat betreft beroepen ingediend na 1 juni zal de commissie haar beslissing ten laatste op 31 juli van hetzelfde jaar meedelen.
  In geval van gunstige beslissing voor de leerling, is deze beslissing bindend voor de school.
  § 3. Er wordt een commissie voor het basisonderwijs en het inclusief leerplichtonderwijs opgericht, die als volgt wordt samengesteld:
  1° een vertegenwoordiger van de diensten van de Regering, die het voorzitterschap ervan waarneemt;
  2° de algemene afgevaardigde voor de kinderrechten of zijn vertegenwoordiger;
  3° de administrateur-generaal van Infrastructuur of zijn afgevaardigde;
  4° een vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht van de betrokken school is aangesloten;
  5° een vertegenwoordiger van de hoge Raad voor de PMS-centra;
  6° een vertegenwoordiger van de representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen waartoe de oudervereniging van de betrokken school behoort;
  7° een vertegenwoordiger van de algemene inspectiedienst.
  De vertegenwoordiger van het Bestuur Infrastructuur is enkel aanwezig in het kader van beroepen waarbij zijn expertise nuttig is.
  De vertegenwoordigers van de openbare instellingen belast met de integratie van personen met een handicap, alsook een vertegenwoordiger van het interfederaal centrum voor gelijke kansen, wonen, facultatief en met Raadgevende stem, de vergadering bij.
  De Regering bepaalt de nadere regels voor de werking van de commissie.

Art. 1.7.8-3. In elke school is het pedagogisch team belast met de coördinatie van de actie inzake specifieke behoeften, volgens de nadere regels besproken met de directeur.

Art. 1.7.8-4. De kwestie van specifieke behoeften wordt, in het secundair onderwijs, besproken tijdens de vergaderingen van de klassenraden en, in het basisonderwijs, tijdens de vergaderingen met de directeur, de leerkrachten van de leerling, de mogelijke logopedist en het PMS-centrum.
  Bovendien zullen specifieke vergaderingen worden georganiseerd, a minima, op sleutelmomenten van het schooltraject om de specifieke behoeften binnen de school en hun begeleiding te bespreken.
  Deze vergaderingen brengen de directeur, de leerkrachten, alsook het PMS-centrum en de mogelijke opvoeder of logopedist samen. Externe deskundigen kunnen erop uitgenodigd worden.
  De sleutelmomenten bedoeld bij het vorige lid worden verdeeld als volgt:
  1° één vergadering binnen de cursus van het kleuteronderwijs;
  2° twee vergaderingen binnen de cursus van het lager onderwijs;
  3° twee vergaderingen binnen de cursus van het secundair onderwijs.

Afdeling II. - Integratie in het gewoon onderwijs
Art. 1.7.8-5. Met het oog op de bevordering van de integratie in de samenleving en de opleiding van leerlingen met specifieke behoeften, kan de tijdelijke of permanente integratie in het gewoon onderwijs van een leerling die regelmatig ingeschreven is in het gespecialiseerd onderwijs worden georganiseerd volgens de nadere regels van Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.

HOOFDSTUK IX. [1 - Preventie van geweld op school en tucht]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 Tuchtsancties]1   ----------   (1)
Art. 1.7.9-1.
  <Opgeheven bij DFG 2023-04-27/17, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>

Art. 1.7.9-2. Onder ernstige feiten wordt verstaan, in de zin van dit artikel, bewezen feiten van geweld tegen personen, afpersing en wapenbezit.
  Na overleg met de federaties van inrichtende machten en Wallonie-Bruxelles Enseignement bepaalt de Regering de gemeenschappelijke bepalingen inzake ernstige feiten die opgenomen dienen te worden in het huishoudelijk reglement van elke school bedoeld in artikel 1.5.1-9.
  Deze gemeenschappelijke bepalingen zullen, voor iedere feitencategorie, herinnering aan en, in voorkomend geval, expliciet bepalen:
  1° de opgelopen tuchtsancties en de nadere regels voor de uitvoering ervan;
  2° de administratieve en, desgevallend, rechterlijke overheden die door de school zullen worden ingelicht;
  3° de maatregelen die getroffen kunnen worden om de leerling en, indien hij minderjarig is, zijn ouders, te begeleiden, zodra de straf is uitgesproken.

Art. 1.7.9-3. Onverminderd artikel 1.7.9-2 bepaalt elke inrichtende macht de tuchtsancties en de nadere regels volgens welke deze worden genomen in hun respectieve scholen.
  De tijdelijke uitsluiting uit de school of een les mag, in de loop van eenzelfde schooljaar, niet meer dan 12 halve dagen bedragen.
  Op vraag van de directeur kan de Minister in uitzonderlijke omstandigheden afwijken van het tweede lid.

Afdeling 2. [1 Procedure voor definitieve uitsluiting]1   ----------   (1)
Art. 1.7.9-4.§ 1. [1 In het kleuteronderwijs mag een leerling die regelmatig is ingeschreven in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school niet definitief worden uitgesloten, tenzij hij zich ten aanzien van een andere leerling schuldig heeft gemaakt aan het feit bedoeld in het tweede lid, 1°. In het lager onderwijs en in het secundair onderwijs kan een leerling die regelmatig is ingeschreven in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school alleen definitief worden uitgesloten als de feiten waaraan hij zich schuldig maakte een aantasting betekenen van de fysieke, psychische of morele integriteit van een personeelslid of van een leerling, die de organisatie of de goede werking van de school ernstig in het gedrang brengen of haar ernstige materiële of morele schade toebrengen.]1
  Worden, inzonderheid, beschouwd als dusdanig:
  1° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een andere leerling of aan een personeelslid binnen de school of daarbuiten, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid of ongeschiktheid om de lessen te volgen tot gevolg heeft gehad;
  2° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een afgevaardigde van de inrichtende macht, aan een lid van de diensten inspectie of verificatie, aan een afgevaardigde van de Franse Gemeenschap, binnen of buiten de school, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;
  3° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een persoon die gemachtigd is de school te betreden, wanneer die binnen de school wordt toegebracht, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;
  4° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ongeacht welk wapen dat, in ongeacht welke categorie, bedoeld is in artikel 3 van de wet van8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;
  5° elk gebruik, buiten zijn didactische bestemming, van een instrument dat wordt gebruikt in het kader van sommige cursussen of pedagogische activiteiten, wanneer dat instrument verwondingen kan veroorzaken;
  6° het invoeren of bezitten door een leerling, zonder wettige reden, binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van elk instrument, werktuig, snijdend, stekend of kneuzend voorwerp;
  7° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ontvlambare stoffen, behalve als deze noodzakelijk zijn voor de pedagogische activiteiten en uitsluitend in het kader daarvan worden gebruikt;
  8° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van de stoffen bedoeld in artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;
  9° het afpersen, door middel van geweld of bedreigingen, van gelden, waarden, voorwerpen, beloften van een andere leerling of een personeelslid binnen of buiten de school;
  10° het opzettelijk [1 ...]1 uitoefenen van onverdraaglijke psychologische druk op een andere leerling of op een personeelslid door scheldwoorden, beledigingen, laster of eerroof.
  De Regering stelt de bijzondere nadere regels vast voor de toepassing van het tweede lid, 4°, in de scholen die een optie "wapensector" organiseren.
  § 2. Wanneer het bewijs kan worden geleverd dat een persoon die niet behoort tot de school een van de in paragraaf 1 bedoelde ernstige feiten heeft gepleegd op aansporing van of met de medeplichtigheid van een leerling van de school, wordt deze beschouwd als iemand die een feit heeft gepleegd zoals bedoeld in paragraaf 1.
  Het eerste lid is niet van toepassing op een minderjarige leerling, voor een feit dat door zijn ouders wordt gepleegd.
  [1 § 3. Elke school leeft de volgende principes na :
   1° een leerling kan niet tweemaal gestraft worden voor hetzelfde feit;
   2° wanneer hetzelfde feit door meerdere leerlingen is gepleegd, wordt de situatie van elke leerling afzonderlijk en apart door de school behandeld. In dit geval kan de sanctie alleen betrekking hebben op een feit dat aan de leerling kan worden toegeschreven.
   § 4. In de loop van een schooljaar is een definitieve uitsluiting na de datum van 15 mei verboden :
   1° in het gewoon onderwijs of in het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 :
   a) een minderjarige leerling ;
   b) een meerderjarige leerling tussen 18 tot 21 jaar die regelmatig is ingeschreven in het vijfde, zesde of zevende jaar van het voortgezet onderwijs;
   2° in niveaus en vormen van gespecialiseerd onderwijs die niet onder 1° vallen :
   a) een minderjarige leerling ;
   b) een meerderjarige leerling tussen 18 tot 21 jaar oud.
   Na deze datum kan voor de leerlingen bedoeld in het eerste lid enkel een procedure tot weigering tot herinschrijving, zoals bepaald in artikel 1.7.9-11, worden opgestart.
   Een leerling tussen 18 en 21 jaar die niet voldoet aan de voorwaarden van het eerste lid, of een leerling ouder dan 21 jaar, kan voor het hele schooljaar definitief uitgesloten worden.
   Bij wijze van uitzondering kan een leerling bedoeld in het eerste lid na 15 mei definitief worden uitgesloten als hij of zij zich schuldig heeft gemaakt aan een van de volgende feiten :
   1° elke slag of verwonding opzettelijk toegebracht door een leerling aan een andere leerling of aan een personeelslid, binnen of buiten de school, met als gevolg een ongeschiktheid, zelfs voor een beperkte periode, om te werken of lessen te volgen ;
   2° elke slag of verwonding opzettelijk toegebracht door een leerling aan een afgevaardigde van de inrichtende overheid, aan een lid van de inspectie- of verificatiediensten, of aan een afgevaardigde van de Franse Gemeenschap, binnen of buiten de school, met als gevolg een arbeidsongeschiktheid, zelfs voor een beperkte periode ;
   3° elke slag of verwonding opzettelijk toegebracht binnen de school door een leerling aan een persoon die gemachtigd is de school te betreden, met als gevolg een arbeidsongeschiktheid, zelfs voor een beperkte periode;
   4° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ongeacht welk wapen dat, in ongeacht welke categorie, bedoeld is in artikel 3 van de wet van8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, onder voorbehoud van paragraaf 1, derde lid ;
   5° elk gebruik, buiten zijn didactische bestemming, van een instrument dat wordt gebruikt in het kader van sommige cursussen of pedagogische activiteiten, wanneer dat instrument verwondingen kan veroorzaken;
   6° het invoeren of bezitten door een leerling, zonder wettige reden, binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van elk instrument, werktuig, snijdend, stekend of kneuzend voorwerp;;
   7° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ontvlambare stoffen, behalve als deze noodzakelijk zijn voor de pedagogische activiteiten en uitsluitend in het kader daarvan worden gebruikt;
   8° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van de stoffen bedoeld in artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen of antiseptica, in strijd met de regels bepaald voor het gebruik, de handel en de opslag van deze stoffen;
   9° het afpersen, door middel van geweld of bedreigingen, van gelden, waarden, voorwerpen, beloften van een andere leerling of een personeelslid binnen of buiten de school;
   10° het opzettelijk uitoefenen van onverdraaglijke psychologische druk op een andere leerling of op een personeelslid door middel van scheldwoorden, beledigingen, laster of eerroof.
   Wanneer de uitzondering bedoeld in het tweede lid wordt toegepast, wordt in de beslissing tot definitieve uitsluiting vermeld om welke redenen niet kan worden verwacht dat de leerling tot het einde van het lopende schooljaar naar school gaat.]1
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/72, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 26-08-2024>

Art. 1.7.9-5. Indien de ernst van de feiten dit rechtvaardigt, kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde de leerling voorlopig uit de inrichting verwijderen voor de duur van de definitieve uitsluitingsprocedure. De voorlopige verwijdering mag tien schoolwerkdagen niet overschrijden.

Art. 1.7.9-6.§ 1. Voor elke definitieve uitsluiting wordt de leerling, indien hij meerderjarig is, of de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is, [2 hetzij per aangetekende post, hetzij door overhandiging van een brief met ontvangstbevestiging]2 uitgenodigd door de directeur die hen in kennis stelt van de feiten en hen hoort.
  Dit verhoor heeft plaats ten vroegste op de vierde [2 schoolwerkdag]2 die volgt op de kennisgeving. [2 Zodra de leerling is uitgenodigd voor de hoorzitting, wordt een kopie van het tuchtdossier gratis ter beschikking gesteld aan de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling. Tijdens de hoorzitting mogen de ouders van de minderjarige of de meerderjarige leerling vergezeld worden door een meerderjarige persoon van hun keuze.]2
  Het verslag van het verhoor wordt ondertekend door de meerderjarige leerling of door de ouders van de minderjarige leerling. De weigering om het verslag te ondertekenen wordt vastgesteld door een lid van het onderwijzend of opvoedend hulppersoneel en belet geenszins dat de procedure wordt voortgezet. In voorkomend geval wordt een verslag van faling opgesteld en gaat de procedure verder.
  § 2. Na advies te hebben ingewonnen van de klassenraad, in het secundair onderwijs, of van [2 het pedagogisch team in het basisonderwijs]2, wordt de definitieve uitsluiting uitgesproken door de inrichtende macht of haar afgevaardigde. In het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt de definitieve uitsluiting uitgesproken door het Gemeentecollege in het Waals Gewest, het College van Burgemeester en Schepenen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Bestendige Deputatie, het College van de Franse Gemeenschapscommissie of de Raad van bestuur, of door hun afgevaardigde. [2 In de akte van delegatie van de inrichtende macht ten gunste van zijn afgevaardigde worden de nadere regels voor de delegatie vermeld, met inbegrip van, indien van toepassing, de mogelijkheid van een herroepingsrecht van de inrichtende macht met het oog op de aanneming van een beslissing tot definitieve uitsluiting.]2
  De definitieve uitsluiting wordt, behoorlijk gemotiveerd, met een aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging, meegedeeld aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is. [2 Deze aangetekende zending bevat de volgende informatie:
   1. het bestaan van een beroepsrecht en de nadere regels ervan ;
   2. het bestaan van de begeleiding bedoeld in paragraaf 3 en de nadere regels ervan.]2
  De inrichtende macht of haar afgevaardigde maakt een afschrift van de beslissing tot definitieve uitsluiting binnen tien werkdagen na de uitsluitingsdatum over aan de diensten van de Regering.
  [2 § 3. Na een beslissing tot definitieve uitsluiting van een leerling verstrekt de school die de leerling heeft uitgesloten, aan de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling van 18 tot 21 jaar bedoeld in artikel 1.7.9-4, § 4, het eerste lid, de leermiddelen die nodig zijn voor de continuïteit van het leerproces van de leerling en stelt zij, in voorkomend geval, de nadere regels vast waarop het persoonlijke werk en de examens worden aangeboden, zodat de leerling mogelijkheden heeft om de studies te bekrachtigen die vergelijkbaar zijn met die van andere leerlingen. Om voor deze begeleiding in aanmerking te komen, moet een meerderjarige leerling bedoeld in artikel 1.7.9-4, § 4, derde lid, ongeacht het jaar waarin hij of zij is ingeschreven, een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek indienen bij de directeur.
   Deze ondersteuning wordt geboden totdat de uitgesloten leerling opnieuw wordt ingeschreven in een andere leerplichtige school, in een school van het onderwijs voor sociale promotie of in een ander soort structuur waarmee aan de leerplicht zoals bepaald in artikel 1.7.1-2 kan worden voldaan. Voor meerderjarige leerlingen eindigt deze begeleiding ook als ze een betrekking hebben gevonden, aan een beroepsopleiding zijn begonnen of deze op eigen initiatief hebben beëindigd. In alle gevallen eindigt deze begeleiding op de laatste dag van het lopende schooljaar.]2
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 36, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2024-05-16/72, art. 4, 027; Inwerkingtreding : 26-08-2024>

Afdeling 3. [1 Beroep tegen beslissingen tot definitieve uitsluiting en weigeringen tot herinschrijving]1   ----------   (1)
Art. 1.7.9-7.§ 1. Wanneer de inrichtende macht het recht tot uitsluiting overdraagt op een lid van zijn personeel, voorziet zij in een beroepsmogelijkheid, naargelang het geval, bij de Bestendige Deputatie, het Gemeentecollege in het Waals Gewest, het College van Burgemeester en Schepenen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het College van de Franse Gemeenschapscommissie of de Raad van bestuur, of door hun afgevaardigde.
  § 2. Het bestaan van een recht van beroep en de nadere regels daarvan, moeten worden vermeld in de aangetekende zending bedoeld in artikel 1.7.9-6, § 2, lid 2.
  Wanneer er een recht van beroep bestaat, wordt dat uitgeoefend door de leerling, indien hij meerderjarig is, of door zijn ouders, indien hij minderjarig is. Het beroep wordt ingesteld per aangetekend schrijven binnen tien werkdagen na kennisgeving van de definitieve uitsluiting.
  De indiening van een beroep heeft geen opschortende werking op de beslissing tot uitsluiting.
  § 3. De overheid bedoeld in paragraaf 1 beslist uiterlijk op de vijftiende [1 ...]1 werkdag na ontvangst van het beroepschrift over het beroep.
  Komt het beroepschrift binnen voor de zomervakantie, beslist de bevoegde overheid voor 20 augustus.
  In alle gevallen gebeurt de kennisgeving binnen de drie werkdagen volgend op de beslissing.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.7.9-7.TOEKOMSTIG_RECHT. 1 § 1. De netoverschrijdende Kamers van Beroep tegen de volgende beslissingen tot definitieve uitsluiting worden hierbij opgericht :
   1°. één voor het gewoon basisonderwijs ;
   2°. één voor het gespecialiseerd basisonderwijs ;
   3°. één voor het gewoon secundair onderwijs ;
   4°. één voor het gespecialiseerd secundair onderwijs.
   Afhankelijk van het aantal beroepen dat verwerkt moet worden, kan de regering één of meer bijkomende netoverschrijdende Kamers van beroep oprichten.
   Deze Kamers nemen kennis van de beroepen tegen de beslissingen tot definitieve uitsluiting bedoeld in artikel 1.7.9-6 en tegen de weigeringen tot herinschrijfving bedoeld in artikel 1.7.9-11. Zij nemen kennis zowal van de naleving van de procedure als van de inhoudelijke aspecten van het dossier.
   § 2. Elke Kamer van Beroep is samengesteld als volgt :
   1° twee leden van de Algemene Directie van het leerplichtonderwijs van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, met inbegrip van de Directeur-generaal of zijn vertegenwoordiger, die het voorzitterschap waarneemt ;
   2° vier vertegenwoordigers van de inrichtende machten, verdeeld als volgt :
   a) een vertegenwoordiger van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap :
   b) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het subsidieerd officieel onderwijs;
   c) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs;
   d) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs;
   3° één vertegenwoordiger per representatieve oudervereniging en oudersvereniginge van leerlingen erkend als representatief;
   4° twee vertegenwoordigers van PMS-centra voorgedragen door de Hoge Raad voor de PMS-centra.
   Voor elk werkend lid worden twee plaatsvervangers aangesteld.
   De leden bedoeld in het eerste lid, 2° en hun plaatsvervangers worden respectievelijk voorgedragen door Wallonie-Bruxelles Enseignement en door de federaties van inrichtende machten erkend overeenkomstig dit Wetboek.
   De werkende en plaatsvervangende leden van elke Kamer van Beroep worden door de regering benoemd voor een periode van vier jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.
   Elk lid dat de hoedanigheid verliest waarvoor hij is benoemd, of zonder geldige reden meer dan de helft van de vergaderingen tijdens het schooljaar afwezig is geweest, houdt op lid van de Kamer van Beroep te zijn. De regering kan andere reden van herroeping vaststellen en de procedures voor herroeping bepalen.
   § 3. De zetel van de Kamers van beroep bevindt zich binnen de diensten van de Regering.
   Elke Kamer van beroep vergadert al dan niet face-to-face of op uitnodiging van de voorzitter wanneer de uitoefening van zijn opdrachten dit vereist of op verzoek van een van zijn leden.
   Elke Kamer van beroep beraadslaagt geldig indien de meerderheid van haar leden aanwezig is, zonder dat elk van de in paragraaf 2, eerste lid, 2° tot 4°, bedoelde categorieën van leden vertegenwoordigd moet zijn. Indien de bijeengeroepen Kamer van beroep echter niet over het vereiste aantal leden beschikt, kan zij na een nieuwe bijeenroeping geldig over hetzelfde onderwerp beraadslagen ongeacht het aantal aanwezige leden.
   De Kamers van beroep nemen hun beslissingen bij consensus. Als dit niet mogelijk is, nemen ze beslissingen met een volstrekte meerderheid van de aanwezige leden. Bij gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
   De leden bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, en hun plaatsvervangers zijn niet stemgerechtigd.
   De leden zijn verplicht tot geheimhouding van de dossiers en beraadslagingen van de betrokken Kamer van Beroep.
   Wanneer het beroep betrekking heeft op een leerling die de school bezoekt of heeft bezocht waar het lid van de Kamer van beroep optreedt of heeft opgetreden, of wanneer het lid de bloed- of een aanverwant tot en met de vierde graad van de betrokken leerling is, wordt het lid vervangen door een plaatsvervangend lid dat over de zaak beslist.
   § 4. De diensten van de Regering organiseren een gezamenlijk secretariaat voor de verschillende Kamers van beroep.
   De leden bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2° tot 4°, komen in aanmerking voor de terugbetaling van hun reiskosten onder de voorwaarden die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.
   De regering bepaalt de andere werkingsprocedures van de Kamers van beroep.
   § 5. Het secretariaat van de Kamers van beroep stelt een jaarverslag op met statistieken over de opvolging van beroepen. Dit verslag is gemeenschappelijk voor alle Kamers van beroep. Dit verslag wordt naar de Administrateur-generaal van het Onderwijs gestuurd om het onderwijssysteem aan te sturen en naar de Sturingscommissie (COPI).]1  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/72, art. 6, 027; Inwerkingtreding : 25-08-2025>


Art. 1.7.9-7/1.TOEKOMSTIG_RECHT. 1 § 1. Een beroep tegen een beslissing tot definitieve uitsluiting of weigering tot herinschrijving wordt door de ouders van de minderjarige leerling of door de meerderjarige leerling binnen tien werkdagen na ontvangst van de beslissing per aangetekende post of per elektronische post met ontvangstbevestiging ingediend.
   Dit beroep wordt gemotiveerd en bevat ten minste één kopie van de beslissing waartegen het beroep gericht is. De regering zal een model van document opstellen waarmee ouders of meerderjarige leerlingen beroep kunnen aantekenen. Het gebruik van dit document is facultatief.
   In de zin van dit artikel omvatten de werkdagen alle dagen behalve zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen.
   Het indienen van een beroep schort de beslissing tot definitieve uitsluiting niet op.
   § 2. Het secretariaat van de bevoegde Kamer van Beroep bevestigt de ontvangst van het beroep aan de ouders van de minderjarige leerling of aan de meerderjarige leerling. Het informeert onmiddellijk de inrichtende macht van de school die de leerling heeft uitgesloten.
   De betrokken inrichtende macht bezorgt het volledige administratieve dossier binnen de volgende termijn aan het secretariaat van de bevoegde Kamer van beroep:
   1° voor een beslissing tot definitieve uitsluiting: binnen vier schoolwerkdagen na ontvangst van de informatie bedoeld in het eerste lid;
   2° voor een beslissing tot weigering tot herinschrijving: binnen vier werkdagen na ontvangst van de informatie bedoeld in het eerste lid of, indien het beroep wordt ingesteld tijdens de periode waarin de school gesloten is voor de zomervakantie, binnen vier werkdagen na de heropening van de school.
   § 3. De Kamer van beroep heeft het recht van elke partij alle gewenste informatie met betrekking tot het ingestelde beroep te verkrijgen.
   Indien de Kamer van beroep dit nodig acht, hoort zij de partijen.
   Elke partij kan ook een verzoek om een hoorzitting indienen. Deze hoorzitting wordt alleen gehouden voor beroepen die door de betrokken Kamer van Beroep ontvankelijk worden geacht.
   De Regering stelt de procedures vast voor het indienen van een verzoek om een hoorzitting en de procedures voor de hoorzitting zelf.
   Bij de hoorzitting mag elke partij vergezeld worden door een meerderjarige persoon naar keuze.
   § 4. 2. De betrokken Kamer van beroep beslist over het beroep binnen twintig schoolwerkdagen na ontvangst van de aangetekende brief of de elektronische post bedoeld in paragraaf 1..
   Als het beroep tijdens de zomervakantie wordt ontvangen, zal de betrokken Kamer van Beroep uiterlijk op de laatste vrijdag van de zomervakantie een beslissing nemen.
   § 5. De Kamer van beroep kan :
   1° de beslissing tot definitieve uitsluiting die haar wordt voorgelegd, handhaven indien zij van oordeel is dat de feiten waarvan de leerling beschuldigd wordt, vaststaan en dat, in het licht van alle informatie, de beslissing tot uitsluiting evenredig lijkt ;
   2° de beslissing tot definitieve uitsluiting vernietigen indien zij van oordeel is dat de feiten waarvan de leerling beschuldigd wordt, vaststaan, maar dat de definitieve uitsluiting een sanctie vormt die niet in verhouding staat tot die feiten. In dat geval geeft de Kamer van Beroep in haar beslissing de factoren aan waarmee de inrichtende macht of haar afgevaardigde rekening moet houden bij de beoordeling van een alternatieve sanctie. De inrichtende macht of haar afgevaardigde moet dan binnen 10 schoolwerkdagen de beslissing van de Kamer van Beroep uitvoeren, door een andere sanctie vast te stellen en haar beslissing te motiveren op basis van het huishoudelijk reglement van de betrokken school en in het licht van de overwegingen die door de Kamer van Beroep zijn geformuleerd. De aldus vastgestelde nieuwe sanctie mag niet bestaan uit een tijdelijke uitsluiting, als de leerling al een tijdelijke uitsluiting heeft ondergaan sinds de beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen, totdat de nieuwe sanctie na beroep is vastgesteld;
   3° de beslissing tot definitieve uitsluiting vernietigen als zij van mening is dat de procedure niet nageleefd werd, dat de feiten verweten tegen de leerling niet bewezen zijn of dat de feiten verweten tegen de leerling geen sanctie rechtvaardigen. "
   Het secretariaat van de Kamer van beroep stelt de partijen per aangetekende post of per elektronische post met ontvangstbevestiging in kennis van de beslissing van de bevoegde Kamer van beroep. In deze kennisgeving wordt vermeld hoe beroep kan worden aangetekend tegen de beslissing van de betrokken Kamer van beroep.
   Als de uitgesloten leerling in een nieuwe school wordt ingeschreven en de Kamer van Beroep de beslissing om de leerling definitief uit te sluiten of te weigeren hem of haar te herschrijven, vernietigt, beslissen de ouders van de minderjarige leerling of de leerling zelf, als deze meerderjarig is, dat de leerling in de oorspronkelijke school wordt herschrijft of dat de leerling in de nieuwe school ingeschreven blijft. De ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling delen hun beslissing binnen twee schoolwerkdagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in het tweede lid mee aan de diensten van de regering en aan de school waar de leerling niet meer zal worden ingeschreven. In het geval van een beslissing om de leerling te reïntegreren in de oorspronkelijke school, is de inrichtende macht van de betrokken school verplicht om de leerling onmiddellijk te reïntegreren. Als zij dit weigert, verliest zij voor een door de regering te bepalen periode, die niet korter mag zijn dan één maand en niet langer dan één schooljaar, het voordeel van de werkingsdotaties of exploitatiesubsidies voor de school waarvan de leerling is uitgesloten.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/72, art. 7, 027; Inwerkingtreding : 25-08-2025>


Art. 1.7.9-7/2.TOEKOMSTIG_RECHT. 1 De Regering evalueert om de vier jaar de uitvoering van de artikelen 1.7.9-7 en 1.7.9-7/1 en brengt verslag uit aan het Parlement. Het eerste evaluatieverslag zal in het schooljaar 2029-2030 aan het Parlement worden voorgelegd.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/72, art. 8, 027; Inwerkingtreding : 25-08-2025>


Afdeling 4 [1 Herindeling van uitgesloten leerlingen]1   ----------   (1)
Art. 1.7.9-8. Het PMS-centrum van de school van de leerling blijft ter beschikking van deze laatste en zijn ouders, indien hij minderjarig is, onder andere in het kader van een steun tot het opzoeken van een nieuwe school.

Art. 1.7.9-9. In het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap maakt de directeur een afschrift van het volledige tuchtdossier van de uitgesloten leerling over aan Wallonie-Bruxelles Enseignement en aan de zonecommissie voor inschrijvingen bedoeld in het tweede lid, binnen twee schoolwerkdagen volgend op de uitsluitingsdatum. Wallonie-Bruxelles Enseignement stelt aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders, voor om zich in te schrijven in een andere school op advies van de zonecommissie voor inschrijvingen.
  Wallonie-Bruxelles Enseignement organiseert zonecommissies voor inschrijvingen die advies geven over inschrijvingsaangelegenheden.
  Indien de zonecommissie van mening is dat de feiten waaraan de leerling zich schuldig maakte uiterst ernstig zijn, verhoort zij om beurten de leerling, indien hij meerderjarig is, en de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde Adviseur voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies van de Adviseur wordt bij het dossier gevoegd.
  Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, maakt de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde dienst voor hulpverlening aan de jeugd. Het advies van de dienst voor de jeugdbescherming wordt bij het dossier gevoegd.
  Indien de zonecommissie niet bij machte is de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere school van de Franse Gemeenschap voor te stellen, maakt ze het dossier over aan Wallonie-Bruxelles Enseignement dat een uitspraak doet.

Art. 1.7.9-10. § 1. In het gesubsidieerd onderwijs kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde aan de uitgesloten leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders om zich in te schrijven in een andere school die hij organiseert.
  § 2. Indien een inrichtende zdie is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten meerderjarige leerling of aan de uitgesloten minderjarige leerling en zijn ouders kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, bezorgt zij binnen tien schoolwerkdagen volgend op de uitsluitingsdatum, een afschrift van het volledige tuchtdossier disciplinaire van de uitgesloten leerling aan de federatie van inrichtende machten waartoe zij behoort. Deze stelt dan aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders, voor om zich in te schrijven in een andere, door hem georganiseerde school. De federatie van inrichtende machten kan een van de inrichtende machten die zij vertegenwoordigt, verplichten om een uitgesloten leerling van een andere school in te schrijven.
  Elke federatie van inrichtende machten kan gedecentraliseerde commissies organiseren die advies geven over inschrijvingsaangelegenheden.
  Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie bedoeld in het tweede lid van mening is dat de feiten waaraan de leerling zich schuldig maakte uiterst ernstig zijn, verhoort zij om beurt de leerling, indien hij meerderjarig is, en de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde Adviseur voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies van de Adviseur wordt bij het dossier gevoegd.
  Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, maakt de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde dienst voor hulpverlening aan de jeugd. Het advies van de dienst voor de jeugdbescherming wordt bij het dossier gevoegd.
  Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie oordeelt dat de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere school van een van de inrichtende machten die ze vertegenwoordigt niet wenselijk is, brengt ze hierover binnen twintig schoolwerkdagen na ontvangst van het dossier advies uit aan de diensten van de Regering. De diensten van de Regering sturen het dossier dan door naar de Minister die beslist over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
  § 3. Indien een inrichtende macht die niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten leerling kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, maakt zij een afschrift van het volledige tuchtdossier van de uitgesloten leerling over aan de diensten van de Regering.
  In de gevallen bedoeld in het eerste lid, kan een recht van beroep worden uitgeoefend bij de Minister door de leerling, indien hij meerderjarig is, of door zijn ouders, indien hij minderjarig is. Het beroep wordt ingesteld per aangetekend schrijven binnen tien schoolwerkdagen na kennisgeving van de definitieve uitsluiting. Het beroep betreft uitsluitend de naleving van de uitsluitingsprocedures.
  § 4. Het bestaan van een recht van beroep en de nadere regels daarvan, moeten worden vermeld in de aangetekende zending bedoeld in artikel 1.7.9-6, § 2, lid 2.
  De Minister beslist uiterlijk op de vijftiende schoolwerkdag na ontvangst van het beroepschrift over het beroep. Komt het beroepschrift binnen voor de zomervakantie, beslist de bevoegde overheid voor 20 augustus. In alle gevallen gebeurt de kennisgeving binnen de drie werkdagen volgend op de beslissing.
  Wordt het beroep onontvankelijk of ongegrond verklaard of wordt geen beroep ingesteld, beslist de Minister over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
  Wordt het beroep gegrond verklaard, moet de inrichtende macht de leerling onmiddellijk opnieuw inschrijven. Weigert zij dat, verliest zij, voor een door de Regering bepaalde periode die niet korter mag zijn dan één maand en niet langer mag zijn dan een schooljaar, haar werkingssubsidies voor de school waar de leerling werd uitgesloten.

Art. 1.7.9-10.TOEKOMSTIG_RECHT.    § 1. In het gesubsidieerd onderwijs kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde aan de uitgesloten leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders om zich in te schrijven in een andere school die hij organiseert.
  § 2. Indien een inrichtende zdie is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten meerderjarige leerling of aan de uitgesloten minderjarige leerling en zijn ouders kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, bezorgt zij binnen tien schoolwerkdagen volgend op de uitsluitingsdatum, een afschrift van het volledige tuchtdossier disciplinaire van de uitgesloten leerling aan de federatie van inrichtende machten waartoe zij behoort. Deze stelt dan aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders, voor om zich in te schrijven in een andere, door hem georganiseerde school. De federatie van inrichtende machten kan een van de inrichtende machten die zij vertegenwoordigt, verplichten om een uitgesloten leerling van een andere school in te schrijven.
  Elke federatie van inrichtende machten kan gedecentraliseerde commissies organiseren die advies geven over inschrijvingsaangelegenheden.
  Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie bedoeld in het tweede lid van mening is dat de feiten waaraan de leerling zich schuldig maakte uiterst ernstig zijn, verhoort zij om beurt de leerling, indien hij meerderjarig is, en de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde Adviseur voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies van de Adviseur wordt bij het dossier gevoegd.
  Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, maakt de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde dienst voor hulpverlening aan de jeugd. Het advies van de dienst voor de jeugdbescherming wordt bij het dossier gevoegd.
  Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie oordeelt dat de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere school van een van de inrichtende machten die ze vertegenwoordigt niet wenselijk is, brengt ze hierover binnen twintig schoolwerkdagen na ontvangst van het dossier advies uit aan de diensten van de Regering. De diensten van de Regering sturen het dossier dan door naar de Minister die beslist over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
  § 3. Indien een inrichtende macht die niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten leerling kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, maakt zij een afschrift van het volledige tuchtdossier van de uitgesloten leerling over aan de diensten van de Regering. [1 In dit geval beslist de Minister over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap.]1
  [1 ...]1
  § 4. [1 ...]1  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/72, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 25-08-2025>


Afdeling 5. [1 Weigering van herinschrijving]1   ----------   (1)
Art. 1.7.9-11.De weigering tot herinschrijving voor volgende het schooljaar in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt behandeld als een definitieve uitsluiting. Deze moet uiterlijk op [1 vijfde dag van het schooljaar]1 in kennis worden gebracht, in overeenstemming met de nadere regels bepaald [2 in artikel 1.7.9-6, §§ 1 en 2]2. [2 Behalve in het geval van herinschrijving van de leerling met toestemming van de inrichtende macht van de school, is de weigering om de leerling opnieuw in te schrijven definitief.]2
  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 15, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (2)<DFG 2024-05-16/72, art. 12, 027; Inwerkingtreding : 26-08-2024>

HOOFDSTUK X. [1 - Welzijn van leerlingen, verbetering van het schoolklimaat en voorkoming van pesten en cyberpesten]1   ----------   (1)
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. 1.7.10-1. [1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
   1А "collectieve acties": acties die erop gericht zijn alle actoren of een categorie actoren in een school of scholengemeenschap te bereiken;
   2А "groepsacties": acties gericht op een bepaalde groep, zoals een klasse of een groep individuen;
   3А "individuele acties": acties gericht op het bereiken van een specifiek individu of specifieke individuen;
   4А "schoolklimaat": het klimaat binnen een school of klas dat gekenmerkt wordt door de volgende elementen:
   a) de relationele omgeving, die de kwaliteit van de betrekkingen tussen actoren of groepen actoren in de school omvat;
   b) de normatieve omgeving en de democratische praktijken, die elementen samenbrengen met betrekking tot de opstelling van regels, de toepassing ervan binnen de schoolgemeenschap en de processen van participatie en collectieve besluitvorming die daaraan geheel of gedeeltelijk ten grondslag liggen;
   c) het pedagogisch klimaat, dat elementen omvat die verband houden met de ontwikkeling van kennis en vaardigheden op school;
   d) de fysieke omgeving, die de fysieke omstandigheden en de infrastructuur van de school omvat;
   5А "zonale intervisie": intervisie en uitwisseling van praktijken georganiseerd op het niveau van zonale platforms.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-2. [1 Met dit hoofdstuk wordt beoogd de scholen, onder de daarin gestelde voorwaarden en nadere regels, instrumenten aan te reiken om invloed uit te oefenen op de verschillende elementen die het schoolklimaat kenmerken, teneinde het welzijn van de leerlingen te bevorderen, het gemeenschapsleven en de voor het leren bevorderlijke sereniteit te verbeteren, en pesten en cyberpesten te voorkomen en te bestrijden.
   In aanvulling op het bepaalde in afdeling 2 is elke in artikel 1.7.10-6 bedoelde school verplicht deel te nemen aan het in afdeling 3 bedoelde kaderprogramma.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Afdeling II. [1 - Welzijn van de leerlingen en schoolklimaat]1   ----------   (1)
Art. 1.7.10-3. [1 § 1. De directeur en het onderwijsteam ontwikkelen een schoolklimaat dat het welzijn van de leerlingen, het samenleven en een sereniteit die bevorderlijk is voor het leren, bevordert. Zij streven naar verbetering van de situatie van de leerlingen, zowel wat betreft hun academische vooruitgang als hun persoonlijke ontwikkeling.
   § 2. Het multidisciplinaire team van het PMS-centrum en de dienst voor gezondheidsbevordering op school dragen bij tot de verwezenlijking van de in lid 1 bedoelde doelstellingen.
   § 3. Het multidisciplinaire team van het PMS-centrum werkt samen aan deze doelstellingen, op het raakvlak tussen de schoolwereld en die daarbuiten.
   Hij vergezelt op verzoek elke leerling, ouder of lid van het onderwijsteam.
   Hij steunt alle collectieve inspanningen om het schoolklimaat te verbeteren. Hij reageert met passende interventies op situaties die als problematisch zijn aangemerkt.
   § 4. De directeur organiseert jaarlijks een bijeenkomst tussen vertegenwoordigers van het onderwijsteam, het PMS-centrum en de dienst voor gezondheidsbevordering op school. De bijeenkomst kan openstaan voor andere actoren die met de school samenwerken.
   De aan een bepaalde school toegewezen schoolbemiddelaar wordt bij de vergadering betrokken.
   Deze vergadering heeft tot doel:
   1А uitwisseling op:
   a. de educatieve, pedagogische en schoolprojecten bedoeld in de artikelen 1.5.1-2 en 1.5.1-5 ;
   b. het project van het PMS-centrum;
   c. het schoolproject voor gezondheidsbevordering;
   d. het dienstverleningsplan van de schoolbemiddelingsdienst wanneer een bemiddelaar aan de school wordt toegewezen;
   2А de specifieke behoeften van de school op het gebied van welzijn van jongeren, schoolbehoud, preventie van geweld op school en ondersteuning van schoolbegeleiding vast te stellen;
   3А de prioriteiten voor de komende jaren vast te stellen;
   4А vast te stellen welke interne en externe middelen kunnen worden ingezet;
   5А de rol van elke persoon specificeren en inzonderheid voor elke geselecteerde prioriteit een referentiepersoon aan te wijzen;
   6А indien een schoolbemiddelaar aan een school wordt toegewezen, een samenwerkingsprotocol tussen de betrokken actoren vast te stellen;
   7А een evaluatie opstellen van de ondernomen acties en de ontwikkelde samenwerkingsverbanden.
   § 5. Wanneer de lokale overlegcel is opgericht, worden inzonderheid binnen deze eenheid de in punt 4 bedoelde raadplegingen en acties georganiseerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-4. [1 De directeur en het onderwijsteam stellen een procedure vast voor de interne melding en afhandeling van situaties van pesten op school en cyberpesten. Deze procedure heeft tot doel situaties van schoolpesten en cyberpesten op te sporen, de betrokken leerlingen door te verwijzen en de geconstateerde situaties, afhankelijk van de beschikbare vaardigheden en/of de ernst van de situatie, binnen de school of met externe partijen af te handelen. Deze procedure specificeert:
   1А de wijze van registratie van de signalering,
   2А de fasen van de procedure, van melding tot verwerking;
   3А de maximumtermijnen voor de verwerking van de signalering;
   4А de identificatie van de informatie- en contactpersonen.
   Deze procedure wordt goedgekeurd door de inrichtende machten en wordt vermeld in het in artikel 1.5.1-9 bedoelde huishoudelijk reglement van de school.
   Deze procedure wordt aan het begin van elk schooljaar door een lid van het onderwijsteam aan de leerlingen uitgelegd. Deze procedure wordt regelmatig door de inrichtende macht of haar afgevaardigde meegedeeld aan alle ouders, alle personeelsleden van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het bevoegde PMS-centrum.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-5. [1 Scholen hebben toegang tot inhoud die is geproduceerd en gevalideerd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Afdeling III. [1 - Het kaderprogramma ter verbetering van het schoolklimaat door het voorkomen en bestrijden van pesten en cyberpesten]1   ----------   (1)
Onderafdeling I. [1 - Toepassingsgebied]1   ----------   (1)
Art. 1.7.10-6. [1 Het in deze afdeling bedoelde kaderprogramma is bestemd voor leerlingen in het basis- en secundair onderwijs, zowel in het gewoon als in het gespecialiseerd onderwijs.
   In het gewoon secundair onderwijs is het kaderprogramma ontworpen voor leerlingen in de jaren 1, 2 en 3.
   In het gespecialiseerd secundair onderwijs is het kaderprogramma bestemd voor leerlingen in de eerste twee fasen.
   In afwijking van de leden 1 tot en met 3 kunnen de collectieve acties van het kaderprogramma gericht zijn op alle leerlingen en actoren van een school.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Onderafdeling II. [1 - Inhoud van het kaderprogramma]1   ----------   (1)
Art. 1.7.10-7. [1 Het kaderprogramma is een voor elke geselecteerde school specifiek programma van acties en steun voor de preventie en aanpak van pesten en cyberpesten op school en voor de verbetering van het schoolklimaat.
   De geselecteerde scholen worden in het kaderprogramma op de volgende manieren ondersteund:
   1А ondersteuning door operatoren als bedoeld in artikel 1.7.10-10;
   2А toegang tot zonale intervisies en fora voor de uitwisseling van praktijken tussen schoolprofessionals;
   3А ondersteuning bij de uitwerking en/of herziening van de procedure bedoeld in artikel 1.7.10-4;
   4А steun voor het in werking stellen van de in artikel 1.7.10-5 bedoelde instrumenten;
   5А een reeks specifieke opleidingen over schoolklimaat, preventie en de strijd tegen het pesten en cyberpesten, opgezet overeenkomstig artikel 1.7.10-21 en bestaande uit:
   a) opleiding voor een goede uitvoering en coіrdinatie van het kaderprogramma;
   b) opleiding om te zorgen voor een gemeenschappelijk begrip van het verschijnsel pesten en cyberpesten, de gevolgen ervan, het juridisch kader en de waarde van de uitvoering van een gecoіrdineerd programma binnen de school.
   c) In voorkomend geval, een of meer opleidingen die door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat worden georganiseerd overeenkomstig artikel 1.7.10-21.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-8. [1 Ї 1. Het kaderprogramma bestaat uit drie soorten acties:
   1А de minimale verplichte acties die de geselecteerde scholen moeten uitvoeren;
   2А aanvullende acties die aan de vrije keuze van de geselecteerde scholen worden overgelaten;
   3А aanvullende acties die door de geselecteerde scholen vrij worden voorgesteld.
   De acties zijn individueel, groepsgewijs of collectief. Ze zijn eenmalig of structureel. De leerlingen worden er zoveel mogelijk bij betrokken.
   Ї 2. De minimale verplichte acties die in en door de geselecteerde scholen moeten worden uitgevoerd, zijn de volgende:
   1А de opleiding bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5А, b);
   2А de toepassing van instrumenten voor conflictbeheersing, waaronder ten minste het opzetten van gereglementeerde discussiefora;
   3А het organiseren van informatiesessies die specifiek gericht zijn op het probleem van cyberpesten, in een preventieve aanpak, voor alle leden van het schoolpersoneel, alsook voor ouders en leerlingen;
   4А het informeren van ouders en leerlingen over de deelname van de school aan het kaderprogramma en de inhoud ervan.
   Ї 3. De aanvullende acties die aan de vrije keuze van de geselecteerde scholen worden overgelaten zijn de volgende:
   1А de oprichting van een interventiecel, bestaande uit щщn of meer opgeleide hulpverleners die bevoegd zijn om doeltreffend op te treden in geval van pesten op school of cyberpesten;
   2А de uitvoering van acties om pesten op school en cyberpesten te voorkomen in verband met de elementen die het schoolklimaat kenmerken.
   Elke school voert ten minste drie aanvullende acties uit, waarbij elke actie, bedoeld in het eerste lid, 2А, geldt als щщn aanvullende actie.
   Ї 4. Aanvullende acties die door de school vrij worden voorgesteld, zijn acties die bijdragen tot de preventie en de aanpak van pesten en cyberpesten en tot de verbetering van het schoolklimaat, die niet onder de minimale of aanvullende acties vallen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-9. [1 § 1. Het kaderprogramma strekt zich uit over vier schooljaren. Het bestaat uit drie fasen, die scholen moeten leiden naar autonomie bij de voortdurende verbetering van hun schoolklimaat en bij de preventie en aanpak van pesten op school en cyberpesten:
   1А de eerste fase duurt maximaal zes maanden;
   2А de tweede fase duurt twee jaar;
   3А de derde fase duurt een jaar.
   § 2. In de eerste fase, na een diagnose van de reeds ondernomen acties en van de behoeften, bepalen het onderwijsteam en de aan de school toegewezen operator samen de inhoud, de actoren, de planning en de uitvoeringsmodaliteiten van het kaderprogramma dat in de tweede en derde fase zal worden uitgevoerd en geыvalueerd.
   Op basis van de voorgestelde elementen, bedoeld in de eerste alinea, beslissen de inrichtende macht, in overleg met het onderwijsteam, en de aan de betrokken school toegewezen operator samen over de door de operator uit te voeren acties en leggen deze schriftelijk vast. De inrichtende macht zendt een kopie van het actieplan aan het Observatorium voor het schoolklimaat bedoeld in artikel 1.7.10-25.
   De acties kunnen in de eerste fase beginnen.
   § 3. In de tweede fase wordt het in de eerste fase vastgestelde kaderprogramma uitgevoerd.
   § 4. In de derde fase wordt de uitvoering van het kaderprogramma voortgezet: de school neemt deel aan de zonale intervisies, evalueert de uitvoering van het kaderprogramma volgens de door de regering vastgestelde nadere regels en integreert de autonome follow-up van de in de vorige fasen ontwikkelde acties en hun evolutie.
   § 5. De voor de uitvoering van een kaderprogramma geselecteerde school brengt in haar stuurplan en/of in de tussentijdse evaluatie van haar doelstellingenovereenkomst verslag uit over de opzet, de uitvoering en de evaluatie van het kaderprogramma.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Onderafdeling III. [1 - Selectie van deelnemende scholen]1   ----------   (1)
Art. 1.7.10-10. [1 De regering maakt jaarlijks een oproep tot het indienen van kandidaturen bekend waarin zij de nadere regels voor het indienen van kandidaturen uiteenzet. Afhankelijk van de beschikbare begroting bevat deze oproep een raming van het aantal scholen dat kan worden geselecteerd.
   De regering kan in hetzelfde jaar een nieuwe oproep tot het indienen van aanvragen doen indien de vorige oproep niet heeft geleid tot de selectie van voldoende scholen om de beschikbare begroting op te gebruiken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-11. [1 Alleen aanvragen die binnen de termijn door de inrichtende machten zijn ingediend en die aantonen dat hun school aan de volgende voorwaarden voldoet, worden aanvaard:
   1А niet eerder aan het kaderprogramma te hebben deelgenomen;
   2А hebben deelgenomen aan een voorlichtingsbijeenkomst over het kaderprogramma;
   3А blijk geven van de bereidheid van het onderwijsteam om te investeren in de uitvoering van het kaderprogramma;
   4А de bereidheid van de studenten aantonen om zich in te zetten voor de uitvoering van het kaderprogramma;
   5А aantonen dat de ouders bereid zijn te investeren in de uitvoering van het kaderprogramma.
   De betrokkenheid van de in het eerste lid, 3А, 4А en 5А bedoelde personen kan door de inrichtende macht worden aangetoond:
   1А door mededeling van het advies van de Participatieraad, dat bij het aanvraagdossier moet worden gevoegd;
   2А door mededeling van het advies van het plaatselijk sociaal overlegorgaan, dat bij het aanvraagdossier moet worden gevoegd;
   3А voor de studiejaren bedoeld in artikel 1.5.3-6, Ї 1, eerste lid, door de mededeling van het advies van alle afgevaardigden van de leerlingen, dat bij het aanvraagdossier moet worden gevoegd;
   4А door de mededeling van het advies van de oudervereniging van de school;
   5А in voorkomend geval door verwijzing naar de doelstellingenovereenkomst van de school;
   6А door notulen van vergaderingen op te stellen;
   7А met elk ander middel aantonen dat zij zijn geraadpleegd en rechtstreeks of via hun plaatselijke vertegenwoordigende organisaties hun bereidheid te kennen hebben gegeven om bij de uitvoering van het kaderprogramma te worden betrokken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-12. [1 § 1. Indien het aantal ontvankelijke aanvragen groter is dan het aantal scholen dat kan worden geselecteerd of ten behoeve van de matching bedoeld in artikel 1.7.10-17, gaat de regering op advies van de erkennings- en selectiecommissie bedoeld in onderafdeling 9 over tot een eerste rangschikking van de scholen volgens de punten die voor elk van de volgende criteria zijn behaald:
   1А een ontvankelijke aanvraag hebben ingediend die in een vorige oproep tot het indienen van aanvragen niet werd geselecteerd: 5 punten;
   2А in de afgelopen vier schooljaren zijn geconfronteerd of te kampen hebben gehad met een situatie van pesten of cyberpesten of een verslechtering van het schoolklimaat: 10 punten. Scholen kunnen aantonen dat zij aan dit criterium hebben voldaan door het bewijs te leveren van een interventie of een verzoek om interventie van een externe partij naar aanleiding van een situatie van pesten of cyberpesten of een verslechtering van het schoolklimaat, of door de resultaten over te leggen van een onderzoek of het gebruik van een diagnostisch instrument waarmee de behoefte aan specifieke ondersteuning op het gebied van pesten of cyberpesten objectief kan worden vastgesteld.
   Indien de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste lid, het niet mogelijk maakt de scholen te rangschikken en aldus te selecteren, zet de regering op advies van de erkennings- en selectiecommissie, bedoeld in onderafdeling 9, de rangschikking van de scholen voort door 5 punten toe te kennen aan de scholen die щщn of meer verbeterdoelstellingen hebben die het onderwijs in staat stellen de indexcijfers van het welzijn op school en de verbetering van het schoolklimaat te verhogen, zoals vastgelegd in hun doelstellingenovereenkomst.
   Indien de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste en tweede lid, het nog steeds niet mogelijk maakt de scholen te rangschikken en dus te selecteren, blijft de regering op advies van de erkennings- en selectiecommissie, bedoeld in het negende lid, de scholen rangschikken op basis van de behaalde punten voor elk van de volgende criteria
   1А de wil van de actoren van de school om zich aan een kaderprogramma te verbinden, zoals blijkt uit het verband tussen de inhoud van het kaderprogramma en de pedagogische en didactische richtlijnen, de personele en materiыle middelen en de organisatorische regelingen die de school in haar aanvraag voorstelt: van 0 tot 5 punten;
   2А de wijze waarop de school de ontwikkeling van partnerschappen met actoren binnen en buiten de school overweegt in verband met de preventie en bestrijding van pesten en/of cyberpesten: van 0 tot 5 punten.
   De scholen met de hoogste rang met toepassing van de criteria van lid 1, leden 1 en 2 of leden 1 tot en met 3, worden geselecteerd totdat de in artikel 1.7.10-10 bedoelde beschikbare begroting is opgebruikt.
   Aan het einde van de rangschikking, indien twee of meer scholen met hetzelfde aantal punten moeten worden gerangschikt, selecteert de regering de scholen met inachtneming van hun categorie in de zin van artikel 1.7.10-18 teneinde het gebruik van de nog beschikbare begroting te optimaliseren. Wanneer de nog beschikbare begroting de selectie van een school in een bepaalde categorie mogelijk maakt, worden de scholen met hetzelfde aantal punten in die categorie door loting geselecteerd.
   Na het in deze paragraaf bedoelde selectieproces worden de geselecteerde scholen overeenkomstig artikel 1.7.10-17 gekoppeld aan een erkende operator.
   § 2. In afwijking van de artikelen 1.7.10-9 en 1.7.9-10 stelt de regering, wanneer het aantal scholen dat niet aan het kaderprogramma heeft deelgenomen gelijk is aan of kleiner is dan het aantal scholen dat op grond van de beschikbare begroting en met inachtneming van de in artikel 1.7.10-17 bedoelde matchingmogelijkheden kan worden geselecteerd, de aanvragende scholen in kennis van hun selectie voor het kaderprogramma. De regering informeert ook de scholen die niet voor het kaderprogramma zijn geselecteerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Onderafdeling IV. [1 - Erkende operatoren]1   ----------   (1)
Art. 1.7.10-13. [1 De opdrachten van de operatoren worden uitgevoerd in coördinatie met de afgevaardigde belast met het schoolklimaat en het welzijn op school en zijn de volgende:
   1А de scholen ondersteunen bij het uitvoeren van hun diagnose;
   2А de scholen ondersteunen bij de ontwikkeling van hun kaderprogramma en bij de ontwikkeling van hun opleidingsplan;
   3А de planning van de uitvoering van het kaderprogramma en het opleidingsplan bedoeld in 2А begeleiden;
   4А de uitvoering van de verschillende acties coіrdineren en opvolgen in samenwerking met de "afgevaardigde belast met het schoolklimaat en het welzijn op school";
   5А meewerken aan de algemene communicatie van het kaderprogramma naar de verschillende actoren in de school (ouders, PMSC, leerlingen, enz.);
   6А de onderwijsteams op lange termijn autonoom maken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-14. [1 Minstens om de vier jaar maakt de regering een oproep tot kandidaten bekend waarin zij de procedures voor de indiening van kandidaturen uiteenzet.
   Op advies van de erkennings- en selectiecommissie erkent de regering voor vier jaar een voldoende aantal operatoren om de scholen te ondersteunen bij de uitvoering van hun kaderprogramma.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-15. [1 Alleen operatoren die aan de volgende voorwaarden voldoen, kunnen worden erkend:
   1А een vennootschap zijn in de zin van artikel I.1, 1А, van het Wetboek van economisch recht;
   2А minimaal drie jaar ervaring hebben met projectmanagement en organisatorische ondersteuning;
   3А het vermogen hebben om 5 tot 10 scholen per jaar te ondersteunen;
   4А een personeelsstabiliteitsindex produceren met een personeelsverloop van minder dan dertig procent in de afgelopen drie jaar;
   5А aantonen dat zij ten minste drie jaar ervaring hebben met de ontwikkeling van preventieve of curatieve projecten op het gebied van pesten en cyberpesten of het schoolklimaat, of de persoon met die ervaring aanwijzen op wie de operator een beroep zal doen indien hij wordt goedgekeurd;
   6А een programma van permanente opleiding voor zijn teams hebben.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-16. [1 De regering stelt de nadere regels voor de evaluatie van de operatoren en de procedure voor de intrekking van de erkenning vast.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Onderafdeling V. [1 - Matching tussen geselecteerde scholen en erkende operatoren]1   ----------   (1)
Art. 1.7.10-17. [1 § 1. Alvorens operatoren aan de geselecteerde scholen toe te wijzen, berekent de erkennings- en selectiecommissie voor elke zone de verhouding tussen de deelnemende scholen en het vermogen van de operatoren.
   De erkennings- en selectiecommissie wijst een operator toe aan de per zone geselecteerde scholen, ongeacht het type school, te beginnen met de zone waar de in lid 1 bedoelde verhouding het ongunstigst is en verder met de andere zones op basis van hetzelfde criterium. Bij de toewijzing van een operator aan de per zone geselecteerde scholen houdt de erkennings- en selectiecommissie zo mogelijk rekening met de voorkeur van de operator voor het onderwijsniveau van de ondersteunde school.
   § 2. Indien het aantal operatoren voldoende is om de behoeften van alle scholen in alle zones te dekken, selecteert de erkennings- en selectiecommissie bij loting de operatoren die hebben aangegeven dat zij in de betrokken zone kunnen werken, te beginnen met de operatoren die hebben aangegeven dat zij alleen in de betrokken zone kunnen werken, en wijst zij de scholen aan hen toe in de volgorde van de loting totdat zij hun maximale personeelsvermogen hebben bereikt.
   § 3. Indien het aantal operatoren onvoldoende is om de behoeften van alle scholen in alle zones te dekken, wijst de erkennings- en selectiecommissie, volgens de procedure van loting bedoeld in paragraaf 2, operatoren toe aan de scholen met de hoogste rangschikking in het licht van de criteria van artikel 1.7.10-12, Ї 1, eerste tot en met derde lid, totdat honderd procent van het maximale ondersteuningsvermogen is bereikt van de operatoren die hebben aangegeven alleen in de betrokken zone werkzaam te kunnen zijn en zeventig procent van het maximale ondersteuningsvermogen van de operatoren die hebben aangegeven in meerdere zones werkzaam te kunnen zijn.
   Vervolgens wijst hij de operatoren aan de scholen van de andere zones toe in de in Ї 1, tweede lid, bedoelde volgorde, totdat de in het eerste lid bedoelde percentages zijn bereikt.
   Nadat de erkennings- en selectiecommissie overeenkomstig de procedure van de leden 1 en 2 aan de scholen in alle zones operatoren heeft toegewezen, wijst het een operator toe aan de scholen waaraan nog geen operator is toegewezen, te beginnen met de scholen in de zone waar de in lid 1 bedoelde verhouding het ongunstigst is, en zorgt het ervoor dat in elke zone evenveel scholen een operator toegewezen krijgen.
   § 4. Aan het einde van het matchingproces kan de erkennings- en selectiecommissie, indien er op bepaalde gebieden nog niet vervulde ondersteuningsmogelijkheden zijn, scholen matchen die aanvankelijk niet waren geselecteerd, door toepassing van de volgorde van de volgende rangschikking van scholen met betrekking tot de criteria van artikel 1.7.10-12, Ї 1, eerste tot en met derde lid. In geval van staking van stemmen tussen twee of meer scholen die kunnen worden gematcht, wordt artikel 1.7.10-12, Ї 1, zesde lid, toegepast.
   § 5. Aan het einde van het matchingproces legt de erkennings- en selectiecommissie aan de regering:
   1А haar advies over de ontvankelijkheid van de aanvragen van de scholen, hun selectie en, in voorkomend geval, hun rangschikking overeenkomstig de artikelen 1.7.10-11 en 1.7.10-12;
   2А haar voorstellen om de geselecteerde scholen te koppelen aan erkende operatoren die overeenkomstig dit artikel zijn opgericht.
   De regering neemt haar beslissing. Het secretariaat van de erkennings- en selectiecommissie stelt de scholen in kennis van hun selectie of niet-selectie en, in geval van selectie, van de aan hen toegewezen erkende operator. Het brengt ook de betrokken erkende operatoren op de hoogte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Onderafdeling VI. [1 - Subsidiëring van erkende operatoren die belast zijn met de ondersteuning van scholen]1   ----------   (1)
Art. 1.7.10-18. [1 De geselecteerde scholen zijn op grond van hun bevolking en onderwijstype in de volgende categorieыn ingedeeld:
   1А in het gewoon onderwijs:
   a) scholen met minder dan 200 leerlingen vallen onder categorie 1;
   b) scholen met tussen 201 en 300 leerlingen vallen onder categorie 2;
   c) scholen met 301 tot 400 leerlingen behoren tot categorie 3;
   d) scholen met meer dan 400 leerlingen vallen in categorie 4;
   2А in het gespecialiseerd onderwijs:
   a) scholen met minder dan 100 leerlingen vallen in categorie 1;
   b) scholen met tussen 101 en 150 leerlingen vallen in categorie 2;
   c) scholen met tussen 151 en 200 leerlingen vallen onder categorie 3;
   d) scholen met meer dan 200 leerlingen vallen onder categorie 4.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-19. [1 De subsidie voor erkende operatoren is een vast bedrag per school, per jaar en is afhankelijk van het aantal en de categorie scholen als omschreven in artikel 1.7.10-18 die zij moeten ondersteunen, als volgt:
   1° voor scholen voor gewoon onderwijs:


<td colspan="5" valign="top">Gewoon onderwijs
 Categorie 1
   (minder dan
   200 leerlingen)
Categorie 2
   (tussen 201
   en 300 leerlingen)
Categorie 3
   (tussen 301
   en 400 leerlingen)
Categorie 4
   (meer dan
   400 leerlingen)
Jaar 1 1500 € 2000 € 2500 € 2500 €
Jaar 2 3000 € 4000 € 5000 € 5000 €
Jaar 3 3000 € 4000 € 5000 € 5000 €
Jaar 4 1000 € 1500 € 2000 € 2000 €
2° voor scholen voor gespecialiseerd onderwijs:


<td colspan="5" valign="top">Gespecialiseerd onderwijs
 Categorie 1
   (minder dan
   100 leerlingen)
Categorie 2
   (tussen 101
   en 150 leerlingen)
Categorie 3
   (tussen 151
   en 200 leerlingen)
Categorie 4
   (meer dan
   200 leerlingen)
Jaar 1 1500 € 1500 € 2000 € 2500 €
Jaar 2 3000 € 3000 € 4000 € 5000 €
Jaar 3 3000 € 3000 € 4000 € 5000 €
Jaar 4 1000 € 1000 € 1500 € 2000 €
]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-20. [1 De regering bepaalt de nadere regels en de termijnen voor de betaling van de subsidie overeenkomstig het beginsel van de jaarperiodiciteit van de begroting.
   De operatoren verantwoorden het gebruik van hun subsidie binnen de termijn en op de wijze die door de regering zijn vastgesteld.
   De regering kan bepalen dat de subsidies worden verlaagd of dat de vereffening ervan wordt opgeschort zolang de marktdeelnemers het gebruik van hun subsidies niet hebben gerechtvaardigd volgens de nadere regels bepaald in uitvoering van het tweede lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Onderafdeling VII. [1 - Specifiek opleidingsprogramma inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten en cyberpesten]1   ----------   (1)
Art. 1.7.10-21. [1 § 1. Naast de voortgezette beroepsopleiding, bedoeld in Boek 6, Titel 1, voert elke in het kaderprogramma geselecteerde school het specifieke opleidingspakket inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten en cyberpesten, bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5°, uit.
   De in lid 1 bedoelde opleidingen zijn uitsluitend bestemd voor de aan het kaderprogramma deelnemende scholen en zijn bestemd voor personeelsleden van die scholen. De toegang tot bepaalde specifieke opleidingen kan worden beperkt tot bepaalde leden van het onderwijsteam.
   De in dit artikel bedoelde opleidingen voldoen aan de minimumcriteria bedoeld in artikel 6.1.5-11, § 1, tweede lid.
   § 2. De opleiding voor de goede uitvoering en coördinatie van het kaderprogramma bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5°, a), wordt georganiseerd door de erkende operator die bevoegd is voor de betrokken school.
   Deze opleiding is uitsluitend voorbehouden aan de directeur en de afgevaardigde belast met het schoolklimaat en het welzijn op school bedoeld in artikel 9, § 1, 13. van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten.
   Deze opleiding wordt georganiseerd tijdens de eerste of tweede fase van het kaderprogramma.
   § 3. De opleiding bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5°, b), wordt verstrekt door de erkende operator die bevoegd is voor de betrokken school of, bij ontstentenis daarvan, wordt zij georganiseerd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat, in overleg met het Instituut voor permanente beroepsvorming.
   Deze opleiding wordt verstrekt aan alle personeelsleden van de betrokken school.
   Deze opleiding wordt georganiseerd tijdens de tweede fase van het kaderprogramma en bestaat uit maximaal twee halve opleidingsdagen per schooljaar.
   De in lid 1 bedoelde opleiding wordt, wanneer zij wordt gegeven door een erkende operator, vooraf goedgekeurd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat, in overleg met het Instituut voor voortgezette beroepsvorming.
   § 4. De opleiding(en) bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5°, c), wordt/worden georganiseerd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat, in overleg met het Instituut voor permanente beroepsvorming.
   Het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat ontwikkelt een specifiek opleidingsaanbod voor scholen die aan het kaderprogramma deelnemen, teneinde te voorzien in opleidingsbehoeften waarin niet kan worden voorzien in het kader van de voortgezette beroepsvorming of door de in paragraaf 3 bedoelde opleidingen.
   Het Instituut voor voortgezette beroepsopleiding draagt in overleg met het Waarnemingscentrum zorg voor de coördinatie van de in deze paragraaf bedoelde opleidingen.
   § 5. Voor de leden van het onderwijsteam van de school maken de halve dagen specifieke opleiding bedoeld in de paragrafen 2 tot 4, deel uit van de voortgezette beroepsopleiding die op het overschrijdend niveau van de netten wordt georganiseerd om tegemoet te komen aan de collectieve behoeften bedoeld in artikel 6.1.3-4, § 1.
   Wanneer een school deelneemt aan het kaderprogramma, wordt haar opleidingsplan overeenkomstig artikel 6.1.4-2 aangepast om rekening te houden met de te ontwikkelen bevoedgheden inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten en cyberpesten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Onderafdeling VIII. [1 - Steun aan deelnemende scholen]1   ----------   (1)
Art. 1.7.10-22. [1 Voor de duur van het kaderprogramma wordt aan de deelnemende scholen een bijkomende lestijd toegekend voor de aanwijzing van een persoon als "afgevaardigde voor het schoolklimaat en het welzijn op school ", die tot opdracht heeft de ontwikkeling, de uitvoering en de follow-up van het kaderprogramma te coördineren en te ondersteunen.
   In geen geval mag de toekenning van deze lestijd leiden tot een vaste benoeming of aanstelling.
   De regering bepaalt de voorwaarden waaronder het gebruik van de aanvullende lestijd moet worden gerechtvaardigd en de voorwaarden waaronder deze kan worden ingetrokken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Onderafdeling IX. [1 - De erkennings- en selectiecommissie]1   ----------   (1)
Art. 1.7.10-23. [1 § 1. Door de regering wordt een erkennings- en selectiecommissie ingesteld.
   De commissie bestaat uit:
   1° een ambtenaar van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs;
   2° een ambtenaar van de Algemene Directie voor de Sturing van het Onderwijsstelsel;
   3° twee leden van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat;
   4° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind of zijn vertegenwoordiger;
   5° een vertegenwoordiger van het kabinet van de minister van Onderwijs;
   6° een deskundige van het expertisecentrum bedoeld in artikel 1.7.10-26, § 2;
   7° een vertegenwoordiger voorgedragen door Wallonie-Bruxelles Enseignement;
   8° een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs;
   9° een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het gesubsidieerd vrij confessioneel onderwijs;
   10° een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het gesubsidieerd vrij niet-confessioneel onderwijs.
   De commissie wordt voorgezeten door een van de leden bedoeld in het eerste lid, 3°.
   Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door het lid van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs.
   De regering benoemt de leden van de erkenningscommissie.
   § 2. De erkennings- en selectiecommissie brengt adviezen uit aan de regering over:
   1° de ontvankelijkheid van de kandidaturen van de scholen, hun selectie en, desnoods, hun rangschikking;
   2° de ontvankelijkheid van de erkenningsaanvragen van de operatoren, hun erkenning en hun subsidiëring;
   3° de matching van geselecteerde scholen met erkende operatoren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Afdeling IV. [1 - Zonale platforms]1   ----------   (1)
Art. 1.7.10-24. [1 De zonedirecteur:
   1° organiseert bijeenkomsten voor de uitwisseling van praktijken en intervisies voor scholen uit de regio die betrokken zijn bij een kaderprogramma en de begeleidende operatoren;
   2° neemt elk ander initiatief dat erop gericht is de acties van de scholen in het gebied en van de operatoren in het kader van de uitvoering van de kaderprogramma's bekend te maken of te ondersteunen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Afdeling V. [1 - Over het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat]1   ----------   (1)
Art. 1.7.10-25. [1 § 1. Binnen de Algemene directie voor de sturing van het onderwijsstelsel wordt een Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat opgericht, dat de volgende opdrachten heeft:
   1° monitoring, sturing van het onderzoek en evaluatie van het structuurbeleid inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten en cyberpesten. De observatie van de prevalentie van pesterijen, die inzonderheid plaats kan vinden via de monitoring van de kaderprogramma's van de scholen en de algemene evaluatie van het in dit hoofdstuk vastgestelde structuurbeleid, moet het mogelijk maken de meest voorkomende stereotypen te identificeren die bijdragen tot de dynamiek van de relaties die gekenmerkt worden door pesterijen op school;
   2° het verstrekken van instrumenten, opleiding en toezicht op kaderprogramma's voor de preventie en de aanpak van pesten op school en cyberpesten;
   3° de vorming van netwerken van actoren die betrokken zijn bij het structurele beleid inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten op school en cyberpesten.
   § 2. Het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat organiseert en verzorgt het secretariaat van:
   1° een expertisecentrum dat verantwoordelijk is voor het begeleiden en adviseren van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat;
   2° een forum waar praktijken en ervaringen worden uitgewisseld en gesynthetiseerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-26. [1 § 1. Het expertisecentrum documenteert en ondersteunt het personeel van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat bij de uitvoering van zijn opdrachten.
   Het is verantwoordelijk voor het verstrekken van advies, richtlijnen en voorstellen aan het personeel van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat.
   Het komt minstens twee keer per jaar bijeen.
   § 2. Het expertisecentrum bestaat uit:
   1° een gespecialiseerde academische deskundige van elke universiteit, waaronder ten minste één deskundige op het gebied van kinderpsychiatrie en genderdimensie;
   2° een vertegenwoordiger van de regering, aangewezen door de minister belast met het leerplichtonderwijs;
   3° de Administrateur-generaal voor Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek of zijn afgevaardigde;
   4° een ambtenaar van de Algemene Directie voor de Sturing van het Onderwijsstelsel;
   5° een ambtenaar van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs.
   De regering wijst om de vijf jaar de werkende leden van het in 1°, 2°, 4° en 5° bedoelde expertisecentrum en hun plaatsvervangers aan.
   Het expertisecentrum stelt zijn huishoudelijk reglement vast. Het kan een of meer deskundigen als uitgenodigde bij zijn werkzaamheden betrekken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


Art. 1.7.10-27. [1 Het forum wordt om de zes maanden georganiseerd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat. Het is een forum voor uitwisseling over de prevalentie van pesten en cyberpesten op school, over de pedagogische praktijken op dit gebied en over de uitvoering van de kaderprogramma's. De samenstelling van het forum varieert naar gelang van het specifieke onderwerp dat door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat in behandeling wordt genomen.
   Het brengt op een evenwichtige manier samen:
   1° scholen in het kaderprogramma;
   2° de operatoren die hen begeleiden;
   3° academische vertegenwoordigers van het expertisecentrum;
   4° vertegenwoordigers van de regeringsdiensten
   5° een vertegenwoordiger van de minister belast met het Leerplichtonderwijs.
   Voor de toepassing van lid 2, 1°, moet worden gezorgd voor evenwicht wat betreft type en vorm van onderwijs, locatie van de scholen en doorstroming tussen de verschillende fasen van het kaderprogramma.
   Afhankelijk van de specifieke kwesties die worden behandeld, kunnen ook personen of instellingen worden uitgenodigd die hun deskundigheid kunnen inbrengen.
   De werkzaamheden ervan vormen een aanvulling op die van het expertisecentrum. Zij vormen het onderwerp van een verslag op de website van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>


TITEL VIII. - Onderwijstaal
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 1.8.1-1. Voor de toepassing van deze Titel wordt verstaan onder:
  1° gemeentes met een speciale regeling: de gemeentes Komen-Waasten, Moeskroen, Vloesberg, Edingen, Malmedy, Weismes, Baelen, Blieberg en Welkenraedt;
  2° moderne taal I:
  a) in het gewest van de Franse taal, met uitzondering van, voor het basisonderwijs, de gemeentes met een speciale regeling: Nederlands, Duits of Engels;
  b) in het tweetalige gewest van Brussel-Hoofdstad: Nederlands;
  c) voor het basisonderwijs in de gemeentes Komen-Waasten, Moeskroen, Vloesberg en Edingen: Nederlands;
  d) in de gemeente Malmedy: Duits;
  e) voor het basisonderwijs in de gemeentes Weismes, Baelen, Blieberg en Welkenraedt: Duits of Nederlands.

HOOFDSTUK II. - Onderwijs van andere moderne talen dan het Frans
Art. 1.8.2-1. In het gewest van de Franse taal biedt de inrichtende macht of haar afgevaardigde, per school, na het advies te hebben ingewonnen van de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1, het taalonderricht van één moderne taal I of de keuze tussen twee moderne talen I aan. Een keuze tussen drie verschillende moderne talen I is volledig uitgesloten.

Art. 1.8.2-2. Op vraag van de ouders zijn de kinderen met een buitenlandse nationaliteit van wie de ouders tewerkgesteld zijn bij een internationale organisatie, een diplomatieke vertegenwoordiging of niet in België verblijven, vrijgesteld van de cursus moderne taal I.

HOOFDSTUK III. - Taalbadonderwijs
Art. 1.8.3-1. Een school kan taalbadonderwijs organiseren.
  Taalbadonderwijs voldoet aan de prioritaire en specifieke opdrachten zoals bepaald in Titel 4 van dit Boek.

Art. 1.8.3-2.§ 1. Onverminderd de toepassing van paragraaf 2, tweede lid, mag de inschrijving in taalbadonderwijs niet worden onderworpen aan een voorafgaande selectie.
  Het PMS-centrum wordt belast met dezelfde opdrachten voor de leerlingen die lessen volgen of willen volgen in een klas waarin het taalbadonderwijs wordt verstrekt als voor de andere leerlingen.
  § 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde kan in de school of de in de vestiging het aantal klassen beperken waarin het taalbadonderwijs wordt georganiseerd.
  Die beperking wordt vermeld in het dossier bedoeld in artikel 1.8.3-8. In voorkomend geval wordt de toelating om lessen in een van die klassen te volgen, verleend volgens de chronologische volgorde van de indiening van de aanvragen om die lessen te volgen in toepassing van [1 de artikelen 1.7.7-24 en 1.7.7-25]1.
  ----------
  (1)<DFG 2022-01-13/08, art. 48, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>

Art. 1.8.3-3.[1 De talen waarin taalbadonderwijs kan worden georganiseerd, zijn:
   1° het Nederlands, Engels en Duits;
   2° de gebarentaal.
   In het derde jaar van het kleuteronderwijs en in het lager onderwijs is de moderne taal waarin het taalbadonderwijs kan worden beoefend de moderne taal I zoals voorzien in het lesrooster overeenkomstig de in boek 2 bedoelde regelingen.
   In secundaire scholen, waar taalbadonderwijs wordt georganiseerd en uitgevoerd in één moderne taal, is deze taal de eerste drie jaar van het secundair onderwijs moderne taal I. Vanaf het vierde jaar van het secundair onderwijs kan het gaan om Moderne Taal I of Moderne Taal II.
   Op secundaire scholen, waar taalbadonderwijs wordt georganiseerd en gevolgd in twee talen, is één daarvan Moderne Taal I.
   In de immersieve klassen gebarentaal maken de leerlingen een keuze van de moderne taal overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1.8.1-1, 1.8.2-1 en 1.8.2-2.]1
  ----------
  (1)<DFG 2022-12-01/17, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 06-02-2023>

Art. 1.8.3-4.In een school of vestiging waarbinnen taalbadonderwijs wordt georganiseerd, kan dat leerproces in maximaal twee talen worden georganiseerd onverminderd artikel 1.8.3-3.
  [1 Gedurende het derde jaar van het kleuteronderwijs en in het lager onderwijs mag dezelfde leerling echter slechts in één taal taalbadlessen volgen.]1
  [1 In secundaire scholen in Franse taalgebieden, waar taalbadonderwijs wordt georganiseerd en gevolgd in twee talen, is één daarvan Nederlands of Duits.]1
  In afwijking van het eerste lid en in een experimenteel kader van vier jaar, kan de Regering een school na een gunstig advies van de algemene Raad van het secundair onderwijs de toestemming geven om dit onderwijs in de drie talen te organiseren.
  Uiterlijk op 31 mei 2025 evalueert de sturingscommissie van het educatief systeem dit afwijkingsmechanisme op basis van het verslag van de algemene inspectiedienst en van een advies van het orgaan voor het waarnemen en begeleiden van het taalbadonderwijs, bepaald in artikel 16 van het decreet van 11 mei 2007 betreffende het taalbadonderwijs.
  In het kader van dit experimenteel kader worden geen aanvullende middelen in uren-leraar toegekend.
  ----------
  (1)<DFG 2022-12-01/17, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 06-02-2023>

Art. 1.8.3-5. De leerling begint met het taalbadonderwijs ofwel op het niveau van het laatste jaar van het kleuteronderwijs, ofwel op het niveau van het derde jaar van het lager onderwijs, ofwel op het niveau van het eerste jaar van het secundair onderwijs, ofwel op het niveau van het vierde jaar van het secundair onderwijs.
  In afwijking van het eerste lid begint de leerling, indien de scholen enkel lager onderwijs organiseren, met het taalbadonderwijs ofwel op het niveau van het eerste jaar, ofwel op niveau van het derde jaar van het lager onderwijs.
  In afwijking van het eerste lid kan een leerling, bij een schoolverandering, beginnen met taalbadonderwijs in het eerste jaar van het lager onderwijs, ook al heeft hij geen onderwijs gevolgd in de taal van het taalbadonderwijs op het niveau van het laatste jaar van het kleuteronderwijs.
  De inrichtende macht of haar afgevaardigde kan buiten de studiejaren vermeld in het eerste lid inschrijven:
  1° een leerling van wie minstens een van de ouders de taal van het taalbadonderwijs heeft als moedertaal;
  2° een leerling van een andere school die taalbadonderwijs organiseert in dezelfde taal;
  3° een leerling uit een school waarvan de onderwijstaal dezelfde is als de taal van het taalbadonderwijs.

Art. 1.8.3-6. § 1. Eenzelfde basis- of lagere school kan geen taalbadonderwijs organiseren vanaf het derde jaar van het kleuteronderwijs of vanaf het eerste jaar van het lager onderwijs en geen taalbadonderwijs vanaf het derde jaar van het lager onderwijs.
  Een basisschool die het taalbadonderwijs organiseert, biedt de mogelijkheid om dat onderwijs ofwel gedurende het laatste jaar van het kleuteronderwijs en de zes jaren van het lager onderwijs, ofwel gedurende de vier laatste jaren van het lager onderwijs te volgen.
  Een lagere school die het taalbadonderwijs organiseert, biedt de mogelijkheid om dat onderwijs ofwel gedurende de zes jaren van het lager onderwijs, ofwel gedurende de vier laatste jaren van het lager onderwijs te volgen.
  Inrichtingen voor kleuteronderwijs, basisonderwijs of lager onderwijs kunnen tussen elkaar medewerkingsakkoorden sluiten om de bepalingen bedoeld in het tweede en derde lid na te leven.
  In afwijking van de bepalingen bedoeld in het tweede en derde lid en onverminderd de bepaling bedoeld in het vierde lid, kan een basisschool of een lagere school het taalbadonderwijs geleidelijk organiseren, voor zover een leerling die begonnen is met het volgen van het taalbadonderwijs ofwel in het derde jaar van het kleuteronderwijs, ofwel in het eerste jaar van het lager onderwijs, ofwel in het derde jaar van het lager onderwijs dat taalbadonderwijs kan blijven volgen gedurende de volgende lagere schooljaren binnen dezelfde school
  § 2. Een secundaire school die het taalbadonderwijs organiseert op het niveau van het eerste jaar van het secundair onderwijs biedt de mogelijkheid om dat leerproces ten minste gedurende het tweede en derde jaar voort te zetten.
  In afwijking van de bepaling bedoeld in het vorige lid, kan een secundaire school het taalbadonderwijs geleidelijk invoeren, voor zover een leerling die het eerste jaar van het secundair onderwijs heeft gevolgd in het kader van dat onderwijs, dit minstens in het tweede jaar en derde jaar van het secundair onderwijs binnen dezelfde school kan voortzetten.
  § 3. Een secundaire school die het taalbadonderwijs organiseert vanaf het vierde jaar biedt de mogelijkheid om dat leerproces gedurende de volgende jaren van het secundair onderwijs voort te zetten.
  In afwijking van de bepalingen bedoeld in eerste lid, kan een secundaire school het taalbadonderwijs geleidelijk invoeren, voor zover een leerling die het vierde jaar in taalbadonderwijs heeft gevolgd, dit gedurende de volgende jaren van het secundair onderwijs binnen dezelfde school kan voortzetten.

Art. 1.8.3-7. § 1. Op initiatief van de inrichtende macht of haar afgevaardigde, en voor zover de voorwaarden van dit Hoofdstuk worden nageleefd, kan een school of vestiging worden gefinancierd of gesubsidieerd om taalbadonderwijs te organiseren.
  Alleen de scholen die de financiering of subsidiëring hebben aangevraagd en verkregen, kunnen aanspraak maken op de organisatie van het taalbadonderwijs.
  § 2. Wanneer een school of vestiging van een school taalbadonderwijs organiseert, wordt deze organisatie vermeld in het schoolproject bedoeld in artikel 1.5.1-5.
  § 3. Met uitzondering van de externe proeven die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift bedoeld in artikel 1.6.3-1, de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift dat leidt tot het uitreiken van het basisstudiegetuigschrift zoals bedoeld in de artikelen 2.3.2-3 en 2.3.2-4, de externe proeven die leiden tot het uitreiken van het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 2.3.3-2 en de externe proeven die worden bekrachtigd met een getuigschrift na het hoger secundair onderwijs bedoeld in Titel III/2 van decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen uit het leerplichtonderwijs, kunnen evaluaties worden georganiseerd in de taal van het taalbadonderwijs voor de vakken die in het kader van het taalbadonderwijs worden onderwezen.
  De leerlingen die lessen volgen in een klas waarin het taalbadonderwijs wordt georganiseerd, worden, in het Frans, onderworpen aan de externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd zoals bepaald in Boek 1, Titel 6, Hoofdstuk 3, van dit Wetboek.
  De school die taalbadonderwijs organiseert ziet erop toe dat de leerlingen de specifieke woordenschat beheersen om te kunnen deelnemen aan de evaluaties bedoeld in het vorige lid.

Art. 1.8.3-8. De inrichtende macht of haar afgevaardigde voegt bij de aanvraag voor financiering of subsidiëring voor de school of vestiging in kwestie een dossier met minstens de volgende stukken:
  1° het advies van de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1.
  2° het advies van het lokaal orgaan voor sociaal overleg.

Art. 1.8.3-9. § 1. Het dossier bedoeld in artikel 1.8.3-8 moet om de zes jaar worden ingediend.
  In afwijking van het eerste lid, wordt de voortzetting van het taalbadonderwijs de drie jaar geëvalueerd. Deze termijn komt overeen met de tussentijdse evaluatie van de specifieke doelstellingen van het sturingsplan vermeld in de artikelen 1.5.2-3 tot 1.5.2-9. § 1.
  § 2. De Regering kan, op basis van een rapport opgesteld door de betrokken inspectiedienst, een ingebrekestelling sturen naar de inrichtende macht, waarin hij wordt verzocht om binnen een termijn van 60 kalenderdagen vanaf die ingebrekestelling alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de organisatie van het taalbadonderwijs in te voeren of voort te zetten overeenkomstig de bepalingen van dit Hoofdstuk.
  Indien de inrichtende macht, na afloop van de termijn van 60 kalenderdagen bedoeld in eerste lid, geen bewijs heeft geleverd dat hij de maatregelen heeft genomen die noodzakelijk zijn om de organisatie van het taalbadonderwijs in te voeren of voort te zetten overeenkomstig de bepalingen van dit Hoofdstuk, schorst de Regering, op grond van een verslag opgesteld door de betrokken inspectiedienst, vanaf het volgende schooljaar, elke financiering of subsidiëring in verband met de organisatie van het taalbadonderwijs.
  § 3. De inrichtende machten die hebben verklaard de organisatie van het taalbadonderwijs in te voeren of voort te zetten en beslissen niet langer taalbadonderwijs te organiseren, moeten de diensten van de Regering daarvan op de hoogte brengen, met vermelding van de redenen waarom ze het taalbadonderwijs niet (meer) organiseren.

Art. 1.8.3-10. Het orgaan bedoeld in artikel 16 van het decreet van 11 mei 2007 betreffende het taalbadonderwijs is belast met het waarnemen en begeleiden van het taalbadonderwijs.

TITEL IX. - [1 Het schoolritme en het aantal schooldagen]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 1.9.1-1.[1 § 1. Het schooljaar begint op de laatste maandag van augustus en eindigt op de eerste vrijdag van juli. Bij wijze van uitzondering begint, indien de laatste maandag 30 augustus of 31 augustus is, het schooljaar op de voorlaatste maandag van augustus indien dit noodzakelijk is om het schooljaar het in artikel 1.9.1-2, § 1 bedoelde minimumaantal schooldagen te laten omvatten.
   Onverminderd de wettelijke feestdagen, bedraagt het schooljaar afwisselend zeven of acht weken lessen en activiteiten en twee weken vakantie.
   § 2. Het schooljaar omvat vier vakantieperiodes van twee weken:
   1° de herfstvakantie (Allerheiligen);
   2° de winter (Kerst)vakantie;
   3° de ontspanningsvakantie (Carnaval);
   4° de voorjaarsvakantie (Pasen).
   De wintervakantie (Kerstvakantie) begint op de maandag van de week waarin 25 december valt. Wanneer 25 december echter op een zaterdag of zondag valt, begint de wintervakantie (Kerstvakantie) op de daaropvolgende maandag.
   De zomervakantie begint de dag na de laatste dag van het schooljaar.
   § 3 Op zaterdag en zondag worden geen cursussen en activiteiten georganiseerd.
   Indien deze dagen niet op een zaterdag of zondag vallen of in een vakantieperiode als bedoeld in lid 2, omvat het schooljaar de volgende verlofdagen:
   1° 27 september (Feest van de Franse Gemeenschap);
   2° 1 november (Allerheiligen);
   3° 2 november (Feest van de Doden);
   4° 11 november (Herdenking van 11 november);
   5° Vette dinsdag ("Mardi Gras");
   6° Paasmaandag;
   7° 1 mei (Feest van de Arbeid);
   8° Hemelvaartsdag;
   9° Pinkstermaandag.
   Het schooljaar omvat de in lid 2, 5°, bedoelde verlofdag slechts wanneer het in artikel 1.9.1-2, § 2 bedoelde minimumaantal van 180 in een schooljaar te organiseren schooldagen dit toelaat.]1
  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 1.9.1-2.[1 § 1. Het jaarlijks aantal schooldagen bedraagt 182 dagen. De regering kan deze echter vaststellen op een periode tussen 180 en 184 dagen.
   § 2. Overeenkomstig de regels bepaald in artikel 1.9.1-1 beslist de regering uiterlijk in april van het schooljaar X-2 op eenvormige wijze over de schooldagen, de vakanties en de vakantieperiodes in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde onderwijs, voor het schooljaar X.
   Rekening houdend met het aantal schooldagen als bedoeld in paragraaf 1, kan de regering beschikbare halve dagen of verlofdagen vaststellen en toewijzen.
   De regering kan ook een aantal halve dagen of reservedagen van verlof vaststellen die de inrichtende machten kunnen toekennen of door de directeuren kunnen laten toekennen. Uiterlijk op 1 juni van het voorafgaande schooljaar delen de inrichtende machten de verdeling van de door de regering toegekende halve of reserveverlofdagen mee aan de regeringsdiensten. Wijzigingen in deze toewijzing, binnen de toegestane perken, worden op dezelfde wijze, minstens tien dagen van tevoren, meegedeeld, behalve in geval van overmacht.
   § 3. De regering kan afwijkingen toestaan van artikel 1.9.1-1, § 1, eerste lid, §§ 2 en 3, alsmede van § 2, tweede lid, om uitzonderlijke redenen die door de betrokken inrichtende macht naar behoren worden gemotiveerd, waarbij erop wordt toegezien dat het jaarlijkse schoolritme, bestaande uit zeven of acht lesweken en twee vakantieweken, wordt geëerbiedigd.
   Een inrichtende macht kan vragen dat de vrije dag bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 3, tweede lid, 5°, verplaatst wordt naar een andere datum, op voorwaarde dat deze dag het houden van een lokaal feest dekt met een weerslag op minstens één gemeente.
   Uiterlijk op 1 maart van het voorafgaande schooljaar stellen de inrichtende machten de regeringsdiensten in kennis van de overeenkomstig dit lid ingediende verzoeken om afwijking. De regeringsdiensten beschikken over een termijn van 30 dagen om na te gaan of de decreetbepalingen in acht worden genomen. Indien binnen deze termijn geen reactie wordt ontvangen, wordt de aanvraag geacht te zijn aanvaard.]1
  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 1.9.1-3.[1 Beslissingen en handelingen in verband met een schooljaar betreffende de organisatie en de werking van een school kunnen tijdens de zomervakantie worden genomen.
   Beoordelingen mogen niet worden georganiseerd tijdens de vakantieperiodes bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 2, en tijdens de verlofdagen bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 3 of in artikel 1.9.1-2, § 2, of vastgesteld met toepassing van artikel 1.9.1-2, § 3. Summatieve beoordelingen mogen niet worden georganiseerd tijdens de vijf schoolwerkdagen die volgen op het einde van een van de vakantieperiodes bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 2, eerste lid, of de vakantieperiodes die zijn vastgesteld met toepassing van artikel 1.9.1-2, § 3.
   De inrichtende machten van afdelingen voor technisch, beroeps- en kunstonderwijs kunnen tijdens vakanties en verlofdagen cursussen organiseren die in hun programma zijn opgenomen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 1.9.1-4. In het gewoon basisonderwijs, in het gewoon secundair onderwijs met volledig leerplan en in het gespecialiseerd onderwijs, moeten de halve of hele dagen gedurende welke de lessen niet gegeven werden, worden ingehaald. Daartoe bericht de inrichtende macht of haar afgevaardigde spontaan de diensten van de Regering over de nadere regels om deze lessen in te halen, ten laatste binnen de twintig schoolwerkdagen vanaf de eerste halve dag schorsing, nadat de nadere regels om deze lessen in te halen werden bepaald binnen het lokale orgaan voor sociaal overleg, dat ervoor zal zorgen dat het aanbod inzake openbaar en/of schoolvervoer in aanmerking wordt genomen.
  In afwijking van het eerste lid, moeten de lessen niet worden ingehaald indien de school voor een pedagogische lesvervangende activiteit heeft kunnen zorgen of indien de lessen zijn geschorst wegens overmacht.
  Onder "overmacht" dient verstaan te worden: een evenement dat onweerstaanbaar is, niet op voorhand verwacht kan worden en dat buiten de wil van de persoon die er slachtoffer van is om, plaatsgrijpt.
  In voorkomend geval verstrekt de inrichtende macht of haar afgevaardigde een attest dat een van de in het tweede lid bedoelde gebeurtenissen zich heeft voorgedaan door middel van een verklaring op eer overgezonden aan de diensten van de Regering, ten laatste binnen tien schoolwerkdagen vanaf de eerste halve dag van de schorsing van de lessen.
  De diensten van de Regering zijn gemachtigd om na te gaan of de nadere regels voor het inhalen van de lessen, bedoeld in het eerste lid, nageleefd werden of dat de verklaring op eer bedoeld in het vierde lid met de werkelijkheid overeenstemt.
  De leden 1 tot 5 zijn niet van toepassing:
  1° indien de lessen geschorst werden ten gevolge van de afwezigheid van een leerkracht;
  2° indien een of meerdere leerkrachten aan een staking deelnamen;
  3° indien de lessen geschorst werden als gevolg van de organisatie van een halve of hele dag opleiding tijdens de loopbaan, de organisatie van een vergadering met ouders of de terbeschikkingstelling van de lokalen voor de organisatie van verkiezingen.
  De inrichtende macht of haar afgevaardigde die de lessen heeft geschorst zonder dat deze ingehaald moeten worden, moet niettemin alles in het werk stellen om, indien mogelijk, ervoor te zorgen dat de verwachte competenties bereikt zouden worden op het einde van het schooljaar.

Art. 1.9.1-4 TOEKOMSTIG RECHT.    In het gewoon basisonderwijs, in het gewoon secundair onderwijs met volledig leerplan en in het gespecialiseerd onderwijs, moeten de halve of hele dagen gedurende welke de lessen niet gegeven werden, worden ingehaald. Daartoe bericht de inrichtende macht of haar afgevaardigde spontaan de diensten van de Regering over de nadere regels om deze lessen in te halen, ten laatste binnen de twintig schoolwerkdagen vanaf de eerste halve dag schorsing, nadat de nadere regels om deze lessen in te halen werden bepaald binnen het lokale orgaan voor sociaal overleg, dat ervoor zal zorgen dat het aanbod inzake openbaar en/of schoolvervoer in aanmerking wordt genomen.
  In afwijking van het eerste lid, moeten de lessen niet worden ingehaald indien de school voor een pedagogische lesvervangende activiteit heeft kunnen zorgen of indien de lessen zijn geschorst wegens overmacht.
  Onder "overmacht" dient verstaan te worden: een evenement dat onweerstaanbaar is, niet op voorhand verwacht kan worden en dat buiten de wil van de persoon die er slachtoffer van is om, plaatsgrijpt.
  In voorkomend geval verstrekt de inrichtende macht of haar afgevaardigde een attest dat een van de in het tweede lid bedoelde gebeurtenissen zich heeft voorgedaan door middel van een verklaring op eer overgezonden aan de diensten van de Regering, ten laatste binnen tien schoolwerkdagen vanaf de eerste halve dag van de schorsing van de lessen.
  De diensten van de Regering zijn gemachtigd om na te gaan of de nadere regels voor het inhalen van de lessen, bedoeld in het eerste lid, nageleefd werden of dat de verklaring op eer bedoeld in het vierde lid met de werkelijkheid overeenstemt.
  De leden 1 tot 5 zijn niet van toepassing:
  1° indien de lessen geschorst werden ten gevolge van de afwezigheid van een leerkracht;
  2° indien een of meerdere leerkrachten aan een staking deelnamen;
  3° indien de lessen geschorst werden als gevolg van de organisatie van een halve of hele dag [1 voortgezette beroepsopleiding]1, de organisatie van een vergadering met ouders of de terbeschikkingstelling van de lokalen voor de organisatie van verkiezingen.
  De inrichtende macht of haar afgevaardigde die de lessen heeft geschorst zonder dat deze ingehaald moeten worden, moet niettemin alles in het werk stellen om, indien mogelijk, ervoor te zorgen dat de verwachte competenties bereikt zouden worden op het einde van het schooljaar.  ----------
  (1)<DFG 2021-06-17/28, art. 78, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


HOOFDSTUK II. - Specifieke bepalingen voor het gewoon basisonderwijs
Art. 1.9.2-1.[1 § 1. In het gewoon lager onderwijs kunnen de lessen met het oog op de organisatie van evaluatietoetsen, de correctie daarvan en de beraadslagingen, bedoeld in de toepassing [2 van artikelen 2.3.1-26, § 1 en 2.3.1-27, § 3]2, gedurende ten hoogste drie dagen van het schooljaar worden geschorst]1:
  1° gedurende maximaal 5 dagen over een volledig schooljaar van het 1e tot het 4e jaar van de lagere school;
  2° gedurende maximaal 10 dagen over een volledig schooljaar in het 1e en het 6e jaar van de lagere school.
  Tijdens deze dagen moeten de leerlingen volgens de normale uren op school aanwezig zijn.
  [1 § 2. In geval van inbreuk op paragraaf 1 kan de regering, overeenkomstig de in deze paragraaf vastgelegde procedure, een van de volgende sancties opleggen:
   1° de waarschuwing;
   2° een geldboete gelijk aan 5% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken school;
   3° In geval van recidive binnen een periode van vijf jaar, de intrekking voor het lopende schooljaar van alle subsidies of werkingssubsidies voor de school in kwestie.
   Indien de in het eerste lid, 2°, bedoelde geldboete niet is betaald binnen drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, laat de regering het bedrag van de geldboete verhogen met 2,5% en inhouden op de werkingssubsidies of subsidies van de betrokken school.
   Zodra een klacht of een feit dat een inbreuk op paragraaf 1 kan vormen onder hun aandacht wordt gebracht, onderzoeken de regeringsdiensten de zaak en kunnen zij eenieder horen die een nuttige bijdrage tot de informatie kan leveren.
   Wanneer de regeringsdiensten over bewijselementen beschikken dat een inbreuk is gepleegd, stellen zij de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren. De inrichtende macht heeft 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
   De regering neemt een beslissing binnen zestig schoolwerkdagen na het verstrijken van de in lid 4 bedoelde termijn.]1
  [2 § 3. Elk jaar stelt de inrichtende macht een programma op voor het volgende schooljaar, waarin ten minste de volgende elementen zijn opgenomen:
   1° een planning van de proeven voor summatieve evaluatie;
   2° een planning van de beraadslagingen;
   3° een planning van de oudervergaderingen;
   4° een planning van de informatie- of overlegmomenten bedoeld in artikelen 2.3.1-3 en 2.3.1-4;
   5° een planning van het intern overleg bedoeld in artikel 2.3.1-27.
   In het gesubsidieerd onderwijs wordt dit programma voor voorafgaand advies voorgelegd aan het lokale orgaan voor sociaal overleg, met het recht om zich te wenden tot het verzoeningsbureau in geval van niet-instemming, en ook voor advies voorgelegd aan de participatieraad.
   De inrichtende macht deelt dit programma tijdens de eerste week van het schooljaar mee aan de ouders. Ze houdt dit programma ter beschikking van de regeringsdiensten en de Inspectiedienst, samen met het advies van het lokale orgaan voor sociaal overleg, om na te gaan of het overeenstemt met de wettelijke bepalingen.]2
  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 16, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/49, art. 35, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.9.2-2.§ 1. De lessen worden maximaal zes halve dagen opgeschort om de personeelsleden toe te laten:
  1° om twee halve dagen verplichte opleiding bij te wonen zoals bepaald in artikel 7, § 2, lid 2, 1°, [1 ...]1 van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van personeelsleden van inrichtingen voor gewoon basisonderwijs;
  2° om vier halve dagen verplichte opleiding bij te wonen zoals bepaald in artikel 7, § 2, lid 2, 2°, [1 ...]1 van datzelfde decreet.
  In afwijking van het eerste lid kan de Regering de lessen opschorten gedurende twee halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van een extra opleidingsdag wegens uitzonderlijke omstandigheden en georganiseerd overeenkomstig artikel 3, § 1, 3° van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van personeelsleden van inrichtingen voor gewoon basisonderwijs.
  § 2. In geval van deeltijds werk moet het personeelslid dat vast benoemd of aangeworven is of slechts tijdelijk aangesteld of aangeworven is, enkel deelnemen aan de halve dagen van verplichte opleiding bedoeld in paragraaf 1, lid 1 en 2, op voorwaarde dat deze zijn opgenomen in het lesrooster.
  § 3. Tijdens deze dagen moeten de leerlingen niet op school aanwezig zijn.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 38, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 1.9.2-2 TOEKOMSTIG RECHT.  [1 De lessen worden voor ten hoogste zes halve dagen per schooljaar onderbroken om het personeel in staat te stellen deel te nemen aan voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan collectieve behoeften als bedoeld in artikel 6.1.3-8. In afwijking hiervan kunnen deze halve schorsingsdagen worden gekapitaliseerd over zes opeenvolgende schooljaren, zodat de lessen gedurende maximaal tien halve dagen in een schooljaar kunnen worden geschorst.
   In afwijking van lid 1 kan de regering een bijkomende schorsing van de lessen toestaan:
   1° gedurende ten hoogste zes halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-9;
   2° voor ten hoogste twee halve dagen om in verband met uitzonderlijke omstandigheden een extra dag voortgezette beroepsopleiding te kunnen organiseren;
   3° voor ten hoogste vijf halve dagen en op voorwaarde dat voor de betrokken leerlingen pedagogische, sportieve, culturele of artistieke activiteiten worden georganiseerd om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-8, § 1, tweede lid, voor scholen die een samenwerkingsprotocol hebben gesloten in toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende.
   Tijdens deze halve dagen zijn de leerlingen niet verplicht naar school te gaan.]1  ----------
  (1)<DFG 2021-06-17/28, art. 79, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


HOOFDSTUK III. - Specifieke bepalingen voor het gewoon secundair onderwijs
Art. 1.9.3-1. De lessen kunnen worden opgeschort voor de organisatie van evaluatietoetsen, de deliberatie van de klassenraad en de oudercontacten:
  1° gedurende maximaal 18 dagen over een volledig schooljaar van de lagere Raad;
  2° gedurende maximaal 27 dagen over een volledig schooljaar van de hogere bovenaan.
  Bij de berekening van het aantal dagen bedoeld in het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de externe proeven gekoppeld aan de uitgifte van het getuigschrift voor de gemeenschappelijke kern en van het kwalificatiegetuigschrift.
  Tijdens de dagen bedoeld in het eerste lid, moeten de meerderjarige leerlingen die dit wensen en de minderjarige leerlingen van wie de ouders dat wensen, in de school worden verwelkomd en moeten ze er educatieve of pedagogische omkadering genieten.

Art. 1.9.3-1.TOEKOMSTIG_RECHT.    De lessen kunnen worden opgeschort voor de organisatie van evaluatietoetsen, de deliberatie van de klassenraad en de oudercontacten:
  1° gedurende maximaal [1 12 dagen]1 over een volledig schooljaar van de lagere Raad;
  2° gedurende maximaal [1 18 dagen]1 over een volledig schooljaar van de hogere bovenaan.
  Bij de berekening van het aantal dagen bedoeld in het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de externe proeven gekoppeld aan de uitgifte van het getuigschrift voor de gemeenschappelijke kern en van het kwalificatiegetuigschrift.
  Tijdens de dagen bedoeld in het eerste lid, moeten de meerderjarige leerlingen die dit wensen en de minderjarige leerlingen van wie de ouders dat wensen, in de school worden verwelkomd en moeten ze er educatieve of pedagogische omkadering genieten.  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 17, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2026>


Art. 1.9.3-2.§ 1. Met inachtneming van de maxima bedoeld in artikel 1.9.3-1, wanneer een inrichtende macht of haar afgevaardigde evaluatieproeven organiseert in de vorm van tussentijdse evaluaties of examens, zijn de volgende regels van toepassing:
  1° in de loop van het schooljaar, mogen de evaluatieproeven, met uitzondering van die [1 aan het einde van het schooljaar of aan het begin van het daaropvolgende schooljaar]1, niet worden gespreid over meer dan acht schoolwerkdagen in de lagere Raad en twaalf schoolwerkdagen voor de hogere Raad. Zodra de proeven afgelopen zijn, starten de lessen de volgende dag opnieuw volgens het normale lesrooster, behalve wanneer het einde van de proevenreeks samenvalt met het begin van een schoolvakantie of weekend; in dat geval beginnen de lessen opnieuw vanaf de eerste dag volgend op de schoolvakantie of het weekend. Zodra de proeven afgelopen zijn, kunnen de lessen echter worden opgeschort, in voorkomend geval, voor maximaal vier dagen in de lagere Raad en vijf dagen in de hogere Raad, om de klassenraden te organiseren, waarvan maximaal één dag mag worden voorbehouden voor de uitreiking van de rapporten volgens een aangepast lesrooster. Deze dag(en) worden meegeteld in de acht en twaalf open schooldagen bepaald in dit lid. Wanneer een inrichtende macht of haar afgevaardigde deze dagen na afloop van de evaluatieproeven bedoeld in dit lid gedeeltelijk of volledig niet gebruikt, kunnen ze besteed worden aan de inrichting van klassenraden gedurende het schooljaar;
  2° [1 aan het einde van het schooljaar, voor elk leerjaar van het secundair onderwijs, eindigen de evaluatietoetsen ten vroegste op de zevende schoolwerkdag (inbegrepen) vóór de zomervakantie.
   Wanneer echter aan het einde van de periode die is behouden voor de summatieve evaluatietoetsen, toetsen met het oog op het behalen van het einddiploma worden georganiseerd, kan deze periode voor de betrokken klassen op zijn vroegst eindigen op de twaalfde schoolwerkdag vóór de schoolvakantie.
   Indien een inrichtende macht of haar afgevaardigde tijdens de in dit punt bedoelde periode opleidingen organiseert in de zin van artikel 7bis van de wet van 19 juli 1971 houdende de algemene structuur en organisatie van het secundair onderwijs, kan de regering een afwijking toestaan waardoor de summatieve evaluatietoetsen voor de betrokken klassen op een ander moment van het jaar kunnen worden georganiseerd, met inbegrip van de eerste drie schoolwerkdagen van het schooljaar.
   De interne procedure als bedoeld in artikel 96, lid 6, van het decreet van 24 juli 1997 tot vaststelling van de prioritaire opdrachten van het lager en secundair onderwijs en tot organisatie van de structuren voor de verwezenlijking daarvan, moet minstens plaatsvinden tijdens de laatste twee schoolwerkdagen vóór de schoolvakantie]1;
  3° wanneer de inrichtende macht verkiest overgangsexamens te organiseren en deze worden gedeeltelijk of volledig georganiseerd [1 aan het begin van het schooljaar]1, kunnen deze examens niet meer dan de eerste drie schoolwerkdagen bestrijken;
  4° naast de bepalingen bedoeld in de punten 1°, 2° en 3° van dit lid, kunnen de lessen worden opgeschort om klassenraden te organiseren tijdens maximaal drie schoolwerkdagen.
  De inrichtende macht of haar afgevaardigde, na het advies te hebben ingewonnen van de leerkrachten, beslist voor elk studiejaar over de keuze van de disciplines die onderworpen zijn aan dergelijke proeven en aan de andere nadere regels voor de organisatie van de proevenreeks. Naargelang het aantal proeven per reeks, per jaar en per onderwijsafdeling verspreidt de inrichtende macht of haar afgevaardigde deze over de hele periode die is voorbehouden voor de respectieve Raad.
  [2 ...]2
  [1 § 2. In geval van overtreding van artikel 1.9.3-1, eerste lid, of van paragraaf 1, eerste lid, 2°, kan de regering, overeenkomstig de in deze paragraaf omschreven procedure, een van de volgende sancties opleggen:
   1° de waarschuwing;
   2° een geldboete gelijk aan 5% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken school;
   3° in geval van recidive binnen een periode van vijf jaar, de intrekking voor het lopende schooljaar van alle subsidies of werkingssubsidies voor de school in kwestie.
   Indien de in het eerste lid, 2°, bedoelde geldboete niet is betaald binnen drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, laat de regering het bedrag van de geldboete verhogen met 2,5% en inhouden op de werkingssubsidies of subsidies van de betrokken school.
   Zodra een klacht of een feit dat een inbreuk op paragraaf 1 kan vormen onder hun aandacht wordt gebracht, onderzoeken de regeringsdiensten de zaak en kunnen zij eenieder horen die een nuttige bijdrage tot de informatie kan leveren.
   Wanneer de regeringsdiensten over bewijselementen beschikken dat een inbreuk is gepleegd, stellen zij de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren. De inrichtende macht heeft 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
   De regering neemt een beslissing binnen zestig schoolwerkdagen na het verstrijken van de in lid 4 bedoelde termijn.]1
  [2 § 3. Elk jaar stelt de inrichtende macht een programma op voor het volgende schooljaar, waarin ten minste de volgende elementen zijn opgenomen:
   1° een planning van de periodes voor de proeven voor summatieve evaluatie, met inbegrip van met name de datums van deze proeven;
   2° een planning van de klassenraden;
   3° een planning van de oudervergaderingen;
   4° een planning van de informatie- of overlegmomenten bedoeld in artikelen 2.3.1-3 en 2.3.1-4;
   5° een planning van de fase van intern overleg bedoeld in artikel 2.3.1-27.
   Dit programma wordt voor voorafgaand advies voorgelegd aan het lokale orgaan voor sociaal overleg, met het recht om zich te wenden tot het verzoeningsbureau in geval van niet-instemming, en ook voor advies voorgelegd aan de participatieraad.
   De inrichtende macht deelt dit programma tijdens de eerste week van het schooljaar mee aan de ouders of de meerderjarige leerling. Ze houdt dit programma ter beschikking van de regeringsdiensten en de Inspectiedienst, samen met het advies van het lokale orgaan voor sociaal overleg, om na te gaan of het overeenstemt met de wettelijke bepalingen.]2
  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 18, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/49, art. 36, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.9.3-3. De diensten van de Regering zijn belast met de controle van de naleving van de bepalingen bedoeld in de artikelen 1.9.3-1 en 1.9.3-2.

Art. 1.9.3-4. De lessen worden opgeschort gedurende maximaal zes halve dagen om de personeelsleden toe te laten deel te nemen aan opleidingen georganiseerd in het kader van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het gespecialiseerd onderwijs, het secundair onderwijs en de PMS-centra en tot oprichting van een instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan.
  Op voorwaarde dat er socioculturele en pedagogische activiteiten zouden worden georganiseerd voor de betrokken leerlingen, mogen de lessen gedurende vijf bijkomende halve dagen worden opgeschort om de leden van het pedagogisch team toe te laten deel te nemen aan vijf halve dagen overleg rond begeleiding en opleidingen te volgen over thema's en prioritaire richtingen zoals bepaald door de Regering.
  Alle personeelsleden in activiteit moeten deelnemen aan de opleidingen bedoeld in het eerste lid.

Art. 1.9.3-4 TOEKOMSTIG RECHT.  [1 De lessen worden voor ten hoogste zes halve dagen per schooljaar onderbroken om het personeel in staat te stellen deel te nemen aan voortgezette opleiding die beantwoordt aan collectieve behoeften als bedoeld in artikel 6.1.3-8. In afwijking hiervan kunnen deze halve schorsingsdagen worden gekapitaliseerd over zes opeenvolgende schooljaren, zodat de lessen gedurende maximaal tien halve dagen in een schooljaar kunnen worden geschorst.
   In afwijking van lid 1 kan de regering een aanvullende schorsing van de lessen toestaan:
   1° gedurende ten hoogste zes halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig paragraaf 6.1.3-9;
   2° maximaal twee halve dagen om in uitzonderlijke omstandigheden een bijkomende dag van voortgezette beroepsopleiding te kunnen organiseren;
   3° voor ten hoogste vijf halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-8, § 1, tweede lid, voor scholen die een samenwerkingsprotocol hebben gesloten in toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende.
   Tijdens deze halve dagen zijn de leerlingen niet verplicht naar school te gaan.]1  ----------
  (1)<DFG 2021-06-17/28, art. 80, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

HOOFDSTUK IV. - Specifieke bepalingen voor het gespecialiseerd onderwijs
Art. 1.9.4-1. In het gespecialiseerd basisonderwijs kunnen de lessen worden opgeschort voor maximaal drie dagen over een volledig schooljaar voor de organisatie, in het kader van het opstellen of aanpassen van het individueel leerplan, klassenraden en oudercontacten. Het onthaal van de leerlingen moet echter verzekerd zijn.
  In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 en 2 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal 3 dagen over een volledig schooljaar.
  In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal 15 dagen over een volledig schooljaar.
  In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal 15 dagen in de lagere Raad en 25 dagen in de hogere Raad.

Art. 1.9.4-1.TOEKOMSTIG_RECHT.   § 1. In het gespecialiseerd basisonderwijs kunnen de lessen worden opgeschort voor maximaal drie dagen over een volledig schooljaar voor de organisatie, in het kader van het opstellen of aanpassen van het individueel leerplan, klassenraden en oudercontacten. Het onthaal van de leerlingen moet echter verzekerd zijn.
  In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 en 2 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal 3 dagen over een volledig schooljaar.
  In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal [1 10 dagen]1 over een volledig schooljaar.
  In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal [1 10 dagen]1 in de lagere Raad en [1 18 dagen]1 in de hogere Raad.
  [1 Tijdens de in de leden 2 tot en met 4 bedoelde dagen moeten de meerderjarige leerlingen die dat wensen en de minderjarigen wier ouders dat wensen, binnen de school worden opgevangen en onderwijs- of opvoedingsondersteuning krijgen.]1
  [1 § 2. In geval van overtreding van paragraaf 1, eerste, tweede, derde en vierde lid, kan de regering, overeenkomstig de in deze paragraaf omschreven procedure, een van de volgende sancties opleggen:
   1° de waarschuwing;
   2° een geldboete gelijk aan 5% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken school;
   3° in geval van recidive binnen een periode van vijf jaar, de intrekking voor het lopende schooljaar van alle subsidies of werkingssubsidies voor de school in kwestie.
   Indien de in het eerste lid, 2°, bedoelde geldboete niet is betaald binnen drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, laat de regering het bedrag van de geldboete verhogen met 2,5% en inhouden op de werkingssubsidies of subsidies van de betrokken school.
   Zodra een klacht of een feit dat een inbreuk op paragraaf 1 kan vormen onder hun aandacht wordt gebracht, onderzoeken de regeringsdiensten de zaak en kunnen zij eenieder horen die een nuttige bijdrage tot de informatie kan leveren.
   Wanneer de regeringsdiensten over bewijselementen beschikken dat een inbreuk is gepleegd, stellen zij de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren. De inrichtende macht heeft 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
   De regering neemt een beslissing binnen zestig schoolwerkdagen na het verstrijken van de in lid 4 bedoelde termijn.]1  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 19, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2026>


Art. 1.9.4-2. De lessen worden opgeschort gedurende maximaal zes halve dagen om de personeelsleden toe te laten deel te nemen aan opleidingen georganiseerd in het kader van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het gespecialiseerd onderwijs, het secundair onderwijs en de PMS-centra en tot oprichting van een instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan.
  Alle personeelsleden in activiteit moeten deelnemen aan de opleidingen bedoeld in het eerste lid.

Art. 1.9.4-2 TOEKOMSTIG RECHT.    [1 De lessen worden voor ten hoogste zes halve dagen per schooljaar onderbroken om het personeel in staat te stellen deel te nemen aan voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan collectieve behoeften als bedoeld in artikel 6.1.3-8. In afwijking hiervan kunnen deze halve schorsingsdagen worden gekapitaliseerd over zes opeenvolgende schooljaren, zodat de lessen gedurende maximaal tien halve dagen in een schooljaar kunnen worden geschorst.
   In afwijking van lid 1 kan de regering een bijkomende schorsing van de lessen toestaan:
   1° gedurende ten hoogste zes halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig paragraaf 6.1.3-9;
   2° maximaal twee halve dagen om in uitzonderlijke omstandigheden een bijkomende dag van voortgezette beroepsopleiding te kunnen organiseren
   3° voor ten hoogste vijf halve dagen en op voorwaarde dat voor de betrokken leerlingen pedagogische, sportieve, culturele of artistieke activiteiten worden georganiseerd om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-8, § 1, tweede lid, voor scholen die een samenwerkingsprotocol hebben gesloten in toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende.
   Tijdens deze halve dagen zijn de leerlingen niet verplicht naar school te gaan.]1
  Alle personeelsleden in activiteit moeten deelnemen aan de opleidingen bedoeld in het eerste lid.  ----------
  (1)<DFG 2021-06-17/28, art. 81, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


TITEL X. [1 - Het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. 1.10.1-1. [1 In deze titel wordt verstaan onder:
   1° schriftelijke toegang : toegang die de gebruiker in staat stelt om, afhankelijk van het gebruikersprofiel waarover hij beschikt, de gegevens in het DAccE geheel of gedeeltelijk in te voeren, te wijzigen of te verwijderen;
   2° leestoegang : toegang die alleen de gebruiker in staat stelt om, afhankelijk van het gebruikersprofiel waarover hij beschikt, de gegevens in het DAccE volledig of gedeeltelijk te raadplegen;
   3° samenvattingsverslag : het samenvattingsverslag stemt overeen met de elementen opgenomen in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, van het luik "opvolging van de leerling" en bevat de vaststellingen en acties met betrekking tot de opvolging van het leerproces van de leerling, die het mogelijk maken de specifieke aanvullende differentiatie- en gepersonaliseerde begeleidingsmaatregelen bedoeld in de artikelen 2.3.1-3 en volgende, uit te voeren, te evalueren en zo nodig aan te passen;
   4° persoonsgegevens : de gegevens in de zin van artikel 4, 1) van de AVG;
   5° opvoedend team : het opvoedend team zoals bepaald in artikel 1.3.1-1, 32°, met uitzondering van de secretarissen-bibliothecarissen;
   6° memo: individueel en voorbereidend advies opgenomen in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 5°, van het luik "opvolging van de leerling", opgesteld door een lid van het opvoedend team of het multidisciplinair team van het PMS-centrum ter attentie van de andere leden met het oog op het invoeren van het samenvattingsverslag;
   7° onderwijsniveau : het kleuteronderwijs, het lager onderwijs, de lagere graad van het secundair onderwijs en de hogere graad van het secundair onderwijs;
   8° steunpunten : de hulpmiddelen van de leerling waarop hij een beroep kan doen om zijn moeilijkheden te overwinnen;
   9° AVG : de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG "(Algemene verordening gegevensbescherming) " ;
   10° gebruikers : elke persoon die toegang heeft tot het DAccE en die over een gebruikersprofiel beschikt;
   11° luik "administratief" : het luik van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3;
   12° luik "schooltraject": het luik van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4;
   13° luik "Procedures" : het luik van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6;
   14° luik "opvolging van de leerling": het luik van het DAccE, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>


HOOFDSTUK II. [1 - Het doel en de structuur van het DAccE]1   ----------   (1)
Art. 1.10.2-1. [1 Voor elke leerling wordt door de Franse Gemeenschap bij zijn eerste inschrijving in een kleuter-, lagere, basis- of middelbare school, voltijds of alternerend, gewoon of gespecialiseerd, georganiseerd of gesubsidieerd, een begeleidingsdossier (DAccE) aangelegd, dat hem gedurende zijn hele schooltijd volgt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>


Art. 1.10.2-2.[1 § 1. Het DAccE is een instrument ter ondersteuning van het welslagen van de leerling dat het mogelijk maakt het leren en het schooltraject te volgen, dat bijdraagt tot de continuïteit van het leren en ervoor zorgt dat rekening wordt gehouden met een evoluerende aanpak van de moeilijkheid of de behoefte van de leerling.
   Het DAccE maakt het mogelijk de informatie-uitwisseling te versterken tussen de opvoedende teams en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum in de loop van het jaar, tussen studiejaren, tussen de studieniveaus en tussen de scholen in geval van schoolverandering. Het DAccE maakt het mogelijk de informatie-uitwisseling over de beslissingen in verband met het leertraject tussen de school, de ouders en de leerlingen te versterken.
   Het DAccE draagt bij tot de uitvoering van administratieve procedures die worden uitgevoerd met toepassing van de decretale of reglementaire bepalingen die betrekking hebben op het schooltraject van de leerling en die gebaseerd zijn op een evolutieve aanpak.
   § 2. Het DAccE bestaat uit vier luiken :
   1° een luik "administratief";
   2° een luik "schooltraject";
   3° een luik "opvolging van de leerling";
   4° een luik "procedures".
   Elk luik van het DAccE vereist de verwerking van categorieën van persoonsgegevens waarvan de doeleinden in de paragrafen 3 en volgende worden vastgesteld. De vier luiken van het DAccE vullen elkaar aan.
   § 3. Het luik "administratief" stelt de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum in staat de leerling te identificeren en zijn/haar ouders of de leerling zelf, indien hij/zij meerderjarig is, te identificeren en te contacteren.
   Het luik "administratief" omvat de volgende rubrieken:
   1° een rubriek met betrekking tot de informatie die nodig is om de leerling te identificeren ;
   2° een rubriek met betrekking tot de informatie die nodig is om de ouders of de leerling indien hij/zij is meerderjarig te identificeren en te contacteren.
   De rubrieken bedoeld in het tweede lid, 1° en 2°, bevatten de volgende categorieën van gegevens:
   1° identificatiegegevens van een leerling ;
   2° identificatiegegevens van een ouder ;
   3° communicatiegegevens van een ouder.
   Het luik "administratief" van het DAccE wordt ingevuld overeenkomstig artikel 1.10.4-1. De lijst en de opmaak van de gegevens die in de rubrieken van het luik "administratieve" zijn opgenomen, worden door de Regering vastgesteld in de schema's bedoeld in paragraaf 7.
   § 4. Het luik "schooltraject" stelt de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum in staat kennis te nemen van de elementen van het schooltraject van de leerling met betrekking tot zijn/haar leerproces.
   Het luik "schooltraject" omvat de volgende rubrieken :
   1° een rubriek met betrekking tot de informatie over het traject van de vorige jaren, zoals de inschrijvingen tijdens de schooljaren die onder het onderwijsniveau vallen en het laatste jaar van het vorige onderwijsniveau.
   2° een rubriek met betrekking tot aanvullende informatie over het traject van het lopende jaar, die het mogelijk maakt te weten of de leerling :
   a) het voorwerp is geweest van een beslissing tot behoud ;
   b) het voorwerp is geweest van een beslissing tot bevordering ;
   c) in aanmerking komt voor een integratie overeenkomstig hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;
   d) van een DASPA-systeem geniet overeenkomstig het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
   e) van een FLA-regeling geniet overeenkomstig het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
   f) in aanmerking komt voor een protocol voor redelijke aanpassingen overeenkomstig artikel 1.7.8-1, § 4, zesde lid.
   3° een gedeelte over de certificering van de leerling.
   De rubrieken bedoeld in het tweede lid, 1°, 2° en 3°, bevatten de categorieën van gegevens betreffende de studies en de opleiding en meer bepaald de subcategorie van gegevens betreffende de schooltrajecten.
   Het luik "schooltraject" van het DAccE wordt ingevuld overeenkomstig artikel 1.10.4-1. De lijst en de opmaak van de gegevens in de rubrieken van het luik "schooltraject" worden door de regering vastgesteld in de modellen bedoeld in paragraaf 7.
   § 5. Het luik "opvolging van de leerling" stelt de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum in staat de informatie die nodig is voor de opvolging van het leerproces van de leerling in te winnen, aan te vullen en uit te wisselen.
   Het luik "opvolging van de leerling" bevat de volgende rubrieken:
   1°. een rubriek met betrekking tot het samenvattingsverslag dat, in de vorm van beknopte informatie, de volgende elementen bevat :
   a) de observatie van de leermoeilijkheden van de leerling en de pedagogische acties die door het opvoedend team van de school, in voorkomend geval, in samenwerking met het multidisciplinaire team van het PMS-centrum, worden uitgevoerd om deze moeilijkheden te verhelpen;
   b) in voorkomend geval, de observatie van de steunpunten ;
   c) in voorkomend geval, een toelichting op de observaties en acties bedoeld in a) en b);
   d) aan het einde van het onderwijsniveau, de observatie van leermoeilijkheden die tijdens de jaren van het onderwijsniveau zijn vastgesteld en aan het einde van het niveau nog steeds worden gevolgd, behalve aan het einde van de hogere graad van het secundair onderwijs.
   2°. een rubriek betreffende de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling betreffende de acties van de ouders om het leerproces van hun kind te ondersteunen;
   3°. een rubriek betreffende de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling met vermelding van de taal die thuis wordt gesproken;
   4°. een rubriek betreffende de informatie en documenten van medische/paramedische aard, in voorkomend geval, die door de ouders van de leerling of door de leerling zelf worden toegezonden, indien hij/zij meerderjarig is overeenkomstig artikel 1.10.4-6;
   5°. een rubriek betreffende de memo's waarin de informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling is opgenomen die nodig is voor het opstellen van een samenvattingsverslag overeenkomstig artikel 1.10.4-7;
   6°. een rubriek betreffende de historiek die de informatie bedoeld in 1° tot 4° voor de betrokken samenvattingsverslagen bevat en die de volgende elementen bevat:
   a) hetzij, voor het DAccE van de leerling die op dezelfde school ingeschreven blijft, de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld tijdens het lopende schooljaar, alsmede de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld aan het einde van de verschillende schooljaren die vallen onder het onderwijsniveau waarin de leerling is ingeschreven ;
   b) hetzij, voor het DAccE van de leerling die van school veranderd is, de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld tijdens het lopende schooljaar, alsook de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld op het einde van het vorige schooljaar. De voorgeschiedenis wordt vervolgens aangevuld met de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die in voorkomend geval later worden opgesteld voor de verschillende schooljaren die onder het onderwijsniveau vallen waarin de leerling is ingeschreven;
   c) voor het DAccE van een leerling die van onderwijsniveau is veranderd, het samenvattingsverslag bedoeld in 1° en de acties van de ouders bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld aan het einde van het laatste schooljaar van het vorige onderwijsniveau. Deze elementen zijn alleen zichtbaar tijdens het eerste jaar van het onderwijsniveau waarin de leerling is ingeschreven.
   De rubrieken bedoeld in het tweede lid, 1° en 5°, bevatten geen enkele categorie van gegevens in verband met de gezondheid.
   De rubrieken bedoeld in het tweede lid, 2° en 4° bevatten de categorieën van gegevens betreffende de gezondheid van het kind. De gegevens in de rubrieken bedoeld in het tweede lid 2° en 4° worden verwerkt op basis van de toestemming van de ouders van de leerling of van de leerling zelf indien deze meerderjarig is in de zin van artikel 9, § 2, onder a), van de AVG. De Regering bepaalt de wijze waarop de toestemming wordt verkregen voor de gegevens die opgenomen zijn in de rubriek bedoeld in het tweede lid, 2° en 4°.
   De rubriek bedoeld in het tweede lid, 3°, bevat de categorieën van gegevens betreffende de identificatie van de leerling.
   Het luik "opvolging van de leerling" van het DAccE wordt ingevuld overeenkomstig de artikelen 1.10.4-2 tot en met 1.10.4-7. De lijst en de opmaak van de gegevens die in de rubrieken van het luik "opvolging van de leerling" worden opgenomen, worden door de regering vastgesteld in de modellen bedoeld in paragraaf 7.
   § 6. Het luik "procedures" stelt degenen die betrokken zijn bij een procedure overeenkomstig een decretale of reglementaire bepaling in staat informatie uit te wisselen over procedures voorzien op grond van een decretale of reglementaire bepaling die betrekking heeft op het schooltraject en die gebaseerd is op een evoluerende benadering van de moeilijkheid of de behoefte van de leerling.
  [2 Het deel "procedures" omvat de volgende onderdelen:
   2° een onderdeel "geschiedenis van de procedures" dat de volgende tabbladen omvat:
   a) een tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs, waarin de volgende gegevens kunnen worden geraadpleegd:
   a.1) het verzoek tot zittenblijven dat is ingediend door de ouders bedoeld in artikel 2.3.1-11;
   a.2) het advies van de school bedoeld in artikel 2.3.1-12, § 1;
   a.3) het advies van het PMS-centrum bedoeld in artikel 2.3.1-12, § 2;
   a.4) de beslissing van de Algemene Inspectiedienst bedoeld in artikel 2.3.1-13;
   a.5) in voorkomend geval het beroep dat is ingesteld door ouders bedoeld in artikel 2.3.2-14;
   a.6) in voorkomend geval de beslissing van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-16;
   b) een tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern, dat de volgende gegevens bevat:
   b.1) de beslissing van de school bedoeld in artikel 2.3.1-26 of artikel 2.3.1-27;
   b.2) in voorkomend geval de beslissing van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-30;
   2° een onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
   3° een onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
   Het onderdeel "geschiedenis van de procedures " bedoeld in lid 2, 1°, bevat gegevens met betrekking tot de gezondheid.
   De regering legt het (de) stramien(en) vast van het onderdeel "geschiedenis van de procedures" bedoeld in lid 2, 1°. De stramienen van de andere onderdelen worden vastgelegd overeenkomstig de decretale en reglementaire bepalingen tot organisatie van de procedures bedoeld in lid 1.]2
   Het luik "procedures" van het DAccE wordt ingevuld overeenkomstig artikel 1.10.4-8. In de decretale en reglementaire bepalingen houdende de organisatie van de gedigitaliseerde administratieve procedures bedoeld in het eerste lid worden de nadere regels voor de raadpleging van het luik "procedures" vastgesteld.
   § 7. [2 De regering legt het stramien vast van het DAccE aan de hand van de delen en rubrieken bedoeld in dit artikel, met uitzondering van het in paragraaf 6 bedoelde deel "procedures".]2
   Er is een model vastgesteld dat van toepassing op :
   1° het gewoon kleuteronderwijs ;
   2° het gespecialiseerd kleuteronderwijs ;
   3° het gewoon lager onderwijs ;
   4° het gespecialiseerd lager onderwijs ;
   5° de lagere graad van het gewoon secundair onderwijs ;
   6° de hogere graad van het gewoon secundair onderwijs ;
   7° het gespecialiseerd secundair onderwijs.
   § 8. Het DAccE neemt de vorm aan van een computerapplicatie ontwikkeld door ETNIC en is toegankelijk via de digitale ruimten bedoeld in artikel 4, § 1, [2 lid 1, 1°, 3° en 4°]2 van het decreet van 25 april 2019 betreffende het digitaal bestuur van het schoolsysteem en de overdracht van digitale gegevens in het leerplichtonderwijs.
   De computerapplicatie DAccE volgt de structuur van het DAccE die bepaald is in de modellen bedoeld in paragraaf 7.
   § 9. De persoonsgegevens opgenomen in de luiken van het DAccE kunnen worden gebruikt voor statistische verwerking, op voorwaarde dat ze door de diensten van de Algemene Administratie van het Onderwijs van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, in samenwerking met ETNIC, via aangepaste methoden anoniem worden gemaakt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/49, art. 19, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.10.2-3. [1 Het DAccE is persoonlijk, specifiek voor elke leerling, heeft alleen betrekking op de leerling en bevat slechts persoonsgegevens of documenten die betrekking hebben op de leerling, met uitzondering van identificatiegegevens en contactgegevens van zijn ouders indien hij minderjarig is. Het bevat geen gegevens betreffende tuchtrechtelijke beslissingen of resultaten van summatieve of certificatieve proeven, met uitzondering van de vermelding van de door de leerling behaalde getuigschriften en de data waarop deze werden behaald.
   Het DAccE is perspectief op verandering. De gegevens in het DAccE worden gedurende de gehele schooltijd van de leerling regelmatig ingevoerd, bijgewerkt en geschrapt, met name in het belang van de leerling, overeenkomstig hoofdstuk 4, afdeling 1.
   Het DAccE is vertrouwelijk en alleen toegankelijk voor personen die bij of krachtens deze titel gemachtigd zijn er toegang toe te hebben. Elke gebruiker is verplicht de vertrouwelijkheid van de in het DAccE opgenomen gegevens te respecteren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>


HOOFDSTUK III. [1 - Toegang tot het DAccE en gebruikersprofielen]1   ----------   (1)
Art. 1.10.3-1.[1 § 1. Elk lid van het opvoedend team en van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum heeft alleen toegang tot het DAccE van de leerlingen die ingeschreven zijn in de school en in het niveau waar hij/zij werkt of waarvoor hij/zij bevoegd is.
   De inrichtende macht van een school heeft toegang tot het DAccE van de leerlingen die ingeschreven zijn in de school die zij organiseert. De inrichtende macht van een PMS-centrum heeft toegang tot het DAccE van de leerlingen die ingeschreven zijn in de scholen waarvoor het PMS-centrum dat zij organiseert, bevoegd is.
   De diensten van de regering creëren, volgens de nadere regels bepaald door de Regering en onder voorbehoud van validering door de inrichtende macht van een school of een PMS-centrum, de toegangen voor de gebruikers van het DAccE die onder de verantwoordelijkheid van deze inrichtende macht vallen.
   De inrichtende macht van de school of haar afgevaardigde beheert de sluiting of de schorsing van de aan haar personeelsleden verleende toegang volgens de nadere regels bepaald door de regering. De inrichtende macht van het PMS-centrum of haar afgevaardigde beheert de sluiting of de schorsing van de aan haar personeelsleden verleende toegang volgens de nadere regels bepaald door de regering. Bij gebreke daarvan kunnen de diensten van de regering de aan het DAccE-gebruikers verleende toegang bijwerken.
   § 2. De ouders van een minderjarige leerling hebben toegang tot het DAccE van hun kind. Een meerderjarige leerling heeft toegang tot het DAccE dat op hem/haar betrekking heeft.
   De leerling of de ouder stelt de directeur van de school in kennis van elke rechterlijke beslissing betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag of de meerderjarigheid en die gevolgen heeft voor de toegang tot het DAccE, zoals bedoeld in het eerste lid en het tweede lid. De directeur stelt de diensten van de regering onverwijld in kennis.
   § 3. De ambtenaar-generaal of zijn afgevaardigde bedoeld in artikel 1.10.4-12, § 2, creëert toegangen voor DAccE-gebruikers die deel uitmaken van de Algemene Administratie van het onderwijs en van de Algemene Inspectiedienst in functie van de vereisten die gebonden zijn aan de uitoefening van hun opdrachten. Deze toegangen worden tijdelijk verleend voor de tijd die nodig is om hun opdrachten uit te voeren.]1
  [2 § 4. Personen van wie het ambt het vereist en die hun ambt ten aanzien van de betrokken leerling daadwerkelijk uitoefenen, kunnen toegang krijgen tot het DAccE van deze leerling en tussenbeide komen in een procedure bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, waarbij die leerling betrokken is, overeenkomstig de decretale en reglementaire bepalingen tot organisatie van de betrokken procedure.
   Naargelang van het geval geldt voor de decretale of reglementaire bepalingen tot organisatie van de gedigitaliseerde administratieve procedures in het DAccE het volgende:
   1° ze stellen de gebruikersprofielen vast voor personen waarop leden 1 tot 3 geen betrekking hebben;
   2° ze vullen de gebruikersprofielen bedoeld in artikel 1.10.3-2 aan.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/49, art. 20, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.10.3-1.TOEKOMSTIG_RECHT.   [1 § 1. Elk lid van het opvoedend team en van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum heeft alleen toegang tot het DAccE van de leerlingen die ingeschreven zijn in de school en in het niveau waar hij/zij werkt of waarvoor hij/zij bevoegd is.
   De inrichtende macht van een school heeft toegang tot het DAccE van de leerlingen die ingeschreven zijn in de school die zij organiseert. De inrichtende macht van een PMS-centrum heeft toegang tot het DAccE van de leerlingen die ingeschreven zijn in de scholen waarvoor het PMS-centrum dat zij organiseert, bevoegd is.
   De diensten van de regering creëren, volgens de nadere regels bepaald door de Regering en onder voorbehoud van validering door de inrichtende macht van een school of een PMS-centrum, de toegangen voor de gebruikers van het DAccE die onder de verantwoordelijkheid van deze inrichtende macht vallen.
   De inrichtende macht van de school of haar afgevaardigde beheert de sluiting of de schorsing van de aan haar personeelsleden verleende toegang volgens de nadere regels bepaald door de regering. De inrichtende macht van het PMS-centrum of haar afgevaardigde beheert de sluiting of de schorsing van de aan haar personeelsleden verleende toegang volgens de nadere regels bepaald door de regering. Bij gebreke daarvan kunnen de diensten van de regering de aan het DAccE-gebruikers verleende toegang bijwerken.
   § 2. De ouders van een minderjarige leerling hebben toegang tot het DAccE van hun kind. Een meerderjarige leerling heeft toegang tot het DAccE dat op hem/haar betrekking heeft.
  [2 De diensten van de regering beheren de toegang tot de computerapplicatie DAccE, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 8, voor de ouders of de meerderjarige leerling volgens de door de regering bepaalde nadere regels.]2
   De leerling of de ouder stelt de directeur van de school in kennis van elke rechterlijke beslissing betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag of de meerderjarigheid en die gevolgen heeft voor de toegang tot het DAccE, zoals bedoeld in het eerste lid en het tweede lid. De directeur stelt de diensten van de regering onverwijld in kennis.
   § 3. De ambtenaar-generaal of zijn afgevaardigde bedoeld in artikel 1.10.4-12, § 2, creëert toegangen voor DAccE-gebruikers die deel uitmaken van de Algemene Administratie van het onderwijs en van de Algemene Inspectiedienst in functie van de vereisten die gebonden zijn aan de uitoefening van hun opdrachten. Deze toegangen worden tijdelijk verleend voor de tijd die nodig is om hun opdrachten uit te voeren.]1
  [3 § 4. Personen van wie het ambt het vereist en die hun ambt ten aanzien van de betrokken leerling daadwerkelijk uitoefenen, kunnen toegang krijgen tot het DAccE van deze leerling en tussenbeide komen in een procedure bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, waarbij die leerling betrokken is, overeenkomstig de decretale en reglementaire bepalingen tot organisatie van de betrokken procedure.
   Naargelang van het geval geldt voor de decretale of reglementaire bepalingen tot organisatie van de gedigitaliseerde administratieve procedures in het DAccE het volgende:
   1° ze stellen de gebruikersprofielen vast voor personen waarop leden 1 tot 3 geen betrekking hebben;
   2° ze vullen de gebruikersprofielen bedoeld in artikel 1.10.3-2 aan.]3

  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : onbepaald >
  (3)<DFG 2023-07-20/49, art. 20, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.10.3-2.[1 § 1. Elke persoon die toegang heeft tot het DAccE overeenkomstig artikel 1.10.3-1, krijgt een of meer gebruikersprofielen toegewezen die overeenstemmen met zijn/haar functie of verantwoordelijkheid. De DAccE-gebruikersprofielen zijn als volgt:
   1° "directie van de school" ;
   2° "directie van het PMS-centrum";
   3° "lid van het pedagogische team" ;
   4° "lid van het opvoedend team" ;
   5° "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum";
   6° "inrichtende macht van de school" ;
   7° "inrichtende macht van het PMS-centrum" ;
   8° "ouders of meerderjarige leerling" ;
   9° "Algemene Inspectiedienst" ;
   10° [2 ...]2.
   § 2. Het gebruikersprofiel "directie van de school maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen :
   1° om een leestoegang te hebben om :
   a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerling" te raadplegen volgens de in artikel 1.10.4-9 bepaalde nadere regels;
   b) [2 ...]2
   2° om schriftelijke toegang te hebben om :
   a) documenten met de medische/paramedische gegevens die nuttig zijn voor de opvolging van het leerproces van de leerling in te voeren in het luik "opvolging van de leerling", overeenkomstig artikel 1.10.4-6, eerste lid;
   b) het luik "opvolging van de leerling" in te vullen en een memo op te stellen ;
   c) [2 de gegevens corrigeren of wissen in de rubriek met betrekking tot de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling betreffende de acties van de ouders ter ondersteuning van het leerproces van hun kind, op verzoek van de ouders en om een invoerfout te corrigeren, volgens de door de regering vastgestelde voorwaarden;]2
   d) de gegevens geschreven in vrije tekst in het samenvattingsverslag in het luik "opvolging van de leerling" te verbeteren aan het einde van de interne bemiddelingsprocedure bedoeld in artikel 1.10.4 - 13, § 1;
   e) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in de paragrafen 4 of 5 te verwijderen.
   3° aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van een minderjarige leerling toegang te verlenen om het DAccE ter plaatse te raadplegen;
   4° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
   § 3. Het gebruikersprofiel "directie van het PMS-centrum" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen, die zijn ingeschreven in de school of scholen waar hij/zij zijn/haar opdrachten uitvoert:
   1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
   b) [2 ...]2
   2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
   a) documenten met de medische/paramedische gegevens die nuttig zijn voor de opvolging van het leerproces van de leerling in te voeren in het luik "opvolging van de leerling", overeenkomstig artikel 1.10.4-6, eerste lid;
   b) een memo op te stellen;
   c) [2 ...]2
   d) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in paragraaf 6 te verwijderen ;
   3° om de raadpleging van het DAccE ter plaatse aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van de minderjarige leerling toe te staan;
   4° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
   § 4. Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen, en die ingeschreven zijn in de school waar de gebruiker werkt en die ingeschreven zijn in het niveau waar hij/zij werkt:
   1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9 ;
   b) [2 ...]2
   2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
   a) het luik "opvolging van de leerling" in te vullen en een memo op te stellen ;
   b) [2 de memo verwijderen die hij zelf heeft opgesteld, overeenkomstig artikel 1.10.4-7, lid 3;]2
   3° om de laatste bijgewerkte versie van de opzoekbare historiek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, voor het lopende schooljaar af te drukken.
   § 5. Het gebruikersprofiel "lid van het opvoedend team" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen, die ingeschreven zijn in de school waar de gebruiker werkt en die ingeschreven zijn in het niveau waar hij/zij werkt:
   1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
   b) [2 ...]2
   2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
   a) een memo op te stellen;
   b) [2 de memo verwijderen die hij zelf heeft opgesteld, overeenkomstig artikel 1.10.4-7, lid 3;]2
   3° de laatste bijgewerkte versie van de opzoekbare historiek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, voor het lopende schooljaar af te drukken.
   § 6. Het gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid staan en die zijn ingeschreven in de school of scholen waar hij/zij zijn/haar opdrachten uitvoert:
   1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
   b) [2 ...]2
   2° om schriftelijke toegang te hebben om :
   a) een memo op te stellen;
   b) [2 de memo verwijderen die hij zelf heeft opgesteld, overeenkomstig artikel 1.10.4-7, lid 3;]2
   3° de laatste bijgewerkte versie van de opzoekbare historiek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, voor het lopende schooljaar af te drukken.
   § 7. Het gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die ingeschreven zijn in de school of scholen waarvoor hij/zij verantwoordelijk is:
   1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
   b) [2 ...]2
   2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
   a) [2 ...]2
   b) de gegevens geschreven in vrije tekst in het samenvattingsverslag in het luik "opvolging van de leerling" te verbeteren aan het einde van de in artikel 1.10.4 - 13, § 1 bedoelde interne bemiddelingsprocedure;
   c) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in de paragrafen 2, 4 of 5 te verwijderen;
   3° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
   § 8. Het gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die ingeschreven zijn in een school waarvoor het door hem/haar georganiseerde PMS-centrum bevoegd is:
   1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
   b) [2 ...]2
   2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
   a) [2 ...]2
   b) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in de paragrafen 3 of 6, te verwijderen;
   3° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
   § 9. Het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerling waarvoor hij/zij verantwoordelijk is :
   1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerling" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-10;
   b) [2 ...]2
   2° [2 ...]2
   3° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken;
   4° bij te dragen aan het luik "opvolging van de leerling" overeenkomstig artikel 1.10.4-6 ;
   5° het directeur van de school te vragen een verzoek in te dienen bij de diensten van de regering om onjuiste gegevens in het DAccE te verbeteren volgens de nadere regels en door middel van het model van verzoek bepaald door de regering
   § 10. Het gebruikersprofiel "Algemene inspectiedienst" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel:
   1° om leestoegang te hebben om:
   a) in voorkomend geval, afhankelijk van de vereisten gebonden aan de uitoefening van hun opdrachten en overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen, de informatie van alle luiken van het DAccE te raadplegen;
   b) [2 ...]2
   2° [2 ...]2
   § 11. [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/49, art. 21, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.10.3-2.TOEKOMSTIG_RECHT.1 § 1. Elke persoon die toegang heeft tot het DAccE overeenkomstig artikel 1.10.3-1, krijgt een of meer gebruikersprofielen toegewezen die overeenstemmen met zijn/haar functie of verantwoordelijkheid. De DAccE-gebruikersprofielen zijn als volgt:
   1° "directie van de school" ;
   2° "directie van het PMS-centrum";
   3° "lid van het pedagogische team" ;
   4° "lid van het opvoedend team" ;
   5° "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum";
   6° "inrichtende macht van de school" ;
   7° "inrichtende macht van het PMS-centrum" ;
   8° "ouders of meerderjarige leerling" ;
   9° "Algemene Inspectiedienst" ;
   10° [3 ...]3.
   § 2. Het gebruikersprofiel "directie van de school maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen :
   1° om een leestoegang te hebben om :
   a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerling" te raadplegen volgens de in artikel 1.10.4-9 bepaalde nadere regels;
   b) [3 ...]3
   2° om schriftelijke toegang te hebben om :
   a) documenten met de medische/paramedische gegevens die nuttig zijn voor de opvolging van het leerproces van de leerling in te voeren in het luik "opvolging van de leerling", overeenkomstig artikel 1.10.4-6, eerste lid;
   b) het luik "opvolging van de leerling" in te vullen en een memo op te stellen ;
   c) [3 de gegevens corrigeren of wissen in de rubriek met betrekking tot de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling betreffende de acties van de ouders ter ondersteuning van het leerproces van hun kind, op verzoek van de ouders en om een invoerfout te corrigeren, volgens de door de regering vastgestelde voorwaarden;]3
   d) de gegevens geschreven in vrije tekst in het samenvattingsverslag in het luik "opvolging van de leerling" te verbeteren aan het einde van de interne bemiddelingsprocedure bedoeld in artikel 1.10.4 - 13, § 1;
   e) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in de paragrafen 4 of 5 te verwijderen.
   3° aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van een minderjarige leerling toegang te verlenen om het DAccE ter plaatse te raadplegen;
   4° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
   § 3. Het gebruikersprofiel "directie van het PMS-centrum" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen, die zijn ingeschreven in de school of scholen waar hij/zij zijn/haar opdrachten uitvoert:
   1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
   b) [3 ...]3
   2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
   a) documenten met de medische/paramedische gegevens die nuttig zijn voor de opvolging van het leerproces van de leerling in te voeren in het luik "opvolging van de leerling", overeenkomstig artikel 1.10.4-6, eerste lid;
   b) een memo op te stellen;
   c) [3 ...]3
   d) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in paragraaf 6 te verwijderen ;
   3° om de raadpleging van het DAccE ter plaatse aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van de minderjarige leerling toe te staan;
   4° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
   § 4. Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen, en die ingeschreven zijn in de school waar de gebruiker werkt en die ingeschreven zijn in het niveau waar hij/zij werkt:
   1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9 ;
   b) [3 ...]3
   2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
   a) het luik "opvolging van de leerling" in te vullen en een memo op te stellen ;
   b) [3 de memo verwijderen die hij zelf heeft opgesteld, overeenkomstig artikel 1.10.4-7, lid 3;]3
   3° om de laatste bijgewerkte versie van de opzoekbare historiek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, voor het lopende schooljaar af te drukken.
   § 5. Het gebruikersprofiel "lid van het opvoedend team" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen, die ingeschreven zijn in de school waar de gebruiker werkt en die ingeschreven zijn in het niveau waar hij/zij werkt:
   1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
   b) [3 ...]3
   2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
   a) een memo op te stellen;
   b) [3 de memo verwijderen die hij zelf heeft opgesteld, overeenkomstig artikel 1.10.4-7, lid 3;]3
   3° de laatste bijgewerkte versie van de opzoekbare historiek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, voor het lopende schooljaar af te drukken.
   § 6. Het gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid staan en die zijn ingeschreven in de school of scholen waar hij/zij zijn/haar opdrachten uitvoert:
   1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
   b) [3 ...]3
   2° om schriftelijke toegang te hebben om :
   a) een memo op te stellen;
   b) [3 de memo verwijderen die hij zelf heeft opgesteld, overeenkomstig artikel 1.10.4-7, lid 3;]3
   3° de laatste bijgewerkte versie van de opzoekbare historiek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, voor het lopende schooljaar af te drukken.
   § 7. Het gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die ingeschreven zijn in de school of scholen waarvoor hij/zij verantwoordelijk is:
   1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
   b) [3 ...]3
   2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
   a) [3 ...]3
   b) de gegevens geschreven in vrije tekst in het samenvattingsverslag in het luik "opvolging van de leerling" te verbeteren aan het einde van de in artikel 1.10.4 - 13, § 1 bedoelde interne bemiddelingsprocedure;
   c) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in de paragrafen 2, 4 of 5 te verwijderen;
   3° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
   § 8. Het gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die ingeschreven zijn in een school waarvoor het door hem/haar georganiseerde PMS-centrum bevoegd is:
   1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
   b) [3 ...]3
   2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
   a) [3 ...]3
   b) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in de paragrafen 3 of 6, te verwijderen;
   3° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
   § 9. Het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerling waarvoor hij/zij verantwoordelijk is :
  [2 1° om leestoegang te hebben om :
   a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerling" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-10;
   b) [3 ...]3
   2° [3 ...]3
   3° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken;]2
   4° bij te dragen aan het luik "opvolging van de leerling" overeenkomstig artikel 1.10.4-6 ;
   5° het directeur van de school te vragen een verzoek in te dienen bij de diensten van de regering om onjuiste gegevens in het DAccE te verbeteren volgens de nadere regels en door middel van het model van verzoek bepaald door de regering
   § 10. Het gebruikersprofiel "Algemene inspectiedienst" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel:
   1° om leestoegang te hebben om:
   a) in voorkomend geval, afhankelijk van de vereisten gebonden aan de uitoefening van hun opdrachten en overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen, de informatie van alle luiken van het DAccE te raadplegen;
   b) [3 ...]3
   2° [3 ...]3
   § 11. [3 ...]3]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : onbepaald >
  (3)<DFG 2023-07-20/49, art. 21, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>



HOOFDSTUK IV. [1 - Het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1   ----------   (1)
Afdeling I. [1 - Voeding van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1   ----------   (1)
Onderafdeling I. [1 - Voeding voor de luiken "administratief" en "schooltraject" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1   ----------   (1)
Art. 1.10.4-1. [1 De luiken "administratief" en "schooltraject" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) worden gevoed door gegevens die oorspronkelijk werden verwerkt op grond van decretale of reglementaire bepalingen en uit gegevensbanken die werden gecreëerd in toepassing van deze bepalingen.
   De categorieën van gegevens in het "administratieve" luik betreffende de identificatie, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3, derde lid, 1° en 2°, kunnen het rijksregisternummer van de leerlingen en de ouders omvatten, alsmede de gegevens uit het rijksregister die nodig zijn voor:
   1° de identificatie en het authenticeren van de betrokken personen;
   2° het met zekerheid vaststellen van de ouder-kindrelatie tussen een leerling en de ouders.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>


Onderafdeling II. [1 - Over de voeding van het luik "leerlingvolgsysteem" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1   ----------   (1)
Art. 1.10.4-2. [1 Het luik "leerlingvolgsysteem" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) wordt gevoed met informatie die het resultaat is van een collegiale reflectie, uitgevoerd door het opvoedend team van de school in samenwerking, in voorkomend geval, met het multidisciplinaire team van het PMS-centrum, volgens de door de regering vastgelegde procedures. In dit kader handelen de leden van het opvoedend team van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum onder de verantwoordelijkheid van hun respectieve inrichtende macht.
   In het kleuter- en lager onderwijs wijst de directeur voor elke klas een persoon aan die de gegevens in het leerlingvolgsysteem invoert. In het secundair onderwijs wijst de directeur voor elke klas onder de leden van de klassenraad een persoon aan die verantwoordelijk is voor het invoeren van de gegevens in het luik "leerlingvolgsysteem". De aangewezen persoon moet beschikken over een gebruikersprofiel "schoolleiding" of "pedagogisch team" als bedoeld in artikel 1.10.3-2, § 1, 1° of 3°.
   De memo's worden individueel door de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum ingevuld in de periode die voorafgaat aan de termijnen voor de in dit artikel bedoelde samenvattende verslagen.
   Het lid van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum brengt de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling vooraf op de hoogte van elke mededeling die gericht is aan het opvoedend team van de school en die bedoeld is om het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) van de betrokken leerling te voeden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>


Art. 1.10.4-3.[1 § 1. In het gewone onderwijs wordt, wanneer een leerling aanhoudende leermoeilijkheden ondervindt, het samenvattend verslag uiterlijk op [2 de vrijdag na de herfstvakantie (Allerheiligen)]2 voltooid om informatie te verstrekken over de specifieke aanvullende differentiatie- en de gepersonaliseerde ondersteuningsmaatregelen als bedoeld in de artikelen 2.3.1-3 en volgende. De evaluatie en, in voorkomend geval, de aanpassingen van de specifieke regelingen worden uiterlijk op [2 de vrijdag na de ontspanningsvakantie (Carnaval)]2 en [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 in het samenvattend verslag opgenomen.
   Voor leerlingen van wie de aanhoudende leermoeilijkheden na [2 de vrijdag na de herfstvakantie (Allerheiligen)]2 worden vastgesteld, wordt uiterlijk op [2 de vrijdag na de ontspanningsvakantie (Carnaval)]2 een samenvattend verslag opgesteld over de specifieke aanvullende regelingen voor differentiatie- en gepersonaliseerde ondersteuning. De evaluatie en, in voorkomend geval, de aanpassingen van de specifieke regelingen worden uiterlijk op [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 in het samenvattend verslag opgenomen.
   Voor leerlingen van wie de aanhoudende leermoeilijkheden na [2 de vrijdag na de ontspanningsvakantie (Carnaval)]2 worden vastgesteld, wordt uiterlijk op [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 een samenvattend verslag opgesteld over de specifieke aanvullende regelingen voor differentiatie en gepersonaliseerde ondersteuning.
   Voor leerlingen met vastgestelde leermoeilijkheden die een onderwijsniveau voltooien, bevat het samenvattend verslag van [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, d). Dit lid is niet van toepassing op het hoger secundair onderwijs.
   § 2. De gegevens in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 2°, worden ingevoerd en, in voorkomend geval, geactualiseerd op het ogenblik dat het samenvattend verslag wordt ingevoerd of geactualiseerd overeenkomstig de eerste paragraaf.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 20, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (3)<DFG 2023-07-20/49, art. 22, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.10.4-4.[1 § 1. Voor leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs voor wie een individueel leerplan (PIA) wordt opgesteld overeenkomstig het decreet van 3 maart 2004 houdende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, wordt het samenvattend verslag aan het einde van het schooljaar, uiterlijk op [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2, één keer ingevuld met de pedagogische gegevens die nuttig zijn voor het opvoedend team dat tijdens het volgende schooljaar voor de leerling verantwoordelijk is.
   Voor leerlingen [3 ...]3 die een onderwijsniveau voltooien, bevat het samenvattend verslag van [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, d). Dit lid is niet van toepassing op het hoger secundair onderwijs.
   § 2. De gegevens in de rubrieken bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 2°, worden ingevoerd en, in voorkomend geval, bijgewerkt op het ogenblik dat het samenvattend verslag wordt ingevoerd of bijgewerkt overeenkomstig de eerste paragraaf.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 21, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (3)<DFG 2023-07-20/49, art. 23, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.10.4-5. [1 De gegevens opgenomen in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 3°, worden gevoed door gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen en die afkomstig zijn uit gegevensbanken die in toepassing daarvan werden aangelegd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>


Art. 1.10.4-6.[1 Op verzoek van de ouders van de minderjarige leerling of van de meerderjarige leerling zelf en na zich ervan te hebben vergewist dat zij passend en relevant zijn voor het volgen van het leerproces van de leerling, voert de directeur van de school of het PMS-centrum de documenten in die zijn opgesomd in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 4°, die worden opgesteld door een specialist op medisch, paramedisch of psycho-medisch gebied, door een multidisciplinair medisch team of door het PMS-centrum bedoeld in artikel 1.7.8-1, § 1, tweede lid.
  De ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling zelf kunnen later verzoeken om deze documenten te verwijderen. De regering legt de procedures voor de invoering en de schrapping van deze documenten, de voorwaarden voor de naleving ervan en het model voor het verzoek om toevoeging of schrapping van deze documenten vast in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE).]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>


Art. 1.10.4-7. [1 De memo's bevatten persoonlijke aantekeningen ter voorbereiding van de opstelling van een samenvattend verslag. Zij weerspiegelen niet het collegiale advies dat bij de indiening van een samenvattend verslag wordt geformuleerd.
   Memo's kunnen worden ingevoerd voordat het samenvattend verslag wordt ingevoerd.
   De memo's worden systematisch vernietigd bij de in de artikelen 1.10.4-3 en 1.10.4-4 bedoelde beknopte beoordelingen. Het lid van het opvoedend team of het multidisciplinair team van het PMS-centrum dat de nota heeft opgesteld, alsook de directie of de inrichtende macht, kunnen de nota vóór de uiterste datum voor de beknopte evaluatie schrappen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>


Onderafdeling III. [1 - Voeding van de afdeling "procedures" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1   ----------   (1)
Art. 1.10.4-8. [1 In de decretale en reglementaire bepalingen tot organisatie van de gedigitaliseerde administratieve procedures, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, worden de modaliteiten voor de voeding van het luik "procedures" vastgesteld.
   Gegevens die zijn ingevoerd in de rubrieken "administratief", "schooltraject" en "Leerlingvolgsysteem" kunnen later worden weergegeven in het luik "procedures". Gegevens die in het luik "procedures" zijn ingevoerd, kunnen later in het luik "leerlingvolgsysteem" worden weergegeven.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>


Afdeling II. [1 - Raadpleging van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1   ----------   (1)
Art. 1.10.4-9. [1 Voor een leerling die op dezelfde school ingeschreven blijft, hebben de inrichtende machten van de school en het PMS-centrum, de leden van het opvoedend team van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum leestoegang naar gelang van hun gebruikersprofiel:
   1° tot de luiken "administratief" en "schooltraject";
   2° binnen het luik "leerlingvolgsysteem", tot de rubrieken bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1° tot en met 5° en 6°, a).
   Bij verandering van school binnen een onderwijsniveau hebben de inrichtende machten van de school en het PMS-centrum, de leden van het opvoedend team van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum leestoegang naargelang hun gebruikersprofiel:
   1° tot de luiken "administratief" en "schooltraject";
   2° binnen het luik "leerlingvolgsysteem", tot de rubrieken bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1° tot en met 5° en 6°, b).
   Tijdens een niveau-overgang hebben de inrichtende macht van de school en het PMS-centrum, de leden van het opvoedend team van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum die belast zijn met de leerling tijdens het eerste jaar van een onderwijsniveau, eveneens inzage in het samenvattend verslag bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, c).]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>


Art. 1.10.4-10.[1 § 2 De ouders of de leerling, indien deze meerderjarig is, kunnen op verzoek bij de directeur van de school of het PMS-centrum het afdrukbare rapport met de in lid 1 bedoelde gegevens in het DAccE van de leerling inzien.
   Zij kunnen ook een afschrift krijgen van de in lid 1 bedoelde gegevens die in het DAccE van de leerling zijn opgenomen in de vorm van een afdrukbaar rapport waarvoor de regering een verplicht model vaststelt, door een schriftelijk verzoek in te dienen bij de directeur van de school of het PMS-centrum. De regering stelt een model vast voor het verzoek om een afdrukbaar rapport.
   § 3 De memo's kunnen niet worden geraadpleegd door de ouders of de meerderjarige leerling.]1
  [2 § 4. De ouders of de meerderjarige leerling ontvangen een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, en waarin ze over het volgende worden geïnformeerd:
   1° de invoer van een beknopte balans, overeenkomstig artikelen 1.10.4-3 en 1.10.4-4;
   2° de toevoeging, correctie of uitwissing van de gegevens in de rubriek met betrekking tot de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling betreffende de acties van de ouders ter ondersteuning van het leerproces van hun kind;
   3° de toevoeging en/of uitwissing door de directeur van de school of van het PMS-centrum van een document dat is opgesteld door een specialist op medisch, paramedisch of psychomedisch gebied, door een multidisciplinair medisch team of door het PMS-centrum, overeenkomstig artikel 1.10.4-6;
   4° de correctie van een invoerfout, overeenkomstig artikel 1.10.3-2, § 2, 2°, c);
   5° de correctie van de gegevens die zijn opgenomen in het commentaar bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, lid 2, 1°, c), overeenkomstig artikel 1.10.4-13.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/49, art. 24, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 1.10.4-10.TOEKOMSTIG_RECHT.  [2 § 1. De ouders of de meerderjarige leerling zelf kunnen de gegevens in de rubrieken "administratief", "schooltraject" en "leerlingvolgsysteem" raadplegen met behulp van de informaticatoepassing DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 8. De volgende gegevens kunnen worden geraadpleegd:
   1° alle gegevens die zijn opgenomen in de luiken "administratief" en "schooltraject";
   2° in het luik "leerlingvolgsysteem", de gegevens vermeld:
   a) in de vermeldingen bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede alinea, punten 3° en 4° ;
   b) in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, binnen de perken van de leestoegang die aan de betrokken school wordt verleend met toepassing van artikel 1.10.4-9.]2
   [1 § 2 De ouders of de leerling, indien deze meerderjarig is, kunnen op verzoek bij de directeur van de school of het PMS-centrum het afdrukbare rapport met de in lid 1 bedoelde gegevens in het DAccE van de leerling inzien.
   Zij kunnen ook een afschrift krijgen van de in lid 1 bedoelde gegevens die in het DAccE van de leerling zijn opgenomen in de vorm van een afdrukbaar rapport waarvoor de regering een verplicht model vaststelt, door een schriftelijk verzoek in te dienen bij de directeur van de school of het PMS-centrum. De regering stelt een model vast voor het verzoek om een afdrukbaar rapport.
   § 3 De memo's kunnen niet worden geraadpleegd door de ouders of de meerderjarige leerling.]1
  [3 § 4. De ouders of de meerderjarige leerling ontvangen een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, en waarin ze over het volgende worden geïnformeerd:
   1° de invoer van een beknopte balans, overeenkomstig artikelen 1.10.4-3 en 1.10.4-4;
   2° de toevoeging, correctie of uitwissing van de gegevens in de rubriek met betrekking tot de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling betreffende de acties van de ouders ter ondersteuning van het leerproces van hun kind;
   3° de toevoeging en/of uitwissing door de directeur van de school of van het PMS-centrum van een document dat is opgesteld door een specialist op medisch, paramedisch of psychomedisch gebied, door een multidisciplinair medisch team of door het PMS-centrum, overeenkomstig artikel 1.10.4-6;
   4° de correctie van een invoerfout, overeenkomstig artikel 1.10.3-2, § 2, 2°, c);
   5° de correctie van de gegevens die zijn opgenomen in het commentaar bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, lid 2, 1°, c), overeenkomstig artikel 1.10.4-13.]3

  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : onbepaald >
  (3)<DFG 2023-07-20/49, art. 24, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Afdeling III. [1 - Bewaring van gegevens in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1   ----------   (1)
Art. 1.10.4-11. [1 De gegevens die behoren tot de categorieën van gegevens bedoeld in artikel 1.10.2-2, §§ 3 en 4 en § 5, tweede lid, 3°, worden niet opgeslagen los van de gegevensbank waaruit zij afkomstig zijn.
   De gegevens bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, 2°, 4° tot en met 6°, worden bewaard tot zes maanden nadat de leerling het met volledig leerplan of alternerend secundair onderwijs met succes heeft voltooid. Het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) van de betrokken leerling wordt op die datum vernietigd.
   Wanneer de leerling het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs stopzet vóór het einde van zijn leerplicht, wordt het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) opgeschort en worden de gegevens bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, 2°, 4° tot 6°, bewaard en opnieuw geactiveerd als hij opnieuw leerplichtig wordt. Deze gegevens worden uiterlijk tot zes maanden na zijn 20e verjaardag bewaard.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>


Afdeling IV. [1 - Regels voor het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1   ----------   (1)
Art. 1.10.4-12.[1 § 1 De regering stelt een reglement vast voor het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE), waarin ten minste de volgende punten zijn opgenomen
   1° de deontologische regels van de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinair team van het PMS-centrum, inzonderheid met betrekking tot de vertrouwelijkheid ;
   2° de regels voor het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) ;
   3° de interne bemiddelingsprocedure en de beroepsprocedure bedoeld in artikel 1.10.4 - 13;
   4° de procedures voor de uitoefening van het recht bedoeld in de artikelen 1.10.3 1, § 2, 1.10.3 2, § 9, 4°, 1.10.4-6 en 1.10.4-10, § 2;
   5° de modaliteiten van het informeren en het meedelen aan de betrokkenen en de modaliteiten van de uitoefening van de betrokken rechten met toepassing van de AVG;
   6° de procedure in geval van overtreding van de gebruiksvoorschriften van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) of van de bepalingen vervat in deze titel;
  [2 7° de regels voor het gebruik van het DAccE die van toepassing zijn op een van de procedures bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6.]2
   Wanneer een gebruiker voor het eerst toegang krijgt tot het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE), is deze toegang afhankelijk van de bevestiging dat het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)-gebruikersregels zijn gelezen. Deze bevestiging wordt elk schooljaar vernieuwd en wanneer DAccE-regels worden gewijzigd.
   § 2. De regering benoemt een ambtenaar-generaal of zijn afgevaardigde om toezicht te houden op het operationeel beheer en de administratie van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE), om het doeltreffend gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) in de scholen te verzekeren en om de naleving van de voorschriften voor het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) te garanderen.
   Hij behandelt de klachten die niet binnen de school konden worden opgelost, overeenkomstig de procedure bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 6°. Indien hij het nodig acht, kan de ambtenaar-generaal of zijn afgevaardigde de Algemene Inspectiedienst mandateren om een specifieke onderzoeks- en controleopdracht uit te voeren, die wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 4, § 3, vierde lid en volgende, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/49, art. 25, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Afdeling V. [1 - Bemiddelings- en beroepsprocedure inzake het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1   ----------   (1)
Art. 1.10.4-13.[1 § 1. Naast de procedure die de regering vastlegt in toepassing van artikel 1.10.3 2, § 9, 4°, legt de regering een procedure vast die tot doel heeft de standpunten tussen de inrichtende macht van de school en de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling betreffende het mogelijk nadelige karakter van de gegevens die zijn opgenomen in het commentaar bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, c), met elkaar te verzoenen.
   Deze procedure is bevorderlijk voor de verzoening van standpunten en betrekt het PMS-centrum als belanghebbende bij de opstelling van de samenvattende verslagen.
   De gehele procedure mag niet langer duren dan twintig werkdagen en moet een minimum van vijf werkdagen omvatten om de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling in de gelegenheid te stellen hun verzoek om bemiddeling in te dienen. In afwijking hiervan wordt, wanneer het gaat om de inhoud van het op [2 de laatste woensdag van het schooljaar]2 opgestelde syntheseverslag, de bemiddelingsprocedure tijdens de openingsperioden van de scholen gehouden en moet deze uiterlijk op [2 de vijfde schoolwerkdag na de aanvang van het schooljaar]2 zijn afgerond.
   Na afloop van deze interne bemiddeling kan het samenvattend verslag waarop de klacht betrekking heeft, door de inrichtende macht of het schoolhoofd worden gecorrigeerd. De naar aanleiding van deze interne bemiddeling genomen beslissingen worden hetzij persoonlijk aan de verzoekers tegen ontvangstbewijs overhandigd, hetzij per aangetekende brief medegedeeld.
   § 2. Indien het niet mogelijk is gebleken de standpunten met elkaar te verzoenen, kunnen de ouders van de minderjarige leerling of van de meerderjarige leerling binnen tien werkdagen na het einde van de interne verzoeningsprocedure bij de in artikel 1.10.4 - 12, § 2 bedoelde algemeen ambtenaar of bij zijn gemachtigde een verzoek indienen tot schrapping van het in de eerste paragraaf, eerste lid, bedoelde commentaar. Wanneer het verzoek betrekking heeft op de inhoud van het samenvattend verslag dat is opgesteld op [2 de laatste woensdag van het schooljaar]2, moet het uiterlijk op [2 de tiende schoolwerkdag na de aanvang van het schooljaar]2 worden ingediend.
   In geval van verandering van school kunnen de ouders van de minderjarige of de meerderjarige leerling hun verzoek tot schrapping indienen zonder de in lid 1 bedoelde interne bemiddeling te hebben gevoerd.
   De algemeen ambtenaar of zijn afgevaardigde neemt binnen tien werkdagen na ontvangst van de klacht een beslissing. In afwachting van de beslissing van de algemeen ambtenaar of zijn afgevaardigde, wordt het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) van de betrokken student geschorst.
   Aan het einde van deze procedure kan de algemeen ambtenaar of zijn afgevaardigde het gedeelte van het samenvattend verslag dat nadelig is, schrappen of handhaven.
   De regering stelt de overige bijzonderheden van deze beroepsprocedure vast.
   De algemene ambtenaar dient jaarlijks uiterlijk op 31 oktober bij de regering een verslag in over de toepassing van dit lid in het voorafgaande schooljaar. Dit verslag wordt bekendgemaakt op de referentiesite van de regering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 22, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

HOOFDSTUK V. [1 - Verantwoordelijkheid voor de verwerking van gegevens in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1   ----------   (1)
Art. 1.10.5-1. [1 Het Ministerie van de Franse Gemeenschap is, in de zin van artikel 4, 7), van de AVG, verantwoordelijk voor de verwerking van de persoonsgegevens die in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) zijn opgenomen.
   De inrichtende machten zijn verwerkers in de zin van artikel 4, paragraaf 8, van de AVG wanneer zij toegang hebben tot het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE).]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>


Art. 1.10.5-2.[1 Het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) is toegankelijk via een beveiligd en gepersonaliseerd toegangsbeheer. In dit verband zijn de categorieën en gegevens die door het Ministerie van de Franse Gemeenschap worden verwerkt, die welke worden bedoeld in artikel 6 van het decreet van 25 april 2019 betreffende het digitale bestuur van het schoolsysteem en de overdracht van digitale gegevens in het leerplichtonderwijs. De regering specificeert, indien nodig, de andere elementen met betrekking tot deze gegevens.
   De verwerking van persoonsgegevens die in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) zijn opgenomen, valt onder het veiligheidsbeleid van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.
   Als mede-verwerker in de zin van artikel 4, lid 8, van de AVG ziet ETNIC toe op de toepassing van dit beleid.
   Om de naleving van het veiligheidsbeleid te waarborgen, kan het Ministerie van de Franse Gemeenschap audits en risicoanalyses laten uitvoeren. Zij kan de inrichtende macht ook verzoeken alle nodige corrigerende maatregelen te nemen.]1
  [2 Naast de opdrachten bedoeld in artikel 1.10.4-12, § 2, is de ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde verantwoordelijk voor het beheer en het onderhoud van het DAccE. Hij voert met name de volgende opdrachten uit:
   1° ervoor zorgen dat de delen "administratief" en "schooltraject" zijn ingevuld;
   2° ervoor zorgen dat het deel "procedures" is ingevuld;
   3° de toegang en de acties van de gebruikers van het DAccE controleren;
   4° instaan voor de opvolging van de klachten ingediend door de ouders van de minderjarige leerling of door de meerderjarige leerling zelf overeenkomstig artikel 1.10.4-12, § 1, 6° ;
   5° in samenwerking met ETNIC statistieken verwerken op basis van de gegevens van het DAccE, onder voorbehoud van de anonimisering ervan met behulp van geschikte methodes;
   6° alle andere opdrachten in verband met het DAccE uitvoeren die door middel van een decretale of reglementaire bepaling aan de regeringsdiensten zijn toevertrouwd.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/49, art. 26, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

HOOFDSTUK VI. [1 - Evaluatie van de uitvoering van het DAccE)]1   ----------   (1)
Art. 1.10.6-1. [1 De regering evalueert de uitvoering van deze titel om de vier jaar en voor het eerst in het schooljaar 2027-2028 en brengt verslag uit aan het Parlement.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-03-31/23, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>


BOEK II. - Gemeenschappelijke kern
TITEL I. - Definities
Art. 2.1.1-1.In dit Boek, wordt verstaan onder:
  1° [1 persoonlijke begeleiding: de lestijden in het lesrooster van alle leerlingen van een klas of meerdere klassen tegelijkertijd, tijdens dewelke een totale omkadering wordt bevorderd om een begeleiding van de leerlingen mogelijk te maken, in groepjes van verschillende grootte of individueel, om heterogene klassen te verkrijgen en de motivatie en het succes van de leerlingen te ondersteunen]1;
  2° psychomotorische activiteiten: activiteiten met het oog op de ontwikkeling van de integratie van de verschillende soorten psychomotoriek, namelijk:
  a) de psychomotoriek van de beleefde handeling of psychomotorische dynamiek die de drie dimensies van een mens integreert: de lichamelijke, affectieve en cognitieve functie vanuit de beleefde handeling;
  b) de psychomotoriek van de globale relatie of psychomotorische dynamiek die het kind met de tijd, zichzelf, de anderen en de voorwerpen in een globale beweging en in een beleefde handeling confronteert;
  c) de waarnemings-motorische psychomotoriek of de psychomotorische dynamiek die het kind toelaat een ruimte te ondervinden die steeds meer verscheidenheid vertoont en in een tijdruimte te handelen die steeds ingewikkelder is.
  3° geconcentreerd leren: in de lagere Raad van het secundair onderwijs, leerperiodes in halve of hele dagen, georganiseerd na elkaar tijdens weken waarin een speciaal lesrooster geldt of die verspreid zijn over het jaar;
  4° tweetalige klas Frans-gebarentaal: klas waarin een deel van de leerlingen onderwijs in het Frans geniet terwijl simultaan dove of slechthorende leerlingen gebarentaalbadonderwijs of onderwijs in de geschreven Franse taal genieten;
  5° onderwijs van de taal en de cultuur van oorsprong: sensibilisering voor de taal en de cultuur van het land of van landengroepen die aan de basis lagen van een belangrijke emigratie naar onze gemeenschap, verstrekt met het oog op de integratie in de gemeenschap;
  6° lessen gebarentaal en dovencultuur: initiatie gebarentaal en dovencultuur, verstrekt met het oog op het leggen van sociale banden tussen doven en tussen doven en horenden;
  7° indicatief lesrooster: in het basisonderwijs, de wekelijke voorstelling van de verdeling van de lessen door de klasleraar die deze, naargelang de behoeften van de groep-klas, mag aanpassen om alle leerlingen toe te laten de jaarlijkse vastgelegde verwachtingen te halen;
  8° referentielesrooster: in het secundair onderwijs, de wekelijkse voorstelling van de verdeling van de lessen die het mogelijk maakt de jaarlijkse volumes bedoeld voor de verschillende vakken en voor persoonlijke begeleiding te respecteren;
  9° leraar: in het basisonderwijs, het personeelslid belast met:
  a) de psychomotorische activiteiten;
  b) de les lichamelijke opvoeding en gezondheid;
  c) de les moderne taal I;
  d) de les filosofie en burgerzin;
  e) de les zedeneer of een van de erkende godsdiensten.
  10° differentiatiepraktijken: de maatregelen genomen om de middelen, inrichtingen en methodes gevarieerd in te zetten om de leerlingen aan te zetten minstens de in de referentiesystemen vastgelegde verwachtingen te halen, rekening houdend met de heterogeniteit van de klassen, en de diversiteit van de leermethodes en -behoeften van de leerlingen [1 ...]1;
  11° titularis: in het basisonderwijs, de onderwijzer belast met de lessen en pedagogische activiteiten zoals vastgelegd in het lesrooster van de leerlingen, met uitzondering van de lessen en pedagogische activiteiten gegeven door de leraars.
  ----------
  (1)<DFG 2022-07-20/24, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

TITEL II. - Lesrooster voor leerlingen
HOOFDSTUK I. - Lesrooster voor leerlingen in het basisonderwijs
Art. 2.2.1-1. Het lesrooster van de leerlingen is doorlopend. Het omvat minstens een speeltijd van 15 minuten 's morgens en een onderbreking van één uur tussen de ochtendactiviteiten en de namiddagactiviteiten

Art. 2.2.1-2. In het basisonderwijs omvat het lesrooster van de leerlingen 28 lestijden van vijftig minuten en pedagogische activiteiten uit de domeinen en disciplines bedoeld in artikel 2.2.1-5, § 2 en 3.
  De lestijden bedoeld in artikel 2.2.1-4, § 2, 1°, § 3, 1° en 2°, b), en 3°, zijn onsplitsbaar.
  In afwijking van het eerste lid, in de tweetalige klassen Frans-gebarentaal, voor dove leerlingen, omvat het lesrooster twee extra lestijden voorbehouden voor gebarentaal en dovencultuur.
  In afwijking van het eerste lid, in toepassing van artikel 2.2.1-7, § 1, in de gemeentes met een speciale regeling bedoeld in artikel 1.8.1-1, 1°, en in de gemeentes van het tweetalige gewest Brussel-Hoofdstad, omvat het lesrooster van de leerlingen vanaf het derde jaar van de lagere school 29 lestijden.
  In het lager onderwijs kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde, na het advies te hebben ingewonnen van de participatieraad, het wekelijkse lesrooster vermeerderen tot maximaal 31 lestijden, wanneer het lesrooster meer dan drie lestijden moderne taal I bevat in toepassing van artikel 2.2.1-7, § 2. In dat geval moet hij de Regering hierover inlichten.

Art. 2.2.1-3. De lessen taal en cultuur van herkomst die in een school gegeven worden bovenop de 28 wekelijkse lestijden kunnen in het lesrooster worden opgenomen indien de betrokken lessen onder een partnerschapsakkoord vallen dat door de Regering werd afgesloten. De inrichtende macht licht de Regering hierover in.
  De lessen gebarentaal en dovencultuur die in een school gegeven worden bovenop de 28 wekelijkse lestijden, kunnen met toestemming van de Regering in het lesrooster worden opgenomen.

Art. 2.2.1-4.§ 1. De inrichtende macht of haar afgevaardigde organiseert het lesrooster.
  § 2. In het kleuteronderwijs omvat het lesrooster in elk geval de volgende lessen en activiteiten:
  1° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
  a) lichamelijke opvoeding en gezondheid en psychomotoriek, tijdens twee lestijden.
  2° in het domein "moderne talen":
  a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd.
  § 3. In het lager onderwijs omvat het lesrooster in elk geval de volgende lessen en activiteiten:
  1° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
  a) lichamelijke opvoeding en gezondheid, met het equivalent van twee lestijden in de eerste vier jaar, en drie lestijden in het vijfde en zesde jaar.
  2° in het domein "moderne talen":
  a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd in de eerste twee jaar.
  b) moderne taal I, met het equivalent van twee of drie lestijden in het derde tot zesde jaar volgens de nadere regels van artikel 2.2.1-6.
  3° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek";
  a) een cursus filosofie en burgerzin in de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer met het equivalent van één of, in geval van een vrijstelling, twee lestijden;
  b) een cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer met het equivalent van twee lestijden in confessionele vrije scholen en de niet-confessionele vrije scholen die niet de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer, of één lestijd in officiële scholen en niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer;
  4° persoonlijke begeleiding, met het equivalent van twee lestijden.
  [1 In het eerste en tweede jaar van het basisonderwijs, aanvullend op de lestijden van persoonlijke begeleiding waarvan sprake in het eerste lid, 4., worden twee lestijden van persoonlijke begeleiding georganiseerd en verdeeld over de verschillende domeinen en vakken of over alle domeinen en vakken waarvan sprake in artikel 2.2.1-5, § 3.]1
  ----------
  (1)<DFG 2022-07-20/24, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 2.2.1-5.§ 1. Er wordt een indicatief lesrooster voorgesteld met inzonderheid de lessen en activiteiten bedoeld in artikel 2.2.1-4. Het indicatief lesrooster maakt het mogelijk de jaarlijks vastgelegde verwachtingen te halen die zijn vastgelegd in de referentiesystemen bedoeld in de artikelen 1.4.2-1 en 1.4.2-2.
  De titularis bepaalt de tijd die hij per week besteedt aan het onderwijs van de verschillende domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3.
  § 2. Voor het kleuteronderwijs, zijn de lestijden van het indicatief lesrooster als volgt verdeeld:
  1° het domein "Frans, kunst en cultuur":
  a) Frans, met het equivalent van tien lestijden;
  b) culturele en artistieke opvoeding, waaronder Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie, met het equivalent van vier lestijden;
  2° in het domein "moderne talen":
  a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd;
  3° het domein "wiskunde, wetenschap en techniek" en het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek":
  a) de eerste hulpmiddelen voor het experimenteren, structureren, indelen en ontdekken van de wereld, met het equivalent van elf lestijden.
  4° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
  a) lichamelijke opvoeding en gezondheid en psychomotoriek, tijdens twee lestijden.
  Twee van de lestijden bedoeld in lid 1, 1°, a), zijn bestemd voor het identificeren van leermoeilijkheden gebonden aan de onderwijstaal en het aanleren van de schoolcultuur.
  § 3. Voor het lager onderwijs, zijn de lestijden van het indicatief lesrooster als volgt verdeeld:
  1° het domein "Frans, kunst en cultuur":
  a) Frans, met het equivalent van acht lestijden in het eerste en tweede jaar, zeven lestijden in het derde en vierde jaar en zes lestijden in het vijfde en zesde jaar;
  b) culturele en artistieke opvoeding, waaronder Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie, met het equivalent van twee lestijden;
  2° in het domein "moderne talen":
  a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd in de eerste en tweede jaar.
  b) moderne taal 1, met het equivalent van twee of drie lestijden in het derde tot zesde jaar volgens de nadere regels van artikel 2.2.1-6;
  3° het domein "wiskunde, wetenschap en techniek"
  a) wiskunde, met het equivalent van zes lestijden;
  b) wetenschappen en [1 manuele, technische, technologische en digitale opleiding]1, met het equivalent van drie lestijden;
  4° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek:
  a) de opleiding geschiedenis, aardrijkskunde, economie en sociale wetenschappen, met het equivalent van [1 twee]1 lestijden;
  b) een cursus filosofie en burgerzin in de officiële scholen en niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, volgens de nadere regels vastgelegd in artikel 2.2.1-4, § 3, 3° ;
  c) het onderwijs godsdienst of niet-confessionele zedenleer, volgens de nadere regels vastgelegd in artikel 2.2.1-4, § 3, 3° ;
  5° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
  a) lichamelijke opvoeding en gezondheid, met het equivalent van twee lestijden in de eerste vier jaar, en drie lestijden in het vijfde en zesde jaar.
  De domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3, [2 6°, 7° en 8°]2, transversaal gegeven tijdens de andere lessen.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 39, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2022-02-24/18, art. 40, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 2.2.1-6.§ 1. Het onderwijs van moderne taal I is verplicht in het lager onderwijs vanaf het derde jaar, met het equivalent van twee wekelijkse lestijden in het gewest van de Franse taal en drie wekelijkse lestijden in het tweetalige gewest Brussel-Hoofdstad alsook in de gemeentes met een speciale regeling bedoeld in artikel 1.8.1-1, 1°.
  § 2. In het tweetalige gewest Brussel-Hoofdstad en in de gemeentes met een speciale regeling bedoeld in artikel 1.8.1-1, 1°, worden twee extra lestijden per week voorbehouden voor het onderwijs van moderne taal I in het vijfde en zesde jaar van het lager onderwijs.
  Deze kunnen worden verzekerd [1 in de doeltaal]1 in de lessen van de in artikel 1.4.2-3, 2°, 3°, bedoelde domeinen, met uitzondering van wiskunde, 4° en 5°, gegeven in moderne taal I.
  [1 Deze lestijden kunnen worden gegeven door een leraar lager onderwijs in immersie, een meester lichamelijke opvoeding in immersie, een leraar lager onderwijs die voldoet aan de voorwaarden van artikel 14 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs of een meester tweede taal. In het vrij onderwijs, voor inrichtingen die niet gekozen hebben voor neutraliteit volgens de procedure bedoeld in artikel 1.7.4-1, mogen ze ook onderwezen worden door een meester godsdienst met een getuigschrift van grondige kennis van de doeltaal of door een meester niet-confessionele zedenleer met een getuigschrift van grondige kennis van de doeltaal.]1
  [1 De keuze van de te activeren functie(s) is het voorwerp van voorafgaand overleg binnen de lokale organen voor sociaal overleg.]1
  [1 Deze keuze mag echter niet leiden tot de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of wegens gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat benoemd of aangeworven is in vast verband in een van de geactiveerde functies. Ongeacht de gemaakte keuze is de inrichtende macht verplicht de maatregelen die voorafgaan aan de terbeschikkingstelling en de regels inzake reaffectatie waaraan zij is onderworpen, toe te passen op alle functies die kunnen worden geactiveerd.]1
  § 3. In de lagere scholen opgericht in toepassing van artikel 6 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, wordt het aantal wekelijkse lestijden bedoeld in paragraaf 1 en 2 teruggebracht tot respectievelijk vier naar acht.
  § 4. Behalve indien de Minister een afwijking toekent in uitzonderlijke omstandigheden, mag de leerling zijn taalkeuze tussen het derde en zesde jaar van de lagere school niet wijzigen.
  ----------
  (1)<DFG 2023-06-22/16, art. 7, 030; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 2.2.1-7. § 1. Alle lessen van het lesrooster worden naargelang het geval toegekend aan een titularis of een leraar.
  § 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde bezorgt de Regering, volgens de door zichzelf bepaalde nadere regels, het wekelijkse lesrooster van zowel de leerlingen als de leerkrachten, na overleg binnen het lokaal orgaan voor sociaal overleg.
  Het wekelijkse lesrooster van de leerlingen vermeldt ook de personeelsleden die de verschillende lessen geven.

HOOFDSTUK II. - Lesrooster voor leerlingen in de lagere Raad van het secundair onderwijs
Art. 2.2.2-1.§ 1. Het referentielesrooster maakt het mogelijk de jaarlijks vastgelegde verwachtingen te halen, die zijn vastgelegd in het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.4.2-2.
  Het referentielesrooster omvat 32 wekelijkse lestijden van 50 minuten die als volgt worden verdeeld:
  1° het domein "Frans, kunst en cultuur":
  a) [1 Frans, gedurende zes lestijden in het eerste jaar en vier lestijden in het tweede en derde jaar, en oude talen, gedurende twee lestijden in het tweede en derde jaar;]1
  b) culturele en artistieke opvoeding, waaronder Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie, met het equivalent van twee lestijden;
  2° in het domein "moderne talen":
  a) moderne taal I, met het equivalent van vier lestijden in het eerste jaar, en drie lestijden in het tweede en derde jaar;
  b) moderne taal II, met het equivalent drie lestijden in het tweede en derde jaar;
  3° in het domein "wiskunde, wetenschap en techniek":
  a) wiskunde, met het equivalent van vijf lestijden in het eerste jaar, en vier lestijden in het tweede en derde jaar;
  b) wetenschappen, met het equivalent van drie lestijden;
  c) [1 manuele, technische, technologische en digitale opleiding]1, met het equivalent van drie lestijden in het eerste jaar, en twee lestijden in het tweede en derde jaar;
  4° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek:
  a) de opleiding geschiedenis, aardrijkskunde, economie en sociale wetenschappen, met het equivalent van vier lestijden;
  b) de cursus filosofie en burgerzin in de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, met het equivalent van één of, in geval van een vrijstelling, twee lestijden;
  c) een cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer met het equivalent van twee lestijden in confessionele vrije scholen en niet-confessionele vrije scholen die niet de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer, of één lestijd in officiële scholen en niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer.
  5° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
  a) lichamelijke opvoeding en gezondheid, met het equivalent van drie lestijden.
  § 2. De opleidingen bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 1°, a), 3°, b), 3°, c), en 4°, a), mogen elk worden gegeven in één les of aparte lessen.
  Voor de lestijden bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 3°, c), moet een lestijd worden voorbehouden voor het digitale gedeelte in het eerste jaar, en minstens één lestijd in het tweede of derde jaar.
  De inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalt de titel van de lessen en activiteiten bedoeld in paragraaf 1, lid 2, en bepaalt of ze overeenstemmen met de lessen en activiteiten bedoeld in artikel 7 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de titels en functies in het basis- en secundair onderwijs georganiseerd en gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
  § 3. De domeinen [2 bedoeld in artikel 1.4.2-3, 6° en 7°]2, komen overeen met zestig lestijden over drie jaar, transversaal gegeven tijdens de andere lessen.
  [2 Het domein bedoeld in artikel 1.4.2-3, 8°, stemt overeen met een minimum van 128 lestijden gespreid over de drie leerjaren van de gemeenschappelijke kern van het secundair onderwijs volgens de nadere regels die elke school in haar doelstellingenovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 1.5.2-3, 6°, heeft vastgelegd.
   1° 80 lestijden worden besteed aan alle activiteiten die georganiseerd worden met de actoren en partners bedoeld in artikel 1.4.6-3 en in overeenstemming met artikel 1.4.6-6. Na overleg met het lokale orgaan van sociaal overleg kan de inrichtende machten beslissen om deze lestijden in geconcentreerde leerweken te organiseren;
   2° 48 lestijden worden transversaal in andere vakken van het lesrooster behandeld;
   3° Het jaarlijkse volume van de lestijden neemt toe, wat leidt tot een grotere concentratie in het 3de secundair onderwijs.]2
  Een persoonlijke begeleiding wordt verzekerd voor het equivalent van twee wekelijkse lestijden. Deze periodes van persoonlijke begeleiding worden georganiseerd over verschillende vakken of over alle vakken. Ze kunnen worden georganiseerd over heel het jaar of worden samengevoegd op bepaalde tijdstippen.
  In de tweetalige klassen Frans-gebarentaal, worden de twee lestijden culturele en artistieke opvoeding of de lessen moderne taal II voorbehouden voor de lessen gebarentaal en dovencultuur.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 41, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2024-05-16/73, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>

Art. 2.2.2-2. § 1. Na de collectieve actie waartoe het pedagogisch team heeft bijgedragen en na gunstig advies van het lokaal orgaan voor sociaal overleg, kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde beslissen om 2 lestijden toe te voegen die voorbehouden zijn aan persoonlijke begeleiding, zoals bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 3, aan de 32 lestijden bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1, en opteren voor een van de volgende alternatieve lesroosters:
  1° een lesrooster van 34 lestijden van 45 minuten, zoveel mogelijk gegroepeerd in tijdvakken van 90 minuten;
  2° een lesrooster van 32 lestijden van 50 minuten en de organisatie van achttien halve dagen geconcentreerd leren die overeenkomen met het equivalent van 2 wekelijkse lestijden van de vakken bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1;
  3° een lesrooster van 30 lestijden van 50 minuten en de organisatie van vier weken geconcentreerd leren die overeenkomen met het equivalent van 4 wekelijkse lestijden van de vakken bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1.
  Als er geen lokaal orgaan voor sociaal overleg is, is de organisatorische regel bedoeld in artikel 2.2.1-1 van toepassing.
  Wanneer een school kiest voor de regeling bedoeld in het eerste lid, 1°, mag het toegelaten aantal dagen tijdens dewelke de lessen mogen worden opgeschort bedoeld in artikel 1.9.3-1, lid 1, 1°, worden verkort tot 5 dagen.
  Wanneer een school kiest voor de regeling bedoeld in het eerste lid, 3°, mag het toegelaten aantal dagen tijdens dewelke de lessen mogen worden opgeschort bedoeld in artikel 1.9.3-1, lid 1, 1°, worden verkort tot 10 dagen.
  § 2. Met een afwijking toegekend door de Minister, mag de inrichtende macht of haar afgevaardigde, na gunstig advies van het lokaal orgaan voor sociaal overleg, andere organisatorische regels aannemen opdat de jaarlijkse volumes van elk vak gelijk zouden zijn aan die van de toepassing van de regeling bedoeld in artikel 2.2.1-1.

Art. 2.2.2-3. In de lagere Raad van het secundair onderwijs, volgt de leerling de moderne taal I die hij in het lager onderwijs heeft gekozen.
  Maar met een afwijking toegekend door de Minister in uitzonderlijke gevallen, kunnen de ouders, bij inschrijving in het eerste jaar, een andere moderne taal I kiezen dan die werd gevolgd in het lager onderwijs.

Art. 2.2.2-4. Er kunnen één of twee extra lestijden voor remediëring worden georganiseerd buiten het lesrooster bedoeld in de artikelen 2.2.2-1 en 2.2.2-2.

Art. 2.2.2-5.§ 1. [1 ...]1
  § 2. In samenwerking met het PMS-centrum informeert elke secundaire school de leerlingen van de lagere Raad en hun ouders over:
  1° de opleidingen ingericht in de overgangsafdeling van de hogere Raad, met inbegrip van de artistieke opleidingen;
  2° de opleidingen ingericht in de kwalificatieafdeling van de hogere Raad, met inbegrip van de artistieke opleidingen;
  3° de alternerende opleidingen ingericht overeenkomstig het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs.
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/73, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>

HOOFDSTUK III. - Leerdifferentiatie
Art. 2.2.2.3-1.Om rekening te houden met de heterogeniteit van de klassen, implementeert de inrichtende macht of haar afgevaardigde differentiatiepraktijken, alsook een betere omkadering tijdens de periodes van persoonlijke begeleiding.
  [1 De modaliteiten van de differentiatie van de leerprocessen en van de persoonlijke begeleiding zijn beschreven in de doelstellingenovereenkomst conform artikel 1.5.2-3, § 1, 6.]1
  ----------
  (1)<DFG 2022-07-20/24, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 2.2.3-2.[1 § 1. Het aantal wekelijkse lestijden voor gepersonaliseerde begeleiding in het lesrooster van leerlingen wordt bepaald conform artikelen 2.2.1-4, § 3, en 2.2.2-1, § 3.
   Als in het basisonderwijs de omkadering berekend volgens artikel 31bis van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving onvoldoende lestijden oplevert om het verplichte wekelijkse uurrooster van de leerlingen na te leven, kan de inrichtende macht voor de organisatie van de persoonlijke begeleiding gebruikmaken [2 van de lestijden die worden gegenereerd voor de cursussen van de titularissen bedoeld in artikel 29, § 1, van hetzelfde decreet,]2 van resterende lestijden waarvan sprake in artikel 34 van hetzelfde decreet, van aanpassingslestijden waarvan sprake in artikel 33, § 3 en 4 van hetzelfde decreet, en van lestijden van gedifferentieerde begeleiding.
   De inrichtende macht implementeert in elk geval een persoonlijke begeleiding inclusief minstens het equivalent van de omkadering van twee klassen door drie leerkrachten, of door twee leerkrachten en een logopedist, en dit gedurende vier wekelijkse lestijden in het eerste en tweede jaar van het basisonderwijs, en gedurende twee wekelijkse lestijden in het derde tot en met het zesde jaar van het basisonderwijs.
   § 2. De inrichtende macht kan de lestijden voor persoonlijke begeleiding niet aanwenden voor een permanente vermindering van de grootte van de klassengroepen. Een klassengroep kan tijdens het schooljaar af en toe worden onderverdeeld om te voldoen aan de behoeften van de leerlingen, maar zonder permanente en homogene groepen leerlingen in moeilijkheden te vormen.
   De inrichtende macht organiseert lestijden voor persoonlijke begeleiding om te garanderen dat, als leerlingen worden begeleid buiten de klassengroep, nieuwe of verschillende lesinhouden niet worden verstrekt aan de rest van de klassengroep.
   Aan het begin van elk schooljaar deelt de inrichtende macht aan de ouders of aan de meerderjarige leerling de praktische modaliteiten mee voor de organisatie van differentiëringsvoorzieningen en voorzieningen van persoonlijke begeleiding tijdens het nieuwe schooljaar en voor de betrokken klassengroep.
   § 3. Naast de persoonlijke begeleiding bedoeld in het eerste lid, valt de toekenning van de middelen bedoeld voor differentiatie onder de autonomie van de inrichtende macht De toekenning van de middelen toegewezen voor de omkadering van leerlingen toegelaten in het secundair onderwijs hoewel ze niet (volledig) geslaagd waren voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift op het einde van het zesde jaar van de lagere school, volgens de nadere regels bedoeld in artikel 2.3.2-12, mag niet leiden tot de oprichting van permanente groepen-klassen van leerlingen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2022-07-20/24, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (2)<DFG 2023-06-22/16, art. 8, 030; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 2.2.3-3. [1 Bij een inbreuk op de voorwaarden voor de organisatie van de lestijden voor persoonlijke begeleiding vastgesteld in artikel 2.2.3-2, kan de regering, met inachtneming van de procedure in dit artikel, een van de volgende sancties opleggen
   1. de waarschuwing;
   2. een boete waarvan het bedrag gelijk is aan 5% van de jaarlijkse dotaties of werkingssubsidies van de betrokken school.
   3. in geval van herhaling binnen vijf jaar, de intrekking van alle dotaties of werkingssubsidies voor het lopende schooljaar voor de bedoelde school.
   Indien de boete bedoeld in lid 1, 2, niet binnen drie maanden na kennisgeving van de straf wordt terugbetaald, zal de Regering het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in mindering laten brengen van de dotaties of werkingssubsidies van de betrokken school.
   Zodra zij kennis krijgen van een klacht die of een feit dat een schending of overtreding van het artikel 2.2.3-2 zou kunnen zijn, onderzoeken de Regeringsdiensten de zaak en kunnen zij elke persoon horen die een nuttige bijdrage kan leveren tot hun informatie. In voorkomend geval stelt de inrichtende macht aan de regeringsdiensten de informatie ter beschikking over de praktische organisatie van de lestijden voor persoonlijke begeleiding in de school.
   Als ze het nodig achten, kunnen de regeringsdiensten een beroep doen op de algemene inspectiedienst om een onderzoeksopdracht uit te voeren conform artikel 7/1 van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst.
   Wanneer zij voldoende informatie hebben dat een schending werd begaan of als de onderzoeksopdracht en de specifieke controle van de algemene Dienst inspectiedienst de wezenlijke toekortkoming of inbreuk bevestigt, stellen de regeringsdiensten de bevoegde inrichtende macht in kennis van hun klachten. . Deze heeft 30 dagen tijd om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen te maken
   De regering neemt een beslissing binnen de zestig dagen na het verstrijken van de reactietermijn die aan de betrokken inrichtende macht is gelaten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-07-20/24, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 29-08-2022>


HOOFDSTUK IV. - Lesrooster voor de leerlingen in het taalbadonderwijs
Art. 2.2.4-1.Wanneer een gedeelte van het lesrooster is voorbehouden aan taalbadonderwijs in de zin van artikel 1.8.3-1, dekt dit gedeelte:
  1° tijdens het derde jaar van het kleuteronderwijs en de eerste twee jaren van de lagere school, minstens 8 lestijden en maximaal 21 lestijden wanneer het taalbadonderwijs één moderne taal betreft, of minstens de helft van de lestijden en maximaal drie vierde van de lestijden wanneer het taalbadonderwijs gebarentaal betreft;
  2° van het derde tot het zesde jaar van de lagere school,
  a) wanneer het taalbadonderwijs een moderne taal betreft, minstens 8 lestijden en maximaal 18 lestijden voor leerlingen die in het derde jaar van het kleuteronderwijs of in het eerste jaar van het lager onderwijs zijn begonnen met het taalbadonderwijs, en minstens 12 lestijden en maximaal 18 lestijden voor leerlingen die in het derde jaar van het lager onderwijs zijn begonnen met het taalbadonderwijs;
  b) wanneer het taalbadonderwijs gebarentaal betreft, minstens een vierde van de lestijden en maximaal twee derde van de lestijden.
  3° tijdens de lagere Raad van het secundair onderwijs, minstens 8 lestijden en maximaal 13 lestijden. De lestijden voorbehouden aan de disciplines bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1, lid 2, 1°, a), en 3°, a), mogen niet worden georganiseerd in het kader van taalbadonderwijs in een moderne taal.
  [2 In afwijking van het eerste lid, 3°, moet, wanneer het taalbadonderwijs in twee talen wordt georganiseerd en gevolgd, het aan het taalbadonderwijs gewijde gedeelte ten minste 8 en ten hoogste 12 lestijden per betrokken taal bedragen, zonder dat het in totaal meer kan bedragen dan twee derde van de in het lesrooster van de leerlingen opgenomen lestijden.]2
  Wanneer taalbadonderwijs in een moderne taal wordt ingericht in een school of vestiging, worden de lessen moderne taal I of moderne taal II bedoeld in de artikelen [1 2.2.1-6 en 2.2.2-1, § 1, tweede lid, onderdeel 2]1, opgenomen in het gedeelte van het lesrooster voorbehouden aan taalbadonderwijs zoals bepaald in lid 1, 2° en 3°, voor zover deze overeenkomen met de taal waarin het taalbadonderwijs wordt gegeven. In dat geval betreft de leerstof die tijdens deze lessen wordt behandeld specifiek de competenties gekoppeld aan de beheersing van de taal in kwestie en de specifieke woordenschat van de disciplines die in aanmerking komen voor taalbadonderwijs.
  De lessen godsdienst en niet-confessionele zedenleer, alsook de tweede lestijd van de les filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1, maken niet deel uit van het gedeelte van het lesrooster dat in aanmerking komt voor taalbadonderwijs.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 42, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2022-12-01/17, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 06-02-2023>

TITEL III. - Leerlingentraject
HOOFDSTUK I. - Het ritme van de leerling
Afdeling 1. [1 - Over hulp aan de leerling om te slagen, en over de mogelijkheid om een leerling te doen zittenblijven of te laten overgaan]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 Over hulp aan de leerling om te slagen, en over de evolutieve benadering van moeilijkheden]1   ----------   (1)
Art. 2.3.1-1.De leerling legt zijn schooltraject langs de gemeenschappelijke kern doorlopend af.
  Door differentiatiepraktijken te implementeren en vormevaluaties uit te voeren maakt de school het voor elke leerling mogelijk om de leerstof van de [1 acht]1 domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3 op zijn eigen ritme eigen te maken.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 43, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 2.3.1-2.Het pedagogisch team implementeert zo vroeg mogelijk in het schooljaar differentiatiestelsels en nadere regels voor persoonlijke begeleiding [1 overeenkomstig de procedures bedoeld in artikelen 2.2.3-1 en 2.2.3-2]1.
  In dit kader houdt het, in het eerste jaar van het secundair onderwijs, rekening met leerlingen die zijn toegelaten tot het secundair onderwijs hoewel ze niet (volledig) geslaagd waren voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift op het einde van het zesde jaar van de lagere school.
  ----------
  (1)<DFG 2023-07-20/49, art. 3, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 2.3.1-3.§ 1. Voor leerlingen van wie de leermoeilijkheden blijven bestaan ondanks de in artikel 2.3.1-2 beschreven stelsels, implementeert het pedagogisch team, uiterlijk op [3 de vrijdag na de herfstvakantie (Allerheiligen)]3, specifieke aanvullende stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding.
  De ouders van de leerlingen in kwestie worden geïnformeerd over [1 deze aanvullende specifieke stelsels]1 en indien nodig vindt er overleg plaats.
  [2 Specifieke regelingen worden vermeld in het DAccE van de leerling.]2
  § 2. Voor leerlingen van wie de leermoeilijkheden worden aangetoond na [3 de vrijdag na de herfstvakantie (Allerheiligen)]3, worden de specifieke aanvullende stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding zo snel mogelijk geïmplementeerd en uiterlijk bij de evaluatie vermeld in artikel 2.3.1-4 vermeld [2 in het DAccE van de leerling]2.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 44, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/23, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (3)<DFG 2022-03-31/35, art. 23, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 2.3.1-4.§ 1. De stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding worden regelmatig geëvalueerd door het pedagogisch team en, in voorkomend geval, aangepast [4 overeenkomstig de behoeften van elke leerling]4.
  § 2. De [1 aanvullende specifieke stelsels]1 voor differentiatie en persoonlijke begeleiding bedoeld in artikel 231-3 worden uiterlijk op [3 de vrijdag die volgt op de feestdag van de ontspanningsvakantie (Carnaval)]3 geëvalueerd door het pedagogisch team dat, samen met het PMS-centrum, de vereiste aanpassingen aanbrengt.
  De evaluatie en, in voorkomend geval, de aanpassingen bedoeld in het eerste lid, worden meegedeeld aan de ouders van de leerlingen in kwestie.
  De evaluatie en, in voorkomend geval, de aanpassingen bedoeld in het eerste lid, worden vermeld [2 in het DAccE van de leerling]2.
  [4 § 3. De specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding bedoeld in artikel 2.3.1-3 worden uiterlijk op de laatste dinsdag van het schooljaar geëvalueerd door het pedagogisch team, dat op basis van het advies van het PMS-centrum de nodige aanpassingen doet voor het volgende schooljaar.
   De ouders van de betrokken leerlingen worden betrokken bij de evaluatie en in voorkomend geval de aanpassingen bedoeld in lid 1.
   De evaluatie en in voorkomend geval de aanpassingen bedoeld in lid 1 worden vermeld in het DAccE (leerlingenbegeleidingsdossier) van de leerling.]4
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 45, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/23, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
  (3)<DFG 2022-03-31/35, art. 24, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (4)<DFG 2023-07-20/49, art. 4, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Onderafdeling 2. [1 Over de mogelijkheid om een leerling te doen zittenblijven]1   ----------   (1)
Art. 2.3.1-5.[1 § 1. In het kleuteronderwijs kan de beslissing om een kind het derde jaar te laten overdoen, alleen bij wijze van uitzondering worden genomen. Deze beslissing kan alleen worden genomen als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
   1° de leermoeilijkheden van de leerling blijven aanhouden ondanks de ondersteuning die wordt geboden in het kader van een evolutieve benadering van de moeilijkheden, overeenkomstig artikelen 2.3.1-3 en 2.3.1-4;
   2° de ondersteuning die tijdens het volgende schooljaar moet worden geboden om de leerling in staat te stellen aanhoudende leermoeilijkheden te overwinnen, kan alleen in het kleuteronderwijs worden geboden;
   3° de aanhoudende leermoeilijkheden van de leerling houden verband met zijn medische, paramedische of psychomedische situatie, die wordt aangetoond overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 2.
   De specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt geïnitieerd door de ouders en verloopt via het DAccE van de betrokken leerling volgens de voorwaarden in afdeling 2. Deze procedure maakt deel uit van een evolutieve benadering van de leermoeilijkheden van de leerling.
   § 2. Ingeval wordt beslist tot zittenblijven, is de inschrijving van de leerling in het derde jaar van het kleuteronderwijs verplicht. Vanaf het begin van het schooljaar waarin de leerling blijft zitten, zorgt het pedagogisch team dat verantwoordelijk is voor de leerling die blijft zitten, voor de invoering en aanpassing van specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding om de leerling in staat te stellen zijn aanhoudende leermoeilijkheden te overwinnen.
   Deze specifieke complementaire instrumenten worden uiterlijk de vrijdag volgend op de herfstvakantie (Allerheiligen) vermeld in het DAccE van de betrokken leerling. De evaluatie en in voorkomend geval de aanpassingen die zijn aangebracht aan de specifieke complementaire instrumenten, worden uiterlijk de vrijdag na de ontspanningsvakantie (carnaval) en de laatste dinsdag van het schooljaar in het DAccE van de betrokken leerling ingevoerd.]1
  ----------
  (1)<DFG 2023-07-20/49, art. 10, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 2.3.1-6.[1 § 1. In het basisonderwijs en het secundair onderwijs van de lagere graad kan voor een leerling na afloop van het schooljaar uitzonderlijk worden beslist om hem hetzelfde studiejaar te laten overdoen als hij aanhoudende leermoeilijkheden blijft ondervinden die hem beletten om zijn leerproces met succes voort te zetten in het volgende studiejaar van de gemeenschappelijke kern, ondanks de ondersteuning die wordt geboden in het kader van een evolutieve benadering van de moeilijkheden, overeenkomstig artikelen 2.3.1-3 en 2.3.1-4.
   Het uitzonderlijk zittenblijven van een leerling is afhankelijk van de voorafgaande inzet van de specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding overeenkomstig artikel 2.3.1-3, § 1 en de evaluatie ervan bij twee gelegenheden overeenkomstig artikel 2.3.1-4, §§ 2 en 3.
   In afwijking van lid 2 kan er voor een leerling in geval van uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de situatie van de leerling, worden beslist om hem het jaar te laten overdoen op voorwaarde dat er vooraf specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding worden ingezet overeenkomstig artikel 2.3.1-3, § 2, en dat ze slechts één keer worden geëvalueerd overeenkomstig artikel 2.3.1-4, § 3.
   De procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern wordt geïnitieerd via het DAccE van de betrokken leerling volgens de voorwaarden in afdeling 3. Deze procedure berust op een evolutieve benadering van de leermoeilijkheden van de leerling.
   § 2. Ingeval wordt beslist tot zittenblijven, is de inschrijving van de leerling in het jaar van zittenblijven verplicht.]1
  ----------
  (1)<DFG 2023-07-20/49, art. 12, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 2.3.1-7.Bij het begin van het schooljaar zal het pedagogisch team voor de leerling die een jaar moet overdoen [2 specifieke complementaire instrumenten]2 voor differentiatie en persoonlijke begeleiding implementeren en aanpassen in toepassing van artikel 2.3.1-6.
  [2 Deze specifieke complementaire instrumenten worden uitgewerkt]2 rekening houdend met:
  1° elementen waarvan op de deliberatie van het pedagogisch team in het basisonderwijs, of door de klassenraad in het secundair onderwijs, werd vastgesteld dat moesten worden versterkt;
  2° een collectieve evaluatie [2 van de specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding]2 dat vorig jaar werd geïmplementeerd.
  [2 Deze specifieke complementaire instrumenten kunnen]2 voorzien in aanpassingen aan het individueel lesrooster van de leerling die een jaar moet overdoen.
  [2 Deze specifieke complementaire instrumenten worden uiterlijk de vrijdag volgend op de herfstvakantie (Allerheiligen) vermeld in het DAccE van de betrokken leerling. De evaluatie en in voorkomend geval de aanpassingen die zijn aangebracht aan de specifieke complementaire instrumenten, worden uiterlijk de vrijdag na de ontspanningsvakantie (carnaval) en de laatste dinsdag van het schooljaar in het DAccE van de betrokken leerling ingevoerd.]2
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 47, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/49, art. 6, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Onderafdeling 3. [1 Over de mogelijkheid om een leerling te laten overgaan]1   ----------   (1)
Art. 2.3.1-8.[1 Op verzoek van de ouders en na een gemotiveerd advies van het pedagogisch team kunnen leerlingen bij wijze uitzondering tot het volgende jaar worden toegelaten. De inrichtende macht vraagt vooraf advies aan het PMS-centrum.]1
  ----------
  (1)<DFG 2023-07-20/49, art. 8, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Onderafdeling 4. [1 Over het instrument voor het identificeren en verspreiden van pedagogische praktijken die gedifferentieerd leren, het slagen van leerlingen en hun integratie in de schoolomgeving bevorderen]1   ----------   (1)
Art. 2.3.1-9. § 1. In het kader van de toepassing van artikel 2.3.1-1 wordt een stelsel opgericht dat de samenwerking bevordert van alle actoren betrokken bij de opbouw van de toekomst van de leerlingen om zich in te zetten voor een dynamiek voor de bevordering van de potentiële bekwaamheden van elke leerling om hen naar succes te leiden.
  Dit stelsel is ontworpen om de bekwaamheden opnieuw te laten gelden inzake pedagogische praktijken die gunstig zijn voor de differentiatie van leerprocessen, het studentensucces en de integratie in de schoolomgeving.
  Dit stelsel is bedoeld voor alle scholen of PMS-centra die zich bezighouden met het opbouwen van alternatieve methoden voor het behoud of blijven zitten van leerlingen van 2,5 jaar tot 15 jaar.
  Dit stelsel maakt deel uit van een kader dat creatieve benaderingen en innovatie op het gebied van onderwijs ondersteunt door middel van de identificatie en het overbrengen van relevante praktijken;
  § 2. De doelstellingen van het stelsel zijn:
  1° innovatieve benaderingen van de onderwijsteams te bevorderen of bestaande praktijken versterken waardoor alle kinderen zich kunnen ontwikkelen en leren;
  2° de rijpwording van dergelijke projecten begeleiden om ze bekend te maken en te erkennen, op het niveau van de Franse Gemeenschap, door verspreiding en uitwisseling van informatie, praktijken en ervaringen;
  Inzonderheid beoogt dit stelsel:
  1° het bevorderen van aangepaste en gedifferentieerde trajecten waarbij positief rekening wordt gehouden met de verschillende ritmes en de diversiteit van contexten;
  2° een jaar overdoen vermijden door de moeilijkheden die leerlingen ondervinden zo snel mogelijk te identificeren, te diagnosticeren en te behandelen met gedifferentieerde benaderingen.
  § 3. De actoren die betrokken zijn bij het stelsel zijn:
  1° de lokale actoren, d.w.z. alle volwassenen die de kinderen begeleiden van 2,5 tot 15 jaar: leerkrachten, directeurs, ambtenaren van de PMS-centra of een andere tussenkomende persoon die samenwerkt met de onderwijsteams binnen de scholen, in rechtstreeks contact met kinderen;
  2° intermediaire actoren, ter ondersteuning van plaatselijke actoren, inzonderheid pedagogische adviseurs, leden van de algemene inspectie, opleiders - hetzij voor voortgezette opleiding of initiële opleiding.
  § 4. Om de acties van de in § 3 bedoelde actoren te ondersteunen, te begeleiden en te coördineren, is de Regering belast met het oprichten van een operationeel en informatie-uitwisselingscomité, voorgezeten door de Administratie, waarvan de opdrachten, de nadere regels van werking en de samenstelling door de Regering bepaald worden.
  § 5. Voor het documenteren en verspreiden van praktijken en ervaringen die op het veld worden uitgevoerd, is de Regering belast met het oprichten van een ondersteuningscel waarvan de opdrachten en de samenstelling door de Regering bepaald worden.

Afdeling 2. [1 - Over de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Definities]1   ----------   (1)
Art. 2.3.1-10. [1 Voor de toepassing van deze afdeling gelden de volgende definities:
   1° DAccE-computertoepassing: de DAccE-computertoepassing bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 8;
   2° beknopte balans: de beknopte balans bedoeld in artikel 1.10.1-1, 3;
   3° Kamer van beroep: de kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-18;
   4° beslissing van de Algemene Inspectiedienst: de beslissing bedoeld in artikel 2.3.1-13;
   5° beslissing van de Kamer van beroep: de beslissing bedoeld in artikel 2.3.1-16;
   6° werkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, met uitzondering van dagen die op feestdagen vallen;
   7° tabblad met betrekking tot de indiening van een verzoek tot zittenblijven: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2;
   8° tabblad met betrekking tot het advies van de school: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3;
   9° tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4;
   10° tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 5;
   11° tabblad met betrekking tot het advies van de ouders: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6;
   12° tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 7;
   13° tabblad met betrekking tot de levenscyclus van de procedure: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 8;
   14° tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs: het tabblad bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a);
   15° gebruikersprofiel "schooldirectie": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 2;
   16° gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 3;
   17° gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 4;
   18° gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 5;
   19° gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 6;
   20° gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 7;
   21° gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 8;
   22° gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 9;
   23° gebruikersprofiel "Algemene Inspectiedienst": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 10;
   24° gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 11;
   25° gebruikersprofiel "lid van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 12;
   26° gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 13;
   27° onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs": het onderdeel bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 2°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Onderafdeling 2. [1 - Over de beslissing om een leerling bij wijze van uitzondering het derde jaar van het kleuteronderwijs te laten overdoen]1   ----------   (1)
Art. 2.3.1-11. [1 § 1 Ouders dienen het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven van hun kind in het derde jaar van het kleuteronderwijs in tussen de vrijdag van de derde week volgend op de ontspanningsvakantie (carnaval) en de vrijdag van de vijfde week volgend op de ontspanningsvakantie (carnaval), via het tabblad met betrekking tot het indienen van een verzoek tot zittenblijven.
   In afwijking van lid 1 kunnen ouders op basis van de door hen verstrekte informatie de directeur van de school of het PMS-centrum vragen om het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven van hun kind in het derde jaar van het kleuteronderwijs in te dienen in het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs". De regering stelt de voorwaarden vast voor de indiening van het verzoek tot zittenblijven door de directeur van de school of het PMS-centrum en het model van het document waarin het verzoek tot indiening van het verzoek tot zittenblijven door de directeur van de school of het PMS-centrum wordt geformaliseerd.
   Zodra het verzoek tot zittenblijven binnen de in lid 1 bedoelde periode is ingediend, hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling", "schooldirecteur" en "PMS-centrumdirecteur" geen schrijftoegang meer tot het tabblad bedoeld in lid 1.
   § 2. Op straffe van onontvankelijkheid van het verzoek leggen de ouders een attest voor dat minder dan zes maanden geleden is opgesteld door een specialist op medisch, paramedisch of psychomedisch gebied, of door een multidisciplinair medisch team. De regering legt een lijst vast van de beroepen die zijn gemachtigd om het genoemde attest op te stellen, en bepaalt de voorwaarden voor de conformiteit van deze documenten.
   § 3. Bij het indienen van het verzoek kunnen ouders een adres opgeven als ze per post een kopie willen ontvangen van de beslissing van de Algemene Inspectiedienst en in voorkomend geval de beslissing van de Kamer van beroep, waarvan kennisgeving wordt gedaan in het DAccE. Anders wordt de beslissing enkel meegedeeld via het DAccE van de betrokken leerling.
   § 4. Ouders kunnen de gegevens in het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" raadplegen met behulp van de DAccE-computertoepassing.
   Ouders kunnen de in lid 1 bedoelde gegevens op school of in het PMS-centrum raadplegen volgens de door de regering vastgestelde voorwaarden.
   Ze kunnen ook een kopie van de in lid 1 bedoelde gegevens krijgen door een schriftelijk verzoek in te dienen bij de directeur van de school of het PMS-centrum. De regering stelt het verplichte model voor kopieën van de in lid 1 bedoelde gegevens en een model voor verzoeken om die kopieën vast.
   § 5. Zodra het verzoek van de ouders is ingediend, ontvangen de directeur van de school die en de directeur van het PMS-centrum dat verantwoordelijk is voor de leerling en de ouders, een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
   De directeur van de school die en de directeur van het PMS-centrum dat verantwoordelijk is voor de leerling, kunnen het verzoek raadplegen dat door de ouders is ingediend via het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar", en kunnen dan de adviezen geven bedoeld in artikel 2.3.1-12.
   § 6. Tussen het moment waarop het verzoek tot zittenblijven wordt ingediend en de laatste vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen) kunnen ouders afzien van hun verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.
   In afwijking van lid 1 kunnen ouders de directeur van de school of van het PMS-centrum vragen om ervan af te zien. De regering stelt de voorwaarden voor het indienen van het verzoek en het model van het verzoek tot afstand vast. In dit geval dienen ouders hun verzoek tot afstand uiterlijk de laatste woensdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen) in, zodat de directeur van de school of van het PMS-centrum kan overgaan tot het afzien van het verzoek tot zittenblijven tegen de laatste vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen).
   Ingeval het de ouders zijn die ervan afzien, ontvangen de directeur van de school die en de directeur van het PMS-centrum dat verantwoordelijk is voor de leerling en de ouders, een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing. De school en het PMS-centrum verstrekken de in artikel 2.3.1-12 bedoelde adviezen niet als ze nog niet zijn uitgebracht.
   Ingeval er van het verzoek tot zittenblijven wordt afgezien, wordt de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs binnen de 10 schoolwerkdagen afgesloten. Het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs is niet geopend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-12. [1 § 1. Onder de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht van de school en na afloop van een bespreking onder collega's onder leiding van het onderwijsteam van de school, verstrekt de directeur namens de school een advies over het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs via het tabblad met betrekking tot het advies van de school.
   Dit advies is met name gebaseerd op de beknopte balansen die zijn opgesteld tijdens het schooljaar waarin het verzoek tot zittenblijven is ingediend, en geeft een gedetailleerd overzicht van de niet-verworven kennis en competenties, de manieren waarop de ondersteunende instrumenten zijn aangewend, en de mate waarin ze efficiënt waren. Als het onderwijsteam van de school voorstander is van het verzoek tot zittenblijven, worden in het advies de precieze en concrete doelstellingen vermeld die tegen het einde van het aanvullende jaar moeten zijn bereikt. Daarnaast worden ook de nieuwe acties en de voorwaarden voor de acties vermeld waarvan het onderwijsteam van mening is dat ze noodzakelijk zijn in het kader van de specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding die tijdens het aanvullende jaar worden ingezet.
   Wanneer er geen beknopte balansen zijn opgesteld tijdens het schooljaar waarin het verzoek tot zittenblijven wordt ingediend, moet in het advies het volgende worden gespecificeerd:
   1° of er moeilijkheden werden vastgesteld en welke pedagogische acties er werden ondernomen/voortgezet door het onderwijsteam van de school, in voorkomend geval in samenwerking met het multidisciplinair team van het PMS-centrum, om de leerling in staat te stellen deze moeilijkheden te overwinnen;
   2° in voorkomend geval de acties die ouders ondernemen om het leerproces van hun kind te ondersteunen. De toestemming van de ouders wordt verkregen volgens dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die zijn vastgelegd ingevolge artikel 1.10.2-2, § 5, lid 4;
   3° of uitzonderlijke omstandigheden in verband met de situatie van de leerling het onderwijsteam hebben verhinderd om beknopte balansen op te stellen tijdens het schooljaar waarin het verzoek tot zittenblijven wordt ingediend.
   Voor elke klas of elke leerling wijst de directeur een persoon aan met het gebruikersprofiel "schooldirectie" of "lid van het pedagogisch team" om het advies van de school in te voeren. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "schooldirectie" kan het advies valideren.
   Het advies van de school moet uiterlijk de vrijdag van de week vóór de voorjaarsvakantie (Pasen) worden ingediend.
   Na afloop van de in lid 5 bedoelde periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "schooldirectie" of "lid van het pedagogisch team" geen schrijftoegang meer tot het tabblad bedoeld in lid 1.
   § 2. Onder de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht van het PMS-centrum en na afloop van een bespreking onder collega's onder leiding van het multidisciplinair team van het PMS-centrum, verstrekt de directeur namens het PMS-centrum een advies over het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs via het tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum.
   Dit gedetailleerde advies is in voorkomend geval gebaseerd op de middelen die door het multidisciplinair team van het PMS-centrum zijn ingezet, en op de bijbehorende resultaten.
   Het door het bevoegde PMS-centrum uit te brengen advies moet worden verstrekt door het centrum dat de school bedient waar de leerling schoolliep in het schooljaar voorafgaand aan dat waarvoor het advies is vereist.
   Het PMS-centrum moet zijn advies motiveren. Als het PMS-centrum de betrokken leerling niet heeft begeleid, wordt het advies opgesteld rekening houdend met deze afwezigheid van zorg. Bovendien moet een samenvatting van de bevindingen van het team expliciet worden opgenomen in het individuele dossier van de leerling dat binnen het PMS-centrum wordt opgesteld, zoals bepaald in artikel 6 van het organiek koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra.
   Voor elke leerling wijst de directeur een persoon aan die verantwoordelijk is voor de invoering van het advies van het PMS-centrum. De aangewezen persoon moet een gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" of "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" hebben. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" kan het advies valideren.
   Het advies van het PMS-centrum moet uiterlijk de vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen) worden ingediend.
   Na afloop van de in lid 6 bedoelde periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" of "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" geen schrijftoegang meer tot het tabblad bedoeld in lid 1.
   § 3. Zodra het advies van de school bedoeld in paragraaf 1 en het advies van het PMS-centrum bedoeld in lid 2 zijn verstrekt, ontvangen de ouders telkens een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
   Op basis van de twee adviezen kunnen de ouders het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs bevestigen of ervan afzien overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 6. Na bevestiging ontvangt de coördinerend inspecteur-generaal van de Algemene Inspectiedienst een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, en waarin de ontvangst van het dossier wordt gemeld.
   Als er geen standpunt wordt ingenomen, wordt het verzoek automatisch doorgestuurd naar de Algemene Inspectiedienst op de zaterdag van de week vóór de voorjaarsvakantie (Pasen). De coördinerend inspecteur-generaal van de Algemene Inspectiedienst ontvangt een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, en waarin de ontvangst wordt gemeld van de verschillende dossiers met betrekking tot een verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-13. [1 § 1. De coördinerend inspecteur-generaal wijst voor elk dossier een inspecteur aan van de Dienst Onderwijsinspectie van het pedagogisch continuüm bedoeld in artikel 3, lid 3, 1° van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst. Hiervoor kan hij de ingediende dossiers raadplegen. Hij wijst een inspecteur aan die normaal gesproken niet op de betrokken school werkt.
   § 2. De overeenkomstig paragraaf 1 aangewezen inspecteur gaat na of aan de in artikel 2.3.1-5, § 1 bedoelde voorwaarden voor zittenblijven wordt voldaan, en evalueert of de aanhoudende leermoeilijkheden en de medische, paramedische of psychomedische situatie van de betrokken leerling van dien aard zijn dat ze het zittenblijven van de leerling in het derde jaar van het kleuteronderwijs verantwoorden, met name met betrekking tot de kennis, de knowhow en de competenties die de leerling heeft verworven en de verwachtingen die zijn vastgelegd in het referentiesysteem van initiële competenties, zoals vastgesteld in het decreet van 9 juli 2020 houdende bekrachtiging van het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 23 januari 2020 tot vaststelling van het referentiesysteem van initiële competenties.
   Daartoe raadpleegt de aangewezen inspecteur het (de) dossier(s) waarvoor hij is aangewezen via het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" en neemt hij de beslissing van de Algemene Inspectiedienst op basis van het volledige dossier dat hem ter beschikking wordt gesteld, namelijk:
   1° de informatie in het verzoek van de ouders bedoeld in artikel 2.3.1-11;
   2° het advies van de school dat werd gegeven overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
   3° het advies van het PMS-centrum dat werd gegeven overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 2.
   Indien nodig kan de aangewezen inspecteur de school en de ouders om aanvullende documenten vragen. Het kan de ouders ook horen.
   § 3. De beslissing van de Algemene Inspectiedienst om het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs door de betrokken leerling toe te staan of te weigeren, wordt genomen op de vrijdag van de tweede week na de voorjaarsvakantie (Pasen). Als de beslissing op deze dag niet is genomen, wordt het uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs geacht te zijn toegekend.
   Deze beslissing wordt meegedeeld via het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst.
   § 4. Na afloop van de in paragraaf 3, lid 1 bedoelde periode ontvangen de ouders, de directeur van de school en de directeur van het PMS-centrum een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing. Na afloop van deze periode kunnen ze de beslissing van de Algemene Inspectiedienst raadplegen.
   Na afloop van de in paragraaf 3, lid 1 bedoelde periode hebben gebruikers met het gebruikersprofiel "Algemene Inspectiedienst" geen schrijftoegang meer tot de rubriek met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst.
   Indien de ouders bij het indienen van het verzoek een postadres hebben opgegeven, sturen de regeringsdiensten die instaan voor het secretariaat van de Algemene Inspectiedienst in het kader van de in dit artikel bedoelde opdracht, hen binnen de twee werkdagen na de beslissing van de Algemene Inspectiedienst per aangetekende brief een kopie van de beslissing van de Algemene Inspectiedienst.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-14. [1 In geval van een beslissing waarbij het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt geweigerd, kunnen ouders tegen deze beslissing beroep instellen bij de Kamer van beroep via het tabblad met betrekking tot het beroep van ouders.
   Op straffe van onontvankelijkheid stellen ouders hun beroep binnen de tien werkdagen na ontvangst van de beslissing van de Algemene Inspectiedienst in.
   Het beroep moet een nauwkeurige motivering bevatten met de redenen waarom de ouders de in lid 1 bedoelde beslissing aanvechten. Ouders voegen alle stukken toe die ze nuttig achten voor hun beroep.
   Op basis van de door hen verstrekte informatie kunnen ouders de directeur van de school of het PMS-centrum ook vragen om hun beroep in te stellen in het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs". De regering stelt de voorwaarden vast voor de instelling van het beroep door de directeur van de school of het PMS-centrum en het model van het document waarin het verzoek tot instelling van beroep door de directeur van de school of het PMS-centrum wordt geformaliseerd.
   Zodra een beroep is ingesteld, ontvangen de voorzitter, de leden en de secretaris van de Kamer van beroep een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, en waarin de ontvangst van het dossier wordt gemeld. De ouders, de directeur van de school en de directeur van het PMS-centrum ontvangen een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
   Zodra het beroep binnen de in lid 2 bedoelde periode is ingesteld, hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling", "schooldirecteur" en "PMS-centrumdirecteur" geen schrijftoegang meer tot het tabblad bedoeld in lid 1.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-15. [1 De specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt afgesloten vanaf de laatste dag van het schooljaar als de zaak niet aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep.
   Het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt geopend op het moment dat het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt gesloten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Onderafdeling 3. [1 - Over het onderzoek door de Kamer van beroep van beroepen tegen beslissingen tot weigering van zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs]1   ----------   (1)
Art. 2.3.1-16. [1 § 1. De Kamer van beroep gaat na of aan de in artikel 2.3.1-5, § 1 bedoelde voorwaarden voor zittenblijven wordt voldaan, en evalueert of de aanhoudende leermoeilijkheden en de medische, paramedische of psychomedische situatie van de betrokken leerling van dien aard zijn dat ze het zittenblijven van de leerling in het derde jaar van het kleuteronderwijs verantwoorden, met name met betrekking tot de kennis, de knowhow en de competenties die de leerling heeft verworven en de verwachtingen die zijn vastgelegd in het referentiesysteem van initiële competenties, zoals vastgesteld in het decreet van 9 juli 2020 houdende bekrachtiging van het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 23 januari 2020 tot vaststelling van het referentiesysteem van initiële competenties.
   Daartoe baseert de Kamer van beroep zich op het volledige dossier dat haar ter beschikking wordt gesteld, namelijk:
   1° de informatie in het verzoek van de ouders bedoeld in artikel 2.3.1-11;
   2° het advies van de school dat werd gegeven overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
   3° het advies van het PMS-centrum dat werd gegeven overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 2;
   4° de beslissing van de Algemene Inspectiedienst bedoeld in artikel 2.3.1-13;
   5° het beroep ingesteld door de ouders overeenkomstig artikel 2.3.1-14.
   In het kader van haar onderzoek kan de Kamer van beroep om aanvullende documenten en verhoren van personen vragen.
   § 2. De beslissing van de Kamer van beroep om het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs door de betrokken leerling toe te staan of te weigeren, wordt genomen op de vrijdag vóór de laatste week van het schooljaar, via het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep. Als de beslissing op deze dag niet is genomen, wordt het uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs geacht te zijn toegekend.
   De persoon die de in lid 1 bedoelde beslissing invoert, moet een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep" hebben. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" kan de beslissing valideren.
   Na afloop van de in lid 1 bedoelde periode ontvangen de ouders, de directeur van de school en de directeur van het PMS-centrum een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing. Als de ouders bij het indienen van het verzoek een postadres hebben opgegeven, wordt hen binnen de twee werkdagen na de beslissing van de Kamer van beroep per aangetekende brief een kopie van de beslissing toegestuurd.
   Na afloop van de in lid 1 bedoelde periode hebben gebruikers met het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep" geen schrijftoegang meer tot het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-17. [1 Als de zaak aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep, wordt de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs afgesloten vanaf de laatste dag van het schooljaar.
   Het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt geopend op het moment dat het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt gesloten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-18. [1 § 1. Er is een netoverschrijdende Kamer van beroep opgericht om beroepen te onderzoeken tegen beslissingen waarbij het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt geweigerd.
   § 2. De Kamer van beroep is als volgt samengesteld:
   1° een inspecteur van de Algemene Dienst Onderwijsinspectie van het pedagogisch continuüm, die er de voorzitter van is;
   2° drie leerkrachten uit het gewoon kleuteronderwijs;
   3° drie directeurs van wie de school gewoon kleuteronderwijs organiseert;
   4° een lid dat het buitengewoon onderwijs vertegenwoordigt;
   5° een lid dat het gewoon basisonderwijs vertegenwoordigt;
   6° een lid dat de psycho-medisch-sociale centra vertegenwoordigt;
   7° twee leden aangewezen door de oudervertegenwoordigingsorganisaties en ouderverenigingen bedoeld in artikel 1.6.6-1.
   Voor elk gewoon lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen.
   Het lid bedoeld in lid 1, 1° en zijn plaatsvervanger worden voorgedragen door de Coördinerend inspecteur-generaal.
   De leden bedoeld in lid 1, 2° tot 6° en hun plaatsvervangers worden aangewezen op gezamenlijke voordracht van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten. Voor elk gewoon lid is er een plaatsvervangend lid voorzien dat tot dezelfde categorie en hetzelfde onderwijsniveau behoort als het gewoon lid. Voor zowel de gewone als de plaatsvervangende leden is er een balans tussen het officieel en vrij onderwijs enerzijds, en tussen het confessioneel en niet-confessioneel onderwijs anderzijds.
   De leden worden door de regering benoemd voor een periode van vier jaar. Hun mandaat kan worden verlengd. Indien er vóór het verstrijken van een mandaat een vacature ontstaat, voltooit de plaatsvervanger het genoemde mandaat en wordt een nieuw lid als plaatsvervanger aangewezen. Elk lid dat de hoedanigheid verliest waarvoor het is benoemd, of dat zonder geldige reden meer dan de helft van de zittingen in het schooljaar afwezig is geweest, houdt op lid van de Kamer van beroep te zijn.
   § 3. De Kamer van beroep beraadslaagt rechtsgeldig als de meerderheid van de leden aanwezig is. Indien de bijeengeroepen Kamer van beroep echter niet over het vereiste aantal leden beschikt, kan ze na een nieuwe bijeenroeping rechtsgeldig over hetzelfde onderwerp beraadslagen, ongeacht het aantal aanwezige leden. De leden zijn verplicht tot geheimhouding van de dossiers en beraadslagingen van de Kamer van beroep.
   Elk lid van de Kamer van beroep heeft stemrecht.
   Als er geen consensus is, worden de besluiten bij absolute meerderheid van de aanwezige leden genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
   Wanneer het beroep betrekking heeft op een leerling die naar de school gaat of ging waar het lid van de Kamer van beroep werkzaam is of is geweest, of wanneer dit lid een bloed- of aanverwant tot in de vierde graad van de betrokken leerling is, wordt het lid vervangen door een plaatsvervangend lid dat uitspraak doet over de zaak. Wanneer de inspecteur bedoeld in paragraaf 2, lid 1, 1° voordien een beslissing overeenkomstig artikel 2.3.1-13 heeft genomen over het verzoek tot zittenblijven waarop het beroep betrekking heeft, wordt hij vervangen door het plaatsvervangend lid dat uitspraak doet over de zaak.
   § 4. De regeringsdiensten staan in voor het secretariaat van de Kamer van beroep.
   De regering stelt de voorwaarden vast voor de werking van de Kamer van beroep, evenals de vergoeding van de leden van de Kamer van beroep bedoeld in paragraaf 2, lid 1, 2° tot 7°. De in paragraaf 2, lid 1, 1° bedoelde leden mogen geen vergoeding ontvangen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Onderafdeling 4. [1 - Over het beheer van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs in het DAccE]1   ----------   (1)
Art. 2.3.1-19. [1 Het doel van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" is om elke persoon die legitiem betrokken kan zijn bij de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs, georganiseerd in deze afdeling, in staat te stellen informatie uit te wisselen en beslissingen te nemen die nodig zijn voor het beheer van de genoemde procedure, voor zover dit strikt noodzakelijk is voor de betrokkenheid van elk van de tussenkomende partijen.
   De specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs is een procedure na afloop waarvan een beslissing wordt genomen die een impact heeft op het schooltraject van de leerling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-20. [1 § 1. Het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" omvat de volgende tabbladen:
   1° een tabblad met betrekking tot het indienen van een verzoek tot zittenblijven;
   2° een tabblad met betrekking tot het advies van de school;
   3° een tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum;
   4° een tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst;
   5° een tabblad met betrekking tot het beroep van ouders;
   6° een tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep;
   7° een tabblad met betrekking tot het overzicht van de levenscyclus van de procedure.
   § 2. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 1° wordt gebruikt voor het invoeren van het door de ouders ingediende verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs, overeenkomstig artikel 2.3.1-11. Het bevat de volgende rubrieken:
   1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de leerling en de informatie met betrekking tot het schooltraject van de leerling, die de volgende gegevens bevat:
   a) de informatie die nodig is om de leerling te identificeren op wie het verzoek betrekking heeft;
   b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de school waar de betrokken leerling is ingeschreven;
   c) de informatie met betrekking tot het leerjaar van de leerling op wie het verzoek tot zittenblijven betrekking heeft;
   d) de aanvullende trajectinformatie voor het lopende jaar, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 2° ;
   2° een rubriek met betrekking tot de identificatie en de contactgegevens van de ouder(s) die de volgende gegevens bevat:
   a) de informatie die nodig is om de ouder(s) van de leerling te identificeren;
   b) in voorkomend geval de informatie met betrekking tot de vermelding van het verzoek van de ouder(s) om per post in kennis te worden gesteld van de beslissingen en mededelingen die in het kader van de procedure worden genomen en gedaan;
   3° een rubriek met betrekking tot het medisch/paramedisch/psychomedisch attest bedoeld in artikel 2.3.1-11, § 2 op basis waarvan het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt ingediend;
   4° een rubriek met betrekking tot de datum van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.
   Het in lid 1 bedoelde tabblad bevat de volgende categorieën gegevens:
   1° identificatiegegevens van een ouder;
   2° communicatiegegevens van een ouder;
   3° identificatiegegevens van een leerling;
   4° gegevens met betrekking tot de studies en vorming en meer bepaald de subcategorie gegevens met betrekking tot het schooltraject van een leerling;
   5° gegevens met betrekking tot de gezondheid van de leerling.
   De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
   § 3. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 2° wordt gebruikt om het advies van de school over het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs in te voeren, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1. Het bevat de volgende rubrieken:
   1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de school die de volgende gegevens bevat:
   a) de informatie met betrekking tot de identificatie van de school waar de betrokken leerling is ingeschreven;
   b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de directeur van de school;
   2° een rubriek met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het jaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven, met inbegrip van de volgende informatie in beknopte vorm:
   a) de vaststelling van de aanhoudende leermoeilijkheden van de leerling en de ondersteunende acties die zijn ondernomen door het onderwijsteam van de school, in voorkomend geval in samenwerking met het multidisciplinair team van het PMS-centrum, om deze moeilijkheden te overwinnen;
   b) in voorkomend geval de door het onderwijsteam waargenomen steunpunten van de leerling;
   c) in voorkomend geval de acties die ouders ondernemen om het leerproces van hun kind te ondersteunen;
   d) in voorkomend geval de concrete externe bijstand die wordt aangeboden aan de ouders;
   e) het gedetailleerde advies van het onderwijsteam, met de motivering van het al dan niet positieve karakter van het advies van de school;
   f) in voorkomend geval de details van de uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de situatie van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-12, § 1, lid 3, 3° ;
   3° een rubriek met betrekking tot de vermelding van het positieve of negatieve karakter van het advies van de school;
   4° een rubriek die in geval van een positief advies informatie bevat met betrekking tot de opvolging van het leerproces die zal worden voorgesteld voor het schooljaar van zittenblijven, met inbegrip van de volgende informatie in beknopte vorm:
   a) de aanhoudende leermoeilijkheden waarvoor ondersteuning zal worden verleend, de pedagogische acties die worden ondernomen/voortgezet door het onderwijsteam van de school, in voorkomend geval in samenwerking met het multidisciplinair team van het PMS-centrum, om de leerling in staat te stellen deze moeilijkheden te overwinnen;
   b) in voorkomend geval de concrete externe bijstand die wordt aangeboden aan de ouders;
   5° een rubriek met betrekking tot de validatie van het advies en de datum van dit advies.
   Het tabblad bedoeld in lid 1, bevat de categorieën gegevens met betrekking tot de identificatie van de directeur van de school of diens afgevaardigde. Het bevat geen gegevens met betrekking tot de gezondheid. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
   § 4. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 3° wordt gebruikt om het advies van het PMS-centrum over het verzoek tot zittenblijven in te voeren, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 2. Het bevat de volgende rubrieken:
   1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van het PMS-centrum die de volgende gegevens bevat:
   a) de informatie met betrekking tot de identificatie van het bevoegde PMS-centrum;
   b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de directeur van het PMS-centrum;
   2° een rubriek met betrekking tot het advies van het centrum die de volgende gegevens bevat:
   a) het gedetailleerde advies van het multidisciplinair team van het PMS-centrum, met de informatie over de middelen die door het genoemde team worden ingezet om de aanhoudende leermoeilijkheden van de leerling te verhelpen, en over de bijbehorende resultaten;
   b) de vermelding van het positieve of negatieve karakter van het advies van het PMS-centrum;
   3° een rubriek met betrekking tot de validatie van het advies en de datum van dit advies.
   Het tabblad bedoeld in lid 1 bevat de categorie gegevens met betrekking tot de identificatie van de directeur van het PMS-centrum. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
   § 5. Het tabblad bedoeld in paragraaf 2, 4° wordt gebruikt om de beslissing van de Algemene Inspectiedienst over het verzoek tot zittenblijven in te voeren, overeenkomstig artikel 2.3.1-13. Het bevat de volgende rubrieken:
   1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de inspecteur die verantwoordelijk is voor het nemen van een beslissing over het verzoek tot zittenblijven;
   2° een rubriek met betrekking tot de genomen beslissing en de motivering ervan;
   3° een rubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing en de datum van deze beslissing.
   Het in lid 1 bedoelde tabblad bevat de categorieën identificatiegegevens van de inspecteur die verantwoordelijk is voor het uitbrengen van een advies over het verzoek tot zittenblijven. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
   § 6. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 5° wordt gebruikt om het beroep van de ouders in te voeren als ze het niet eens zijn met de beslissing van de Algemene Inspectiedienst, overeenkomstig artikel 2.3.1-14. Het bevat de volgende rubrieken:
   1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de leerling en de informatie met betrekking tot het schooltraject van de leerling, die de volgende gegevens bevat:
   a) de informatie die nodig is om de leerling te identificeren op wie het beroep betrekking heeft;
   b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de school waar de betrokken leerling is ingeschreven;
   c) de informatie met betrekking tot het leerjaar van de leerling op wie het verzoek tot zittenblijven betrekking heeft;
   d) de aanvullende trajectinformatie voor het lopende jaar, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 2° ;
   2° een rubriek met betrekking tot de identificatie en de contactgegevens van de ouder(s) die de volgende gegevens bevat:
   a) de informatie die nodig is om de ouder(s) van de leerling te identificeren;
   b) in voorkomend geval de informatie met betrekking tot de vermelding van het verzoek van de ouder(s) om per post in kennis te worden gesteld van de beslissingen en mededelingen die in het kader van de procedure worden genomen en gedaan;
   3° een rubriek met betrekking tot de motivering van het beroep die de volgende gegevens bevat:
   a) de door de ouders aangevoerde rechtsgronden om de beslissing van de Algemene inspectiedienst aan te vechten;
   b) de eventueel geüploade documenten ter ondersteuning van hun beroep;
   4° een rubriek met betrekking tot de validatie van het beroep en de datum van dit beroep.
   Het tabblad bedoeld in lid 1 bevat de categorie gegevens met betrekking tot de identificatie van een ouder. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
   § 7. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 6° wordt gebruikt om de beslissing van de Kamer van beroep in te voeren, overeenkomstig artikel 2.3.1-16. Het bevat de volgende rubrieken:
   1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep;
   2° een rubriek met betrekking tot de genomen beslissing en de motivering ervan;
   3° een rubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing van de Kamer van beroep en de datum van deze beslissing.
   Het tabblad bedoeld in lid 1 bevat de categorie gegevens met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
   § 8. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 7° geeft een overzicht en samenvatting van de verschillende stappen in de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs. De gebruikers vinden er beknopte informatie over de stand van de procedure in de volgende rubrieken:
   1° een rubriek met betrekking tot het indienen van het verzoek tot zittenblijven;
   2° een rubriek met in voorkomend geval de datum waarop werd afgezien van het verzoek tot zittenblijven;
   3° een rubriek met betrekking tot het advies van de school met vermelding van de datum van het advies en of het positief of negatief is;
   4° een rubriek met betrekking tot het advies van het PMS-centrum met vermelding van de datum van het advies en of het positief of negatief is;
   5° een rubriek met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst met vermelding van de datum en de informatie met betrekking tot de door de Algemene Inspectiedienst genomen beslissing;
   6° een rubriek met in voorkomend geval betrekking tot het instellen van een beroep door de ouders, met vermelding van de datum waarop het beroep is ingesteld;
   7° een rubriek met in voorkomend geval betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep met vermelding van de datum en de informatie met betrekking tot de door de Kamer van beroep genomen beslissing.
   § 9. De regering legt het stramien vast van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE aan de hand van de tabbladen en rubrieken bedoeld in dit artikel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-21. [1 § 1. Personen die toegang hebben tot het DAccE overeenkomstig artikel 1.10.3-1 hebben toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
   § 2. Naast de personen bedoeld in paragraaf 1 hebben de leden van de Kamer van beroep toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE van leerlingen voor wie ze een beroep bedoeld in artikel 2.3.1-14 moeten onderzoeken.
   Ze krijgen het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep", "lid van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep".
   § 3. Personen met een profiel "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie", "lid van het pedagogisch team", "lid van het onderwijsteam", "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" en "ouders of meerderjarige leerling" hebben toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE vanaf de vrijdag van de derde week na de ontspanningsvakantie (carnaval) tot de procedure is afgerond.
   Personen met een profiel "inrichtende macht van de school" en "inrichtende macht van een PMS-centrum" die toegang willen, hebben de voorafgaande toestemming nodig van de in artikel 1.10.4-12, § 2 bedoelde ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde. Op gemotiveerd verzoek van de betrokken inrichtende macht kan aan haar vertegenwoordiger tijdelijke toegang worden verleend tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE. Deze toegang mag niet langer dan vijf schoolwerkdagen worden verleend. In het kader van deze raadpleging kan de ambtenaar-generaal bedoeld in artikel 1.10.4-12, § 2 of diens afgevaardigde op gemotiveerd verzoek van de inrichtende macht een uittreksel bezorgen van de informatie die is opgenomen in het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE.
   Personen met een profiel "Algemene Inspectiedienst" hebben toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE van een leerling vanaf de vrijdag van de derde week na de ontspanningsvakantie (carnaval) tot de vrijdag van de derde week na de voorjaarsvakantie (Pasen).
   Personen met een profiel "voorzitter van de Kamer van beroep", "lid van de Kamer van beroep" en "secretaris van de Kamer van beroep" hebben toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE van een leerling vanaf de maandag van de derde week na de voorjaarsvakantie (carnaval) tot de procedure is afgerond.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-22. [1 § 1. De gebruikersprofielen die toegang hebben tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs", zijn de volgende:
   1° "schooldirectie";
   2° "PMS-centrumdirectie";
   3° "lid van het pedagogisch team";
   4° "lid van het onderwijsteam";
   5° "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum";
   6° "inrichtende macht van de school";
   7° "inrichtende macht van het PMS-centrum";
   8° "ouders of meerderjarige leerling";
   9° "Algemene Inspectiedienst";
   10° "voorzitter van de Kamer van beroep";
   11° "lid van de Kamer van beroep";
   12° "secretaris van de Kamer van beroep".
   § 2. Het gebruikersprofiel "schooldirectie" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
   1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
   2° schrijftoegang heeft om:
   a) de tabbladen met betrekking tot het verzoek van de ouders, het advies van de school en het beroep van de ouders in te vullen volgens de voorwaarden in artikelen 2.3.1-11, § 1, lid 2, 2.3.1-12, § 1 en 2.3.1-14, lid 4;
   b) af te zien van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 6, lid 2;
   3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
   § 3. Het gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
   1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
   2° schrijftoegang heeft om:
   a) de tabbladen met betrekking tot het verzoek van de ouders, het advies van het PMS-centrum en het beroep van de ouders in te vullen volgens de voorwaarden in artikelen 2.3.1-11, § 1, lid 2, 2.3.1-12, § 2 en 2.3.1-14, lid 4;
   b) af te zien van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 6, lid 2;
   3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
   § 4. Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor de leerlingen die onder zijn verantwoordelijkheid staan en zijn ingeschreven in de school waar de gebruiker werkt en voor het niveau waarin hij werkt, met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
   1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
   2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot het advies van de school in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-12, § 1.
   § 5. Het gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor de leerlingen die onder zijn verantwoordelijkheid staan en zijn ingeschreven in de school waar de gebruiker werkt en voor het niveau waarin hij werkt, met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
   § 6. Het gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
   1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
   2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-12, § 2.
   § 7. In het kader van de voorwaardelijke toegang bedoeld in artikel 2.3.1-21, § 3, lid 2, zorgt het gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school" ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
   § 8. In het kader van de voorwaardelijke toegang bedoeld in artikel 2.3.1-21, § 3, lid 2, zorgt het gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum" ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
   § 9. Het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
   1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
   2° schrijftoegang heeft om:
   a) de tabbladen met betrekking tot het verzoek van de ouders en het beroep van de ouders in te vullen, overeenkomstig de voorwaarden in artikelen 2.3.1-11 en 2.3.1-14;
   b) af te zien van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 6;
   3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
   § 10. Het gebruikersprofiel "Algemene Inspectiedienst" zorgt ervoor dat de coördinerend inspecteur-generaal en de onderwijsinspecteurs van het pedagogisch continuüm die zijn aangewezen om dossiers te behandelen, met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs", voor de dossiers waarvoor ze zijn aangewezen:
   1° leestoegang hebben om de tabbladen te raadplegen met betrekking tot het indienen van een verzoek tot zittenblijven, het advies van de school en het advies van het PMS-centrum;
   2° schrijftoegang hebben om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-13;
   3° het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst kunnen afdrukken.
   § 11. Het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie beroep is ingesteld tegen het advies van de Algemene Inspectiedienst:
   1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
   2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-16;
   3° het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan afdrukken.
   § 12. Het gebruikersprofiel "lid van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie beroep is ingesteld tegen de beslissing van de Algemene Inspectiedienst, leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
   § 13. Het gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie beroep is ingesteld tegen de beslissing van de Algemene Inspectiedienst:
   1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
   2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, overeenkomstig artikel 2.3.1-16;
   3° het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan afdrukken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-23. [1 § 1. Het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt ingevuld:
   1° met gegevens die worden weergegeven vanuit andere delen van het DAccE;
   2° met gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
   3° met gegevens die door de gebruikers worden ingevoerd overeenkomstig de procedureregels in artikel 2.3.1-11 en volgende.
   § 2. Het tabblad met betrekking tot het indienen van een verzoek tot zittenblijven wordt als volgt ingevuld:
   1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de leerling en de identificatie van de ouders, bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 1°, a) en 2°, a), wordt weergegeven vanuit het deel "administratief" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
   2° de informatie met betrekking tot de vermelding van het verzoek van de ouder(s) om per post in kennis te worden gesteld van de beslissingen en mededelingen die worden genomen en gedaan in het kader van de procedure bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 2°, b), wordt door de ouders ingevoerd bij de indiening van het verzoek tot zittenblijven overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 3.
   3° de informatie met betrekking tot de identificatie van de school en het leerjaar van de betrokken leerling bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 1°, b) en c), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
   4° de aanvullende trajectinformatie van het lopende jaar bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 1°, d), wordt weergegeven vanuit het deel "schooltraject" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 2°. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
   5° het medisch/paramedisch/psychomedisch attest op basis waarvan het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 3° wordt ingediend, wordt door de ouders verstrekt overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 2;
   6° de datum van verzending van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 4°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de ouders hun verzoek tot zittenblijven bevestigen.
   Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen de vrijdag van de derde week na de ontspanningsvakantie (carnaval) en de vrijdag van de vijfde week na de ontspanningsvakantie (carnaval).
   § 3. Het tabblad met betrekking tot het advies van de school wordt als volgt ingevuld:
   1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de school en de schooldirecteur bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 1°, a) en b), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
   2° de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het schooljaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 2°, a) tot c), wordt als volgt ingevoerd:
   a) indien het deel "opvolging van de leerling" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, eerder werd ingevuld tijdens het schooljaar: de informatie wordt weergegeven vanuit het deel "opvolging van de leerling" van het DAccE en stemt overeen met de gegevens bedoeld in artikel 10.2-2, § 5, lid 2, 1°, a) en b), en 2°. Deze informatie werd eerder ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-2 en volgende;
   b) indien het in artikel 1.10.2-2, § 5 bedoelde deel "opvolging van de leerling" van het DAccE niet eerder tijdens het schooljaar is ingevuld: de gegevens worden ingevoerd door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team in het kader van het opstellen van het advies van de school over het verzoek tot zittenblijven, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
   3° de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het schooljaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 2°, d) tot f), wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld in het kader van het opstellen van het advies van de school over het verzoek tot zittenblijven, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
   4° de informatie met betrekking tot de vermelding van het advies bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 3°, en bij een positief advies de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces die zal worden aangeboden voor het schooljaar van zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 4°, wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld in het kader van het opstellen van het advies van de school over het verzoek tot zittenblijven, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
   5° de datum van validatie van het advies van de school bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 5°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de directeur het advies valideert.
   Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen het moment waarop de ouders het verzoek tot zittenblijven indienen overeenkomstig artikel 2.3.1-11, en de vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen).
   § 4. Het tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum wordt als volgt ingevuld:
   1° de informatie met betrekking tot de identificatie van het PMS-centrum en de PMS-centrumdirecteur bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4, lid 1, 1°, wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
   2° de informatie met betrekking tot het advies van het PMS-centrum bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4, lid 1, 2°, wordt ingevoerd door het naar behoren gemachtigde lid van het multidisciplinair team van het PMS-centrum, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 2;
   3° de datum van validatie van het advies van het PMS-centrum bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4, lid 1, 3°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de directeur het advies valideert.
   Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen het moment waarop de ouders het verzoek tot zittenblijven indienen overeenkomstig artikel 2.3.1-11, en de vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen).
   § 5. Het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst wordt als volgt ingevuld:
   1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de inspecteur die een beslissing moet nemen over het verzoek tot zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 5, lid 1, 1°, wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
   2° de informatie met betrekking tot de genomen beslissing en de motivering ervan bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 5, lid 1, 2°, wordt ingevoerd door de inspecteur die een beslissing moet nemen over het verzoek tot zittenblijven;
   3° de datum van validatie van de beslissing van de inspecteur bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4, lid 1, 3°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de inspecteur zijn beslissing valideert.
   Overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 3 kan het in lid 1 bedoelde tabblad worden ingevuld tussen de vrijdag van de derde week na de ontspanningsvakantie (carnaval) en de vrijdag van de tweede week na de voorjaarsvakantie (Pasen).
   § 6. Het tabblad met betrekking tot het beroep van ouders wordt als volgt ingevuld:
   1° de informatie bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6, lid 1, 1°, a) en d), en 2°, a), wordt weergegeven vanuit het deel "administratief" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
   2° de informatie met betrekking tot het schooltraject van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6, lid 1, 1°, b) en c), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
   3° de informatie met betrekking tot de contactgegevens van de ouders en de motivering van hun beroep bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6, lid 1, 2°, b) en 3°, wordt ingevoerd door de ouders zelf of via de directie van de school of van het PMS-centrum, overeenkomstig artikelen 2.3.1-11 en 2.3.1-14;
   4° de datum van verzending van het beroep van de ouders bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6, lid 1, 4°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de ouders hun beroep bevestigen.
   Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen de zaterdag van de tweede week na de voorjaarsvakantie (Pasen) en de vrijdag van de vierde week na de voorjaarsvakantie (Pasen).
   § 7. Het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep wordt als volgt ingevuld:
   1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 7, lid 1, 1°, wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
   2° de informatie met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep en de motivering ervan bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 7, lid 1, 2°, wordt ingevoerd door de Kamer van beroep die een beslissing moet nemen over het verzoek tot zittenblijven, overeenkomstig artikel 2.3.2-16;
   3° de datum van validatie van de beslissing van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 7, lid 1, 3°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de voorzitter van de Kamer van beroep de beslissing valideert.
   Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen de maandag van de derde week na de voorjaarsvakantie (Pasen) en de vrijdag vóór de laatste week van het schooljaar.
   § 8. Het tabblad met betrekking tot de levenscyclus van de procedure bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 8, bevat beknopte gegevens die zijn ingevoerd overeenkomstig paragrafen 2 tot 7.
   Het tabblad bedoeld in lid 1 wordt ingevuld op het moment dat de gegevens van de tabbladen bedoeld in artikel 2.3.1-20, §§ 2 tot 7 worden ingevoerd.
   § 9. De gegevens bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, § 2, 1°, 2°, a), § 3, lid 1, 1°, § 4, lid 1, 1°, § 5, lid 1, 1°, § 6, lid 1, 1°, 2°, a), § 7, lid 1, 1°, worden niet bewaard buiten de database waaruit ze afkomstig zijn.
   De gegevens bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 2°, b), 3°, 7° en 8°, § 3, lid 1, 2° tot 5°, § 4, lid 1, 2° en 3°, § 5, lid 1, 2° en 3°, § 6, lid 1, 2°, b), 3° en 4°, § 7, lid 1, 2° en 3° en § 8, worden bewaard tot de laatste dag van het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-24. [1 § 1. Wanneer de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt afgesloten overeenkomstig artikel 2.3.1-15 of artikel 2.3.1-17:
   1° in geval van een beslissing tot toestemming voor het zittenblijven wordt de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces die wordt aangeboden voor het schooljaar van zittenblijven, bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 4°, a), ingevoerd in het deel "opvolging van de leerling" van het DAccE van de betrokken leerling met het oog op de beknopte eindejaarsbalans;
   2° wordt het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs ingevuld op het moment dat het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt gesloten.
   § 2. In geval van een beslissing tot toestemming voor het zittenblijven hebben personen met de gebruikersprofielen "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie", "lid van het pedagogisch team", "lid van het onderwijsteam", "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum", "inrichtende macht van een school" en "inrichtende macht van een PMS-centrum" toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs. Ze hebben leestoegang om de gegevens op dit tabblad bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a), a.4) en a.6), te raadplegen.
   In geval van een beslissing tot toestemming voor of weigering van het zittenblijven hebben personen met het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs. Ze hebben leestoegang tot de gegevens op dit tabblad bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a), a.1) tot a.6), en ze kunnen deze gegevens afdrukken.
   In geval van verandering van school tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs, heeft het nieuwe team dat instaat voor de leerling geen toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot zittenblijven. Het staat ouders vrij om de gegevens in verband met de procedure mee te delen aan het nieuwe team.
   § 3. De gegevens bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a), a.1) tot a.3) en a.5), worden bewaard tot de laatste dag van het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.
   In geval van een beslissing tot toestemming voor het zittenblijven worden de beslissing van de Algemene Inspectiedienst en/of de beslissing van de Kamer van beroep, respectievelijk bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a), a.4) en a.6), bewaard volgens de voorwaarden in artikel 1.10.4-11, leden 2 en 3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Afdeling 3. [1 - Over de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Definities]1   ----------   (1)
Art. 2.3.1-25. [1 Voor de toepassing van deze afdeling gelden de volgende definities:
   1° DAccE-computertoepassing: de DAccE-computertoepassing bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 8;
   2° beknopte balans: de beknopte balans bedoeld in artikel 1.10.1-1, 3° ;
   3° Kamer van beroep: de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.4-1;
   4° decreet van 23 juni 2022: het decreet van 23 juni 2022 tot wijziging en bekrachtiging van het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 9 september 2021 tot bepaling van het referentiekader voor de Franse en de oude talen, het referentiekader voor de culturele en artistieke opvoeding, het referentiekader voor de moderne talen, het referentiekader voor de wiskunde, het referentiekader voor de wetenschappen, het referentiekader voor de manuele, technische, technologische en numerieke opleiding, het referentiekader voor de opleiding tot filosofie en burgerschap en het referentiekader voor de lichamelijke en gezondheidsopvoeding en tot aanneming van het referentiekader voor de historische, geografische, economische en sociale vorming en tot instelling van een procedure om van deze referentiekaders af te wijken;
   5° werkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, met uitzondering van dagen die op feestdagen vallen;
   6° tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2;
   7° tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3;
   8° tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 4;
   9° tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern: het tabblad bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, b);
   10° gebruikersprofiel "schooldirectie": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 2;
   11° gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 3;
   12° gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 4;
   13° gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 5;
   14° gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 6;
   15° gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 7;
   16° gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 8;
   17° gebruikersprofiel "Voorzitter van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 9;
   18° gebruikersprofiel "lid van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 10;
   19° gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 11;
   20° rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team: de rubriek bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1° ;
   21° rubriek met betrekking tot het intern overleg: de rubriek bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 2° ;
   22° onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern": het onderdeel bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 3°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Onderafdeling 2. [1 - Over de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern en over het intern overleg]1   ----------   (1)
Art. 2.3.1-26. [1 § 1. Na afloop van een beraadslaging tussen het pedagogisch team dat verantwoordelijk is voor de leerling en een lid van het multidisciplinair team van het PMS-centrum als dit team de leerling tijdens het schooljaar heeft opgevolgd, kan worden besloten tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern als aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2.3.1-6 is voldaan. De beraadslaging wordt voorgezeten door de directeur van de school.
   § 2. De beslissing tot zittenblijven wordt ingevoerd door een persoon die is aangewezen door de directeur, in de rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team. De aangewezen persoon moet een gebruikersprofiel "schooldirectie" of "pedagogisch team" hebben. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "schooldirectie" kan de beslissing tot zittenblijven valideren.
   De beslissing tot zittenblijven wordt ingevoerd in het DAccE en uiterlijk op de laatste woensdag van het schooljaar aan de ouders of, indien meerderjarig, aan de leerling meegedeeld volgens de voorwaarden in het studiereglement. Als dit niet gebeurt, heeft deze beslissing tot zittenblijven geen rechtskracht. Na afloop van deze periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "schooldirectie" en "lid van het pedagogisch team" geen schrijftoegang meer tot de rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team.
   Na afloop van de in lid 2 bedoelde periode ontvangen de ouders of de meerderjarige leerling met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" en de directeur van het PMS-centrum met een profiel "PMS-centrumdirectie" een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
   § 3. Tijdens de procedure voor zittenblijven kunnen de ouders, of de leerling als hij meerderjarig is, de gegevens in het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" raadplegen met behulp van de DAccE-computertoepassing.
   Vanaf de laatste woensdag van het schooljaar kunnen de ouders van de leerling op wie de beslissing tot zittenblijven betrekking heeft, of de leerling zelf als hij meerderjarig is, de in lid 1 bedoelde gegevens ook raadplegen op school of in het PMS-centrum, volgens de door de regering vastgestelde voorwaarden.
   Ze kunnen ook een kopie van de in lid 1 bedoelde gegevens krijgen door een verzoek in te dienen bij de directeur van de school of het PMS-centrum. De regering stelt het verplichte model voor kopieën van de in lid 1 bedoelde gegevens en een model voor verzoeken om die kopieën vast.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-27. [1 § 1. Wanneer wordt besloten tot zittenblijven, gaat er op de donderdag en/of vrijdag van de laatste week van het schooljaar een fase van intern overleg in met de ouders of de meerderjarige leerling.
   § 2. Tijdens de fase van intern overleg stelt de directeur van de school een overlegvergadering voor met de ouders of de meerderjarige leerling en een of meer leden van het pedagogisch team dat verantwoordelijk is voor de leerling. Tijdens deze vergadering mogen de ouders of de meerderjarige leerling zich laten vergezellen door een derde. Op verzoek van de ouders of de meerderjarige leerling is er voor zover mogelijk een lid van het bevoegde PMS-centrum aanwezig.
   Tijdens de overlegvergadering legt (leggen) de vertegenwoordiger(s) van het pedagogisch team de redenen uit die hebben geleid tot de beslissing tot zittenblijven. De ouders of de meerderjarige leerling kunnen in voorkomend geval de redenen aangeven waarom ze de beslissing tot zittenblijven aanvechten.
   Na afloop van de overlegvergadering kan de directeur beslissen:
   1° om de beslissing tot zittenblijven te bevestigen, en de leerling hetzelfde studiejaar te laten overdoen;
   2° om de beslissing tot zittenblijven in te trekken, en de leerling te laten overgaan naar het volgende studiejaar;
   3° om opnieuw te beraadslagen over de situatie van de leerling, zoals bedoeld in paragraaf 3.
   Indien de directeur tijdens de overlegvergadering overeenkomstig lid 3, 1° de beslissing tot zittenblijven heeft bevestigd, kunnen de ouders of de meerderjarige leerling:
   1° instemmen met de beslissing tot zittenblijven;
   2° aangeven dat ze het niet eens zijn met de beslissing tot zittenblijven;
   3° zich het recht voorbehouden om na de overlegvergadering hun standpunt kenbaar te maken.
   Elk standpunt dat de ouders of de meerderjarige leerling tijdens de overlegvergadering hebben ingenomen, is voorlopig tot het verstrijken van de in artikel 2.3.1-28, § 1, lid 1 bedoelde periode.
   Er worden notulen opgesteld van de overlegvergadering met de ouders of de meerderjarige leerling. De regering stelt het model van de notulen vast.
   Als er een vergadering voor intern overleg wordt gehouden, moet uit de notulen het volgende kunnen worden opgemaakt:
   1° de beslissing van de directeur bedoeld in lid 3;
   2° indien de beslissing tot zittenblijven wordt bevestigd, het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling bedoeld in lid 4.
   Als de ouders van de minderjarige leerling, of de meerderjarige leerling, niet aan de vergadering voor intern overleg hebben deelgenomen, moet uit de notulen kunnen worden opgemaakt hoe de school de overlegvergadering aan de ouders of de meerderjarige leerling heeft voorgesteld.
   De notulen worden ondertekend door de ouders van de minderjarige leerling of door de meerderjarige leerling en door de directeur van de school. Een weigering tot ondertekening van de notulen wordt door de directeur in de notulen vastgesteld en belet niet dat de procedure wordt voortgezet.
   In het studiereglement worden de voorwaarden beschreven voor de communicatie met de ouders of de meerderjarige leerling, en voor het organiseren van de fase van intern overleg.
   § 3. Overeenkomstig paragraaf 2, lid 3, 3° kan de directeur beslissen om opnieuw te beraadslagen over de situatie van de leerling met het pedagogisch team dat verantwoordelijk is voor de leerling en een lid van het multidisciplinair team van het PMS-centrum als dit team de leerling tijdens het schooljaar heeft opgevolgd. De beraadslaging wordt voorgezeten door de directeur van de school.
   De beslissing wordt uiterlijk op de laatste vrijdag van het schooljaar aan de ouders of, indien meerderjarig, aan de leerling meegedeeld volgens de voorwaarden in het studiereglement. Als dit niet gebeurt, heeft deze beslissing geen rechtskracht.
   § 4. Uiterlijk op maandagmiddag van de eerste week van de zomervakantie onderneemt de directeur of de door de directeur aangewezen persoon met een gebruikersprofiel "schooldirectie" of "pedagogisch team" de volgende acties in de rubriek met betrekking tot het intern overleg:
   1° het invoeren van de beslissing van de school na afloop van de fase van intern overleg;
   2° het downloaden van de notulen bedoeld in paragraaf 2, lid 5;
   3° het invoeren van het standpunt dat de ouders of de meerderjarige leerling tijdens de vergadering voor intern overleg hebben ingenomen, en dat uit de notulen kan worden opgemaakt.
   Als lid 1 niet wordt nageleefd, heeft de beslissing bedoeld in lid 1, 1° geen rechtskracht.
   Alleen een persoon met een gebruikersprofiel "schooldirectie" kan de beslissing bedoeld in lid 1 valideren.
   Na validatie van de gegevens die zijn ingevoerd in de rubriek met betrekking tot het intern overleg, ontvangen de ouders of de meerderjarige leerling met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" en de persoon met een gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
   Na afloop van de in lid 1 bedoelde periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "schooldirectie" en "pedagogisch team" geen schrijftoegang meer tot de rubriek met betrekking tot het intern overleg.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-28. [1 § 1. De ouders van de leerling of de meerderjarige leerling voor wie een beslissing tot zittenblijven is genomen, delen tussen de laatste woensdag van het schooljaar en de vrijdag van de eerste week van de zomervakantie mee of ze het al dan niet eens zijn met de beslissing tot zittenblijven.
   Als de ouders of de meerderjarige leerling niet schriftelijk instemmen met de beslissing tot zittenblijven, wordt de beslissing systematisch doorverwezen naar een Kamer van beroep die is opgericht om uitspraak te doen over beslissingen tot zittenblijven.
   § 2. De ouders of de meerderjarige leerling met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" delen hun standpunt mee via het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling.
   Binnen de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode kunnen ze hun standpunt ook per aangetekende brief meedelen aan de regeringsdiensten die verantwoordelijk zijn voor het secretariaat van de Kamer van beroep. De gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep" voeren het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling in en uploaden het door de ouders of de meerderjarige leerling meegedeelde standpunt in het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling, evenals in voorkomend geval de in paragraaf 3 bedoelde documenten. De regering legt de voorwaarden vast voor het meedelen van het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling en het communicatiemodel.
   § 3. Als de ouders of de meerderjarige leerling aangeven dat ze het niet eens zijn met de beslissing tot zittenblijven, mogen ze alle gegevens die ze willen verstrekken ter motivering van hun standpunt voorleggen aan de Kamer van beroep.
   Als ze dat willen, kunnen ze ook een adres opgeven om een kopie van de beslissing bedoeld in artikel 2.3.1-30 per post te ontvangen.
   De in leden 1 en 2 bedoelde gegevens worden meegedeeld binnen de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode en volgens de in paragraaf 2 bedoelde voorwaarden.
   § 4. Na afloop van de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" geen schrijftoegang meer tot het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling.
   § 5. Wanneer de ouders of de meerderjarige leerling hun instemming met de beslissing tot zittenblijven formaliseren, ontvangen de directeurs met een gebruikersprofiel "schooldirectie" en "PMS-centrumdirectie" na afloop van de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-toepassing, met de mededeling dat de beslissing tot zittenblijven is goedgekeurd.
   Wanneer de ouders of de meerderjarige leerling hun niet-instemming met de beslissing tot zittenblijven formaliseren, ontvangen de directeurs en het secretariaat van de Kamer van beroep met respectievelijk een gebruikersprofiel "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie" en "secretaris van de Kamer van beroep" na afloop van de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de digitale DAccE-toepassing, met de mededeling dat de beslissing wordt aangevochten.
   Indien de ouders of de meerderjarige leerling niet schriftelijk instemmen met de beslissing tot zittenblijven, ontvangen de directeurs, de ouders of de meerderjarige leerling en de secretaris van de Kamer van beroep, met respectievelijk het gebruikersprofiel "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie", "secretaris van de Kamer van beroep" en "ouders of meerderjarige leerling", na afloop van de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, met de mededeling dat er binnen de toegestane termijn geen schriftelijke instemming met de beslissing tot zittenblijven werd ingevoerd, en dat de beslissing opnieuw door de Kamer van beroep zal worden onderzocht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-29. [1 De procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern wordt afgesloten vanaf de zaterdag van de eerste week van de zomervakantie als de zaak niet aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep.
   Het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern wordt geopend op het moment dat het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in gemeenschappelijk basisprogramma" wordt gesloten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Onderafdeling 3. [1 - Over het onderzoek door de Kamer van beroep van beslissingen tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern]1   ----------   (1)
Art. 2.3.1-30. [1 § 1. De Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.4-1 ziet toe op de naleving van de voorwaarden voor zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-6, § 1, leden 2 tot 4. Als aan deze voorwaarden niet wordt voldaan, vernietigt ze de beslissing tot zittenblijven.
   Als aan deze voorwaarden is voldaan, ziet de Kamer van beroep toe op de naleving van de voorwaarde voor zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-6, § 1, lid 1. Op basis van de beslissing van het pedagogisch team tot zittenblijven en alle informatie die door de ouders of de meerderjarige leerling is verstrekt, onderzoekt ze alle volgende elementen:
   1° of de aan het licht gebrachte moeilijkheden betrekking hebben op de overwegingen omschreven in de referentiekaders bedoeld in het decreet van 23 juni 2022;
   2° of de vastgestelde aanhoudende leermoeilijkheden ten aanzien van de overwegingen omschreven in de referentiekaders bedoeld in het decreet van 23 juni 2022, van dien aard zijn dat ze een succesvolle voortzetting van het leerproces van de leerling in het volgende leerjaar van de gemeenschappelijke kern in het gedrang brengen;
   3° of de ondersteunende acties die de school heeft ondernomen, passend en toereikend zijn ten aanzien van de moeilijkheden van de leerling om hem in staat te stellen te voldoen aan de overwegingen omschreven in de referentiekaders bedoeld in het decreet van 23 juni 2022.
   In het kader van haar onderzoek kan de Kamer van beroep om aanvullende documenten en verhoren van personen vragen.
   § 2. De beslissing van de Kamer van beroep tot toestemming voor of weigering van het uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van het algemeen basisprogramma voor de betrokken leerling, wordt uiterlijk op de vrijdag vóór het begin van het schooljaar genomen, via het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep.
   De persoon die de beslissing tot zittenblijven invoert, moet een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep", "lid van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep" hebben. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" kan de beslissing valideren.
   De ouders of de meerderjarige leerling en de directeurs met respectievelijk een profiel "ouders of meerderjarige leerling", "schooldirectie" en "PMS-centrumdirectie" ontvangen een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing wanneer een beslissing is genomen en toegankelijk is in het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern". Als de ouders of de meerderjarige leerling bij het indienen van de aanvechting een postadres hebben opgegeven, wordt hen binnen de twee werkdagen na de beslissing van de Kamer van beroep per aangetekende brief een kopie van de beslissing toegestuurd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-31. [1 Als de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de Kamer van beroep, wordt de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern afgesloten vanaf de tiende dag na de datum van de beslissing van de Kamer van beroep.
   Het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern wordt geopend op het moment dat het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in gemeenschappelijk basisprogramma" wordt gesloten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Onderafdeling 4. [1 - Over het beheer van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern in het DAccE]1   ----------   (1)
Art. 2.3.1-32. [1 Het doel van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" is om elke persoon die legitiem betrokken kan zijn bij de procedure voor zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern, georganiseerd in deze afdeling, in staat te stellen informatie uit te wisselen en beslissingen te nemen die nodig zijn voor het beheer van de genoemde procedure, voor zover dit strikt noodzakelijk is voor de betrokkenheid van elk van de tussenkomende partijen.
   De procedure voor zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern is een procedure na afloop waarvan een beslissing wordt genomen die een impact heeft op het schooltraject van de leerling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-33. [1 § 1. Het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" omvat de volgende tabbladen:
   1° een tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven;
   2° een tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling;
   3° een tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep.
   § 2. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 1° kan worden gebruikt om een beslissing tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern in te voeren, en om de informatie met betrekking tot het intern overleg te formaliseren. Het bevat de volgende rubrieken:
   1° een rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team om een leerling een jaar te laten overdoen. Deze rubriek bevat de volgende subrubrieken:
   a) een subrubriek met betrekking tot de identificatie van de leerling en de informatie met betrekking tot het schooltraject van de leerling, die de volgende gegevens bevat:
   a.1) de informatie die nodig is om de leerling te identificeren op wie de beslissing tot zittenblijven betrekking heeft;
   a.2) de informatie die is opgenomen in de rubriek met betrekking tot de trajectinformatie over de vorige jaren, zoals de inschrijvingen tijdens de schooljaren waarop het onderwijsniveau betrekking heeft, en het laatste jaar van het vorige onderwijsniveau bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 1° ;
   a.3) de informatie die is opgenomen in de rubriek met betrekking tot de aanvullende trajectinformatie voor het lopende jaar, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 2° ;
   b) een subrubriek met betrekking tot de identificatie van de school die de volgende gegevens bevat:
   b.1) de informatie met betrekking tot de identificatie van de school waar de betrokken leerling les volgt;
   b.2) de informatie met betrekking tot de identificatie van de directeur van de school;
   c) een subrubriek met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het jaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven, die de volgende informatie in beknopte vorm bevat:
   c.1) de informatie met betrekking tot de beknopte balansen die tijdens het lopende schooljaar zijn opgesteld;
   c.2) de informatie met betrekking tot de beknopte balans die na afloop van het vorige schooljaar is opgesteld;
   c.3) in voorkomend geval de details van de uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de situatie van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-6, § 1, lid 3;
   d) een subrubriek met betrekking tot het gedetailleerde advies dat de beslissing tot zittenblijven verantwoordt, die de volgende gegevens bevat:
   d.1) de informatie met betrekking tot het gedetailleerde en gemotiveerde advies van het pedagogisch team dat de beslissing verantwoordt om de leerling het jaar te laten overdoen;
   d.2) de bewijsstukken van de beslissing tot zittenblijven, namelijk:
   i. het (de) document(en) met betrekking tot de evaluatie van de mate van beheersing van de overwegingen van de referentiekaders bedoeld in het decreet van 23 juni 2022, dat (die) is (zijn) opgesteld in de loop van het lopende schooljaar;
   ii. elk pedagogisch document waarmee de moeilijkheden van de leerling kunnen worden geëvalueerd;
   e) een subrubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing tot zittenblijven en de datum van deze beslissing.
   2° een rubriek met betrekking tot het intern overleg. Deze rubriek bevat de volgende subrubrieken:
   a) een subrubriek waarin wordt aangegeven of er al dan niet een overlegvergadering met de ouders of de meerderjarige leerling is gehouden;
   b) een subrubriek met betrekking tot de beslissing van de school na afloop van de fase van intern overleg, die de volgende gegevens bevat:
   b.1) de beslissing van de directeur van de school om de beslissing tot zittenblijven al dan niet te bekrachtigen na afloop van de fase van intern overleg;
   b.2) de datum van deze beslissing;
   c) een subrubriek met betrekking tot het standpunt dat de ouders of de meerderjarige leerling tijdens de overlegvergadering hebben ingenomen, die de volgende gegevens bevat:
   c.1) het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling ten aanzien van de beslissing tot zittenblijven, zodat hun instemming of niet-instemming kan worden ingevoerd wanneer dit standpunt tijdens de overlegvergadering wordt meegedeeld;
   c.2) de datum van de inname van dit standpunt;
   d) een subrubriek die de notulen van de overlegvergadering met de ouders of de meerderjarige leerling bevat;
   e) een subrubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing van de school en de datum van de beslissing.
   Het in lid 1 bedoelde tabblad bevat de volgende categorieën gegevens:
   1° identificatiegegevens van een leerling;
   2° identificatiegegevens van de directeur van de school;
   3° gegevens met betrekking tot de gezondheid.
   De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 5.
   § 3. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 2° wordt gebruikt om het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling over de beslissing tot zittenblijven en, in geval van niet-instemming, de aanvechting van de ouders of de meerderjarige leerling in te voeren. Het bevat de volgende rubrieken:
   1° een rubriek met betrekking tot de identificatie en de contactgegevens van de ouder(s) van de leerling of de meerderjarige leerling die de volgende gegevens bevat:
   a) de informatie die nodig is om de ouder(s) van de leerling of de meerderjarige leerling te identificeren;
   b) de informatie met betrekking tot de vermelding van het verzoek van de ouder(s) of de meerderjarige leerling om per post in kennis te worden gesteld van de beslissingen en mededelingen die in het kader van de procedure worden genomen en gedaan;
   2° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de school die de volgende informatie bevat:
   a) de informatie die nodig is voor de identificatie van de school waar de betrokken leerling les volgt;
   b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de directeur van de school;
   3° een rubriek met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling ten aanzien van de beslissing tot zittenblijven, waarin hun instemming of niet-instemming kan worden ingevoerd;
   4° een rubriek met betrekking tot de aanvechting van de ouders, met in geval van niet-instemming van de ouders of de meerderjarige leerling de informatie die ze aan de Kamer van beroep wensen mee te delen om de beslissing tot zittenblijven aan te vechten:
   a) de door de ouders of de meerderjarige leerling aangevoerde rechtsgronden om de beslissing tot zittenblijven aan te vechten;
   b) de eventueel geüploade documenten ter ondersteuning van hun aanvechting;
   c) ingeval het dossier door de ouders of de meerderjarige leerling per aangetekende brief naar de voor het secretariaat van de Kamer van beroep verantwoordelijke regeringsdiensten wordt verzonden, de in a) en b) bedoelde documenten die worden geüpload door het secretariaat van de Kamer van beroep;
   5° de datum van het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling en in voorkomend geval van de indiening van de aanvechting.
   Het in lid 1 bedoelde tabblad bevat de volgende categorieën gegevens:
   1° gegevens met betrekking tot de identificatie van en de communicatie met de ouders van de leerling of de meerderjarige leerling;
   2° gegevens met betrekking tot de gezondheid.
   De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 5.
   § 4. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 3° wordt gebruikt om de beslissing van de Kamer van beroep in te voeren. Het bevat de volgende elementen:
   1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep;
   2° een rubriek met betrekking tot de genomen beslissing en de motivering ervan;
   3° een rubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing van de Kamer van beroep en de datum van deze beslissing.
   Het tabblad bedoeld in lid 1 bevat de categorie gegevens met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 5.
   § 5. De regering legt het stramien vast van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE aan de hand van de tabbladen, rubrieken en subrubrieken bedoeld in dit artikel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-34. [1 § 1. Personen met toegang tot het DAccE overeenkomstig artikel 1.10.3-1 hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern", met uitzondering van personen met een gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam" en "Algemene Inspectiedienst" bedoeld in artikel 1.10.3-2, § 1, 4° en 9°.
   § 2. Naast de personen bedoeld in paragraaf 1 hebben de leden van de Kamer van beroep toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE van leerlingen voor wie ze een aanvechting moeten onderzoeken overeenkomstig artikel 2.3.1-30.
   Ze krijgen het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep", "lid van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep".
   § 3. Personen met een gebruikersprofiel "schooldirectie" en "PMS-centrumdirectie" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE van een leerling vanaf de vierde maandag na de voorjaarsvakantie (Pasen) tot de procedure is afgerond.
   Personen met een gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" en "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE van een leerling vanaf de vierde maandag na de voorjaarsvakantie (Pasen) tot de vrijdag van de eerste week van het schooljaar volgend op de beslissing tot zittenblijven.
   Personen met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" vanaf de laatste woensdag van het schooljaar waarin is beslist tot zittenblijven, tot de procedure is afgerond.
   Personen met een profiel "inrichtende macht van de school" en "inrichtende macht van een PMS-centrum" die toegang willen, hebben de voorafgaande toestemming nodig van de in artikel 1.10.4-12, § 2 bedoelde ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde. Op gemotiveerd verzoek van de betrokken inrichtende macht kan aan haar vertegenwoordiger tijdelijke toegang worden verleend tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE. Deze toegang mag niet langer dan vijf schoolwerkdagen worden verleend. In het kader van deze raadpleging kan de ambtenaar-generaal bedoeld in artikel 1.10.4-12, § 2 of diens afgevaardigde op gemotiveerd verzoek van de inrichtende macht een uittreksel bezorgen van de informatie die is opgenomen in het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE.
   Personen met een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" of "lid van de Kamer van beroep" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" vanaf de maandag van de tweede week van de zomervakantie tot de procedure is afgerond.
   Personen met een gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" vanaf de maandag van de eerste week van de zomervakantie tot de procedure is afgerond.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-35. [1 § 1. Elke persoon met toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" overeenkomstig artikel 2.3.1-34 krijgt een of meer gebruikersprofielen toegewezen die overeenstemmen met zijn ambt of verantwoordelijkheid. De gebruikersprofielen zijn de volgende:
   1° "schooldirectie";
   2° "PMS-centrumdirectie";
   3° "lid van het pedagogisch team";
   4° "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum";
   5° "inrichtende macht van de school";
   6° "inrichtende macht van het PMS-centrum";
   7° "ouders of meerderjarige leerling";
   8° "voorzitter van de Kamer van beroep";
   9° "lid van de Kamer van beroep";
   10° "secretaris van de Kamer van beroep".
   § 2. Het gebruikersprofiel "schooldirectie" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel:
   1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
   2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven in te vullen, volgens de voorwaarden in artikelen 2.3.1-26, § 2 en 2.3.1-27, § 4;
   3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
   § 3. Het gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel:
   1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
   2° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
   § 4. Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn verantwoordelijkheid staan en zijn ingeschreven in de school waar de gebruiker werkt en voor het niveau waarin hij werkt:
   1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
   2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven in te vullen, volgens de voorwaarden in artikelen 2.3.1-26, § 2 en 2.3.1-27, § 4.
   § 5. Het gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
   § 6. In het kader van de voorwaardelijke toegang bedoeld in artikel 2.3.1-34, § 3, lid 4, zorgt het gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school" ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
   § 7. In het kader van de voorwaardelijke toegang bedoeld in artikel 2.3.1-34, § 3, lid 4, zorgt het gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum" ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
   § 8. Het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel:
   1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
   2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-28, § 2;
   3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
   § 9. Het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie een zaak aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep:
   1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
   2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, overeenkomstig artikel 2.3.1-30;
   3° de rubriek met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan afdrukken.
   § 10. Het gebruikersprofiel "lid van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie een zaak aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep:
   1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
   2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, overeenkomstig artikel 2.3.1-30.
   § 11. Het gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie een zaak aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep:
   1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
   2° schrijftoegang heeft om:
   a) het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-28, § 2, lid 2;
   b) het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-30;
   3° de rubriek met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan afdrukken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-36. [1 § 1. Het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" wordt ingevuld:
   1° met gegevens die worden weergegeven vanuit andere delen van het DAccE;
   2° met gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
   3° met gegevens die door de gebruikers worden ingevoerd overeenkomstig de procedureregels in artikel 2.3.1-26 en volgende.
   § 2. Het tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven wordt als volgt ingevuld:
   1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, a), a.1), wordt weergegeven vanuit het deel "administratief" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
   2° de informatie met betrekking tot het traject van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, a), a.2) en a.3), wordt weergegeven vanuit het deel "schooltraject" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
   3° de informatie met betrekking tot de identificatie van de school en de schooldirecteur bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, b), b.1) en b.2), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
   4° de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het schooljaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, c), c.1) en c.2), wordt weergegeven vanuit het deel "opvolging van de leerling" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5. Deze informatie werd eerder ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-2 en volgende;
   5° de informatie met in voorkomend geval betrekking tot de details van de uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de situatie van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, c), c.1), wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld op het moment waarop de school een beslissing tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern neemt, overeenkomstig artikel 2.3.1-26, § 2;
   6° de informatie en documenten met betrekking tot het gedetailleerde advies dat de beslissing tot zittenblijven verantwoordt, bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, d), d.1) en d.2), wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld op het moment waarop de school een beslissing tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern neemt, overeenkomstig artikel 2.3.1-26, § 2;
   7° de datum van validatie van de beslissing bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, e), wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de directeur de beslissing valideert;
   8° de informatie met betrekking tot het intern overleg bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 2°, a) tot d), wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld op het moment waarop de school een beslissing tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern neemt, overeenkomstig artikel 2.3.1-26, § 2;
   9° in voorkomend geval wordt de datum van validatie van de beslissing die is genomen in het kader van de procedure voor intern overleg, bedoeld in 2.3.1-33, § 2, lid 1, 2°, e), automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de inspecteur de beslissing valideert.
   De rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team kan worden ingevuld tussen de maandag van de vierde week na de voorjaarsvakantie (Pasen) en de laatste woensdag van het schooljaar.
   De rubriek met betrekking tot het intern overleg kan worden ingevuld tussen de laatste donderdag van het schooljaar en maandagmiddag van de eerste week van de zomervakantie.
   § 3. Het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling wordt als volgt ingevuld:
   1° de informatie met betrekking tot de identificatie en de contactgegevens van de ouder(s) van de leerling of de meerderjarige leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3, lid 1, 1°, a) en b), wordt weergegeven vanuit het deel "administratief" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
   2° de informatie met betrekking tot de identificatie van de school en de schooldirecteur bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3, lid 1, 2°, a) en b), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
   3° de informatie met betrekking tot het standpunt van de ouders en de informatie die ze aan de Kamer van beroep wensen mee te delen, bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3, lid 1, 3° en 4°, wordt ingevoerd door de ouders overeenkomstig artikel 2.3.1-28;
   4° de datum van het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3, lid 1, 5°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de ouders of de meerderjarige leerling de beslissing valideren.
   Het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling kan worden ingevuld tussen de laatste woensdag van het schooljaar en de vrijdag van de eerste week van de zomervakantie.
   § 4. Het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep wordt als volgt ingevuld:
   1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 4, lid 1, 1°, wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
   2° de informatie met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep en de motivering ervan bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 4, lid 1, 2°, wordt ingevoerd door een lid van de Kamer van beroep;
   3° de datum van validatie van de beslissing van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 4, lid 1, 3°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de voorzitter van de Kamer van beroep de beslissing valideert.
   Het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan worden ingevuld vanaf de maandag van de vijfde week van de zomervakantie tot alle beroepen zijn behandeld.
   § 5. De gegevens bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, a) en b), § 3, lid 1, 1°, a), en 2°, en § 4, lid 1, 1°, worden niet bewaard buiten de database waaruit ze afkomstig zijn.
   De gegevens bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, c), d) en e), en 2°, § 3, lid 1, 1), b), 3° tot 5°, en § 4, lid 1, 2° en 3°, worden bewaard tot de laatste dag van het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 2.3.1-37. [1 § 1. Wanneer de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern wordt afgesloten overeenkomstig artikel 2.3.1-29 of artikel 2.3.1-31, wordt het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern ingevuld op het moment dat het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" wordt afgesloten.
   § 2. In geval van een beslissing tot zittenblijven in hetzelfde studiejaar hebben personen met de gebruikersprofielen "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie", "lid van het pedagogisch team", "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum", "inrichtende macht van een school" en "inrichtende macht van een PMS-centrum" toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern. Ze hebben leestoegang om de gegevens in dit tabblad te raadplegen.
   Als wordt beslist om de leerling hetzelfde studiejaar al dan niet te laten overdoen, hebben personen met het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern. Ze hebben leestoegang en ze kunnen de gegevens in dit tabblad afdrukken.
   In geval van verandering van school tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern, heeft het nieuwe team dat instaat voor de leerling geen toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern.
   § 3. Als wordt beslist om de leerling hetzelfde studiejaar te laten overdoen, worden de gegevens bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, b), bewaard volgens de voorwaarden in artikel 1.10.4-11, leden 2 en 3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


HOOFDSTUK II. - Getuigschrift van basisonderwijs
Art. 2.3.2-1. Het getuigschrift van basisonderwijs bekrachtigt het slagen voor het lager onderwijs.
  De Regering bepaalt het model van het getuigschrift van basisonderwijs.

Art. 2.3.2-2. § 1. Het getuigschrift van basisonderwijs wordt uitgereikt aan elke leerling die geslaagd is voor de gemeenschappelijke externe proef.
  § 2. Het getuigschrift van basisonderwijs wordt ook uitgereikt:
  1° aan elke leerling die niet kon deelnemen aan de volledige of gedeeltelijke gemeenschappelijke externe proef, volgens de nadere regels van artikel 2.3.2-10;
  2° aan elke leerling die wordt toegelaten tot het tweede jaar van het secundair onderwijs;
  3° aan elke leerling die, in het gespecialiseerd onderwijs, voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 27 van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;
  4° aan de personen die niet meer leerplichtig zijn volgens de examencommissie bedoeld in artikel 2.3.2-14.

Art. 2.3.2-3. Alle leerlingen ingeschreven in het zesde jaar van het gewoon lager onderwijs worden onderworpen aan de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met het getuigschrift van basisonderwijs.
  Deze proef is ook toegankelijk voor leerlingen van het gespecialiseerd lager en secundair onderwijs alsook, op vraag van de ouders, of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, voor alle leerplichtige minderjarigen die minstens 11 jaar zijn op 31 december van het jaar van de proef en die niet ingeschreven zijn in het zesde jaar van het lager onderwijs.
  De verzoekschriften bedoeld in het vorige lid worden overgemaakt aan de administrateur-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijs, voor 30 april van het lopende schooljaar.
  De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de verzoekschriften moeten worden ingediend.

Art. 2.3.2-4. De gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift betreft de beheersing van de verwachte kennis, knowhow en competenties op het einde van het lager onderwijs zoals bepaald in het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.4.2-2.
  Ze omvat vragen over elk van de domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3.
  Voor de scholen die, overeenkomstig artikel 1.4.4-1, § 1, een afwijking genieten van het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern, wordt de gemeenschappelijke externe proef aangepast door de algemene inspectiedienst. Deze aanpassing betreft eventuele vragen die niet zouden overeenkomen met het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern van de scholen in kwestie. De aanpassing bestaat uit vragen van hetzelfde niveau.

Art. 2.3.2-5. Voor het ontwerpen van de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtig met een getuigschrift en het opstellen van richtlijnen voor het afnemen, verbeteren en slagen van de proef, richt de Regering een werkgroep op die zijn opdrachten uitvoert onder de coördinatie van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1.
  De leden van de werkgroepen en, in voorkomend geval, de universitaire onderzoeksteams alsook elke andere persoon die bij deze werkzaamheden betrokken is, zijn tot de striktste geheimhouding verplicht wat betreft de inhoud van de proeven, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering. Bij overtreding is artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

Art. 2.3.2-6.§ 1. De Regering bepaalt de regels voor inschrijven, afnemen, corrigeren en slagen voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift.
  § 2. De regels voor het afnemen zijn dezelfde voor alle scholen. Ze worden telkens aangepast aan de specifieke situaties van leerlingen die aan sensoriële en/of motorische afwijkingen lijden, die leerstoornissen hebben of een lichte mentale achterstand hebben. [1 Bij wijze van uitzondering worden leerlingen met een centrale slechthorendheid of met een gehoorstoornis vrijgesteld van de luistertaak van de proef wanneer de mate van de centrale slechthorendheid of de gehoorstoornis zodanig is dat het onmogelijk is de nadere regels van de luistertaak adequaat aan te passen.]1
  De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende het afnemen behoort tot de verantwoordelijkheid van de directeur van de school.
  § 3. De regels voor het corrigeren worden bepaald om de onpartijdigheid en vertrouwelijkheid te garanderen.
  De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende het corrigeren behoort tot de verantwoordelijkheid [2 van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst of]2 van elke inspecteur lager onderwijs voor de scholen waar hij zijn opdrachten uitvoert.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 52, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (2)<DFG 2024-05-16/79, art. 40, 035; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art. 2.3.2-7.§ 1. Uiterlijk twee weken voor het begin van de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift stelt elke inspecteur de bevoegde examencommissie samen om te beslissen over het slagen voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift voor alle leerlingen die naar de scholen gaan waar hij zijn opdrachten uitoefent, alsook voor de leerlingen bedoeld in artikel 2.3.2-3, lid 2, die ofwel naar een gespecialiseerde school gaan gelegen op hetzelfde grondgebied als de scholen voor gewoon onderwijs waarin deze inspecteur zijn opdrachten uitoefent, ofwel die hun woonplaats hebben op hetzelfde grondgebied en die niet naar een school van het gespecialiseerd onderwijs gaan, noch naar een zesde jaar van het gewoon onderwijs.
  De examencommissie is samengesteld uit:
  1° de inspecteur [1 of de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst,]1 die het voorzitterschap waarneemt;
  2° vier directeurs;
  3° vier onderwijzers die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vijfde of het zesde jaar van het lager onderwijs uitoefenen;
  4° twee leerkrachten die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in de eerste Raad van het secundair onderwijs uitoefenen in een van de vakken bedoeld in 2.3.2-4, tweede lid. Deze leerkrachten worden aangewezen volgens de door de Regering nader te bepalen regels.
  § 2. Indien het aantal leerlingen dat ingeschreven is voor de gemeenschappelijke proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, hoger is dan 250, kan een extra examencommissie worden samengesteld, enzovoort per schijf van 250 ingeschreven leerlingen.
  Voor elke extra examencommissie kan de inspecteur zijn voorzitterschap delegeren aan een schooldirecteur die hij aanwijst.
  In dit geval zorgt zij ervoor dat de aangewezen schooldirecteur niet degene is van een van de scholen waarvan de leerlingen betrokken zijn bij de werkzaamheden van de extra examencommissie bedoeld in het vorige lid.
  § 3. Bij de samenstelling van de examencommissie zorgt de inspecteur voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende onderwijsnetten en voor een samenstelling die de objectiviteit van de beslissingen garandeert.
  § 4. Wanneer de directeurs en de leerkrachten aan de vergaderingen van de examencommissie deelnemen, worden ze als in dienstactiviteit beschouwd.
  § 5. De beslissingen van de examencommissie worden bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
  De notulen van de beslissingen van de examencommissie, ondertekend door de voorzitter en van de leden van de examencommissie, worden door de inspecteur aan het Algemeen Bestuur Onderwijs overgemaakt.
  § 6. Wanneer de leerkrachten aan de vergaderingen van de werkgroep deelnemen, worden ze als in dienstactiviteit beschouwd en komen ze in aanmerking voor de terugbetaling van hun verplaatsing- en verblijfkosten onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren van rang 12 van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.
  ----------
  (1)<DFG 2024-05-16/79, art. 41, 035; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art. 2.3.2-8. De resultaten van de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, kunnen geen aanleiding geven tot de rangschikking van de leerlingen of scholen, behalve voor de behoeften die het resultaat zijn van de toepassing voor de diensten van de Regering van de decretale of reglementaire bepalingen. Het is verboden dit te vermelden, inzonderheid voor doeleinden inzake reclame of concurrentie tussen scholen.
  De personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten van de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
  De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3.

Art. 2.3.2-9. § 1. De examencommissie bedoeld in artikel 2.3.2-7, reikt het getuigschrift van basisonderwijs uit aan elke leerling die geslaagd is voor gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift.
  § 2. In de scholen van het gespecialiseerd onderwijs waarvan de leerlingen aan de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift hebben deelgenomen, is het de klassenraad zoals bepaald in artikel 4, § 1, 10° van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, die het getuigschrift van basisonderwijs uitreikt aan elke leerling die geslaagd is voor de gemeenschappelijke proef.

Art. 2.3.2-10. § 1. Het pedagogisch team kan het getuigschrift van basisonderwijs uitreiken aan de leerling die niet kon deelnemen aan de volledige of gedeeltelijke gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, inzonderheid wegens ziekte of wegens de annulatie van een gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift (of een deel ervan) en, in voorkomend geval, aan de leerling die niet kon voldoen wegens uitzonderlijke, door de Regering vastgelegde omstandigheden.
  § 2. Het pedagogisch team baseert zijn beslissing op een dossier dat het afschrift van de verslagen van de laatste twee schooljaren van het lager onderwijs van de leerling bevat, zoals overgemaakt aan de ouders, alsook een uitgebreid verslag van de leerkracht over welke verwachtingen daadwerkelijk werden behaald door de leerling en alle andere elementen waarvan hij vindt dat er rekening mee moet worden gehouden.
  Wanneer een leerling minder dan twee schooljaren naar het basisonderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap gaat, volstaat het afschrift van de verslagen van één schooljaar.
  Het pedagogisch team voegt nog elk ander element aan het dossier toe dat het nuttig acht.
  De notulen van de beslissingen van het pedagogisch team worden opgenomen in een ad-hoc register en bevatten de handtekening van de directeur en de andere leden van het pedagogisch team. De lijst met leerlingen die het getuigschrift van basisonderwijs hebben gekregen, wordt ook bij de notulen gevoegd.
  Het register en de dossiers van de leerlingen worden gedurende tien jaar bijgehouden in de archieven van de school. De in het eerste lid genoemde leerlingenlijst wordt gedurende twintig jaar bijgehouden. Een eensluidend afschrift van deze lijst wordt overgemaakt aan de diensten van de Regering, binnen vijf schoolwerkdagen die volgen op de beslissing van het pedagogisch team.
  § 3. De directie van de school houdt alle documenten met betrekking tot de beslissing over de uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs ter beschikking van de inspecteur van het lager onderwijs volgens de nadere regels bedoeld in dit artikel. De inspecteur van het lager onderwijs kan deze documenten in de school Raadplegen.

Art. 2.3.2-11.Tegen de beslissing tot weigering van uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs door de examencommissie bedoeld in artikel 2.3.2-7 of door het pedagogisch team in de veronderstelling bepaald in artikel 2.3.2-10 kan beroep worden ingesteld voor [1 de in artikel 2.3.4-1 opgerichte Kamer van beroep]1 volgens de nadere regels zoals vastgelegd door de Regering.
  [1 De Kamer van beroep]1 kan de beslissing van de examencommissie of het pedagogisch team vervangen door een beslissing om het getuigschrift van basisonderwijs wel uit te reiken.
  ----------
  (1)<DFG 2023-07-20/49, art. 15, 031; Inwerkingtreding : 01-10-2023>

Art. 2.3.2-12. § 1. Bij het niet toekennen van het getuigschrift van basisonderwijs, kan het pedagogisch team ofwel de leerling de toestemming geven om zich in te schrijven in het eerste jaar van het secundair onderwijs ofwel, indien het van mening is dat de leerling het secundair niet met vrucht zal volgen, de leerling in het zesde jaar van de lagere school houden volgens de nadere regels van artikel 2.3.1-6.
  § 2. Voor elke leerling die het getuigschrift van basisonderwijs niet toegekend krijgt, stelt het pedagogisch team een overzicht op van de kennis, knowhow en competenties die betrekking hebben op de beheersing van de in de referentiesystemen voor 12 jaar vastgelegde verwachtingen met vermelding van de partijen van de gemeenschappelijke externe proef die bekrachtigd wordt met een getuigschrift, waarvoor de leerling, in voorkomend geval, geslaagd is. De Regering bepaalt het model van dit overzicht van kennis, knowhow en competenties.
  Wanneer een van deze leerlingen ingeschreven is in het secundair onderwijs, maakt de directeur van de lagere school het overzicht van kennis, knowhow en competenties bedoeld in het eerste lid onmiddellijk over aan de secundaire school wanneer deze hierom verzoekt.

Art. 2.3.2-13. Op voorstel van de sturingscommissie kan de Regering een representatieve steekproef van de verbeterde afschriften van de gemeenschappelijke externe proef aanvragen die anoniem worden gehouden om de verworven kennis van de leerlingen na het lager onderwijs globaal te beoordelen.

Art. 2.3.2-14. Jaarlijks wordt in elke zone een examen georganiseerd dat toegankelijk is voor iedereen die zijn woonplaats heeft in die zone, niet langer leerplichtig is en niet beschikt over het getuigschrift van basisonderwijs.
  Minstens één maand voor het examen komen de inspecteurs van eenzelfde zone samen om de lijst met kandidaten voor het examen op te stellen. Voor elke inspectiezone wordt een examencommissie samengesteld.

Art. 2.3.2-15. Uiterlijk op 31 oktober informeert de inspectie de alfabetiserings- of opleidingsorganisaties voor volwassenen, die erkend zijn door de Franse Gemeenschap en waarvan de administratieve zetel in zijn kanton is gevestigd, schriftelijk over de organisatie van het examen. Ze kan ook reclame maken voor het examen bij andere organisaties en bij individuen indien zij dit nuttig acht.

Art. 2.3.2-16. De inspecteurs van eenzelfde zone bepalen in onderling akkoord de uiterste inschrijvingsdatum. De kandidaten moeten zich individueel zelf inschrijven bij de inspectie van hun woonplaats. De volgende stukken voegen ze toe:
  1° een door de kandidaat zelfgeschreven werkstuk over een onderwerp naar keuze;
  2° een verslag met een beschrijving van het werkproces om tot het werkstuk te komen.
  Dit onder 2° bedoelde verslag mag de kandidaat samen met zijn lesgevers opstellen. Deze laatsten, alsook de andere personen op wie de kandidaat een beroep doet voor dit werkstuk, mogen hun opmerkingen en overwegingen toevoegen.
  De onder 1° en 2° vermelde documenten moeten, in voorkomend geval, in drievoud worden opgesteld.

Art. 2.3.2-17. Op vraag van gedetineerden die het getuigschrift van basisonderwijs willen verkrijgen, wordt jaarlijks ook een examen georganiseerd in een lokaal in de gevangenis waar ze opgesloten zitten.

Art. 2.3.2-18. De inspectie kan ook extra examens organiseren om in te gaan op specifieke verzoeken.

Art. 2.3.2-19. De inspecteur met de hoogste anciënniteit in functie zit de examencommissie voor bedoeld in artikel 2.3.2-14. Elke examencommissie omvat, naast de voorzitter, één of twee andere leden van de inspectie van dezelfde zone. Voor de kandidaten die zich hebben voorbereid met behulp van een door de Franse Gemeenschap erkende organisatie voor alfabetisering of volwassenenonderwijs, telt de examencommissie bovendien nog één of twee vertegenwoordigers van deze organisatie.
  Voor het examen bedoeld in artikel 2.3.2-17, bestaat de examencommissie uit de inspectie die het voorzitterschap waarneemt, een of twee andere leden van de inspectie van het lager onderwijs en een of twee vertegenwoordigers van de door de Franse Gemeenschap erkende organisatie voor alfabetisering en gedetineerdenonderwijs.
  Voor de examens bedoeld in artikel 2.3.2-18, bestaat de examencommissie uit één inspecteur die het voorzitterschap waarneemt en twee andere inspecteurs van de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs.

Art. 2.3.2-20. Het examen omvat de volgende proeven:
  1° het schriftelijk werkstuk bedoeld in artikel 2.3.2-16, eerste lid, 1° ;
  2° een mondelinge presentatie van dit werkstuk door de kandidaat.
  Tijdens de mondelinge presentatie die niet langer mag duren dan 3 sessies van 50 minuten, stelt de examencommissie alle vragen die ze noodzakelijk acht voor de evaluatie:
  1° van het persoonlijke gedeelte van de kandidaat in het schriftelijke werkstuk;
  2° het verwerven en gebruiken bij het opstellen en redigeren van het werkstuk, van de in de referentiesystemen vastgelegde verwachtingen.

Art. 2.3.2-21. Na het examen komt de examencommissie samen om te delibereren over elke kandidaat. Ze houdt op dezelfde manier rekening met de prestaties van beide werkstukken. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. De geslaagde kandidaten ontvangen het getuigschrift van basisonderwijs.
  De notulen van de beslissingen van de examencommissie worden opgenomen in een ad-hocregister en bevatten de handtekening van de voorzitter en de leden van het pedagogisch team. De lijst met kandidaten die het getuigschrift van basisonderwijs hebben gekregen, wordt ook bij de notulen gevoegd.
  Het register wordt gedurende tien jaar bijgehouden in de archieven van de inspectie.

HOOFDSTUK III. - Getuigschrift van de gemeenschappelijke kern
Art. 2.3.3-1. Het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern bekrachtigt het slagen voor de gemeenschappelijke kern van de lagere Raad van het secundair onderwijs.
  De Regering bepaalt het model van het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern.

Art. 2.3.3-2. § 1. Het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern wordt uitgereikt op grond van een gemeenschappelijke externe proef georganiseerd na afloop van de gemeenschappelijke kern.
  De externe proef betreft alle domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3.
  § 2. Het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern kan ook worden uitgereikt door een examencommissie ingericht met het decreet van 27 oktober 2016 houdende organisatie van de examencommissies van de Franse Gemeenschap voor het gewoon secundair onderwijs.

Art. 2.3.3-3. Alle leerlingen ingeschreven in het derde jaar van het gewoon secundair onderwijs en van vorm 4 van het gespecialiseerd secundair onderwijs worden onderworpen aan de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern.
  Deze proef is ook toegankelijk voor leerlingen van het gespecialiseerd secundair onderwijs alsook, op vraag van de ouders, of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, voor alle leerplichtige minderjarigen die minstens 14 jaar worden in het de loop van het kalenderjaar en die niet ingeschreven zijn in het derde jaar van het secundair onderwijs. De Regering bepaalt de nadere regels voor inschrijving voor deze proef.

Art. 2.3.3-4. De gemeenschappelijke externe proef betreft de beheersing van de verwachte kennis, knowhow en competenties op het einde van de gemeenschappelijke kern zoals bepaald in het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.4.2-2.
  Voor de scholen die, overeenkomstig artikel 1.4.4-1, § 1, een afwijking genieten van de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern, wordt de gemeenschappelijke externe proef aangepast door de algemene inspectiediensten. Deze aanpassing betreft eventuele vragen die niet zouden overeenkomen met het referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern van de scholen in kwestie. De aanpassing bestaat uit vragen van hetzelfde niveau.

Art. 2.3.3-5. Voor het ontwerpen van de gemeenschappelijke externe proef en het opstellen van richtlijnen voor het afnemen, verbeteren en slagen van de proef, richt de Regering werkgroepen op gecoördineerd door de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1.
  De leden van de werkgroepen en, in voorkomend geval, de universitaire onderzoeksteams alsook elke andere persoon die bij deze werkzaamheden betrokken is, zijn tot de striktste geheimhouding verplicht wat betreft de inhoud van de proeven, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

Art. 2.3.3-6.§ 1. De Regering bepaalt de regels voor inschrijven, afnemen, corrigeren en slagen voor de gemeenschappelijke externe proef.
  § 2. De regels voor het afnemen zijn dezelfde voor alle scholen. Ze worden telkens aangepast aan de specifieke situaties van leerlingen met specifieke behoeften die aan sensoriële en/of motorische afwijkingen lijden, die leerstoornissen hebben of een lichte mentale achterstand hebben. [1 Bij wijze van uitzondering worden leerlingen met een centrale gehoorstoornis of een gehoorstoornis vrijgesteld van de luistertaak van de proef wanneer de mate van de centrale gehoorstoornis of de gehoorstoornis van dien aard is dat het onmogelijk is de nadere regels van de luistertaak naar behoren aan te passen.]1
  De examens vinden tegelijkertijd plaats in alle klassen en deelnemende scholen.
  § 3. De regels voor het corrigeren worden bepaald om de onpartijdigheid en vertrouwelijkheid te garanderen.
  § 4. De resultaten van de gemeenschappelijke externe proef worden overgemaakt aan het Algemeen Bestuur Onderwijs volgens de door dat bestuur bepaalde nadere regels.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 53, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 2.3.3-7. De resultaten van de gemeenschappelijke externe proef kunnen geen aanleiding geven tot de rangschikking van de leerlingen of scholen, behalve voor de behoeften die het resultaat zijn van de toepassing voor de diensten van de Regering van de decretale of reglementaire bepalingen. Het is verboden dit te vermelden, inzonderheid voor doeleinden inzake reclame of concurrentie tussen scholen.
  De personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten van de gemeenschappelijke externe proef kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
  De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3.

Art. 2.3.3-8. Het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern wordt uitgereikt aan elke leerling die geslaagd is voor de gemeenschappelijke proef.

Art. 2.3.3-9. § 1. De klassenraad kan het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern uitreiken aan de leerling die niet geslaagd was voor of niet kon deelnemen aan de volledige of een gedeelte van de gemeenschappelijke externe proef.
  § 2. De klassenraad baseert haar beslissing, voor de respectieve vakken, op een dossier dat het afschrift van de verslagen van de laatste twee of drie schooljaren van de lagere Raad bevat, alsook een uitgebreid verslag van de titularissen over welke verwachtingen daadwerkelijk werden behaald door de leerling en alle andere elementen waarvan hij vindt dat er rekening mee moet worden gehouden
  Wanneer een leerling minder dan twee schooljaren naar het secundair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap gaat, volstaat het afschrift van de verslagen van één schooljaar.
  De klassenraad voegt nog elk ander element aan het dossier toe dat zij nuttig acht.
  § 3. Bij annulering door de Regering, in een of meer scholen, van de gemeenschappelijke externe proef van de gemeenschappelijke kern (of een gedeelte daarvan), kan de klassenraad oordelen dat de leerling voldoet aan de verwachtingen voor het (de) vak(ken) in kwestie.
  De klassenraad baseert haar beslissing, voor de respectieve vakken, op een dossier dat het afschrift van de verslagen van de schooljaren van de lagere Raad bevat, alsook een uitgebreid verslag van de titularissen over welke verwachtingen daadwerkelijk werden behaald door de leerling en alle andere elementen waarvan hij vindt dat er rekening mee moet worden gehouden
  Wanneer een leerling minder dan twee schooljaren naar het secundair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap gaat, volstaat het afschrift van de verslagen van één schooljaar.
  De klassenraad voegt nog elk ander element aan het dossier toe dat zij nuttig acht.
  § 4. De notulen van de beslissingen van de klassenraad worden opgenomen in een ad-hocregister en bevatten de handtekening van de directeur en de leden van de klassenraad. Een lijst met de resultaten van de leerlingen die de externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift hebben gepresenteerd, wordt bij de notulen gevoegd.
  Een eensluidend afschrift van deze lijst wordt overgemaakt aan de diensten van de Regering, binnen vijf schoolwerkdagen die volgen op de beslissing van de klassenraad.

Art. 2.3.3-10. Er wordt een Raad van beroep tegen beslissingen tot weigering van het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern ingericht volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels.
  De Raad van beroep kan de beslissing tot weigering van de getuigschrift van de gemeenschappelijke kern vervangen door een beslissing om het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern wel uit te reiken.

HOOFDSTUK IV. [1 - Over de netoverschrijdende Kamer van beroep die bevoegd is voor de behandeling van beslissingen tot zittenblijven in de gemeenschappelijke kern en beslissingen tot weigering van toekenning van het getuigschrift basisonderwijs]1   ----------   (1)
Art. 2.3.4-1. [1 Er is een netoverschrijdende Kamer van beroep opgericht om beroepen te behandelen tegen:
   1° beslissingen tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern;
   2° beslissingen tot weigering van toekenning van het getuigschrift basisonderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 14, 031; Inwerkingtreding : 01-10-2023>


Art. 2.3.4-2. [1 § 1. De Kamer van beroep is als volgt samengesteld:
   1° een ambtenaar van ten minste rang 15 of diens afgevaardigde uit het Algemeen bestuur Onderwijs, die er de voorzitter van is;
   2° de Coördinerend inspecteur-generaal of diens afgevaardigde;
   3° acht leden uit het gewoon onderwijs;
   4° twee leden uit het buitengewoon onderwijs;
   5° twee leden die de psycho-medisch-sociale centra vertegenwoordigen;
   6° twee leden die de oudervertegenwoordigingsorganisaties en ouderverenigingen bedoeld in artikel 1.6.6-1 vertegenwoordigen.
   Voor elk gewoon lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen. Voor de leden bedoeld in lid 1, 3° en 4° moet het plaatsvervangend lid tot dezelfde categorie en hetzelfde onderwijsniveau behoren als het gewoon lid.
   § 2. De regering wijst de in paragraaf 1, lid 1, 1° en 2° bedoelde leden en hun plaatsvervangers aan onder de ambtenaren-generaal of inspecteurs-generaal die de laatste vijf jaar in actieve dienst zijn geweest of met pensioen zijn gegaan.
   § 3. De leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 3° en 4° en hun plaatsvervangers worden aangewezen op voordracht van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten, op basis van de volgende verdeling:
   1° vier gewone leden en vier plaatsvervangende leden die de in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 3° bedoelde inrichtende machten vertegenwoordigen;
   2° een gewoon lid en een plaatsvervangend lid die de in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 4° bedoelde inrichtende machten vertegenwoordigen;
   3° drie gewone leden en vier plaatsvervangende leden die de in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 1° bedoelde inrichtende machten vertegenwoordigen;
   4° een gewoon lid en een plaatsvervangend lid die de in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 2° bedoelde inrichtende machten vertegenwoordigen;
   5° een gewoon lid en een plaatsvervangend lid die Wallonie-Bruxelles Enseignement vertegenwoordigen.
   De leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 3° en 4° komen uit verschillende pedagogische teams en voldoen aan de volgende voorwaarden:
   1° ofwel een directeur of adjunct-directeur zijn die in functie is, die met verlof voor opdracht is, of die nog geen vijf jaar niet meer in functie is;
   2° ofwel een lid van het onderwijzend personeel zijn met ten minste vijf jaar dienstanciënniteit.
   Onder de leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 3° :
   1° zijn er ten minste drie leden uit het gewoon basisonderwijs;
   2° zijn er ten minste drie leden uit het gewoon secundair onderwijs;
   3° zijn ten minste vier leden directeur of adjunct-directeur van een school uit het gewoon onderwijs die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in lid 2, 1°.
   Onder de leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 4° :
   1° is er één lid uit het buitengewoon basisonderwijs;
   2° is er één lid uit het buitengewoon secundair onderwijs;
   3° is ten minste één lid directeur of adjunct-directeur van een school uit het buitengewoon onderwijs die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in lid 2, 1°.
   § 4. De leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 5° en hun plaatsvervangers worden voorgedragen door de Hoge Raad voor de Psycho-medisch-sociale centra onder de leden van de multidisciplinaire teams van de PMS-centra. Voor zowel de gewone als de plaatsvervangende leden is er een balans tussen het officieel en vrij onderwijs enerzijds, en tussen het confessioneel en niet-confessioneel onderwijs anderzijds.
   § 5. De leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 6° en hun plaatsvervangers worden voorgedragen door de oudervertegenwoordigingsorganisaties en ouderverenigingen bedoeld in artikel 1.6.6-1.
   § 6. De leden worden door de regering benoemd voor een periode van vier jaar. Hun mandaat kan worden verlengd.
   Indien er vóór het verstrijken van een mandaat een vacature ontstaat, voltooit de plaatsvervanger het genoemde mandaat en wordt een nieuw lid als plaatsvervanger aangewezen voor de periode tot het einde van het mandaat. Elk lid dat de hoedanigheid verliest waarvoor het is benoemd, of dat zonder geldige reden meer dan de helft van de zittingen in het schooljaar afwezig is geweest, houdt op lid van de Kamer van beroep te zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 14, 031; Inwerkingtreding : 01-10-2023>


Art. 2.3.4-3. [1 § 1. De Kamer van beroep komt uiterlijk drie weken vóór het begin van het schooljaar bijeen.
   De Kamer van beroep beraadslaagt rechtsgeldig als de meerderheid van de leden aanwezig is. Indien de bijeengeroepen Kamer van beroep echter niet over het vereiste aantal leden beschikt, kan ze na een nieuwe bijeenroeping rechtsgeldig over hetzelfde onderwerp beraadslagen, ongeacht het aantal aanwezige leden. De leden zijn verplicht tot geheimhouding van de dossiers en beraadslagingen van de Kamer van beroep.
   Elk lid van de Kamer van beroep heeft stemrecht.
   Als er geen consensus is, worden de besluiten bij absolute meerderheid van de aanwezige leden genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
   Wanneer het beroep betrekking heeft op een leerling die naar de school gaat of ging waar het lid van de Kamer van beroep werkzaam is of is geweest, of wanneer dit lid een bloed- of aanverwant tot in de vierde graad van de betrokken leerling is, wordt het lid vervangen door een plaatsvervangend lid dat uitspraak doet over de zaak. Als het lid betrokken was bij de beslissing tot zittenblijven waartegen beroep wordt aangesteld, wordt het vervangen door het plaatsvervangend lid dat uitspraak doet over de zaak.
   § 2. De regering stelt de voorwaarden vast voor de werking van de Kamer van beroep, evenals de vergoeding van de leden van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.4 2, § 1, lid 1, 3° tot 6°. De in artikel 2.3.4-2, § 1, lid 1, 1° en 2° bedoelde leden mogen geen vergoeding ontvangen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/49, art. 14, 031; Inwerkingtreding : 01-10-2023>


TITEL IV. - Schoolverandering
Art. 2.4.1-1.§ 1. Een leerling mag zich niet inschrijven in een school na de eerste dag van het schooljaar indien hij reeds regelmatig is ingeschreven in een andere school of in een andere vestiging die een aparte telling geniet van hetzelfde onderwijsniveau.
  In afwijking van het eerste lid, in het eerste jaar van het secundair onderwijs of, in toepassing van artikel 1.7.7-2, § 1, lid 2, wanneer er [2 aan het begin van het schooljaar]2 een deliberatie over hem plaatsvindt, mag de leerling die regelmatig is ingeschreven voor het lopende jaar zich inschrijven in een andere school of een andere vestiging die een aparte telling geniet van hetzelfde onderwijsniveau.
  § 2. In afwijking van paragraaf 1, mag de leerling in de volgende gevallen van school veranderen:
  1° adreswijziging;
  2° scheiding van de ouders met als gevolg een nieuwe woonplaats van de leerling;
  3° de wijziging die beantwoordt aan een plaatsingsmaatregel genomen in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming.
  4° de overstap van de leerling van een externaat naar een internaat (en omgekeerd);
  5° het opnemen van de leerling, op initiatief van de ouders, in een ander gezin of in een centrum, om redenen van ziekte, van een reis of van de scheiding van de ouders;
  6° de onmogelijkheid voor de persoon die effectief en alleen zorgt voor de huisvesting van de leerling, om de leerling in de gekozen school te houden, door het aanvaarden of verliezen van een job;
  7° het afschaffen van het restaurant of de kantine van de school, een gratis of betalende vervoersdienst, of een opvangdienst 's ochtends en/of 's avonds, als de leerling gebruik maakte van een van deze diensten en de nieuwe school deze dienst verschaft;
  8° de definitieve uitsluiting van de leerling op een andere school;
  9° voor het basisonderwijs, het niet organiseren in de oorspronkelijke school of vestiging van het studiejaar van de leerling.
  Wanneer een van deze omstandigheden een schoolverandering voor een leerling toestaan, geldt deze toestemming ook voor broers en zussen of voor elke minderjarige die onder hetzelfde dak woont.
  § 3. In geval van overmacht of absolute noodzaak en in het belang van de leerling kan een schoolverandering worden toegestaan voor redenen behalve de redenen die worden vermeld in § 2.
  Onder absolute noodzaak in de zin van lid 1 moet worden verstaan alle gevallen waarin de leerling zich in een situatie van psychologische of pedagogische moeilijkheden bevindt zodat een verandering van school noodzakelijk blijkt.
  De aanvraag voor verandering wordt ingediend door de ouders of door de meerderjarige leerling bij de directeur van de school waar de leerling is ingeschreven. Na verhoor van de ouders of de meerderjarige leerling kan de directeur:
  1° de schoolverandering toestaan. De toestemming wordt ter informatie overgemaakt [1 Algemene inspectiedienst]1.
  In afwijking hiervan, als een school een hoger percentage van verandering van inrichting heeft dan het percentage vastgesteld door de Regering, wordt het advies van de directeur binnen de drie werkdagen na indiening van de aanvraag tot schoolverandering bezorgd aan de betrokken inspectiedienst.
  In dit geval brengt de inspectiedienst, na verhoor van de ouders of de meerderjarige leerling en binnen de tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag, een gemotiveerd advies uit over de aanvraag. Het gebrek aan advies van [1 Algemene inspectiedienst]1 binnen de opgegeven termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
  a) als het advies van de inspectiedienst gunstig is, wordt de verandering van school toegelaten;
  b) als het advies van de inspectiedienst ongunstig is, wordt de aanvraag, samen met de gemotiveerde adviezen van de directeur en de betrokken inspectiedienst, onverwijld overgemaakt aan de Regering die binnen tien schoolwerkdagen na ontvangst van het verzoek een beslissing moet nemen. In dat geval wordt een gebrek aan antwoord binnen deze termijn gelijkgesteld met een toestemming.
  2° de schoolverandering weigeren. Hij maakt zijn beslissing over aan de betrokken inspectiedienst, samen met een gemotiveerd advies, binnen drie schoolwerkdagen na indiening van het verzoek voor schoolverandering.
  In dit geval brengt de inspectiedienst, na verhoor van de ouders of de meerderjarige leerling en binnen de tien schoolwerkdagen na ontvangst van de aanvraag, een gemotiveerd advies uit over de aanvraag. Het gebrek aan advies van de inspectiedienst binnen de opgegeven termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
  De aanvraag, samen met de gemotiveerde adviezen van de directeur en de betrokken inspectiedienst, wordt onverwijld overgemaakt aan de Regering die binnen tien schoolwerkdagen na ontvangst van het verzoek een beslissing moet nemen. In dat geval wordt een gebrek aan antwoord binnen deze termijn gelijkgesteld met een toestemming.
  § 4. De Regering bepaalt de nadere regels voor toepassing van dit artikel.
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 48, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 26, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

TITEL V. - Huiswerk
Art. 2.5.1-1. Het huiswerk wordt aangepast aan het onderwijsniveau. Het moet altijd worden gemaakt zonder hulp van een volwassene. Moeten referentiedocumenten worden geraadpleegd, zorgt de school ervoor dat elke leerling hier toegang tot heeft, inzonderheid in het kader van openbare bibliotheken en computermateriaal van de school of materiaal dat gratis ter beschikking wordt gesteld.
  Behalve in het kleuteronderwijs en de twee eerste jaren van het lager onderwijs, kan worden voorzien in huiswerk in de gemeenschappelijke kern.
  Tijdens de eerste twee jaar van de lagere school worden activiteiten waarbij aan de leerling wordt gevraagd te lezen of zijn gezin of omgeving mondeling of grafisch voor te stellen niet beschouwd als huiswerk; deze activiteiten worden uitgevoerd tijdens de schooltijd, ongeacht het domein waarin ze passen.
  Van het derde jaar van het lager onderwijs tot het derde jaar van het secundair onderwijs moet elke inrichtende macht erop toezien dat elke school, met inachtneming van de pedagogische verantwoordelijkheden van elke leerkracht of elk opvoedkundig team:
  1° huiswerk opgeeft dat verband houdt met de leerstof die tijdens de lessen werden of zullen worden behandeld. Huiswerk mag in geen geval betrekking hebben op het verwerven van voorkennis die vereist is tijdens de lessen voor de behandeling van de leerstof;
  2° rekening houdt met het kennisniveau en ritme van elke leerling bij het samenstellen van de inhoud van huiswerk, dat bijgevolg ook voor elk kind afzonderlijk mag worden gegeven;
  3° de duur van het huiswerk beperkt tot ongeveer 20 minuten per dag in het derde en vierde jaar van het lager onderwijs en ongeveer 30 minuten per dag in het vijfde en zesde jaar van het lager onderwijs;
  4° snel, voor alle huiswerk, een exclusief formatieve evaluatie uitvoert;
  5° de leerling een redelijke termijn geeft voor de uitvoering van het huiswerk zodat dit ook dient als oefening timemanagement en zelfstandig werken.

TITEL IV. - Evaluatie van de gemeenschappelijke kern
Art. 2.6.1-1.[1 Met ingang van het schooljaar 2022-2023]1 en tot minstens 2030 evalueert de Regering jaarlijks de effecten van de nieuwe onderwijsorganisatie op grond van een verslag van de sturingscommissie.
  Om zijn verslag op te stellen baseert de sturingscommissie zich inzonderheid op het verslag over de evaluatie van het bereiken van de verbeteringsdoelen van het onderwijssysteem bedoeld in artikel 1.5.2-2.
  Het in het eerste lid bedoelde verslag betreft:
  - de evolutie van de resultaten van de leerlingen bij de externe evaluaties die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift, met inbegrip van de verspreiding en heterogeniteit ervan;
  - de doeltreffendheid en effectiviteit van de stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding, alsook de ontwikkeling van didactische hulpmiddelen ter bevordering van deze differentiatie;
  - de effectiviteit van de implementatie van culturele en artistieke opvoeding (Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie), alsook [2 manuele, technische, technologische en digitale opleiding]2, en hun bijdrage aan basisvaardigheden zoals schrijven, lezen, zich uitrukken, tellen en rekenen;
  - de evolutie van het percentage blijvers en schoolveranderingen in de gemeenschappelijke kern;
  - de evolutie van overstap naar gespecialiseerd onderwijs;
  - de oriëntatie van leerlingen na de gemeenschappelijke kern.
  De Regering kan andere indicatoren aan de evaluatie toevoegen.
  Het verslag bedoeld in het eerste lid wordt voor de maand december van elk jaar door de Regering voorgelegd aan het Parlement. In voorkomend geval worden bij het verslag voorstellen tot aanpassingen gevoegd die noodzakelijk zijn om de implementatie van het nieuw pedagogisch continuüm voort te zetten rekening houdend met de verbeteringsdoelen van het hiervoor genoemde onderwijssysteem.
  ----------
  (1)<BFG 2021-02-11/29, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 15-03-2021>
  (2)<DFG 2022-02-24/18, art. 49, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art. 2.6.1-2. [1 Artikel 2.6.1-2. § 1. Er wordt een Comité van toezicht op de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern opgericht met als opdracht de evaluatie van de manier waarop de implementatie van de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern op het terrein plaatsvindt en, als er problemen worden vastgesteld, aanbevelingen doen voor de ondersteuning van deze implementatie of in termen van aanpassingen van deze referentiesystemen. Het Comité van toezicht besteedt bijzondere aandacht aan de duurzaamheid van de referentiessytemen en aan de andere kwaliteiten waarnaar wordt verwezen in het Handvest van referentiesystemen bedoeld in artikel 1.6.2-1, § 2, eerste lid, 5°.
   Om deze evaluatie uit te voeren, ontwikkelt het Comité van toezicht indicatoren en houdt het toezicht op de systemen van gegevensverzameling die door de Diensten van de Regering en de Algemene inspectiedienst worden geïmplementeerd, met name met betrekking tot de maatregelen die zijn ingesteld om steun voor de meest kwetsbare schoolgroepen te garanderen.
   § 2. Het Comité van toezicht wordt voorgezeten door de Administrateur-generaal van de Algemene Administratie Onderwijs of een door hem aangewezen persoon. Het wordt samengesteld als volgt :
   1° vijf vertegenwoordigers van de Administratie belast met de sturing van het onderwijssysteem, van wie er één of meer ook lid is/zijn van de Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1, § 1;
   2° drie vertegenwoordigers van de Algemene Inspectiedienst, van wie één of meer ook lid is/zijn van de Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1, § 1 ;
   3° een vertegenwoordiger van de Minister van Onderwijs;
   4° vijf vertegenwoordigers van de inrichtende machten, waaronder :
   a. een vertegenwoordiger van de inrichtende machtenbedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 3° ;
   b. een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 4° ;
   c. een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 1° ;
   d. een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 2° ;
   e. een vertegenwoordiger van "Wallonie-Bruxelles Enseignement" ;
   5° drie deskundigen uit instellingen voor hoger onderwijs met ervaring of vaardigheden in gegevensverzameling en -analyse, veranderingsmanagement of evaluatie van overheidsbeleid. Deze leden mogen geen lid zijn van de Commissie voor referentiesystemen en programma's ;
   6° twee deskundigen van instellingen voor hoger onderwijs met ervaring of vaardigheden op het gebied van lesgeven en de vakken die in de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern worden onderwezen. Deze leden mogen geen lid zijn van de Commissie voor referentiesystemen en programma's.
   De leden van het Comité van toezicht bedoeld in het eerste lid, 5° en 6°, worden aangesteld door de Regering op voordracht van ARES.
   De reiskosten van de leden bedoeld in het eerste lid, 4°, 5° en 6° worden terugbetaald volgens de nadere regels vastgesteld door de Regering.
   De regering stelt de leden aan en bepaalt de nadere regels voor de werking van het Comité van toezicht, met inbegrip van de methodologie voor het verzamelen van gegevens en de categorieën indicatoren.
   § 3. Vanaf het schooljaar 2023-2024, en ten minste tot 2030, stelt het Comité van toezicht bedoeld in § 1 een tweejaarlijks verslag op dat het Comité aan de Regering zendt. Het eerste verslag zal in december 2024 doorgestuurd worden.
   Het Comité van toezicht kan aanbevelingen doen die het naar de regering doorstuurt.
   § 4. Het verslag en de aanbevelingen van het Comité van toezicht worden ook doorgestuurd naar de Sturingscommissie (COPI), waarnaar wordt verwezen in artikel 1.6.1-1, naar de Coördinatiecommissie voor initiële leerkrachtenopleiding in het leerplichtonderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan (COCOFIE), waarnaar wordt verwezen in artikel 7 van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten, en naar de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding (COFOPRO), waarnaar wordt verwezen in artikel 6.1.5-2 van het Wetboek.
   Binnen drie maanden na ontvangst van een verslag of aanbeveling van het Comité van toezicht zal de COPI een advies over het verslag of de aanbeveling aan de regering voorleggen. Het advies kan, indien gewenst, ook betrekking hebben op andere voorstellen. Dit COPI-verslag wordt ook naar COCOFIE en COFOPRO gestuurd.
   De instanties die vertegenwoordigd zijn in COPI, COCOFIE en COFOPRO kunnen op eigen initiatief contact opnemen met het Comité voor toezicht op de referentiesystemen om een bijzondere situatie met betrekking tot de implementatie van de referentiesystemen onder de aandacht van dit comité te brengen.
   § 5. Wanneer het verslag en de aanbevelingen van het Comité van toezicht actievoorstellen bevatten, kan de Regering deze geheel of gedeeltelijk uitvoeren en zal zij, in voorkomend geval, overleg plegen met de inrichtende macht van het georganiseerd onderwijs en de federaties van inrichtende machten.
   Indien het verslag of de aanbevelingen een of meer suggesties voor wijzigingen van de referentiesystemen bevatten, kan de Regering, mede op basis van het advies van de COPI en indien zij dit relevant acht, de Commissie voor referentiesystemen en programma's bedoeld in artikel 1.6.2-1, opdragen wijzigingen aan te brengen, overeenkomstig de procedure omschreven in artikel 1.6.2-1, vijfde lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-04-18/23, art. 3, 033; Inwerkingtreding : 17-05-2024>


BOEK 6. [1 Transversale mechanismen]1   ----------   (1)
TITEL I. [1 - Voortgezette beroepsopleiding en mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK I. [1 - Toepassingsgebied en definities ]1   ----------   (1)
Art. 6.1.1-1.[3 § 1.]3[1 Deze titel is van toepassing op :
   1° de leden van het onderwijsteam van de scholen;
   2° de leden van het multidisciplinaire team van de PMS-centra;]1
  [2 3° aan de leden van het multidisciplinaire team van territoriale clusters.]2
  [3 § 2. In afwijking van paragraaf 1 is hoofdstuk 9, afdeling 3 van toepassing op leden van het onderwijsteam in scholen, op personeelsleden in internaten en opvangtehuizen, op personeelsleden in technische centra, op personeelsleden in recreatie- en openluchtcentra en op leden van het multidisciplinaire team in territoriale polen, met uitzondering van selectie- en bevorderingsambten.
   In afwijking van paragraaf 1 is hoofdstuk 9, afdeling 4 van toepassing op selectie- en bevorderingsambten buiten de directies, met uitzondering van:
   1° houders van deze ambten die zijn aangeworven voor een periode van minder dan één jaar;
   2° coördinatoren van territoriale polen die zijn aangesteld op tijdelijke basis.
   In afwijking van paragraaf 1 zijn delen 1, 2 en 5 van hoofdstuk 9 van toepassing op de in de leden 1 en 2 bedoelde personeelsleden.]3
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
  (3)<DFG 2023-07-20/44, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art. 6.1.1-2.[1 In deze titel wordt verstaan onder :
   1° pedagogische, sportieve, culturele of artistieke activiteiten : activiteiten die worden georganiseerd ter ondersteuning van leerlingen van wie de lessen worden vervangen om hun leerkracht(en) in staat te stellen een voortgezette beroepsopleiding te volgen;
   2° begunstigde van de opleiding : het personeelslid bedoeld in artikel 6.1.1-1 dat voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 6.1.3-1, § 1, of dat bij ontstentenis van betrekking ter beschikking worden gesteld en de persoon bedoeld in artikel 6.1.3-1, § 2;
   3° begunstigden van de externe opleiding : personen die niet onder artikel 6.1.1-1 vallen, die professionele actoren zijn die dicht bij de school staan en inzonderheid die actief zijn in de sector van het kind, de hulpverlening aan de jeugd en de opvoeding;
   4° opleidingsbehoeften : verschillen tussen een huidige situatie, met inbegrip van de reeds verworven kennis, en een gewenste of wenselijke situatie, die door een opleiding kan worden verminderd. De analyse van de verschillen zal de opleidingsdoelstellingen bepalen;
   5° COCOFIE: de Coördinatiecommissie voor initiële leerkrachtenopleiding, van het leerplichtonderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, opgericht bij artikel 21 van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten ;
   6° Raad voor de voortgezette beroepsopleiding (CoFoPro) : de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding opgericht bij artikel 6.1.5-2;
   7° decreet "werkorganisatie" : het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten;
   8° afgevaardigde belast met de pedagogische coördinatie van de school : de afgevaardigde belast met de pedagogische coördinatie van de school bedoeld in artikel 9, § 1, 7°, van het decreet "werkorganisatie";
   9° professionele ontwikkeling: een geleidelijk proces van verwerving en verandering van vaardigheden en identiteitscomponenten dat individuen en gemeenschappen ertoe brengt hun praktijk geleidelijk te verbeteren, te verrijken en bij te werken, doeltreffend en efficiënt te handelen in hun verschillende professionele rollen en verantwoordelijkheden, en een nieuw niveau van inzicht en comfort in hun werk te bereiken ;
   10° E-learning : leersysteem dat online wordt georganiseerd met behulp van IT-hulpmiddelen en multimediatechnologieën, zoals software en platforms;
   11° afstandsonderwijs : een opleidingssysteem dat een individu in staat stelt relatief autonoom kennis te verwerven en knowhow en vaardigheden te ontwikkelen, zonder fysiek contact met opleiders;
   12° taalbadopleiding : opleiding die u toelaat uw gebruikelijke omgeving te verlaten om andere realiteiten te ontdekken of om innovaties te observeren;
   13° [2 netoverschrijdend opleiding: opleiding die alle leden van het opvoedend team van elk van de scholen, alle leden van het multidisciplinaire team van elk van de PMS-centra en alle leden van het multidisciplinaire team van elk van de territoriale clusters genieten en die onder dezelfde voorwaarden toegankelijk is voor elke begunstigde van een opleiding, ongeacht de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, waar hij/zij zijn/haar ambt uitoefent;]2
   14° [2 netopleiding: opleiding die de leden van het opvoedend team van de school, de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum en de leden van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster genieten, en die onder dezelfde voorwaarden toegankelijk is voor elke begunstigde van een opleiding van de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster, die ofwel onder "Wallonie Bruxelles Enseignement" valt, ofwel onder de Federatie van betrokken inrichtende machten waar hij/zij zijn/haar ambt uitoefent;]2
   15° hybride opleiding: opleiding waarbij face-to-face leren wordt gecombineerd met online opleiding ;
   16° voortgezette beroepsopleiding: opleidingen die met name kunnen worden gevolgd :
   a) in het kader van de functie van de begunstigde van de opleiding ;
   b) in het kader van de voorbereiding van de begunstigde op de uitoefening van dezelfde functie in een ander soort onderwijs ;
   c) in het kader van de voorbereiding van de begunstigde op de uitoefening van een andere functie binnen het onderwijssysteem waarvoor geen initiële specifieke opleiding bestaat;
   d) in het kader van de voorbereiding van de uitoefening van één van de opdrachten bedoeld in artikel 9 van het decreet "werkorganisatie";
   17° opleidingsoperator : iedere natuurlijke of rechtspersoon die overeenkomstig hoofdstuk VII van deze titel verantwoordelijk is voor het verstrekken van een voortgezette beroepsopleiding;
   18° opleidingsplan: het opleidingsplan [2 van de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster]2 bedoeld in artikel 6.1.4-1. ;
   19° portfolio: het instrument voor professionele ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1.6-7 ;
   20° Opleidingsproces : het geheel van stappen die worden gezet bij de ontwikkeling, de uitvoering en de opvolging van een opleidingsproces dat gericht is op de ondersteuning van de collectieve of individuele ontwikkeling. Dit proces omvat zowel de analyse van de opleidingsbehoeften als de overdracht van de verworven kennis van de opleiding op het terrein;
   21° onderzoek-actie: een proces dat gericht is op een verandering in de praktijk, door middel van een cyclisch proces van actie, observatie, aanpassing en analyse. Het doel van onderzoek-actie is dit veranderingsproces te documenteren;
   22° collaboratief onderzoek: onderzoek dat gericht is op een beter begrip van de beroepspraktijk. Het gaat om de constructie van een nieuwe kennis over een voorwerp dat verband houdt met de praktijk, een nieuwe kennis, die het resultaat is van een kruising van twee logica's, die van de onderzoekers en die van de praktijkmensen;
   23° netwerk :
   a) alle scholen die worden georganiseerd door Wallonie Bruxelles Enseignement of in het kader van een overeenkomst met Wallonie Bruxelles Enseignement ;
   b) alle scholen die zijn aangesloten bij een van de federaties van inrichtende machten of die met deze federatie van inrichtende machten een overeenkomst hebben gesloten;
   24° supervisie : proces dat een persoon (individuele supervisie) of een groep deelnemers (collectieve supervisie) samenbrengt met een externe begeleider zoals bedoeld in artikel 6.1.7-1, § 1; dit proces, dat gebaseerd is op concrete situaties die door de deelnemer(s) worden aangebracht, heeft tot doel de bewustwording, de expressie en het ontstaan van verbeterings- en vernieuwingsmogelijkheden met betrekking tot de beroepspraktijk te bevorderen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

HOOFDSTUK II. [1 - Doelstellingen van de voortgezette beroepsopleiding ]1   ----------   (1)
Art. 6.1.2-1.[1 De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het onderwijsteam van de scholen en van de leden van het multidisciplinaire team van de PMS-centra [2 en territoriale clusters]2 kadert in een proces van professionele ontwikkeling van laatstgenoemden en van een grotere professionalisering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.2-2. 1 § 1. De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het onderwijsteam in de scholen heeft als volgende opdrachten :
   1° bij te dragen tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijssysteem door het nastreven van de in artikel 1.5.2-2 bedoelde verbeteringsdoelstellingen;
   2° binnen het onderwijsteam van elke school collectieve en geïndividualiseerde competenties te ontwikkelen die kunnen beantwoorden aan de specifieke doelstellingen van de school;
   3° het mogelijk maken hun kennis en competenties op peil te houden, te verbeteren of aan te passen met het oog op de uitvoering van de prioritaire en specifieke opdrachten bedoeld in dit wetboek.
   § 2. De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het onderwijsteam van de scholen is gericht op de verdere ontwikkeling van de beroepsvaardigheden, met name die die bij de initiële opleiding begonnen zijn:
   1° de competenties van de institutionele, sociale en culturele actor. Deze competenties worden vertaald door de volgende capaciteiten:
   a) als sociale en culturele actor op te treden binnen de school en de samenleving, ook in hun transformatie, diversiteit te integreren en burgerschapspraktijken te ontwikkelen voor een grotere sociale samenhang;
   b) inzicht te hebben in de ethische vraagstukken en de deontologische en regelgevingskaders van het beroep op democratische en verantwoorde wijze te eerbiedigen;
   c) de organisatorische en institutionele omgeving van het onderwijssysteem te analyseren en daarin te handelen, in het bijzonder door interactie met collega's, ouders, directie en andere actoren, teneinde :
   i) deel te nemen aan de sturing van de school en mee te werken aan de verbetering van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap;
   ii) van de school een plaats te maken waar leerlingen in een positief klimaat leren, zich ontwikkelen en vormen, en niet een plaats van selectie;
   d) de controle van zijn administratieve situatie en de opvolging van zijn persoonlijk administratief dossier.
   2° de vaardigheden van de actor van een lerende organisatie in een collectieve dynamiek. Deze vaardigheden komen tot uiting in de volgende capaciteiten:
   a) te investeren in samenwerking binnen een onderwijsteam om het professionalisme en deskundigheid ervan te vergroten door de collectieve intelligentie te mobiliseren, met name tijdens overleg;
   b) zijn/haar individuele opleidingsbehoeften vast te stellen en deel te nemen aan de vaststelling van de opleidingsbehoeften van het onderwijsteam;
   c) bij te dragen tot de verspreiding, binnen het onderwijsteam, van de kennis die zij tijdens de opleiding hebben verworven, of van de vaardigheden die zij hebben ontwikkeld of door ervaring hebben verworven.
   3° de vaardigheden van de organisator en begeleider van het leren in een evolutieve dynamiek. Deze competenties worden vertaald door de volgende capaciteiten:
   a) de inhoud van de vakgebieden, hun epistemologische grondslagen, hun wetenschappelijke en technologische evolutie, hun didactiek en de methodologie van hun onderwijs te beheersen;
   b) de kennis die verband houdt met het leerproces, het onderzoek naar de verschillende modellen en theorieën van het onderwijs te beheersen;
   c) de schriftelijke en mondelinge Franse taal grondig te beheersen om op passende wijze les te geven en te communiceren in de verschillende contexten en vakgebieden die met het beroep verband houden;
   d) rekening te houden met de taaldimensie van leren en onderwijzen en deze te ontwikkelen, met aandacht voor de taal van de school of de taal van het leren en zich bewust van het sociaal en cultureel ongelijke karakter van de kennismaking met deze taal;
   e) op te treden als pedagoog in de klas en de schoolinrichting in een collectief perspectief, met name door :
   i. het ontwerpen en toepassen van een onderwijs- en leermethode, die een verscheidenheid aan praktijken omvat, waardoor de motivatie en het zelfvertrouwen van de leerlingen worden vergroot en hun creativiteit en zin voor initiatief en samenwerking worden ontwikkeld ;
   ii. het ontwerp, de selectie en het gebruik van leermiddelen, leerboeken, schoolsoftware en andere pedagogische instrumenten;
   iii. de constructie en het gebruik van hulpmiddelen voor observatie en evaluatie; deze laatste is specifiek gericht op begrip en formatieve evaluatie, waarbij de verantwoordelijkheid en de deelneming van de leerling aan zijn leerproces worden aangemoedigd;
   iv. het ontwerpen en uitvoeren van gedifferentieerde pedagogische praktijken en van een geïndividualiseerde begeleiding van de leerlingen, rekening houdend met hun eerdere verworven kennis, hun profiel en, in voorkomend geval, hun specifieke behoeften, en met name steunend op co-onderwijs of pedagogische co-interventie ;
   v. de ontwikkeling van interdisciplinaire leeractiviteiten;
   f) de integratie van digitale technologieën in hun pedagogische praktijken te beheersen;
   g) op transversale wijze rekening te houden met opvoeding tot de media, EVRAS en gender;
   h) een welwillend relationeel kader te scheppen om de communicatie met de leerlingen, hun omgeving, in het bijzonder hun familie, en met collega's te vergemakkelijken;
   i) de klasgroep in een opvoedkundige en pedagogische situatie op stimulerende, structurerende en geruststellende wijze te leiden;
   4° de vaardigheden van de reflexieve beroepsbeoefenaar. Deze competenties komen tot uiting in de volgende vaardigheden:
   a) de resultaten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van onderwijs en didactiek kritisch te lezen en te gebruiken voor hun onderwijsactiviteiten, alsmede gebruik te maken van verschillende disciplines in de menswetenschappen om beroepssituaties te analyseren en daarin te handelen;
   b) individueel en met zijn/haar medeleerlingen een kritische en nauwgezette observatie en analyse te maken van zijn/haar eigen praktijken en het effect daarvan op de leerlingen, teneinde zijn/haar onderwijs te reguleren en de strategieën en voorwaarden voor de uitvoering ervan te wijzigen met het oog op doeltreffendheid en billijkheid.
   c) geleidelijk zijn beroepsidentiteit op te bouwen, met name door gebruik te maken van instrumenten voor persoonlijke professionele ontwikkeling, zoals het portfolio.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art. 6.1.2-3. 1 § 1. De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het multidisciplinaire team van de PMS-centra heeft als doelstellingen :
   1° bij te dragen tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijssysteem door het nastreven van de in punt 1.5.2-2 bedoelde doelstellingen voor verbetering en meer in het bijzonder van de volgende doelstellingen
   a) steun voor inclusieve scholen;
   b) moeilijkheden te ontdekken en leerlingen te helpen slagen op school ;
   c) bestrijding van absenteïsme en afhaken op school ;
   d) steun voor de betrekkingen tussen school en gezin ;
   e) begeleiding geïntegreerd in een educatieve aanpak van begeleiding die in partnerschap met alle educatieve en externe actoren wordt verstrekt;
   2° in het team van elk PMS-centrum collectieve en geïndividualiseerde vaardigheden te ontwikkelen die kunnen beantwoorden aan de specifieke doelstellingen van het centrum;
   3° hun kennis en vaardigheden op peil te houden, te verbeteren of aan te passen met het oog op hun geschiktheid voor de vervulling van de taken waarmee de PMS-centra krachtens een decretale of wettelijke bepaling zijn belast.
   § 2. De voortgezette beroepsopleiding van de teamleden van de PMS-centra is gericht op de verdere ontwikkeling van hun professionele competenties, met name die waarmee zij tijdens hun initiële opleiding zijn begonnen:
   1° de competenties van de institutionele, sociale en culturele actor. Deze competenties worden vertaald door de volgende capaciteiten:
   a) optreden als sociale en culturele educatieve actor binnen het onderwijsstelsel en de samenleving, met inbegrip van hun transformatie, teneinde diversiteit te integreren en burgerschapspraktijken te ontwikkelen met het oog op een grotere sociale samenhang;
   b) ethische vraagstukken te begrijpen en de deontologische en regelgevingskaders van het beroep vanuit een democratisch en verantwoordelijk perspectief te respecteren;
   c) de organisatorische en institutionele omgeving van het onderwijsstelsel te analyseren en daarin te handelen, met name door contacten te onderhouden met collega's, personeelsleden van de scholen waarmee het centrum samenwerkt, ouders en andere actoren, met het oog op :
   i. deel uit te maken van het sturingsproces van het centrum;
   ii. deel te nemen aan de verbetering van het onderwijsstelsel van de Franse Gemeenschap;
   iii. de school tot een plaats te maken waar leerlingen in een positief klimaat leren, zich ontwikkelen en een opleiding vormen, en niet tot een plaats van selectie;
   d) zijn of haar administratieve situatie en de opvolging van zijn of haar persoonlijk administratief dossier te controleren.
   2° de vaardigheden van de actor van een lerende organisatie in een collectieve dynamiek. Deze vaardigheden komen tot uiting in de volgende capaciteiten:
   a) te investeren in de samenwerking van een multidisciplinair team, teneinde het professionalisme en de deskundigheid te vergroten door de collectieve intelligentie te mobiliseren, met name tijdens teamvergaderingen;
   b) samen te werken en relevante informatie mee te delen aan het onderwijsteam;
   c) zijn/haar individuele opleidingsbehoeften vast te stellen en deel te nemen aan de vaststelling van de opleidingsbehoeften van het multidisciplinaire team;
   d) bij te dragen tot de verspreiding binnen het multidisciplinaire team van het PMS-centrum van de kennis die is verworven door middel van gevolgde opleidingen of de vaardigheden die door dergelijke opleidingen of door ervaring zijn ontwikkeld.
   3° de vaardigheden van de persoon die het schooltraject en de ontwikkeling van de leerling begeleidt door het gezin erbij te betrekken, in een evolutief proces. Deze competenties worden uitgedrukt door :
   a) de ontwikkeling van de vaardigheden :
   i. betrekkingen met de leerlingen, met inbegrip van hun familiekring, en met collega's en professionele partners, met inbegrip van het onderwijsteam;
   ii. groepsanimatie en -beheer;
   iii. luisteren, verzamelen van relevante gegevens, analyse en multidisciplinaire opvolging van situaties;
   b) beheersing van de wetenschappelijke inhoud in verband met de opdrachten van de PMS-centra en de functie die binnen het PMS-centrum wordt vervuld.
   4° de vaardigheden van de reflectieve beroepsbeoefenaar. Deze bekwaamheden komen tot uiting in de volgende vaardigheden:
   a) de resultaten van wetenschappelijk onderzoek in verband met de opdrachten van de PMS-centra en de binnen het centrum uitgeoefende functie kritisch te lezen en zich daaruit te laten inspireren voor zijn/haar professionele actie, alsmede zich te baseren op verschillende disciplines van de menswetenschappen om in beroepssituaties te analyseren en te handelen;
   b) individueel en met zijn/haar medeleerlingen een kritische en nauwgezette observatie en analyse te maken van zijn/haar eigen praktijken en de gevolgen daarvan voor de leerlingen, teneinde deze te reguleren en de strategieën en voorwaarden voor de uitvoering ervan te wijzigen vanuit een oogpunt van doeltreffendheid en rechtvaardigheid. In deze analyse is de genderdimensie geïntegreerd;
   c) geleidelijk zijn beroepsidentiteit op te bouwen, met name door gebruik te maken van instrumenten voor persoonlijke professionele ontwikkeling, zoals het portfolio.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art. 6.1.2-4. [1 § 1. De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het multidisciplinaire team van de territoriale clusters heeft tot doel:
   1° bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijssysteem door het nastreven van de in artikel 1.5.2-2 bedoelde verbeteringsdoelstellingen en meer specifiek met betrekking tot de volgende doelstellingen:
   a) ontwikkeling en ondersteuning van inclusieve scholen;
   b) ondersteuning en monitoring van maatregelen om leerlingen met speciale behoeften te helpen slagen in het gewoon onderwijs;
   2° binnen het multidisciplinaire team van elk territoriaal cluster collectieve en gepersonaliseerde vaardigheden ontwikkelen die kunnen beantwoorden aan de specifieke doelstelling(en) van het territoriale cluster;
   3° om het onderhoud, de verbetering of de aanpassing van hun kennis en vaardigheden mogelijk te maken teneinde hen geschikt te maken om de opdrachten uit te voeren die door dit Wetboek aan de plaatselijke afdelingen worden toevertrouwd.
   § 2. De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster richt zich op de verdere ontwikkeling van de hieronder genoemde professionele vaardigheden:
   1° de vaardigheden van de institutionele, sociale en culturele speler. Deze vaardigheden komen tot uiting in de volgende vaardigheden:
   a) optreden als sociale en culturele speler binnen scholen, het onderwijssysteem en de samenleving, ook bij hun transformatie, door diversiteit, non-discriminatie, gelijkheid en inclusie te integreren en burgerschapspraktijken te ontwikkelen voor een grotere sociale cohesie;
   b) de ethische kwesties begrijpen en de ethische en regelgevende kaders van het beroep op een democratische en verantwoordelijke manier respecteren;
   c) de organisatorische en institutionele omgeving van het onderwijsstelsel analyseren en daarin handelen, inzonderheid door interactie met collega's, ouders, management en andere belanghebbenden, teneinde :
   i. deel uit te maken van de beheersaanpak van het territoriale cluster;
   ii. deel te nemen aan inspanningen om het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap te verbeteren;
   iii. om van scholen voor gewoon onderwijs een plaats te maken waar leerlingen met speciale behoeften leren, zich ontwikkelen en leren in een positieve en zorgzame omgeving;
   d) het beheren van je administratieve toestand en het bijhouden van je persoonlijke administratieve dossier;
   2° de vaardigheden van de speler in een lerende organisatie in een collectieve dynamiek. Deze vaardigheden worden weerspiegeld in de volgende vaardigheden:
   a) investeren in samenwerking binnen het multidisciplinaire team van het territoriale cluster om de professionaliteit en deskundigheid te vergroten door collectieve intelligentie te mobiliseren, inzonderheid tijdens teamvergaderingen;
   b) samenwerken en relevante informatie te communiceren met opvoedend teams in scholen voor gewoon onderwijs;
   c) zijn individuele opleidingsbehoeften identificeren en deelnemen aan de identificatie van de collectieve opleidingsbehoeften van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster;
   d) bijdragen tot de verspreiding, binnen het multidisciplinaire team van het territoriale cluster, van de door opleiding verworven kennis of de door opleiding of ervaring ontwikkelde vaardigheden;
   3° de vaardigheden van de leden van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster in een evoluerende dynamiek. Deze vaardigheden komen tot uiting in:
   a) de beheersing van de vakinhoud, de epistemologische grondslagen, de wetenschappelijke en technologische ontwikkeling, de didactiek en de methodologie voor het onderwijs, afhankelijk van het ambt binnen de afdeling;
   b) kennis van leerprocessen en onderzoek naar de verschillende onderwijsmodellen en -theorieën;
   c) de wetenschappelijke inhoud met betrekking tot inclusieve scholen en speciale behoeften beheersen;
   d) de technieken van groepsmanagement en het leiden van teamvergaderingen in de context van de collectieve opdrachten van de afdelingen beheersen, inzonderheid door ondersteuning van verandering;
   e) een grondige beheersing hebben van het geschreven en gesproken Frans om adequaat les te kunnen geven en te kunnen communiceren in de verschillende contexten en disciplines die verband houden met het beroep;
   f) de taaldimensies van leren en onderwijzen in aanmerking te nemen en te ontwikkelen, met aandacht voor de taal van het onderwijs of de taal van het leren, en zich bewust te zijn van het sociaal en cultureel ongelijke karakter van het vertrouwd raken met taal;
   g) op te treden als facilitator voor opvoedend teams in gewone scholen, met het oog op samenwerking, hetzij via de collectieve opdrachten van de clusters, hetzij via individuele opdrachten, inzonderheid via:
   i. advies over het ontwerp en de uitvoering van een onderwijs- en leeraanpak die gericht is op leerlingen met speciale behoeften, met inbegrip van gevarieerde en gedifferentieerde praktijken. Deze zijn bedoeld om de motivatie en het zelfvertrouwen van leerlingen te vergroten en hun creativiteit, initiatief en samenwerkingsgeest te ontwikkelen;
   ii. het adviseren van opvoedend teams in scholen voor gewoon onderwijs over het ontwerp, de keuze en het gebruik van leermiddelen, schoolboeken, schoolsoftware en andere leermiddelen die zijn aangepast aan leerlingen met speciale behoeften;
   iii. advies over de ontwikkeling en het gebruik van observatie- en evaluatie-instrumenten, voornamelijk met betrekking tot het verzamelen van relevante gegevens, de uitvoering, analyse en evaluatie van protocollen voor redelijke aanpassingen en permanente volledige integratie en de multidisciplinaire follow-up daarvan, evenals, waar nodig, samenwerking bij het proces van doorverwijzing naar het gespecialiseerd onderwijs;
   iv. advies over het beheersen en integreren van digitale technologieën in de onderwijspraktijk, om personeel in scholen voor gewoon onderwijs te begeleiden bij het aanpassen van digitale hulpmiddelen voor elke leerling met speciale behoeften;
   4° de vaardigheden van de reflectieve beroepsbeoefenaar. Deze vaardigheden worden weerspiegeld in de volgende vaardigheden:
   a) de resultaten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van onderwijs en didactiek kritisch lezen en er gebruik van maken bij hun onderwijsactiviteiten, en zich baseren op verschillende vakken van de sociale en geesteswetenschappen om beroepstoestanden te analyseren en er naar te handelen;
   b) individueel en in samenwerking met hun medeleerlingen een kritische en rigoureuze observatie en analyse uitvoeren van hun eigen praktijken en het effect daarvan op leerlingen, teneinde deze effectiever te reguleren en de strategieën en voorwaarden voor de uitvoering ervan te ontwikkelen met het oog op effectiviteit en rechtvaardigheid. Deze analyse omvat ook de genderdimensie;
   c) geleidelijk hun professionele identiteit opbouwen, inzonderheid door gebruik te maken van instrumenten voor persoonlijke beroepsopleiding zoals het portfolio.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/47, art. 5, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


HOOFDSTUK III. [1 - Algemene organisatie van de voortgezette beroepsopleiding]1   ----------   (1)
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen ]1   ----------   (1)
Art. 6.1.3-1.[1 § 1. De voortdurende beroepsopleiding is een recht en een plicht voor de leden van het onderwijsteam van de [2 scholen, leden van het multidisciplinaire team van PMS-centra of leden van het multidisciplinaire team van territoriale clusters]2.
   Ze is gericht tot ieder personeelslid bedoeld in artikel 6.1.1-1, benoemd of aangeworven in vast verband of aangesteld of aangeworven in tijdelijk verband, werkzaam op [2 een school, in een PMS-centrum of in een territoriaal cluster]2.
   Wanneer de begunstigde ingeschreven is voor een opleiding, is de begunstigde van de opleiding verplicht de volledige opleiding te volgen.
   § 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede alinea, kunnen de kandidaten voor een functie bedoeld in artikel 6.1.1-1 die geen aanstelling of een aanwerving in tijdelijk verband meer hebben, zich inschrijven voor en kosteloos deelnemen aan een opleiding bedoeld in artikel 6.1.3-2, 2°, indien zij in het voorafgaande en/of lopende schooljaar ten minste tien schoolwerkdagen in dienst zijn geweest.
   De kandidaat bedoeld in het eerste lid dient zijn verzoek tot inschrijving rechtstreeks bij het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding in. Deze kan de inschrijving in chronologische volgorde van indiening van de aanvragen valideren, zodat de groepen waarin nog plaatsen beschikbaar zijn vijftien schoolwerkdagen vóór de datum van de opleiding kunnen worden aangevuld.
   De kandidaat bedoeld in het eerste lid wordt niet beschouwd in dienst te zijn gedurende de voortgezette beroepsopleiding die hij volgt en heeft geen recht op enige vorm van bezoldiging of vergoeding.
   § 3. In afwijking van § 1, tweede lid, en op voorwaarde dat het opleidingssysteem door het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding, Wallonië-Bruxelles Enseignement of de betrokken federatie van inrichtende machten relevant wordt geacht, kan elk van hen gemengde voortgezette beroepsopleidingen organiseren waarvan het doelpubliek uit begunstigden van de opleiding en begunstigden van externe opleidingen bestaat. De organisatie van deze opleidingen valt niet onder de in hoofdstuk VIII bedoelde begroting, voor zover het gaat om externe begunstigden van opleidingen. Met de betrokken partner wordt een samenwerkingsovereenkomst opgesteld, die ter beschikking van de diensten van de regering wordt gesteld.
   Voor de voortgezette beroepsopleidingen waarvan het doelpubliek in principe uitsluitend bestaat uit begunstigden van de opleiding, kunnen het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding, Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van betrokken inrichtende machten inschrijvingsaanvragen van externe begunstigden van opleidingen valideren. De inschrijvingen worden behandeld in de chronologische volgorde waarin de aanvragen zijn ingediend, zodat de groepen waarin nog plaatsen beschikbaar zijn tien schoolwerkdagen vóór de datum van de opleiding aangevuld kunnen worden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 6, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.3-2. 1 De voortgezette beroepsopleiding omvat twee soorten opleidingen :
   1° die beantwoorden aan collectieve behoeften, die gekenmerkt worden door de verplichte deelname van de begunstigden van de opleiding;
   2° die beantwoorden aan geïndividualiseerde behoeften, die gekenmerkt worden door een facultatieve en vrijwillige deelname van de begunstigden van de opleiding.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art. 6.1.3-3.[1 § 1. Voor elk van de in artikel 6.1.3-2 bedoelde opleidingstypen wordt de voortgezette beroepsopleiding op de volgende twee niveaus georganiseerd:
   1° op netoverschrijdend niveau, voor alle inrichtende machten, onder de verantwoordelijkheid van het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding ;
   2° op het niveau van elk netwerk, onder de verantwoordelijkheid van Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke federatie van inrichtende machten.
  [2 Voor de toepassing van lid 1, 2°, wanneer meerdere scholen voor gespecialiseerd onderwijs een territoriaal cluster vormen en wanneer deze scholen behoren tot verschillende inrichtende machten die deel uitmaken van verschillende netten, wordt de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de opleiding op het niveau van het net vastgesteld in functie van de organisatie, de aansluiting of de overeenkomst van de school van de hoofdzetel van het territoriale cluster door "Wallonie Bruxelles Enseignement" of door de Federatie van de betrokken inrichtende machten.]2
   Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, sluit een inrichtende macht die niet is aangesloten bij een Federatie van inrichtende machten uiterlijk vier maanden na de oprichting van de school of het PMS-centrum een overeenkomst over de voortgezette beroepsopleiding met Wallonie-Bruxelles Enseignement of met een Federatie van inrichtende machten. Als het niet mogelijk is gebleken een overeenkomst te sluiten met de partner van zijn keuze, sluit de betrokken inrichtende macht een overeenkomst met Wallonie-Bruxelles Enseignement, waarbij elke partij bij onenigheid over bepaalde elementen van de overeenkomst arbitrage kan vragen aan de regering.
   § 2. De voortgezette beroepsopleiding wordt georganiseerd met inachtneming van de beginselen van complementariteit en niet-concurrentie tussen de netoverschrijdende niveaus en de netwerken bedoeld in paragraaf 1, eerste lid en op basis van het principe dat een derde van het geheel van het aanbod van voortgezette beroepsopleidingen bedoeld in de artikelen 6.1.3-8, 6.1.3-9 en 6.1.3-11 op het gebied van de netoverschrijdende niveaus moet worden georganiseerd en dat twee derde van het totale aanbod van voortgezette beroepsopleidingen bedoeld in de artikelen 6.1.3-8, 6.1.3-9 en 6.1.3-11 op het niveau van elk netwerk moet worden georganiseerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2021 en 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 7, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.3-4.[1 § 1. De voortgezette beroepsopleiding georganiseerd op het gebied van het netoverschrijdend niveau beantwoordt aan de collectieve opleidingsbehoeften die naar voren komen uit :
   1° de doelstellingen ter verbetering van het onderwijsstelsel, zoals bedoeld in artikel 1.5.2.-2;
   2° de specifieke doelstellingen zoals bedoeld in artikel 1.5.2-2;
   3° hetzij de analyse van de opleidingsplannen van alle [2 , PMS-centra of territoriale clusters]2.
   In het kader van de opleidingen die verband houden met de prioritaire oriëntaties en thema's bedoeld in artikel 6.1.5-8 heeft de voortgezette beroepsopleiding betrekking op de overname van een thema door alle [2 scholen, PMS-centra of territoriale clusters]2 of een deel daarvan, en beoogt zij, met inachtneming van de vrijheid van pedagogische methoden, de ontwikkeling van gemeenschappelijke beroepsreferenties en -praktijken voor alle [2 PMS-centra of territoriale clusters]2 .
   Ze omvat ook de opleidingsprogramma's die bij decretale of reglementaire bepaling automatisch aan het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding worden toevertrouwd omdat zij voor alle [2 scholen, PMS-centra of territoriale clusters]2 of een deel daarvan op dezelfde wijze moeten worden opgezet.
   § 2. De voortgezette beroepsopleiding die georganiseerd wordt op het gebied van de netoverschrijdende niveaus beantwoordt aan de geïndividualiseerde opleidingsbehoeften die voortvloeien uit de persoonlijke opleidingsprojecten van de begunstigden van de opleiding, met als uitgangspunt de doelstellingen ter verbetering van het onderwijsstelsel of de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 1.5.2-2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 8, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.3-5.[1 § 1. De voortgezette beroepsopleiding die georganiseerd wordt op het niveau van het netwerk beantwoordt aan de collectieve opleidingsbehoeften die voortvloeien uit :
   1° ofwel het pedagogisch en opvoedingsproject van elke inrichtende macht of van Wallonie-Bruxelles Enseignement of van elke federatie van inrichtende macht;
   2° of de analyse van de opleidingsplannen van de [2 scholen, PMS-centra of territoriale clusters]2 die betrekking hebben op Wallonie-Bruxelles Enseignement of de Federatie van inrichtende macht.
   In het kader van de opleidingen die verband houden met de prioritaire oriëntaties en thema's bedoeld in artikel 6.1.5-8, gaat het om het grondig onderzoek en de uitvoering van een voorwerp in de context [2 van de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster]2.
   Onverminderd artikel 6.1.3-3 kan een inrichtende macht, met instemming van Wallonie-Bruxelles Enseignement of van de betrokken Federatie van inrichtende machten, de opleidingen bedoeld in deze paragraaf organiseren. Wallonie-Bruxelles Enseignement of elke betrokken federatie van inrichtende machten zorgt voor de financiering en blijft verantwoordelijk voor de opleidingen waarvan zij de organisatie delegeert aan een inrichtende macht.
   Onverminderd artikel 6.1.3-3, neemt Wallonie-Bruxelles Enseignement of elke betrokken federatie van inrichtende machten, binnen de perken van de beschikbare middelen, de organisatie en de financiering op zich van de specifieke opleidingen die door een van hun scholen worden aangevraagd en waarvoor zou worden aangetoond dat de specifieke behoeften in verband met haar opleidingsplan niet zouden worden gedekt door het aanbod van opleidingen tussen netoverschrijdende opleidingen of netwerken of opleidingen die door uitzonderlijke omstandigheden zijn ingegeven.
   § 2. De voortgezette beroepsopleiding georganiseerd op het niveau van netwerken beantwoordt aan de geïndividualiseerde opleidingsbehoeften die voortvloeien uit de persoonlijke opleidingsprojecten van de begunstigden van een opleiding waarvan het uitgangspunt het pedagogisch en didactisch project van Wallonië-Bruxelles Enseignement of van een van de federaties van inrichtende machten is, zonder rechtstreeks verband met de doelstellingen van verbetering van het onderwijsstelsel of de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de prioritaire interventiegebieden van de PMS-centra [2 en de opdrachten van de territoriale clusters]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 9, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.3-6.[1 De voortgezette beroepsopleiding wordt georganiseerd als volgt :
   1° alle scholen die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd;
   2° alle PMS-centra die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd;
  [2 3° alle territoriale clusters georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.]2
   Zet kan ook worden georganiseerd door deze twee [2 of drie]2 elementen te groeperen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 10, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Afdeling II. [1 - De voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan collectieve behoeften]1   ----------   (1)
Art. 6.1.3-7.[1 § 1. De voortgezette beroepsopleiding beantwoordt aan de opleidingsbehoeften die bij de opstelling van het sturingsplan van de school of van de tussentijdse evaluatie van de doelstellingenovereenkomst van de school collectief zijn vastgesteld. Zij draagt bij tot de collectieve verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die in de doelstellingenovereenkomsten zijn opgenomen en neemt deel aan de verwezenlijking van de doelstellingen voor de verbetering van het onderwijsstelsel en, in voorkomend geval, van de specifieke doelstellingen.
   In afwijking van het eerste lid, voor scholen waarvan de prestaties een aanzienlijk verschil laten zien in de zin van artikel 1.5.2-13, beantwoordt de voortgezette beroepsopleiding aan de opleidingsbehoeften die bij de opstelling van het aanpassingsplan van de school collectief worden vastgesteld. Zij draagt bij tot de collectieve verwezenlijking van de aanpassingsdoelstellingen die in de samenwerkingsprotocollen zijn opgenomen.
   § 2. De voortgezette beroepsopleiding beantwoordt aan de opleidingsbehoeften die tijdens de ontwikkeling van het opleidingsplan van de PMS-centra collectief zijn vastgesteld.]1
  [2 § 3. De voortgezette beroepsopleiding beantwoordt aan de opleidingsbehoeften die collectief zijn vastgesteld bij de voorbereiding of de tussentijdse evaluatie van de bijlage betreffende het territoriale cluster van de doelstellingenovereenkomst voor de zetelschool. Zij draagt bij tot de collectieve verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die in de doelstellingenovereenkomsten zijn opgenomen en draagt bij tot de verwezenlijking van de zesde doelstelling, namelijk de verbetering van het onderwijsstelsel, en, in voorkomend geval, van de specifieke doelstellingen.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 11, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.3-8.[1 § 1. Voor de leden van het onderwijsteam van de school omvat de voortgezette beroepsontwikkeling die beantwoordt aan de collectieve behoeften, zes halve dagen per schooljaar.
   Voor de scholen die met toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende een samenwerkingsprotocol hebben gesloten, kan de regering in de lijst van steun- en hulpmiddelen, bedoeld in artikel 1.5.2-15, tweede lid, de mogelijkheid opnemen om het aantal halve dagen, bedoeld in het eerste lid, te verhogen, teneinde de leden van het onderwijsteam van scholen in een aanpassingssysteem in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan halve dagen opleidingen gericht op de behoeften die voortvloeien uit het samenwerkingsprotocol van de school. Deze verhoging mag hoger zijn dan vijf halve dagen per schooljaar.
   Tijdens de halve dagen opleiding bedoeld in deze paragraaf, worden de lessen geschorst overeenkomstig de artikelen 1.9.2-2, 1.9.3-4 en 1.9.4-2.
   § 2. Voor de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum omvat de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de collectieve behoeften zes halve dagen per schooljaar.
  [2 § 2/1. Voor de leden van het multidisciplinaire team in de territoriale clusters omvat de voortgezette beroepsopleiding om tegemoet te komen aan de collectieve behoeften zes halve dagen per schooljaar.
   Als het territoriale cluster er niet in slaagt een organisatorische oplossing te vinden tijdens de halve opleidingsdagen waarnaar in deze paragraaf wordt verwezen, worden de collectieve en individuele opdrachten opgeschort.]2
   § 3. Het aantal halve dagen bedoeld in de [2 paragrafen 1, 2 en 2/1]2 mag bewaard en verdeeld worden over zes opeenvolgende schooljaren. Dit aantal bewaarde halve dagen wordt verdeeld naar rata van een derde voor het netoverschrijdend niveau en van twee derde voor het netwerkniveau.
   De diensten van de regering zorgt voor de controle van de opleidingsverplichting bedoeld in dit artikel volgens de nadere regels bepaald door de regering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 12, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.3-9.[1 § 1. In afwijking van artikel 6.1.3-8 kan de Regering, op eigen initiatief of op verzoek van Wallonie-Bruxelles Enseignement of een Federatie van inrichtende machten, beslissen bijkomende halve dagen van verplichte voortgezette beroepsopleiding te organiseren.
   Alvorens bij de regering te worden ingediend, wordt elke aanvraag die uitgaat van Wallonie-Bruxelles Enseignement of van een Federatie van inrichtende machten onderworpen aan een advies van de Sturingscommissie, dat zelf gebaseerd is op het advies van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding.
   Het aantal extra halve dagen voortgezette beroepsopleiding wordt vastgesteld op ten hoogste zes halve dagen per schooljaar. Deze halve dagen kunnen eventueel worden gecombineerd met een onderbreking van de lessen [3 of een schorsing van de collectieve en/of individuele opdrachten van de territoriale clusters]3.
   § 2. De regering bepaalt het aantal halve dagen, het niveau van de opleiding, de doelgroep, het tijdstip en het (de) behandelde onderwerp(en). Behalve met instemming van Wallonie-Bruxelles Enseignement, de federaties van inrichtende machten en de vakbonden, neemt zij deze beslissingen ten minste één jaar vóór de organisatie van deze opleidingen. De diensten van de regering informeren de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding hierover.
   De regering kan de doelgroep in cohorten verdelen en de organisatie van deze extra halve dagen over maximaal zes schooljaren spreiden.
   Wanneer de extra halve dagen opleiding buiten de schooltijd worden georganiseerd en de sessies tijdens de schoolvakanties en -verloven worden georganiseerd, moeten tijdens het schooljaar identieke sessies worden georganiseerd. [2 Tussen de zes dagen volgend op de laatste dag van het schooljaar en de zes dagen voorafgaand aan het begin van het volgende schooljaar]2 mogen geen sessies worden georganiseerd.
   § 3. De diensten van de regering houden toezicht op de in dit artikel bedoelde opleidingsverplichting volgens de nadere regels bepaald door de regering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 27, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (3)<DFG 2023-07-20/47, art. 13, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Afdeling III. [1 - De voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan geïndividualiseerde diensten ]1   ----------   (1)
Art. 6.1.3-10.[1 De voortgezette beroepsopleiding beantwoordt aan de opleidingsbehoeften vastgesteld door de begunstigde van de opleiding met het oog op zijn persoonlijke professionele ontwikkeling,
   1° hetzij met het oog op de ontwikkeling van aanvullende specifieke competenties of nieuwe beroepscompetenties, met name om bij te dragen tot de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst van de school [2 of de bijlage betreffende zijn territoriale cluster]2;
   2. specifieke beroepscompetenties te ontwikkelen die nodig zijn voor :
   a) de functie die de werknemer bekleedt, zal bekleden of waarin hij of zij zich profileert;
   b) de collectieve opdracht die de werknemer uitoefent, moet uitoefenen of waarin hij zich profileert, zoals bedoeld in het decreet "organisatie van de arbeid";
   c) de loopbaanfase waarin de begunstigde van de opleiding zich bevindt;
   d) de context waarin de begunstigde van de opleiding zijn functie of opdracht uitvoert.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 14, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.3-11.[1 § 1. Wat de leden van het opvoedend schoolteam betreft, kan de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan individuele behoeften tien halve dagen per schooljaar omvatten, zowel op netoverschrijdend als op netniveau, wanneer ze plaatsvindt tijdens de tijd die normaal wordt besteed aan het werk in de klas als bedoeld in artikel 3 van het decreet "organisatie van het werk".
   Gedurende de eerste vijf jaar van zijn ambtsbekleding heeft een lid van het opvoedend team dat ten minste de helft van de lesopdracht voor zijn rekening neemt, recht op twee extra halve dagen opleiding per maand, die kunnen worden gekapitaliseerd over een schooljaar voor een maximum van tien extra halve dagen.
   § 2 Voor de personeelsleden van het multidisciplinaire team van de PMS-centra kan de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan gepersonaliseerde behoeften twintig halve dagen per schooljaar omvatten wanneer ze plaatsvindt tijdens de werkuren.
   Deze twintig halve dagen omvatten een aantal halve dagen opleiding gewijd aan collective supervisie.
   § 3 Voor de leden van het multidisciplinair team van de territoriale clusters kan de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de gepersonaliseerde behoeften tien halve dagen per schooljaar omvatten wanneer ze plaatsvindt tijdens hun diensttijd zoals bedoeld in artikel 18/1 van het voornoemde decreet "werkorganisatie".
   Deze tien halve dagen kunnen een aantal halve dagen opleiding bevatten die gewijd zijn aan collectieve supervisie.
   § 4 Het aantal halve dagen bedoeld in de paragrafen 1, 2 en 3 kan worden gecumuleerd over zes opeenvolgende schooljaren.
   Naast de tijd besteed aan werk in de klas bedoeld in artikel 3 van het decreet "organisatie van het werk" of, voor de leden van het multidisciplinair team van de territoriale clusters, in artikel 18/1 van dat decreet, of de tijd besteed door de begunstigde van de opleiding, wordt de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan gepersonaliseerde behoeften niet beperkt in termen van het aantal halve dagen per opleidingsjaar.]1
  ----------
  (1)<DFG 2023-07-20/47, art. 15, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.3-12. 1 In afwijking van de artikelen 6.1.3-2, 2°, en 6.1.3-10, kan een inrichtende macht of zijn afgevaardigde de begunstigde van de opleiding een beroepsopleiding opleggen die beantwoordt aan geïndividualiseerde behoeften en dit slechts als gevolg van een opdracht in verband met de beoordeling van zijn pedagogische bekwaamheid, zoals bepaald in artikel 4, § 4, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst of als gevolg van de beoordeling van de beroepsbekwaamheid van een personeelslid van het multidisciplinaire team, zoals bepaald in artikel 7, § 4, van datzelfde decreet.
   Deze beslissing wordt schriftelijk genomen en met redenen omkleed. De inrichtende macht schept de voorwaarden om tijd vrij te maken die in principe bestemd is voor een van de bestanddelen van de opdrachtlast van de leerkracht bedoeld in artikel 2, 1 tot 3 en 5, van het decreet "werkorganisatie", teneinde de begunstigde van de opleiding in staat te stellen de bedoelde opleiding te volgen.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art. 6.1.3-13.[1 De inrichtende macht van een school organiseert, in de gevallen en onder de voorwaarden die door de regering worden vastgesteld, de vervanging van de begunstigden van een opleiding die tot het personeel behoren en een beroepsopleiding volgen die aan de geïndividualiseerde behoeften beantwoordt, namelijk
   1° door studenten die hun stage lopen in het kader van de samenwerkingsakkoorden bedoeld in artikel 20 van het decreet van 7 februari 2019 betreffende de initiële opleiding van de leerkrachten;
   2° binnen de hiertoe voorziene begrotingskredieten en volgens de nadere regels bepaald door de regering hetzij door :
   a) personeelsleden die daartoe tijdelijk aangewezen of aangeworven zijn, hetzij geplaatst met gedeeltelijk opdrachtverlies of voorlopig teruggeroepen in dienstactiviteit ;
   b) pedagogische, sportieve, culturele of artistieke activiteiten ;
   3° door andere leden van het pedagogisch team.
   Voor scholen van gewoon basisonderwijs en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs die een samenwerkingsprotocol hebben gesloten met toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende, kan de inrichtende macht een beroep doen op de bepalingen van het eerste lid, 2°, b), om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen van voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-8, § 1.]1
  [2 In de mate van het mogelijke moet de inrichtende macht van een territoriaal cluster alles in het werk stellen voor de vervanging zorgen van een lid van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster dat een beroepsopleiding volgt om tegemoet te komen aan gepersonaliseerde behoeften, door andere leden van het multidisciplinaire team.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 16, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

HOOFDSTUK IV. [1 - Het opleidingsplan voor scholen, PMS-centra en territoriale clusters]1   ----------   (1)
Art. 6.1.4-1.[1 Bij het opstellen van het sturingsplan van de school stelt de directeur van de school, in samenwerking met het onderwijsteam, het opleidingsplan van de school op. Overeenkomstig artikel 1.5.2-3, § 1, 5°, maakt het opleidingsplan integraal deel uit van het sturingsplan van de school.
   Om de zes jaar stelt de directeur van het PMS-centrum, in samenwerking met het multidisciplinaire team van het PMS-centrum, het opleidingsplan van het PMS-centrum op.
  [2 Bij het opstellen van de bijlage met betrekking tot het territoriale cluster, bedoeld in artikel 6.2.4-1, stelt de directeur van de school waarin het territoriale cluster is gevestigd, in samenwerking met de coördinator en de leden van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster, het opleidingsplan van het territoriale cluster op. Dit opleidingsplan maakt integraal deel uit van de bijlage die betrekking heeft op het territoriale cluster.]2
  [2 De directeur stuurt, in samenwerking met het opvoedend team van de school en eventueel met de afgevaardigde(n) belast met de pedagogische coördinatie, het opleidingsproces binnen de school. De directeur van een PMS-centrum stuurt, in samenwerking met het multidisciplinaire PMS-team, het opleidingsproces binnen het centrum. De directeur van de zetelschool stuurt, in samenwerking met de coördinator van het territoriale cluster en de leden van het multidisciplinaire team, het opleidingsproces binnen het territoriale cluster. De directeur van de school, de directeur van het PMS Centrum of de directeur van de zetelschool van het territoriale cluster is inzonderheid belast met de:
   1° uitvoering van het opleidingsplan;
   2° ondersteuning en monitoring van het opleidingsproces, inzonderheid na de opleiding;
   3° interne evaluatie van de uitvoering van het opleidingsplan.]2
   Het opleidingsplan :
   1° bepaalt de competenties die collectief moeten worden ingezet om de specifieke doelstellingen die [2 door de school, door het PMS-Centrum of door het territoriale cluster]2 zijn bepaald, op adequate wijze te verwezenlijken;
   2° bepaalt op basis daarvan de behoeften inzake professionele ontwikkeling die beantwoorden aan de collectieve behoeften van hetzij het gehele team, hetzij een deel ervan;
   3° integreert de planning van de behoeften aan professionele ontwikkeling over de hele duur van het opleidingsplan en gaat in op de manier waarop de overdracht van de verworven kennis van de opleidingen [2 in de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster]2 wordt voorzien ;
   4° integreert, indien nodig en onverminderd artikel 6.1.3-3, de opleidingen op eigen middelen die beantwoorden aan de collectieve behoeften van het team.
   Na advies van de sturingscommissie stelt de regering het model van het opleidingsplan vast.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 18, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.4-2.[1 Het opleidingsplan van de school kan worden aangepast bij de jaarlijkse evaluatie of bij de tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst. Bij deze gelegenheid zal de planning van het opleidingsproces worden aangepast.
   Het opleidingsplan van het PMS-centrum kan jaarlijks worden aangepast. Bij deze gelegenheid zal de planning van het opleidingsproces worden aangepast.]1
  [2 Het opleidingsplan voor het territoriale cluster kan worden aangepast bij de jaarlijkse evaluatie of bij de tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de bijlage betreffende het territoriale cluster.
   De planning van het opleidingsproces zal dan worden aangepast.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 19, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

HOOFDSTUK V. [1 - Sturing van de voortgezette beroepsopleiding]1   ----------   (1)
Afdeling I. [1 - Opdrachten van de sturingscommissie in het kader van de voortgezette beroepsopleiding ]1   ----------   (1)
Art. 6.1.5-1. [1 In het kader van de sturing van de voortgezette beroepsopleiding is de sturingscommissie belast met de volgende opdrachten :
   1° het advies bedoeld in artikel 6.1.5-7, § 2, eerste lid, aan de Regering voorleggen, ;
   2° haar voorstellen voor eventuele jaarlijkse wijzigingen overeenkomstig artikel 6.1.5-7, § 2, tweede lid, voorleggen aan de Regering;
   3° het advies aan de regering voorleggen over de algemene opleidingsprogramma's overeenkomstig artikel 6.1.5-9, derde lid;
   4° als scheidsrechter optreden bij meningsverschillen over de coherentie en complementariteit van de opleidingen georganiseerd op het netoverschrijdend niveau en op het niveau van het netwerk, die niet binnen de Raad voor voortgezette beroepsopleiding konden worden opgelost;
   5° de criteria en voorwaarden vaststellen voor de bekrachtiging van nieuwe vormen van voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.5-11, § 2, tweede lid;
   6° evaluatiecriteria vaststellen en aan de regering doorgeven, met name betreffende de adequatie van de georganiseerde voortgezette beroepsopleidingen met de doelstellingen bepaald in de artikelen 6.1.2-2 en 6.1.2-3 en de opvolgingsindicatoren ;
   7° elke advies uitbrengen dat krachtens een decretale bepaling vereist is;
   8° op verzoek van de regering alle aanvullende analyses verrichten.
   Op basis van de driejaarlijkse evaluatie bedoeld in artikel 6.1.5-2, § 2, legt de sturingscommissie om de drie jaar aan de Regering een evaluatieverslag voor over alle voortgezette beroepsopleidingen bedoeld in deze titel. Het verslag bevat tevens voorstellen ter bevordering van de kwaliteit, de samenhang, de complementariteit tussen netoverschrijdende niveaus en netwerken en het effect van de opleidingen georganiseerd overeenkomstig deze titel, waarbij de vrijheid van de pedagogische methoden wordt nageleefd.
   Voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in dit artikel baseert de sturingscommissie zich met name op de evaluaties, adviezen en voorstellen van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding, alsmede op elk ander onderzoek. De Commissie houdt tevens rekening met de externe evaluatie die overeenkomstig artikel 6.1.5-13 om de zes jaar wordt verricht.
   De sturingscommissie kan elk punt dat in de Raad voor voortgezette beroepsopleiding is besproken, in behandeling nemen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 16-06-2021>


Afdeling II. [1 - De Raad voor de voortgezette beroepsopleiding ]1   ----------   (1)
Art. 6.1.5-2. [1 § 1. Er wordt binnen de Sturingscommissie een Raad voor de voortgezette beroepsopleiding (CoFoPro) opgericht, die als opdracht heeft te zorgen voor het operationeel overleg tussen de actoren van de voortgezette beroepsopleiding en de strategische aspecten van de voortgezette beroepsopleiding te behandelen. In dit kader is de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding belast met de volgende opdrachten :
   1° de vastgestelde behoeften inzake de voortgezette beroepsopleiding op basis van de in artikel 6.1.5-5 bedoelde elementen analyseren;
   2° het advies bedoeld in artikel 6.1.5-7, § 1, tweede lid, voorleggen aan de sturingscommissie;
   3° de voorstellen voor eventuele jaarlijkse wijzigingen overeenkomstig artikel 6.1.5-7, § 1, vierde lid aan de sturingscommissie voorleggen;
   4° voor de samenhang en de complementariteit van de opleidingen zorgen die worden georganiseerd op het netoverschrijdend niveau en op het niveau van de netwerken; in dit kader stelt hij een verdeling voor tussen de opleidingen op het netoverschrijdend niveau en deze op het niveau van het netwerk; in dit opzicht zorgt hij voor de naleving van de bepaling van artikel 6.1.3-3, § 2, en legt hij, in voorkomend geval, de arbitrage van de geschillen voor aan de sturingscommissie;
   5° een advies voorleggen aan de sturingscommissie over de criteria en voorwaarden voor de validering van nieuwe nadere regels voor de voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.5-11, § 2 ;
   6° voorstellen en adviezen formuleren aan de sturingscommissie over evaluatiecriteria en indicatoren voor de opvolging van de opleidingen op het netoverschrijdend niveau en het niveau van de netwerken;
   7° een driejaarlijkse evaluatie van de opleidingen overeenkomstig paragraaf 2 uitvoeren en deze aan de sturingscommissie voorleggen;
   8° elke advies vereist door een decretale bepaling voorleggen;
   9° elke bijkomende analyse uitvoeren op verzoek van de sturingscommissie.
   § 2. Om de drie jaar stelt de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding een driejaarlijkse evaluatie op van de voortgezette beroepsopleidingen bedoeld in deze titel en legt deze voor aan de sturingscommissie. Deze evaluatie is met name gebaseerd op :
   1° het driejaarlijkse verslag dat door het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding wordt opgesteld overeenkomstig artikel 6.1.5-12 ;
   2° de jaarverslagen bedoeld in artikel 15 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs, opgesteld, elk voor zover het haar/hem aanbelangt, door Wallonie-Bruxelles Enseignement en door elke Federatie van inrichtende machten;
   3° het verslag bedoeld in artikel 6.1.5-13.
   Deze evaluatie omvat:
   1° de analyse van de opleidingen op het netoverschrijdend niveau en het niveau van de netwerken volgens de evaluatiecriteria en de controle-indicatoren die door de sturingscommissie zijn vastgesteld;
   2° de in aanmerkingneming van de articulatie op het netoverschrijdend niveau en op het niveau van de netwerken;
   3° de in aanmerkingneming van de articulatie tussen de initiële opleiding van de leerkrachten en de voortgezette beroepsopleiding;
   4° het formuleren van voorstellen tot aanpassing of verbetering van het proces van de voortgezette beroepsopleiding, met name door de nodige onderzoeken in kaart te brengen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 16-06-2021>


Art. 6.1.5-3. [1 De Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bestaat uit :
   1° de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn vertegenwoordiger van ten minste rang 15, die het voorzitterschap waarneemt;
   2° twee vertegenwoordigers van het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding;
   3° een vertegenwoordiger van de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs (ARES) ;
   4° zes vertegenwoordigers van de inrichtende machten, waaronder :
   a) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 1° ;
   b) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 2° ;
   c) twee vertegenwoordigers van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 3° ;
   d) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 4° ;
   e) een vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles Enseignement ;
   5° één vertegenwoordiger van elk van de organisaties die de leerkrachten van de Franse Gemeenschap vertegenwoordigen en aangesloten zijn bij de vakbonden die in de Nationale Arbeidsraad zetelen.
   De leden van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding worden door de regering benoemd voor een periode van vier jaar. Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervanger lid aangesteld. Hun aanstelling is hernieuwbaar.
   De Raad voor de voortgezette beroepsopleiding stelt zijn huishoudelijk reglement vast en legt dit voor aan de sturingscommissie en de diensten van de regering. Hij komt ten minste viermaal per jaar bijeen, op uitnodiging van de voorzitter of op verzoek van ten minste twee van zijn leden.
   De voorzitter stelt de agenda op en deelt deze mee aan de sturingscommissie. Hij kan, naar gelang van het te bespreken onderwerp, op eigen initiatief of op verzoek van een van de leden van de Raad een deskundige uitnodigen.
   Alleen de leden van de Raad zijn stemgerechtigd. De Raad beraadslaagt bij consensus. In geval van onenigheid tussen de leden kunnen de minderheidsstandpunten samen met het meerderheidsstandpunt aan de sturingscommissie worden toegezonden.
   Afhankelijk van de agenda kunnen de leden van de Raad vergezeld worden door een technisch adviseur. De voorzitter kan zich altijd laten bijstaan door technische adviseurs.
   De diensten van de regering bieden analytische ondersteuning en nemen het secretariaat van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding waar.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 16-06-2021>


Afdeling III. [1 - Vaststelling van prioritaire oriëntaties en thema's]1   ----------   (1)
Art. 6.1.5-4. [1 De Regering stelt om de zes jaar de institutionele behoeften vast voor de voortgezette beroepsopleiding op basis van de doelstellingen voor de verbetering van het onderwijssysteem bedoeld in artikel 1.5.2-2, de oriëntaties van het onderwijssysteem en het onderwijsbeleid dat de Regering wil bevorderen.
   Deze oriëntaties hebben onder meer betrekking op de strijd tegen de opwarming van de aarde en het behoud van de biodiversiteit, de uitdaging van de nieuwe technologieën en de digitale technologie, de noodzaak van een hernieuwde democratie, de sociaaleconomische ontwikkeling en de versterking van de participatie van de burgers.
   In voorkomend geval stelt de Regering de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding in kennis van alle nieuwe institutionele behoeften die een wijziging van de prioritaire oriëntaties en thema's vereisen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 16-06-2021>


Art. 6.1.5-5.[1 Om de zes jaar onderzoekt de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding de behoeften op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding op basis van de elementen die meegedeeld worden :
   1° door de Algemene Sturingsdienst voor Scholen en Psycho-Medisch-Sociale Centra op basis van de analyse opgesteld overeenkomstig artikel 9/1 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
   2° in voorkomend geval, door de Algemene Inspectiedienst op basis van de elementen die naar voren komen uit de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de artikelen 4 en 7 van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst;
   3° door Wallonie-Bruxelles Enseignement en door elke Federatie van inrichtende machten;
   4° door de administratieve cel voor de coördinatie van de acties ter voorkoming van geweld op school, schoolverzuim, schooluitval en vroegtijdig schoolverlaten, opgericht bij artikel 22 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie;
   5° door de Hoge Raad voor Opvoeding tot de Media (CSEM), opgericht bij het decreet van 5 juni 2008 houdende oprichting van de Hoge Raad voor Opvoeding tot de Media en tot ontwikkeling van bijzondere initiatieven en middelen terzake in de Franse Gemeenschap;
   6° door de Inter-netwerkcomponent commissie voor educatieve digitalisering (CINE), bedoeld in artikel 3, § 3, van het decreet van 25 april 2019 betreffende het digitaal bestuur van het schoolsysteem en de overdracht van digitale gegevens in het leerplichtonderwijs;
   7° door het follow-up comité bedoeld in artikel 8 van het decreet van 7 januari 2016 houdende integratie van de genderdimensie in het geheel van de beleidslijnen van de Franse Gemeenschap;
   8° elke andere instantie waarvan de voorstellen bij een decretale of reglementaire bepaling vereist zijn;
   9° door een verzameling van behoeften die om de zes jaar op initiatief van de diensten van de regering wordt gehouden bij een representatief staal van de begunstigden van een opleiding over hun behoeften inzake opleiding die beantwoordt aan geïndividualiseerde behoeften;
   10° door de analyse van de resultaten van recent nationaal of internationaal onderzoek of recente enquêtes;
  [3 11° door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat bedoeld in artikel 1.7.10-25.]3
   Voor de toepassing van het eerste lid, 9°, houdt de representatieve steekproef rekening met de begunstigden van opleidingen die verschillende functies uitoefenen binnen georganiseerde en gesubsidieerde scholen van alle onderwijsnetten, van het gewoon en gespecialiseerd kleuter-, lager en secundair onderwijs, en gelegen in alle gebieden. Bovendien:
   1° voor het secundair onderwijs wordt in deze steekproef ten minste rekening gehouden met :
   a) de verschillende graden ;
   b) het doorstromingsonderwijs en het kwalificatieonderwijs, met inbegrip van het alternerend onderwijs ;
   2° voor het gespecialiseerd onderwijs houdt deze steekproef ten minste rekening met alle soorten onderwijs en de verschillende aangepaste pedagogische methoden;
   3° deze steekproef houdt rekening met de begunstigden van opleidingen die actief zijn in scholen met bepaalde eigenschappen, met name :
   a) scholen met een gedifferentieerde omkadering in toepassing van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ;
   b) [2 de scholen onderworpen aan het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT) in het kwalificerend secundair onderwijs]2;
   c) scholen die taalbadonderwijs organiseren, als bedoeld in artikel 1.3.1-1, 2°.
   Deze steekproef houdt ook rekening met de begunstigden van de opleiding die in verschillende functies werkzaam zijn in [4 PMS-centra of territoriale clusters]4, in alle onderwijsnetten, gelegen in alle zones.
   Het onderzoek van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in het eerste lid houdt rekening met en is gekoppeld aan de institutionele behoeften op het gebied van de in artikel 6.1.5-4 bedoelde voortgezette beroepsopleiding.
   Om de zes jaar delen de diensten van de regering het resultaat van de analyse van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding mee aan het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding, aan Wallonie-Bruxelles Enseignement en aan elke federatie van inrichtende machten tegen 1 december van het schooljaar X-2 voor een uitvoering tijdens het schooljaar X.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 16-06-2021>
  (2)<DFG 2022-07-20/39, art. 55, 016; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (3)<DFG 2023-04-27/17, art. 4, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
  (4)<DFG 2023-07-20/47, art. 20, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.5-6.[1 § 1. Op basis van de analyse van de behoeften van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in artikel 6.1.5-5 stelt het Instituut voor voortgezette beroepsopleiding om de zes jaar voor elk van de in artikel 6.1.3-6 bedoelde groepen de prioritaire oriëntaties en thema's voor de voortgezette beroepsopleidingen op het gebied van het netoverschrijdend niveau. Dit voorstel wordt uiterlijk op 15 februari van het schooljaar X-2 aan de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding voorgelegd met het oog op de uitvoering in het schooljaar X.
   § 2. Op basis van de analyse van de behoeften van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in artikel 6.1.5-5, stellen Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke Federatie van inrichtende machten om de zes jaar voor elk van de groepen bedoeld in artikel 6.1.3-6 de prioritaire oriëntaties en thema's voor de voortgezette beroepsopleiding voor aan de [2 scholen, PMS-centra en territoriale clusters]2 die haar aanbelangen. Dit voorstel wordt uiterlijk op 15 februari van het schooljaar X-2 aan de Raad voor de voortgezette beroepsontwikkeling voorgelegd met het oog op de uitvoering in het schooljaar X.
   § 3. De voorstellen geformuleerd met toepassing van de paragrafen 1 en 2 omvatten :
   1° de assen waarop de voortgezette beroepsopleiding moet aansluiten om de [2 in de artikelen 6.1.2-2 tot en met 6.1.2-4]2 genoemde doelstellingen te bereiken ;
   2° een inventaris van de opleidingsonderwerpen die, op een gearticuleerde wijze, tot doel hebben een concrete inhoud van de assen bedoeld in 1° te geven.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 16-06-2021>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 21, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.5-7.[1 § 1. De Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bespreekt de voorstellen voor de prioritaire oriëntaties en thema's die respectievelijk voorgesteld worden door het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding voor het netoverschrijdend niveau en door Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke federatie van inrichtende machten voor het niveau van de netwerken met het oog op de samenhang ervan.
   Om de zes jaar brengt de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding uiterlijk op 30 mei van het schooljaar X-2 een advies hierover uit aan de sturingscommissie met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X.
   Hij zorgt in het bijzonder voor :
   a) de samenhang en de complementariteit van de prioritaire oriëntaties en thema's tussen de twee opleidingsniveaus ;
   b) de mogelijke prioriteitenstelling en planning van de opleidingsthema's voor de periode van zes jaar.
   Na raadpleging van het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding voor het netoverschrijdend niveau en Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke Federatie van inrichtende machten voor het netwerk, legt de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding zijn voorstellen voor eventuele jaarlijkse wijzigingen van de prioritaire oriëntaties en thema's voor 1 juni van het schooljaar X-2 aan de sturingscommissie voor met het oog op een uitvoering tijdens het schooljaar X.
   § 2. De sturingscommissie brengt om de zes jaar, op basis van het advies van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in § 1, tweede lid, advies uit over de samenhang en de complementariteit van de voorstellen tot prioritaire oriëntaties en thema's en brengt aan de regering een advies uit over de voorstellen tot prioritaire oriëntaties en thema's voor de netoverschrijdende niveaus en de netwerken. Dit advies wordt uiterlijk op [2 15 juli volgend op het schooljaar X-2]2 ingediend met het oog op een uitvoering ervan in het schooljaar X.
   Op basis van de voorstellen van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in paragraaf 1, laatste lid, legt de sturingscommissie haar voorstellen voor eventuele jaarlijkse wijzigingen van de prioritaire oriëntaties en thema's uiterlijk op 15 juli van het schooljaar X-2 aan de regering voor met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 16-06-2021>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 6.1.5-8. [1 Op basis van het advies bedoeld in artikel 6.1.5-7, § 2, stelt de regering de prioritaire oriëntaties en thema's voor het netoverschrijdend niveau vast voor een periode van zes jaar en neemt zij tegelijk kennis van de prioritaire oriëntaties en thema's voor het netwerkniveau vóór 15 oktober van het schooljaar X-1 met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X.
   Op basis van het voorstel tot wijzigingen van de Sturingscommissie kan de regering de prioritaire oriëntaties en thema's voor het netoverschrijdend netniveau jaarlijks wijzigen en kennis nemen van de voorgestelde wijzigingen voor het netwerkniveau.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 16-06-2021>


Afdeling IV. [1 - Vaststelling van algemene programma's en jaarlijkse programma's]1   ----------   (1)
Art. 6.1.5-9. [1 Op basis van de prioritaire oriëntaties en thema's stellen het Instituut voor de voorgezette beroepsopleiding voor het netoverschrijdend niveau, enerzijds, en Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke federatie van inrichtende machten voor het netwerkniveau anderzijds, elk wat hem aanbelangt, tegen 1 december van het schooljaar X-1, een algemeen opleidingsprogramma op voor de opleidingen bedoeld in artikel 6.1.3-2 en voor elk van de groepen bedoeld in artikel 6.1.3-6, voor een periode van zes jaar.
   Het algemene opleidingsprogramma omvat de algemene opschrift van de opleiding, de doelstellingen en de doelgroep. In het programma worden de opleidingen aangegeven die beantwoorden aan de prioritaire oriëntaties en thema's die door de regering worden vastgesteld.
   Elk algemeen opleidingsprogramma wordt volgens de door de regering vastgestelde nadere regels uiterlijk op 25 januari van het schooljaar X-1 voor advies aan de sturingscommissie voorgelegd met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X, en vervolgens uiterlijk op 1 maart van het schooljaar X-1 voor goedkeuring aan de regering met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X.
   Na goedkeuring publiceren de diensten van de regering elk algemeen opleidingsprogramma en alle mogelijke wijzigingen daarvan op de referentiewebsite.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 6.1.5-10. [1 Elk jaar, vóór 1 juni van het schooljaar X-1 met het oog op de uitvoering ervan tijdens het schooljaar X, stellen het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding voor de opleidingen op het netoverschrijdende niveau en Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke federatie van inrichtende machten voor het netwerkniveau hun jaarlijks opleidingsprogramma vast.
   Dit jaarlijkse opleidingsprogramma vermeldt voor elke opleiding de identiteit van de opleidingsoperator(en), de data en plaatsen van het programma, de inschrijvingsvoorwaarden en -procedures en, in voorkomend geval, de nadere regels voor de opleiding.
   De diensten van de regering publiceren elk jaarlijks opleidingsprogramma op de referentiewebsite.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 6.1.5-11.[1 § 1. Een programma voor voortgezette beroepsopleiding kan verschillende opleidingsmethoden aanbieden, afhankelijk van de nagestreefde doelstellingen en de doelgroep.
   Een geldige voortgezette beroepsopleiding moet aan de volgende minimumcriteria voldoen:
   1° ten minste drie uur opleidingsactiviteiten omvatten, wat overeenkomt met een halve dag;
   2° de band met de beroepsactiviteit van het doelpubliek mogelijk maken en uitwerken;
   3° de reflectieve houding van het doelpubliek stimuleren.
   § 2. Wordt gekozen als geldige vorm van voortgezette beroepsopleiding, deze die georganiseerd wordt in de vorm van:
   1° face-to-face opleiding;
   2° afstandsopleiding;
   3° hybride opleiding, gedeeltelijk face-to-face en gedeeltelijk op afstand;
   4° online opleiding;
   5° taalbadopleiding;
   6° conferentie geïntegreerd in een formatief proces;
   7° collectief toezicht.
   Na advies van de sturingscommissie zelf, dat op zijn beurt gebaseerd is op het advies van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding, stelt de regering de criteria en voorwaarden vast waaronder andere vormen van voortgezette beroepsopleiding als geldig kunnen worden beschouwd, met name die welke georganiseerd zijn in de vorm van actieonderzoek of onderzoek in samenwerkingsverband of professionele leergemeenschappen.
   § 3. De voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de geïndividualiseerde behoeften van een lid van het onderwijsteam van de scholen of een personeelslid van het multidisciplinaire team van de PMS-centra [2 of een lid van het multidisciplinaire team van de territoriale clusters]2, dat minder dan vijf jaar dienstanciënniteit telt, kan met diens instemming ook worden georganiseerd in de vorm van individuele begeleiding, waarvan het programma wordt bekrachtigd door zijn directeur of zijn inrichtende macht.
   § 4. In het kader van een lerende organisatie kunnen opleidingsinitiatieven door of onder gelijken worden gevalideerd als voortgezette beroepsopleiding volgens de nadere regels bepaald door de regering, na advies van de Sturingscommissie zelf dat op zijn beurt gebaseerd is op het advies van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 22, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Afdeling V. [1 - Evaluatie van de voortgezette beroepsopleiding]1   ----------   (1)
Art. 6.1.5-12. 1 Om de drie jaar legt het Instituut voor de voorgezette beroepsopleiding aan de Raad voor de beroepsopleiding een evaluatieverslag voor over de opleidingen bedoeld in hoofdstuk III.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art. 6.1.5-13. 1 § 1. Het Agentschap voor de kwaliteit van het hoger onderwijs in de Federatie Wallonië-Brussel (AEQES) voert om de zes jaar een externe kwaliteitsbeoordeling uit voor de voortgezette beroepsopleiding voor opleidingen die worden georganiseerd door het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding, Wallonie-Bruxelles-Enseignement en elke federatie van inrichtende machten.
  Het doel van deze evaluatie is de kwaliteit van de aangeboden opleidingen voortdurend te verbeteren ten behoeve van de kwaliteit van het onderwijssysteem.
   Op voorstel van de sturingscommissie bepaalt de regering het proces en de nadere regels voor deze externe evaluatie en voert zij het systeem in.
   § 2. De externe evaluatie van de kwaliteit van de voorgezette beroepsopleidingen bedoeld in paragraaf 1 wordt afgesloten door verslagen met verbeteringsaanbevelingen die bestemd zijn voor de verschillende betrokken actoren. Deze verslagen worden gepubliceerd en toegezonden aan de regering, de sturingscommissie en de Raad voor voortgezette beroepsopleiding.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


HOOFDSTUK VI. [1 - Regels betreffende de begunstigden van voortgezette beroepsopleiding]1   ----------   (1)
Art. 6.1.6-1.[1 § 1. De begunstigden van een opleiding die een activiteitenwedde of een activiteitenweddetoelage ten laste van het Ministerie van de Franse Gemeenschap ontvangen en die een opleiding volgen, worden geacht in actieve dienst te zijn voor de duur van de opleiding, ongeacht het tijdstip van het kalenderjaar.
   Elke inschrijving voor een opleiding tijdens de schooluren of tijdens de diensturen is onderworpen aan de instemming van [2 de directeur van de school of zijn afgevaardigde, de directeur van het PMS-centrum of zijn afgevaardigde, of de directeur van de zetelschool van het territoriale cluster of zijn afgevaardigde]2. De inrichtende macht stemt in met de door de directeur ingediende inschrijvingsaanvragen. Elke weigering moet het voorwerp uitmaken van een schriftelijke en met redenen omklede beslissing.
   § 2. De begunstigden van de opleiding die bij gebrek aan werkgelegenheid ter beschikking werden gesteld, kunnen aan een opleiding deelnemen. De duur van de opleiding wordt beschouwd als een voorlopige terugroeping in dienstactiviteit.
   § 3. In het geval van een personeelslid dat niet in vast verband wordt benoemd of aangeworven, wordt de duur van de opleiding slechts in aanmerking genomen voor de berekening van de administratieve en geldelijke anciënniteit, indien deze duur begrepen is in de periode van aanstelling of aanwerving in tijdelijke dienst.
   Een lid van het opvoedend team van de scholen of een lid van het multidisciplinaire team van de in lid 1 bedoelde PMS-centra [2 of het lid van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster]2, van wie de inschrijving voor een opleiding door zijn directeur tijdens zijn aanstelling of tijdelijke aanstelling is aanvaard, kan de opleiding waarvoor hij is ingeschreven volgen en heeft recht op de daaraan verbonden kosten. Hij wordt evenwel niet geacht in actieve dienst te zijn voor de duur van de opleiding die zijn aanstellingsperiode of tijdelijke aanwerving overschrijdt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 23, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.6-2. 1 Het aantal in de artikelen 6.1.3-8 en 6.1.3-11 bedoelde halve opleidingsdagen wordt bij deeltijdsarbeid naar evenredigheid van het aantal gewerkte uren verminderd, waarbij het resultaat naar boven wordt afgerond.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art. 6.1.6-3.[1 De voortgezette beroepsopleiding maakt deel uit van de verantwoordelijkheid van de personeelsleden van het multidisciplinaire team van de PMS-centra [2 en van de territoriale clusters]2.
   De in de artikelen 6.1.3-8, § 2, en [2 6.1.3-11, § 2, tweede lid, en § 3, tweede lid]2, bedoelde halve dagen voor voortgezette beroepsopleiding maken deel uit van de prestatie-uren van de personeelsleden van de multidisciplinaire teams van de PMS-centra [2 of van de territoriale clusters]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 24, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.6-4.[1 Aan [2 de leden van het pedagogische team en de leden van het multidisciplinaire team van een territoriaal cluster]2 wordt een forfaitaire vergoeding toegekend voor de extra halve dagen opleiding als bedoeld in artikel 6.1.3-9 [2 die niet onderhevig zijn aan een cursusschorsing of een schorsing van de collectieve en/of individuele opdrachten van de territoriale clusters]2 en die buiten de schooltijd worden georganiseerd.
   De regering stelt het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de wijze van verkrijging van de in het eerste lid bedoelde premie vast. De toeslag voor de extra halve opleidingsdagen wordt alleen aan het personeelslid toegekend als hij de volledige opleidingscursus inclusief deze extra halve opleidingsdagen heeft gevolgd.
   De bijkomende halve opleidingsdagen die aanleiding geven tot het toekennen van een premie, worden in het weekend of tijdens de schoolvakanties, of op afstand buiten de uren waarop het lid van het onderwijsteam voor zijn klas staat, rechtstreeks georganiseerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 25, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.6-5. 1 De in deze titel bedoelde halve dagen van voortgezette beroepsopleiding mogen niet worden meegerekend als werkzaamheden in samenwerkingsverband, zoals omschreven in titel 2, hoofdstuk 6, van het decreet "werkorganisatie".]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art. 6.1.6-6. 1 Aan het einde van de opleidingscursussen wordt volgens de door de regering vastgestelde procedures een bewijs van deelname uitgereikt.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art. 6.1.6-7.[1 § 1. De begunstigde van een opleiding die hetzij is benoemd of aangesteld op permanente basis, hetzij is benoemd of aangesteld op tijdelijke basis voor een volledig academiejaar of een volledig begrotingsjaar, registreert in een persoonlijk dossier voor beroepsontwikkeling, "portfolio" genaamd, de elementen van de voortgezette beroepsopleiding die hem betreffen.
   § 2. Het portfolio is een opleidingsinstrument dat de ondersteuning van het leren en de ontwikkeling van een reflectieve analyse vergemakkelijkt. De begunstigde van de opleiding registreert nuttige en relevante informatie over zijn professionele ontwikkeling. Het personeelslid is verantwoordelijk voor zijn portefeuille.
   § 3. Het portfolio bestaat uit drie delen, die elk een reflectieve houding moeten ondersteunen:
   1° het eerste deel betreft het persoonlijke opleidingsproject van de begunstigde van de opleiding. Dit deel moet door de begunstigde van de opleiding worden ingevuld en bestaat uit drie luiken:
   a) zijn persoonlijke opleidingsproject, dat de band legt met de persoonlijke of specifieke behoeften van de door de opleidingsgerechtigde uitgeoefende of uit te oefenen functie, met de uitgeoefende of uit te oefenen opdracht, zoals bedoeld in het decreet "werkorganisatie", met zijn loopbaan in de functie of met de context waarin de opleidingsgerechtigde zijn functie of opdracht uitoefent, of met het opleidingsproject van [2 de school, het PMS-Centrum of het territoriale cluster]2.
   b) de bijdrage van de begunstigde van de opleiding aan de uitvoering van het opleidingsproject van [2 de school, het PMS-Centrum of het territoriale cluster]2 om aan de collectieve behoeften te voldoen, door de keuze van de opleidingen die hij zal volgen te beargumenteren, zo nodig in het kader van een meerjarenplanning;
   c) alle bewijzen van deelname aan voortgezette beroepsopleidingscursussen die aan collectieve of individuele behoeften beantwoorden en waaraan de begunstigde van de opleiding heeft deelgenomen. De bewijzen van deelneming worden in de portefeuille opgenomen zodra een cursus daadwerkelijk is gevolgd.
   2° het tweede deel betreft de professionele ontwikkeling van de begunstigde van de opleiding. Dit deel wordt door de begunstigde van de opleiding op vrijwillige basis ingevuld en stelt hem in staat inzonderheid de sporen te registreren die hij nuttig en relevant acht voor zijn vooruitgang;
   3° het derde deel omvat de ervaringssporen van de door de begunstigde van de opleiding ontwikkelde en verworven competenties. Dit deel wordt facultatief ingevuld door de begunstigde van de opleiding en stelt hem in staat deze competenties te laten gelden of te valideren.
   § 4. Na ontvangst van het gezamenlijk advies van de Raad voor voortgezette beroepsopleiding en de COCOFIE legt de sturingscommissie haar advies voor aan de regering, die het model van de portefeuille vaststelt.
   In afwijking van paragraaf 3, 2°, kan de regering bepalen dat het tweede deel met betrekking tot de professionele ontwikkeling van de begunstigde van de opleiding systematisch wordt ingezet in het kader van specifieke opleidingsregels.
   § 5. [3 Het personeelslid beslist of het zijn portfolio al dan niet als ondersteuning gebruikt tijdens uitwisselingen met de directeur of diens afgevaardigde in het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling of als onderdeel van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of een individueel begeleidingsplan, evenals tijdens de begeleiding van beginnende leerkrachten. De directeur of diens afgevaardigde moet de keuze van het personeelslid accepteren om zijn portfolio al dan niet te gebruiken tijdens deze uitwisseling.]3
   [3 De directeur beslist of hij zijn portfolio al dan niet gebruikt als ondersteuning tijdens zijn gesprek met de inrichtende macht. De inrichtende macht moet de keuze van de directeur accepteren om zijn portfolio al dan niet te gebruiken tijdens deze uitwisseling.]3
   § 6. Het persoonlijk opleidingsproject van het personeelslid bedoeld in paragraaf 3, 1°, kan worden aangepast:
   1° hetzij bij de jaarlijkse evaluatie, hetzij bij de driejaarlijkse tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst [2 of, in het geval van zetelscholen, de bijlage bij de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot het territoriale cluster]2;
   2° of [3 na een gesprek over professionele ontwikkeling, een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of een individueel begeleidingsplan tussen]3 de [3 directeur of diens afgevaardigde]3 en een lid van het onderwijsteam van de school [2 , tussen de directeur en het lid van het technisch personeel van het PMS-centrum of tussen de directeur van de zetelschool van het territoriale cluster en het lid van het multidisciplinair team van het territoriale cluster]2;
   3° hetzij naar aanleiding van een opdracht waarbij zijn pedagogische bekwaamheid wordt beoordeeld, zoals bepaald in artikel 4, § 4, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst, hetzij naar aanleiding van de beoordeling van de professionele bekwaamheid van een personeelslid van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum, zoals bepaald in artikel 7, § 4, van hetzelfde decreet.
   Het in paragraaf 3, onder 1°, bedoelde persoonlijke opleidingsproject van de directeur kan worden aangepast:
   1° hetzij bij de jaarlijkse evaluatie, hetzij bij de driejaarlijkse tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst;
   2° na het [3 gesprek over professionele ontwikkeling, een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of een individueel begeleidingsplan tussen]3 de directeur en zijn inrichtende macht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 26, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
  (3)<DFG 2023-07-20/44, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

HOOFDSTUK VII. [1 - Opleiders en operatoren van de voortgezette beroepsopleiding ]1   ----------   (1)
Art. 6.1.7-1.[1 § 1. De opleiders en opleidingsoperatoren zijn:
   1° leden van het onderwijsteam van de scholen;
   2° personeelsleden van het multidisciplinair team van de PMS-centra [2 of territoriale clusters]2;
   3° personeelsleden van de regeringsdiensten;
   4° de personeelsleden van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van de inrichtende machten;
   5° het Instituut voor voortgezette beroepsopleiding;
   6° de opleidingsinstellingen van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten;
   7° permanente opvoedings- en jeugdorganisaties die door de Franse Gemeenschap erkend zijn;
   8° de Universiteiten;
   9° de hogescholen;
   10° de pedagogische scholen en hogere instituten;
   11° de Hogere kunstscholen;
   12° onderwijsinstellingen voor sociale promotie;
   13. instellingen voor kunstonderwijs met beperkt leerplan;
   14° de door de Franse Gemeenschap erkende opleidingscentra;
   15° Ondernemingen in de zin van artikel I.1 van het Wetboek van Economisch Recht;
   16° de door de Franse Gemeenschap erkende sportbonden;
   17° plaatselijke, gemeenschaps-, regionale of federale regeringsdiensten;
   18° vertegenwoordigers van de Raad van Europa, de Europese Unie en de OESO;
   19° andere nationale of internationale deskundigen.
   § 2. De regering bepaalt, na advies van de sturingscommissie, de wijze waarop de in § 1, 1° tot 3°, bedoelde personeelsleden met het geven van opleiding kunnen worden belast.
   § 3. Het in lid 1, punten [3 1° tot 2°]3, bedoelde personeelslid kan een bezoldiging ontvangen voor zijn opleidingen. De regering stelt het bedrag van deze bezoldiging vast.
   Tenzij op verzoek van hun inrichtende macht of van hun hiërarchie door de regering afwijking is verleend, mogen zij tijdens hun werktijd per schooljaar of per boekjaar niet meer dan twintig halve lesdagen geven.
   § 4. Voor de toepassing van paragraaf 1, 4° kan, bij beslissing van de Coördinerend ondersteunings- en begeleidingsadviseur, een lid van een van de ondersteunings- en begeleidingscellen bedoeld in het decreet van 28 maart 2019 betreffende de ondersteuningscellen en de ondersteuning van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van ondersteuning en ondersteuningsadviseurs gedurende zijn diensttijd een opleiding geven tot een maximum van twintig halve dagen per schooljaar of per boekjaar. Hij kan echter niet worden vergoed voor deze opleiding.
   Daarnaast kunnen de leden van de steun- en begeleidingscellen een opleiding geven in de vorm van groeps- of individuele begeleiding met als doel:
   1° het proces van overeenkomstsluiting en evaluatie van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst bedoeld in de artikelen 1.5.2-4 en 1.5.2-9 ;
   2° het proces van overeenkomstsluiting en het evalueren van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol als bedoeld in de artikelen 1.5.2-16 en 1.5.2-19;
   3° voor de uitvoering van artikel [2 6.1.3-11, § 1, tweede lid]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 27, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
  (3)<DFG 2024-05-16/79, art. 42, 035; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

HOOFDSTUK VIII. [1 - De begroting voor voortgezette beroepsopleiding ]1   ----------   (1)
Art. 6.1.8-1.[1 § 1. - Een totale begroting van 32 839 750 euro wordt toegewezen aan:
   1° de organisatie van de bijkomende halve dagen die door de regering kunnen worden geactiveerd zoals bepaald in artikel 6.1.3-9, voor een maximumbedrag van 20 000 000 euro;
   2° de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de collectieve behoeften bedoeld in artikel 6.1.3-8 en aan de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de individuele behoeften bedoeld in artikel 6.1.3-11, voor een minimumbedrag van 12 839 750 euro;
   3° de vervanging van de begunstigden van opleidingen die beantwoorden aan geïndividualiseerde behoeften, inzonderheid die welke verplicht worden gesteld en de organisatie van pedagogische, culturele, sportieve of artistieke activiteiten voor een minimumpercentage van 3% van het bedrag bedoeld in 2° voor het netoverschrijdend niveau, en van 4,5% van het bedrag bedoeld in 2° voor het netwerkniveau. Dit budget wordt bij voorrang toegekend aan het basisonderwijs en het gespecialiseerd onderwijs en aan de scholen die voor deze zelfde onderwijsniveaus een samenwerkingsprotocol hebben gesloten.
   Deze kredieten worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de verhouding tussen de gezondheidsindex van januari van het lopende jaar en die van januari van het voorgaande jaar.
   § 2. De regering stelt jaarlijks vast:
   1° de percentages, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, met inachtneming van de daarin bepaalde verhoudingen;
   2° de voor voortgezette beroepsopleiding uitgetrokken kredieten voor elk van de in artikel 6.1.3-6 omschreven groepen.
   § 3. De regering verdeelt de bedragen, bedoeld in paragraaf 1, 2°, verminderd met de bedragen, bedoeld in paragraaf 1, 3°, in de volgende verhoudingen :
   1° 40% voor voortgezette beroepsopleiding georganiseerd op het overschrijdend niveau;
   2° 60% voor voortgezette beroepsopleiding georganiseerd op het niveau van elk netwerk.
   Voor de opleidingen bedoeld in lid 1, 1°, worden de studiepunten toegekend aan het Instituut voor voortgezette beroepsopleiding.
   Voor de opleidingen bedoeld in lid 1, 2°, worden de kredieten verdeeld tussen Wallonie-Bruxelles Enseignement en de Federaties van inrichtende machten naar rato van het aantal lestijdenpakket, voor het gespecialiseerd onderwijs, voor het gewoon basisonderwijs, van het totaal aantal lestijden-leerkrachten, voor het gewoon secundair onderwijs, die [2 op de eerste dag van het voorafgaande schooljaar]2 kunnen worden georganiseerd, door de scholen waarvoor Wallonie-Bruxelles Enseignement of elke federatie van inrichtende machten bevoegd is en naar rato van het aantal opdrachten van het voorafgaande boekjaar voor de PMS-centra [3 en de territoriale clusters]3 waarvoor Wallonie-Bruxelles Enseignement of elke federatie van inrichtende machten bevoegd is.
   § 4. Voor de niveaus bedoeld in artikel 6.1.3-3, § 1, 1° en 2°, worden de beheers- en secretariaatskosten, met inbegrip van de kosten voor de selectie en beoordeling van opleiders en de bezoldiging van ander personeel dan opleiders, ten laste genomen van de kredieten voor voortgezette beroepsopleiding en mogen zij niet meer bedragen dan 18% van het gedeelte van de kredieten bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 1° of 2°.
   De regering stelt de procedures vast voor de rechtvaardiging van en het toezicht op het gebruik van de kredieten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 29, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (3)<DFG 2023-07-20/47, art. 28, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.1.8-2. 1 Op met redenen omkleed verzoek van WBE of van een Federatie van inrichtende machten kan de regering, onder de voorwaarden die zij bepaalt, toestaan dat de saldi van een begrotingsjaar voor de in artikel 6.1.8-1 bedoelde begrotingen worden overgedragen naar het volgende begrotingsjaar.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art. 6.1.8-3. 1 De regering stelt uiterlijk op 31 december 2023 een begroting vast voor de externe evaluatie die overeenkomstig artikel 6.1.5-13 wordt uitgevoerd.]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/28, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Hoofdstuk 9. [1 - Mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - specifieke bepalingen]1   ----------   (1)
Art. 6.1.9-1. [1 Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties maakt deel uit van een proces van professionele ontwikkeling en toenemende professionalisering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 6.1.9-2. [1 De regering stelt de modellen vast voor de in delen 3 en 4 bedoelde ontwikkelingsplannen voor beroepscompetenties.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Afdeling 2. [1 - vorming in het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties en afgevaardigden van de directie]1   ----------   (1)
Art. 6.1.9-3. [1 § 1. Voor directeurs wordt een vorming in mechanismen voor ondersteuning, ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie georganiseerd in het kader van de initiële vorming voor directeurs bedoeld in hoofdstuk II van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs. Deze vorming wordt op een complementaire manier georganiseerd tussen het netoverschrijdende vormingsniveau en het netvormingsniveau bedoeld in artikel 6.1.3-3, en bestaat uit modules die op egalitaire wijze zijn verdeeld over deze twee vormingsniveaus.
   Het Institut de la Formation Professionnelle Continue aan de ene kant en de inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of elke Federatie van inrichtende machten aan de andere kant, zorgen ervoor dat de complementariteit van de modules wordt gerespecteerd tussen het netoverschrijdende niveau en het netniveau om de algemene samenhang van het vormingssysteem te garanderen.
   § 2. De directeur volgt de in paragraaf 1 bedoelde vorming.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 6.1.9-4. [1 § 1. In het secundair onderwijs moet de in dit hoofdstuk bedoelde afgevaardigde van de directeur worden aangesteld uit de volgende personeelsleden, op voorwaarde dat hij de in artikel 6.1.9-5 bedoelde vorming heeft gevolgd:
   1° houders van het selectieambt adjunct-directeur;
   2° in voorkomend geval ervaren leerkrachten, zoals bedoeld in artikel 22 van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de inrichtende machten.
   § 2. Voor selectie- of bevorderingsambten mag de directeur niet delegeren, met uitzondering van delegatie aan de werkplaatsleider in geval van ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van een werkmeester.
   § 3. De afgevaardigde moet een gesprek over professionele ontwikkeling hebben dat leidt tot een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties tijdens het schooljaar waarin de opdracht als afgevaardigde voor het eerst aan hem wordt toevertrouwd.
   § 4. De in paragraaf 1 bedoelde afgevaardigde treedt op als begeleider van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties.
   Op vraag van de directie voert hij gesprekken over professionele ontwikkeling.
   Hij ondersteunt, helpt en begeleidt het personeelslid in zijn denkproces en bij het opstellen en uitwerken van zijn ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties.
   Hij heeft geen beslissingsbevoegdheid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 6.1.9-5. [1 Voor de afgevaardigden bedoeld in artikel 6.1.9-4 wordt een vorming in het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties georganiseerd in het kader van de voortgezette beroepsopleiding. Deze vorming wordt op een complementaire manier georganiseerd tussen het netoverschrijdende vormingsniveau en het netvormingsniveau bedoeld in artikel 6.1.3-3, en bestaat uit modules die op egalitaire wijze zijn verdeeld over deze twee vormingsniveaus.
   Het Institut de la Formation Professionnelle Continue en de inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of elke Federatie van inrichtende machten zorgen ervoor dat de complementariteit van de modules wordt gerespecteerd tussen het netoverschrijdende niveau en het netniveau om de algemene samenhang van het vormingssysteem te garanderen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2024>



Afdeling 3. [1 - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties voor de wervingsambten]1   ----------   (1)
Art. 6.1.9-6. [1 § 1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling die worden gevoerd door de directeur of diens afgevaardigde en, in voorkomend geval, uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek.
   § 2. Gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de directeur, maar kunnen ook worden aangevraagd door het personeelslid.
   Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek.
   Van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt een rapport opgesteld.
   Onverminderd artikel 73bis van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, moet er voor zover mogelijk één keer per jaar en ten minste één keer om de drie jaar een gesprek over professionele ontwikkeling plaatsvinden. Het gesprek over professionele ontwikkeling vindt plaats buiten de periodes waarin er voor de klas wordt gestaan.
   Vanaf het begin van het schooljaar 2024-2025 hebben leerkrachten die nog geen vijf jaar lesgeven in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, één gesprek over professionele ontwikkeling per schooljaar.
   In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin het personeelslid zal werken, en met de middelen die het ter beschikking worden gesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 6.1.9-7. [1 § 1. Na een gesprek over professionele ontwikkeling kan op verzoek van het personeelslid of de directeur een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld. Om een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties te kunnen opstellen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
   1° Het personeelslid moet minstens één gesprek over professionele ontwikkeling hebben gehad met de directeur of diens afgevaardigde;
   2° Het personeelslid mag tijdens hetzelfde schooljaar niet al een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties hebben gehad binnen de inrichtende macht, overeenkomstig paragraaf 3;
  3° De directeur moet de vorming krijgen die wordt bedoeld in artikel 6.1.9-3.
   De opstelling van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is verplicht voor personeelsleden die hun eerste jaar lesgeven in het onderwijs dat wordt georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, voor zover de initiële aanstellingsperiode binnen de inrichtende macht minstens negen maanden bedraagt, en ze voor meer dan een halve opdracht binnen de inrichtende macht zijn aangesteld.
   § 2. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de directeur of diens afgevaardigde in overleg met het personeelslid.
   Het wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door het personeelslid en de directeur, zoals bedoeld in artikel 6.1.9-2, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op het personeelslid, en de middelen die het ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken.
   Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.
   Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de directeur het bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.
   Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
   § 3. De periodiciteit van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt zo aangepast dat het gegeven advies kan worden uitgevoerd, of de aanbevolen vormingen kunnen worden gevolgd.Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld per personeelslid per schooljaar binnen de inrichtende macht.
   Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste "negatieve" evaluatie.
   § 4. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan tijdens het schooljaar worden aangepast op initiatief van de directeur of op verzoek van het personeelslid. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid. Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
   § 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.
   Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de directeur.
   Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.
   § 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
   1° de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
   2° het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Afdeling 4. [1 - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties voor de selectie- en wervingsambten buiten de directies]1   ----------   (1)
Art. 6.1.9-8. [1 - § 1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling met de directeur of diens afgevaardigde en, in voorkomend geval, uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek.
   § 2. Gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de directeur, maar kunnen ook worden aangevraagd door het personeelslid.
   Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek.
   Van het gesprek over professionele ontwikkeling moet een rapport worden opgesteld.
   Een gesprek over professionele ontwikkeling moet voor zover mogelijk één keer per jaar plaatsvinden, en minstens één keer om de drie jaar.
   Het gesprek over professionele ontwikkeling is gebaseerd op:
   1° de uitvoering van de opdrachtbrief;
   2° het in de praktijk brengen van de beroepscompetenties die in de sollicitatieoproep werden genoemd;
   3° de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst.
   In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin het personeelslid zal werken, en met de middelen die het ter beschikking worden gesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 6.1.9-9. [1 § 1. Na een gesprek over professionele ontwikkeling kan een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld.
   Om een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties te kunnen opstellen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
   1° Het personeelslid moet minstens één gesprek over professionele ontwikkeling hebben gehad met de directeur of diens afgevaardigde;
   2° Het personeelslid mag tijdens hetzelfde schooljaar niet al een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties hebben gehad binnen de inrichtende macht, overeenkomstig paragraaf 3;
   3° De directeur moet de vorming krijgen die wordt bedoeld in artikel 6.1.9-3.
   § 2. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de directeur of diens afgevaardigde wanneer het een werkmeester betreft, in overleg met het personeelslid.
   Het wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door het personeelslid en de directeur, zoals bedoeld in artikel 6.1.9-2, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op het personeelslid, en de middelen die het ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken.
   Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.
   Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de directeur het bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.
   Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
   § 3. De periodiciteit van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt zo aangepast dat het gegeven advies kan worden uitgevoerd, of de aanbevolen vormingen kunnen worden gevolgd.
   Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld per personeelslid per schooljaar binnen de inrichtende macht.
   Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste negatieve evaluatie.
   § 4. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan worden aangepast op initiatief van de directeur of op verzoek van het personeelslid. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid.
   Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
   § 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.
   Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.
   Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de directeur.
   Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.
   § 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
   1° de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
   2° het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Afdeling 5. [1 - deontologische regels Artikel]1   ----------   (1)
Art. 6.1.9-10. [1 In het kader van de in de delen 3 en 4 bedoelde gesprekken en uitwisselingen moeten het personeelslid en de directeur of diens afgevaardigde de volgende verplichtingen nakomen:
   1° discretie;
   2° wederzijds respect.
   Bovendien moet de directeur of diens afgevaardigde:
   1° Zijn instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid op een gepaste en constructieve manier motiveren;
   2° Het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;
   3° De plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


TITEL II. [1 - Territoriale polen belast met de ondersteuning aan scholen voor gewoon onderwijs in de uitvoering van redelijke aanpassingen en volledige permanente integratie]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK I. [1 - Definities]1   ----------   (1)
Art. 6.2.1-1.[1 In het kader van deze titel wordt verstaan onder :
   1° samenwerkingsovereenkomst : de overeenkomst bedoeld in artikel 6.2.2-6 die een samenwerkende school aan een territoriale pool verbindt;
   2° partnerschapsovereenkomst : de overeenkomst bedoeld in artikel 6.2.2-4 die één of meer partnerscholen aan een territoriale pool verbindt ;
   3° samenwerkende school : de school voor gewoon onderwijs waarvan de inrichtende macht een samenwerkingsovereenkomst gesloten heeft met de inrichtende macht van de territoriale pool of waarvan de samenwerking bepaald wordt door zijn inrichtende macht bij de vaststelling van het ambtsgebied van de territoriale pool ;
   4° partnerschool : de school voor gespecialiseerd onderwijs waarvan de inrichtende macht een partnerschapsovereenkomst gesloten heeft met de inrichtende macht van de territoriale pool of waarvan het partnerschap bepaald wordt door zijn inrichtende macht bij de vaststelling van het ambtsgebied van een territoriale pool ;
   5° hoofdschool : de school voor gespecialiseerd onderwijs organiseert een territoriale pool overeenkomstig artikel 6.2.2-1 ;
   6° sensomotorische specifieke behoeften: de specifieke behoeften bedoeld in artikel 1.3.1-1, 5°, permanent of semipermanent als gevolg van lichamelijke beperkingen, visuele beperkingen of gehoorbeperkingen;
   7° ambtsgebied : het geheel van partner- of samenwerkende scholen die ressorteren onder een territoriale pool georganiseerd door één enkele inrichtende macht bedoeld in artikel 6.2.2-8;]1
  [2 8° coördinator van het territoriale cluster: de persoon die onder het gezag staat van de directeur en de inrichtende macht van de school waar het territoriale cluster zijn zetel heeft, en die de opdrachten, vermeld in artikel 6.2.6-3, uitoefent.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 29, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

HOOFDSTUK II. [1 - Structuur van de territoriale polen]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. 6.2.2-1. [1 Een territoriale pool belast met de ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs in de uitvoering van redelijke aanpassingen en volledige permanente integratie is een structuur die geplaatst wordt onder de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht van een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap van het gespecialiseerd onderwijs, "hoofdschool " genoemd, die eventueel samenwerkt met één of meer andere scholen voor gespecialiseerd onderwijs, "partnerscholen" genoemd en die de opdrachten uitoefenen zoals bedoeld in artikel 6.2.3-1 in de scholen voor gewoon onderwijs, "samenwerkende scholen " genoemd.
   Alle scholen voor gewoon onderwijs zijn ertoe gehouden samen te werken met een territoriale pool. Deze samenwerking wordt bepaald in de samenwerkingsovereenkomst en/of door de vaststelling van een ambtsgebied.
   Een school voor gespecialiseerd onderwijs kan niet de hoofdschool of de partnerschool van meer dan één territoriale pool zijn.
   De territoriale pool en haar hoofdschool, partnerscholen en samenwerkende scholen kunnen worden georganiseerd door afzonderlijke inrichtende machten, die onder afzonderlijke onderwijsnetwerken en -niveaus vallen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 6.2.2-2. [1 De territoriale pool wordt onder de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht van de hoofdschool geplaatst. De pool heeft een coördinator en een multidisciplinair team, die onder het gezag van de directeur van de hoofdschool geplaatst worden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 6.2.2-3. [1 De territoriale pool wordt samengesteld voor een periode van zes jaar die begint te lopen op de datum van de sluiting van de doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool. Zij kan worden hernieuwd in overeenstemming met artikel 6.2.5-7.
   De inrichtende macht die beslist om de territoriale pool die ze organiseert niet te hernieuwen, brengt de inrichtende machten van haar partnerscholen en samenwerkende scholen evenals de diensten van de regering minstens één jaar voor de vervaldatum van haar overeenkomst op de hoogte. Bij gebreke daarvan wordt de territoriale pool hernieuwd overeenkomstig artikel 6.2.5-7 voor de duur van de nieuwe doelstellingenovereenkomst van de hoofschool.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Afdeling 2. [1 - Partnerschap tussen de territoriale pool en de partnerscholen]1   ----------   (1)
Art. 6.2.2-4. [1 § 1. De inrichtende macht van de territoriale pool kan, in voorkomend geval, een partnerschapsovereenkomst sluiten met één of meer inrichtende machten van partnerscholen gevestigd in dezelfde zone.
   Deze overeenkomst wordt gesloten door het geheel van de inrichtende machten die betrokken zijn bij de territoriale pool en bevat ten minste de volgende elementen:
   1° de identificatie van de inrichtende macht van de territoriale pool en van haar hoofdschool;
   2° de identificatie van de partnerschool(en) en van haar inrichtende macht(en);
   3° de nadere regels voor de samenwerking tussen de inrichtende machten en tussen de territoriale pool en de partnerscholen, met inbegrip van de nadere regels voor de raadpleging van de partijen, het nemen van beslissingen en het oplossen van geschillen;
   4° de algemene nadere regels voor de samenwerking met de samenwerkende scholen, met inbegrip van de nadere regels voor het oplossen van geschillen;
   5° de algemene nadere regels voor de samenwerking met partners buiten de territoriale pool, inzonderheid de PMS-centra bevoegd voor de samenwerkende scholen van de territoriale pool;
   6° de organisatorische keuze gemaakt met toepassing van artikel 6.2.6-1, § 2, eerste lid, voor wat betreft het beheer van het personeel van de territoriale pool ;
   7° de nadere regels voor de informatie en de samenwerking met de ouders van leerlingen bij wie de pool optreedt;
   Deze overeenkomst is van toepassing voor het geheel van de periode van de samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3. Een school voor gespecialiseerd onderwijs kan de territoriale pool niet integreren als partnerschool tijdens de periode van de samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3.
   De regering bepaalt het model van de overeenkomst bedoeld in het eerste lid. De partnerschapsovereenkomst wordt bezorgd aan de diensten van de regering volgens de nadere regels vastgesteld door de regering. Ze wordt ook ter beschikking gesteld van de samenwerkende scholen van de territoriale pool en van de PMS-centra die ervan afhangen.
   In afwijking van het eerste lid kan de regering, op advies van de algemene raad (en) bevoegd voor het (de) georganiseerde onderwijsniveau(s), het sluiten van een partnerschap toelaten tussen de inrichtende macht van de territoriale pool en de inrichtende macht van een school voor gespecialiseerde onderwijs gelegen in twee aaneengesloten zones. Daartoe dient de inrichtende macht van de territoriale pool een met redenen omkleed verzoek in, in voorkomend geval ondertekend door de twee betrokken inrichtende machten. Voor de toepassing van deze bepaling wordt de zone Brussel geacht aaneengesloten te zijn met de zone Waals-Brabant.
   § 2. Met het oog op een partnerschap met een territoriale pool dient de inrichtende macht van een school voor gespecialiseerd onderwijs een partnerschapsaanvraag in bij de inrichtende macht van de opgerichte of in oprichting zijnde territoriale pool van haar keuze.
   Elke weigering van partnerschap moet worden gemotiveerd door de inrichtende macht van de opgerichte of in oprichting zijnde territoriale pool. Wallonie-Bruxelles Enseignement kan niet weigeren een partnerschap te sluiten.
   De inrichtende macht van de school voor gespecialiseerd onderwijs kan een beroep aantekenen bij de regering voor de weigering om een partnerschapsovereenkomst af te sluiten. Indien zij deze weigering onredelijk acht, kan de regering, volgens de procedure bedoeld in het vijfde lid, een van de volgende sancties opleggen met betrekking tot de opgerichte of in oprichting zijnde territoriale pool:
   1° een verwittiging;
   2° een boete waarvan het bedrag gelijk is aan 10% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken territoriale pool. Voor de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de verdeling bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, die toegepast werd bij het vorige schooljaar of die aangegeven wordt voor het eerste jaar voor de werking van de territoriale pool;
   3° in geval van herhaling binnen een periode van zeven jaar, de intrekking van alle werkingssubsidies betaald aan de hoofdschool voor de territoriale pool die zij organiseert en voor een volledig schooljaar. Voor de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de verdeling bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, die tijdens het vorige schooljaar toegepast werd.
   Als de boete bedoeld in het derde lid, 2°, niet betaald wordt binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, trekt de regering van de werkingssubsidies betaald aan de inrichtende macht voor de territoriale pool die zij organiseert of die zij gaat organiseren het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in.
   Zodra er een klacht bij hen is ingediend, onderzoeken de diensten van de regering de zaak en kunnen daartoe iedereen horen die een nuttige bijdrage kan leveren aan hun informatie. Wanneer zij informatie hebben waaruit blijkt dat er een overtreding is begaan, melden de diensten van de regering hun bezwaren aan de betrokken inrichtende macht. Deze beschikt over 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen. De regering neemt een beslissing binnen zestig dagen na het verstrijken van de reactietermijn die aan de betrokken inrichtende macht is overgelaten.
   § 3. In afwijking van paragraaf 1, wanneer de territoriale pool en de partnerscholen georganiseerd worden door één enkele inrichtende macht, deelt deze de partnerschappen mee die zijn opgericht in het ambtsgebied bedoeld in artikel 6.2.2-8. Deze partnerschappen leven mutatis mutandis de voorwaarden bedoeld in dit artikel na.
   § 4. Een nieuwe partnerschapsovereenkomst wordt gesloten bij vernieuwing van de territoriale pool.
   Elke beslissing van een van de partijen om het partnerschap niet te verlengen, moet uiterlijk één jaar voor de einddatum van de partnerschapsovereenkomst aan de andere partij en aan de diensten van de regering worden meegedeeld. Bij gebreke hiervan wordt het partnerschap tussen de betrokken partijen automatisch verlengd voor de duur van de nieuwe doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool van de territoriale pool.
   Elke weigering om het partnerschap te hernieuwen door de inrichtende macht van de territoriale pool moet gemotiveerd zijn en kan het voorwerp uitmaken van een klacht die behandeld wordt overeenkomstig de nadere regels bedoeld in paragraaf 2, derde lid en volgende.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 6.2.2-5.[2 § 1.]2 [1 Wanneer een territoriale pool voor een of meer leerling(en) met specifieke sensomotorische behoeften zorgt, kan de inrichtende macht van de territoriale pool specifieke partnerschappen sluiten met de inrichtende macht van de scholen voor gespecialiseerd onderwijs die de types 4, 6 of 7 organiseren, afhankelijk van de specifieke behoefte van de leerling (en).
   Wanneer een territoriale pool de zorg voor één of meer leerling(en) op zich neemt die onder het gespecialiseerd onderwijs van type 5 vallen, kan de inrichtende macht van de territoriale pool een specifiek partnerschap sluiten met de inrichtende macht van een school voor gespecialiseerd onderwijs die het type 5 organiseert.
   De territoriale pool en de betrokken school voor gespecialiseerd onderwijs kunnen in verschillende zone gelegen worden. Dit specifieke partnerschap kan gesloten worden tijdens de periode van de samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3 en blijft geldig tot de vervaldatum van deze periode.
   Het sluiten van een specifiek partnerschap door een school voor gespecialiseerd onderwijs belet niet dat deze de hoofdschool of de partnerschool van een andere territoriale pool is.
   De regering bepaalt het model van de specifieke partnerschapsovereenkomst en de nadere regels voor de overdracht van de gesloten overeenkomsten aan de diensten van de regering.]1
  [2 § 2. Met het oog op de oprichting van een specifiek partnerschap dient het territoriale cluster een aanvraag voor een specifiek partnerschap in bij de inrichtende macht van een school voor gespecialiseerd onderwijs die type 4, 5, 6 en/of 7 organiseert.
   Elke weigering van een specifiek partnerschap moet worden met redenen omkleed door de inrichtende macht van de school voor gespecialiseerd onderwijs die type 4, 5, 6 en/of 7 organiseert.
   De inrichtende macht van het territoriale cluster kan elke weigering om een specifieke partnerschapsovereenkomst aan te gaan die zij als onrechtmatig beschouwt, bij de regering aanhangig maken.
   Indien de regering van oordeel is dat de weigering onredelijk is, kan zij, overeenkomstig de procedure van lid 5, één van de volgende straffen opleggen aan de inrichtende macht van de school voor het betrokken gespecialiseerd onderwijs:
   1° een waarschuwing;
   2° een boete gelijk aan 10% van het jaarlijkse operationele budget van de betrokken school;
   3° bij herhaling binnen een periode van zeven jaar, de intrekking van alle exploitatiesubsidies die voor een volledig schooljaar aan de betrokken school voor gespecialiseerd onderwijs worden betaald.
   Als de geldboete, vermeld in lid 3, 2°, niet betaald wordt binnen drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, houdt de regering het bedrag van de geldboete, vermeerderd met 2,5%, in op de werkingssubsidies die aan de inrichtende macht van de betrokken school worden betaald.
   Zodra een klacht bij hen is ingediend, onderzoeken de regeringsdiensten het dossier en kunnen ze iedereen horen die een nuttige bijdrage kan leveren aan hun informatie.
   Wanneer zij over bewijzen beschikken dat er een inbreuk is gepleegd, stellen de regeringsdiensten de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren.
   Deze heeft 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
   De regering neemt een beslissing binnen 60 dagen na het verstrijken van de termijn waarbinnen de bedoelde inrichtende macht moet reageren.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 5, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Afdeling 3. [1 - De samenwerking tussen de territoriale pool en de samenwerkende scholen]1   ----------   (1)
Art. 6.2.2-6. [1 § 1. Overeenkomstig artikel 6.2.2-1, tweede lid, sluit elke inrichtende macht van een school voor gewoon onderwijs een samenwerkingsovereenkomst met de inrichtende macht van een territoriale pool die opgericht is of in oprichting is, gelegen in dezelfde zone. Deze overeenkomst is van toepassing voor het geheel van de periode van samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3.
   De inrichtende macht van de territoriale pool bezorgt de overeenkomst(en) gesloten met de inrichtende macht(en) van de samenwerkende scholen aan de diensten van de regering volgens de nadere regels bepaald door de regering. De regering bepaalt het model van overeenkomst bedoeld in het eerste lid.
   In afwijking van het eerste lid kan de regering, op advies van de algemene raad(en) bevoegd voor het georganiseerde (de) onderwijsniveau(s), het sluiten van een samenwerking toelaten tussen de inrichtende macht van een territoriale pool en de inrichtende macht van een school voor gewoon onderwijs gelegen in twee aaneengesloten gebieden. Daartoe dient de inrichtende macht van de territoriale pool een met redenen omkleed verzoek in, eventueel ondertekend door de twee betrokken inrichtende machten. Voor de toepassing van deze bepaling wordt de zone Brussel geacht aaneengesloten te zijn met de zone Waals-Brabant.
   § 2. Met het oog op het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst dient de inrichtende macht van een school voor gewoon onderwijs een aanvraag om samenwerking in bij de inrichtende macht van de territoriale pool die is opgericht of in oprichting is van haar keuze.
   Elke weigering om samen te werken moet worden gemotiveerd door de inrichtende macht van de territoriale pool die opgericht of in oprichting is. Wallonie Bruxelles Enseignement kan niet weigeren een samenwerking te sluiten.
   De inrichtende macht van de school voor gewoon onderwijs kan een beroep aantekenen bij de regering voor de weigering om een samenwerkingsovereenkomst te sluiten. Indien zij deze weigering onredelijk acht, kan de regering, volgens de procedure bedoeld in het vijfde lid, een van de volgende sancties opleggen ten opzicht van de inrichtende macht van de territoriale pool die opgericht of in oprichting is:
   1° een verwittiging;
   2° een boete waarvan het bedrag gelijk is aan 10% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken territoriale pool. Voor de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de verdeling bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, die toegepast werd bij het vorige schooljaar of die aangegeven wordt voor het eerste jaar voor de werking van de territoriale pool;
   3° in geval van herhaling binnen een periode van zeven jaar, de intrekking van alle werkingssubsidies betaald aan de hoofdschool voor de territoriale pool die zij organiseert en voor een volledig schooljaar. Voor de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de verdeling bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, die tijdens het vorige schooljaar toegepast werd.
   Als de boete bedoeld in het derde lid, 2°, niet betaald wordt binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, trekt de regering van de werkingssubsidies betaald aan de inrichtende macht voor de territoriale pool die zij organiseert of die zij gaat organiseren het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in.
   Zodra er een klacht bij hen is ingediend, onderzoeken de diensten van de regering de zaak en kunnen daartoe iedereen horen die een nuttige bijdrage kan leveren aan hun informatie. Wanneer zij informatie hebben waaruit blijkt dat er een overtreding is begaan, melden de diensten van de regering hun bezwaren aan de betrokken inrichtende macht. Deze beschikt over 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
   De regering neemt een beslissing binnen zestig dagen na het verstrijken van de reactietermijn die aan de betrokken inrichtende macht is overgelaten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 6.2.2-7. [1 Elke beslissing van een van beide partijen om de samenwerkingsovereenkomst niet te verlengen, moet uiterlijk één jaar voor de einddatum van de samenwerkingsovereenkomst aan de andere partij en aan de diensten van de regering worden meegedeeld. Bij gebreke hiervan wordt de samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken partijen automatisch verlengd voor de duur van de nieuwe doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool van de territoriale pool.
   Elke weigering om de samenwerkingsovereenkomst te verlengen door de inrichtende macht van de territoriale pool moet gemotiveerd zijn en kan het voorwerp uitmaken van een klacht, die behandeld wordt overeenkomstig de nadere regels bedoeld in artikel 6.2.2-6, § 2, derde lid en volgende.
   Op het einde van de niet-hernieuwde samenwerkingsovereenkomst sluit de inrichtende macht van de school voor gewoon onderwijs een samenwerkingsovereenkomst met de inrichtende macht van een andere territoriale pool, waardoor de continuïteit van de begeleiding van haar school en de daar ingeschreven leerlingen wordt gewaarborgd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 6.2.2-8. [1 In afwijking van artikel 6.2.2-6, wanneer de territoriale pool en de samenwerkende scholen georganiseerd worden door eenzelfde inrichtende macht, deelt deze aan de diensten van de regering het ambtsgebied dat een territoriale pool aan zijn samenwerkende scholen verbindt. Zij kan dit ambtsgebied aanvullen met één of meerdere samenwerkingsovereenkomst(en) afgesloten met één of meerdere andere inrichtende macht(en).
   De regering bepaalt het model van document dat het ambtsgebied bedoeld in het eerste lid vaststelt.
   Dit ambtsgebied leeft mutatis mutandis de voorwaarden bedoeld in artikel 6.2.2-6, § 1 na. Dit ambtsgebied is van toepassing voor het geheel van de periode van de samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3.
   De inrichtende macht die beslist om het ambtsgebied van de territoriale pool die zij organiseert te wijzigen tijdens de vernieuwing ervan of die beslist om de territoriale pool die zij organiseert niet te vernieuwen, brengt de diensten van de regering en, in voorkomend geval, de inrichtende machten op de hoogte met wie zij een partnerschapsovereenkomst of een samenwerkingsovereenkomst ten minste één jaar voor de einddatum van die overeenkomsten heeft gesloten. Bij gebreke daarvan wordt de territoriale pool verlengd overeenkomstig artikel 6.2.5-7 voor de duur van de nieuwe doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool van de territoriale pool.
   Het ambtsgebied en de aangebrachte wijzigingen worden meegedeeld aan de diensten van de regering volgens de nadere regels bepaald door de regering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 6.2.2-9. [1 De inrichtende macht van de school voor gewoon onderwijs licht de ouders van leerlingen die individueel begeleid worden in over elke wijziging van territoriale pool ten minste drie maanden voor de werkelijke wijziging]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


HOOFDSTUK III. [1 - Opdrachten van de territoriale polen]1   ----------   (1)
Art. 6.2.3-1. [1 Elke territoriale pool ondersteunt de samenwerkende scholen met wie ze een overeenkomst heeft voor de uitvoering van volledige permanente integratie en redelijke aanpassingen waarbij de territoriale pool betrokken is. De territoriale pool en de PMS-centra die bevoegd zijn voor de samenwerkende scholen, werken complementair.
   Daartoe oefent de territoriale pool :
   1° de volgende opdrachten uit in verband met de begeleiding van hun samenwerkende scholen :
   a) de onderwijsteams, leerlingen en ouders van leerlingen op de hoogte brengen van de redelijke aanpassingen en de volledige permanente integratie;
   b) zorgen voor de verbinding tussen de verschillende partners die een ondersteunende rol spelen voor leerlingen, inzonderheid om de uitwisseling van ervaringen te vergemakkelijken;
   c) de leden van het onderwijsteam van samenwerkende scholen begeleiden en ondersteunen bij de organisatie van redelijke aanpassingen, inzonderheid door advies te geven of hulpmiddelen ter beschikking stellen:
   d) samenwerkende scholen begeleiden bij het ontwikkelen van protocollen van redelijke aanpassingen wanneer individuele opvang van de leerling betrokken bij de territoriale pool noodzakelijk is.
   2° de volgende opdrachten uit in verband met de begeleiding van leerlingen ingeschreven in hun samenwerkende scholen:
   a) de leerlingen met specifieke behoeften individueel begeleiden in het kader van de uitvoering van redelijke aanpassingen indien dit nodig blijkt gezien hun behoeften en hun protocollen van redelijke aanpassingen;
   b) de leerlingen met specifieke sensomotorische behoeften individueel begeleiden voor wie een belangrijke opvolging vereist is in het kader van de uitvoering van redelijke aanpassingen indien dit nodig blijkt ten opzichte van de omvang van de behoeften bedoeld in artikel 6.2.5-4, tweede lid;
   c) samenwerken bij de evaluatie van protocollen van redelijke aanpassingen en, in voorkomend geval, bij verwijzing naar gespecialiseerd onderwijs waar redelijke aanpassingen onvoldoende zijn om te zorgen voor het leren dat aangepast is aan de specifieke behoeften van de leerling;
   d) de leerlingen met specifieke behoeften begeleiden in het kader van het systeem van volledige permanente integratie voor de leerlingen uit het gespecialiseerd onderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


HOOFDSTUK IV. [1 - Sturing van territoriale polen]1   ----------   (1)
Art. 6.2.4-1.[1 De inrichtende macht van een territoriale pool is ertoe gehouden ten minste één specifieke doelstelling te ontwikkelen met betrekking tot haar opdrachten en de nieuwe strategieën en acties die moeten worden uitgevoerd om deze specifieke doelstelling(en) te bereiken. Deze elementen worden opgenomen in een bijlage bij het sturingsplan van de hoofdschool van de territoriale pool.
   Deze bijlage die specifiek is voor de territoriale pool, wordt opgesteld door de directeur van de hoofdschool, met de steun van de coördinator van de pool en in samenwerking met het multidisciplinaire team van de pool, rekening houdend met de specifieke context van de pool en van zijn samenwerkende scholen, de richtlijnen bepaald door de inrichtende macht van de hoofdschool, de beschikbare middelen, de adviezen bedoeld in artikel 1.5.3-1, § 2, 12°, en de indicatoren die specifiek zijn voor de situatie van de territoriale pool en zijn samenwerkende scholen bezorgd door de diensten van de regering. De indeling van indicatoren wordt bepaald door de regering. Alvorens te worden gevoegd bij het sturingsplan van de hoofdschool is deze bijlage het onderwerp van een gecoördineerde dialoog met de verschillende inrichtende machten van de hoofdscholen en partners die betrokken zijn bij de territoriale pool.
  [2 De bijlage met betrekking tot het territoriale cluster is opgesteld in het kader van de zesde doelstelling, namelijk de verbetering van het onderwijsstelsel, en, waar van toepassing, de specifieke doelstellingen, en omvat inzonderheid de acties die in de volgende twee transversale strategieën zijn opgenomen:
   1° samenwerkingspraktijken;
   2° het opleidingsplan.]2
   De steun- en begeleidingscel bevoegd voor de hoofdschool biedt haar steun aan de territoriale pool voor de ontwikkeling en implementatie van deze bijlage.
   Deze bijlage maakt integraal deel uit van het sturingsplan van de hoofdschool en maakt het voorwerp uit van het contractualiseringsproces waarnaar wordt verwezen in de artikelen 1.5.2-5 en volgende.
   In afwijking van artikel 1.5.2-6, eerste lid, stelt de directeur van de hoofdschool of de coördinator van de pool de bijlage in verband met de territoriale pool voor die opgenomen is in de doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool aan :
   1° het multidisciplinaire team van de pool ;
   2° de steun- en begeleidingscel indien deze aan de ontwikkeling ervan heeft deelgenomen ;
   3° de plaatselijke organen voor sociaal overleg van de hoofdschool en, in voorkomend geval, de partnerscholen van de territoriale pool;
   4° de leden van de participatieraden van de samenwerkende scholen van de territoriale pool ;
   5° de partners buiten de territoriale pool, inzonderheid de PMS-centra bevoegd voor de samenwerkende scholen van de territoriale pool.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 31, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.2.4-2.[1 § 1. Elk territoriaal cluster deelt jaarlijks geanonimiseerde of persoonsgegevens mee met het oog op de sturing van het onderwijsstelsel en de sturing van de territoriale clusters volgens de procedures van artikel 10/1 van het decreet van 25 april 2019 betreffende het digitaal bestuur van het schoolsysteem en de overdracht van digitale gegevens in het leerplichtonderwijs.
   § 2 De diensten van de regering delen jaarlijks geanonimiseerde gegevens en/of indicatoren mee die specifiek zijn voor de toestand van het territoriale cluster en zijn samenwerkende scholen, volgens de procedures van artikel 11/1 van het decreet van 25 april 2019 betreffende het digitaal bestuur van het schoolsysteem en de overdracht van digitale gegevens in het leerplichtonderwijs.
   § 3 Met het akkoord van de inrichtende macht van het betrokken territoriale cluster delen de diensten van de regering aan de federaties van inrichtende machten of aan de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap de indicatoren, vermeld in artikel 6.2.4-1, tweede lid, mee die betrekking hebben op de territoriale clusters die bij hen zijn aangesloten of die een overeenkomst met hen hebben.
   De meegedeelde indicatoren zijn bedoeld om aan elke federatie van inrichtende machten en aan de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap de nodige informatie te verstrekken om het territoriale cluster te ondersteunen bij het opstellen van de bijlage bedoeld in artikel 6.2.4-1, eerste lid, om deze bijlage te begeleiden en, in voorkomend geval, te volgen. Deze indicatoren mogen niet aan derden worden meegedeeld, behalve in de gevallen bepaald door de regering.]1
  ----------
  (1)<DFG 2023-07-20/47, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.2.4-3. [1 Op basis van inzonderheid de gegevens bedoeld in artikel 6.2.4-2 en de verslagen bedoeld in artikel 15 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs voeren de diensten van de regering elk jaar een monitoring uit om de implementatie van territoriale polen op het terrein alsook de opvang van leerlingen met specifieke behoeften te volgen. Dit toezicht omvat een luik over de structuur, de schoolbevolking en de omkadering van de polen, een luik over het traject van leerlingen met specifieke behoeften, een begrotingsluik dat met name de evolutie analyseert van de financiële middelen die worden toegewezen aan de begeleiding van leerlingen in volledige permanente integratie en leerlingen met specifieke sensomotorische behoeften die een aanzienlijke opvolging vereisen.
   Deze monitoring wordt aan de regering en de algemene raden bedoeld in artikel 1.3.1-1,15° en 16° bezorgd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 6.2.4-4. [1 Om de vier jaar en voor het eerst tijdens het schooljaar 2024-2025 evalueert de regering de uitvoering van de bepalingen van deze titel en brengt verslag ervan uit aan het Parlement. In voorkomend geval gaat het samen met de nodige aanpassingsvoorstellen.
   Dit verslag wordt inzonderheid opgesteld op basis van de jaarlijkse analyses die gevoerd worden met toepassing van artikel 6.2.4-3 en van het advies van de Algemene raden bepaald in artikel 1.3.1-1, 15° en 16°.
   De regering baseert zich bij het opstellen van haar verslag tevens op het evaluatieverslag over het bereiken van de doelstellingen ter verbetering van het onderwijssysteem bedoeld in artikel 1.5.2-2, en analyseert de bijdrage van het systeem van de territoriale polen aan de zesde verbeteringsdoelstelling bedoeld in artikel 1.5.2-2, eerste lid, 6°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


HOOFDSTUK V. [1 - Financiering van de territoriale polen]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Voorwaarden voor de toelating tot financiering]1   ----------   (1)
Art. 6.2.5-1.[1 § 1. De Franse Gemeenschap subsidieert de territoriale polen met inachtneming van de voorwaarden bepaald bij de wet, het decreet en de reglementaire norm.
   De diensten van de regering hebben als opdrachten te controleren dat elke territoriale pool ook aan de volgende verplichtingen voldoet:
   1° zich aan de controle van de Algemene Inspectiedienst onderwerpen ;
   2° over een personeel beschikken dat de gezondheid van de leerlingen niet in het gevaar kan brengen.
   § 2. De Franse Gemeenschap neemt de wedden en de weddesubsidies ten laste van de personeelsleden van de territoriale polen die ze organiseert of die ze subsidieert.
   De wedden en weddesubsidies hebben ten doel de coördinator en de leden van het multidisciplinaire team van de territoriale pool te bezoldigen.
   Ze betaalt rechtstreeks en maandelijks de wedden en weddensubsidies aan de personeelsleden van de territoriale polen
   Behoudens andersluidende bepalingen worden de wedden en de weddesubsidies ten laste genomen door de Franse Gemeenschap onder dezelfde nadere regels en dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op scholen.
   § 3. De Franse Gemeenschap betaalt jaarlijks, naargelang het geval, een dotatie of een werkingssubsidie die bedoeld is om de kosten te dekken die verband houden met de werking en de uitrusting van de territoriale polen die zij organiseert of subsidieert.
  [2 De werkingsdotaties of -subsidies zijn ook bedoeld om de kosten te dekken voor de werking en de uitrusting van de territoriale clusters en voor de vergoeding van de reiskosten van het personeel van de territoriale clusters dat lonen of weddetoelagen ontvangt.
   Deze werkingsmiddelen zijn ook bestemd voor de terugbetaling van diezelfde kosten aan de inrichtende macht van een partnerschool of een specifieke partnerschool, wanneer die kosten zijn gemaakt door personeelsleden van de betrokken partnerschool of specifieke partnerschool die een loon of een weddetoelage ontvangen in het kader van de opdrachten die zij binnen of namens het territoriale cluster uitvoeren.]2
   Ze betaalt de dotaties en de werkingssubsidies aan de inrichtende macht van de territoriale pool.
   Behoudens andersluidende bepalingen worden de dotaties en de werkingssubsidies ten laste genomen door de Franse Gemeenschap volgens dezelfde nadere regels en dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op scholen.
   § 4. Onverminderd de bijzondere procedure bedoeld in de artikelen 6.2.2-4, § 2, derde lid en volgende, en 6.2.2-6, § 2, derde lid en volgende, indien een inrichtende macht niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1, stuurt de regering haar een ingebrekestelling waarmee zij haar binnen dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van deze ingebrekestelling uitnodigt om de of de overtreden bepaling na te leven ( s) en om de wettigheid te herstellen.
   Indien de inrichtende macht binnen de termijn van dertig schoolwerkdagen bedoeld in het eerste lid het bewijs levert dat zij de nodige maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en de wettigheid te herstellen, blijven de dotaties of de werkingssubsidies nog steeds aan haar toegekend. De diensten van de regering zullen niettemin binnen zes maanden na de reactie van de inrichtende macht met een controleopdracht moeten starten om ervoor te zorgen dat de overtreden bepaling(en) nu worden nageleefd.
   Indien de inrichtende macht aan het einde van de termijn van dertig schoolwerkdagen bedoeld in het eerste lid, niet het bewijs heeft geleverd dat zij de nodige maatregelen heeft genomen om te voldoen aan voornoemde bepalingen en om de wettigheid te herstellen, past de regering haar een intrekking op van 5% van de dotatie of de werkingssubsidie van de territoriale pool toegekend overeenkomstig paragraaf 3, en berekend op basis van de dotaties of subsidies toegekend tijdens het voorgaande schooljaar.
   Indien zes maanden na de datum van de beslissing om 5% van de dotaties of werkingssubsidies in te trekken, de inrichtende macht nog steeds niet het bewijs heeft geleverd dat zij de nodige maatregelen heeft genomen om te voldoen aan de overtreden bepaling (en) en om de wettigheid te herstellen, kan de regering de toekenning van dotaties of werkingssubsidies voor de territoriale pool voor onbepaalde tijd opschorten.
   De dotaties of de werkingssubsidies worden door de regering opnieuw vastgesteld op de datum bepaald door de diensten van de regering waarop alle voorwaarden bedoeld in paragraaf 1 opnieuw zullen nageleefd geweest zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 33, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.2.5-2. [1 § 1. Om in aanmerking te komen voor financiering moet elke territoriale pool samenwerkingsovereenkomsten bedoeld in artikel 6.2.2-6 gesloten hebben met samenwerkende scholen die samen, op 15 januari van het vorige kalenderjaar een totaal minimumaantal regelmatig ingeschreven leerlingen tellen, berekend door de volgende formule toe te passen :


Geheel van de leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn in het gewoon onderwijs Totaal minimumaantal leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn in het gewoon onderwijs waarbij de oprichting van een territoriale pool mogelijk is
70
De diensten van de regering delen elk jaar uiterlijk op 15 maart het totaal minimumaantal leerlingen mee die regelmatig ingeschreven zijn voor het gewoon onderwijs zoals bedoeld in het eerste lid.
   Elke inrichtende macht van een hoofdschool dient een aanvraag in tot toelating tot de financiering van een territoriale pool volgens de door de regering vastgestelde nadere regels. Deze aanvraag bevat ten minste de lijst van de partnerscholen en de samenwerkende scholen samen met de samenwerkingsovereenkomsten of het ambtsgebied.
   Een nieuwe territoriale pool kan niet voor financiering in aanmerking worden genomen als deze niet het totale minimumaantal bedoeld in het eerste lid op 15 januari van het kalenderjaar dat aan de oprichting ervan voorafgaat, meetelt.
   § 2. Na verificatie van de naleving van de voorwaarde bepaald in paragraaf 1, eerste lid, alsook van de geldigheid van de afgesloten overeenkomsten, stelt de regering voor elke zone een lijst op met de verschillende territoriale polen, hun structuur, de betrokken inrichtende machten en de partner- en samenwerkende scholen.
   De diensten van de overheid publiceren de lijsten bedoeld in het eerste lid op hun referentiewebsite die specifiek gewijd is aan het onderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Afdeling 2. [1 - Basisfinanciering]1   ----------   (1)
Art. 6.2.5-3. [1 § 1. Een globaal aantal van 861.340 punten wordt toegewezen aan de werkings- en personeelskosten van de territoriale polen. De waarde van een punt is 93€/punt.
   Vanaf het schooljaar 2026-2027 wordt de waarde van het punt dat van toepassing was tijdens het voorgaande jaar jaarlijks geïndexeerd volgens de verhouding tussen de gezondheidsindex van de maand januari van het lopende jaar en die van de maand januari van het voorgaande jaar.
   § 2. Het totaal aantal punten bedoeld in paragraaf 1 wordt elk schooljaar aangepast en is gelijk aan het aantal leerlingen die op 15 januari van het vorige schooljaar regelmatig ingeschreven zijn in het gewoon onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
   § 3. Elk jaar stemt het aantal basispunten dat aan elke territoriale pool wordt toegekend overeen met het aantal leerlingen die op 15 januari van het vorige schooljaar regelmatig ingeschreven zijn in de samenwerkende scholen van de betrokken pool.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Afdeling 3. [1 - Aanvullende financiering]1   ----------   (1)
Art. 6.2.5-4.[1 [2 De territoriale polen die leerlingen opvangen met specifieke sensomotorische behoeften die een grondige opvolging vereisen zoals bedoeld in artikel 6.2.3-1, tweede lid, 2., b), ontvangen extra punten. Het aantal extra toegekende punten wordt per leerling bepaald in functie van de besluiten van de evaluatie waarvan sprake in lid 2 en kan jaarlijks verschillen naargelang het aantal vastgestelde leerlingen en het beschikbare budget. Dit aantal mag niet hoger zijn dan 352 extra punten per leerling. Voor leerlingen die met toepassing van artikel 6.2.5-5 ook punten behalen, bedraagt het totaal aantal behaalde punten maximaal 352 punten per leerling.]2
   De regering stelt de procedure en de frequentie van de evaluatie van de omvang van de specifieke sensomotorische behoeften van de leerlingen vast, om te bepalen of zij in aanmerking komen voor redelijke aanpassingen die een significante opvolging vereisen om het recht op de subsidiëring bedoeld in het eerste lid te openen. Op basis van de diagnose bedoeld in artikel 1.7.8-1, § 1, tweede lid, wordt deze evaluatie uitgevoerd door de coördinator van de territoriale pool met de leden van het multidisciplinaire team van de territoriale pool en/of met de leden van het onderwijsteam van de school voor gespecialiseerd onderwijs. Hiertoe stelt de regering een schaal vast om de behoeften van de leerlingen en het aantal punten dat wordt toegekend aan de territoriale pool volgens de conclusies van de evaluatie bedoeld in het eerste lid, te evalueren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2022-07-20/19, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 6.2.5-5. [1 Voor elke leerling in volledige permanente integratie in het gewoon basis- of secundair onderwijs met toepassing van artikel 132 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, worden 88 extra punten toegekend per leerling aan de territoriale pool die deze leerling begeleidt.
   In afwijking van het eerste lid, voor elke leerling, gespecialiseerd van type 4, 6 of 7 en geïntegreerd in de 3e graad van het secundair onderwijs met toepassing van artikel 132 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, worden 352 extra punten toegekend aan de territoriale pool die deze leerling begeleidt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Afdeling 4. [1 - De envelop van punten van de territoriale pool]1   ----------   (1)
Art. 6.2.5-6.[1 § 1. De inrichtende macht van de hoofdschool krijgt voor de territoriale pool die zij organiseert een specifieke financiering in de vorm van een envelop met punten.
   De berekening van de envelop met punten van elke territoriale pool wordt als volgt uitgevoerd:
   1° aan elke territoriale pool wordt een aantal basispunten toegekend onder het totaal aantal punten overeenkomstig artikel 6.2.5-3;
   2° aan bepaalde territoriale polen worden extra punten toegekend overeenkomstig de artikelen 6.2.5-4 en 6.2.5-5.
   § 2. De inrichtende macht van de hoofdschool kan haar envelop met punten als volgt verdelen:
   1° minimaal 80 procent van de punten moet worden toegekend aan wedden of weddesubsidies;
   2° maximaal 20 procent van de punten moet worden toegekend aan dotaties of werkingssubsidies.
  [2 Uiterlijk op 15 december van het lopende schooljaar deelt de inrichtende macht van de zetelschool in kwestie de verdeling van het aantal punten mee aan de regering.]2
  [2 Tot die datum kan het territoriale cluster de in lid 1 bedoelde toewijzing aanpassen, zonder dat deze aanpassing gevolgen heeft voor de betrekkingen die reeds voor het lopende schooljaar zijn opgericht.]2
   § 3. De diensten van de regering betalen de dotaties of werkingssubsidies aan de inrichtende macht van de hoofdschool door het aantal punten dat door de pool wordt toegekend aan dotaties / werkingssubsidies te vermenigvuldigen met de waarde van één punt berekend overeenkomstig artikel 6.2.5-3, § 1.
   Voor de territoriale polen die onder een door de Franse Gemeenschap georganiseerde hoofdschool ressorteren, worden de bedragen toegewezen aan werkingsdotaties verhoogd door de volgende formule toe te passen:
   Dfct = Nfct + [Nfct x 33 / 100]
   In deze formule:
   duidt " Dfct" de werkingsdotatie aan die toegekend wordt aan de hoofdschool georganiseerd door de Franse Gemeenschap;
   duitdt " Nfct" het bedrag aan dat berekend wordt overeenkomstig het eerste lid.
   Elke territoriale pool kan haar werkingsmiddelen gebruiken om het administratief personeel aan te werven. Daartoe kan een inrichtende macht beslissen om voor de territoriale pool die zij organiseert, toe te treden tot een beheercentrum bedoeld in de artikelen 114 en volgende van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs. De lidmaatschapsovereenkomst bedoeld in artikel 115 van voormeld decreet van 2 februari 2007 bepaalt het aandeel van de werkingsmiddelen van de territoriale pool die aan het beheercentrum worden toegekend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 34, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Afdeling 5. [1 - Verlengingsvoorwaarden]1   ----------   (1)
Art. 6.2.5-7. [1 Wanneer de inrichtende macht haar beslissing tot niet-verlenging niet heeft meegedeeld overeenkomstig artikel 6.2.2-3, tweede lid, deelt ze ten minste tien maanden voor de vervaldatum van de doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool aan de diensten van de regering het volgende mee:
   1° in voorkomend geval, de partnerschapsovereenkomst;
   2° de samenwerkingsovereenkomst(en) en/of het ambtsgebied.
   De diensten van de regering zorgen ervoor dat de territoriale pool samenwerkt met samenwerkende scholen die samen het totale minimumaantal regelmatig ingeschreven leerlingen, bedoeld in artikel 6.2.5-2, § 1, eerste lid, tellen op 15 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan het einde van de doelstellingenovereenkomst.
   Elke territoriale pool die dit totale minimumaantal niet bereikt, wordt niet vernieuwd aan het einde van de doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool.
   De diensten van de regering brengen de inrichtende macht van de hoofdschool en de inrichtende machten van de partner- en samenwerkende scholen gelijktijdig op de hoogte van deze niet-verlenging tegen 15 maart van het schooljaar voorafgaand aan de vervaldatum van de doelstellingenovereenkomst.
   De regels voor de uitvoering van maatregelen voorafgaand aan de terbeschikkingstelling en reaffectatie worden binnen elk van de betrokken inrichtingen dienovereenkomstig toegepast.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


HOOFDSTUK VI. [1 - Het personeel van de territoriale polen]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Personeelsformatie]1   ----------   (1)
Art. 6.2.6-1.[1 § 1. Elke territoriale pool heeft een multidisciplinair team met de nodige competenties om te voldoen aan de specifieke behoeften van de leerlingen die in aanmerking komen voor de pool.
   § 2. [2 Bij de oprichting van de territoriale pool die een hoofdschool verbindt met een of meerdere partnerscholen, beslist de enige inrichtende macht of beslissen de verschillende inrichtende machten, afhankelijk van het geval,, op basis van eenparigheid van stemmen:
   1. ofwel om alle punten die toegekend worden aan wedden of weddesubsidies aan de hoofdschool te geven;
   2. ofwel om een verdeelsleutel vast te stellen tussen de hoofdschool en de partnerschool(en) over de verdeling van punten die toegekend worden aan wedden of weddesubsidies.
   Als lid 1, 2. van toepassing is,worden de betrekkingen gecreëerd door het gebruik van punten toegewezen
   1. ofwel, in het kader van een ambtssgebied, aan de betrokken inrichtende macht bij de bepaling van de verdeelsleutel;
   2. ofwel, in de partnerovereenkomst, aan elke inrichtende macht in functie van de vermelde verdeelsleutel.
   De betrekkingen die gecreëerd worden op basis van de middelen toegewezen aan wedden of weddesubsidies, ook in het kader van de verdeling waarvan sprake in het eerste lid, 2., worden niet meegeteld in de kaderberekeningen bedoeld in hoofdstuk IV afdeling 10 en hoofdstuk V, afdeling 13, van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.]2
   § 3. [2 Om de zes jaar, gelijktijdig met de vernieuwing van de territoriale pool,, kan de inrichtende macht of kunnen de verschillende inrichtende machten, afhankelijk van het geval, op basis van eenparigheid van stemmen beslissen om de organisatie bedoeld in § 2 te wijzigen.
   Op basis van een unaniem akkoord van de verschillende inrichtende machten kan een aanhangsel bij de partnerschapsovereenkomst met betrekking tot de puntenverdeling tussen de verschillende inrichtende machten worden afgesloten. Op dezelfde manier kan een eenzijdige wijziging van het ambtssgebied de verdeling van de punten tussen de hoofdschool en de partnerschool/scholen aanpassen. Dit aanhangsel of deze eenzijdige wijziging wordt meegedeeld aan de diensten van de regering volgens de nadere regels bepaald door de regering. Deze wijziging mag niet leiden tot de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of wegens gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat al benoemd of aangeworven is in vast verband in een betrekking binnen de pool.]2]1
  [2 § 4. De inrichtende macht van de territoriale pool en de inrichtende macht van de school voor gespecialiseerd onderwijs waarmee een specifieke partnerovereenkomst is gesloten, kunnen overeenkomen om de punten toegekend aan wedden of weddesubsidies aan deze school terug te geven. Deze teruggave gebeurt in overeenstemming met de samenstelling van de personeelsformatie van de pool die vastgelegd is conform artikel 6.2.6-2, lid 1, en na overleg met de plaatselijke sociale overlegorganen van de hoofdschool.
   De specifieke partnerovereenkomst vermeldt het afgesloten akkoord over de teruggave van de aan de wedden of weddesubsidies toegekende punten van de hoofdschool aan de specifieke partnerschool. De door het gebruik van punten gecreëerde betrekkingen worden toegewezen aan de inrichtende macht van de specifieke partnerschool.
   Op basis van een unaniem akkoord van de partijen kan een aanhangselbij de specifieke partnerschapsovereenkomst met betrekking tot de teruggave van de punten toegekend aan wedden of weddesubsidies aan de inrichtende macht van de specifieke partnerschool worden afgesloten. Deze wijziging mag niet leiden tot de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of wegens gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat al benoemd of aangeworven is in vast verband in een betrekking binnen de territoriale pool.
   Dit bijvoegsel wordt meegedeeld aan de diensten van de regering volgens de nadere modaliteiten bepaald door de regering.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2022-07-20/19, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 6.2.6-2.[1 Op basis van het deel van de envelop met punten dat overeenkomstig artikel 6.2.5-6, § 2 wordt toegekend aan wedden of weddesubsidies, en na overleg met de plaatselijke organen voor sociaal overleg, de inrichtende macht van de hoofdschool en de inrichtende machten van partnerscholen wanneer een verdeling van de envelop tussen hen is overeengekomen tijdens de samenstelling van de pool, legt (gen) collegiaal de samenstelling van de personeelsformatie vast van de territoriale pool die hen toebehoort door de ambten en de werklast te kiezen die betrekking hebben op elke betrekking op de basis van de gewogen groeperingen van functies als volgt:


<td colspan="9" valign="top">(<font color="red">1</font>)<DFG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2023072047" target="_blank">2023-07-20/47</a>, art. 35, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
[<font color="red">1</font> * Ambt/
  Ambtsgroep
5/54/53/43/52,5/52/51/41/5
Coördinator territoriaal cluster (halftijdsambt, behalve voor regelingen aan het einde van de loopbaan)830 punten664 punten632 punten-415 punten-208 punten166 punten
KleuteronderwijzerLeraar lager onderwijsMasterLeraar AC - niveau LG550 punten440 punten413 punten330 punten275 punten220 punten138 punten110 punten
AC leraar - HG niveau695 punten556 punten522 punten417 punten348 punten278 punten174 punten139 punten
TC-leraar - LG-niveauBP-leraar - LG-niveau550 punten440 punten413 punten330 punten275 punten220 punten138 punten110 punten
TC-leraar - HG-niveauBP-leraar - HG-niveau615 punten492 punten462 punten369 punten308 punten246 punten154 punten123 punten
OpvoederMaatschappelijk assistent550 punten440 punten413 punten330 punten275 punten220 punten138 punten110 punten
LogopedistErgotherapeutOrthoptist565 punten452 punten424 punten339 punten283 punten226 punten142 punten113 punten
Verpleegkundige525 punten420 punten394 punten315 punten263 punten210 punten132 punten105 punten
Kinesitherapeut615 punten492 punten462 punten369 punten308 punten246 punten154 punten123 punten
Psycholoog695 punten556 punten522 punten417 punten348 punten278 punten174 punten139 punten
Kinderverzorger400 punten320 punten300 punten240 punten200 punten160 punten100 punten80 punten]<font color="red">1</font>
De inrichtende macht(en) zorgt(en) voor het coherente en multidisciplinaire karakter van de samenstelling van de personeelsformatie van de territoriale pool. De betrekking van coördinator van de territoriale pool wordt ambtshalve gecreëerd [2 maximaal één voltijdsequivalent]2 en is altijd verbonden aan de hoofdschool.
   De betrekkingen die binnen elke hoofdschool en/of partnerschool worden gecreëerd, kunnen pas vacant worden verklaard als ze gedurende drie opeenvolgende schooljaren ononderbroken georganiseerd zijn.]1
  [2 Indien er na de bepaling van de samenstelling van het personeelskader van het territoriale cluster overeenkomstig lid 1 een saldo van punten overblijft in de puntenenveloppe bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 1, en dit saldo kleiner is dan het laagste deel van de minimale werkopdracht, kan het saldo worden omgezet in werkingssubsidies of -toelagen. In voorkomend geval kan deze omzetting van de resterende punten afwijken van de in artikel 6.2.5-6, § 2, bedoelde verdeling.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 35, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Afdeling 2. [1 - De coördinator]1   ----------   (1)
Art. 6.2.6-3. [1 De coördinator van de territoriale pool is belast met de volgende opdrachten :
   1° inzake administratief beheer en personeelsbeleid van de territoriale pool :
   a) indien nodig, volgens de delegaties die binnen de inrichtende macht worden toegekend, de middelen beheren die aan de pool worden toegewezen, in het bijzonder door de toewijzingen te beheren van de leden van het multidisciplinaire team van de pool die samenwerken met het onderwijsteam van de samenwerkende scholen om aan de specifieke behoeften van de betrokken leerling te beantwoorden;
   b) zorgen voor de kwaliteit van toezicht en begeleiding voor samenwerkende scholen, en zorgen voor de verdeling van middelen volgens de behoeften van de leerlingen ;
   c) zorgen voor het beheer van administratieve taken, het opstellen van verslagen van vergaderingen, overleg tussen de teams en zorgen voor de opvolging van het dossier van de begeleiding van de leerling, in voorkomend geval, met het lid/de leden van het personeel belast met de administratieve steun.
   2° inzake begeleiding en opvolging van leerlingen :
   a) zorgen voor de begeleiding van onderwijsteams in het beheer van leerlingen met specifieke behoeften en deelnemen aan het systeem van regelmatige evaluatie van specifieke behoeften;
   b) zorgen voor de begeleiding van de ontwikkeling door de school en het multidisciplinaire team van specifieke aanvullende differentiatie- en gepersonaliseerde begeleidingsmaatregelen en de redelijke aanpassingen die moeten worden gemaakt bij de uitvoering van ondersteuningsdossiers voor de leerlingen die opgevangen worden door territoriale pool;
   c) zorgen voor de samenwerking met het (de) PMS-centrum (centra) bevoegd voor de samenwerkende scholen. Deze samenwerking omvat onder meer het opstellen van een document voorafgaand aan het opstellen van het inschrijvingsverslag in het gespecialiseerd onderwijs waarin de begeleiding en redelijke aanpassingen in het gewoon onderwijs worden beschreven, en de redenen ontwikkelen waarom deze onvoldoende bleken om te zorgen voor een leersysteem dat aangepast is aan de specifieke behoeften van de leerling.
   3° inzake informatie van de scholen over de redelijke aanpassingen :
   a) zorgen voor een interfacerol tussen scholen voor gespecialiseerd onderwijs en gewoon onderwijs om de uitwisseling van ervaringen over praktijken mogelijk te maken;
   b) ervoor zorgen dat de link wordt gelegd tussen de verschillende partners, intern en extern aan de school, die een ondersteunende rol spelen voor leerlingen;
   c) ervoor zorgen dat scholen worden geholpen bij het verstrekken van informatie aan onderwijsteams, andere leerlingen en ouders.
   4° elke opdracht die door de directeur van de hoofdschool aan hem wordt gedelegeerd in verband met de algemene opdrachten van de territoriale polen.
   Een volledige opdrachtlast van coördinator omvat 36 uur prestaties per week. De opdrachtlast van een coördinator kan alleen worden gesplitst in halftijds werk, behalve in het kader van eindeloopbaanregelingen waar andere fracties van opdrachtlasten zijn toegestaan.
   In het geval dat er binnen dezelfde pool meerdere betrekkingen van coördinatoren worden gecreëerd, wordt in hun opdrachtblad duidelijk en nauwkeurig de verdeling van hun respectieve toewijzingen met betrekking tot de in dit artikel vastgelegde opdrachten vastgelegd.
   De opdrachtblad van de directeur van de hoofdschool waaraan deze betrekkingen worden verbonden, wordt ook aangepast om het toezicht op de coördinator(en) en de actie van de territoriale pool te dekken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Afdeling 3. [1 - Het multidisciplinaire team]1   ----------   (1)
Art. 6.2.6-4. [1 Op basis van de verdeling van de punten bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, en na overleg met hun plaatselijke orgaan voor sociaal overleg verdeelt (en) de betrokken inrichtende macht(en), elk voor zover het hen betreft, de betrekkingen gegenereerd in de aanwervingsambten voorzien voor het gespecialiseerd onderwijs in hoofdstuk II van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.
   De keuze van de ambten en opdrachtlasten wordt elk jaar gemaakt voor het einde van het voorafgaande schooljaar, met het oog op de toewijzingen voor het volgende schooljaar. Deze keuzes mogen niet leiden tot de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of tot het gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat al benoemd of aangeworven wordt in vast verband in een betrekking binnen de pool, behalve in het geval van een globale vermindering van het volume van de betrekkingen beschikbaar binnen de pool.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 6.2.6-5. [1 Na overleg met het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg over de behoeften van de pool bepaalt de inrichtende macht het profiel van het te begeven ambt, dat uit twee delen samengesteld is:
   1° het generieke profiel met de opdrachten van de territoriale polen zoals bedoeld in artikel 6.2.3-1. ;
   2° een specifiek profiel met vermelding van één of meer te begeven ambten en de mogelijke bijkomende criteria die ten doel hebben te beantwoorden aan de specifieke behoeften van de begunstigden van de pool.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 6.2.6-6.[1 § 1. De inrichtende macht lanceert een oproep tot kandidaten die open kan zijn :
   1° [2 binnen het territoriale cluster,]2 aan de personeelsleden van de hoofdschool en de partnerscholen;
   2° [2 ...]2 de personeelsleden van een gespecialiseerde school buiten de pool, of van een gewone school of van een PMS-centrum;
   3° aan alle kandidaten die niet opgenomen zouden worden onder 1° en 2°.
   § 2. [2 Deze oproep tot het indienen van kandidaturen vermeldt het (de) ambt(en) waarin de betrekking zou kunnen worden vervuld, het (de) gezochte profiel(en) van het (de) ambt(en) en het opdrachtvolume van de betrekking die zou kunnen worden vervuld, alsmede de vorm en de termijn voor het indienen van kandidaturen.]2]1
  [2 § 3. Na de overeenkomstig § 1 gedane oproep tot het indienen van kandidaturen stelt de inrichtende macht, nadat zij de aanstellingen of tijdelijke aanwervingen heeft verricht, een wervingsreserve aan van kandidaten die voldoen aan het in de overeenkomstig § 1 gedane oproep tot het indienen van kandidaturen vastgestelde ambtsprofiel.
   Wanneer de inrichtende macht tijdens het schooljaar een aanstelling of tijdelijke aanwerving voor een ononderbroken periode van ten minste vijftien weken moet uitvoeren, kiest zij uit de in lid 1 bedoelde reserve van kandidaten een kandidaat die beantwoordt aan het oorspronkelijke ambtsprofiel.
   Als er in deze reserve geen geschikte kandidaten zijn, doet de inrichtende macht een nieuwe oproep volgens de procedure beschreven in § 1.
   Wanneer de inrichtende macht tijdens het schooljaar een tijdelijke aanstelling of aanwerving moet verrichten in een ambt dat tijdelijk of permanent vacant is voor een aaneengesloten periode van minder dan vijftien weken, kan het bij gebrek aan een geschikte kandidaat die nog in de in lid 1 bedoelde reserve is ingedeeld, een andere kandidaat die aan het oorspronkelijke ambtsprofiel voldoet, tijdelijk aanstellen of aanwerven.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 36, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.2.6-7.[1 Voor elk van de te verlenen ambten classificeert de inrichtende macht de kandidaten die zich hebben aangemeld in de vorm en binnen de termijn bepaald door de oproep volgens de geschiktheid van hun profiel voor de opdrachten en doelstellingen van de pool.
   Bij gebrek aan kandidaten vermeld onder 1° van paragraaf 1 van artikel 6.2.6-6 die overeenkomt met het gewenste ambtsprofiel, kiest de inrichtende macht een kandidaat vermeld onder 2° die overeenkomt met het gewenste ambtsprofiel.
   Bij gebrek aan kandidaten vermeld onder 2° die overeenkomt met het vereiste ambtsprofiel, kiest de inrichtende macht een kandidaat vermeld onder 3° die overeenkomt met het gewenste ambtsprofiel.
   De inrichtende macht verbindt vervolgens de betrekking waarvoor ze aldus wordt voorzien, aan een aanwervingsambt zoals bepaald voor het gespecialiseerd onderwijs door voormeld decreet van 11 april 2014, ongeacht het onderwijsniveau van de inrichting, en waarvoor de kandidaat over een vereiste bekwaamheidsbewijs beschikt of bij gebreke daarvan, over een voldoend bekwaamheidsbewijs of bij gebreke daarvan, een schaarstebekwaamheidsbewijs of bij gebreke daarvan over een ander bekwaamheidsbewijs zoals bepaald in het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 5 juni 2014 betreffende de ambten, bekwaamheidsbewijzen en barema's tot uitvoering van de artikelen 7, 16, 50 en 263 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.
   De wettelijke bepalingen en barema's die van toepassing zijn op het gekozen personeelslid zijn die welke van toepassing zijn op het ambt waaraan de betrekking is verbonden.
   Niemand kan in deze ambten worden benoemd of aangeworven in vast verband indien hij/zij geen beroep kan doen op de specifieke competenties die verband houden met de opdrachten van de territoriale polen, zoals bepaald in artikel 35 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs als hij/zij in eerste instantie niet heeft gereageerd op de oproep bedoeld in artikel 6.2.6.-6 [2 en voor deze betrekking zijn aangeworven]2 binnen de inrichtende macht en als hij/zij niet beantwoordt aan de voorwaarden voor de benoeming en of van aanwerving in vast verband bepaald voor het ambt dat wordt ingenomen door de wettelijke regels die gelden binnen de hoofdschool of de partnerschool waaraan het ambt toegewezen.]1 [2 Deze voorwaarden zijn ook van toepassing op overplaatsingen en veranderingen van opdracht, met uitzondering van de voorwaarde dat men eerder binnen een territoriaal cluster is aangeworven.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 37, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 6.2.6-8. [1 § 1. De inrichtende macht van de hoofdschool kan beslissen om een personeelslid van het multidisciplinaire team van de territoriale pool te belasten met de opdracht om de coördinatie van de territoriale pool en de opvolging van dossiers en referentieprotocollen te ondersteunen.
   Deze mogelijkheid kan worden toegepast naar rata van een halve tijd vanaf het moment dat het aantal leerlingen die regelmatig zijn ingeschreven in de samenwerkende scholen van de territoriale pool hoger is dan 1,5 maal het totale minimumaantal leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn, zoals bedoeld in artikel 6.2.5-2, § 1, eerste lid.
   Deze mogelijkheid kan vervolgens worden toegepast naar rata van een halve tijd telkens als het aantal leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn in de samenwerkende scholen van de territoriale pool een nieuwe schijf bereikt die hoger is dan 0,5 keer het totale minimumaantal leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn, zoals bedoeld in artikel 6.2.5-2, § 1, eerste lid.
   Er wordt een einde gemaakt aan deze mogelijkheid voor de betrokken halve tijd zodra de pool de nodige schijf niet meer bereikt.
   § 2. Om deze opdracht toe te kennen, lanceert de inrichtende macht van de hoofdschool, na overleg met het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg en advies van de directies van de partnerscholen, een oproep tot kandidaten.
   Deze oproep tot kandidaten wordt verdeeld aan alle personeelsleden betrokken bij de territoriale pool. De oproep tot kandidaat bepaalt:
   a) de inhoud van de opdracht;
   b) het aantal toegekende lestijden en de tijd van de prestatie ;
   c) de duur van de opdracht en de mogelijkheid om deze te verlengen ;
   d) de vereiste opleiding ;
   e) de mogelijke bijkomende criteria bepaald op voorstel van de coördinator van de pool.
   De oproep voorziet in een periode van minimaal tien werkdagen voor de indiening van de kandidaturen. De oproep is onderworpen aan het voorafgaand advies, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de ondernemingsraad of het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg, of bij gebreke daarvan van de vakbondsafvaardiging.
   De lestijden besteed aan de uitoefening van voormelde opdrachten moeten door de inrichtende macht worden verbonden aan een aanwervingsambt zoals bepaald voor het gespecialiseerd onderwijs door voornoemd decreet van 11 april 2014, ongeacht het onderwijsniveau van de instelling, en waarvoor de kandidaat over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt of bij gebreke daarvan over een voldoend bekwaamheidsbewijs of bij gebreke daarvan over een schaarstebekwaamheidsbewijs of bij gebreke daarvan, over een ander bekwaamheidsbewijs zoals bepaald in het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 5 juni 2014 betreffende de ambten, bekwaamheidsbewijzen en barema's tot uitvoering van de artikelen 7, 16, 50 en 263 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 6.2.6-9.[1 Bij onenigheid over de toepassing van de bepalingen in deze afdeling betreffende de uitvoering van de procedures voor de samenstelling van multidisciplinaire teams, kan het geschil worden voorgelegd aan het bemiddelingsbureau van de paritaire commissie die bevoegd is voor het gesubsidieerd onderwijs en voor het [2 centrale overlegcommissie voor "Wallonie Bruxelles Enseignement" bedoeld in artikel 31/1van het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de openbare instelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 38, 025; Inwerkingtreding : 12-08-2023>

Art. 6.2.6-10. [1 Voor de toepassing van deze afdeling wordt in het gesubsidieerd officieel onderwijs onder "inrichtende macht" verstaan de overheden bedoeld in artikel 27bis van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van het statuut van het gesubsidieerd personeel in het gesubsidieerd officieel onderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/47, art. 39, 025; Inwerkingtreding : 29-08-2022>


HOOFDSTUK VII. [1 - De digitale toepassing 'e-polen']1   ----------   (1)
Art. 6.2.7-1.[1 § 1. [2 ...]2 Een digitale toepassing "e-polen" aan om de volgende zaken te vergemakkelijken wordt gecreëerd:
   1. de organisatie en het administratief en financieel beheer van territoriale polen;
   2. de communicatie tussen de verschillende betrokken inrichtende machten en met de diensten van de regering.
   § 2. Met deze toepassing kunnen gegevens of categorieën geanonimiseerde gegevens [2 of persoonsgegevens]2 worden overgedragen die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen in deze Titel of elke andere wettelijke, decretale of reglementaire bepaling.
   Hiermee kan men met name:
   1. in voorkomend geval, de partnerschapsovereenkomst sluiten en meedelen conform artikel 6.2.2-4;
   2. in voorkomend geval, de specifieke partnerschapsovereenkomst(en) sluiten en meedelen conform artikel 6.2.2-5;
   3. de samenwerkingsovereenkomst(en) sluiten en meedelen overeenkomstig artikel 6.2.2-6;
   4. in voorkomend geval, het ambtsgebied bepalen en meedelen overeenkomstig artikel 6.2.2-8;
   5. in voorkomend geval, een aanhangsel bij de partnerschapsovereenkomst of bij het ambtssgebied overeenkomen en meedelen conform artikel 6.2.6-1, § 3;
   6. in voorkomend geval, een aanhangsel bij de specifieke partnerschapsovereenkomst overeenkomen en meedelen conform artikel 6.2.6-1, § 4;
   7. aan de diensten van de regering de gegevens meedelen voor de sturing van het onderwijssysteem en de sturing van territoriale polen waarvan sprake in artikel 6.2.4-2, eerste lid;
   8. van de regeringsdiensten de gegevens en indicatoren ontvangen die specifiek zijn voor de situatie van de territoriale pool en de samenwerkende scholen waarvan sprake in artikel 6.2.4-2, eerste lid;
   9. een uitwisseling invoeren van geanonimiseerde gegevens betreffende de financiering van de territoriale pool waarvan sprake in hoofdstuk 5 tussen de inrichtende macht van de territoriale pool en de regeringsdiensten;
   10. aan de regeringsdiensten en, in voorkomend geval, de inrichtende machten van de partnerscholen de geanonimiseerde gegevens meedelen betreffende de keuze van deambten en werklast uitgevoerd in toepassing van artikelen 6.2.6-2, eerste lid, en 6.2.6-4, tweede lid.
   § 3. De regering bepaalt de werkingsmodaliteiten, de toegangssvoorwaarden, het beheer van deze toegangen en de gebruikersprofielen.
   § 4. De toegang tot de toepassing "e-polen" is beveiligd door de infrastructuur voor het beheer en de controle van identiteiten en toegangen tot de informaticamiddelen van de Franse Gemeenschap. Hij is vergezeld van een gebruikershandleiding die de coderingsvoorschriften uitlegt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-07-20/19, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 40, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

BIJLAGE.
Art. N.[1 BIJLAGE:
  Indicateurs et valeurs de référence liés aux objectifs d'amélioration énoncés à l'article 1.5.2-2, alinéa 2.


Objectif d'amélioration Indicateurs Valeurs de référence
1. Améliorer significativement les savoirs, les savoir-faire et les compétences des élèves Indicateur 1.1: Part des jeunes de 15 ans qui possèdent des compétences moyennes et des compétences de haut niveau dans chacun des domaines couverts par PISA:
   1.1.1: lecture 1.1.2: mathématiques
   1.1.3: sciences
Valeur de référence 1.1: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer:
   de 77,4% (2015) à 81% (2030)
   de 76,0% (2015) à 80% (2030)
   de 76,9% (2015) à 81% (2030)
 Indicateur 1.2: Part des jeunes de 15 ans qui possèdent des compétences de haut niveau dans chacun des domaines couverts par PISA:
   1.2.1: lecture
   1.2.2: mathématiques
   1.2.3: sciences
Valeur de référence 1.2: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer:
   de 5,9% (2015) à 11% (2030)
   de 10,0% (2015) à 14% (2030)
   de 5,3% (2015) à 10%(2030)
  
 Indicateur 1.3: Résultats aux évaluations externes dans l'ensemble des matières couvertes (français, mathématiques et éveil pour le CEB - français, mathématiques, sciences et langues modernes pour le CE1D) mesurés sur la base du résultat moyen de l'ensemble des élèves (en ce compris pour la forme 4 de l'enseignement secondaire spécialisé) Valeur de référence 1.3: Pas de valeur chiffrée définie ; amélioration importante attendue
  
 Indicateur 1.4: Part des jeunes ayant fréquenté la forme 3 de l'enseignement secondaire spécialisé et ayant obtenu un certificat de qualification Valeur de référence 1.4: Pas de valeur chiffrée définie ; amélioration attendue
  
 Indicateur 1.5: Différences des résultats aux évaluations externes entre écoles exprimées de manière proportionnelle à la dispersion des résultats entre élèves:
   1.5.1: CEB français
   1.5.2: CEB mathématiques
   1.5.3: CEB éveil
   1.5.4: CE1D français
   1.5.5: CE1D mathématiques
   1.5.6: CE1D langues modernes
   1.5.7: CE1D sciences
Valeur de référence 1.5: Passer:
   de 22,2% (2016-17) à 16% (2030-31)
   de 26,4% (2016-17) à 18% (2030-31)
   de 22,3% (2016-17) à 16% (2030-31)
   de 26,8% (2016-17) à 21% (2030-31)
   de 36,6% (2016-17) à 29% (2030-31)
   de 26,9% (2016-17) à 22% (2030-31)
   de 30,7% (2016-17) à 25% (2030-31)
  
2. Augmenter la part des jeunes diplômés de l'enseignement secondaire supérieur Indicateur 2: La part des jeunes entre 20 et 24 ans diplômés de l'enseignement secondaire supérieur parmi les jeunes résidant sur le territoire de la Fédération Wallonie-Bruxelles Valeur de référence 2: Atteindre en 2030 l'objectif fixé au niveau européen, soit 85% de la population concernée (situation actuelle: 79% selon les chiffres d'Eurostat)
3. Réduire les différences entre les résultats des élèves les plus favorisés et des élèves les moins favorisés d'un point de vue socio-économique Indicateur 3: La différence entre les résultats des élèves les plus favorisés et ceux des élèves les moins favorisés d'un point de vue socioéconomique aux tests PISA:
   3.1: lecture
   3.2: mathématiques
   3.3: sciences
Valeur de référence 3: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer:
   de 107,3 (2015) à 101 points (2030)
   de 106,6 (2015) à 95 points (2030)
   de 111,6 (2015) à 106 points (2030)
4. Réduire progressivement le redoublement et le décrochage Indicateur 4.1: Part des élèves considérés comme '' redoublants '' (est considéré comme '' redoublant '' tout élève qui est inscrit deux années scolaires successives dans la même année d'étude) une année scolaire donnée, parmi les élèves fréquentant l'enseignement primaire ordinaire et les 6 premières années de l'enseignement secondaire ordinaire de plein exercice Valeur de référence 4.1: Diminution de 50% par rapport à la situation actuelle à l'horizon 2030, passer:
   de 7,6% en 2016-17 à 3,8% en 2030-31 de façon à favoriser la réduction du retard scolaire (en primaire: passer de 3,0% à 1,5% et en secondaire: de 12% à 6%) de 17% d'élèves en retard en 5e primaire en 2016-17 à 10% en 2030-31
   de 59% d'élèves en retard en 5e secondaire en 2016-17 à 40% en 2030-31
 Indicateur 4.2: Part des élèves considérés comme '' ayant décroché(1) '' une année scolaire donnée, parmi les élèves fréquentant les 3e, 4e et 5e années secondaires de l'enseignement ordinaire de plein exercice Valeur de référence 4.2: Diminution de 50% par rapport à la situation actuelle à l'horizon 2030: passer de 5,1% (2016-17) à 2,5% (2030-31)
  
 Indicateur 4.3: Part des élèves fréquentant l'enseignement spécialisé et résidant en Belgique qui ne sont plus inscrits dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française l'année scolaire suivante, alors qu'ils ont de 15 à 17 ans accomplis Valeur de référence 4.3: Passer de 4,1% (2016-17) à 2,0% (2030-31)
  
5. Réduire les changements d'école au sein du tronc commun Indicateur 5: Part des élèves changeant d'école(2) entre deux années scolaires successives parmi les élèves inscrits:
   5.1: de la 1re à la 6e année primaire
   5.2: de la 1re à la 3e année secondaire dans l'enseignement ordinaire de plein exercice
Valeur de référence 5: Passer:
   Pour l'enseignement primaire: de 9,2% (2016-17) à 6,5% (2030-31)
   Pour l'enseignement secondaire: de 16,7% (2016-17) à 12,9% (2030-31)
6. Augmenter progressivement l'inclusion des élèves à besoins spécifiques dans l'enseignement ordinaire Indicateur 6.1: Pourcentage d'élèves pris en charge dans l'enseignement spécialisé par rapport à la population scolaire totale Valeur de référence 6.1: Passer de 4,1% (2016-17) à 3,6% (2030-31)
 Indicateur 6.2: Part d'élèves inscrits dans l'enseignement spécialisé l'année t et inscrits dans l'enseignement ordinaire en t+1 Valeur de référence 6.2: Pas de valeur chiffrée, augmentation attendue
  
7. Accroitre les indices du bien-être à l'école et du climat scolaire Indicateur 7: A construire dans le cadre de la réalisation d'une enquête multidimensionnelle et systémique, réalisée tous les 5 ans auprès des différents publics de l'école [...] Valeur de référence 7: à venir
]1
  ----------
  (1)<DFG 2022-02-24/18, art. 50, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>