3 MEI 2019. - Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-09-2019 en tekstbijwerking tot 02-08-2024)
BOEK I. Algemene bepalingen
TITEL I. Inleidende bepalingen
Art. 1.1.1-1-1.1.1-3
TITEL II. - Algemene structuur van het basis- en secundair onderwijs
Art. 1.2.1-1-1.2.1-10
TITEL III. - Definities
Art. 1.3.1-1
Art. 1.3.1-1 TOEKOMSTIG RECHT
TITEL IV. - Opdrachten van het basis- en secundair onderwijs
HOOFDSTUK I. - Prioritaire opdrachten
Art. 1.4.1-1-1.4.1-5
HOOFDSTUK II. - Specifieke opdrachten binnen gemeenschappelijk kern
Art. 1.4.2-1-1.4.2-4
HOOFDSTUK III. - Specifieke opdrachten van de hogere Raad van het secundair onderwijs
Art. 1.4.3-1-1.4.3-3
HOOFDSTUK IV. - Werking van de referentiesystemen, opvoedkundige hulpmiddelen en evaluatiehulpmiddelen
Art. 1.4.4-1-1.4.4-7
HOOFDSTUK V. [1 - Het culturele en artistieke onderwijstraject]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. 1.4.5-1-1.4.5-3
Afdeling II. [1 - De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs]1
Art. 1.4.5-5-1.4.5-11
Afdeling III. [1 - Sturing van het PECA]1
Art. 1.4.5-12-1.4.5-14
Afdeling IV. [1 - PECA-afgevaardigden]1
Art. 1.4.5-15
Afdeling V. [1 - Schoolreferenten]1
Art. 1.4.5-16-1.4.5-19
Afdeling VI. [1 - Territoriale PECA-platforms]1
Art. 1.4.5-20-1.4.5-21
Afdeling VII. [1 Financiering van het PECA]1
Art. 1.4.5-22
Afdeling VIII. [1 - Over de evaluatie van de uitvoering van de bepalingen betreffende het culturele en artistieke onderwijstraject]1
Art. 1.4.5-23
HOOFDSTUK VI. [1 - Educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
Afdeling 1. [1 Algemene bepalingen]1
Art. 1.4.6-1-1.4.6-2
Afdeling 2. [1 Actoren en partners in de educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
Art. 1.4.6-3-1.4.6-4
Afdeling 3. [1 Systemen voor pedagogische aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
Art. 1.4.6-5-1.4.6-6
Afdeling 4. [1 Het digitale platform voor een educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
Art. 1.4.6-7
TITEL V. - Autonomie van scholen, hun bestuur en de participatie
HOOFDSTUK I. - Autonomie van scholen
Afdeling I. - Educatief project en opvoedkundig project
Art. 1.5.1-1-1.5.1-3
Afdeling II. - Studieprogramma's
Art. 1.5.1-4
Afdeling III. - Schoolproject
Art. 1.5.1-5-1.5.1-7
Afdeling IV. - Studiereglement
Art. 1.5.1-8
Afdeling V. - Huishoudelijk reglement van de school
Art. 1.5.1-9
Afdeling VI. - Toegang tot de scholen
Art. 1.5.1-10-1.5.1-12
HOOFDSTUK II. - Sturing van scholen
Afdeling I. - Sturingsplan en doelstellingenovereenkomsten
Art. 1.5.2-1-1.5.2-12
Afdeling II. - Aanpassingsstelsel en samenwerkingsprotocol
Art. 1.5.2-13-1.5.2-22
Afdeling III. - Evaluatie van maatregelen inzake sturing van scholen
Art. 1.5.2-23
HOOFDSTUK III. - Participatie
Afdeling I. - Participatieraad
Art. 1.5.3-1-1.5.3-3
Afdeling II. - Afgevaardigden van leerlingen
Art. 1.5.3-4-1.5.3-10
Afdeling III. - Ouderverenigingen
Art. 1.5.3-11-1.5.3-15
TITEL VI. - Beheer van het onderwijssysteem
HOOFDSTUK I. - Sturing van het onderwijssysteem
Afdeling I. - Sturingscommissie
Art. 1.6.1-1
Afdeling II. - De cel voor coördinatiebemiddeling
Art. 1.6.1-2
HOOFDSTUK II. - Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern en programmacommissies
Afdeling I. - Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern
Art. 1.6.2-1-1.6.2-3
Afdeling II. - Programmacommissies
Art. 1.6.2-4-1.6.2-6
HOOFDSTUK III. - Externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd
Afdeling I. - Definities en doelstellingen
Art. 1.6.3-1-1.6.3-4
Afdeling II. - Organisatie
Art. 1.6.3-5-1.6.3-12
Afdeling III. - Verwerking van resultaten
Art. 1.6.3-13-1.6.3-15
Afdeling IV. - Maatregelen ter bescherming van de geheimhouding van de inhoud van externe evaluaties die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift
Art. 1.6.3-16-1.6.3-18
HOOFDSTUK IV. - Evaluatiecommissie
Art. 1.6.4-1-1.6.4-3
HOOFDSTUK V. - Onderhandelingen tussen de Regering en de inrichtende machten
Art. 1.6.5-1-1.6.5-6
Art. 1.6.5-6 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.6.5-7-1.6.5-19
HOOFDSTUK VI. - Representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen
Art. 1.6.6-1-1.6.6-4
TITEL VII. - Rechten en plichten van leerlingen en hun ouders
HOOFDSTUK I. - Leerplicht
Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 1.7.1-1-1.7.1-6
Afdeling II. - Regelmatig schoolbezoek
Art. 1.7.1-7-1.7.1-11
Afdeling III. - Huisonderwijs
Art. 1.7.1-12-1.7.1-24
Afdeling IV. - Schoolherinschakeling
Art. 1.7.1-25-1.7.1-36
HOOFDSTUK II. - Kosteloosheid
Art. 1.7.2-1-1.7.2-7
HOOFDSTUK III. - Vrije keuze
Art. 1.7.3-1-1.7.3-5
HOOFDSTUK IV. - Neutraliteit
Afdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 1.7.4-1-1.7.4-5
Afdeling II. - De neutraliteit van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap
Art. 1.7.4-6-1.7.4-10
Afdeling III. - Neutraliteit van het gesubsidieerd officieel onderwijs
Art. 1.7.4-11-1.7.4-15
HOOFDSTUK V. - Lessen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, keuze tussen deze lessen en de tweede periode filosofie en burgerschap
Art. 1.7.5-1-1.7.5-6
HOOFDSTUK VI. - Opvoeding tot filosofie en burgerzin
Art. 1.7.6-1-1.7.6-4
HOOFDSTUK VII. - Inschrijvingsrecht
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. 1.7.7-1-1.7.7-2
Art. 1 7.7-2.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.7.7-3-1.7.7-4
Afdeling II. [1 - Specifieke bepalingen voor de inschrijving in het eerste leerjaar van het gewoon secundair onderwijs]1
Onderafdeling I. [1 - Definities en algemene bepalingen]1
Art. 1.7.7-5-1.7.7-7
Onderafdeling II. [1 - De Commissie voor inschrijvingsbeheer]1
Art. 1.7.7-8-1.7.7-9
Onderafdeling III. [1 - Plaatselijke instanties voor inschrijvingen]1
Art. 1.7.7-10-1.7.7-11
Onderafdeling IV. [1 - Volledige en onvolledige secundaire scholen]1
Art. 1.7.7-12
Onderafdeling V. [1 - Vereisten voor de inschrijvingsperiode en het enig inschrijvingsformulier]1
Art. 1.7.7-13-1.7.7-17
Onderafdeling VI. [1 - Inschrijvingsperiode]1
Art. 1.7.7-18-1.7.7-22
Onderafdeling VII. [1 - Over de samengestelde index]1
Art. 1.7.7-23-1.7.7-24
Art. 1 7.7-24.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.7.7-25
Onderafdeling VIII. [1 Over de toewijzing van plaatsen door de directeur van de secundaire school]1
Art. 1.7.7-26-1.7.7-27
Onderafdeling IX. [1 - Over de toewijzing van plaatsen door de CoGI en het samenstellen van wachtlijsten]1
Art. 1.7.7-28-1.7.7-32
Onderafdeling X. [1 - Leerlingen met voorrang]1
Art. 1.7.7-33-1.7.7-34
Onderafdeling XI. [1 - Uitzonderlijke gevallen of overmacht]1
Art. 1.7.7-35-1.7.7-37
HOOFDSTUK VIII. - Leerlingen met specifieke behoeften
Afdeling I. - Redelijke aanpassingen in het gewoon onderwijs
Art. 1.7.8-1-1.7.8-4
Afdeling II. - Integratie in het gewoon onderwijs
Art. 1.7.8-5
HOOFDSTUK IX. [1 - Preventie van geweld op school en tucht]1
Afdeling 1. [1 Tuchtsancties]1
Art. 1.7.9-1-1.7.9-3
Afdeling 2. [1 Procedure voor definitieve uitsluiting]1
Art. 1.7.9-4-1.7.9-6
Afdeling 3. [1 Beroep tegen beslissingen tot definitieve uitsluiting en weigeringen tot herinschrijving]1
Art. 1.7.9-7
Art. 1.7.9-7.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.7.9-7/1.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.7.9-7/2.TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 4 [1 Herindeling van uitgesloten leerlingen]1
Art. 1.7.9-8-1.7.9-10
Art. 1.7.9-10.TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 5. [1 Weigering van herinschrijving]1
Art. 1.7.9-11
HOOFDSTUK X. [1 - Welzijn van leerlingen, verbetering van het schoolklimaat en voorkoming van pesten en cyberpesten]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. 1.7.10-1-1.7.10-2
Afdeling II. [1 - Welzijn van de leerlingen en schoolklimaat]1
Art. 1.7.10-3-1.7.10-5
Afdeling III. [1 - Het kaderprogramma ter verbetering van het schoolklimaat door het voorkomen en bestrijden van pesten en cyberpesten]1
Onderafdeling I. [1 - Toepassingsgebied]1
Art. 1.7.10-6
Onderafdeling II. [1 - Inhoud van het kaderprogramma]1
Art. 1.7.10-7-1.7.10-9
Onderafdeling III. [1 - Selectie van deelnemende scholen]1
Art. 1.7.10-10-1.7.10-12
Onderafdeling IV. [1 - Erkende operatoren]1
Art. 1.7.10-13-1.7.10-16
Onderafdeling V. [1 - Matching tussen geselecteerde scholen en erkende operatoren]1
Art. 1.7.10-17
Onderafdeling VI. [1 - Subsidiëring van erkende operatoren die belast zijn met de ondersteuning van scholen]1
Art. 1.7.10-18-1.7.10-20
Onderafdeling VII. [1 - Specifiek opleidingsprogramma inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten en cyberpesten]1
Art. 1.7.10-21
Onderafdeling VIII. [1 - Steun aan deelnemende scholen]1
Art. 1.7.10-22
Onderafdeling IX. [1 - De erkennings- en selectiecommissie]1
Art. 1.7.10-23
Afdeling IV. [1 - Zonale platforms]1
Art. 1.7.10-24
Afdeling V. [1 - Over het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat]1
Art. 1.7.10-25-1.7.10-27
TITEL VIII. - Onderwijstaal
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 1.8.1-1
HOOFDSTUK II. - Onderwijs van andere moderne talen dan het Frans
Art. 1.8.2-1-1.8.2-2
HOOFDSTUK III. - Taalbadonderwijs
Art. 1.8.3-1-1.8.3-10
TITEL IX. - [1 Het schoolritme en het aantal schooldagen]1
HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 1.9.1-1-1.9.1-4
Art. 1.9.1-4 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK II. - Specifieke bepalingen voor het gewoon basisonderwijs
Art. 1.9.2-1-1.9.2-2
Art. 1.9.2-2 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK III. - Specifieke bepalingen voor het gewoon secundair onderwijs
Art. 1.9.3-1
Art. 1.9.3-1.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.9.3-2-1.9.3-4
Art. 1.9.3-4 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK IV. - Specifieke bepalingen voor het gespecialiseerd onderwijs
Art. 1.9.4-1
Art. 1.9.4-1.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.9.4-2
Art. 1.9.4-2 TOEKOMSTIG RECHT
TITEL X. [1 - Het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. 1.10.1-1
HOOFDSTUK II. [1 - Het doel en de structuur van het DAccE]1
Art. 1.10.2-1-1.10.2-3
HOOFDSTUK III. [1 - Toegang tot het DAccE en gebruikersprofielen]1
Art. 1.10.3-1
Art. 1.10.3-1.TOEKOMSTIG RECHT
Art. 1.10.3-2
Art. 1.10.3-2.TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK IV. [1 - Het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Afdeling I. [1 - Voeding van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Onderafdeling I. [1 - Voeding voor de luiken "administratief" en "schooltraject" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-1
Onderafdeling II. [1 - Over de voeding van het luik "leerlingvolgsysteem" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-2-1.10.4-7
Onderafdeling III. [1 - Voeding van de afdeling "procedures" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-8
Afdeling II. [1 - Raadpleging van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-9-1.10.4-10
Art. 1.10.4-10.TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling III. [1 - Bewaring van gegevens in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-11
Afdeling IV. [1 - Regels voor het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-12
Afdeling V. [1 - Bemiddelings- en beroepsprocedure inzake het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.4-13
HOOFDSTUK V. [1 - Verantwoordelijkheid voor de verwerking van gegevens in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Art. 1.10.5-1-1.10.5-2
HOOFDSTUK VI. [1 - Evaluatie van de uitvoering van het DAccE)]1
Art. 1.10.6-1
BOEK II. - Gemeenschappelijke kern
TITEL I. - Definities
Art. 2.1.1-1
TITEL II. - Lesrooster voor leerlingen
HOOFDSTUK I. - Lesrooster voor leerlingen in het basisonderwijs
Art. 2.2.1-1-2.2.1-7
HOOFDSTUK II. - Lesrooster voor leerlingen in de lagere Raad van het secundair onderwijs
Art. 2.2.2-1-2.2.2-5
HOOFDSTUK III. - Leerdifferentiatie
Art. 2.2.2.3-1-2.2.3-3
HOOFDSTUK IV. - Lesrooster voor de leerlingen in het taalbadonderwijs
Art. 2.2.4-1
TITEL III. - Leerlingentraject
HOOFDSTUK I. - Het ritme van de leerling
Afdeling 1. [1 - Over hulp aan de leerling om te slagen, en over de mogelijkheid om een leerling te doen zittenblijven of te laten overgaan]1
Onderafdeling 1. [1 Over hulp aan de leerling om te slagen, en over de evolutieve benadering van moeilijkheden]1
Art. 2.3.1-1-2.3.1-4
Onderafdeling 2. [1 Over de mogelijkheid om een leerling te doen zittenblijven]1
Art. 2.3.1-5-2.3.1-7
Onderafdeling 3. [1 Over de mogelijkheid om een leerling te laten overgaan]1
Art. 2.3.1-8
Onderafdeling 4. [1 Over het instrument voor het identificeren en verspreiden van pedagogische praktijken die gedifferentieerd leren, het slagen van leerlingen en hun integratie in de schoolomgeving bevorderen]1
Art. 2.3.1-9
Afdeling 2. [1 - Over de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs]1
Onderafdeling 1. [1 - Definities]1
Art. 2.3.1-10
Onderafdeling 2. [1 - Over de beslissing om een leerling bij wijze van uitzondering het derde jaar van het kleuteronderwijs te laten overdoen]1
Art. 2.3.1-11-2.3.1-15
Onderafdeling 3. [1 - Over het onderzoek door de Kamer van beroep van beroepen tegen beslissingen tot weigering van zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs]1
Art. 2.3.1-16-2.3.1-18
Onderafdeling 4. [1 - Over het beheer van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs in het DAccE]1
Art. 2.3.1-19-2.3.1-24
Afdeling 3. [1 - Over de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern]1
Onderafdeling 1. [1 - Definities]1
Art. 2.3.1-25
Onderafdeling 2. [1 - Over de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern en over het intern overleg]1
Art. 2.3.1-26-2.3.1-29
Onderafdeling 3. [1 - Over het onderzoek door de Kamer van beroep van beslissingen tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern]1
Art. 2.3.1-30-2.3.1-31
Onderafdeling 4. [1 - Over het beheer van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern in het DAccE]1
Art. 2.3.1-32-2.3.1-37
HOOFDSTUK II. - Getuigschrift van basisonderwijs
Art. 2.3.2-1-2.3.2-21
HOOFDSTUK III. - Getuigschrift van de gemeenschappelijke kern
Art. 2.3.3-1-2.3.3-10
HOOFDSTUK IV. [1 - Over de netoverschrijdende Kamer van beroep die bevoegd is voor de behandeling van beslissingen tot zittenblijven in de gemeenschappelijke kern en beslissingen tot weigering van toekenning van het getuigschrift basisonderwijs]1
Art. 2.3.4-1-2.3.4-3
TITEL IV. - Schoolverandering
Art. 2.4.1-1
TITEL V. - Huiswerk
Art. 2.5.1-1
TITEL IV. - Evaluatie van de gemeenschappelijke kern
Art. 2.6.1-1-2.6.1-2
BOEK 6. [1 Transversale mechanismen]1
TITEL I. [1 - Voortgezette beroepsopleiding en mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1
HOOFDSTUK I. [1 - Toepassingsgebied en definities ]1
Art. 6.1.1-1-6.1.1-2
HOOFDSTUK II. [1 - Doelstellingen van de voortgezette beroepsopleiding ]1
Art. 6.1.2-1-6.1.2-4
HOOFDSTUK III. [1 - Algemene organisatie van de voortgezette beroepsopleiding]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen ]1
Art. 6.1.3-1-6.1.3-6
Afdeling II. [1 - De voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan collectieve behoeften]1
Art. 6.1.3-7-6.1.3-9
Afdeling III. [1 - De voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan geïndividualiseerde diensten ]1
Art. 6.1.3-10-6.1.3-13
HOOFDSTUK IV. [1 - Het opleidingsplan voor scholen, PMS-centra en territoriale clusters]1
Art. 6.1.4-1-6.1.4-2
HOOFDSTUK V. [1 - Sturing van de voortgezette beroepsopleiding]1
Afdeling I. [1 - Opdrachten van de sturingscommissie in het kader van de voortgezette beroepsopleiding ]1
Art. 6.1.5-1
Afdeling II. [1 - De Raad voor de voortgezette beroepsopleiding ]1
Art. 6.1.5-2-6.1.5-3
Afdeling III. [1 - Vaststelling van prioritaire oriëntaties en thema's]1
Art. 6.1.5-4-6.1.5-8
Afdeling IV. [1 - Vaststelling van algemene programma's en jaarlijkse programma's]1
Art. 6.1.5-9-6.1.5-11
Afdeling V. [1 - Evaluatie van de voortgezette beroepsopleiding]1
Art. 6.1.5-12-6.1.5-13
HOOFDSTUK VI. [1 - Regels betreffende de begunstigden van voortgezette beroepsopleiding]1
Art. 6.1.6-1-6.1.6-7
HOOFDSTUK VII. [1 - Opleiders en operatoren van de voortgezette beroepsopleiding ]1
Art. 6.1.7-1
HOOFDSTUK VIII. [1 - De begroting voor voortgezette beroepsopleiding ]1
Art. 6.1.8-1-6.1.8-3
Hoofdstuk 9. [1 - Mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1
Afdeling 1. [1 - specifieke bepalingen]1
Art. 6.1.9-1-6.1.9-2
Afdeling 2. [1 - vorming in het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties en afgevaardigden van de directie]1
Art. 6.1.9-3-6.1.9-5
Afdeling 3. [1 - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties voor de wervingsambten]1
Art. 6.1.9-6-6.1.9-7
Afdeling 4. [1 - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties voor de selectie- en wervingsambten buiten de directies]1
Art. 6.1.9-8-6.1.9-9
Afdeling 5. [1 - deontologische regels Artikel]1
Art. 6.1.9-10
TITEL II. [1 - Territoriale polen belast met de ondersteuning aan scholen voor gewoon onderwijs in de uitvoering van redelijke aanpassingen en volledige permanente integratie]1
HOOFDSTUK I. [1 - Definities]1
Art. 6.2.1-1
HOOFDSTUK II. [1 - Structuur van de territoriale polen]1
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. 6.2.2-1-6.2.2-3
Afdeling 2. [1 - Partnerschap tussen de territoriale pool en de partnerscholen]1
Art. 6.2.2-4-6.2.2-5
Afdeling 3. [1 - De samenwerking tussen de territoriale pool en de samenwerkende scholen]1
Art. 6.2.2-6-6.2.2-9
HOOFDSTUK III. [1 - Opdrachten van de territoriale polen]1
Art. 6.2.3-1
HOOFDSTUK IV. [1 - Sturing van territoriale polen]1
Art. 6.2.4-1-6.2.4-4
HOOFDSTUK V. [1 - Financiering van de territoriale polen]1
Afdeling 1. [1 - Voorwaarden voor de toelating tot financiering]1
Art. 6.2.5-1-6.2.5-2
Afdeling 2. [1 - Basisfinanciering]1
Art. 6.2.5-3
Afdeling 3. [1 - Aanvullende financiering]1
Art. 6.2.5-4-6.2.5-5
Afdeling 4. [1 - De envelop van punten van de territoriale pool]1
Art. 6.2.5-6
Afdeling 5. [1 - Verlengingsvoorwaarden]1
Art. 6.2.5-7
HOOFDSTUK VI. [1 - Het personeel van de territoriale polen]1
Afdeling 1. [1 - Personeelsformatie]1
Art. 6.2.6-1-6.2.6-2
Afdeling 2. [1 - De coördinator]1
Art. 6.2.6-3
Afdeling 3. [1 - Het multidisciplinaire team]1
Art. 6.2.6-4-6.2.6-10
HOOFDSTUK VII. [1 - De digitale toepassing 'e-polen']1
Art. 6.2.7-1
BIJLAGE.
Art. N
2020015044 2020021010 2020031299 2020040867 2020040891 2020041128 2020043732 2020044528 2021021793 2021021856 2021021905 2021021907 2021021986 2021030369 2021030799 2021030800 2021031808 2021040181 2021040552 2021041552 2021042092 2022015184 2022015185 2022015186 2022015187 2022015275 2022020233 2022020871 2022021174 2022032437 2022033408 2022033571 2022033572 2022034213 2022040204 2022040957 2022041190 2022041269 2022041453 2022041912 2022041918 2022041958 2022041959 2022042650 2022042651 2023015065 2023030703 2023040242 2023040476 2023040598 2023040975 2023040976 2023040977 2023040978 2023041690 2023041926 2023042168 2023042264 2023043072 2023043977 2023044422 2023045021 2023045072 2023045073 2023045074 2023045286 2023045291 2023047708 2023047860 2023048772 2024000710 2024000846 2024001089 2024001318 2024001321 2024003159 2024003247 2024003259 2024003266 2024003663 2024003667 2024006040 2024008090 2024008881 2024009777 2024010640 2024011309 2024011318 2024011320 2025000174 2025000208 2025001134 2025001354 2025001959
BOEK I. Algemene bepalingen
TITEL I. Inleidende bepalingen
Art. 1.1.1-1. Dit Wetboek is van toepassing op het gewoon en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Dit Wetboek is niet van toepassing op het onderwijs voor sociale promotie noch op het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan.
Art. 1.1.1-2. Voor de goede leesbaarheid van dit Wetboek is het gebruik in dit decreet van mannelijke namen voor de verschillende titels en functies gemeenslachtig, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, Raad of titel.
Art. 1.1.1-3. De Regering kan de verwoording van bepalingen die niet zijn opgenomen in dit Wetboek aanpassen om coherentie met de definities bedoeld in artikel 1.3.1-1 te garanderen. Ze kan de verwijzingen naar de wetten waarvoor het Wetboek in de plaats komt, vervangen door verwijzingen naar de corresponderende bepalingen van het Wetboek. Ze kan ook de nummering van de bepalingen van dit Wetboek aanpassen.
TITEL II. - Algemene structuur van het basis- en secundair onderwijs
Art. 1.2.1-1. Het basisonderwijs bestaat uit het kleuteronderwijs en het lager onderwijs.
Art. 1.2.1-2.Het kleuteronderwijs is bestemd voor kinderen vanaf 2,5 jaar. Het gaat vooraf aan het lager onderwijs.
In afwijking van lid 1 mogen leerlingen die op 30 september twee jaar en zes maanden zijn vanaf [2 eerste dag van het betrokken schooljaar]2 deelnemen aan het kleuteronderwijs.
[1 De leerlingen volgen regelmatig het derde jaar van het kleuteronderwijs vanaf [2 eerste dag van het schooljaar]2 van het kalenderjaar waarin zij de leeftijd van vijf jaar bereiken.]1
----------
(1)<DFG 2020-07-09/08, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(2)<DFG 2022-03-31/35, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 1.2.1-3.Het lager onderwijs is georganiseerd in zes leerjaren. Het is bedoeld voor kinderen vanaf [2 eerste dag van het schooljaar van het kalenderjaar waarin zij de leeftijd van zes jaar bereiken]2. Het gaat vooraf aan het secundair onderwijs.
In afwijking van lid 1 mag een leerling na het advies van de directeur en het PMS-centrum en een beslissing van de ouders, vanaf het schooljaar waarin hij vijf jaar wordt op [2 eerste dag van het schooljaar]2 schoollopen in het eerste leerjaar van het lager onderwijs. Daarnaast mag een leerling van zes jaar op [2 eerste dag]2 van het schooljaar in kwestie uitzonderlijk deelnemen aan het kleuteronderwijs volgens de nadere regels [3 van artikel 2.3.1-5]3. [1 ...]1
----------
(1)<DFG 2020-07-09/08, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(2)<DFG 2022-03-31/35, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(3)<DFG 2023-07-20/49, art. 31, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 1.2.1-4. Het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 wordt georganiseerd in zes of zeven schooljaren. De drie eerste jaren vormen de lagere Raad. De volgende jaren vormen de hogere Raad.
In afwijking van lid 1 mag een aanvullend secundair beroepsonderwijs dat bestaat uit minstens twee schooljaren, worden gevolgd na het zesde jaar van het secundair onderwijs.
Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 wordt georganiseerd in één fase.
Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 2 wordt georganiseerd in twee fasen.
Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 wordt georganiseerd in drie fasen.
Art. 1.2.1-5. Het kleuteronderwijs, het lager onderwijs en de lagere Raad van het secundair onderwijs zijn georganiseerd in één gemeenschappelijke polytechnische en multidisciplinaire kern volgens het pedagogische continuüm waarvan de nadere regels worden bepaald in Boek 2.
Op gezamenlijk voorstel van de Algemene Raad voor het Basisonderwijs en de Algemene Raad voor het Secundair Onderwijs kan de Regering het pedagogische continuüm voor gespecialiseerd onderwijs aanpassen.
Art. 1.2.1-6. De hogere Raad van het gewoon secundair onderwijs en van het gespecialiseerd onderwijs van vorm 4 worden georganiseerd in één overgangsafdeling en één kwalificatieafdeling. Deze twee afdelingen garanderen een humane opleiding en een opleiding tot burgerzin in het perspectief van de prioritaire opdrachten beschreven in artikel 1.4.1-1.
De humaniora overgangsafdeling dient hoofdzakelijk als voorbereiding op het hoger onderwijs. Maar ze biedt ook toegang tot het beroepsleven.
De kwalificatieafdeling dient hoofdzakelijk als voorbereiding op het beroepsleven. Ze biedt ook toegang tot het hoger onderwijs.
Art. 1.2.1-7. Het secundair onderwijs wordt georganiseerd met een volledig leerplan of alternerend, naargelang de nadere regels bedoeld in dit Wetboek.
Art. 1.2.1-8. Basis- en secundair onderwijs worden georganiseerd in het kader van een gewoon onderwijs en van een gespecialiseerd onderwijs bedoeld voor leerlingen met specifieke behoeften die niet kunnen worden opgenomen in het gewoon onderwijs.
Art. 1.2.1-9. - § 1. Het gespecialiseerd onderwijs wordt in verschillende types onderverdeeld.
Elk van die types omvat het onderwijs dat aangepast is aan de algemene en bijzondere opvoedingsbehoeften van de leerlingen die ressorteren onder het gespecialiseerd onderwijs en tot eenzelfde groep behoren, waarbij die behoeften bepaald worden op grond van de hoofdhandicap die voor die groep gemeenschappelijk is.
Voor de leerlingen die door verschillende handicaps getroffen worden, wordt het type van gespecialiseerd onderwijs bepaald op grond van de opvoedingsbehoeften waarin, gelet op de leeftijd en de capaciteiten van de betrokkenen, bij voorrang moet worden voorzien.
§ 2. De volgende types van gespecialiseerd onderwijs kunnen door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd, gesubsidieerd of erkend:
1° type 1 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met een lichte mentale achterstand;
2° type 2 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met een gemiddelde of ernstige mentale achterstand;
3° type 3 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met gedragsstoornissen;
4° type 4 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met lichamelijke beperkingen;
5° type 5 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van zieke en/of herstellende leerlingen;
6° type 6 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met visuele beperkingen;
7° type 7 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met auditieve beperkingen;
8° type 8 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met leermoeilijkheden.
§ 3. Elke wijziging van een type wordt voor advies vooraf voorgelegd aan de Hoge Raad voor gespecialiseerd onderwijs zoals bepaald in hoofdstuk XIV van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
Art. 1.2.1-10. In het gespecialiseerd secundair onderwijs kunnen, naargelang van de types gespecialiseerd onderwijs en volgens de mogelijkheden van de leerlingen, de volgende onderwijsvormen worden georganiseerd:
1° gespecialiseerd secundair onderwijs voor integratie in de samenleving, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1" genoemd;
2° gespecialiseerd secundair onderwijs voor integratie in de samenleving en inschakeling in het arbeidsproces, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 2" genoemd;
3° gespecialiseerd beroepssecundair onderwijs, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3" genoemd;
4° secundair onderwijs in de doorstromings- of kwalificatieafdeling, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4" genoemd.
TITEL III. - Definities
Art. 1.3.1-1.In dit Wetboek, wordt verstaan onder:
1° redelijke aanpassingen: overeenkomstig artikel 3, 9° van het decreet van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie, het treffen van aangepaste maatregelen, genomen in functie van de behoeften in een concrete toestand, om een persoon die specifieke behoeften vertoont toe te laten toegang te krijgen tot, deel te nemen aan of vorderingen te maken tijdens zijn schooltraject, behoudens als deze maatregelen voor de inrichting die ertoe verplicht wordt ze uit te voeren een onevenredige last met zich meebrengen;
[4 1° /1 schooljaar: cyclus in de organisatie van de opdrachten van basisonderwijs en secundair onderwijs, zoals gedefinieerd in artikel 1.9.1-1 van hetzelfde Wetboek;]4
2° taalbadonderwijs: het opvoedkundige procedure dat tot doel heeft de verwachte competenties te laten verwerven door een deel van de cursussen van het lesrooster te verstrekken en een deel van de opvoedkundige activiteiten van het lesrooster uit te oefenen in een andere taal dan het Frans met het oog op de progressieve verwerving van die andere taal;
3° oudervereniging: de groepering van ouders van leerlingen ingeschreven in een school, die ten doel heeft ze te vertegenwoordigen;
4° verwacht: het voor leerlingen beoogde beheersingsniveau van de leerinhoud na een bepaald jaar of een curriculum. Behaalt de leerling na afloop van het curriculum het verwachte beheersingsniveau, wordt een getuigschrift uitgereikt;
5° specifieke behoeften: behoefte voortvloeiend uit een permanente of half-permanente particulariteit, stoornis, toestand van psychologische, mentale, fysische, psychisch-affectieve aard die de persoon belet het leerproject te volgen en waarvoor, binnen de school, bijkomende steun noodzakelijk is om de leerling in staat te stellen regelmatig en harmonieus een schooltraject te volbrengen in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs;
6° plaatselijke overlegcel: de cel bedoeld in artikel 4, § 3 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
7° steun- en begeleidingscel: de cel bedoeld in artikel 3 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs;
8° PMS-centrum: het psycho-medisch-sociaal centrum bedoeld door de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra;
9° kwalificatie uitgedrukt in eenheden van leerresultaten (CPU): een stelsel tot regeling van de evaluatie en validatie van de beroepskennis, -vaardigheden en -competenties, uitgedrukt in eenheden van leerresultaten;
10° competentie: het vermogen om een georganiseerd geheel van kennis, knowhow en gedragingen te gebruiken waarmee een aantal opdrachten kunnen worden vervuld;
11° competenties betreffende een studierichting: de competenties die aangeleerd moeten worden in een schoolse studierichting;
12° multidisciplinaire competenties: houdingen, mentale benaderingswijzen en methodologische benaderingswijzen die gemeenschappelijk zijn aan de diverse aan te leren vakken en die in de praktijk moeten worden omgezet tijdens de opbouw van diverse kennis en knowhow; hun beheersing beoogt een groeiende zelfstandigheid van leercapaciteit van de leerlingen;
13° confessie/geloof: in het onderwijs met confessioneel karakter de godsdienst waarop het educatief en opvoedkundig project [2 van de inrichtende macht]2 steunt;
14° klassenraad: in het gewoon secundair onderwijs het geheel van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel die belast zijn met het verstrekken van onderwijs aan de leerlingen van een welbepaalde klas;
15° algemene Raad voor het basisonderwijs: de Raad opgericht door Hoofdstuk V van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen;
16° algemene Raad voor het secundair onderwijs: de Raad opgericht door van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs;
17° leerinhouden: het geheel van kennis, knowhow en competenties dat samen de tijdens een bepaald schooljaar te onderwijzen leerstof inhoudt;
18° pedagogisch continuüm: het leertraject waarbij een geheel van jaarlijkse verwachtingen de evolutie van leerlingen garandeert om de vastgelegde verwachtingen van de gemeenschappelijke kern te behalen en waarbij de basisleerstof wordt behandeld in alle vakken;
[1 18° /1 doelstellingenovereenkomst: de overeenkomst bedoeld in artikel 1.5.2-2;]1
[3 18° /2: DAccE: het begeleidingsdossier van de leerling bedoeld in Titel 10 van dit Boek;]3
19° coördinerende afgevaardigde: de coördinerende afgevaardigde bedoeld in artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
20° afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
21° directeur: het personeelslid dat een van de functies van directeur uitoefent zoals bepaald door het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs;
22° zonedirecteur: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
[2 22° /1 aanpassingsstelsel: het stelsel bedoeld in artikel 1.5.2-16;]2
23° school: onderwijsinstelling bestaande uit een of meer vestigingen onder leiding van een directeur en georganiseerd door een inrichtende macht;
24° confessionele school of school met confessioneel karakter: school waarvan het educatieve en opvoedkundige project [2 van de inrichtende macht]2 is opgebouwd met verwijzing naar een van de erkende godsdiensten en waar het onderwijs wordt gegeven met het akkoord van de bevoegde autoriteit van de godsdienst in kwestie;
25° vrije school: gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en georganiseerd door een privaatrechtelijke rechtspersoon;
26° niet-confessionele school of school met niet-confessioneel karakter: de officiële of vrije school waarvan de inrichtende macht zich niet beroept op een confessie;
27° officiële school: de school georganiseerd door de gemeenten, provincies, de Franse Gemeenschapscommissie, Wallonië-Brussel Enseignement of elke andere publiekrechtelijke rechtspersoon;
28° georganiseerde school: de school georganiseerd door de Franse Gemeenschap krachtens artikel 24, § 1, lid 3, van de Grondwet;
29° gesubsidieerde school: school waarvan de inrichtende macht subsidies ontvangt van de Franse Gemeenschap;
30° regelmatig ingeschreven leerling: de leerling die beantwoordt aan de toelatingsvoorwaarden en die is ingeschreven voor het geheel van de cursussen van een bepaalde onderwijsvorm, afdeling en studierichting;
31° huisonderwijs: onderwijs dat niet wordt gegeven in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2;
32° onderwijsteam: het bestuurs- en onderwijzend personeel, [7 , de kinderverzorgers,]7 het paramedisch personeel, het sociaal personeel, het psychologisch personeel en het onderwijzend hulppersoneel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;
33° pedagogisch team: het bestuurs- en onderwijzend personeel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;
[1 33° /2 multidisciplinair team van de territoriale pool : de coördinator en de andere personeelsleden van de territoriale pool;]1
[3 33° /3 ETNIC: het overheidsbedrijf voor digitale informatie- en communicatietechnologieën, georganiseerd door het decreet van 25 oktober 2018 betreffende het overheidsbedrijf voor digitale informatie- en communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap (ETNIC);]3
34° certificatieve evaluatie: evaluatie bij afgifte van een getuigschrift;
35° externe evaluatie: evaluatie waarbij het concept en de uitvoering worden toevertrouwd aan instanties buiten het pedagogisch team van een school;
36° formatieve evaluatie: evaluatie tijdens het leerproces bedoeld om de voortgang van de leerling te beoordelen, de verworven kennis van de leerling te meten en te begrijpen welke moeilijkheden hij ervaart tijdens het leerproces; deze evaluatie heeft als doel het traject van de leerling tegenover het leerproces en de beoogde verwachtingen te verbeteren, te corrigeren of bij te stellen; ze kan gedeeltelijk gebaseerd zijn op zelfevaluatie;
37° summatieve evaluatie: alle bewijzen waarmee leerkrachten een balans kunnen opmaken van de verwezenlijkingen van leerlingen tegenover de verwachtingen na afloop van een of meer leersequenties;
38° federatie van inrichtende machten: het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de aangesloten inrichtende machten;
39° schoolkosten: de kosten voor diensten en benodigdheden die betrekking hebben op activiteiten die worden georganiseerd in het kader van het onderwijs door scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd tijdens de leerperiodes die in de lestijden van de leerlingen zijn voorgeschreven. De schoolkosten omvatten ook de kosten voor toegang tot het zwembad, de kosten voor culturele en sportieve activiteiten en de kosten voor pedagogische korte reizen met overnachting(en);
40° lesrooster: lijst van de verschillende lessen die wekelijks worden gegeven met vermelding van het aantal lestijden dat aan elke les wordt besteed;
41° vestigingsplaats: gebouw of gebouwencomplex waar onderwijs verstrekt wordt;
[1 41° /2 totale permanente integratie: het systeem bedoeld in hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;]1
42° schoolwerkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag, met uitzondering [2 van de dagen]2 die samenvallen met een feestdag, met de schoolvakantie of met elke andere door de Regering vastgelegde schoolverlofdag;
43° minister: de minister die bevoegd is voor basis- en secundair onderwijs;
44° plaatselijke organen voor sociaal overleg: de instanties voor lokaal overleg ingericht krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 september 1995 betreffende de oprichting, samenstelling en bevoegdheid van de plaatselijke paritaire commissies in het officieel gesubsidieerd onderwijs, van de besluiten van de Regering van Franse Gemeenschap van 27 maart 1996 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 24 januari 1996 van het paritair comité voor het confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van een instantie voor lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 juni 1999 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 31 mei 1999 van het paritair comité voor het niet-confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van instantie van lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen;
[5 44° /1 Kwalificerend onderwijstraject (KOT): het stelsel waarvan sprake in artikel 4 van het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT);]5
45° ouder: elke persoon belast met het ouderlijke gezag volgens de principes bepaald in [3 het voormalige Burgerlijk Wetboek of het Burgerlijk Wetboek]3, of die een minderjarig, leerplichtig kind in rechte of in feite onder zijn bewaring heeft;
[1 45° /1 sturingsplan: het plan bedoeld in artikel 1.5.2-1;]1
[1 45° /2 territoriale pool : de territoriale pool belast met de ondersteuning van scholen van gewoon onderwijs in de uitvoering van redelijke aanpassingen en totale permanente integratie bedoeld in artikel 6.2.2-1;]1
46° inrichtende macht: de publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de school;
47° kwalificatieprofiel: het referentiedocument dat het verband beschrijft tussen een gegroepeerde basisoptie of een opleiding en één of meer opleidingsprofiel(en) vastgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en behoorlijk goedgekeurd door de Regering;
48° opleidingsprofiel: het profiel samengesteld uit eenheden leerresultaten gecombineerd met de kernactiviteiten van het vak, een evaluatieprofiel, een tijdelijke beoordelingsindex en een uitrustingsprofiel; het opleidingsprofiel wordt opgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en goedgekeurd door de Regering. Voor de gegroepeerde basisopties waarvoor nog geen kwalificatieprofiel is bepaald, stemt het opleidingsprofiel overeen met het referentiedocument dat opgesteld is door de Communautaire Commissie voor beroepen en kwalificaties (CCBK);
49° studieprogramma's: het geheel van methodologische beleidslijnen, hulpmiddelen en opvoedkundige situaties die de leerinhouden integreren, d.w.z. de kennis, knowhow en competenties, en de verwachtingen bepaald in de maatstaven bedoeld in Titel 4, hoofdstukken 2 en 3;
[6 49° /1. Politieke propaganda: actie uitgeoefend op leerlingen of gericht op ouders om hen ertoe te bewegen een mandataris of een politieke partij te steunen, of om hen over te halen zich bij politieke ideeën aan te sluiten, met uitzondering van activiteiten uitgevoerd in een kader dat de uitdrukking van een pluralisme van meningen garandeert;]6
[6 49° /2 Samenwerkingsprotocol: het protocol bedoeld in artikel 1.5.2-17, § 2;]6
50° referentiesysteem: het referentiesysteem geeft op een gestructureerde manier de voor een of meerdere vakken te verwerven kennis, knowhow en competenties weer;
51° kennis: feit of geheel van feiten, definitie, concept, theorie, model of taalkundig hulpmiddel;
52° sociale vaardigheden: de houding of het geheel van houdingen om zich aan te passen aan verschillende sociale contexten;
53° knowhow: procedure, gebaar, techniek, oplossingsschema, gestandaardiseerd en geautomatiseerd door leren en oefenen;
[3 53° /1 schoolperiode: periode gedurende welke de al dan niet leerplichtige leerling is ingeschreven en een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde kleuter-, lagere, basis- of secundaire school bezoekt, ongeacht of het een gewone of gespecialiseerde school betreft;]3
54° commissie voor gezondheidspromotie op school: de commissie die in gesubsidieerde scholen de opdrachten uitoefent zoals bepaald in het decreet van 14 maart 2019 voor de gezondheidspromotie op school en in het hoger onderwijs buiten de universiteiten;
55° Service francophone des métiers et des qualifications: de dienst ingesteld met het samenwerkingsakkoord van 29 oktober 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie over de Service Francophone des Métiers et des Qualifications (afgekort SFMQ), waaraan instemming werd gegeven met het decreet van 10 december 2015;
56° algemene inspectiedienst: de dienst bedoeld in artikel 3 van het decreet van 10 januari 2019 over de algemene inspectiedienst;
57° services d'accrochage scolaire (SAS): de structuren opgericht door Titel I, Hoofdstuk 3, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
58° statistieke follow-up van leerlingen: de follow-up van het leerlingentraject in het educatief systeem, ongeacht het schoolniveau in kwestie, van de eerste tot de laatste dag, met inbegrip van niet-verplicht onderwijs;
59° taak: de aan de leerling voorgestelde activiteit om specifieke leerstof of een geheel van geïntegreerde leerstof voor te bereiden, te oefenen of te evalueren;
60° persoonlijk werk: de activiteit waarvan de uitvoering kan worden gevraagd aan de leerling door een lid van het pedagogisch team of door een lid van het opvoedend hulppersoneel;
61° huiswerk: persoonlijk werk gerealiseerd buiten de lesuren;
[1 61° /1 type : één van de typen van gespecialiseerd onderwijs bepaald in artikel 1.2.1-9.]1
62° Wallonie-Bruxelles Enseignement (WBE): het autonoom publiek orgaan waaraan de Franse Gemeenschap de bevoegdheden van inrichtende macht heeft toegekend krachtens het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Gemeenschap;
63° zones: de overlegzones zoals bepaald door de Regering op basis van artikel 24, lid 1, 3°, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan en van artikel 13 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen.
----------
(1)<DFG 2021-06-17/29, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(2)<DFG 2022-02-24/18, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(3)<DFG 2022-03-31/23, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
(4)<DFG 2022-03-31/35, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(5)<DFG 2022-07-20/39, art. 52,b-52,c, 016; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(6)<DFG 2024-01-18/27, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 21-02-2024>
(7)<DFG 2024-04-04/37, art. 78, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1.3.1-1 TOEKOMSTIG RECHT. In dit Wetboek, wordt verstaan onder:
1° redelijke aanpassingen: overeenkomstig artikel 3, 9° van het decreet van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie, het treffen van aangepaste maatregelen, genomen in functie van de behoeften in een concrete toestand, om een persoon die specifieke behoeften vertoont toe te laten toegang te krijgen tot, deel te nemen aan of vorderingen te maken tijdens zijn schooltraject, behoudens als deze maatregelen voor de inrichting die ertoe verplicht wordt ze uit te voeren een onevenredige last met zich meebrengen;
[5 1° /1 schooljaar: cyclus in de organisatie van de opdrachten van basisonderwijs en secundair onderwijs, zoals gedefinieerd in artikel 1.9.1-1 van hetzelfde Wetboek;]5
2° taalbadonderwijs: het opvoedkundige procedure dat tot doel heeft de verwachte competenties te laten verwerven door een deel van de cursussen van het lesrooster te verstrekken en een deel van de opvoedkundige activiteiten van het lesrooster uit te oefenen in een andere taal dan het Frans met het oog op de progressieve verwerving van die andere taal;
3° oudervereniging: de groepering van ouders van leerlingen ingeschreven in een school, die ten doel heeft ze te vertegenwoordigen;
4° verwacht: het voor leerlingen beoogde beheersingsniveau van de leerinhoud na een bepaald jaar of een curriculum. Behaalt de leerling na afloop van het curriculum het verwachte beheersingsniveau, wordt een getuigschrift uitgereikt;
5° specifieke behoeften: behoefte voortvloeiend uit een permanente of half-permanente particulariteit, stoornis, toestand van psychologische, mentale, fysische, psychisch-affectieve aard die de persoon belet het leerproject te volgen en waarvoor, binnen de school, bijkomende steun noodzakelijk is om de leerling in staat te stellen regelmatig en harmonieus een schooltraject te volbrengen in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs;
6° plaatselijke overlegcel: de cel bedoeld in artikel 4, § 3 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
7° steun- en begeleidingscel: de cel bedoeld in artikel 3 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs;
8° PMS-centrum: het psycho-medisch-sociaal centrum bedoeld door de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra;
9° [7 ...]7
[1 9°/1 Sturingsgroep (COPI): de sturingsgroep bedoeld in artikel 1.6.1-1;]1
10° competentie: het vermogen om een georganiseerd geheel van kennis, knowhow en gedragingen te gebruiken waarmee een aantal opdrachten kunnen worden vervuld;
11° competenties betreffende een studierichting: de competenties die aangeleerd moeten worden in een schoolse studierichting;
12° multidisciplinaire competenties: houdingen, mentale benaderingswijzen en methodologische benaderingswijzen die gemeenschappelijk zijn aan de diverse aan te leren vakken en die in de praktijk moeten worden omgezet tijdens de opbouw van diverse kennis en knowhow; hun beheersing beoogt een groeiende zelfstandigheid van leercapaciteit van de leerlingen;
13° confessie/geloof: in het onderwijs met confessioneel karakter de godsdienst waarop het educatief en opvoedkundig project [3 van de inrichtende macht]3 steunt;
14° klassenraad: in het gewoon secundair onderwijs het geheel van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel die belast zijn met het verstrekken van onderwijs aan de leerlingen van een welbepaalde klas;
15° algemene Raad voor het basisonderwijs: de Raad opgericht door Hoofdstuk V van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen;
16° algemene Raad voor het secundair onderwijs: de Raad opgericht door van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs;
17° leerinhouden: het geheel van kennis, knowhow en competenties dat samen de tijdens een bepaald schooljaar te onderwijzen leerstof inhoudt;
18° pedagogisch continuüm: het leertraject waarbij een geheel van jaarlijkse verwachtingen de evolutie van leerlingen garandeert om de vastgelegde verwachtingen van de gemeenschappelijke kern te behalen en waarbij de basisleerstof wordt behandeld in alle vakken;
[2 18° /1 doelstellingenovereenkomst: de overeenkomst bedoeld in artikel 1.5.2-2;]2
[4 18° /2: DAccE: het begeleidingsdossier van de leerling bedoeld in Titel 10 van dit Boek;]4
19° coördinerende afgevaardigde: de coördinerende afgevaardigde bedoeld in artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
20° afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
21° directeur: het personeelslid dat een van de functies van directeur uitoefent zoals bepaald door het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs;
22° zonedirecteur: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
[3 22° /1 aanpassingsstelsel: het stelsel bedoeld in artikel 1.5.2-16;]3
23° school: onderwijsinstelling bestaande uit een of meer vestigingen onder leiding van een directeur en georganiseerd door een inrichtende macht;
24° confessionele school of school met confessioneel karakter: school waarvan het educatieve en opvoedkundige project [3 van de inrichtende macht]3 is opgebouwd met verwijzing naar een van de erkende godsdiensten en waar het onderwijs wordt gegeven met het akkoord van de bevoegde autoriteit van de godsdienst in kwestie;
25° vrije school: gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en georganiseerd door een privaatrechtelijke rechtspersoon;
26° niet-confessionele school of school met niet-confessioneel karakter: de officiële of vrije school waarvan de inrichtende macht zich niet beroept op een confessie;
27° officiële school: de school georganiseerd door de gemeenten, provincies, de Franse Gemeenschapscommissie, Wallonië-Brussel Enseignement of elke andere publiekrechtelijke rechtspersoon;
28° georganiseerde school: de school georganiseerd door de Franse Gemeenschap krachtens artikel 24, § 1, lid 3, van de Grondwet;
29° gesubsidieerde school: school waarvan de inrichtende macht subsidies ontvangt van de Franse Gemeenschap;
30° regelmatig ingeschreven leerling: de leerling die beantwoordt aan de toelatingsvoorwaarden en die is ingeschreven voor het geheel van de cursussen van een bepaalde onderwijsvorm, afdeling en studierichting;
31° huisonderwijs: onderwijs dat niet wordt gegeven in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2;
32° onderwijsteam: het bestuurs- en onderwijzend personeel, het paramedisch personeel, het sociaal personeel, het psychologisch personeel en het onderwijzend hulppersoneel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;
33° pedagogisch team: het bestuurs- en onderwijzend personeel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;
[1 33°/1 Multidisciplinair team van het PMS-centrum: de directeurs en ander technisch personeel van het PMS-centrum;]1
[2 33°/2 multidisciplinair team van de territoriale pool : de coördinator en de andere personeelsleden van de territoriale pool;]2
[4 33° /3 ETNIC: het overheidsbedrijf voor digitale informatie- en communicatietechnologieën, georganiseerd door het decreet van 25 oktober 2018 betreffende het overheidsbedrijf voor digitale informatie- en communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap (ETNIC);]4
34° certificatieve evaluatie: evaluatie bij afgifte van een getuigschrift;
35° externe evaluatie: evaluatie waarbij het concept en de uitvoering worden toevertrouwd aan instanties buiten het pedagogisch team van een school;
36° formatieve evaluatie: evaluatie tijdens het leerproces bedoeld om de voortgang van de leerling te beoordelen, de verworven kennis van de leerling te meten en te begrijpen welke moeilijkheden hij ervaart tijdens het leerproces; deze evaluatie heeft als doel het traject van de leerling tegenover het leerproces en de beoogde verwachtingen te verbeteren, te corrigeren of bij te stellen; ze kan gedeeltelijk gebaseerd zijn op zelfevaluatie;
37° summatieve evaluatie: alle bewijzen waarmee leerkrachten een balans kunnen opmaken van de verwezenlijkingen van leerlingen tegenover de verwachtingen na afloop van een of meer leersequenties;
38° federatie van inrichtende machten: het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de aangesloten inrichtende machten;
39° schoolkosten: de kosten voor diensten en benodigdheden die betrekking hebben op activiteiten die worden georganiseerd in het kader van het onderwijs door scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd tijdens de leerperiodes die in de lestijden van de leerlingen zijn voorgeschreven. De schoolkosten omvatten ook de kosten voor toegang tot het zwembad, de kosten voor culturele en sportieve activiteiten en de kosten voor pedagogische korte reizen met overnachting(en);
40° lesrooster: lijst van de verschillende lessen die wekelijks worden gegeven met vermelding van het aantal lestijden dat aan elke les wordt besteed;
41° vestigingsplaats: gebouw of gebouwencomplex waar onderwijs verstrekt wordt;
[1 41°/1 Instituut voor voortgezette beroepsopleiding: het Netoverschrijdend instituut voor voortgezette beroepsopleiding (IFPC), opgericht bij artikel 25 van het decreet van 11 juli 2002 betreffende het Netoverschrijdend instituut voor voortgezette beroepsopleiding (IFPC);]1
[2 41° /2 totale permanente integratie: het systeem bedoeld in hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;]2
42° schoolwerkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag, met uitzondering [3 van de dagen]3 die samenvallen met een feestdag, met de schoolvakantie of met elke andere door de Regering vastgelegde schoolverlofdag;
43° minister: de minister die bevoegd is voor basis- en secundair onderwijs;
44° plaatselijke organen voor sociaal overleg: de instanties voor lokaal overleg ingericht krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 september 1995 betreffende de oprichting, samenstelling en bevoegdheid van de plaatselijke paritaire commissies in het officieel gesubsidieerd onderwijs, van de besluiten van de Regering van Franse Gemeenschap van 27 maart 1996 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 24 januari 1996 van het paritair comité voor het confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van een instantie voor lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 juni 1999 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 31 mei 1999 van het paritair comité voor het niet-confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van instantie van lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen;
[6 44° /1 Kwalificerend onderwijstraject (KOT): het stelsel waarvan sprake in artikel 4 van het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT);]6
45° ouder: elke persoon belast met het ouderlijke gezag volgens de principes bepaald in artikel 371 tot 387 van het Burgerlijk Wetboek, of die een minderjarig, leerplichtig kind in rechte of in feite onder zijn bewaring heeft;
[2 45° /1 sturingsplan: het plan bedoeld in artikel 1.5.2-1;
45° /2 territoriale pool : de territoriale pool belast met de ondersteuning van scholen van gewoon onderwijs in de uitvoering van redelijke aanpassingen en totale permanente integratie bedoeld in artikel 6.2.2-1;]2
46° inrichtende macht: de publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de school;
47° kwalificatieprofiel: het referentiedocument dat het verband beschrijft tussen een gegroepeerde basisoptie of een opleiding en één of meer opleidingsprofiel(en) vastgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en behoorlijk goedgekeurd door de Regering;
48° opleidingsprofiel: het profiel samengesteld uit eenheden leerresultaten gecombineerd met de kernactiviteiten van het vak, een evaluatieprofiel, een tijdelijke beoordelingsindex en een uitrustingsprofiel; het opleidingsprofiel wordt opgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en goedgekeurd door de Regering [6 Voor de gegroepeerde basisopties waarvoor nog geen kwalificatieprofiel is bepaald, stemt het opleidingsprofiel overeen met het referentiedocument dat opgesteld is door de Communautaire Commissie voor beroepen en kwalificaties (CCBK)]6 ;
49° studieprogramma's: het geheel van methodologische beleidslijnen, hulpmiddelen en opvoedkundige situaties die de leerinhouden integreren, d.w.z. de kennis, knowhow en competenties, en de verwachtingen bepaald in de maatstaven bedoeld in Titel 4, hoofdstukken 2 en 3;
[3 49°/1 samenwerkingsprotocol: het protocol bedoeld in artikel 1.5.2-17, § 2;]3
50° referentiesysteem: het referentiesysteem geeft op een gestructureerde manier de voor een of meerdere vakken te verwerven kennis, knowhow en competenties weer;
51° kennis: feit of geheel van feiten, definitie, concept, theorie, model of taalkundig hulpmiddel;
52° sociale vaardigheden: de houding of het geheel van houdingen om zich aan te passen aan verschillende sociale contexten;
53° knowhow: procedure, gebaar, techniek, oplossingsschema, gestandaardiseerd en geautomatiseerd door leren en oefenen;
[4 53° /1 schoolperiode: periode gedurende welke de al dan niet leerplichtige leerling is ingeschreven en een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde kleuter-, lagere, basis- of secundaire school bezoekt, ongeacht of het een gewone of gespecialiseerde school betreft;]4
54° commissie voor gezondheidspromotie op school: de commissie die in gesubsidieerde scholen de opdrachten uitoefent zoals bepaald in het decreet van 14 maart 2019 voor de gezondheidspromotie op school en in het hoger onderwijs buiten de universiteiten;
55° Service francophone des métiers et des qualifications: de dienst ingesteld met het samenwerkingsakkoord van 29 oktober 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie over de Service Francophone des Métiers et des Qualifications (afgekort SFMQ), waaraan instemming werd gegeven met het decreet van 10 december 2015;
56° algemene inspectiedienst: de dienst bedoeld in artikel 3 van het decreet van 10 januari 2019 over de algemene inspectiedienst;
57° services d'accrochage scolaire (SAS): de structuren opgericht door Titel I, Hoofdstuk 3, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
58° statistieke follow-up van leerlingen: de follow-up van het leerlingentraject in het educatief systeem, ongeacht het schoolniveau in kwestie, van de eerste tot de laatste dag, met inbegrip van niet-verplicht onderwijs;
59° taak: de aan de leerling voorgestelde activiteit om specifieke leerstof of een geheel van geïntegreerde leerstof voor te bereiden, te oefenen of te evalueren;
60° persoonlijk werk: de activiteit waarvan de uitvoering kan worden gevraagd aan de leerling door een lid van het pedagogisch team of door een lid van het opvoedend hulppersoneel;
61° huiswerk: persoonlijk werk gerealiseerd buiten de lesuren;
[2 61° /1 type : één van de typen van gespecialiseerd onderwijs bepaald in artikel 1.2.1-9.]2
62° Wallonie-Bruxelles Enseignement (WBE): het autonoom publiek orgaan waaraan de Franse Gemeenschap de bevoegdheden van inrichtende macht heeft toegekend krachtens het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Gemeenschap;
63° zones: de overlegzones zoals bepaald door de Regering op basis van artikel 24, lid 1, 3°, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan en van artikel 13 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen. ----------
(1)<DFG 2021-06-17/28, art. 75, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
(2)<DFG 2021-06-17/29, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(3)<DFG 2022-02-24/18, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(4)<DFG 2022-03-31/23, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
(5)<DFG 2022-03-31/35, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(6)<DFG 2022-07-20/39, art. 52,b-52,c, 016; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(7)<DFG 2022-07-20/39, art. 52,a, 016; Inwerkingtreding : 25-08-2025>
TITEL IV. - Opdrachten van het basis- en secundair onderwijs
HOOFDSTUK I. - Prioritaire opdrachten
Art. 1.4.1-1. De Franse Gemeenschap, de inrichtende machten en de onderwijsteams vervullen tegelijkertijd en zonder hiërarchie de volgende prioritaire opdrachten:
1° het zelfvertrouwen en de ontwikkeling van de persoon van elk van de leerlingen bevorderen;
2° alle leerlingen ertoe brengen kennis, knowhow en competenties te verwerven, waaronder de beheersing van de Franse taal, die hen in staat stellen gedurende hun hele leven te leren en een actieve plaats in te nemen in het economisch, sociaal en cultureel leven;
3° alle leerlingen erop voorbereiden verantwoordelijke burgers te zijn, die in staat zijn mee te werken aan de ontwikkeling van een democratische, solidaire gemeenschap die pluralistisch is, respect heeft voor het milieu en openstaat voor andere culturen;
4° aan alle leerlingen gelijke kansen garanderen op sociale emancipatie.
Art. 1.4.1-2.De kennis, knowhow en competenties worden geplaatst in het perspectief van deze prioritaire opdrachten. Ze garanderen het verwerven van alle kennis van een gemeenschappelijke cultuur, van inzichten in en acties over de wereld, van vaardigheden en gedragingen van burgers.
De kennis, knowhow en competenties worden verworven zowel tijdens de lessen als tijdens de andere educatieve activiteiten en, in het algemeen, bij de organisatie van het dagelijks leven op school. In het kader hiervan waken de Franse Gemeenschap, de inrichtende machten en de onderwijsteams erover dat de school:
1° de leerling in situaties plaatst die hem ertoe aanzetten op eenzelfde benaderingswijze beroep te doen op zijn multidisciplinaire en de in de studierichting begrepen kennis, knowhow en competenties;
2° activiteiten bevorderen die de nadruk leggen op ontdekking, productie en creatie;
3° theorie en praktijk verduidelijkt, en zo onder andere het opbouwen van concepten mogelijk maakt op basis van de praktijk;
4° evenwicht brengt in de individuele en gezamenlijke werktijd en de capaciteit ontwikkelt om inspanningen te leveren om een doel te bereiken;
5° door elke leerling de verplichting doet eerbiedigen om deel te nemen aan alle activiteiten die verbonden zijn aan de [1 externe certificerende en niet-certificerende evaluaties]1 georganiseerd door de school en de opdrachten te vervullen die eruit voortvloeien;
6° voldoende ruimte creëert voor lichamelijke activiteiten, welzijn en gezondheid door voor alle leerlingen de juiste omstandigheden te creëren om hun lichamelijke capaciteiten te ontwikkelen, alsook de juiste omstandigheden voor hun welzijn en hun lichamelijke gezondheid;
7° de oriëntatie binnen het eigenlijke educatieve proces integreert, onder andere door de aandacht te vestigen op de beroepen en ambachten, en door de leerlingen te informeren over de vakkenkeuze voor de vorming;
8° beroep doet op communicatie- en informatietechnologie en op digitale hulpmiddelen in de mate dat ze hulpmiddelen zijn bij de ontwikkeling, bij zelfstandig worden en bij de individualisering van het leerparcours;
9° aandacht opwekt voor cultuur, gevoeligheid en artistieke expressie, [2 stimuleert de creativiteit]2 en de deelname bevordert aan culturele en artistieke activiteiten door een medewerking met de betrokken spelers [2 en door alle leerlingen een cultureel en artistiek onderwijstraject aan te bieden overeenkomstig de artikelen 1.4.5-1 en volgende]2;
10° [2 ...]2 stimuleert [2 ...]2 hun engagement en ondernemingszin aan te wakkeren en hen in staat te stellen woorden om te zetten in daden;
11° een kritische geest ontwikkelt;
12° opvoedt met aandacht voor het respecteren van ieders persoonlijkheid en overtuiging, voor de plicht zowel fysiek als geestelijk geweld uit te sluiten, voor het relationele, affectieve en seksuele leven alsook democratische gebruiken vastlegt voor verantwoordelijk burgerschap op school;
13° deelneemt aan het leven in haar wijk of dorp, en dientengevolge haar gemeente, en er zich op een harmonieuze manier integreert door open te staan voor een democratisch debat.
Om deze opdrachten te vervullen kan het onderwijsteam een beroep doen op externe partijen. In dat geval zal een dergelijke samenwerking het onderwijsteam niet vrijstellen van zijn hoofdaansprakelijkheid voor het realiseren van deze opdrachten.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(2)<DFG 2022-10-13/24, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Art. 1.4.1-3. De inrichtende machten passen de definitie van de studieprogramma's en hun opvoedkundige project aan:
1° aan de prioritaire opdrachten van het basisonderwijs en secundair onderwijs zoals bepaald in artikel 1.4.1-1 en 1.4.1-2;
2° aan het aanleren, verdiepen en beheersen van de Franse taal;
3° aan het aanleren van wiskundige hulpmiddelen;
4° aan het belang van andere talen te kennen (behalve het Frans) en, in de eerste plaats, in deze talen te communiceren;
5° aan het belang van kunst, opvoeding in media en de lichamelijke uitdrukking;
6° aan het begrijpen van wetenschappen en technieken en hun onderlinge afhankelijkheid;
7° aan het doorgeven van het cultureel erfgoed in al zijn aspecten en aan het ontdekken van andere culturen die, samen, tekenen van erkenning geven en meewerken aan een sociale band;
8° aan het bewaren van de herinnering aan gebeurtenissen die helpen het verleden en het heden te begrijpen, in het perspectief van een persoonlijke en gezamenlijke gehechtheid aan de idealen die de grondslagen zijn van de democratie;
9° aan het begrijpen van het leefmilieu, van de geschiedenis en, meer bepaald, aan de redenen en gevolgen van de Europese eenmaking;
10° aan het begrijpen van het Belgische politieke systeem;
11° aan de opvoeding tot filosofie en burgerzin zoals bedoeld in Titel 7, Hoofdstuk 6.
Art. 1.4.1-4. Elke inrichtende macht waakt erover dat:
1° alle maatregelen die zouden kunnen leiden tot het ontstaan van een hiërarchie tussen scholen of onderwijsafdelingen worden verboden;
2° het gewoon en gespecialiseerd onderwijs, de verschillende afdelingen en types beschouwen als verschillende manieren om de prioritaire opdrachten van dit Hoofdstuk te realiseren;
3° meisjes en jongens op dezelfde manier toegang hebben tot en kunnen deelnemen aan alle opleidingen.
Art. 1.4.1-5. De inrichtende machten waken erover dat de scholen waarvoor ze verantwoordelijk zijn rekening houden met de sociale en culturele achtergrond van de leerlingen teneinde aan elk van hen gelijke kansen voor sociale, professionele en culturele integratie te bieden.
HOOFDSTUK II. - Specifieke opdrachten binnen gemeenschappelijk kern
Art. 1.4.2-1. § 1. In het kleuteronderwijs worden de leerlingen aangespoord om hun kennis, knowhow en competenties die op gestructureerde wijze worden voorgesteld in het referentiesysteem van initiële competenties, te ontwikkelen. Dit laatste heeft tot doel een harmonieuze overgang tussen het kleuter- en het lager onderwijs te garanderen zonder getuigschrift.
§ 2. Het referentiesysteem van initiële competenties geeft voorrang aan de psychomotorische, intellectuele, sociale, affectieve en artistieke ontwikkeling van de leerling.
Het definieert de beoogde vaardigheden en/of leerprocessen inzake:
1° de ontwikkeling van zelfstandigheid, creativiteit en de gedachten;
2° taalbeheersing en kennis van de schoolcultuur;
3° een benadering van lezen, rekenen en de verschillende artistieke disciplines;
4° de eerste hulpmiddelen voor het experimenteren, structureren, indelen en ontdekken van de wereld.
Het legt het kader vast voor de te ontwikkelen lichamelijke en culturele activiteiten.
Op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs worden de prioriteiten bedoeld in paragraaf 1 en 2 aangepast aan de leerproblemen en aan de moeilijkheden waarmee leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs te maken krijgen.
§ 3. Het referentiesysteem van initiële competenties past in de gemeenschappelijke kern zoals bepaald in artikel 1.2.1-5.
Het wordt aangepast volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.
Art. 1.4.2-2.§ 1. Van het eerste jaar van het lager onderwijs tot aan het einde van de lagere Raad van het secundair onderwijs worden de leerlingen aangespoord om hun kennis, knowhow en competenties die op gestructureerde wijze worden voorgesteld in [1 de referentiestelsels van de gemeenschappelijke kern]1, in de vorm van leerinhouden en verwachtingen, te ontwikkelen.
Op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs en de algemene Raad voor het secundair onderwijs wordt het referentiesysteem aangepast aan de leerproblemen en aan de moeilijkheden waarmee leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs te maken krijgen.
§ 2. De referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern worden aangepast volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.4.2-3.De lessen en activiteiten van de gemeenschappelijke kern passen binnen de volgende [1 acht]1 leerdomeinen:
1° het domein "Frans, kunst en cultuur";
2° het domein "moderne talen";
3° het domein "wiskunde, wetenschap en techniek";
4° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek";
5° het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid";
6° het domein "creativiteit, engagement en ondernemingszin";
7° het domein "leren leren en keuzes maken";
[1 8° het gebied "Leren zich te oriënteren.]1
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.4.2-4. Van het kleuteronderwijs tot aan het einde van de lagere Raad van het secundair onderwijs omvat de controle van het studieniveau bedoeld in artikel 1.5.1-1 en 1.7.3-1, § 2, ook het nazicht van:
1° de overeenstemming tussen de aan de leerlingen aangeboden activiteiten en de referentiesystemen;
2° de naleving van de referentiesystemen;
3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatieproeven afgenomen van de leerlingen met dat van de tests ontwikkeld door de commissie voor evaluatiehulpmiddelen van de gemeenschappelijk kern bedoeld in artikel 1.4.4-4.
HOOFDSTUK III. - Specifieke opdrachten van de hogere Raad van het secundair onderwijs
Art. 1.4.3-1. § 1. In de hogere Raad van het secundair overgangsonderwijs wordt de leerling aangespoord om het volgende te ontwikkelen:
1° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist voor alle leerlingen;
2° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist in de verschillende vakken van de overgangsafdeling;
3° de minimumcompetenties voor communicatie in een andere moderne taal dan het Frans op het einde van de overgangsafdeling.
§ 2. Deze competenties en vereiste kennis worden op een gestructureerde manier voorgesteld in referentiesystemen aangenomen volgens de nadere regels bedoeld in artikel 1.4.4-1.
Art. 1.4.3-2.§ 1. In de hogere Raad van het secundair kwalificatie-onderwijs bestaat het onderwijs uit algemene cursussen en een kwalificerende opleiding.
§ 2. In de algemene cursussen wordt de leerling aangespoord om het volgende te ontwikkelen:
1° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist voor alle leerlingen op het einde van de kwalificatieafdeling;
2° de minimumcompetenties voor wiskunde na afloop van de kwalificatieafdeling wanneer het aanleren van wiskunde is opgenomen in het studieprogramma;
3° het verwerven van de minimumcompetenties in een andere moderne taal dan het Frans op het einde van de kwalificatieafdeling.
In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 wordt de leerling aangespoord om de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis te ontwikkelen, die vereist zijn voor alle leerlingen op het einde van de derde fase die resulteert in de uitgifte van een getuigschrift van lager secundair onderwijs dat gelijkwaardig is aan het getuigschrift van secundair onderwijs van de tweede Raad.
Deze competenties en vereiste kennis worden op een gestructureerde manier voorgesteld in referentiesystemen aangenomen volgens de nadere regels bedoeld in artikel 1.4.4-1.
§ 3. De kwalificerende opleiding beoogt het beheersen van de leerresultaten vastgelegd door een certificeringsprofiel.
§ 4. Na advies te hebben ingewonnen bij de algemene Raad voor het secundair onderwijs en na het conformiteitsadvies te hebben gekregen zoals bedoeld in artikel 17, 10°, b, van het samenwerkingsakkoord van 29 oktober 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie over de Service Francophone des Métiers et des Qualifications, conform het artikel 30, definieert de Regering de toepasselijke certificeringsprofielen:
1° voor het gewoon of gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, met een volledig leerplan of alternerend;
2° voor de opties van het [1 secundair beroepsonderwijs]1;
3° voor de opleidingen van het alternerend secundair onderwijs bedoeld in artikel 2bis, § 1, 2°, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend onderwijs;
4° voor opleidingen van het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3.
De Regering kan specifieke certificeringsprofielen definiëren voor het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in lid 1.
De Regering kan overeenkomsten sluiten met de Franse Gemeenschapscommissie of met het Waals Gewest om gemeenschappelijke opleidingsprofielen toe te passen voor de verschillende operatoren van beroepsopleidingen met inachtneming van de competenties van de Franse Gemeenschap inzake certificering.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.4.3-3. In de hogere Raad van het secundair onderwijs omvat de controle van het studieniveau bedoeld in artikel 1.5.1-1 en 1.7.3-1, § 2, ook het nazicht van:
1° de overeenstemming tussen de aan de leerlingen aangeboden activiteiten en de referentiesystemen;
2° de naleving van de referentiesystemen;
3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatieproeven afgenomen van de leerlingen met dat van de proeven ontwikkeld door de commissies voor de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 1.4.4-4.
HOOFDSTUK IV. - Werking van de referentiesystemen, opvoedkundige hulpmiddelen en evaluatiehulpmiddelen
Art. 1.4.4-1.§ 1. De Regering bepaalt de referentiesystemen.
De besluiten worden ter goedkeuring voorgelegd aan het Parlement binnen zes maanden na aanvaarding.
[1 Van de referentiekaders kan afgeweken worden overeenkomstig de procedure voor afwijking bedoeld in artikel 1.4.4-6.]1
§ 2. Er worden werkgroepen opgericht om de referentiesystemen uit te werken. De Regering bepaalt de samenstelling en nadere regels van de werking van deze groepen.
De diensten van de Regering stellen een van hun leden aan om het secretariaat te verzorgen.
De werkgroepen horen, als deskundige, elke persoon die ze nuttig achten.
Telkens een van de in dit artikel bedoelde werkgroepen zorgt voor gespecialiseerd onderwijs, moet hij deskundigen of vertegenwoordigers uit het gespecialiseerde onderwijs horen.
De samenstelling van de werkgroepen bevat, voor de certificeringsprofielen, minstens:
1° één vertegenwoordiger van de Minister, die de vergaderingen voorzit en ook de agenda bepaalt;
2° vertegenwoordigers van federaties van inrichtende machten en van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;
3° een vertegenwoordiger van de algemene inspectiedienst;
4° een vertegenwoordiger van de diensten van de Regering;
5° vertegenwoordigers van de steun- en begeleidingscellen.
§ 3. Om de activiteiten van de werkgroepen af te bakenen, neemt de Regering een handvest van referentiesystemen aan dat een geheel van afbakenende teksten en een opstelschema bepaalt. De Regering bezorgt een bijzonder bestek aan elk van de werkgroepen. Dit document geeft inzonderheid verduidelijkingen over het kader van de opdracht, de werkingswijze van de werkgroep, de bedoelingen van het behandelde vak en de verwachte specifieke resultaten.
§ 4. Een leescomité wordt gebonden aan elke werkgroep.
Het leescomité is geheel vrij om de producties van de werkgroep uit te leggen, om de integratie van de leerinhouden voor te stellen, om het realisme en de begrijpelijkheid van de voorgestelde leerinhouden te evalueren. Als adviesinstantie is het leescomité nochtans niet bevoegd om de werkelijke toepassing van hun aanbevelingen te eisen.
De Regering bepaalt de werking en samenstelling van de leescomités.
----------
(1)<DFG 2022-06-23/20, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 22-06-2022>
Art. 1.4.4-2. De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1 coördineert de werken van de werkgroepen die worden belast met de productie van de referentiesystemen en de verschillende onderdelen van het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern. Deze referentiesystemen worden opgesteld in de vorm van leerinhouden die de kennis, knowhow en competenties bepalen die het voorwerp moeten uitmaken van onderwijs alsook de bijbehorende verwachtingen. Indien nodig doet de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern aanbevelingen voor de richting die de werkgroepen uit moeten.
Art. 1.4.4-3. De opvoedkundige diensten van de verschillende inrichtende machten en federaties van inrichtende machten produceren programma's en opvoedkundige hulpmiddelen om de verwachtingen van de referentiesystemen bedoeld in Hoofdstuk 2 en 3 in te lossen. Deze opvoedkundige hulpmiddelen en deze programma's kunnen worden gebruikt en moeten beschikbaar zijn voor om het even welke school die wordt georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Na het advies te hebben ingewonnen van de algemene Raad voor het basisonderwijs en de algemene Raad voor het secundair onderwijs bepaalt de Regering de nadere regels voor de verspreiding ervan ten voordele van alle inrichtende machten.
Er mogen voor het gespecialiseerd onderwijs ook specifieke opvoedkundige hulpmiddelen worden aangemaakt als aanvulling op de voor iedereen gemeenschappelijke hulpmiddelen.
Art. 1.4.4-4. Er wordt een commissie voor evaluatiemiddelen van de gemeenschappelijke kern, een commissie voor evaluatiemiddelen van de overgangsafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs en een commissie voor evaluatiemiddelen van de kwalificatieafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs opgericht volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels.
Deze commissies stellen, onder coördinatie van de commissie voor evaluaties bedoeld in artikel 1.6.4-1, evaluatieproeven en didactische pistes op met betrekking tot evaluatieproeven die overeenkomen met de referentiesystemen bedoeld in Hoofdstuk 2 en 3.
De Regering verspreidt ze, ter informatie, onder alle scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, volgens de door zichzelf vastgelegde nadere regels. Deze proevenreeksen worden ook overgemaakt aan de instellingen die belast zijn met de initiële opleiding of de voortgezette opleiding van leerkrachten.
Deze reeksen van evaluatieproeven mogen ook worden aangepast voor het gespecialiseerd onderwijs, naargelang de specifieke behoeften van de leerlingen in kwestie en als aanvulling op de voor iedereen gemeenschappelijke reeksen.
Art. 1.4.4-5. De commissie voor evaluatiehulpmiddelen van de gemeenschappelijke kern telt:
1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs;
2° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;
3° drie vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
4° een afgevaardigde van de van de algemene administratie, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal.
De commissie voor evaluatiemiddelen van de overgangsafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs en de commissie voor evaluatiemiddelen van de kwalificatieafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs tellen elk:
1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;
2° twee vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
3° een afgevaardigde van de van de algemene administratie, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal.
De mandaten hebben een duur van vier jaar. Ze zijn hernieuwbaar. Hun bezoldiging wordt vastgelegd door de Regering.
Elke commissie voor evaluatiehulpmiddelen kiest haar eigen voorzitter. Ze geeft advies met een tweederdemeerderheid.
Art. 1.4.4-6.[1 § 1. Elke inrichtende macht en elke federatie van inrichtende machten die door een of meer inrichtende macht(en) belast is met de ontwikkeling van zijn programma, kan een verzoek tot afwijking van de referentiekaders indienen onder de voorwaarden en volgens de procedure bepaald in dit artikel.
Het verzoek van de federatie van de inrichtende machten specificeert de inrichtende macht of de inrichtende machten die betrokken is/zijn bij het verzoek tot afwijking.
Deze verzoeken tot afwijking hebben betrekking op alle referentiekaders of delen van referentiekaders.
§ 2. Geen enkele afwijking mag tot gevolg hebben dat de samenhang van het onderwijssysteem wordt benadeeld, zoals blijkt uit de implementatie van de grondwettelijke beginselen op het gebied van het onderwijs. Ze mag met name niet tot gevolg hebben dat de kwaliteit van het onderwijs, de basisinhoud of de gelijkwaardigheid van diploma's en getuigschriften worden benadeeld, of zelfs dat de vrijheid van de ouders om hun kind in het volgende schooljaar van school te veranderen, wordt beperkt.
Er mag geen afwijking worden toegestaan aan een inrichtende macht of aan een federatie van inrichtende machten wiens project niet tot gevolg zou hebben dat de rechten en vrijheden die vastgelegd zijn in de Grondwet, in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, evenals in de Verdrag inzake de rechten van het kind gewaarborgd worden.
§ 3. In het verzoek tot afwijking :
1° geeft de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten de inhoud en verwachtingen aan die uiteengezet zijn in het referentiekader of referentiekaders waarvoor hij/zij een afwijking wenst te verkrijgen, waarvan hij/zij de aard ervan te beperkend acht om hem/haar voldoende ruimte te laten om zijn/haar eigen onderwijsproject te implementeren, door de redenen te motiveren waarom deze inhoud en verwachtingen deze uitvoering beperken;
2° beschrijft de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten de alternatieve inhoud en verwachtingen die hij/zij wil uitvoeren ;
3° rechtvaardigt de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten hoe de vervanging die hij/zij uitvoert aan de voorwaarden bedoeld in paragraaf 2 voldoet.
§ 4. Het verzoek tot afwijking specificeert de juiste referenties van de gevraagde doorhalingen en toevoegingen. Een afschrift van het onderwijsproject wordt bij de aanvraag gevoegd. Op straffe van onontvankelijkheid wordt het verzoek tot afwijking en de bijlagen daarbij per aangetekende brief ingediend bij de regering, ten laatste zes maanden voor het begin van het schooljaar vanaf wanneer het in werking treedt.
§ 5. Er wordt een Commissie opgericht om de Regering een advies te geven over de verzoeken tot afwijking.
De Commissie, voorgezeten door de Administrateur-generaal van de Algemene Administratie van het Onderwijs of zijn afgevaardigde, is samengesteld als volgt :
1° een ambtenaar-generaal van de Algemene Directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde aangesteld door de regering ;
2° drie leden van de Inspectiedienst van het pedagogisch continuüm, naar rata van twee voor het lager onderwijs en één voor het secundair onderwijs van de lagere graad, aangesteld door de regering, op voorstel van de coördinerend inspecteur-generaal en op advies van de coördinerend inspecteur van het onderwijs voor het pedagogisch continuüm ;
3° twee leden van de Algemene Directie voor de sturing van het onderwijssysteem, aangesteld door de regering ;
4° de voorzitter en de vicevoorzitter van de Algemene Raad voor het basisonderwijs of hun respectieve afgevaardigde, tenzij één van hen reeds lid is van de Commissie in een andere hoedanigheid, in welk geval de Algemene Raad een ander van zijn leden aanstelt;
5° indien het een verzoek tot afwijking betreft met betrekking tot een van de onderdelen van het referentiekader van de gemeenschappelijke kern, de voorzitter en vicevoorzitter van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs of hun respectieve afgevaardigde, tenzij één van hen reeds lid is van de commissie in een andere hoedanigheid, in welk geval de Algemene Raad één andere van zijn leden aanstelt;
6° drie deskundigen uit een universiteit of een hogeschool inzake pedagogie, aangesteld door de regering op voorstel van ARES ;
7° een vertegenwoordiger van de Minister van Onderwijs die met een raadgevende stem zetelt.
De regering stelt een plaatsvervangend lid aan voor elk van de leden bedoeld in het eerste lid, 2°, 3°, 6° en 7°.
Het mandaat van de leden van de Commissie duurt vier jaar en is hernieuwbaar.
Het mandaat van de leden van de Commissie is kosteloos. De leden bedoeld in het eerste lid, 6°, krijgen hun reiskosten terugbetaald overeenkomstig de nadere regels die van toepassing zijn op de personeelsleden van de diensten van de regering.
De Commissie wordt bijeengeroepen door de voorzitter. De oproeping bevat de agenda.
De Commissie kan slechts geldig beraadslagen als de helft van haar leden aanwezig is. Indien dit quorum niet wordt bereikt, kan de Commissie, na een tweede oproeping, geldig beraadslagen over dezelfde agenda, ongeacht het aantal aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Voor wat betreft de andere nadere regels voor de werking stelt de Commissie haar huishoudelijk reglement vast, dat binnen een termijn van twee maanden na de eerste vergadering van betrokken Commissie ter goedkeuring aan de regering wordt voorgelegd.
§ 6. Bij ontvangst van het verzoek tot afwijking stuurt de regering het met de bijlagen naar de Commissie.
Binnen een termijn van twee maanden vanaf de verzending van het verzoek tot afwijking met de bijlagen door de regering aan de Commissie, zendt deze de regering een met redenen omkleed advies over:
1° de noodzakelijke aard van de vervanging van de inhoud en verwachtingen met betrekking tot de uitvoering van het onderwijsproject van de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten;
2° de naleving van paragraaf 2.
Deze termijn wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus.
De regering bezorgt het advies van de Commissie binnen de 15 kalenderdagen na ontvangst van het advies, per aangetekende brief, aan de inrichtende macht of aan de betrokken federatie van inrichtende machten. De inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten beschikt over een termijn van één maand vanaf de datum van ontvangst van het advies van de commissie om haar opmerkingen mee te delen.
Wanneer de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten haar opmerkingen niet binnen de vereiste termijnen heeft meegedeeld, wordt de procedure voortgezet zonder rekening te houden met laattijdige opmerkingen.
§ 7. Aan het einde van de procedure bedoeld in paragraaf 6 neemt de regering een gemotiveerde beslissing over het verzoek tot afwijking, binnen een termijn van één maand na ontvangst van de opmerkingen van de inrichtende macht of van de federatie van inrichtende machten. Indien een afwijking geheel of gedeeltelijk wordt verleend, legt de regering deze ter bevestiging voor aan het Parlement.
§ 8. Als de afwijking door het Parlement wordt bekrachtigd, wordt deze onmiddellijk meegedeeld aan de Commissie voor referentiekaders en programma's van de gemeenschappelijke kern, zoals bedoeld in artikel 1.6.2.2 van het Wetboek. De inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten deelt aan de Commissie voor referentiekaders en programma's van de gemeenschappelijke kern het programma mee dat hij wenst toe te passen in functie van de verkregen afwijkingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-06-23/20, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 22-06-2022>
Art. 1.4.4-7. [1 De regering bepaalt de thematische documenten die bestemd zijn voor de pedagogische teams die betrekking hebben op het referentiekader bedoeld in de hoofdstukken II en III. Deze documenten worden ter bekrachtiging aan het Parlement voorgelegd binnen zes maanden na goedkeuring ervan.
Deze documenten hebben tot doel een gecoördineerde en transversale lezing van de referentiekaders over een bepaald thema of inzet te bieden zonder een nieuwe verjaring of aanvullende of andere kennis, knowhow en vaardigheden te vormen in vergelijking met de referentiekaders waarnaar wordt verwezen in de hoofdstukken II en III.
Het themadocument met betrekking tot de opvoeding tot media wordt beschikbaar gesteld zodra de gemeenschappelijke kern uitgevoerd wordt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-06-23/20, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
HOOFDSTUK V. [1 - Het culturele en artistieke onderwijstraject]1
----------
(1)
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 1.4.5-1. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° Ecole supérieure des Arts of ESA: de instelling voor hoger onderwijs bedoeld in artikel 1, 2°, van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de specifieke regels voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in hogere kunstscholen;
2° Secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan of ESAHR: het onderwijs bedoeld in artikel 1, 2°, van het decreet van 2 juni 1998 tot organisatie van secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
3° Culturele operator: elke natuurlijke of rechtspersoon wiens activiteiten binnen het kader van het cultuurbeleid vallen en die als zodanig erkenning of steun van de Franse Gemeenschap geniet;
4° PECA-territoriaal platform: het platform bedoeld in de artikelen 1.4.5-20 en 1.4.5-21;
5° Cultuurbeleid : het beleid van de Franse Gemeenschap op cultureel gebied bedoeld in artikel 4, 1°, 3° tot 6°, 8°, 10°, 13° en 14°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
6° Culturele referenten: de culturele referenten bedoeld in artikel 5, eerste lid, 1°, van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs;
7° Schoolreferent: een culturele operator of een groep culturele operatoren die hun samenwerking schriftelijk hebben geformaliseerd door middel van een overeenkomst, waarvan één van de leden is aangewezen als coördinator en het geheel tegenover de regering vertegenwoordigt en waarvan de opdrachten zijn bedoeld in artikel 1.4.5-17, § 1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Art. 1.4.5-2. [1 Het doel van het culturele en artistieke onderwijstraject, afgekort PECA, is elke leerling met het oog op culturele democratisering en culturele ontwikkeling in staat te stellen:
1° om toegang te krijgen tot het culturele leven, om werken, kunstenaars en culturele praktijken te ontmoeten en om culturele plaatsen te bezoeken;
2° om kennis en vaardigheden op cultureel en artistiek gebied te verwerven, met het oog op de ontwikkeling van een kritische geest en persoonlijke expressie;
3° om te experimenteren met culturele en artistieke praktijken, individueel en collectief, en actief deelnemen aan het culturele leven;
4° om toegang te krijgen tot en deelnemen aan de diversiteit van het culturele en artistieke leven en vertrouwd raken met cultuuruitingen uit verschillende achtergronden die verschillende voorstellingen van de wereld uitdrukken.
Ook het culturele en artistieke onderwijstraject levert een bijdrage:
1° tot de bestrijding van schooluitval door diversificatie van de onderwijspraktijk;
2° tot de bewustmaking in het onderwijs van het belang van een continue en pluriforme culturele en artistieke benadering in haar verscheidenheid van uitdrukking en haar interdisciplinaire dimensie;
3° tot het versterken en verbeteren van de samenwerking tussen culturele operatoren en onderwijsactoren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Art. 1.4.5-3. [1 Het culturele en artistieke onderwijstraject wordt uitgevoerd:
1° op het niveau van de Franse Gemeenschap, door de regering en haar diensten;
2° op territoriaal niveau, via een schoolreferent en een PECA-platform;
3° op het niveau van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten, met medewerking van culturele referenten;
4° door de scholen, inzonderheid via de PECA-afgevaardigden bedoeld in artikel 1.4.5-15;
5° door ESAHR.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Afdeling II. [1 - De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs]1
----------
(1)
Art. 1.4.5-5. [1 § 1. Er wordt een Raad voor cultureel en artistiek onderwijs opgericht, afgekort CECA, die tot opdracht heeft op eigen initiatief of op verzoek van de regering of het Parlement adviezen, voorstellen en aanbevelingen te formuleren:
1° over elke vraag betreffende de richtlijnen, de doelstellingen en de uitvoering van het culturele en artistieke onderwijstraject en de samenwerking tussen cultuur en onderwijs, met inbegrip van de toewijzing van de budgetten bedoeld in artikel 1.4.5-22, § 4;
2° over elk voorontwerp van decreet of elk ontwerp van regelgevend besluit dat wordt aangenomen in het kader van de uitvoering van het culturele en artistieke onderwijstraject en de samenwerking tussen cultuur en onderwijs;
3° in het kader van de evaluatie door de regeringsdiensten van de wet- en regelgeving betreffende het culturele en artistieke onderwijstraject en de samenwerking tussen Cultuur en Onderwijs;
4° in het kader van de uitwerking door de regeringsdiensten van het actieplan bedoeld in artikel 1.4.5-13.
Voorafgaande raadpleging van de Raad is verplicht in de gevallen bedoeld in lid 1, 2° tot en met 4°.
§ 2. In het kader van zijn opdrachten draagt de Raad bij:
1° om de prioriteiten en acties te bepalen die het voorwerp zouden kunnen uitmaken van thematische campagnes;
2° om een goede afstemming mogelijk te maken tussen het culturele en artistieke aanbod, enerzijds, en de behoeften van het schoolpubliek, anderzijds;
3° om de ongelijkheden op het gebied van de toegang van het schoolpubliek tot cultuur in kaart te brengen en oplossingen aan te dragen om deze te verhelpen.
Daartoe steunt hij inzonderheid op de werkzaamheden van de verschillende PECA-platforms.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Art. 1.4.5-6. [1 De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs bestaat uit de volgende stemgerechtigde gewone leden:
1° de secretaris-generaal van het ministerie of diens afgevaardigde;
2° één vertegenwoordiger per schoolreferent;
3° twee vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor Cultuur, ingesteld bij het decreet van 28 maart 2019 over het nieuwe cultuurbestuur;
4° tien culturele referenten;
5° een vertegenwoordiger van de Algemene Raad voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan;
6° een vertegenwoordiger van elk van de in artikel 1.6.6-1 bedoelde representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen;
7° de directeur-generaal van de Algemene directie voor de sturing van het onderwijsstelsel, of diens afgevaardigde;
8° de adjunct-directeur-generaal, deskundige op het gebied van culturele transversaliteit, of diens afgevaardigde:
Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervangend lid benoemd.
De culturele referenten bedoeld in het eerste lid, 4°, zijn als volgt verdeeld:
1° vier culturele referenten van het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs;
2° twee culturele referenten voor het gesubsidieerd officieel basisonderwijs;
3° een culturele referent voor het gesubsidieerd officieel secundair onderwijs;
4° twee culturele referenten voor Wallonie-Bruxelles Enseignement;
5° een culturele referent voor het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Art. 1.4.5-7. [1 De werkende en plaatsvervangende leden worden door de regering benoemd voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar.
De regering beëindigt het mandaat van een lid:
1° op verzoek van dat lid;
2° na het verlies door het lid van de hoedanigheid waarvoor hij was aangewezen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Art. 1.4.5-8. [1 De volgende personen worden uitgenodigd en kunnen met raadgevende stem deelnemen aan de werkzaamheden van de Raad voor cultureel en artistiek onderwijs:
1° de Administrateur-generaal voor Cultuur, of diens afgevaardigde;
2° de Administrateur-generaal voor Onderwijs, of diens afgevaardigde;
3° de coördinator van het Waarnemingscentrum voor het cultuurbeleid, of diens afgevaardigde;
4° een vertegenwoordiger van de Algemene Dienst van de Cultuurinspectie;
5° een vertegenwoordiger van de Algemene Inspectiedienst;
6° een vertegenwoordiger van de dienst die belast is met de sturing van het PECA;
7° een vertegenwoordiger van de ESA's, aangewezen op de voordracht van de ARES-Kamer voor Hogere Kunstscholen.
De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs kan ook, in functie van de dagorde, elke persoon uitnodigen die hij nuttig acht te horen om zijn werkzaamheden te onderbouwen. De uitgenodigde personen hebben een raadgevende stem.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Art. 1.4.5-9. [1 § 1. De secretaris-generaal van het ministerie of diens afgevaardigde treedt op als voorzitter.
§ 2. Het voorzitterschap vervult de opdrachten die hem bij het huishoudelijk reglement zijn opgedragen.
Het neemt deel aan, organiseert en sluit de debatten af.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Art. 1.4.5-10. [1 Het secretariaat van de Raad voor cultureel en artistiek onderwijs wordt verzorgd door de regeringsdiensten.
In overleg met de voorzitter is het secretariaat verantwoordelijk voor:
1° het opstellen en bijhouden van de dagorde van de vergaderingen en het opstellen van de notulen;
2° de naleving van de wetgeving en het waarborgen van de interne voorschriften;
3° het doorgeven van het standpunt en de voorstellen van de regeringsdiensten betreffende de uitvoering van het PECA aan de leden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Art. 1.4.5-11. [1 De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs stelt op de voordracht van het secretariaat zijn huishoudelijk reglement vast.
De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs komt minstens driemaal per schooljaar bijeen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Afdeling III. [1 - Sturing van het PECA]1
----------
(1)
Art. 1.4.5-12. [1 De regering draagt via haar diensten zorg voor de sturing van het culturele en artistieke onderwijstraject.".
Daartoe is zij verantwoordelijk voor:
1° het waarborgen van de structurele, systematische en ruime integratie van het PECA in alle door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen;
2° de bewustmaking en stimulering van de verschillende actoren;
3° het aanmoedigen van innovatie en experimenten;
4° het stimuleren van het culturele en artistieke aanbod aan het schoolpubliek en het zorgen voor de verspreiding ervan;
5° het communiceren en verspreiden van informatie over het PECA;
6° het zorgen voor een goede coördinatie van de verschillende actoren en projecten, door een netwerkfunctie te vervullen, inzonderheid door deel te nemen aan de werkzaamheden van de in artikel 1.4.5-21 bedoelde territoriale PECA-platforms;
7° het analyseren en evalueren van de uitvoering van het PECA, en zo nodig verbeteringen aanbrengen;
8° het opstellen van een register van culturele en artistieke initiatieven in scholen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 16, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Art. 1.4.5-13. [1 § 1. Om de vijf jaar neemt de regering, na advies van de Raad voor cultureel en artistiek onderwijs, een PECA-actieplan aan waarin de strategieën, de gekwantificeerde doelstellingen, het actieprogramma en het uitvoeringsschema voor de komende vijf jaar zijn opgenomen.
Het plan geeft de prioritaire groepen en de prioritair uit te voeren acties aan en omvat de uitvoering van thematische campagnes. In dit verband wordt bijzondere aandacht besteed aan de vestigingsplaatsen die een gedifferentieerde begeleiding genieten overeenkomstig het decreet van 30 april 2009 tot organisatie van een gedifferentieerde begeleiding in de scholen van de Franse Gemeenschap, teneinde elke leerling gelijke kansen op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving te garanderen, alsook aan de leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs.
§ 2. Het actieplan van het PECA kan tijdens de uitvoering ervan worden aangepast, na advies van de Raad voor cultureel en artistiek onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Art. 1.4.5-14. [1 De regering zet, in de vorm van een online toegankelijk digitaal instrument, een documentatiecentrum op over het culturele en artistieke onderwijstraject.".
Het in punt 1 genoemde digitale instrument laat toe:
1° het bestaande culturele en artistieke aanbod voor het schoolpubliek te verzamelen, inventariseren en netwerken;
2° het verzamelen van aanvragen voor culturele en artistieke optredens door scholen mogelijk te maken;
3° het verzamelen, inventariseren en ter beschikking stellen van vrij beschikbare leermiddelen;
4° het verzamelen, inventariseren en verspreiden van inspirerende praktijken op het gebied van culturele bemiddeling naar het schoolpubliek;
5° het bundelen en inventariseren analyses en studies betreffende de toegang en de deelname van schoolpubliek aan het culturele leven, en de vrij beschikbare analyses en studies ter beschikking stellen.
Het digitale instrument is toegankelijk voor alle onderwijsteams, culturele operatoren, kunstenaars, onderzoekers, studenten en alle geïnteresseerden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 18, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Afdeling IV. [1 - PECA-afgevaardigden]1
----------
(1)
Art. 1.4.5-15. [1 Elke school kan onder het pedagogisch personeel minstens één PECA-afgevaardigde aanwijzen onder de vrijwilligers.
In voorkomend geval voert de PECA-afgevaardigde de volgende opdrachten uit met de steun van de culturele referenten van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waartoe hij behoort:
1° de op het niveau van het territoriale PECA-platform ontvangen informatie aan zijn school doorgeven;
2° aandacht hebben voor de behoeften en ambities van zijn school met betrekking tot het culturele en artistieke onderwijstraject, en deze vertegenwoordigen op het niveau van het territoriale PECA-platform;
3° deelnemen aan de uitvoering van projecten op het niveau van het territoriale PECA-platform;
4° in voorkomend geval voorstellen doen aan de directeur met het oog op de integratie of de versteviging van de culturele en artistieke opleiding in de doelstellingenovereenkomst van de school.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Afdeling V. [1 - Schoolreferenten]1
----------
(1)
Art. 1.4.5-16. [1 § 1. De regering wijst per zone of volgens een door haar vastgestelde territoriale indeling een culturele operator of een groep van culturele operatoren aan die als schoolreferent optreedt.
Wanneer een groepering operatoren als schoolreferent optreedt, gelden de volgende eisen:
1° de leden van de groepering leggen hun samenwerking schriftelijk vast door middel van een overeenkomst;
2° één van haar leden wordt aangewezen als coördinator en vertegenwoordigt het geheel bij de regering.
§ 2. De schoolreferent of, in het geval van een samenwerkingsverband, de coördinator, bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, moet een rechtspersoon zijn.
De schoolreferenten worden benoemd voor een hernieuwbare periode van 5 jaar, die ingaat op 30 september van het jaar van hun benoeming.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
Art. 1.4.5-17. [1 § 1. De schoolreferent voert de volgende opdrachten uit op het grondgebied waarvoor hij is aangesteld:
1° het initiëren, bundelen, coördineren, ontwikkelen en voltooien, in een netwerkoverschrijdende dynamiek, van een aanbod dat de diversiteit van culturele en artistieke disciplines weerspiegelt;
2° de verbinding organiseren tussen scholen enerzijds en kunstenaars, culturele operatoren en ESAHR anderzijds;
3° het organiseren en leiden van een territoriaal PECA-overlegplatform;
4° het bijdragen aan het kadaster bedoeld in artikel 1.4.5-12, tweede lid, 8°, en het documentatiecentrum.
§ 2. De schoolreferent zet de wijze waarop hij zijn opdrachten wil uitvoeren uiteen in een actieplan dat jaarlijks wordt geëvalueerd en bijgewerkt. Dit plan is gebaseerd op een collectieve analyse van het grondgebied om ervoor te zorgen dat:
1° de deelname van alle scholen;
2° de deelname van alle culturele operatoren;
3° dat de projecten betrekking hebben op alle culturele en artistieke gebieden en dat het aanbod aan de scholen gevarieerd is en aangepast aan hun behoeften.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
Art. 1.4.5-18. [1 De schoolreferenten worden benoemd op basis van een oproep tot het indienen van sollicitaties, waarbij de volgende criteria in aanmerking worden genomen:
1° de geografische en sociale bijzonderheden van het grondgebied;
2° de ervaring van de schoolreferent bij het opzetten, ontwikkelen en controleren van "cultuur-school" partnerschappen;
3° het vermogen van de schoolreferent om scholen in contact te brengen met kunstenaars, culturele operatoren en ESAHR;
4° het vermogen van de schoolreferent om zijn opdracht op het gehele grondgebied uit te voeren;
5° de relevantie van de beoogde wegen om de territoriale dekking te verbeteren en de toegang tot cultuur voor alle leerlingen te waarborgen;
6° de kwaliteit en de kwantiteit van de beoogde partnerschappen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
Art. 1.4.5-19. [1 De regering kent aan iedere schoolreferent een subsidie toe van 100.000 euro ter dekking van de personeels- en exploitatiekosten in verband met de in artikel 1.4.5-17 bedoelde opdrachten.
Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de verhouding tussen het op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar geldende gezondheidsindexcijfer en het op 1 januari 2022 geldende indexcijfer.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 25, 011; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
Afdeling VI. [1 - Territoriale PECA-platforms]1
----------
(1)
Art. 1.4.5-20. [1 Voor elke schoolreferent wordt een territoriaal platform gecreëerd.
Het territoriale PECA-platform bestaat uit:
1° een vertegenwoordiger van de PECA-stuurgroep;
2° de schoolreferent;
3° vijf PECA-afgevaardigden, waarvan elke federatie van inrichtende machten en Wallonie-Bruxelles Enseignement er één aanwijst;
4° een culturele referent van Wallonie-Bruxelles Enseignement en van elke federatie van inrichtende machten;
5° een vertegenwoordiger van ESAHR, aangewezen op de voordracht van de Algemene Raad voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan.
Het voorzitterschap van de vergaderingen, met inbegrip van het vaststellen van de dagorde, wordt gedeeld door de vertegenwoordiger van de PECA-stuurdienst en de schoolreferent.
De beslissingen van het territoriaal PECA-platform worden bij consensus genomen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 27, 011; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
Art. 1.4.5-21. [1 Het territoriale PECA-platform heeft tot doel:
1° de organisatie en formalisering van de ontmoeting, de rechtstreekse contacten en de netwerkvorming van PECA-actoren;
2° het zorgen voor overleg tussen de PECA-actoren over de behoeften van de scholen en het beschikbare culturele en artistieke aanbod;
3° het zorgen voor de verspreiding en uitwisseling van informatie over de beschikbare culturele bemiddelingsmechanismen;
4° het verfijnen en bijwerken van het kadaster bedoeld in artikel 1.4.5-12, tweede lid, 8°, op het betrokken grondgebied;
5° het bevorderen van de ontwikkeling, uitvoering en verspreiding van projecten tussen scholen, netten en culturele operatoren;
6° het bijdragen tot de ontwikkeling van het actieplan bedoeld in artikel 1.4.5-13 en de uitvoering ervan op het grondgebied.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 28, 011; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
Afdeling VII. [1 Financiering van het PECA]1
----------
(1)
Art. 1.4.5-22. [1 § 1. Onverminderd de subsidies die krachtens andere wetgevingsregels kunnen worden verleend, kan de regering projecten en activiteiten steunen overeenkomstig de voorwaarden die zij vaststelt:
1° die bijdragen tot de doelstellingen van artikel 1.4.5-2;
2° en die in overeenstemming zijn met de strategieën en prioriteiten die in het in artikel 1.4.5-13 bedoelde actieplan zijn vastgesteld.
De in lid 1 bedoelde steun kan bestaan uit:
1° subsidies toe te kennen aan culturele operatoren die het project uitvoeren of de activiteiten ontwikkelen;
2° materiële bijstand van de regeringsdiensten voor de ontwikkeling, uitvoering of bevordering van de betrokken projecten en activiteiten.
§ 2. Om in aanmerking te komen voor de in paragraaf 1 bedoelde steun moeten de betrokken projecten en activiteiten aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
1° de leerlingen in contact brengen met kunstenaars, kunstwerken of culturele operatoren;
2° plaatsvinden in de schoolomgeving, binnen of buiten de school;
3° gebaseerd zijn op een coherente articulatie tussen de volgende elementen:
a) de nagestreefde doelstellingen;
b) de beoogde transversale kennis en vaardigheden;
c) het verband met de referentiestelsels, overgedragen in de vorm van een samenvattend document, (kennis, knowhow of vaardigheden) van het betrokken onderwijsniveau;
d) de geplande activiteiten en de organisatie daarvan;
e) het betrokken publiek;
f) de betrokken partners;
g) de betrokkenheid van de verschillende belanghebbenden;
h) evaluatie-indicatoren;
4° een aanvulling vormen op bestaande projecten en activiteiten;
5° geleidelijk bijdragen tot een optimale dekking van de verschillende gebieden en de schoolbevolking van de Franse Gemeenschap;
6° worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen inzake vrij toegang als bedoeld in de artikelen 1.7.2-1 en 1.7.2-2.
De krachtens dit artikel gesubsidieerde projecten en activiteiten worden ingeschreven in het kadaster bedoeld in artikel 1.4.5-12, overeenkomstig de door de regering vastgestelde voorwaarden.
§ 3. Onverminderd de begrotingen die in het kader van andere regelingen aan culturele activiteiten voor onderwijs worden toegewezen, worden voor de uitvoering van dit hoofdstuk jaarlijks de volgende bedragen toegewezen:
1° tijdens het boekjaar 2022: 3.827.619 euro;
2° tijdens het boekjaar 2023: 4.453.585 euro;
3° tijdens het boekjaar 2024: 4.956.393 euro;
4° tijdens het boekjaar 2025: 5.512.389 euro;
5° tijdens het boekjaar 2026: 6.007.383 euro;
6° tijdens het boekjaar 2027: 6.636.378 euro;
7° tijdens het boekjaar 2028: 7.268.378 euro;
8° tijdens het boekjaar 2029: 7.463.378 euro;
9° tijdens het boekjaar 2030: 7.637.378 euro.
De in lid 1 genoemde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd volgens de verhouding tussen het op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar geldende gezondheidsindexcijfer en het op 1 januari 2022 geldende indexcijfer.
§ 4. De regering verdeelt de in paragraaf 3 genoemde jaarlijkse bedragen in drie enveloppen:
1° tussen 70 en 80% dient ter versterking van de subsidie aan operatoren die meerjarige steun ontvangen en wier activiteiten geheel of gedeeltelijk gericht zijn op een jong publiek, en meer bepaald op schoolpubliek; de in artikel 1.4.5-19 bedoelde subsidie is in dit bedrag begrepen;
2° tussen 10 en 20% is bestemd voor de versterking van de programma's die de regeringsdiensten met toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 3° ontwikkelen;
3° tussen 10 en 20% is bestemd voor de ondersteuning van nieuwe projecten voor het schoolpubliek.
De regering specificeert de toewijzing van middelen binnen elke enveloppe en geeft daarbij prioriteit aan:
1° aan scholen met een lage sociaaleconomische index voor zover zij in de classificatie van de instellingen, uitgevoerd met toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 30 april 2009 tot organisatie van een gedifferentieerde begeleiding binnen de scholen van de Franse Gemeenschap teneinde elke leerling gelijke kansen op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving te waarborgen, onder de klassen 1 tot en met 8 vallen;
2° aan klassen waarvoor uit het register vermeld in artikel 1.4.5-12, tweede lid, 8°, blijkt dat zij niet of nauwelijks aan culturele activiteiten deelnemen;
3° aan scholen in een gebied waar geen of weinig culturele operatoren zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 30, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
Afdeling VIII. [1 - Over de evaluatie van de uitvoering van de bepalingen betreffende het culturele en artistieke onderwijstraject]1
----------
(1)
Art. 1.4.5-23. [1 De regering evalueert de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk om de vier jaar en voor het eerst in het schooljaar 2026-2027 en brengt verslag uit aan het Parlement.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-10-13/24, art. 32, 011; Inwerkingtreding : 29-12-2022>
HOOFDSTUK VI. [1 - Educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 1.4.6-1. [1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° Schoolactoren van begeleiding : de actoren bedoeld in artikel 1.4.6-3, § 2.
2° Afgevaardigde belast met de studiekeuzebegeleiding van leerlingen : de afgevaardigde bedoeld in artikel 9, § 1, 14°, van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten en tot uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 1.4.6-4 ;
3° Zonale partners van de de studiekeuzebegeleiding : de partners bedoeld in artikel 1.4.6-3, § 3;
4° Externe partners vanactiviteiten over de studiekeuzebegeleiding : de partners bedoeld in artikel 1.4.6-3, § 4.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
Art. 1.4.6-2. [1 De educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding heeft als doel :
1° de capaciteit van de leerling te ontwikkelen om op zijn of haar eigen traject te handelen, maar zich ook bewust worden van de beperkingen en limieten van deze kennis hoe te handelen;
2° expliciete en impliciete factoren die keuzes beïnvloeden te identificeren en te bekritiseren, met inbegrip van de keuze van de begeleiding die aan het einde van de gemeenschappelijke kern gemaakt moet worden;
3° kennis en observaties omzetten in keuzes en acties die ze in de praktijk brengen;
4° de ontwikkeling van verschillende scenario's voor zijn toekomst en de mogelijkheid om zichzelf daarin te projecteren;
5° zich bewust worden van de open aard van zijn keuzes en de perspectieven die levenslang leren, in het bijzonder in de context van professionele ontwikkeling;
6° verschillende professionele omgevingen en hun diversiteit te ontdekken, en zich bewust worden van zowel de bijdragen aan de maatschappij als de ethische kwesties en vooruitzichten voor socioprofessionele integratie die verbonden zijn aan deze verschillende socioprofessionele werelden;
7° de koppeling van vakspecifieke of vakoverschrijdende kennis, knowhow of vaardigheden die in de klas werden verworven, aan de studierichtingen en keuzemogelijkheden na de gemeenschappelijke kern en aan beroepsgebieden en beroepen;
8° de ontdekking van verschillende opleidingsmogelijkheden aan het einde van het traject van de gemeenschappelijke kern;
9° de ontmoeting van verschillende soorten actoren om hen te helpen hun begeleidingsfasen te plannen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
Afdeling 2. [1 Actoren en partners in de educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
----------
(1)
Art. 1.4.6-3. [1 § 1. Bij de educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding zijn verschillende schoolactoren en partners betrokken die door de school kunnen worden ingeschakeld om activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding op te zetten:
1° de schoolactoren van de studiekeuzebegeleiding bedoeld in paragraaf 2 ;
2° de zonale partners van de studiekeuzebegeleiding bedoeld in paragraaf 3 ;
3° de externe partners van de activiteiten die betrekking hebben op de studiekeuzebegeleiding bedoeld in paragraaf 4.
§ 2. De schoolactoren van de studiekeuzebegeleiding zijn :
1° de leerlingen ;
2° het onderwijsteam ;
3° het PMS-cenrum ;
4° de afgevaardigde die belast is met de studiekeuzebegeleiding van leerlingen, indien hij/zij binnen de school tewerkgesteld of aangesteld is;
5° de regionale polen, met betrekking tot leerlingen voor wie zij individuele ondersteuning bieden;
6° de oudervereniging, als deze door de inrichtende macht wordt gevraagd en betrokken wil worden;
7° onderwijsteams van andere scholen die behoren tot dezelfde inrichtende macht of tot verschillende inrichtende machten of federaties van inrichtende machten.
§ 3. De zonale partners van de studiekeuzebegeleiding zijn onder andere :
1° Competentiecentra van Wallonië en de Beroepsreferentiecentra van Brussel ;
2° Centra voor gevorderde technologieën bepaald in artikel 1 van het Samenwerkingsakkoord van 21 maart 2014 afgesloten tussen het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap betreffende de terbeschikkingstelling van voorzieningen in het kader van de herziening van het kwalificerend onderwijs en de samenwerking tussen de Centra voor gevorderde technologieën en de Competentie- en Referentiecentra;
3° "Cités des Métiers - Carrefours des Métiers" in het Waalse Gewest en "Cité des Métiers" in het Brusselse Gewest;
4° instellingen voor hoger onderwijs en in het bijzonder hun systemen en diensten gericht op de de studiekeuzebegeleiding;
5° instellingen voor onderwijs voor sociale promotie en in het bijzonder hun systemen en diensten gericht op de studiekeuzebegeleiding
6° gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling ;
7° opleidingsoperatoren;
8° jeugdinformatiecentra ;
9° de diensten "Action en Milieu Ouvert (AMO)" (actie in open milieu) ;
10° verenigingen van jeugdorganisaties die betrokken zijn bij de studiekeuzebegeleiding;
11° de institutionele actoren die bij de begeleiding betrokken zijn.
Zonale partners van de studiekeuzebegeleiding kunnen door scholen gevraagd worden om samenwerkingsverbanden of activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding te organiseren en, indien van toepassing, om scholen te ondersteunen bij het organiseren van activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding in samenwerking met externe partners.
§ 4. Externe partners voor activiteiten die betrekking hebben op de studiekeuzebegeleiding zijn onder andere :
1° openbare en privé-bedrijven ;
2° actoren in de non-profitsector;
3° beroepssectoren ;
4° zelfstandigen en ambachtslieden.
Externe partners van activiteiten die betrekking hebben op de studiekeuzebegeleiding kunnen door scholen benaderd worden om partnerschappen of activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding te organiseren.
De inschakeling door scholen van externe partners en de activiteiten die deze partners met leerlingen organiseren, passen in het kader van de naleving van artikel 1.7.3-3.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
Art. 1.4.6-4. [1 De school kan binnen het onderwijsteam een afgevaardigde aanwijzen die verantwoordelijk is voor de studiekeuzebegeleiding van leerlingen.
De afgevaardigde belast met de begeleiding van leerlingen oefent een van de collectieve opdrachten uit van de dienst aan de school en de leerlingen bedoeld in artikel 7, 2°, van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de inrichtende machten.
De afgevaardigde belast met de studiekeuzebegeleiding van leerlingen zorgt er samen met de betrokken actoren en onder de verantwoordelijkheid van de directeur voor :
1° de identificatie van de behoeften van de school ;
2° de coördinatie en complementariteit van systemen en activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding ;
3° de leiding over initiatieven, projecten, acties en activiteiten die door de school of in partnerschap met de in artikel 1.4.3-6, §§ 3 en 4 bedoelde partners worden opgezet;
4° de informatie en communicatie binnen de school, in het bijzonder over acties, projecten, systemen en beschikbare middelen;
5° informatie over bestaande dienstenaanbiedingen, in het bijzonder over informatie over studierichtingen en beroepen in een bepaalde regio of een bepaalde zone.
Hij is de contactpersoon en het belangrijkste aanspreekpunt voor zonale partners van de studiekeuzebegeleiding en externe partners die betrokken zijn bij activiteiten in verband met de studiekeuzebegeleiding.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
Afdeling 3. [1 Systemen voor pedagogische aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
----------
(1)
Art. 1.4.6-5. [1 In de gemeenschappelijke kern maken de cursussen en activiteiten met betrekking tot het gebied vermeld in artikel 1.4.2-3, 8°, deel uit van de pedagogische aanpak van de studiekeuzebegeleiding.
In de jaren van de gemeenschappelijke kern van het secundair onderwijs worden lestijden, waarvan het aantal is vastgelegd in artikel 2.2.2-1, § 3, tweede lid, enerzijds besteed aan de activiteiten bedoeld in artikel 1.4.6-6 en anderzijds over de cursussen van het lesrooster heen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
Art. 1.4.6-6. [1 § 1. Activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding bestaan uit elke regeling die bedoeld is om de pedagogische aanpak van de studiekeuzebegeleiding praktisch uit te voeren en die een of meer diensten, hulpmiddelen of bijeenkomsten omvat, in het bijzonder :
1° diensten voor individuele of collectieve ondersteuning en adviezen;
2° leermiddelen ;
3° hulpmiddelen voor zelfevaluatie van sterke punten en interesses ;
4° informatiehulpmiddelen over loopbanen, studierichtingen en mogelijke opties;
5° documentaire en multimediale bronnen ;
6° praktijkervaring door bezoeken aan bedrijven of instellingen, bezoeken aan onderwijsinstellingen of stages;
7° bijeenkomsten met beroepsmensen uit de sector, inclusief de bijeenkomsten die georganiseerd worden in het kader van samenwerkingsactiviteiten met ouders en familieleden van leerlingen.
§ 2. De begeleidingsactiviteiten zijn zo opgezet dat ze een afspiegeling vormen van een verscheidenheid aan studierichtingen, sectoren en beroepen.
§ 3. Begeleidingsactiviteiten zijn zo opgezet in overeenstemming met de door het onderwijsteam vastgestelde criteria met betrekking tot hun doel, toegankelijkheid en objectiviteit.
De activiteiten zijn bedoeld om positieve begeleiding te bevorderen en het oriëntatievermogen van de leerlingen te ontwikkelen, in het bijzonder om de volgende aspecten te bedenken :
1° jezelf en anderen leren kennen ;
2° kennis van studierichtingen, studies, loopbanen, de wereld van werk en de arbeidsmarkt;
3° het opdoen van ervaring, vooral door praktische activiteiten;
4° openheid voor verschillende mogelijkheden, door onderzoek en toegang tot relevante informatie.
Er zijn begeleidingsactiviteiten beschikbaar voor leerlingen,die ondere andere :
1° aangepast zijn aan elke schoolfase en in het bijzonder aan belangrijke overgangen, om volledige informatie te verstrekken ;
2° aangeboden zijn op tijdstippen en plaatsen en in vormen die beantwoorden aan verschillende behoeften;
3° gratis zijn voor de leerling ;
4° ontworpen zijn om het risico op sociale uitsluiting in verband met de toegang tot informatie en diensten te vermijden.
Begeleidingsactiviteiten moeten voldoen aan de eisen van neutraliteit en objectiviteit, in het bijzonder met betrekking tot :
1° de bewaring van de onafhankelijkheid ten opzichte van de belangen van specifieke bedrijven, instellingen, verenigingen of specifieke instellingen ;
2° het voorkomen van het risico op etikettering, stereotypering en vooroordelen, in het bijzonder met betrekking tot gender, afkomst (in het bijzonder sociaal en cultureel), sociaaleconomische status of bepaalde beroepen en studierichtingen;
3° de afstemming op professionele vereisten die duidelijk geïdentificeerd zijn in samenwerking met de betrokken beroepsbeoefenaars en partners.
4° de studierichtingen en opties georganiseerd door de school van de leerling bovenop de gemeenschappelijke kern.
§ 4. Om begeleidingsactiviteiten te organiseren, mobiliseert de school de actoren en partners waarnaar in artikel 1.4.6-3 wordt verwezen. Bij het ontwikkelen van partnerschappen met zonale of externe partners zorgt de school ervoor dat de diversiteit aan studierichtingen en de pluraliteit aan sectoren en beroepen wordt weerspiegeld.
In de gemeenschappelijke kern worden de beoogde soorten activiteiten en partnerschappen vastgelegd in de doelstellingenovereenkomst van de school, in overeenstemming met artikel 1.5.2-3, § 1, 6°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
Afdeling 4. [1 Het digitale platform voor een educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
----------
(1)
Art. 1.4.6-7. [1 Om leerlingen, actoren en partners die betrokken zijn bij de begeleiding te helpen, heeft de regering een website opgezet die het volgende aanbiedt :
1° kwaliteitsinformatie over studies, studierichtingen en opleidingen ;
2° inhoud over loopbanen en de arbeidsmarkt;
3° hulpmiddelen om te helpen bij zelfevaluatie en help naar keuze.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/73, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
TITEL V. - Autonomie van scholen, hun bestuur en de participatie
HOOFDSTUK I. - Autonomie van scholen
Afdeling I. - Educatief project en opvoedkundig project
Art. 1.5.1-1. Elke inrichtende macht kan vrij haar opvoedkundige methodes kiezen.
Op voorwaarde dat ze de voorschriften van dit Wetboek inzake de lesroosters van leerlingen en de klasdagen respecteert, is elke inrichtende macht vrij om haar lesroosters zelf op te stellen, en onder voorbehoud van de goedkeuring van de Regering om het studieniveau te waarborgen, haar programma's uit te werken.
Art. 1.5.1-2. Elke inrichtende macht stelt haar eigen educatief project en haar eigen opvoedkundig project op.
Het educatief project bepaalt, met inachtneming van de prioritaire en specifieke opdrachten vastgelegd in Titel 4, alle waarden, maatschappelijke keuzes en referenties op basis waarvan een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten hun educatieve doelstellingen bepalen.
Het opvoedkundig project bepaalt de opvoedkundige plannen en de methodologische keuzes die het voor een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten mogelijk maken om hun educatief project te verwezenlijken.
Het educatief en opvoedkundig project worden bezorgd op aanvraag en kunnen het voorwerp uitmaken van één enkel document.
Elke inrichtende macht houdt haar educatief en opvoedkundig project ter beschikking van de diensten van de Regering.
Art. 1.5.1-3. Elke federatie van inrichtende machten stelt haar eigen educatief project op. Ze bepaalt ook de hoofdlijnen van het opvoedkundig project dat ze voorrang wil geven.
Het educatief en opvoedkundig project van een inrichtende macht die behoort tot een federatie van inrichtende machten moet overeenstemmen met het educatief en opvoedkundig project van deze federatie.
Afdeling II. - Studieprogramma's
Art. 1.5.1-4. § 1. De studieprogramma's zijn de bevoegdheid van de inrichtende machten. Zij kunnen deze bevoegdheid delegeren aan de federatie van inrichtende machten waartoe ze behoren.
In het gesubsidieerd officieel onderwijs mag de duur van de in lid 1 bedoelde delegatie de termijn van het electief mandaat van de inrichtende macht niet overschrijden.
In het vrij onderwijs bedraagt de duur van de in lid 1 bedoelde delegatie zes jaar en is ze hernieuwbaar.
De Regering bepaalt de nadere regels voor delegatie.
§ 2. De Regering keurt de studieprogramma's goed nadat ze het advies heeft ingewonnen van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1 of van een programmacommissie bedoeld in artikel 1.6.2-4.
Afdeling III. - Schoolproject
Art. 1.5.1-5. § 1. Elke school heeft een schoolproject.
Het schoolproject bepaalt de educatieve en opvoedkundige prioriteiten en de specifieke concrete acties die het educatief team van de school wil verwezenlijken in samenwerking met alle leden van de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-2, om de educatieve en opvoedkundige projecten van de inrichtende macht te realiseren.
Het schoolproject is een hulpmiddel om de prioritaire opdrachten en de specifieke opdrachten van het educatief systeem te bereiken. Het bepaalt de nadere regels waardoor, in de gemeenschappelijke kern, elke school de differentiatiepraktijken en vormevaluatie bedoeld in artikel 2.3.1-1 implementeert.
Het schoolproject wordt opgesteld rekening houdend met:
1° de leerlingen die ingeschreven zijn in de school, hun kenmerken, zowel de culturele als de sociale, hun behoeften en hun hulpmiddelen tijdens het verwervingsproces van competenties en kennis;
2° de aspiraties van de leerlingen en hun ouders betreffende het plannen van een beroepsleven en het voortzetten van de studies;
3° het sociale, culturele en economisch milieu van de school;
4° het natuurlijke milieu, de buurt, de stad, het dorp waarin de school zich bevindt.
Indien nodig wordt het schoolproject aangepast om te garanderen dat het in overeenstemming is met het sturingsplan bedoeld in artikel 1.5.2-1.
§ 2. Elke school die basisonderwijs, kleuteronderwijs, lager onderwijs of de lagere Raad van het secundair onderwijs organiseert bepaalt, in haar schoolproject, de middelen die ze zal aanwenden om de overstap van het kleuteronderwijs en het lager onderwijs enerzijds, en tussen de twee laatste jaren van het lager onderwijs en de lagere Raad van het secundair onderwijs anderzijds te vergemakkelijken.
Art. 1.5.1-6. § 1. Elke inrichtende macht kan de scholen die ze inricht de toestemming geven om, in het kader van haar schoolproject, het wekelijkse lesrooster aan te passen zodat per vak of voor een reeks vakken activiteiten worden toegevoegd waarmee de prioritaire opdrachten bepaald in artikel 1.4.1-1 kunnen worden vervuld.
§ 2. In het kader van het opvoedkundig project en het pedagogisch project van haar inrichtende macht kan elke secundaire school de lesvolumes toebedeeld aan één, meerdere of alle vakken in functionele studiegehelen herverdelen over meerdere weken.
De tijd toebedeeld aan diverse vakken kan ook gegroepeerd worden voor interdisciplinaire of culturele activiteiten.
Wenst zij gebruik te maken van deze bepaling is de enige verplichting voor de school opgeven hoe de buitengewone procedures die ze gebruikt het mogelijk maken de prioritaire opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 en de kennis, knowhow en competenties bepaald in de referentiesystemen te vervullen in het kader van studieprogramma's aangenomen door haar inrichtende macht.
Met uitzondering van de lessen lichamelijke opvoeding kunnen de lessen die een lesvolume hebben van minder dan drie wekelijkse lesuren, worden samengevoegd binnen één semester per jaar.
Art. 1.5.1-7. Het schoolproject en de latere wijzigingen ervan worden ter goedkeuring voorgelegd aan de inrichtende macht binnen de door de Regering bepaalde termijnen.
In het officieel onderwijs wordt het schoolproject overgemaakt aan het lokaal orgaan voor sociaal overleg dat moet controleren of het in overeenstemming is met het opvoedkundig project van de inrichtende macht. De eventuele implicaties voor de arbeidsomstandigheden en de statutaire situaties van de personeelsleden worden onderhandeld binnen het lokaal orgaan voor sociaal overleg.
Afdeling IV. - Studiereglement
Art. 1.5.1-8.§ 1. Elke inrichtende macht stelt voor elk onderwijsniveau een studiereglement op. Ze kan voor elke vestiging voorzien in een apart studiereglement.
[1 Het studiereglement bepaalt met name:
1° de criteria voor kwalitatief goed schoolwerk;
2° de evaluatie- en beraadslagingsprocedures van de klassenraden en de mededeling van hun beslissingen;
3° de mededeling van de beslissingen die worden genomen na de beraadslaging op het einde van het jaar en in voorkomend geval na het overleg, aan de leerlingen en hun ouders;
4° voor de betrokken scholen het verloop van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern.]1
§ 2. De criteria voor kwaliteitsvol schoolwerk bepalen, op de meest duidelijke manier, de taak die van de leerling geëist wordt in het kader van de prioritaire en specifieke opdrachten bepaald in dit Wetboek.
Met het oog hierop behandelt het studiereglement onder andere en op een manier die is aangepast aan het betrokken onderwijsniveau, de volgende punten:
1° individueel werk;
2° groepswerk;
3° opzoekingswerk;
4° groepslessen;
5° persoonlijk werk;
6° huiswerk;
7° officiële evaluatiemomenten.
§ 3. Kwaliteitsvol schoolwerk impliceert met name de volgende eisen:
1° vrijwillig voldoen aan wat wordt gevraagd door de instellingen met inachtneming van:
a. de door de inrichtende macht en het educatief team vastgelegde regels;
b. de lesroosters;
c. deadlines en termijnen;
d. instructies zonder zin voor kritiek uit te sluiten;
2° een werkmethode ontwikkelen die bijdraagt aan het begrijpen van de leerdoelen, een gevoel voor persoonlijke efficiëntie ontwikkelen en belangstelling tonen voor de onderwezen leerstof;
3° aanvaarden dat men tot een groep behoort met inbegrip van:
a. respect voor volwassenen en andere leerlingen;
b. in staat zijn zich te integreren in een team en opdrachten alleen kunnen uitvoeren;
4° actief deelnemen aan de schoolactiviteiten door te luisteren, betrokkenheid te tonen, initiatief te nemen, zich te engageren en verantwoordelijkheid op te nemen.
§ 4. Onverminderd artikel 2.5.1-1 mag elke inrichtende macht huiswerk geven voor elk onderwijsniveau.
----------
(1)<DFG 2023-07-20/49, art. 32, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Afdeling V. - Huishoudelijk reglement van de school
Art. 1.5.1-9. De inrichtende macht bepaalt het huishoudelijk reglement van de school dat van toepassing is op de leerlingen. Het bevat met name de regels met betrekking tot het gezamenlijke leven, tuchtsancties, beroepsprocedures die hiertegen kunnen worden ingesteld en de zware feiten bedoeld in artikel 1.7.9-2.
Afdeling VI. - Toegang tot de scholen
Art. 1.5.1-10. De personeelsleden, de leerlingen en de leden van de PMS-centra en de commissie voor gezondheidspromotie op school hebben toegang tot de lokalen tijdens en buiten de schooluren, naargelang de behoeften van de dienst en de opvoedkundige activiteiten, volgens de door de inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalde nadere regels.
Ook de ouders hebben toegang tot de school volgens de door de inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalde nadere regels.
Behalve met de uitdrukkelijke toestemming van de inrichtende macht of haar afgevaardigde, hebben ouders geen toegang tot de lokalen op het moment dat de lessen en de verschillende opvoedkundige activiteiten plaatsvinden.
Art. 1.5.1-11. § 1. Bij het uitoefenen van hun functie hebben ook de volgende personen toegang tot de school:
1° de afgevaardigden van de Regering;
2° de afgevaardigden van de inrichtende macht voor het onderwijs dat ze organiseert;
3° de hiertoe behoorlijk aangestelde inspecteurs en controleurs van de Franse Gemeenschap;
4° de afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, de zonedirecteurs en de coördinerende afgevaardigde;
5° de inspecteurs en afgevaardigden van de verschillende overheidsdiensten belast met inspecties op het vlak van volksgezondheid en de naleving van de arbeidswetgeving;
6° de burgemeester en zijn afgevaardigden inzake brandpreventie;
7° de officiers van gerechtelijke politie, de officiers van het openbaar ministerie, de politiediensten in het bezit van een bevel tot medebrenging, een aanhoudingsbevel of een huiszoekingsbevel of in geval van een misdaad of wanbedrijf op heterdaad;
8° medisch en verpleegkundig personeel dat werd opgeroepen.
Behalve in geval van een misdaad of wanbedrijf op heterdaad moet elke persoon bedoeld in lid 1 zich vooraf melden bij de directeur of zijn afgevaardigde en uitdrukkelijk het doel van zijn bezoek kenbaar maken.
§ 2. In het onderwijs met niet-confessioneel karakter hebben de hoofden van de godsdienst en hun afgevaardigden van rechtswege toegang tot de lokalen waar de godsdienstlessen plaatsvinden, tijdens de uren dat deze lessen doorgaan.
Ze melden zich eerst bij de directeur of zijn afgevaardigde.
Art. 1.5.1-12.§ 1. Elke persoon die niet voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 1.5.1-10 tot 1.5.1-11 moet vooraf aan de schooldirecteur of zijn afgevaardigde de toestemming vragen om de lokalen te betreden.
§ 2. Elke persoon die de lokalen betreedt tegen de wil van de directeur of zijn afgevaardigde, met behulp van bedreiging of geweld tegen personen, of door middel van braak, inklimming of valse sleutels wordt bestraft [1 van de straffen bedoeld in]1 artikel 439 van het Strafwetboek.
§ 3. Tijdens de open dagen verliezen scholen de bescherming toegekend volgens hun hoedanigheid van woonst.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
HOOFDSTUK II. - Sturing van scholen
Afdeling I. - Sturingsplan en doelstellingenovereenkomsten
Art. 1.5.2-1.Elke school moet een sturingsplan opstellen in overeenstemming met haar schoolproject, dat, na afloop van de contractualiseringsprocedure bedoeld in artikel 1.5.2-5, haar doelstellingenovereenkomst uitmaakt voor een periode van zes jaar. Scholen mogen [1 in hun sturingsplan specifieke doelstellingen onderscheiden voor elke vestiging]1. De sturingsplannen moeten worden opgesteld volgens de door de Regering bepaalde elementen en nadere regels.
[2 De sturingsplannen worden tussen 1 januari en 30 april van het jaar volgend op het jaar van oprichting van de school voor het eerst doorgegeven aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.]2
[2 Scholen die al een doelstellingenovereenkomst hebben gesloten, leggen hun sturingsplan voor aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, 65 tot 110 schoolwerkdagen na ontvangst van het eindevaluatieverslag over de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.]2
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(2)<DFG 2024-04-18/34, art. 100, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>
Art. 1.5.2-2.[1 In het kader van]1 de sturingsplannen en de contractualisering hiervan in objectieve overeenkomsten, volgen de scholen de verbeteringsdoelen waarmee het opvoedkundig systeem:
1° de kennis, knowhow en competenties van de leerlingen aanzienlijk kan verbeteren;
2° het aandeel jonge gediplomeerden uit het hoger secundair onderwijs kan verhogen;
3° de verschillen tussen de resultaten van de vanuit sociaaleconomisch standpunt meest bevoorrechte leerlingen en die van de minst bevoorrechte leerlingen kan verkleinen;
4° het aantal leerlingen dat dubbelt of afhaakt kan verminderen;
5° de schoolwijzigingen binnen de gemeenschappelijke kern kan verminderen;
6° de inclusie van leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon onderwijs geleidelijk kan vergroten;
7° de indexen voor welzijn op school en de verbetering van het schoolklimaat kan verhogen.
De indicatoren en referentiewaarden verbonden aan deze doelstellingen zijn bij dit Wetboek gevoegd.
De Regering kan, indien nodig, specifieke doelstellingen vastleggen voor bepaalde categorieën van scholen en hierbij rekening houden met het onderwijsniveau, het type school en de specifieke kenmerken van de zones waarin deze scholen gevestigd zijn, met name om de sociale mix in deze scholen te versterken.
De categorieën van scholen bedoeld in lid 3 zijn bijvoorbeeld:
1° scholen waarvan een of meer vestigingen genieten van een gedifferentieerde omkadering;
2° [2 ...]2
3° scholen die een immersiestage organiseren zoals bepaald in artikel 1.3.1-1, 2° ;
4° scholen die de lagere Raad van het gewoon secundair onderwijs organiseren;
5° scholen die gespecialiseerd onderwijs organiseren.
De Regering waakt over de algemene coherentie van de doelstellingen die de scholen vastleggen, op basis van hun beginsituatie, tegenover de verbeteringsdoelen van het opvoedkundig systeem. De Regering evalueert jaarlijks de mate waarin de verbeteringsdoelen bedoeld in lid 1 en, in voorkomend geval, de bijzondere doelstellingen bedoeld in lid 3 werden nagekomen en brengt hierover verslag uit aan het Parlement.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(2)<DFG 2022-07-20/39, art. 53, 016; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 1.5.2-3. § 1. [3 Het sturingsplan voor elke school wordt opgesteld in het kader van de doelstellingen voor de verbetering van het onderwijsstelsel en, in voorkomend geval, van de specifieke doelstellingen]3 en omvat met name de volgende elementen:
1° de specifieke doelstellingen die de school moet halen om een bijdrage te leveren aan de verbeteringsdoelen en, in voorkomend geval, aan de bijzondere doelstellingen;
2° een collectieve diagnose opgesteld door de directeur, in samenwerking met het educatief team van de school, dat alle sterke en zwakke punten van de school bevat ten aanzien van de verbeteringsdoelen en, in voorkomend geval, de bijzondere doelstellingen en hun oorzaken. Deze diagnose wordt opgesteld rekening houdend met de indicatoren die eigen zijn aan de situatie van de school die door de diensten van de Regering zijn overgemaakt aan de directeur en de inrichtende macht van de school, onverminderd andere elementen die de school zelf mag ontwikkelen. De indeling van de indicatoren wordt bepaald door de Regering. Onverminderd de voorgelegde elementen van de diagnose, ter gelegenheid van de presentatie van het sturingsplan aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1, mag deze diagnose, die vertrouwelijk is en uitsluitend mag worden gebruikt door het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering en de inrichtende macht in kwestie, niet worden overgemaakt aan derden, behalve, in voorkomend geval, aan de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten of in de gevallen bepaald door de Regering, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting;
3° een bijlage met daarin, volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels, de voor een meerdere jaren berekende referentiewaarden die de school wil halen op basis van haar situatie, voor elk van haar specifieke doelstellingen waarvoor er een kwantitatieve indicator bestaat.
Deze bijlage, die uitsluitend mag worden gebruikt door het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering en de inrichtende macht in kwestie, mag niet worden overgemaakt aan derden, behalve, in voorkomend geval, aan de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten, behalve in door de Regering vastgestelde gevallen, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting;
4° de samenwerkingsmodaliteiten voor het hele opvoedkundig team van de school waardoor met name [3 de opstelling van het sturingsplan en de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst]3 kan worden;
5° het opleidingsplan [1 bedoeld in artikel 6.1.4-1]1;
6° de nadere regels voor de uitvoering van het pedagogisch continuüm willen, gedurende de hele gemeenschappelijke kern, voor alle leerlingen de initiële competenties en de kennis, knowhow en competenties van het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern garanderen, die vereist zijn voor hun persoonlijke ontplooiing, hun sociale integratie en de voortzetting van hun studies, in de mate en volgens het ritme van de school, met inbegrip van de differentiatiemodaliteiten van de leerstof en de persoonlijke begeleiding [5 evenals de nadere regels voor de educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding, met inbegrip van de soorten activiteiten en de partnerschappen van het onderwijsteam met de betrokken partners]5;
7° de door de school uit te voeren strategieën om de specifieke doelstellingen te halen zoals bedoeld in 1° ;
8° de jaarlijkse evaluatiemethode van de door de school uit te voeren doelstellingenovereenkomst, onverminderd artikel 1.5.2-9.
[2 9° voor de hoofdscholen van een territoriale pool, de bijlage betreffende de territoriale pool bedoeld in artikel 6.2.4-1.]2
§ 2. Bij het opstellen van de strategieën bedoeld in lid 1, 7°, identificeert de school uit de volgende thema's die thema's die geen nieuwe acties vereisen die bij voorrang moeten worden uitgevoerd:
1° de opvoedkundige acties om elke leerling te doen slagen en in staat te stellen de leerstof te beheersen en de verwachte doelstellingen te halen, met inbegrip van de nadere regels voor de evaluatie van het aanleren van de kennis, knowhow en competenties;
2° de hulpmiddelen voor schoolinschakeling;
3° de specifieke hulpmiddelen voor aanpassen en omkaderen waaronder die bestemd voor nieuwkomers;
4° redelijke voorzieningen voor leerlingen met erkende specifieke behoeften alsook de integratie van leerlingen in het gewoon onderwijs, in overeenstemming met de bepalingen van Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;
5° de oriëntatie van leerlingen en de promotie van hulpmiddelen voor oriëntatie op het schooltraject van elke leerling;
6° de bevordering van burgerschap, gezondheid, mediageletterdheid, milieu en duurzame ontwikkeling;
7° preventie en behandeling van discriminatie en geweld binnen de school, met inbegrip van specifieke procedures voor pesterijen, cyberpesten en uitzonderlijke gebeurtenissen alsook de samenwerking met de diensten van hulpverlening aan de jeugd en bemiddeling op school;
8° de invoering van digitale hulpmiddelen in de leerprocessen en het beheer van de school, alsook digitale apparatuur;
9° onthaal en begeleiding van nieuwe leerkrachten;
10° samenwerking met en medewerking van de ouders van de leerlingen van de school, in overleg met de participatieraad;
11° onderwijs in en toegang tot cultuur en lezen, alsook samenwerkingsverbanden met culturele instellingen en openbare leesinstellingen in de zone;
12° onderwijs in en toegang tot sport, alsook samenwerkingsverbanden met sportinstellingen in de zone;
13° bij een kwalificerend onderwijsaanbod, de partnerschappen met bedrijven en werkgevers uit de sectoren in kwestie;
14° onderhoud en verbetering van de schoolinfrastructuur;
15° het beleid van de school inzake schoolkosten.
De school beschrijft bovendien de bestaande acties die zij in het kader van elk van deze thema's blijft uitvoeren, rekening houdend met de specifieke context van de school, het schoolproject en de richtlijnen die door de inrichtende macht zijn vastgesteld en beschikbare middelen.
De categorieën van scholen bedoeld in artikel 1.5.2-2, lid 4, preciseren, elk voor wat hen aanbelangt, door enkele concrete acties en met welke hulpmiddelen de doelstellingen zullen worden gehaald die zijn bedoeld in:
1° artikel 2 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, door inzonderheid de acties van de thema's 1°, 2° en 7° te ontwikkelen, voor de scholen waarvan een of meer vestigingen genieten van een gedifferentieerde omkadering; zij moeten ook in detail aangeven welke werkingsmiddelen en menselijke middelen zijn toegekend in het kader van en met inachtneming van het hiervoor genoemde decreet;
2° [4 ...]4
3° artikel 1.8.3-1, door inzonderheid de strategieën 1° en 8° te ontwikkelen, voor de scholen die immersiestages organiseren;
4° artikel 1.5.2-3, § 3, door inzonderheid de acties van thema 1° bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, te ontwikkelen voor de scholen die de lagere Raad van het secundair onderwijs organiseren;
5° Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, door inzonderheid de acties van thema 4° bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, te ontwikkelen voor de scholen die gespecialiseerd onderwijs organiseren.
§ 3. In het kader van haar sturingsplan bepaalt elke school die de lagere Raad van het gewoon secundair onderwijs organiseert de acties en specifieke hulpmiddelen die het educatief team moet implementeren, in overleg met het team van het PMS-centrum, zodat de leerlingen de na afloop van de gemeenschappelijke kern beoogde verwachtingen halen.
----------
(1)<DFG 2021-06-17/28, art. 76, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
(2)<DFG 2021-06-17/29, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(3)<DFG 2022-02-24/18, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(4)<DFG 2022-07-20/39, art. 54, 016; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(5)<DFG 2024-05-16/73, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
Art. 1.5.2-4.Het sturingsplan wordt opgesteld door de directeur, in samenwerking met het educatief team van de inrichting en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum en de vertegenwoordigers van de ouders van de school, rekening houdend met de specifieke context van de school, het schoolproject, de richtlijnen van de inrichtende macht en de beschikbare middelen.
De steun- en begeleidingscel biedt ondersteuning aan de school voor de ontwikkeling van het sturingsplan [1 , de eventuele aanpassing daarvan en de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst]1. [1 Voor dit doel, een begeleidende overeenkomst]1 wordt en, indien dit het geval is, voor opvolging vastgelegd in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, tussen de directeur en de dienst voor ondersteuning en begeleiding en, in het gesubsidieerd onderwijs, tussen de inrichtende macht en de federatie van de inrichtende machten waarbij de school aangesloten is of waarmee een overeenkomst gesloten is.
Met instemming van de betrokken inrichtende macht delen de diensten van de Regering aan de federaties van de inrichtende machten of aan de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap de indicatoren bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, 2°, mee die betrekking hebben op de inrichtingen die bij hen aangesloten zijn of die een overeenkomst gesloten hebben. De meegedeelde indicatoren zijn erop gericht om elke federatie van de inrichtende machten en de inrichtende macht van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs in staat te stellen de informatie te hebben die nodig is om de inrichting te ondersteunen in het kader van de ontwikkeling van het sturingsplan, de begeleiding ervan en, in voorkomend geval, de opvolging ervan. Het is verboden deze indicatoren aan derden te melden, behalve in gevallen die door de Regering worden bepaald.
Het sturingsplan wordt door de directeur voorgesteld volgens de vormvereisten die door de Regering zijn vastgesteld, via de toepassing ontwikkeld [2 door ETNIC]2 (overheidsbedrijf voor nieuwe informatie- en communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap), aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, na advies van de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad, ingezameld in overeenstemming met de geheimhoudingsregels bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1 en [1 na de goedkeuring]1 van de inrichtende macht. De Regering bepaalt de regels voor de toegang tot deze toepassing.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 10, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(2)<DFG 2022-03-31/23, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art. 1.5.2-5.§ 1. [2 Binnen 50 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen na de indiening van het sturingsplan]2, analyseert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, na overleg met de directeur en de inrichtende macht, de overeenstemming van het sturingsplan met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en, de uitvoeringsbesluiten ervan, volgens de procedure en de nadere regels die door de Regering worden bepaald.
De analyse van de overeenstemming van het sturingsplan van de school met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 bestaat in het opsporen van een mogelijke duidelijke beoordelingsfout bij de vaststelling van specifieke doelstellingen die het sturingsplan van de school bevat, gelet op de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, op de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, of in de strategieën die bepaald worden om ze uit te voeren.
Om deze analyse uit te voeren, kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, onder andere, de inrichtende macht, de directeur, het educatief team van de school, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de plaatselijke organen voor sociaal overleg ontmoeten en, voor het secundair onderwijs, de vertegenwoordigers van de leerlingen.
§ 2. Indien, na deze analyse, het sturingsplan goedgekeurd wordt, wordt het teruggestuurd naar de school, ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde belast met de doelstellingenovereenkomst binnen de termijn bedoeld in paragraaf 1, lid 1, en volgens de nadere regels bepaald door de Regering. Het wordt daardoor de doelstellingenovereenkomst van de school. Het wordt gesloten tussen de inrichtende macht en de Regering. Het wordt medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van de overeenkomst. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
In uitzonderlijke gevallen waarin de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst de termijn bedoeld in paragraaf 1, lid 1 niet heeft nageleefd, wordt de analyse van de overeenstemming van het sturingsplan zoals bedoeld in paragraaf 1 uitgevoerd door de zonedirecteur die over 20 aanvullende kalenderdagen beschikt.
§ 3. Als het sturingsplan niet geacht wordt in overeenstemming te zijn met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 of niet vastgesteld werd overeenkomstig de artikelen 1.5.2-1 à 1.5.2-4 en in hun uitvoeringsbesluiten, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst gemotiveerde aanbevelingen aan de directeur en de inrichtende macht om het sturingsplan aan te passen.
De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
De directeur, in samenwerking met het educatief team van de school en, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en met de teams van het PMS-centrum en de vertegenwoordigers van de ouders, past het sturingsplan aan. Hij legt het voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht.
Het aangepaste sturingsplan wordt teruggestuurd naar de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst binnen een termijn van 40 schoolwerkdagen na kennisgeving van de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, met het oog op een nieuwe analyse van de overeenstemming ervan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming ervan met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en de uitvoeringsbesluiten ervan.
De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst beschikt vervolgens over [2 11 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen]2 om een nieuwe analyse uit te voeren van de overeenstemming van het sturingsplan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming ervan met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en de uitvoeringsbesluiten ervan. [1 In het kader van deze analyse kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een ontmoeting hebben met de inrichtende macht, de directeur, het onderwijsteam van de school, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de lokale instanties voor sociaal overleg en, voor het secundair onderwijs, de vertegenwoordigers van de leerlingen.]1
Als het dan wordt goedgekeurd, wordt het teruggestuurd naar de school, ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Het wordt daardoor de doelstellingenovereenkomst van de school. Het wordt gesloten tussen de inrichtende macht en de Regering. Het wordt medeondertekend door de directeur van de inrichting in functie bij ondertekening van de overeenkomst. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(2)<DFG 2024-04-18/34, art. 101, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>
Art. 1.5.2-6.Met inachtneming van de vertrouwelijkheidsregels bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, stelt de directeur de doelstellingenovereenkomst voor:
1° aan het educatief team van de school;
2° aan de teams van het PMS-centrum, als deze teams aan de uitwerking ervan hebben deelgenomen;
3° aan de steun- en begeleidingscel, als deze cel aan de uitwerking ervan heeft deelgenomen;
4° aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg;
5° aan de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1 en volgende.
De doelstellingenovereenkomst wordt ten laatste [2 binnen 120 kalenderdagen volgend op de ondertekening ervan uitgevoerd. Met inachtneming van deze termijn valt de eerste dag van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst samen met de eerste schoolwerkdag volgend op een van de vakantieperiodes bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 2.]2
----------
(1)<DFG 2022-03-31/35, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(2)<DFG 2024-04-18/34, art. 102, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>
Art. 1.5.2-7. Bij aanhoudende onenigheid tussen een school en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot de beoordeling van de laatstgenoemde over de overeenstemming van een sturingsplan met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 of over de overeenstemming ervan met de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en met de uitvoeringsbesluiten ervan, kan de school, op basis van een met redenen omkleed verzoek, de zaak verwijzen naar een collegiale instantie bestaande uit de coördinerende afgevaardigde en de betrokken zonedirecteur binnen de termijn bepaald voor de aanpassing van het sturingsplan. In voorkomend geval kan deze instantie de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst aanpassen aan de doelstellingenovereenkomst en de termijn verlengen die de school wordt toegestaan om hieraan te voldoen.
Art. 1.5.2-8.In geval van weigering of onvermogen van de school om een sturingsplan op te stellen, wordt een opvolgingsproces door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst ontwikkeld.
In dit verband kan een externe audit worden uitgevoerd door de algemene inspectiedienst volgens de door de Regering vastgestelde nadere regels, op verzoek van de zonedirecteur of de inrichtende macht. Op basis van de auditresultaten wordt het sturingsplan door de school opgesteld, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst overeenkomstig de vorige artikelen. In dit geval, nadat de doelstellingenovereenkomst wordt goedgekeurd, [1 indien de nauwgezette controle na de contractualisering wordt voortgezet,]1 keert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst jaarlijks terug naar de inrichting om de uitvoering ervan te evalueren. Als de school niet aan dit opvolgingsproces voldoet, wordt de in artikel 1.5.2-11 bedoelde procedure door de zonedirecteur gestart.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 12, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.5.2-9.§ 1. De doelstellingenovereenkomst is onderworpen aan een tussentijdse evaluatie na drie jaar uitvoering en wordt, indien nodig, gewijzigd overeenkomstig paragraaf 2. Ze is ook aan een eindevaluatie tijdens haar zesde jaar van uitvoering onderworpen. Deze evaluaties worden uitgevoerd door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, volgens de nadere regels die door de Regering zijn vastgesteld.
De evaluaties betreffen de uitvoering van de strategieën en de doeltreffendheid ervan met betrekking tot de specifieke doelstellingen die vastgesteld worden, in het licht van de cijfers vermeld in de bijlage bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, 3°. Met het oog hierop kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst onder andere de inrichtende macht, de directeur, het educatief team, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de studentenvertegenwoordigers ontmoeten.
De evaluaties worden gemotiveerd door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
§ 2. Wanneer uit de tussentijdse evaluatie bedoeld in paragraaf 1 blijkt dat de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst niet voldoet aan zijn doelstellingen, doordat de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 werden aangepast door de Regering of doordat de beschikbare middelen bedoeld in artikel 1.5.2-4, lid 1, veranderd zijn, stelt de directeur een wijziging van deze overeenkomst voor binnen 75 schoolwerkdagen na kennisgeving van de tussentijdse evaluatie. De voorgestelde wijziging wordt uitgewerkt in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum [1 , met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst]1 en met de vertegenwoordigers van de ouders. Ze wordt voor advies voorgelegd aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht
Voor de wijziging van de doelstellingenovereenkomst en de opvolging ervan, biedt de steun- en begeleidingscel zijn steun aan de school aan.
[2 Binnen 20 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen]2 na indiening van het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst analyseert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst deze wijziging met de directeur en de inrichtende macht.
Indien hij van mening is dat deze wijziging in overeenstemming is met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, legt hij de gewijzigde doelstellingenovereenkomst voor ondertekening voor aan de zonedirecteur. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs.
Indien het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst niet geacht wordt in overeenstemming te zijn met de verbeteringsdoelstellingen [1 van het onderwijsstelsel]1 en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5-2.2, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst gemotiveerde aanbevelingen aan de directeur en de inrichtende macht om [1 de doelstellingenovereenkomst]1 aan te passen. De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
De directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum, past het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst aan. Hij legt het voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring van de inrichtende macht.
Het aangepaste voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst wordt binnen de 40 schoolwerkdagen na kennisgeving van de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst teruggestuurd naar de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Deze afgevaardigde heeft dan [2 11 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen]2 om een nieuwe analyse uit te voeren van de overeenstemming ervan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2.
Indien hij van mening is dat de wijziging in overeenstemming is met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, legt hij de gewijzigde doelstellingenovereenkomst voor ondertekening voor aan de zonedirecteur. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
§ 3. Bij aanhoudende onenigheid tussen een school en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot de evaluatie van een doelstellingenovereenkomst, kan de school, op basis van een met redenen omkleed verzoek, de zaak verwijzen naar een collegiale instantie bestaande uit de coördinerende afgevaardigde en de betrokken zonedirecteur binnen de termijn bepaald voor de aanpassing van [1 de doelstellingenovereenkomst]1. In voorkomend geval kan deze instantie de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst aanpassen en de termijn verlengen die de school wordt toegestaan om hieraan te voldoen.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(2)<DFG 2024-04-18/34, art. 103, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>
Art. 1.5.2-10.Wanneer uit de tussentijdse evaluatie bedoeld in artikel 1.5.2-9 blijkt dat er sprake is van kennelijke slecht wil om de doelstellingenovereenkomst uit te voeren of van een duidelijk onvermogen om de daarin bedoelde doelstellingen te bereiken [2 of indien de school haar doelstellingenovereenkomst niet wil of kan wijzigen]2, stelt de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een opvolgingsproces van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst in.
De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst keert jaarlijks in de school terug om de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst te evalueren.
In dit verband kan een externe audit worden uitgevoerd door de algemene inspectiedienst volgens de door de Regering vastgestelde nadere regels, op verzoek van de zonedirecteur of de inrichtende macht. Op basis van de auditresultaten kan de zonedirecteur ook een wijziging van de doelstellingenovereenkomst goedkeuren, na overleg tussen de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, de directeur en de inrichtende macht.
Daartoe stelt de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum [1 en met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst]1, de wijziging van de doelstellingenovereenkomst voor. Hij legt ze voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(2)<DFG 2024-04-18/34, art. 104, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>
Art. 1.5.2-11. § 1. In de gevallen waarin een doelstellingenovereenkomst niet kan worden gewijzigd in toepassing van artikel 1.5.2-9, § 2, en/of indien een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-8 of 1.5.2-10 niet kan worden ontwikkeld of niet wordt nageleefd door de school of door de inrichtende macht, stuurt de zonedirecteur een aangetekende brief met ontvangstbevestiging naar de inrichtende macht, waarbij hij gelast wordt ofwel met de wijziging van de doelstellingenovereenkomst, ofwel met de naleving van het opvolgingsproces binnen een termijn van 30 schoolkalenderdagen. Een afschrift van deze brief wordt ter informatie aan de betrokken federatie van inrichtende machten gestuurd.
§ 2. Als de inrichtende macht niet aan deze eisen voldoet, kan de Regering beslissen om, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de werkingsdotaties te verminderen zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, voor het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de werkingssubsidies van de inrichting bedoeld in artikel 32 van het bovenvermelde wet van 29 mei 1959, met maximaal 5 % te verminderen.
Alvorens een beslissing tot vermindering van de werkingssubsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden. De vermindering van de dotaties of van de werkingssubsidies gaat in vanaf de kennisgeving van de beslissing van de Regering totdat de inrichtende macht meewerkt aan de uitwerking of de correcte uitvoering van de doelstellingenovereenkomst.
§ 3. Wanneer de Regering een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies neemt en bij gebrek aan bewijs dat de school binnen een termijn van zes maanden na kennisgeving van de beslissing bedoeld in paragraaf 2, lid 2, aan het bevel van de Regering heeft voldaan, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en de werkingsdotaties af, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959.
Art. 1.5.2-12. § 1. De Regering kan echter, op basis van de schriftelijke opmerkingen bedoeld in artikel 1.5.2-11, § 2, lid 2, in plaats van deze vermindering, de inrichtende macht verzoeken om een crisismanager aan te stellen.
Hiertoe zendt de Regering hem een aangetekende brief met ontvangstbevestiging en geeft zij hem opdracht binnen de 30 kalenderdagen een crisismanager aan te stellen.
In het gesubsidieerde onderwijs kan de inrichtende macht de federatie van inrichtende machten waarbij hij aangesloten is, machtigen voor de aanstelling van de crisismanager, indien haar statuten of de beslissing tot toetreding tot deze federatie zo'n machtiging bevatten of indien de inrichtende macht deze machtiging schriftelijk heeft gegeven, met vermelding van de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht is aangesloten. In dit geval wordt een afschrift van de brief waarin de inrichtende macht gevraagd wordt een crisismanager aan te stellen, ter informatie naar deze federatie van inrichtende machten gestuurd.
De crisismanager wordt aangesteld volgens de regels die specifiek zijn voor de inrichtende macht of, in voorkomend geval, voor de federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt, en op hun kosten. Indien de inrichtende macht of, in voorkomend geval, zijn federatie van inrichtende machten, indien zij daartoe gemachtigd is, geen crisismanager aanstelt binnen een termijn van 30 dagen bedoeld in het tweede lid, stuurt de Regering hem een ingebrekestelling waarin hij verzocht wordt de crisismanager aan te stellen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling.
Indien, na het verstrijken van deze termijn van vijftien kalenderdagen, de inrichtende macht of, in voorkomend geval, de federatie van inrichtende machten indien ze hiertoe gemachtigd is, geen bewijs heeft geleverd van de aanstelling van een crisismanager, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
§ 2. De crisismanager wordt aangesteld voor een of meer periodes waarvan de duur met de zonedirecteur wordt overlegd, met een maximum van 36 maanden.
Het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg en de participatieraad worden geïnformeerd van de aanstelling van de crisismanager voordat deze zijn ambt bekleedt.
In het kader van de uitvoering van zijn opdracht, analyseert de crisismanager de toestand van de school op basis van het tussentijdse evaluatieverslag bedoeld in artikel 1.5.2-9, de evaluatie van de evolutie van het opvolgingsproces en van de externe audit bedoeld in de artikelen 1.5.2-8 en 1.5.2-10.
Hij formuleert voorstellen, na Raadpleging van de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum met als doel het verwezenlijken van de doelstellingen van de doelstellingenovereenkomst of het wijzigen ervan.
Hij informeert de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad. Hij legt deze voorstellen ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.
Op basis van deze voorstellen maakt de doelstellingenovereenkomst, in voorkomend geval, het voorwerp uit van een voorstel tot wijziging door de inrichtende macht, in overleg met de crisismanager.
Dit voorstel tot wijziging wordt dan overgemaakt aan de zonedirecteur. Als hij het goedkeurt, maakt het integraal deel uit van de doelstellingenovereenkomst van de school. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs. De crisismanager voert de doelstellingenovereenkomst uit in samenwerking met de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum, in het kader van een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-10.
§ 3. De zonedirecteur en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst evalueren ten laatste één maand voor de opdracht van de crisismanager afloopt, de verwezenlijking en het resultaat van deze opdracht in overleg met de inrichtende macht en, in voorkomend geval, met zijn federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt indien deze de crisismanager heeft aangesteld.
Na deze evaluatie deelt de zonedirecteur aan de Regering, na Raadpleging van de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van zijn federatie van inrichtende machten als deze deel heeft genomen aan het aanstellingsproces van de crisismanager, een verslag mee waarin hij op het einde tot de voldoende of onvoldoende toepassing van de doelstellingenovereenkomst concludeert.
Wanneer het verslag tot de onvoldoende toepassing van de doelstellingenovereenkomst concludeert, schaft de Regering, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het onderwijs gesubsidieerd door Franse Gemeenschap, de weddesubsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
Alvorens de beslissing tot afschaffing van de wedden en dotaties of subsidies te nemen, stuurt de Regering een ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden.
§ 4. De betrokken directeur behoudt, tijdens de periode van aanstelling van de crisismanager, zijn tijdelijke benoeming als directeur of zijn aanstelling als directeur tot de stage toegelaten of zijn vaste benoeming als directeur alsook zijn bezoldiging, onverminderd echter artikel 43 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs in het onderwijs, de Hoofdstukken IX en IXbis van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, secundair, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, de Hoofdstukken VIII en IX van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, de Hoofdstukken IX en X van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Onverminderd de mogelijke tucht- of afdankingsprocedures die door de inrichtende macht in geval van ernstig en bewezen feiten ingesteld kunnen worden, kan de directeur of een lid van het educatief team het voorwerp uitmaken van een procedure tot preventieve schorsing overeenkomstig de bepalingen betreffende zijn ambt, wanneer de aanstelling van de crisismanager op de volgende elementen berust:
1° de weigering of de onbevoegdheid van de directeur leidt ertoe dat het sturingsplan niet kan worden uitgewerkt;
2° de duidelijke slechte wil van de directeur om de doelstellingenovereenkomst te verwezenlijken en/of het onvermogen om de erin bevatte doelstellingen te verwezenlijken;
3° de onmogelijkheid die aan de directeur geweten kan worden om de doelstellingenovereenkomst te wijzigen of om de uitwerking van een opvolgingsproces toezicht uit te werken;
4° de duidelijke slechte wil of het duidelijke en herhaalde onvermogen van het lid van het educatief team in het kader van de uitwerking van het sturingsplan, de toepassing van de overeenkomst voor de doelstellingen, of de uitvoering van een opvolgingsproces.
Gedurende deze preventieve schorsing kunnen ontwikkelingsdoelstellingen door de inrichtende macht opgelegd worden aan het personeelslid, met de instemming van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst van de school.
Op het einde van de periode bepaald door de inrichtende macht wordt de verwezenlijking van deze doelstellingen geëvalueerd. De vaststellingen waarop deze evaluatie steunt, kunnen ernstige en bewezen elementen zijn die ertoe leiden dat de inrichtende macht op deze basis een tucht- of afdankingsprocedure kan aanvatten. De geldigheidsduur van deze evaluatie is echter beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint te lopen vanaf de datum van het opstellen ervan. Nochtans, wanneer op basis hiervan een tucht- of afdankingsprocedure wordt aangevat, binnen deze termijn, blijft de evaluatie geldig tot de datum waarop van de definitieve beslissing tot strafoplegging of afdanking aan het personeelslid wordt kennisgegeven.
Onverminderd artikel 124 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, vervangt de crisismanager het personeelslid tot de aanstelling van een nieuwe directeur in het onderwijs.
Afdeling II. - Aanpassingsstelsel en samenwerkingsprotocol
Art. 1.5.2-13.Na advies van de Sturingscommissie bedoeld in artikel 1.6.1-1 bepaalt de Regering het begrip van resultaten die een beduidende afwijking vertonen onder het gemiddelde van de vergeleken scholen.
Daartoe steunt zij op een vergelijkende analyse van gekruiste en terugkerende indicatoren voor een geheel van scholen met eenzelfde profiel, die tot dezelfde klasgroep behoren, zoals bedoeld bij artikel 4 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving. De gekozen indicatoren houden inzonderheid verband met het klimaat van de school, de trajecten en resultaten van de leerlingen en de pedagogisch teams.
[1 De identificatie van scholen met een aanzienlijk verschil in prestaties onder het gemiddelde van de vergeleken scholen in de zin van het eerste lid is vertrouwelijk. Elk lid van de diensten van de Regering, de Algemene Inspectiedienst, de Algemene Dienst voor de sturing van scholen en psycho-medisch-sociale centra, "Wallonie-Bruxelles-Enseignement", de federaties van de inrichtende machten, het personeel en de inrichtende machten van de scholen en elke andere persoon die kennis heeft van deze identificatie, zijn in dit verband gehouden tot het beroepsgeheim. In geval van een overtreding is artikel 458 van het Strafrechtelijk wetboek van toepassing.
De bekendmaking van de identificatie van scholen met een aanzienlijk verschil in prestaties onder het gemiddelde van de vergeleken scholen vormt ook een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3 van het Wetboek.
In afwijking van het derde en het vierde lid, na overleg te hebben gepleegd met de directeur, kan de inrichtende macht van een school besluiten de identificatie van haar school bekend te maken. Hij stelt de bevoegde zonedirecteur en, in voorkomend geval, zijn federatie van inrichtende machten daarvan in kennis.]1
----------
(1)<DFG 2020-12-09/15, art. 74, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1.5.2-14. De Algemene Inspectiedienst gaat over tot een audit op basis waarvan hij een diagnose opstelt van de school waarvan de resultaten beduidend afwijkend zijn in de zin van artikel 1.5.2-13.
De Regering bepaalt de nadere regels voor de audit, het verslag en de diagnose.
Art. 1.5.2-15.[1 § 1. De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst of de bevoegde zonedirecteur bepaalt de aanpassingscriteria van de school die rekening houden met de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14
De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de diagnose en de aanpassingscriteria aan de directeur, de inrichtende macht worden voorgelegd en medegedeeld, in aanwezigheid van de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee zij een overeenkomst heeft afgesloten of, in aanwezigheid van Wallonie-Bruxelles-Enseignement voor de scholen die met die laatste een overeenkomst hebben afgesloten.
§ 2. Hij stelt verder de steun of de middelen voor, waarvan de lijst en modaliteiten door de Regering wordt vastgesteld, die door haar ter beschikking van de school zullen kunnen worden gesteld in het kader van de toepassing van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol bedoeld in artikel 1.5.2-17, om de verwezenlijking van deze aanpassingscriteria mogelijk te maken..
De steun bedoeld in het eerste lid bestaat in een tweedelijnssteun verleend, met name, door:
1° de diensten van de Regering;
2° de mobiele teams beoogd door het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie;
3° de schoolbemiddeling beoogd door het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie.
De hulpmiddelen bedoeld in het eerste lid omvatten namelijk:
1° onderzoeksprojecten die specifiek zijn aangepast aan de scholen in moeilijkheden;
2° actieplannen voorgesteld met de actoren van de verenigingswereld;
3° halve dagen van bijkomende opleidingen;
4° de toegang tot het prioritair programma van de werken als infrastructuurproblemen zich voordoen;
5° de aankoop of modernisering van pedagogische uitrustingen en
6° de toekenning van personeel aangeworven onder een contract van een "Tegemoetkoming ter bevordering van de tewerkstelling" of "Gesubsidieerde Contractuelen".
§ 3. Een jaarlijks minimumbedrag van 1.721.000 euro wordt, met name, toegekend aan de volgende hulpmiddelen:
1° onderzoeksprojecten die specifiek zijn aangepast aan de scholen in moeilijkheden;
2° actieplannen voorgesteld met de actoren van de verenigingswereld;
3° de aankoop of modernisering van pedagogische uitrustingen;
4° de geschatte kost van stabilisatiebegeleiding voorzien in het artikel 22quater van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, en in het artikel 26, § 3 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving.
Onder pedagogische uitrusting verstaat men het materiaal dat nuttig is voor:
1° de verbetering van de resultaten van de leerlingen in een of meerdere leerdomeinen of disciplines;
2° de versteviging van het leerlingentraject.
Met actieplannen bedoelt men een aanpak, met een of meerdere actoren van de verenigingswereld, die een reflecterend deel en een actief deel omvat met het oog op de realisatie van de overwogen acties. Het bedrag bedoeld in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd naargelang de verhouding tussen de algemene index van de consumptieprijzen van de maand januari van het lopende jaar en deze van de maand januari van het jaar daarvoor.
De geschatte kost bedoeld in het eerste lid, 4°, wordt geschat op basis van de volgende formule: het aantal gecompenseerde lestijden vermenigvuldigd met de jaarlijkse gemiddelde kost van de in aanmerking genomen lestijd.
De Regering trekt de geschatte kost bedoeld in het eerste lid, 4°, af van het jaarlijks bedrag bedoeld in het eerste lid. Zij verdeelt het saldo tussen de hulpmiddelen bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°. De Regering delegeert die bevoegdheid aan de Minister die het verplicht onderwijs onder zijn bevoegdheden heeft.
§ 4. De onderzoeksprojecten, bedoeld in paragraaf 2, derde lid, 1°, worden door de Regering geselecteerd na een projectoproep volgens de modaliteiten vastgesteld door de Regering.
De onderzoeksprojecten moeten de aanpassing beogen van de reeds in andere onderwijssystemen, in de context van scholen met grote moeilijkheden, geïmplementeerde stelsels.
De onderzoeksprojecten moeten berusten op voor de onderwijsteams duurzame en flexibele organisatiebesginselen en de deelnemende scholen toelaten om het stelsel en/of zijn effecten na het onderzoek laten voortduren.
Zij moeten de verbetering beogen van de toestand van de scholen die in een of meerdere van de volgende domeinen worden ondersteund:
1° de resultaten van de leerlingen in een of meerdere leerdomeinen of disciplines;
2° de trajecten van de leerlingen (mislukking, achterstand, zittenblijven, schooluitval, enz.);
3° de thema's die verband houden met het schoolklimaat;
4° de kwesties die, meer in het bijzonder, betrekking hebben op de dynamiek van de onderwijsteams in contexten van spanning en demotivering.
De onderzoeksprojecten moeten de begeleiding voorzien van de scholen bedoeld in het artikel 1.5.2-13 tijdens de volledige duur van het samenwerkingsprotocol dat werd afgesloten overeenkomstig de huidige afdeling.
§ 5. De scholen bedoeld in artikel 1.5.2-13 stellen actieplannen voor die moeten worden gerealiseerd in samenwerking met de actoren van de verenigingswereld, volgens de modaliteiten vastgesteld door de Regering.
Onder actoren van de verenigingswereld moet men de verenigingen en stichtingen in de zin van de artikelen 1 :2 en 1 :3 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen verstaan die actief zijn in een milieu dat nauw aanleunt bij de initiatiefnemende school van het project.
§ 6. In afwijking van de bepalingen voorzien in de artikelen 28 tot 34 van het decreet van 4 mei 2005 houdende uitvoering van het Akkoordprotocol van 7 april 2004 tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de representatieve vakverenigingen binnen het Onderhandelingscomité van Sector IX en van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - afdeling II en de artikelen 5, 6, en 23 van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de personeelsformatie en het statuut van de kinderverzorgers van de inrichtingen voor gewoon kleuteronderwijs die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd en gesubsidieerd, mag de Regering personeel aangeworven onder een contract van een "Tegemoetkoming ter bevordering van de tewerkstelling" of "Gesubsidieerde Contractuelen" toekennen.]1
----------
(1)<DFG 2021-07-14/23, art. 126, 006; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
Art. 1.5.2-16.§ 1. Er wordt een voorstel van "aanpassingsstelsel" aangepast aan de toestand van de school en aan de diagnose en dat de verwezenlijking van de aanpassingsdoelstellingen zoals bepaald in artikel 1.5.2-15 beoogt, opgemaakt door de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum, volgens de elementen en de nadere regels vastgesteld door de Regering.
Om het voorstel van "aanpassingsstelsel" te verwoorden, steunt de steun- en begeleidingscel de directeur en zijn educatief team in het kader van een overeenkomst voor begeleiding en opvolging. [4 Wanneer de inrichtende macht, de directeur en/of de steun- en begeleidingscel dit nodig achten, kunnen een of meer overlegvergaderingen worden georganiseerd tussen de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en de verschillende partijen tijdens de ontwikkelingsfase van het voorstel van "aanpassingsstelsel".]4
[1 Het voorgestelde "aanpassingsstelsel" omvat de volgende elementen:
1. de prioritaire acties die moeten worden uitgevoerd om de in artikel 1.5.2-15 omschreven aanpassingsdoelstellingen te bereiken, de methoden voor het meten en evalueren van de verwachte resultaten en de termijnen waarbinnen deze naar verwachting zullen worden bereikt
2. de samenwerkingsmodaliteiten van het gehele onderwijsteam van de school, die met name de uitwerking van het aanpassingsstelsel en de uitvoering van het samenwerkingsprotocol mogelijk maken;
3. [2 het opleidingsplan, bedoeld in artikel 6.1.4-1;]2
4. de regelingen voor de uitvoering van het onderwijscontinuüm dat erop gericht is alle leerlingen in het kader van het gemeenschappelijk kerncurriculum de basisvaardigheden en de kennis, knowhow en competenties bij te brengen die nodig zijn voor hun persoonlijke ontwikkeling, hun sociale integratie en de voortzetting van hun studie, in de mate en het tempo waarin de school dat wenst, met inbegrip van de regelingen voor gedifferentieerd leren en gepersonaliseerde ondersteuning.]1
In het voorstel wordt verder bepaald welke middelen intern kunnen worden aangevraagd bij de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van haar federatie van inrichtende machten, en de dragers of middelen die extern moeten worden aangevraagd, namelijk bij de Regering op basis van de in artikel 1.5.2-15 bedoelde lijst.
§ 2. Het voorstel van "aanpassingsstelsel" wordt ter advies voorgelegd aan de plaatselijke overlegorganen [3 sociale]3, alsook aan de steun- en begeleidingscel.
Het moet dan worden goedgekeurd door de inrichtende machten voordat het wordt voorgesteld aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.
§ 3. Het voorstel van "aanpassingsstelsel" als bedoeld in paragraaf 1 wordt volgens de door de Regering vastgelegde vormvoorwaarden voorgesteld aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst binnen 55 schoolwerkdagen na de mededeling van de diagnose en de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15, lid 3.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 15, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(2)<DFG 2022-02-24/18, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
(3)<DFG 2022-02-24/18, art. 17, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(4)<DFG 2024-04-18/34, art. 105, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>
Art. 1.5.2-17.§ 1. [1 Binnen 20 kalenderdagen na de indiening van het voorstel van "aanpassingsmechanisme" analyseert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, na overleg met de directeur, de inrichtende macht en, in voorkomend geval, de federatie van de inrichtende machten of het voorstel van "aanpassingsmechanisme" overeenstemt met de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15 en met de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14, volgens de door de Regering vastgestelde procedure en nadere regels. Dit overleg maakt het mogelijk om na te gaan of de gevraagde middelen zowel intern als extern toereikend en coherent zijn.]1
De analyse van de geschiktheid van het "aanpassingsstelsel" aan de in artikel 1.5.2-15 bedoelde aanpassingsdoelstellingen en de in artikel 1.5.2-14 bedoelde diagnose bestaat in het opsporen van mogelijke duidelijke beoordelingsfout inzake de overeenstemming tussen het "aanpassingsstelsel", de diagnose en de nagestreefde doelstellingen.
[1 Bovendien voert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een analyse uit van het materiaal of de middelen die door de school in haar "aanpassingsmechanisme" aan de Regering worden gevraagd, met het oog op de mededeling ervan aan de Regering. Daartoe controleert de afgevaardigde van de doelstellingenovereenkomst op voorhand of de gevraagde middelen tot de in artikel 1.5.2-15 bedoelde lijst behoren. Vervolgens past hij de volgende criteria toe:
1° de relevantie ten opzichte van tot de prioritaire acties;
2° de relevantie ten opzichte van de aanpassingsdoelstellingen;
3° hun samenhang met betrekking tot de steun of middelen die intern of extern worden gevraagd aan andere actoren dan de Regering overeenkomstig artikel 1.5.2-16, § 1, vierde lid.
4° de relevantie ten opzichte van de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14;
5° de relevantie ten opzichte van de indicatoren bedoeld in artikel 1.5.2-13;
[2 6°]2 alle andere criteria die in andere wetten of decreten zijn vastgesteld]1.
In uitzonderlijke gevallen waarin de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst de in lid 1 bedoelde termijn niet heeft nageleefd, moet de analyse van de aangepastheid van het voorstel van "aanpassingsstelsel", als bedoeld in lid 1 wordt verwezenlijkt door de zonedirecteur met een aanvullende termijn van 14 kalenderdagen om dit te doen.
[1 Met uitzondering van deze van de scholen bedoeld in artikel 1.5.2-20 zendt de coördinerende afgevaardigde de analyse bedoeld in het derde lid aan de Regering toe voor alle scholen die in de loop van een schooljaar geïdentificeerd worden ten opzichte van de indicatoren bedoeld in artikel 1.5.2-13. Op basis van deze analyse en volgens de nadere regels die zij vaststelt, verdeelt de Regering de steun of middelen tussen de scholen en stelt zij de nadere regels voor deze verdeling vast. De toekenning van deze steun of middelen is afhankelijk van de sluiting van het samenwerkingsprotocol]1
[3 Voor de in artikel 1.5.2-20 bedoelde scholen worden de middelen onttrokken aan de budgettaire enveloppe voor het jaar waarin de samenwerkingsprotocollen zijn ondertekend.]3
§ 2. [1 Als op het einde van deze analyses]1 het aanpassingsstelsel wordt goedgekeurd, wordt het teruggestuurd naar de school ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Dit aldus goedgekeurde "aanpassingsstelsel" vormt derhalve het samenwerkingsprotocol dat wordt gesloten tussen de inrichtende macht en [2 ...]2 haar federatie van inrichtende machten en de Regering. Het wordt ondertekend door alle partijen en medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van het samenwerkingsprotocol. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs.
§ 3. Indien het aanpassingsstelsel niet wordt geacht in overeenstemming te zijn met de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2.15 en de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14 [1 of indien de gevraagde steun of middelen niet relevant zijn in het licht van de criteria bedoeld in § 1, derde lid" ingevoegd tussen de woorden "bedoeld in artikel 1.5.2-14" en de woorden]1, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met redenen omklede aanbevelingen ter attentie van de inrichtende macht en haar federatie van inrichtende machten, zodat het "aanpassingsstelsel" wordt aangepast. De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
Om het "aanpassingsstelsel" aan te passen beschikt de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, met de teams van het PMS-Centrum, over 35 schoolwerkdagen om aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst het "aanpassingsstelsel" terug te sturen, na advies en goedkeuring zoals bedoeld in artikel 1.5.2-16, § 2.
De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst heeft dan 21 schoolwerkdagen om een nieuwe analyse uit te voeren van de aangepastheid van het aanpassingsstelsel aan de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15 en de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14. [1 Hij voert ook een nieuwe analyse uit van de steun of middelen aangevraagd bij de Regering overeenkomstig paragraaf 1, derde lid. Op basis van deze analyse en volgens de nadere regels die zij vaststelt, wijst de Regering de steun of middelen toe en stelt zij de nadere regels voor deze toewijzing vast. De toekenning van deze steun of middelen is afhankelijk van de sluiting van het samenwerkingsprotocol.]1
Als het dan wordt goedgekeurd, wordt het ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst teruggestuurd naar de school. Het wordt daardoor het samenwerkingsprotocol dat wordt gesloten tussen de inrichtende macht en [2 ...]2 haar federatie van inrichtende machten en de Regering. Het wordt ondertekend door alle partijen en medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van het samenwerkingsprotocol. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs.
§ 4. Het samenwerkingsprotocol is voor het exclusieve en vertrouwelijke gebruik van het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering, de betrokken inrichtende macht en [2 ...]2 de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten en kan niet het voorwerp zijn van een mededeling aan derden buiten de school, behalve in door de Regering vastgestelde gevallen, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting.
----------
(1)<DFG 2020-12-09/15, art. 75, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<DFG 2022-02-24/18, art. 18, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(3)<DFG 2024-04-18/34, art. 106, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>
Art. 1.5.2-18.Bij aanhoudende onenigheid tussen een school en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot de beoordeling van de laatstgenoemde over de overeenstemming van een "aanpassingsstelsel" met de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15 en met de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14, kan de school, op basis van een met redenen omkleed verzoek, de zaak verwijzen naar een collegiale instantie bestaande uit de coördinerende afgevaardigde en de betrokken zonedirecteur binnen de termijn bepaald voor de aanpassing van het [1 aanpassingsstelsel]1. In voorkomend geval kan deze instantie de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst aanpassen en de termijn verlengen die de school wordt toegestaan om hieraan te voldoen.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 19, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.5.2-19. De directeur en de inrichtende macht stellen het samenwerkingsprotocol aan het educatief team van de school, aan de teams van het PMS-centrum in aanwezigheid van de steun- en begeleidingscel, aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad.
Het samenwerkingsprotocol wordt uitgevoerd zodra het is ondertekend. Tegelijkertijd wordt door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een opvolgingsproces opgezet voor de implementatie van het samenwerkingsprotocol.
De Regering stelt de nadere regels vast voor de evaluatie van de implementatie van het samenwerkingsprotocol door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.
Art. 1.5.2-20. In geval van weigering of onvermogen van de school om een aanpassingsstelsel in te stellen en de goedkeuring en ondertekening van het samenwerkingsprotocol mogelijk te maken, in overeenstemming met artikel 1.5.2-17, of wanneer de evaluatie van de implementatie van het samenwerkingsprotocol een onwil of een manifest onvermogen aantoont om de aanpassingsdoelen van het protocol te bereiken, stuurt de zonedirecteur een aangetekende brief met ontvangstbevestiging aan de inrichtende macht.
Deze brief beveelt de directeur en de inrichtende macht aan:
1° ofwel om een aanpassingsstelsel in te stellen om de goedkeuring en ondertekening van het samenwerkingsprotocol mogelijk te maken;
2° ofwel om het samenwerkingsprotocol en het opvolgingsproces voor de implementatie ervan in acht te nemen.
In voorkomend geval wordt een kopie van deze brief verzonden naar de federatie van betrokken inrichtende machten.
Als het bevel niet binnen de 30 schoolwerkdagen wordt nageleefd, kan de Regering beslissen om, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de werkingsdotaties te verminderen zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, voor het gesubsidieerd onderwijs, de werkingssubsidies van de school bedoeld in artikel 32 van het bovenvermelde wet van 29 mei 1959, met maximaal 5 % te verminderen.
Alvorens een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van 30 schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden. De vermindering van de dotaties of van de werkingssubsidies gaat in vanaf de kennisgeving van de beslissing van de Regering totdat de inrichtende macht meewerkt aan de uitwerking of de correcte uitvoering van het samenwerkingsprotocol en het opvolgingsproces.
Wanneer de Regering een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies neemt en bij gebrek aan bewijs dat de school binnen een termijn van zes maanden na kennisgeving van de beslissing bedoeld in lid 5, aan het bevel van de Regering heeft voldaan, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en de werkingsdotaties af, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959.
Art. 1.5.2-21. § 1. De Regering kan echter, op basis van de schriftelijke opmerkingen bedoeld in artikel 1.5.2-20, in plaats van deze vermindering, de inrichtende macht verzoeken om een crisismanager aan te stellen.
Hiertoe zendt de Regering hem een aangetekende brief met ontvangstbevestiging en geeft zij hem opdracht binnen de 30 kalenderdagen een crisismanager aan te stellen.
In het gesubsidieerde onderwijs kan de inrichtende macht de federatie van inrichtende machten waarbij zij aangesloten is, machtigen voor de aanstelling van de crisismanager, indien haar statuten of de beslissing tot toetreding tot deze federatie een dergelijke machtiging bevatten of indien de inrichtende macht deze machtiging schriftelijk heeft gegeven, met vermelding van de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht is aangesloten. In dit geval wordt een afschrift van de brief waarin de inrichtende macht gevraagd wordt een crisismanager aan te stellen ter informatie naar deze federatie van inrichtende machten gestuurd.
§ 2. De crisismanager wordt aangesteld volgens de regels die specifiek zijn voor de inrichtende macht of, in voorkomend geval, voor de federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt, en op hun kosten.
Indien de inrichtende macht of, in voorkomend geval, haar federatie van inrichtende machten, indien zij daartoe gemachtigd is, geen crisismanager aanstelt binnen een termijn van 30 dagen bedoeld in het tweede lid van artikel 1.5.2-21, § 1, stuurt de Regering hem een ingebrekestelling waarin hij verzocht wordt de crisismanager aan te stellen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling.
Indien, na het verstrijken van deze termijn van vijftien kalenderdagen, de inrichtende macht of, in voorkomend geval, de federatie van inrichtende machten indien ze hiertoe gemachtigd is, geen bewijs heeft geleverd van de aanstelling van een crisismanager, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
De crisismanager wordt aangesteld voor één of meer periodes waarvan de duur met de zonedirecteur wordt overlegd, met een maximum van 36 maanden.
Het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg en de participatieraad worden geïnformeerd van de aanstelling van de crisismanager voordat deze zijn ambt bekleedt.
In het kader van de uitvoering van zijn opdracht, analyseert de crisismanager de toestand van de school op basis van de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14 en, in voorkomend geval, van de evaluatie van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol bedoeld in de artikelen 1.5.2-19.
Hij formuleert voorstellen, na Raadpleging van de inrichtende macht, de directeur, het educatief team, de federatie van inrichtende machten en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum met als doel het verwezenlijken van de doelstellingen van het samenwerkingsprotocol of het wijzigen ervan.
Hij informeert de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad. Hij legt deze voorstellen ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.
Op basis van deze voorstellen maakt het samenwerkingsprotocol, in voorkomend geval, het voorwerp uit van een voorstel tot wijziging door de inrichtende macht, in overleg met de crisismanager.
Dit voorstel tot wijziging wordt dan overgemaakt aan de zonedirecteur. Als hij het goedkeurt, maakt het integraal deel uit van het samenwerkingsprotocol van de school. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs in het onderwijs.
De crisismanager voert het samenwerkingsprotocol uit in samenwerking met de inrichtende macht, de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum, in het kader van een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-19, lid 2.
§ 3. De zonedirecteur en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst evalueren ten laatste één maand voor de opdracht van de crisismanager afloopt, de verwezenlijking en het resultaat van deze opdracht in overleg met de inrichtende macht en, in voorkomend geval, met haar federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt indien deze de crisismanager heeft aangesteld.
Na deze evaluatie deelt de zonedirecteur aan de Regering, na Raadpleging van de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van haar federatie van inrichtende machten als deze deel heeft genomen aan het aanstellingsproces van de crisismanager, een verslag mee waarin hij op het einde tot de voldoende of onvoldoende toepassing van het samenwerkingsprotocol concludeert.
Wanneer het verslag tot de onvoldoende toepassing van het samenwerkingsprotocol concludeert, schaft de Regering, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het gesubsidieerd onderwijs, de weddesubsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
Alvorens een beslissing tot afschaffing van de dotaties, wedden of subsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van 30 kalenderdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden.
§ 4. De betrokken directeur behoudt, tijdens de periode van aanstelling van de crisismanager, zijn tijdelijke benoeming als directeur of zijn aanstelling als directeur tot de stage toegelaten of zijn vaste benoeming als directeur alsook zijn bezoldiging, onverminderd echter artikel 43 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, de Hoofdstukken IX en IXbis van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, de Hoofdstukken VIII en IX van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, de Hoofdstukken IX en X van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Onverminderd de mogelijke tucht- of afdankingsprocedures die door de inrichtende macht in geval van ernstig en bewezen feiten ingesteld kunnen worden, kan de directeur of een lid van het educatief team het voorwerp uitmaken van een procedure tot preventieve schorsing overeenkomstig de bepalingen betreffende zijn ambt, wanneer de aanstelling van de crisismanager op de volgende elementen berust:
1° de weigering of de onbevoegdheid van de directeur leidt ertoe dat het aanpassingsstelsel niet kan worden uitgewerkt;
2° de duidelijke slechte wil van de directeur om het samenwerkingsprotocol te verwezenlijken en/of het onvermogen om de erin bevatte doelstellingen te verwezenlijken;
3° de onmogelijkheid die aan de directeur geweten kan worden om het samenwerkingsprotocol te wijzigen of om de uitwerking van een opvolgingsproces toezicht uit te werken;
4° de duidelijke slechte wil of het duidelijke en herhaalde onvermogen van het lid van het educatief team in het kader van de uitwerking van het aanpassingsstelsel, de toepassing van het samenwerkingsprotocol of de uitvoering van een opvolgingsproces.
Gedurende deze preventieve schorsing kunnen ontwikkelingsdoelstellingen door de inrichtende macht opgelegd worden aan het personeelslid, met de instemming van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst van de school.
Op het einde van de periode bepaald door de inrichtende macht wordt de verwezenlijking van deze doelstellingen geëvalueerd. De vaststellingen waarop deze evaluatie steunt, kunnen ernstige en bewezen elementen zijn die ertoe leiden dat de inrichtende macht op deze basis een tucht- of afdankingsprocedure kan aanvatten. De geldigheidsduur van deze evaluatie is echter beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint te lopen vanaf de datum van het opstellen ervan.
Nochtans, wanneer op basis hiervan een tucht- of afdankingsprocedure wordt aangevat, binnen deze termijn, blijft de evaluatie geldig tot de datum waarop van de definitieve beslissing tot strafoplegging of afdanking aan het personeelslid wordt kennisgegeven.
Onverminderd artikel 124 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, vervangt de crisismanager het personeelslid tot de aanstelling van een nieuwe directeur.
Art. 1.5.2-22.[1 Het samenwerkingsprotocol wordt gesloten voor een periode van maximaal drie jaar. Het vervangt de eerder door de school gesloten doelstellingenovereenkomst.
Aan het einde van de evaluatie die de implementatie van het samenwerkingsprotocol afsluit, moet de school een nieuw sturingsplan opstellen in overeenstemming met de bepalingen van afdeling 1. De school legt haar sturingsplan voor aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, 65 tot 110 schoolwerkdagen na ontvangst van het verslag met betrekking tot voormelde evaluatie.]1
----------
(1)<DFG 2024-04-18/34, art. 107, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>
Afdeling III. - Evaluatie van maatregelen inzake sturing van scholen
Art. 1.5.2-23.De Regering evalueert de uitvoering van de bepalingen bedoeld in dit Hoofdstuk en brengt verslag hierover aan het Parlement uit in de loop van [1 schooljaar 2024-2025]1.
----------
(1)<DFG 2024-04-18/34, art. 108, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>
HOOFDSTUK III. - Participatie
Afdeling I. - Participatieraad
Art. 1.5.3-1.§ 1. In elke school wordt een participatieraad opgericht.
In afwijking van lid 1 kan de inrichtende macht die meerdere scholen organiseert een gemeenschappelijke participatieraad samenstellen voor twee, drie of vier scholen, na het advies te hebben ingewonnen van de betrokken participatieraden.
Wanneer de in lid 2 bedoelde afwijking aangewend wordt, is voor elk van de in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3, 1 en 2, bedoelde categorieën ten minste één vertegenwoordiger van elke school lid van de participatieraad.
Na gunstig advies van de participatieraad kan de inrichtende macht ofwel de hergroepering opgeven ofwel deze wijzigen. De hergroepering of wijziging zijn slechts toegestaan nadat de betrokken participatieraad al drie jaar actief was.
§ 2. De participatieraad is belast met:
1° het debatteren over en advies uitbrengen over het schoolproject inzonderheid gebaseerd op de voorstellen van de afgevaardigden van de inrichtende macht, het amenderen en aanvullen ervan, het voorstellen ervan ter goedkeuring van de inrichtende macht;
2° het voorstellen van aanpassingen overeenkomstig artikel 1.5.1-5, § 1;
3° het uitvoeren van een globale bezinning op de uitgaven die gedurende het jaar worden geëist, in het bijzonder die verband houden met culturele en sportieve activiteiten die deel uitmaken van het schoolproject;
4° het bestuderen en voorstellen van een solidariteitsmechanisme tussen de leerlingen voor de betaling van de schoolkosten bedoeld in 3°;
5° het onderzoeken en voorstellen van steun- en begeleidingsacties voor leerlingen die zijn ingeschreven op basis van het sociaaleconomische indexcijfer van hun oorspronkelijke basis- of lagere school;
6° het uitbrengen van een advies over het sturingsplan overeenkomstig artikel 1.5.2-4, lid 4, en 1.5.2-5, § 3, lid 5, en over de voorgestelde wijziging van de doelstellingenovereenkomst overeenkomstig artikel 1.5.2-9, § 2, lid 1 en 6, en artikel 1.5.2-10, lid 4, door in dit verband nuttige voorstellen te doen;
7° het debatteren over en een advies uitbrengen over het huishoudelijk reglement van de school en, in voorkomend geval, het amenderen en aanvullen ervan;
8° het informeren van de ouders of de meerderjarige leerlingen over de decretale of reglementaire bepalingen die van toepassing zijn inzake de kosteloosheid van de toegang tot onderwijs en erop toezien dat deze correct worden toegepast binnen de school;
9° het ontvangen van duidelijke en transparante informatie van de inrichtende macht over de, rechtstreeks on onrechtstreeks, ontvangen of verzamelde middelen met betrekking tot de kosteloosheid van de toegang, en het gebruik ervan;
[1 10° om elk jaar, voor scholen voor gewoon onderwijs, een globaal onderzoek te voeren over het inclusieve karakter van de school. Bij deze gelegenheid nodigt de participatieraad de ouders van leerlingen uit voor wie de pool zorgt voor volledige permanente integratie of redelijke aanpassingen en kan een vertegenwoordiger van de territoriale pool horen;
11° voor scholen voor gewoon onderwijs op de hoogte worden gebracht bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst tussen de school en haar territoriale pool, in het bijzonder over de nadere regels voor informatie en samenwerking met leerlingen en ouders van leerlingen met wie de pool werkt;
12° voor de scholen voor gewoon onderwijs een advies uitbrengen over de samenwerking van de school met de territoriale pool, vóór de tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie van de bijlage bedoeld in artikel 6.2.4-1 . Bij deze gelegenheid hoort de participatieraad een vertegenwoordiger van de territoriale pool en nodigt de ouders uit van leerlingen voor wie de pool zorgt voor de uitvoering van volledige permanente integratie of redelijke aanpassingen. Dit advies wordt aan de bevoegde territoriale pool meegedeeld;]1
[2 13° de mener annuellement, pour les écoles concernées par la mise en oeuvre du Tronc commun, une réflexion globale sur les modalités pratiques de la différenciation des apprentissages et de l'accompagnement personnalisé, en cohérence avec les éléments énoncés dans le contrat d'objectifs de l'école conformément à l'article 1.5.2-3, § 1er, 6°;]2
[3 14° jaarlijks informatie ontvangen, in het geval van secundaire scholen, over de oprichting van een nieuw aanbod van opties en over de sluiting van opties georganiseerd binnen de school.]3
----------
(1)<DFG 2021-06-17/29, art. 18, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(2)<DFG 2022-07-20/24, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(3)<DFG 2023-06-22/15, art. 52, 029; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 1.5.3-2.§ 1. De participatieraad omvat van rechtswege leden, verkozen leden en leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen.
De van rechtswege leden zijn de directeur en afgevaardigden aangesteld door de inrichtende macht.
Verkozen leden zijn:
1° de vertegenwoordigers van leerkrachten, het opvoedende, psychologische, sociale en paramedische hulppersoneel;
2° [1 vertegenwoordigers van de ouders, met inbegrip van de ouders waarvan de kinderen in het gespecialiseerd onderwijs zijn ingeschreven en die het voorwerp uitmaken van een integratieproject in het gewoon onderwijs;]1
3° studentenvertegenwoordigers, onverminderd paragraaf 4;
4° een vertegenwoordiger van het werkliedenpersoneel en het administratief personeel, waar hij verbonden is aan de school.
De leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen, worden aangesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
Elk lid van de participatieraad kan worden vervangen door een aangewezen of verkozen plaatsvervanger volgens dezelfde nadere regels als het werkende lid.
Het aantal vertegenwoordigers bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3°, is voor elke categorie identiek.
Dit aantal wordt vastgesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde. Het kan niet minder dan drie en niet meer dan zes zijn.
Noch de afgevaardigden van de inrichtende macht, noch de leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen, mogen het aantal overschrijden dat is toegewezen aan elk van de categorieën bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3°.
Wanneer echter gebruik wordt gemaakt van de afwijking bedoeld in artikel 1.5.3-1, § 1, lid 2, mag de afvaardiging van de inrichtende macht een groter aantal bevatten dan dat is toegekend aan elk van de categorieën bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3° zodat het aantal afgevaardigden van de inrichtende macht die geen directeur zijn, met één eenheid hoger is dan het aantal directeurs.
§ 2. De vertegenwoordigers van het personeel bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1°, omvatten:
1° in het officiële onderwijs, afgevaardigden verkozen uit hun midden en bij geheime stemming door alle leden van het betrokken personeel, die vast benoemd of tijdelijk aangewezen voor een volledig schooljaar zijn;
2° in het vrij onderwijs,
a) drie afgevaardigden, die personeelsleden van de school voor een volledig schooljaar zijn, benoemd door de representatieve vakverenigingen in evenredigheid met het resultaat van de sociale verkiezingen in de school, dat wil zeggen ondernemingsraden of, bij gebreke daaraan, het comité voor de bescherming op het werk, of bij gebreke hieraan, in de plaatselijke overleginstanties;
b) een maximum van drie afgevaardigden verkozen uit hun midden en bij geheime stemming door de alle relevante personeelsleden die in vast verband aangeworven of tijdelijk aangeworven voor een volledig schooljaar zijn.
De vertegenwoordigers bedoeld in lid 1, 2°, mogen niet deel uitmaken van de Raad van bestuur of de algemene vergadering van de inrichtende macht. De Regering kan een afwijking van deze bepaling toestaan wanneer alle personeelsleden van rechtswege lid zijn van de inrichtende macht.
De vertegenwoordigers bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1° ° en 4°, moeten verplicht minstens een halftijdse opdracht hebben in de school.
§ 3. De vertegenwoordigers van de leerlingen worden in hun midden verkozen, nadat de kandidaten opgeroepen werden, hetzij door alle leerlingen van de school, hetzij door alle leerlingen van het secundair niveau van de school, hetzij door alle leerlingen van de derde en de vierde Raad van het secundair onderwijs.
Het mandaat mag noch nadelen noch voordelen meebrengen voor degene die het uitoefent.
De keuze tussen de drie modaliteiten bepaald in lid 1, valt onder de bevoegdheid van de inrichtende macht die haar ook kan afvaardigen.
§ 4. In het basisonderwijs kan de inrichtende macht, op voorstel van ten minste twee derde van de leden van de participatieraad, beslissen de participatieraad open te stellen voor afgevaardigden van de leerlingen, hetzij permanent, hetzij tijdelijk.
§ 5. Indien er binnen de school een oudervereniging bestaat die lid is van een van de verenigingen die de ouders vertegenwoordigen en van verenigingen van ouders van leerlingen bedoeld in artikel 1.6.6-1, wordt de verkiezingsorganisatie voor de vertegenwoordigers van de ouders geregeld door deze organisatie.
Anders wordt de eerste algemene vergadering van de ouders gehouden op initiatief van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
In het ene zowel als in het andere geval verkiest de algemene vergadering van de ouders haar vertegenwoordigers bij middel van een geheime stemming. De samenroeping en de notulen van elke algemene vergadering worden aan alle ouders meegedeeld. Alle ouders aanwezig tijdens de algemene vergadering kunnen deelnemen aan de stemming en zich zonder andere voorwaarden kandidaat stellen.
De vertegenwoordigers van de ouders bedoeld in paragraaf 1, lid 3, kunnen deel uitmaken noch van de Raad van bestuur, noch van de algemene vergadering van de inrichtende macht, noch lid zijn van het personeel van de inrichting. De Regering kan een afwijking toestaan op deze beschikking wanneer alle ouders leden van rechtswege zijn van de inrichtende macht.
§ 6. Het werklieden- en administratief personeel verkiest zijn vertegenwoordiger.
§ 7. De verkozen leden die de leerkrachten vertegenwoordigen en de leden die het sociaal, cultureel en economisch milieu vertegenwoordigen, oefenen een vernieuwbaar mandaat van vier jaar uit.
De verkozen leden die de ouders en de leerlingen vertegenwoordigen, oefenen een vernieuwbaar mandaat van twee jaar uit.
Elk lid dat niet meer aan de voorwaarden voor verkiesbaarheid voldoet, wordt vervangen overeenkomstig de nadere regels bepaald door het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 1.5.3-3, § 3.
Wanneer voor een bepaalde categorie het aantal kandidaten het aantal te begeven posten niet overschrijdt, dan zijn de kandidaten ambtshalve verkozen.
§ 8. De participatieraad mag leden coöpteren die een adviserende stem hebben. Deze laatsten mogen niet hoger zijn in aantal dan dat toegekend aan elk van de categorieën bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1°, 2°, 3°.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 20, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.5.3-3. § 1. De participatieraad komt ten minste vier keer per jaar samen. Hij moet samengeroepen worden met een vraag van ten minste de helft van zijn leden, gericht aan de voorzitter.
De vertegenwoordigers van de verschillende categorieën van de participatieraad moeten vergaderingen organiseren van hun mandanten, teneinde de problemen die worden opgeworpen tijdens de participatieraad te bespreken.
De inrichtende macht of haar afgevaardigde wijst de voorzitter aan van de participatieraad.
§ 2. De participatieraad streeft ernaar zijn adviezen bij consensus te geven.
Bij gebreke daaraan, wordt in het officieel onderwijs het advies uitgebracht met een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden, voor zover de meerderheid voorhanden is:
1° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 2;
2° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3 en 4, waarbij de onthoudingen niet geldig zijn bij de telling van de stemmen.
Bij gebreke daaraan, wordt in het vrij onderwijs het advies uitgebracht met een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden, voor zover de meerderheid voorhanden is:
1° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 2;
2° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3, 2°, 3° en 4°, en lid 5;
3° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 2, lid 1, 2°, waarbij de onthoudingen niet geldig zijn bij de telling van de stemmen.
Wordt er geen consensus bereikt, kan elke categorie bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1 een minderheidsnota indienen.
§ 3. De participatieraad bepaalt zijn huishoudelijk reglement en legt het ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.
Afdeling II. - Afgevaardigden van leerlingen
Art. 1.5.3-4. De afgevaardigden van de leerlingen worden verkozen in het vijfde en zesde jaar van de lagere school, alsook in het secundair onderwijs.
In het type 2 van het gespecialiseerd basisonderwijs en in vorm 1 van het gespecialiseerd secundair onderwijs alsook in het gespecialiseerd onderwijs voor leerlingen met meerdere handicaps, voor leerlingen met autisme, voor afatische of dysfatische leerlingen of voor leerlingen met een ernstige lichamelijke handicap, is het de directeur of de inrichtende macht die een klasafgevaardigde moet aanstellen uit de leerlingen van de betrokken klassen.
Art. 1.5.3-5. De inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalt de verkiezingsmodaliteiten van afgevaardigden van leerlingen en erkent het bestaan van leerlingenraden.
De bepalingen bedoeld in lid 1 voorzien inzonderheid in een verkiezing van de afgevaardigden van leerlingen en hun plaatsvervangers door hun medeleerlingen, bij het begin van elk schooljaar, binnen elke klas.
Art. 1.5.3-6. § 1. Er bestaat een leerlingenraad voor leerlingenvertegenwoordigers:
1° uit het vijfde en zesde jaar van de lagere school;
2° uit de lagere Raad van het secundair onderwijs;
3° uit de hogere Raad van het secundair onderwijs.
De leerlingenraad is een praatgroep waar problemen in verband met de school of met bepaalde klassen worden behandeld.
Deze Raad heeft als taak vragen, verzoeken, advies en voorstellen van leerlingen over het leven op school te centraliseren en door te geven aan de participatieraad, de directeur en de inrichtende macht. Hij heeft ook als taak de leerlingen uit de verschillende klassen te informeren over de antwoorden van de participatieraad, de directeur en de inrichtende macht.
§ 2. Elke leerlingenraad stelt zijn eigen huishoudelijk reglement op. Hij komt minstens zes keer per jaar samen.
§ 3. Alle leerlingenraden komen minstens één keer per jaar samen om prioritaire vragen te bespreken en, in voorkomend geval, de afgevaardigden van leerlingen te verkiezen die zetelen in de participatieraad.
Art. 1.5.3-7. Voor elke categorie bedoeld in artikel 1.5.3-6, § 1, lid 1, worden minstens twee leden van het pedagogisch team aangesteld als begeleiders van het "Leerlingenraad"-project.
Zij zijn, als deskundige, aanwezig op de vergaderingen van de leerlingenraad van de studiejaren waarin ze actief zijn.
Art. 1.5.3-8. In afwijking van de bepalingen van artikel 1.5.3-4 tot 1.5.3-7, wanneer het aantal leerlingen uit het vijfde en zesde jaar van de lagere school dat is ingeschreven in de school of in de vestiging minder bedraagt dan 15, organiseert de inrichtende macht of haar afgevaardigde de deelname van de leerlingen volgens de nadere regels aangepast aan dit lager aantal leerlingen.
Art. 1.5.3-9. De opleiding tot leerlingenafgevaardigde of tot bemiddelaar voor medeleerlingen is bedoeld om een positieve dynamiek te creëren en democratische praktijken binnen de school te implementeren.
Art. 1.5.3-10. § 1. De Regering bepaalt de selectiecriteria voor aanbieders van opleidingen en bepaalt de lijst met aanbieders die gesubsidieerd kunnen zijn, met name op basis van hun expertise en een evenwichtige verdeling ervan.
§ 2. Zoals na een oproeping voor kandidaten selecteert zij op voorstel van de Commissie bedoeld in paragraaf 3, die scholen waarvan vertegenwoordigers worden toegelaten tot de opleiding bedoeld in artikel 1.5.3-9, met aandacht voor een juiste verdeling tussen de netwerken en met voorrang voor scholen die nog niet hebben deelgenomen aan deze opleiding.
Zij bepaalt de selectiecriteria voor de kandidaturen van scholen.
§ 3. Er wordt een Selectiecommissie opgericht voor de kandidaturen bedoeld in paragraaf 2.
Deze wordt samengesteld, met inachtneming van een evenwicht tussen de karakters, uit zeven vertegenwoordigers voorgesteld door de federaties van inrichtende machten, één vertegenwoordiger voorgesteld door Wallonie-Bruxelles Enseignement, alsook uit de directeur-generaal van verplicht onderwijs -of zijn afgevaardigde, die de Commissie voorzit.
De Regering stelt de leden aan en bepaalt de werkingsmodaliteiten.
Het secretariaat van de Commissie wordt verzorgd door de diensten van de Regering.
Afdeling III. - Ouderverenigingen
Art. 1.5.3-11. Er kan een oudervereniging worden opgericht door de ouders van een kleuterschool, een lagere school, een basisschool of een secundaire school.
De oudervereniging groepeert uitsluitend ouders van regelmatig ingeschreven leerlingen.
Art. 1.5.3-12. De oudervereniging past binnen het kader van het pedagogisch project van de school.
Ze heeft als opdracht de betrekkingen tussen de ouders van leerlingen en het geheel van de onderwijsgemeenschap te vergemakkelijken, in het belang van alle leerlingen, hun succes en hun ontwikkeling met inachtneming van de rechten en plichten van iedereen.
De oudervereniging organiseert een passieve en actieve wacht om alle ouders van leerlingen zo objectief mogelijk te informeren
Art. 1.5.3-13.§ 1. Bij gebrek aan initiatief van de ouders van een school, organiseert de inrichtende macht of haar afgevaardigde elk jaar vóór 1 november een eerste algemene vergadering van ouders met het oog op de oprichting van de oudervereniging in functie van de verplichtende regels die eigen zijn aan de school of volgens de bestaande praktijken. De samenwerking van de participatieraad en de vereniging die de ouders van leerlingen vertegenwoordigt en ouderverenigingen zal worden vereist in het kader van deze benaderingswijze.
§ 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde roept ten minste één keer per jaar een algemene vergadering van ouders van de schoolinrichting bijeen. Deze vergadering zal vóór 1 november georganiseerd moeten worden. Tijdens deze vergadering zullen in het bijzonder de rol en de werking van de participatieraad en de rol van de oudervereniging aan bod komen.
Deze algemene vereniging van ouders kan worden kan gelijkgesteld worden met de algemene vergadering van ouders die ten doel heeft de vertegenwoordigers van de ouders binnen de participatieraad te verkiezen, zoals bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 5.
§ 3. Elke ouder van een minderjarige of meerjarige leerling, is van rechtswege lid van de oudervereniging van de school waar de leerling regelmatig ingeschreven is. [1 Ouders wier kinderen zijn ingeschreven in het gespecialiseerd onderwijs en die het voorwerp uitmaken van een integratieproject in het gewoon onderwijs, zijn ook ambtshalve lid van de oudervereniging van de betrokken school voor gewoon onderwijs.]1
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 21, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.5.3-14. § 1. Het comité van de oudervereniging vertegenwoordigt de oudervereniging tussen twee algemene vergaderingen van ouders. Het is samengesteld uit minstens drie leden, verkozen bij geheime stemming voor een hernieuwbare periode van maximaal twee jaar, uit en door de ouders van leerlingen die lid zijn van de oudervereniging en die in algemene vergadering bijeenkomen. Het comité bepaalt zijn huishoudelijk reglement tijdens zijn eerste vergadering.
Om de onafhankelijkheid van de debatten binnen het comité te garanderen, mogen geen enkel van de volgende personen lid zijn van het comité:
1° de leden van de inrichtende macht;
2° de leden van de directie;
3° de leden van het opvoedkundig personeel;
4° alle andere personeelsleden.
Er kan worden afgeweken van lid 2, 1° wanneer alle ouders leden van rechtswege zijn van de inrichtende macht.
De ouders die verkozen worden binnen de participatieraad kunnen deel uitmaken van het comité voor de oudervereniging.
§ 2. Het comité van de oudervereniging heeft de volgende opdrachten:
1° ten minste één keer per jaar, samen met de directie van de school, een algemene vergadering van ouders organiseren;
2° vergaderingen van ouders organiseren om inzonderheid de vragen gesteld door de participatieraad te bespreken;
3° informatie verspreiden tussen de ouders van leerlingen van de school en hun mogelijke representatieve organen;
4° de ouders van de leerlingen van de school aanzetten om actief deel te nemen zodat ze volledig een actieve en verantwoordelijke rol kunnen spelen binnen de school van hun kinderen;
5° op eigen initiatief adviezen en/of voorstellen geven aan de betrokken spelers.
§ 3. Wordt geacht aftredend te zijn het lid van het comité of de vertegenwoordiger dat/die geen kind meer heeft dat regelmatig ingeschreven is in de school. Elk aftredend lid van het comité wordt vervangen op de volgende algemene vergadering overeenkomstig paragraaf 1.
§ 4. Opdat de oudervereniging erkend zou worden tot lid van een representatieve organisatie van ouders van leerlingen bedoeld in artikel 166-1, moeten haar statuten of werkingsregels overeenstemmen met dit Wetboek en met de statuten van de betrokken gemeenschapsorganisatie.
§ 5. De oudervereniging die in algemene vergadering bijeenkomt, verkiest ook, indien nodig, voor twee jaar een vertegenwoordiger die belast wordt met de betrekkingen met de betrokken representatieve organisatie van ouders van leerlingen, en een plaatsvervanger. Het comité heeft als opdracht de representatieve organisatie waartoe het behoort, te informeren over deze aanstelling.
Art. 1.5.3-15.§ 1. De inrichtende macht zorgt voor de terbeschikkingstelling van de infrastructuur en het materiaal aan de oudervereniging die vereist zijn voor de uitvoering van haar opdrachten zonder de goede werking van de school te benadelen en volgens de nadere regels afgesproken tussen het comité van de oudervereniging en de inrichtende macht of haar afgevaardigde, inzonderheid inzake de overeenkomst en de verzekering wat betreft de bezetting van lokalen.
§ 2. Het comité van de oudervereniging moet zich bekend kunnen maken aan alle ouders van leerlingen van de school. Daartoe zullen de persoonsgegevens van de leden van het comité bij het begin van het schooljaar door de directeur aan alle ouders meegedeeld worden.
In elke school zal de oudervereniging over een aanplakbord kunnen beschikken, in een plaats die gemakkelijk toegankelijk is voor de ouders met eventueel de namen en persoonsgegevens van de leden van het comité voor de oudervereniging.
§ 3. De Regering, de diensten van de Regering en de inrichtende machten zullen de omzendbrieven en richtlijnen in verband met de ouderverenigingen duidelijk identificeren.
Het comité van de oudervereniging heeft toegang tot deze documenten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn opdrachten onder dezelfde voorwaarden als de andere partners van de onderwijsgemeenschap. De inrichtende macht of haar vertegenwoordiger binnen de school wordt verzocht deze documenten tijdig te bezorgen.
§ 4. De inrichtende macht of haar afgevaardigde zullen zorgen voor de verspreiding van documenten van de oudervereniging die duidelijk geïdentificeerd moeten worden als documenten uitgaande van de oudervereniging.
De nadere regels voor deze verspreiding zullen worden bepaald in overleg met de inrichtende macht of haar afgevaardigde en het comité van de oudervereniging.
Elke beslissing tot weigering van verspreiding van documenten uitgaande van de oudervereniging die genomen wordt door de inrichtende macht moet gemotiveerd worden tegenover de oudervereniging.
De inhoud van de documenten verspreid door de oudervereniging moet inzonderheid de bepalingen betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer naleven en moet elke politieke propaganda [1 ...]1, elke handelsactiviteit of elk gedrag behorende tot de oneerlijke concurrentie tussen de scholen verbieden overeenkomstig artikel 1.7.3-3. In de betrokken scholen moet zij de verplichtingen die verband houden met de neutraliteit bepaald onder Titel 7, Hoofdstuk 4, van dit Wetboek respecteren.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 22, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
TITEL VI. - Beheer van het onderwijssysteem
HOOFDSTUK I. - Sturing van het onderwijssysteem
Afdeling I. - Sturingscommissie
Art. 1.6.1-1. Er wordt een Sturingscommissie opgericht voor het basis- en secundair onderwijs.
De opdrachten, de werking en de samenstelling van de Sturingscommissie worden bepaald door het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap.
Afdeling II. - De cel voor coördinatiebemiddeling
Art. 1.6.1-2.§ 1. Binnen het Ministerie wordt een cel voor coördinatiebemiddeling opgericht die bestaat uit:
1° de ambtenaar-generaal belast met de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde;
2° de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst of zijn afgevaardigde;
3° de coördinerende afgevaardigde.
De cel voor coördinatiebemiddeling:
1° voert de coördinatie tussen de algemene inspectiedienst en de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra, alsook de coördinatie tussen beide hiervoor genoemde algemene diensten en de diensten en directies binnen de algemene directie voor begeleiding van het onderwijssysteem;
2° oefent de opdrachten uit die aan haar werden toevertrouwd met het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst;
3° oefent de opdrachten uit die aan haar werden toevertrouwd met het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
4° oefent elke andere taak uit die aan haar werden toevertrouwd door de Regering.
§ 2. De cel voor coördinatiebemiddeling stelt haar eigen huishoudelijk reglement op. Dit wordt goedgekeurd door de Regering. Het stelt ten minste dat:
1° de ambtenaar belast met de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde optreedt als voorzitter en de agenda bepaalt;
2° de cel voor coördinatiebemiddeling komt minstens één keer per maand samen, behalve tijdens de maanden juli en augustus, en bepaalt de andere regels voor spoedoverleg, inzonderheid in geval van [1 ...]1 onderzoeks en [1 van de specifieke controle-opdrachten]1;
3° de beslissingen worden genomen met naleving van de consensusregeling;
4° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 2°, zetelt de coördinerende afgevaardigde van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra of zijn afgevaardigde als waarnemer;
5° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 3°, zetelt de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst of zijn afgevaardigde als waarnemer;
6° als de cel voor coördinatiebemiddeling een taak die verband houdt met de artikelen 4, § 2 en 5 [2 1°, 2° en 3°]2, 5, § 2, 3, en 8, 6, § 1 en 4, en 7, § 2 en 5, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst, nodigt ze de directeur van de directie voor educatieve standaards en evaluaties alsook de ambtenaar-generaal belast met de algemene dienst voor analyses en prospecties uit om te zetelen als waarnemers;
7° als de cel voor coördinatiebemiddeling een taak die verband houdt met artikel 5, § 1, 5 en 7, § 1, 4, van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, nodigt ze de directeur van de directie voor educatieve standaards en evaluaties alsook de ambtenaar-generaal belast met de algemene dienst voor analyses en prospecties uit om te zetelen als waarnemers.
[2 8° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert die verband houdt met artikel 4, § 5, 4° van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene inspectiedienst, nodigt zij de ambtenaar-generaal belast met de Algemene dienst voor educatieve digitalisering of zijn afgevaardigde uit, die als waarnemer zetelt.]2
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 23, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(2)<DFG 2024-04-18/34, art. 109, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>
HOOFDSTUK II. - Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern en programmacommissies
Afdeling I. - Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern
Art. 1.6.2-1.§ 1. Er wordt een commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern opgericht.
§ 2. Wat de referentiesystemen betreft, zorgt de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern:
1° voor de goede toepassing van het handvest van de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.4.4-1, § 3, inzonderheid de naleving van de verwachte kwaliteiten en de studierichtingen bepaald door deze laatste;
2° voor de coherentie van de referentiesystemen onder elkaar, tegelijkertijd verticaal (tussen jaren en niveaus) en horizontaal (tussen domeinen en vakken);
3° ervoor dat de leerinhouden en de verwachte competenties die de beheersingsniveaus bepalen, voor elk domein en vak worden bepaald;
4° ervoor zorgen dat de transversale en interdisciplinaire benaderingen van de gemeenschappelijke kern, effectief door de werkgroepen worden behandeld;
5° voor het realisme, de leesbaarheid, de precisie en de begrijpelijkheid van de referentiesystemen voor de verschillende gebruikers en de motivering van de gemaakte keuzes;
6° voor de instelling van de leescomités in verband met elke werkgroep voor de uitwerking van de referentiesystemen;
7° voor de naleving van de vrijheid van de inrichtende machten inzake pedagogische methodes bedoeld in artikel 1.5.1-1.
De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern oefent een arbitragerol uit voor mogelijke geschillen binnen de werkgroepen of onder hen.
Wanneer de werkgroepen belast met het opstellen van voorstellen van referentiesystemen na hun werkzaamheden deze voorstellen voor referentiesystemen overmaken aan de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern, kan de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern die wijzigingen aanbrengen die zij noodzakelijk acht alvorens de voorstellen voor referentiesystemen door te sturen naar de Regering samen met haar advies erover. De commissie voor referentiesystemen motiveert in haar advies de aan de oorspronkelijke voorstellen van de werkgroepen aangebrachte wijzigingen.
De voorzitter van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern brengt aan het Parlement verslag uit over de voortgang van de werken van de werkgroepen als het Parlement hierom vraagt.
[1 Wanneer het Comité van toezicht op de referentiesystemen bedoeld in artikel 2.6.1-2, § 1, in zijn jaarverslag voorstellen doet tot wijziging van een of meer referentiesystemen, kan de Regering, ook op basis van het advies van de Sturingscommissie bedoeld in artikel 1.6.1-1, en indien het dit relevant acht, de Commissie voor referentiesystemen en programma's opdragen aanpassingen aan de referentiesystemen aangenomen overeenkomstig artikel 1.4.4-1, § 1, voor te stellen, vergezeld van een met redenen omkleed advies.". Als de Commissie voor referentiesystemen en programma's aanpassingen voorstelt die afwijken van het oorspronkelijke voorstel, geeft zij in haar advies ook de redenen daarvoor.
De gewijzigde referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern worden aangenomen overeenkomstig de procedure van artikel 1.4.4-1, § 1.]1
§ 3. Wat de programma's betreft, controleert de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern of de studieprogramma's het mogelijk maken de verwachte competenties te halen zoals bepaald in de referentiesystemen voor initiële competenties en de gemeenschappelijke kern bedoeld in Titel 4, Hoofdstuk 2.
Ze controleert, voor het gespecialiseerd onderwijs van vorm 4, of de studieprogramma's het voor leerlingen met specifieke behoeften mogelijk maken op een optimale manier te evolueren.
De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern oefent geen controle uit op de pedagogische methoden.
----------
(1)<DFG 2024-04-18/23, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 17-05-2024>
Art. 1.6.2-2.De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern wordt voorgezeten door de administrateur-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijs of een persoon aangesteld door hem.
Ze is als volgt samengesteld:
1° een vertegenwoordiger van de Minister;
2° twee vertegenwoordigers van de Algemene Inspectiedienst in de persoon van de inspecteur-generaal van het basisonderwijs en van de inspecteur-generaal van het secundair onderwijs;
3° twee leden van de algemene directie van de sturing van het onderwijssysteem, die ook lid zijn van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1;
4° zeven vertegenwoordigers van de inrichtende machten waaronder:
a) drie vertegenwoordigers van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 3° ;
b) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 4° ;
c) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 1° ;
d) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 2° ;
e) één vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles - Enseignement;
5° vijf deskundigen afkomstig uit inrichtingen van het hoger onderwijs met een ervaring of een bekwaamheid inzake schoolcurricula of in één van de domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3, 1° tot 5°.
De leden bedoeld in lid 2, 5°, worden aangesteld op voorstel van de Minister.
De leden van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern worden aangesteld op voorstel van de Regering. Met uitzondering van de deskundigen, wordt voor elk werkend lid ook een plaatsvervangend lid aangesteld.
[1 De leden bedoeld in het tweede lid, 4° en 5°, krijgen hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering.]1
De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern mag haar werkzaamheden organiseren door specifieke werkgroepen op te richten.
----------
(1)<DFG 2019-12-18/15, art. 57, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1.6.2-3. De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern legt haar eigen werkingsregels vast, met inachtneming van de nadere regels opgesteld door de Regering en onverminderd artikel 1.4.4-2.
De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern mag op eigen initiatief leescomités instellen.
Wanneer de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern advies uitbrengt over een programma, neemt ze beslissingen met een tweederdemeerderheid. De leden bedoeld in artikel 1.6.2-2, lid 2, 4°, nemen niet deel aan deze besluitvorming. Ze mogen wel, indien ze dat wensen, worden gehoord als adviseurs.
Afdeling II. - Programmacommissies
Art. 1.6.2-4. Er wordt een programmacommissie opgericht voor de overgangsafdeling van de hogere Raad van het gewoon secundair onderwijs, een programmacommissie voor de kwalificatieafdeling van de hogere Raad van het gewoon secundair onderwijs en een programmacommissie voor het gespecialiseerd onderwijs.
De programmacommissies controleren of de studieprogramma's van die aard zijn dat ze het mogelijk maken de verwachte competenties zoals vastgelegd in de respectieve referentiesystemen te halen.
De programmacommissies oefenen geen controle uit op de pedagogische methodes.
Art. 1.6.2-5. Elke programmacommissie omvat:
1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;
2° twee vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
3° een afgevaardigde van het Algemeen Bestuur Onderwijs, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal onderwijs die de commissie voorzit.
De mandaten hebben een duur van vier jaar. Ze zijn hernieuwbaar.
Art. 1.6.2-6. Elke programmacommissie legt haar eigen werkingsregels vast, met inachtneming van de nadere regels vastgelegd door de Regering. De adviezen van de programmacommissies worden aangenomen met een tweederdemeerderheid.
HOOFDSTUK III. - Externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd
Afdeling I. - Definities en doelstellingen
Art. 1.6.3-1.[1 ...]1
De scholen worden ertoe gehouden hun leerlingen te onderwerpen aan de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift en die hen betreffen.
----------
(1)<DFG 2022-07-20/24, art. 26, 015; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 1.6.3-2. De externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift hebben betrekking op de beheersing van de kennis, knowhow en competenties zoals bepaald in de artikelen 1.4.2-2, 1.4.3-1 en 1.4.3-2.
Art. 1.6.3-3. De externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift geven informatie over het bevorderingsniveau van de leerlingen waarbij minstens één van de volgende doelstellingen wordt nagestreefd:
1° het mogelijk maken voor elk pedagogisch team om de doeltreffendheid van zijn acties te waarderen door de verworven kennis van zijn leerlingen vast te stellen ten aanzien van de verwachte jaarlijkse competenties en door de resultaten van haar leerlingen te situeren ten aanzien van de globale resultaten van de leerlingen van alle scholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en, in voorkomend geval, op vraag van de inrichtende macht bij de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst ten aanzien van de resultaten geleverd door de sociaaleconomische index in kwartiel;
2° het mogelijk maken om ook de doeltreffendheid van deze actie te waarderen op het niveau van elke zone;
3° de overheden en het geheel van actoren in te lichten over de verworven kennis van de leerlingen van een studiejaar of van een bepaalde leeftijd die naar het geheel van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen gaan;
4° de overheden en het geheel van de actoren in te lichten over de evolutie van de verworven kennis van een groep leerlingen op verschillende ogenblikken van het studieprogramma.
Art. 1.6.3-4. Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 1.6.3-14, § 1, lid 5, worden de resultaten van de leerlingen en van de schoolinrichtingen voor de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, anoniem gehouden behalve voor de betrokken school, de steun- en begeleidingsdiensten en de algemene sturingsdienst voor scholen en de PMS-centra, onverminderd de hierna vermelde bepalingen bedoeld in artikel 1.6.3-15, § 2.
Het is verboden dit te vermelden, inzonderheid voor doeleinden inzake reclame of concurrentie tussen scholen.
De resultaten behaald bij de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, mogen geen aanleiding geven tot een rangschikking van leerlingen of scholen, behalve voor de behoeften die het resultaat zijn van de toepassing voor de diensten van de Regering van de decretale of reglementaire bepalingen.
De leden van de algemene inspectiedienst, de leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de ambtenaren van het Algemeen Bestuur Onderwijs, de leden van de steun- en begeleidingscellen, de personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten kennen van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, zijn daartoe gehouden tot het beroepsgeheim. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3.
Afdeling II. - Organisatie
Art. 1.6.3-5.§ 1. [2 Wat de gemeenschappelijke Basis in artikel 1.2.1-5 betreft, bepaalt de regering elke vijf jaar, op voorstel van de Evaluatiecommissie ingesteld door artikel 1.6.4-1 en op advies van het Stuurcomité waarvan de opdrachten vermeld staan in artikel 3 van het decreet van 27 maart 2002 betreffende de begeleiding van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap, een vijfjarenplan met de kalender van alle externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, voor alle leerlingen van het derde en vijfde jaar van het basisonderwijs, met vermelding van:
1. de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift die gaan over alle scholen en deze met een representatieve steekproefl ervan;
2. de vakken of delen van vakken waarvan sprake, evenals de betrokken studiejaren of leeftijdsgroepen;
3. de voor elke evaluatie toegekende duur voor afname en correctie;
4. in voorkomend geval, de bedoelde types en vormen gespecialiseerd onderwijs.
Het vijfjarenplan voorziet minimaal een jaarlijks evaluatie voor de leerlingen van het derde en vijfde jaar van het basisonderwijs.]2
§ 2. Wat betreft de hogere Raad van het secundair onderwijs bedoeld in artikel 1.2.1-6, stelt de Regering, om de drie jaar, op voorstel van de evaluatiecommissie ingericht door artikel 1.6.4-1, een driejarenplan vast met betrekking tot de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, dat de planning bevat van alle externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift en die op dat gebied georganiseerd worden en maakt een onderscheid tussen:
1° externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, die betrekking hebben op alle scholen en op een representatieve steekproef;
2° de bedoelde domeinen van bekwaamheden alsook de betrokken studiejaren of leeftijdscategorieën;
3° in voorkomend geval de bedoelde types en vormen van gespecialiseerd onderwijs.
Het driejarenplan van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, houdt rekening met de volgende prioritaire assen:
1° elk jaar wordt minstens één externe evaluatieproef georganiseerd die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift;
2° één externe evaluatieproef die betrekking heeft op de beheersing van het lezen wordt minstens één keer tijdens de driejaarlijkse cyclus georganiseerd.
Wat betreft de moderne talen worden de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, georganiseerd volgens de volgende nadere regels:
1° om de drie jaar wordt een externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, georganiseerd [1 ...]1 over de eerste moderne taal;
2° na advies van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1, kan de Regering beslissen om een of meer bijkomende externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift te organiseren over de beheersing van de tweede moderne taal en, in voorkomend geval, de derde gestudeerde moderne taal;
3° in het kader van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift bedoeld in het eerste lid, zijn specifieke proeven bedoeld voor leerlingen die taalbadonderwijs volgens zoals bedoeld in Titel 8, Hoofdstuk 3, van dit Boek.
§ 3. De leerlingen worden onderworpen aan externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift zoals bedoeld in paragraaf 1 en 2 [1 ...]1, tussen 1 en 31 oktober van hetzelfde schooljaar.
Alle betrokken leerlingen worden [1 gedurende dezelfde periode]1 onderworpen aan de evaluaties bedoeld in lid 1.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 24, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(2)<DFG 2022-07-20/24, art. 27, 015; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 1.6.3-6.§ 1. Voor het ontwerpen van elke externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, [1 de regering stelt een werkgroep in die haar opdrachten uitvoert onder coördinatie van de evaluatiecommissie, bedoeld in artikel 1.6.4-1. Deze wordt als volgt samengesteld]1:
1° de voorzitter van de evaluatiecommissie of zijn afgevaardigde, die de werkgroep voorzit;
2° een universitair of interuniversitair onderzoeksteam;
3° vier leden van de algemene inspectiedienst aangewezen door de Regering op voorstel van de administrateur-generaal van het Onderwijs;
4° zes leerkrachten die zorgen voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht tijdens het studiejaar waarop de evaluatie betrekking heeft, aangewezen door de Regering op voorstel, wat betreft het gesubsidieerd onderwijs, van de federaties van inrichtende machten en na toestemming van hun inrichtende macht en, wat betreft het georganiseerd onderwijs, van Wallonie-Bruxelles Enseignement;
5° een of meer leden van de steun- en begeleidingscellen aangewezen door de Regering op voorstel van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waaronder ze vallen.
Wat betreft het lager onderwijs worden de leerkrachten bedoeld in lid 1, 4°, als volgt verdeeld: drie leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het gesubsidieerd officieel onderwijs zorgen, twee leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vrij onderwijs zorgen en één leerkracht die voor zijn volledige of gedeeltelijke opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs zorgt.
Wat betreft het secundair onderwijs worden de leerkrachten bedoeld in lid 1, 4°, als volgt verdeeld: één of twee leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het gesubsidieerd officieel onderwijs zorgen, drie leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vrij onderwijs zorgen en één of twee leerkrachten die voor zijn volledige of gedeeltelijke opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs zorgt.
Deze leerkrachten zijn belast met een opdracht in de zin van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs.
De Regering bepaalt de nadere regels voor de detachering van leerkrachten die deelnemen aan de werkgroepen belast met externe evaluaties die niet worden bekrachtig met een getuigschrift.
Wat betreft het lager onderwijs worden de leden bedoeld in lid 1, 5°, als volgt verdeeld: drie leden uit de steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd officieel onderwijs, twee leden uit een steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en één lid uit de steun- en begeleidingscel van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
Wat betreft het secundair onderwijs worden de leden bedoeld in lid 1, 5°, als volgt verdeeld: één of twee leden uit de steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd officieel onderwijs, drie leden uit een steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en één of twee leden uit de steun- en begeleidingscel van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
Indien Wallonie-Bruxelles Enseignement of een federatie van inrichtende machten geen vertegenwoordiger(s) voorstelt die het moet voorstellen, wordt toch aangenomen dat de werkgroep correct is samengesteld.
Het secretariaat van de werkgroep wordt verzekerd door een ambtenaar van het Algemeen Bestuur Onderwijs.
§ 2. De leerkrachten belast met een opdracht zoals bepaald in paragraaf 1 van dit artikel worden hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 25, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.6.3-7.Elke werkgroep, wat betreft de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast is, heeft als volgende opdrachten:
1° de organisatie van de proef met het oog op de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift;
2° het ontwerp van de informatie betreffende de voormelde proef;
3° de omschrijving van de instructies voor het afnemen en verbeteren van de proef;
4° het opstellen van een sociaal-culturele vragenlijst bestemd voor de leerling en van een vragenlijst betreffende de pedagogische praktijken bestemd voor de leerkracht;
5° het opstellen [1 van sporen]1 die verband houden met de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.6.3-8. De leden van de werkgroepen en de universitaire onderzoeksteams alsook elke andere persoon die bij deze werkzaamheden betrokken is, zijn tot de striktste geheimhouding gehouden wat betreft de inhoud van de proeven, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
Art. 1.6.3-9. Het Algemeen Bestuur Onderwijs is belast met de organisatie van de proeven.
Art. 1.6.3-10. De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende het afnemen behoort tot de verantwoordelijkheid van de directeur van de school. Deze is gehouden tot geheimhouding gehouden wat betreft de inhoud van de proeven tot op het moment dat ze worden afgenomen.
De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende de verbetering behoort tot de verantwoordelijkheid van elke inspecteur voor de scholen waar hij zijn opdrachten uitvoert.
In dit kader zorgt hij ervoor een verdeling te organiseren van de protocollen die ingevuld worden door de leerlingen zodat een leerkracht de door de leerlingen waarvoor hij een opdracht heeft ingevulde protocollen niet moet verbeteren, noch, behoudens uitzonderlijke toestand, deze ingevuld door de leerlingen van een school waar hij zijn ambt uitoefent.
Alle betrokken leerkrachten verbeteren de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift.
Wanneer de leerkrachten aan de verbeteringen deelnemen, worden ze beschouwd als in dienstactiviteit te zijn.
De scholen maken de resultaten van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift van hun leerlingen over aan het Algemeen Bestuur Onderwijs volgens de door hem bepaalde nadere regels.
Art. 1.6.3-11.§ 1. De werkgroep wordt belast met het analyseren en voorstellen van de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast werd.
Deze voorstelling moet het mogelijk maken om zowel het niveau van beheersing van het geheel van de geëvalueerde kennis, knowhow en competenties te beoordelen als het niveau van beheersing van elke bekwaamheid, waarbij niet alleen het gemiddelde niveau maar ook de verspreiding van de resultaten onder de leerlingen en de scholen in aanmerking worden genomen.
Met deze voorstelling kan ook het beheersingsniveau dat door de leerlingen wordt bereikt, worden beoordeeld door rekening te houden met de specifieke kenmerken van het schoolpubliek.
Met deze voorstelling moet de bepaling bedoeld in artikel 1.6.3-14, § 1, lid 5 mogelijk worden.
Deze voorstelling mag in geen enkel geval de identificatie van de leerlingen of van de scholen toelaten.
§ 2. De werkgroep wordt belast met het opstellen [1 van sporen]1 die verband houden met de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast werd.
Dit document moet de pedagogisch teams helpen bij het analyseren van de antwoorden en geschriften van hun leerlingen tegenover onderdelen die deel uitmaken van de externe evaluatie die niet wordt bekrachtigd met een getuigschrift en bij het verbeteren van de beheersing van de geëvalueerde kennis, knowhow en competenties inzonderheid via de implementatie van activiteiten die het mogelijk maken de vastgestelde fouten te herstellen.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 27, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.6.3-12. De resultaten en analyse van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, worden door de voorzitters van de werkgroepen overgemaakt aan de voorzitter van de sturingscommissie.
Afdeling III. - Verwerking van resultaten
Art. 1.6.3-13. Het verslag en de analyse van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, worden door de voorzitter van de sturingscommissie overgemaakt aan de Regering.
Op basis van de resultaten van elke externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, brengt de sturingscommissie advies uit aan de Regering met, in voorkomend geval, de aanbevelingen die deze resultaten zouden kunnen verbeteren.
Art. 1.6.3-14. § 1. Naast de resultaten van alle leerlingen samen alsook die van elk van hen, beschikt elke inrichtende macht en elke school over de globale resultaten van alle leerlingen van de Franse Gemeenschap die haar worden meegedeeld in de voorstelling bedoeld in artikel 1.6.3-11 door het Algemeen Bestuur Onderwijs en, in voorkomend geval, op vraag van de inrichtende macht bij de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, per sociaaleconomische index in kwartiel.
De personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De mededeling van de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, wordt gevolgd door voorstellen in de vorm van pedagogische hulpmiddelen die ten doel hebben in te spelen op de vastgestelde moeilijkheden.
Elke inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgt ervoor dat de resultaten geanalyseerd en verwerkt worden met, in voorkomend geval, de hulp van de steun- en begeleidingsdienst van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of van de federaties van de inrichtende machten naargelang het geval. Het verwerken van de resultaten bestaat inzonderheid in het ontwikkelen en invoeren van pedagogische of organisatorische strategieën die deze resultaten zouden kunnen verbeteren.
Elke inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgt ervoor dat elke ouder toegang heeft tot de resultaten van het kind waarvoor hij verantwoordelijk is in vergelijking met de globale resultaten van alle leerlingen van de Franse Gemeenschap.
§ 2. De anonieme resultaten worden ook opgemaakt op het niveau van alle scholen van eenzelfde zone en overgemaakt aan de zoneraden.
Art. 1.6.3-15. § 1. Elke school stelt de resultaten van haar leerlingen ter beschikking van de leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de betrokken inspectiediensten en de betrokken steun- en begeleidingscel zodat deze, naast de globale resultaten van alle leerlingen van de Franse Gemeenschap, beschikken over alle resultaten van de leerlingen van elke school waar ze hun opdrachten uitoefenen.
De leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de inspecteurs en adviseurs voor steun en begeleiding die de resultaten kennen van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, zijn daartoe tot het beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De betrokken inspectiediensten en de adviseurs voor steun en begeleiding zorgen ervoor dat deze resultaten geïntegreerd worden in hun eigen onderzoek in het kader van hun respectieve evaluatieopdrachten betreffende het studieniveau en het niveau van de begeleiding. Ze verlenen hulp aan scholen bij het analyseren en verwerken van de resultaten.
§ 2. Wat betreft de mededeling van de resultaten van de leerlingen van scholen die een voor een beschouwd worden, heeft de mededeling aan de steun- en begeleidingsdienst slechts betrekking op de scholen die behoren tot ofwel het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, ofwel een inrichtende macht aangesloten bij een federatie van inrichtende machten. In dit geval wordt de mededeling onderworpen aan de toestemming van de inrichtende macht. De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de inrichtende macht deze toestemming meedeelt.
Afdeling IV. - Maatregelen ter bescherming van de geheimhouding van de inhoud van externe evaluaties die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift
Art. 1.6.3-16. De leden van de diensten van de Regering en van de algemene inspectiedienst zijn gehouden aan het beroepsgeheim wat betreft de inhoud van de proeven voor externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd.
Ambtenaren die alle of een deel van de inhoud van deze proeven vrijgeven voor dat deze proeven zijn voltooid door de leerlingen, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering, plegen een misdrijf. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
Art. 1.6.3-17. De directeur, de personeelsleden die werkzaam zijn in de scholen en, in voorkomend geval, het personeel met een vrijwilligerscontract dat prestaties levert in de scholen, zijn gebonden aan het beroepsgeheim wat betreft de inhoud van de externe proeven en alle informatie aan de hand waarvan deze toegankelijk zijn. Bij een inbreuk op deze geheimhoudingsplicht wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
Art. 1.6.3-18. Hij die, in strijd met de instructies en regels voor het afnemen van proeven, een verzegeld pakje met een of meer exemplaren van proeven opent voor gebruik ervan in het kader van deze proeven, wordt gestraft met dezelfde straffen als vastgelegd in artikel 460 van het Strafwetboek.
Hij die alle of een deel van de inhoud van de proeven, voor gebruik ervan in het kader van deze proeven, verbergt, ruilt of om niet ontvangt, bezit in om het even welke vorm, koopt, reproduceert of overdraagt op om het even welke manier zonder hiervoor de toelating te hebben van de Regering of zijn afgevaardigde, wordt gestraft met dezelfde straffen.
HOOFDSTUK IV. - Evaluatiecommissie
Art. 1.6.4-1.Er wordt een evaluatiecommissie opgericht die belast is met:
1° het coördineren en verzorgen van de overeenstemming van de externe evaluaties die al dan niet worden bekrachtigd met een getuigschrift, en de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 1.4.4-4;
2° het garanderen van de briefwisseling over de evaluaties en referentiesystemen;
3° het opstellen van een globale planning voor de externe evaluaties, rekening houdend met internationale evaluaties;
4° het harmoniseren van de nadere regels voor het afnemen van externe proeven die bekrachtigd worden met een getuigschrift in scholen, met inbegrip van het organiseren (of niet) van een tweede sessie;
5° het voorstellen aan de Regering van raamdocumenten voor evaluaties;
6° het valideren van evaluatievoorwerpen en controleren of deze geschikt zijn aan de hand van de raamdocumenten;
7° het sturen van de werkgroepen belast met het ontwerpen van de externe evaluaties of proevenreeksen bedoeld in artikel 1.4.4-4;
[1 8° aan de regering een voorstel van een vijfjarenplan voorleggen waarvan sprake in artikel 1.6.3-5, § 1.]1
De raamdocumenten bedoeld in lid 1, 5°, vermelden, voor elk evaluatievoorwerp:
1° het beoogde doel, het doelpubliek, de aard van de proef en de vorm ervan;
2° de samenstelling van de werkgroep belast met het ontwerpen van de evaluatie;
3° de planning van het afnemen van deze voorwerpen in het curriculum;
4° het te respecteren schema.
----------
(1)<DFG 2022-07-20/24, art. 28, 015; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 1.6.4-2.De evaluatiecommissie wordt voorgezeten door de administrateur-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijs of een persoon aangesteld door hem. Volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels bevat ze de volgende vertegenwoordigers van:
1° de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem;
2° de algemene inspectiedienst;
3° de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern en programmacommissies;
4° Wallonie-Bruxelles Enseignement en federaties van inrichtende machten van onderwijs;
5° de Regering;
6° de academische wereld gespecialiseerd in algemene pedagogie of docimologie.
[1 De leden bedoeld in het eerste lid, 4° et 6°, krijgen hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering.]1
----------
(1)<DFG 2019-12-18/15, art. 58, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1.6.4-3. De Regering legt de nadere regels voor de werking van de evaluatiecommissie vast.
HOOFDSTUK V. - Onderhandelingen tussen de Regering en de inrichtende machten
Art. 1.6.5-1. De fundamentele onderwijshervormingen zijn het voorwerp van voorafgaande onderhandelingen tussen de Regering, Wallonie-Bruxelles Enseignement en de door de Regering erkende federaties van inrichtende machten.
Art. 1.6.5-2. § 1. De Regering erkent als federatie van inrichtende machten elk orgaan dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° minstens 20 % van alle inrichtende machten uit de eerste drie van volgende categorieën doen aansluiten aan eenzelfde net met eenzelfde karakter:
a) inrichtende machten die scholen voor basisonderwijs, gewoon lager en kleuteronderwijs organiseren;
b) inrichtende machten die scholen voor gewoon secundair onderwijs organiseren;
c) inrichtende machten die scholen voor gespecialiseerd onderwijs organiseren;
d) inrichtende machten die scholen voor sociale promotie organiseren;
e) inrichtende machten die PMS-centra organiseren;
f) inrichtende machten die scholen voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan organiseren.
2° minstens 10 % van de inrichtende machten doen aansluiten, binnen dit net en met dit karakter, in minstens twee provincies en in het arrondissement van het Brussel-Hoofdstad en dit, voor elk van de drie categorieën in elk van de drie bovengenoemde administratieve zones;
3° de inrichtende machten die scholen inrichten waar minstens 20 % van de schoolbevolking van dit geheel bestaat uit leerlingen die school lopen in het basisonderwijs, gewoon lager en kleuteronderwijs, in scholen voor gewoon secundair onderwijs en scholen voor bijzonder onderwijs, binnen dit net en met dit karakter aansluiten.
De Regering kan afwijken van de in het eerste lid bedoelde criteria op grond van een met voldoende redenen omkleed verzoek.
Zolang de federatie van inrichtende machten inrichtende machten van secundaire onderwijsscholen tot lid maakt, moeten voornoemde scholen bevatten die de overgangsafdeling en kwalificatieafdeling organiseren.
Een inrichtende macht die weigert zich aan te sluiten bij een federatie van inrichtende machten kan enkel in aanmerking worden genomen voor de erkenning van een andere federatie dan ten vroegste zes maanden na kennisgeving van deze weigering.
De Regering erkent minstens, desgevallend in afwijking van het eerste lid:
1° een federatie ter vertegenwoordiging van gesubsidieerde overheden die basisscholen, gewone en bijzondere kleuter- en lagere scholen, bijzondere secundaire scholen en secundaire kunstscholen met beperkt leerplan organiseren;
2° een federatie ter vertegenwoordiging van gesubsidieerde overheden die gewone secundaire scholen organiseren;
3° een federatie ter vertegenwoordiging van de inrichtende machten van het confessioneel vrij onderwijs;
4° een federatie ter vertegenwoordiging van de inrichtende machten van het niet-confessioneel vrij onderwijs.
§ 2. Opdat een federatie door de Regering erkend zou worden:
1° moet de federatie samenhang vertonen met het educatief en pedagogisch project van een inrichtende macht die lid wordt van deze federatie en met het educatief project en de hoofdlijnen van deze federatie;
2° moet de federatie:
a) voorzien in zijn statuten dat de algemene vergadering is samengesteld uit:
- minstens 80 % aangesloten inrichtende machten of vertegenwoordigers gekozen in hun midden door verschillende inrichtende machten;
- hoogstens 20 % door de eerste groep gecoöpteerde leden;
b) voorzien in zijn statuten dat de algemene vergadering beslissingen neemt omtrent de wijzigingen aan de statuten, de vaststelling van het eventueel lidgeld bedoeld in artikel 1.6.5-5 en de aanstelling van de Raad van bestuur, welke zetelt voor een hernieuwbare periode van maximaal zes jaar;
c) instaan voor de openbaarmaking van de informatie aan zijn leden alsook van de aansluitingsregels tot de federatie en de toegang tot de activiteiten, programma's en diensten die hij aanbiedt;
d) bij de verzending van zijn verzoek om erkenning, een kopie van de toetredingsresoluties van de aangesloten inrichtende machten zenden naar de Regering, alsmede de namen en voornamen van de leden van de verschillende instanties van dit orgaan én een kopie van zijn statuten en reglementen en, vervolgens, zodra de erkenning is aangenomen, iedere wijziging aan deze verscheidene elementen.
3° moet de Raad van bestuur van de federatie:
a) bestaan uit een meerderheid van de leden die zijn gekozen uit diegenen bedoeld in het eerste streepje van voornoemd punt 2°, a), eerste streepje;
b) voor een periode van maximaal zes jaar welke hernieuwbaar is, de personen aanduiden gemachtigd om, in zijn naam, de protocollen te tekenen welke gesloten worden na het overleg bedoeld in artikel 1.6.5-1.
§ 3. De erkenning wordt verleend voor een duur van zes jaar.
§ 4. De Regering trekt de erkenning in van die federaties van inrichtende machten die de in § 1 en 2 bepaalde voorwaarden niet langer naleven
De Regering beslist over de procedure voor erkenning, voor weigering van erkenning en voor intrekking van erkenning.
De procedure bedoelt in lid 2 beschrijft ten minste:
1° dat de federatie uiterlijk op 15 november van het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar dat deze erkenning in werking is getreden, een verzoek indient bij de Regering;
2° de nadere regels voor het indienen van het verzoek tot erkenning;
3° de mogelijkheid voor de federatie om in beroep te gaan tegen een beslissing tot weigering of intrekking van een erkenning alsook de vormen en termijnen hiervan;
4° de mogelijkheid voor de federatie om te worden gehoord tijdens een beroep;
5° de termijnen waarbinnen de beslissingen moeten worden genomen over toekenning, weigering of intrekking van een erkenning.
Art. 1.6.5-3. Elke federatie van inrichtende machten wordt belast met een algemene opdracht voor vertegenwoordiging, coördinatie, ondersteuning en begeleiding van de inrichtende machten die aangesloten zijn of met wie ze een overeenkomst heeft afgesloten en dit volgens de in deze overeenkomst vastgelegde voorwaarden.
In het kader hiervan sluit elke federatie van inrichtende machten met de Regering de overeenkomst af bedoeld in artikel 14 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van de adviseurs belast met ondersteuning en begeleiding, en geniet ook van de subsidie bedoeld in artikel 12, lid 1, van hetzelfde decreet, volgens de door haar bepaalde voorwaarden en nadere regels.
Art. 1.6.5-4. Wallonie-Bruxelles Enseignement wordt belast met een algemene opdracht voor vertegenwoordiging, coördinatie, ondersteuning en begeleiding van de scholen die het organiseert en met wie ze een overeenkomst heeft afgesloten in toepassing van artikel 1.7.3-1, § 2, 5°, en dit volgens de in deze overeenkomst vastgelegde voorwaarden.
In het kader hiervan sluit Wallonie-Bruxelles Enseignement met de Regering de overeenkomst af bedoeld in artikel 14 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van de adviseurs belast met ondersteuning en begeleiding, en geniet ook van de subsidie bedoeld in artikel 12, lid 1, van hetzelfde decreet, volgens de door haar bepaalde voorwaarden en nadere regels.
Art. 1.6.5-5. Elke inrichtende macht kan van de dotaties of werkingssubsidies van de scholen die ze organiseert het bedrag afhouden van de bijdrage die zij betaalt aan een van de federaties van inrichtende machten.
Art. 1.6.5-6.Er wordt een overlegcomité opgericht tussen de Regering van de Franse Gemeenschap, Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten.
Worden genomen, na overleg van het comité en voor zover ze een rechtstreekse invloed hebben op de actie van de inrichtende machten, de voorontwerpen van decreten en de besluitontwerpen van de Regering voor de volgende onderwerpen:
1° De prioritaire en specifieke opdrachten van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs;
2° De algemene studierichtingen, de opdrachten, de organisatie van PMS-centra;
3° De algemene studierichtingen of de duur van de studies;
4° De algemene structuur en de organisatie van het onderwijs;
5° De voorwaarden tot toelating, inschrijving, herinschrijving, uitsluiting, toegang en overgang van de leerlingen of studenten;
6° Het algemeen reglement van de studies en examens, daar waar ze bestaan;
7° De regeling van het aanbod inzake onderwijs, de programmering, de plaatsen en de regels van het overleg, de normen inzake oprichting en behoud;
8° De wijze van omschrijving en herziening van de referentiesystemen;
9° De nadere regels voor de goedkeuring van studieprogramma's door de Regering;
10° De externe evaluatie;
11° Het beleid inzake positieve discriminatie en gedifferentieerde omkadering;
12° De subsidiëring en de nadere regels ervan;
13° De wijzen van nazicht en bekendmaking van de jaarrekening voor zover ze bijkomende regels zouden opleggen aan de regels die al van toepassing zijn en die eigen zijn aan de juridische aard van de inrichtende machten;
14° De financiering van gebouwen;
15° De nadere regels voor gratis onderwijs en de toepassing ervan;
16° Het beleid, de verdeling en de terbeschikkingstelling van de specifieke uitrustingen van de scholen;
17° De sociale en andere voordelen toegekend aan de scholen;
18° De financiering, de werking en de uitrusting van de inrichtende machten met inbegrip van de winst en de globale verdeling van GECO-overeenkomsten (gesubsidieerd contractuele ambtenaar), APE-contracten (arbeidspromotie), PTP-contracten (programma voor beroepsdoorstroming) (... );
19° De statutaire regels van het gesubsidieerde personeel;
20° De reaffectatie en het beheer van de tewerkstellingen;
21° De basisopleiding van de personeelsleden en de opleiding tijdens de loopbaan.
[1 22° De sturing van de scholen;
23° De algemene oriëntaties, de taken, de sturing en de organisatie van de territoriale polen.]1
----------
(1)<DFG 2024-04-18/34, art. 110, 036; Inwerkingtreding : 18-04-2024>
Art. 1.6.5-6 TOEKOMSTIG RECHT. Er wordt een overlegcomité opgericht tussen de Regering van de Franse Gemeenschap, Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten.
Worden genomen, na overleg van het comité en voor zover ze een rechtstreekse invloed hebben op de actie van de inrichtende machten, de voorontwerpen van decreten en de besluitontwerpen van de Regering voor de volgende onderwerpen:
1° De prioritaire en specifieke opdrachten van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs;
2° De algemene studierichtingen, de opdrachten, de organisatie van PMS-centra;
3° De algemene studierichtingen of de duur van de studies;
4° De algemene structuur en de organisatie van het onderwijs;
5° De voorwaarden tot toelating, inschrijving, herinschrijving, uitsluiting, toegang en overgang van de leerlingen of studenten;
6° Het algemeen reglement van de studies en examens, daar waar ze bestaan;
7° De regeling van het aanbod inzake onderwijs, de programmering, de plaatsen en de regels van het overleg, de normen inzake oprichting en behoud;
8° De wijze van omschrijving en herziening van de referentiesystemen;
9° De nadere regels voor de goedkeuring van studieprogramma's door de Regering;
10° De externe evaluatie;
11° Het beleid inzake positieve discriminatie en gedifferentieerde omkadering;
12° De subsidiëring en de nadere regels ervan;
13° De wijzen van nazicht en bekendmaking van de jaarrekening voor zover ze bijkomende regels zouden opleggen aan de regels die al van toepassing zijn en die eigen zijn aan de juridische aard van de inrichtende machten;
14° De financiering van gebouwen;
15° De nadere regels voor gratis onderwijs en de toepassing ervan;
16° Het beleid, de verdeling en de terbeschikkingstelling van de specifieke uitrustingen van de scholen;
17° De sociale en andere voordelen toegekend aan de scholen;
18° De financiering, de werking en de uitrusting van de inrichtende machten met inbegrip van de winst en de globale verdeling van GECO-overeenkomsten (gesubsidieerd contractuele ambtenaar), APE-contracten (arbeidspromotie), PTP-contracten (programma voor beroepsdoorstroming) (... );
19° De statutaire regels van het gesubsidieerde personeel;
20° De reaffectatie en het beheer van de tewerkstellingen;
21° De basisopleiding van de personeelsleden en de [1 voortgezette beroepsopleiding]1. ----------
(1)<DFG 2021-06-17/28, art. 77, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
Art. 1.6.5-7. § 1. Het overlegcomité is samengesteld uit een delegatie van de overheid, een delegatie van Wallonie-Bruxelles Enseignement en een delegatie van de federaties van de inrichtende machten.
§ 2. De overheidsdelegatie, met inbegrip van de voorzitter en, in voorkomend geval, de ondervoorzitter(s), bestaat uit hoogstens 12 leden. De overheidsdelegatie bestaat uit de minister die bevoegd is voor Onderwijs, de minister van Begroting of hun behoorlijk gemachtigde vertegenwoordigers. De andere leden van de overheidsdelegatie worden door de voorzitter gekozen uit de personen die, ongeacht de hoedanigheid, bevoegd zijn om de Regering van de Franse Gemeenschap te verbinden.
De voorzitter en de ondervoorzitter(s) worden aangesteld door de Regering. Ze kunnen zich laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde vertegenwoordiger.
De overheidsdelegatie kan zich laten begeleiden door technici. Het aantal technici kan evenwel het aantal aanwezige leden niet overschrijden.
§ 3. De delegatie van de inrichtende machten bestaat uit 12 leden. Wallonie-Bruxelles Enseignement en federaties van inrichtende machten kiezen vrij hun vertegenwoordigers.
De delegatie is samengesteld uit hoogstens:
1° 4 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 3° ;
2° 1 lid dat de inrichtende machten vertegenwoordigt zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 4° ;
3° 3 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 1° ;
4° 2 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 2° ;
5° 2 leden die Wallonie-Bruxelles Enseignement vertegenwoordigen.
De delegatie van de inrichtende machten kan zich laten begeleiden door technici. Het aantal technici van elke delegatie kan evenwel het aantal leden die deze laatste samenstellen, niet overschrijden.
Art. 1.6.5-8. De voorzitter zorgt voor de goede werking van het comité en stelt de secretaris aan, alsook de administratieve dienst die het secretariaat regelt. Het comité stelt zijn huishoudelijk reglement op. Dit reglement wordt door de Regering goedgekeurd.
Art. 1.6.5-9. Een vraag wordt tot onderhandeling binnen het bevoegde onderhandelingscomité voorgelegd op initiatief van de overheid, Wallonie-Bruxelles Enseignement of een federatie van inrichtende machten.
Met het oog op de onderhandeling ontvangen Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten al de nodige documentatie.
Art. 1.6.5-10. De voorzitter stelt de agenda op, rekening houdend met de initiatieven bedoeld in artikel 1.6.5-9. Hij bepaalt de datum van de vergaderingen. Hij leidt de debatten en verzekert het goede verloop van de vergaderingen.
De agenda vermeldt in welke beide termijnen bedoeld in artikel 1.6.5-14, de onderhandeling dient te worden beëindigd.
Art. 1.6.5-11. § 1. De secretaris verstuurt de oproepingsbrieven met de agendapunten en de vereiste documentatie naar de delegaties en dit minstens tien werkdagen vóór de datum van de vergadering.
Wanneer de voorzitter het dringend acht, kan hij de termijn tot drie schoolwerkdagen beperken, zonder dat dit noodzakelijkerwijs tot de toepassing leidt van artikel 1.6.5-14.
§ 2. De voorzitter kan de onderhandeling via elektronische weg organiseren wanneer dit punt vooraf unaniem werd aanvaard binnen een overlegorgaan waarin Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende zijn vertegenwoordigd.
Bezwaren die via mail worden overgemaakt binnen drie schoolwerkdagen na ontvangst van de oproeping van Wallonie-Bruxelles Enseignement of één federatie van inrichtende machten volstaat opdat de procedure bepaald in paragraaf 1 van toepassing zou zijn.
Art. 1.6.5-12. Tijdens de vergadering heeft iedere delegatie het recht om wijzigingen aan de agenda voor te stellen. Om van toepassing te zijn, dienen deze wijzigingen unaniem door de aanwezige delegaties te worden aanvaard.
Art. 1.6.5-13. De afwezigheid van een of meer, regelmatig opgeroepen leden, van de overheidsdelegatie, leidt tot de ongeldigheid van het overleg.
Art. 1.6.5-14. De onderhandeling wordt beëindigd binnen een termijn van dertig dagen vanaf de dag van de vergadering waarin het punt voor de eerste maal werd behandeld. De termijn kan bij onderlinge overeenstemming tussen de aanwezige delegaties worden verlengd.
De voorzitter kan de termijn tot tien dagen beperken, wanneer hij de behandeling van een punt dringend acht.
Art. 1.6.5-15. Na de onderhandeling neemt het comité de conclusies van de onderhandeling in een protocol op dat het volgende vermeldt:
1° ofwel het unanieme akkoord van alle partijen;
2° ofwel het akkoord tussen de overheidsdelegatie en de delegatie Wallonie-Bruxelles Enseignement of een of meer federaties van inrichtende machten, alsook het standpunt van de andere leden van deze delegatie;
3° ofwel het respectieve standpunt van iedere delegatie.
Art. 1.6.5-16. De secretaris stelt de notulen op van de vergaderingen. De notulen van iedere vergadering vermelden:
1° de agendapunten;
2° de naam van de leden van de overheidsdelegatie die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn;
3° de naam van de leden van Wallonie-Bruxelles Enseignement die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn;
4° de naam van de federaties van inrichtende machten die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn en de naam van de leden van de delegaties van deze federaties die aanwezig of verontschuldigd zijn;
5° de naam van de technici;
6° de beknopte samenvatting van de besprekingen.
De notulen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.
Ze worden aan de delegaties verstuurd waaruit het comité is samengesteld.
Art. 1.6.5-17. § 1. Binnen de vijftien dagen volgend op de vergadering wordt een afschrift van het protocol, per aangetekende brief, verstuurd naar de leden van de overheidsdelegatie en naar de leden van de delegatie van de betrokken inrichtende machten.
§ 2. De leden van de overheidsdelegatie en van de delegatie van inrichtende machten beschikken over een termijn van vijftien werkdagen vanaf de verzending van het protocol om hun opmerkingen aan de voorzitter mee te delen. De postdatum geldt als verzendingsbewijs.
De voorzitter kan deze termijn echter aanpassen, op verzoek van een delegatie en na de andere delegaties betrokken bij de voornoemde termijn van vijftien werkdagen te hebben gehoord. Wanneer geen enkele tekstwijziging binnen de termijn wordt voorgesteld, wordt het protocol overgenomen als definitieve tekst. Het verzoek om rechtzetting wordt tijdens de volgende vergadering door de voorzitter aan het comité voorgelegd.
Wanneer geen enkel akkoord wordt bereikt, worden de uiteenlopende standpunten in het protocol opgenomen.
§ 3. Een afschrift van het protocol wordt verstuurd naar:
1° de minister die bevoegd is voor Onderwijs;
2° de minister van Begroting;
3° de Minister-President.
Art. 1.6.5-18. § 1. Wanneer het onderzoek van een vraag eigen is aan het gesubsidieerd officieel onderwijs, ofwel aan het gesubsidieerd vrij onderwijs, kan de voorzitter van het overlegcomité beslissen de bovenvermelde vraag aan een subcomité toe te vertrouwen.
Dit subcomité bestaat uit de overheidsdelegatie en de vertegenwoordigers van het onderwijsnet bedoeld binnen de delegatie van de federatie van inrichtende machten.
§ 2. Wanneer het onderzoek van een vraag eigen is aan het confessioneel onderwijs, ofwel aan het niet-confessionneel onderwijs, kan de voorzitter van het onderhandelingcomité beslissen dit onderzoek aan een subcomité toe te vertrouwen.
Dit subcomité bestaat uit de overheidsdelegatie en de vertegenwoordigers van de betrokken inrichtende machten bedoeld binnen de delegatie van de inrichtende machten.
§ 3. De onderhandeling procedure is van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen van de subcomités die bij de § 1 en 2 van dit artikel worden opgericht.
Art. 1.6.5-19. Binnen het comité kan worden overeengekomen dat de communicatie bedoeld in de artikelen 1.6.5-9, 1.6.5-11, 1.6.5-16 en 1.6.5-17 via elektronische weg worden verzonden. De meer specifieke regels voor elektronische verzending en communicatie worden in voorkomend geval bepaald in het huishoudelijk reglement.
HOOFDSTUK VI. - Representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen
Art. 1.6.6-1. § 1. Representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen zijn:
1° "la Fédération des Associations de Parents de l'Enseignement Officiel (FAPEO)" (de federatie van ouderverenigingen van het officieel onderwijs) voor de officiële scholen;
2° "l'Union francophone des associations de parents de l'enseignement catholique (UFAPEC)" (de Unie van federaties van ouderverenigingen van het katholiek onderwijs) voor scholen van het vrij katholiek onderwijs.
§ 2. De leden van elke representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen worden verkozen op de algemene vergadering van de ouders die ze vertegenwoordigen, volgens de nadere regels die eigen zijn aan hun respectieve statuten.
De representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen worden opgericht in de vorm van een vzw: Ze maken aan de Regering een afschrift van hun statuten en reglementen over, alsook hun jaarrekening en balans van het afgelopen jaar.
Art. 1.6.6-2. § 1. De representatieve organisaties van ouders van leerlingen hebben de opdrachten die zich tot het hele schoolpubliek richten:
1° de belangen van alle leerlingen verdedigen en bevorderen;
2° alle ouders van leerlingen aanzetten om zich actief in te zetten zodat ze hun rol van actieve en verantwoordelijke burgers binnen de samenleving en de scholen kunnen ten volle vervullen;
3° informatie bij en uitgaande van de ouders en de ouderverenigingen verspreiden;
4° voor alle ouders specifieke opleidingen aanbieden om hen in staat te stellen hun rol van vertegenwoordigers van de ouders ten volle op te nemen;
5° een verzoenende rol vervullen bij niet-naleving van de artikelen 1.5.3-11 tot 1.5.3-15 en 1.5.3-2, § 5, of bij problemen bij de werking van een oudervereniging.
§ 2. Om de in de eerste paragraaf beschreven opdrachten te vervullen, krijgt elke representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen, naargelang de beschikbare budgettaire middelen, een jaarlijkse subsidie van minstens 100 000 euro toegekend.
Vanaf boekjaar 2010 wordt dit bedrag jaarlijks geïndexeerd op basis van de evolutie van de algemene index van de consumptieprijzen van de maand januari.
Art. 1.6.6-3. De Regering Raadpleegt de representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen over de uitvoeringsmaatregelen bepaald in dit Hoofdstuk, en over elk voorontwerp van decreet of ontwerpbesluit dat, tegelijkertijd, de werking van de scholen wijzigt en een rechtstreekse invloed heeft op het leven van leerlingen en de uitoefening van de verantwoordelijkheid van de ouders betreft.
De Regering bepaalt de nadere regels voor overleg van de representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen.
Art. 1.6.6-4. De representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen zijn als enige gemachtigd om de vertegenwoordigers van ouders van leerlingen te erkennen die zetelen binnen de verschillende raden en commissies in het kader van de plaatselijke, gewest- of gemeenschapsstructuren in de Franse Gemeenschap.
TITEL VII. - Rechten en plichten van leerlingen en hun ouders
HOOFDSTUK I. - Leerplicht
Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 1.7.1-1. Het begin en einde van de leerplicht worden bepaald in artikel 1, § 1, lid 1, en § 3, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.
Art. 1.7.1-2.§ 1. De leerplicht is voltijds totdat de leeftijd van vijftien jaar is bereikt en omvat ten minste de eerste twee leerjaren van het secundair onderwijs. De voltijdse leerplicht duurt in geen geval voort na zestien jaar. De leerling voldoet aan de voltijdse leerplicht door het volgen van het onderwijs met volledig leerplan.
De periode van voltijdse leerplicht wordt gevolgd door een periode van deeltijdse leerplicht.
Met inachtneming van de opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 kan aan de deeltijdse leerplicht worden voldaan door het volgen van:
1° het secundair onderwijs met volledig leerplan;
2° het alternerend secundair onderwijs;
3° een alternerende opleiding georganiseerd door het Institut wallon de formation en alternance et des indépendants et des petites et moyennes entreprises (IFAPME) of de Service formation petites et moyennes entreprises créé au sein des services de la Commission communautaire française (SFPME);
4° een opleiding erkend door de Regering die beantwoordt aan de eisen van de deeltijdse leerplicht, op advies van een commissie ingericht bij de diensten van de Regering.
Om te worden erkend moet de opleiding bedoeld in lid 3, 3° en 4°, bestaan uit:
1° minstens 360 uur per jaar, wanneer ze wordt gevolgd voor het einde van het schooljaar van het jaar waarin de leerplichtige leerling zestien jaar wordt;
2° minstens 240 uur per jaar, wanneer ze wordt gevolgd tussen [1 de dag na de laatste dag van het schooljaar]1 van het jaar waarin de leerplichtige leerling de leeftijd van zestien jaar bereikt en het einde van het schooljaar van het jaar waarin hij achttien jaar wordt.
§ 2. Geacht wordt te voldoen aan de leerplicht het onderwijs gegeven in een school:
1° georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Franse Gemeenschap;
2° georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door een andere gemeenschap;
3° waarvan het onderwijs tot het behalen van een bekwaamheidsbewijs kan leiden dat gelijkwaardig kan worden verklaard bij wijze van algemene bepaling;
4° waarvan het onderwijs tot het behalen van een diploma of een getuigschrift bekomen onder een buitenlands stelsel kan leiden en waarvan het onderwijs erkend is door de Regering, op aanvraag van de school of de ouders van de leerplichtige leerling, dat het mogelijk maakt om de leerplicht te voldoen;
5° gelegen op het grondgebied van een aan België grenzende staat en waarvan de aanwezigheid kan leiden tot het uitreiken van een door de Regering van die staat erkend diploma of getuigschrift.
Voor de toepassing van 4° controleert de Regering dat het verstrekte onderwijs van gelijkwaardig niveau is als dat verstrekt in de Franse Gemeenschap, dat het in overeenstemming is met titel II van de Grondwet en in geen enkel opzicht waarden vooropstelt die duidelijk onverenigbaar zijn met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, getekend te Rome, op 4 november 1950, en Verdrag inzake de Rechten van het Kind respecteert, ondertekend in New York op 20 november 1989.
De Regering baseert haar beslissing op de studieprogramma's gevolgd binnen de school.
Wanneer de Regering acht dat het verstrekte onderwijs niet toelaat aan de leerplicht te voldoen, wordt van de beslissing kennisgegeven aan de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de school alsook aan de ouders die de leerplichtige leerling ingeschreven hebben in deze school.
Het bewijs van de inschrijving in een school bedoeld in lid 1, 2° tot 5°, wordt ieder jaar geleverd bij de berichtgeving bedoeld in artikel 1.7.1-12.
§ 3. De Minister kan oordelen dat de leerling die school vroegtijdig heeft verlaten en wordt begeleid volgens de nadere regels van artikel 1.7.1-29 voldoet aan de leerplicht.
§ 4. De ouders of de directeur van een gespecialiseerde school mogen aan de Regering vragen dat ze worden vrijgesteld van elke leerplicht van een leerling volgens de nadere regels van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
§ 5. De leerling kan de toelating krijgen om deeltijds onderwijs te volgen in een structuur gesubsidieerd en erkend door het Waals Gewest, door de Franse Gemeenschapscommissie of door het RIZIV.
De begeleiding van de leerling door dit type structuur mag niet meer bedragen dan 4 halve dagen per week. Buiten deze begeleiding bezoekt de leerling zijn school zoals gewoonlijk.
In afwijking toegekend door de Minister, tijdens de drie eerste maanden van de uitvoering van het project voor deeltijdse leerplicht, wordt aangenomen dat de leerling beantwoordt aan de leerplicht indien hij de school minstens een halve dag per week bezoekt.
Voor elke betrokken leerling wordt voor het project voor deeltijdse herinschakeling een overeenkomst gesloten tussen de gewone of gespecialiseerde school, de structuur gesubsidieerd of erkend door het Waals Gewest, de Franse Gemeenschapscommissie of het RIZIV, het PMS-centrum en de ouders.
§ 6. De minderjarige kan voldoen aan de leerplicht door huisonderwijs te volgen volgens de voorwaarden van Afdeling 3 of, voor de leerlingen met specifieke behoeften, volgens de nadere regels van Hoofdstuk XI van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
----------
(1)<DFG 2022-03-31/35, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 1.7.1-3.Met uitzondering van diegenen die tijdens het schooljaar uit het buitenland komen, moeten de ouders die kiezen voor huisonderwijs of voor een school of een onderwijsinrichting die niet wordt georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Franse Gemeenschapscommissie de diensten van de Regering [1 overeenkomstig de in artikel 1.7.1-12 omschreven procedures]1 informeren over deze keuze.
De directeur van de school of het opleidingscentrum kan aan deze verplichting voldoen in naam van de ouders, die hiervoor wel verantwoordelijk blijven.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 28, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.7.1-4. § 1. Om de controle van de inschrijvingen mogelijk te maken, vragen de diensten van de Regering jaarlijks aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken een uittreksel van het rijksregister per 1 september.
§ 2. De diensten van de Regering controleren de inschrijvingen volgens de nadere regels die door de Regering worden bepaald.
De dossiers van leerplichtige leerlingen die onvoldoende garanties voorleggen dat ze voldoen aan deze verplichting, worden door de diensten van de Regering overgemaakt aan de procureur des Konings.
Art. 1.7.1-5. De minderjarige met buitenlandse nationaliteit wordt onderworpen aan de bepalingen van deze Afdeling vanaf de zestigste dag nadat hij, naargelang het geval, is ingeschreven in het vreemdelingenregister of het bevolkingsregister van de gemeente van verblijf.
Art. 1.7.1-6.§ 1. Op vordering van het Openbaar Ministerie kent de politierechtbank inbreuken op de verplichtingen van de artikelen van dit Hoofdstuk of krachtens deze, gepleegd door de ouders.
Deze inbreuken worden gestraft met een boete van 25 tot 200 euro voor elke minderjarige uit hoofde waarvan de inbreuk wordt vastgesteld.
Bij recidive kunnen de boetes worden verdubbeld of kan een gevangenisstraf van één dag tot één maand worden uitgesproken.
Om als recidivist in aanmerking te komen, volstaat het dat de vervolgde ouder de voorbije twee jaar reeds minstens één keer is veroordeeld voor afwezigheden van de minderjarige [1 , of omdat hij dit kind niet heeft ingeschreven in een structuur die het mogelijk maakt de leerplicht te vervullen, of omdat hij niet heeft aangegeven dat het kind thuis werd onderwezen]1.
§ 2. De bepalingen van het Eerste Boek van het Strafwetboek, met uitzondering van Hoofdstuk V, maar met inbegrip van Hoofdstuk VII, zijn van toepassing voor inbreuken bestraft door dit Hoofdstuk.
§ 3. De uitvoering van het vonnis, ongeacht of dat een boete of een gevangenisstraf betreft, kan altijd worden uitgesteld met zes maanden vanaf de datum van het vonnis.
De toekenning van deze termijn moet het mogelijk maken om vast te stellen dat de wettelijke verplichting wordt nageleefd. De veroordeling zal als ongeldig worden beschouwd wanneer de veroordeelde, tijdens deze termijn, de wetgeving inzake leerplicht nakomt.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 29, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Afdeling II. - Regelmatig schoolbezoek
Art. 1.7.1-7. Behalve bij huisonderwijs moeten de ouders erop toezien dat hun minderjarig kind, tijdens de hele duur van de leerplicht, regelmatig de school of het opleidingscentrum bezoekt, waarin het behoorlijk is ingeschreven.
Art. 1.7.1-8. De directeurs controleren de regelmatige aanwezigheid op school van de leerlingen. De Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie van deze controles en voor het bijhouden van de aanwezigheidsregisters.
De Regering bepaalt de aard en duur van de afwezigheden die worden beschouwd als gewettigd, zoals ziekte van de leerling met een medisch attest, oproeping door een overheidsinstantie, overlijden van een ouder, deelname aan sportwedstrijden op hoog niveau. Ze bepaalt ook de aard en duur van afwezigheden waarvan de wettiging wordt overgelaten aan het goeddunken van de directeur, bijvoorbeeld in gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, familiale problemen, geestelijke of lichamelijke gezondheid van de leerling, vervoer. Het huishoudelijk reglement van de school vermeldt deze bepalingen.
Art. 1.7.1-9.Wanneer een minderjarige leerling negen halve dagen ongewettigd afwezig is, meldt de directeur dit uiterlijk op de vijfde daaropvolgende schoolwerkdag aan de Algemene Directie van verplicht onderwijs. Elke halve dag ongewettigde afwezigheid moet op het einde van elke maand aan hen worden gemeld.
[2 Wanneer een leerling vóór een teldatum niet overeenkomstig het eerste lid is gemeld, wordt hij op de betrokken teldatum niet meegeteld voor de berekening van het periode-kapitaal of het totale aantal leraarperioden, het beroepspersoneel van het niet-onderwijzend personeel, de minimumbevolking van de school en de exploitatiedotaties of -subsidies van de school.]2
Er wordt rekening gehouden met de afwezigheden vanaf:
1° de eerste schooldag in de jaren van de gemeenschappelijke kern waarvoor de leerplicht geldt;
2° de [3 vijfde schoolwerkdag na de aanvang van het schooljaar]3 in de hogere Raad van het secundair onderwijs.
----------
(1)<DFG 2020-07-09/08, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(2)<DFG 2022-02-24/18, art. 61,§1, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(3)<DFG 2022-03-31/35, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 1.7.1-10.Uiterlijk vanaf de negende halve dag ongewettigde afwezigheid van een leerling, stuurt de directeur of zijn afgevaardigde de leerling en zijn ouders indien het een minderjarige betreft, per aangetekend schrijven, een dagvaarding volgens de nadere regels vastgelegd door de Regering.
De directeur of zijn afgevaardigde herinnert de leerling en zijn ouders indien het een minderjarige betreft, aan de bepalingen inzake afwezigheden op school. Hij bespreekt met hen de acties om afwezigheden te voorkomen en herinnert hen aan hun verantwoordelijkheden.
Wordt er niet ingegaan op de dagvaarding bedoeld in lid 1 en telkens hij dat nuttig acht na evaluatie van de situatie, zal de directeur:
1° ofwel een lid van het onderwijzend hulppersoneel naar de woning of verblijfplaats van de leerling sturen of hem de opdracht geven om contact op te nemen met de familie met alle andere middelen;
2° ofwel, bij de coördinator bevoegd voor de bemiddelingsdienst bedoeld in artikel 7 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie, de tussenkomst van een bemiddelaar vragen;
3° ofwel, bij de directeur van een PMS-centrum, de tussenkomst van een lid van zijn team vragen.
In de hogere Raad van het secundair onderwijs, voldoet de leerling die, tijdens eenzelfde schooljaar, meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig is, niet meer aan de verplichting om de lessen daadwerkelijk en regelmatig te volgen, zoals bepaald in artikel 2, 9° en 10°, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, en kan dus niet meer in aanmerking komen voor de bekrachtiging van studies op het einde van het schooljaar, behalve met een gunstige beslissing van de klassenraad zoals bedoeld in artikel 21bis, § 1, lid 2, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs.
Wanneer een leerling meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig is gebleven, informeert de directeur de ouders of de leerling zelf indien hij meerderjarig is, schriftelijk over de gevolgen ervan op de bekrachtiging van de studies. De directeur bepaalt ook dat doelstellingen aan de leerling zullen worden toegewezen zodra hij in de schoolinrichting terugkomt zodat hij de toelating krijgt om de eindejaarsexamens af te leggen.
Bij de terugkomst van de leerling bepaalt het opvoedingsteam, in overleg met het PMS-centrum, collegiaal, de doelstellingen ter bevordering van de schoolherinschakeling van de leerling, in verband met het [1 doelstellingenovereenkomst]1 bedoeld in artikel 1.5.2-1. Deze doelstellingen worden naargelang het geval bepaald en beantwoorden aan de behoefte(n) van de leerling.
Het document met het geheel van de doelstellingen wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de ouders of aan de leerling zelf indien hij meerderjarig is.
Tussen 15 mei en 31 mei behoort het tot de klassenraad om de toelating al dan niet te geven aan de leerling om de eindejaarsexamens af te leggen op basis van de naleving van de doelstellingen die hem werden toegewezen.[2 De school stelt de ouders of de leerling zelf onmiddellijk op de hoogte als hij meerderjarig is.]2 De beslissing om de studies van de leerling al dan niet te bekrachtigen leidt niet tot een oriëntatieattest C, zoals bedoeld in artikel 23, § 2, 3°, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs.
De doelstellingen die aan de leerling worden toegewezen, maken deel uit van zijn dossier. Bijgevolg, ingeval van een schoolverandering nadat de leerling meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig is gebleven, stuurt de oorspronkelijke inrichting het document met de lijst van de doelstellingen aan de nieuwe inrichting, die ze in de huidige staat kan behouden of aanpassen, in welk geval dit document opnieuw zal moeten worden goedgekeurd door de ouders van de leerling indien hij minderjarig is, of door zichzelf indien hij meerderjarig is.
De leerling die na 31 mei het aantal van 20 halve dagen ongewettigde afwezigheid overschrijdt, kan aanspraak maken op de bekrachtiging van studies zonder voorafgaande beslissing van de klassenraad.
De directeur bezorgt de Regering, voor 30 juni van elk schooljaar, de lijst van de leerlingen die meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig zijn gebleven tijdens dat schooljaar door een onderscheid te maken tussen:
1° de leerlingen die in de school niet meer zijn verschenen sinds ze meer 20 halve dagen ongewettigd afwezig waren;
2° de leerlingen die opnieuw naar de school komen maar waarvan de ouders, of zijzelf, de doelstellingen niet hebben goedgekeurd die hen werden toegewezen;
3° de leerlingen die opnieuw naar de school komen maar waarvan de ouders of zijzelf de doelstellingen niet hebben goedgekeurd die hen werden toegewezen;
4° de leerlingen van wie de ouders of zijzelf de vastgestelde doelstellingen hebben goedgekeurd, maar waarvoor de klassenraad van mening was dat ze deze doelstellingen niet hebben bereikt en hen bijgevolg niet de toelating heeft gegeven om de eindejaarsexamens af te leggen.
De meerderjarige leerling die, tijdens eenzelfde schooljaar, meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig blijft, kan worden uitgesloten van de school volgende de nadere regels bepaald in de artikelen 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7 en 1.7.9-9.
In toepassing van lid 4 en 12, wordt geen rekening gehouden met de niet-gewettigde afwezigheden in het gewoon onderwijs met volledig leerplan wanneer een leerling zich tijdens hetzelfde schooljaar inschrijft in het gespecialiseerd onderwijs of in het alternerend secundair onderwijs.
Indien ze op de hoogte zijn van een situatie van schooluitval van een minderjarige, kunnen de diensten van de Regering een tussenkomst vragen van de mobiele teams bedoeld in Titel II, Hoofdstuk 1, Afdeling IV, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie bij deze minderjarige en zijn ouders.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 30, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(2)<DFG 2024-05-16/79, art. 39, 035; Inwerkingtreding : 02-08-2024>
Art. 1.7.1-11. Wanneer de directeur vaststelt over een minderjarige leerplichtige leerling ofwel dat hij in moeilijkheden zit, ofwel dat zijn gezondheid of veiligheid in gevaar is, ofwel dat zijn opvoedingsvoorwaarden in het gedrang komen door zijn gedrag, dat van zijn gezin of van zijn leefgenoten, met name in geval van vermoed absenteïsme, is hij verplicht dit te melden aan de adviseur van de hulpverlening aan de jeugd volgens de nadere regels voor communicatie en motivatie die vooraf met deze laatste werden vastgelegd.
Afdeling III. - Huisonderwijs
Art. 1.7.1-12.[1 § 1. Minderjarigen die niet zijn ingeschreven in een school als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2, vallen onder het thuisonderwijs.
De personen die verantwoordelijk zijn voor de leerplichtige minderjarige en die hem buiten een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school wensen op te voeden, sturen elk jaar uiterlijk op 5 september een verklaring naar de diensten van de regering. Deze verklaring kan tot 15 september worden toegezonden indien de personen die voor de leerplichtige minderjarige verantwoordelijk zijn, aantonen dat deze bij het begin van het lopende schooljaar was ingeschreven in een school als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
Deze verklaring kan na deze datum worden afgelegd indien de leerplichtige minderjarige zich in de loop van het schooljaar in België vestigt.
Wanneer de personen die voor de minderjarige verantwoordelijk zijn, hun kinderen onderwijs laten volgen in een school die noch georganiseerd, noch gesubsidieerd wordt door de Franse Gemeenschap, kunnen zij, onder hun verantwoordelijkheid, deze aangifteverplichting aan de directie van deze school toevertrouwen.
De vorm van de verklaring wordt bepaald door de regering.
§ 2. Tegelijk met de in de eerste paragraaf bedoelde verklaring kunnen de ouders van een leerplichtige minderjarige die niet voldoet aan de in de artikelen 1.7.1-19 en 1.7.1-20 gestelde voorwaarden, een met redenen omkleed verzoek om vrijstelling indienen. In het verzoek moeten de redenen worden vermeld waarom niet aan deze voorwaarden is voldaan, alsmede de doelstellingen van het thuisonderwijs. Het gaat vergezeld van een individueel opleidingsplan en ondersteunende documenten.
De in artikel 1.7.1-13 bedoelde Voorzitter van de Commissie wijst het verzoek af indien het dossier kennelijk onvolledig is of het verzoek kennelijk ongegrond is.
In geval van ontvankelijke aanvragen kan de Commissie, na advies van de algemene inspectiedienst, vrijstelling verlenen. In dat geval stelt zij de termijn vast waarbinnen aan de certificeringsvoorwaarden moet worden voldaan, alsmede de wijze van toezicht op het thuisonderwijs, en onderzoekt zij de aanvraag in voorkomend geval in het licht van artikel 1.7.1-14, § 2.
In geval van weigering schrijven de personen die voor de leerplichtige minderjarige verantwoordelijk zijn, hem in een school in als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2. De Commissie stelt de termijn vast waarbinnen de verantwoordelijken het bewijs van inschrijving moeten leveren.]1
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 31, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.7.1-13. § 1. Er wordt een commissie voor huisonderwijs opgericht.
§ 2. De commissie voor huisonderwijs is samengesteld uit:
1° een ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde, die de commissie voorzit;
2° vier leden van de algemene inspectiedienst;
3° een lid uit de Algemene Directie Leerplichtonderwijs.
Deze leden worden benoemd door de Regering.
De leden van de algemene inspectiedienst worden benoemd op de voordracht van de coördinerend inspecteur-generaal. Ze kunnen niet deelnemen aan de controle van het studieniveau in het kader van het huisonderwijs.
§ 3. De commissie voor huisonderwijs neemt haar beslissingen bij gewone meerderheid. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter beslissend.
De Regering bepaalt de andere nadere regels voor de werking van de commissie.
Art. 1.7.1-14.§ 1. De algemene inspectiedienst wordt belast met de controle van het studieniveau in het kader van het huisonderwijs. Hij zorgt ervoor dat het verstrekte onderwijs de leerplichtige minderjarige de mogelijkheid biedt een studieniveau te verwerven dat gelijkwaardig is aan het referentiesysteem bedoeld in artikel [1 1.4.2-1]1 1.4.2-2, 1.4.3-1 en 1.4.3-2.
De algemene inspectiedienst zorgt er ook voor dat het verstrekte onderwijs:
1° voldoet aan de prioritaire opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 ;
2° in overeenstemming is met Titel II van de Grondwet;
3° in geen enkel opzicht waarden vooropstelt die duidelijk onverenigbaar zijn met het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, getekend te Rome, op 4 november 1950;
4° het Verdrag inzake de Rechten van het Kind respecteert, ondertekend in New York op 20 november 1989.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, kan het te bereiken studieniveau worden aangepast wanneer de leerplichtige minderjarige gezondheids-, leer-, gedragsproblemen ervaart of wanneer hij aan een motorische, sensorische of mentale handicap lijdt.
In deze gevallen dienen de ouders, samen met de verklaring bedoeld in artikel 1.7.1-12, lid 2, een met redenen omkleed verzoek tot wijziging in.
De commissie voor huisonderwijs bepaalt de vereiste aanpassingen na advies van de algemene inspectiedienst.
----------
(1)<DFG 2020-07-09/08, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 1.7.1-15. De ouders bezorgen de algemene inspectiedienst de documenten over waarop het huisonderwijs is gebaseerd, inzonderheid de gebruikte schoolboeken, het opgestelde en gebruikte pedagogisch materiaal, de mappen en schriften, de schriftstukken van de leerplichtige minderjarige, een individueel opleidingsplan. Op basis van deze documenten zorgt de algemene inspectiedienst ervoor dat de minderjarige voldoende pedagogische omkadering krijgt om het studieniveau te bereiken zoals bedoeld in artikel 1.7.1-14, § 1, of dat vastgelegd door de commissie voor huisonderwijs in toepassing van artikel 1.7.1-14, § 2.
Art. 1.7.1-16. De algemene inspectiedienst kan elk ogenblik overgaan tot de controle van het studieniveau, op eigen initiatief of op vraag van de Regering of van de commissie voor huisonderwijs, en baseert zijn controle op de vernomen feiten namelijk via de ontleding van de documenten bedoeld in artikel 1.7.1-15 en op de ondervraging van de leerlingen.
Er gebeuren in elk geval controles minstens tijdens de jaren waarin de leerplichtige minderjarige de leeftijd van acht en tien jaar bereikt.
De algemene inspectiedienst bepaalt de datum voor de controle en geeft er kennis van aan de ouders minstens een maand op voorhand.
Art. 1.7.1-17. § 1. De algemene inspectiedienst organiseert de controle van het studieniveau op individuele basis of voor het geheel van de leerplichtige minderjarigen die thuis les volgen, gedomicilieerd in eenzelfde zone. De controle van het studieniveau kan ook gecentraliseerd worden georganiseerd, in gebouwen gevestigd naast de administratieve zetel van de algemene inspectiedienst.
§ 2. De controle van het studieniveau vindt plaats in een gebouw van de overheid dat door de algemene inspectiedienst gekozen wordt.
Op met redenen omklede aanvraag van de ouders en inzonderheid steunend op ernstige mobiliteitsmoeilijkheden voortvloeiend uit de gezondheidstoestand of de handicap van de leerplichtige minderjarige, kan de controle echter op een andere plaats gebeuren.
Art. 1.7.1-18. § 1. Na de controle van het studieniveau, stelt de algemene inspectiedienst een verslag op en brengt een advies uit over de overeenstemming met artikel 1.7.1-14. Ze spreekt zich ook uit over de aangepastheid aan de te behalen doelstellingen van de documenten bedoeld in artikel 1.7.1-15. Aan de ouders wordt kennisgegeven van het verslag en het advies. Zij kunnen hun opmerkingen schriftelijk aan de commissie voor huisonderwijs meedelen.
Het advies van de algemene inspectiedienst wordt ten laatste gedurende de maand die volgt op de datum van de controle aan de commissie voor huisonderwijs overgemaakt.
In geval van een negatieve beslissing gebaseerd op de niet-conformiteit van artikel 1.7.1-14, § 1, wordt een nieuwe controle uitgeoefend, volgens dezelfde nadere regels, minimaal twee maanden en maximaal zes maanden na kennisgeving van de beslissing.
Indien de algemene inspectiedienst acht dat het verstrekte huisonderwijs nog steeds niet in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14, besluit hij zijn verslag met een advies over de nadere regels voor de integratie van de leerplichtige minderjarige in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. De ouders kunnen hun opmerkingen laten gelden overeenkomstig het eerste lid.
Indien, na de tweede controle, de commissie voor huisonderwijs beslist dat het studieniveau niet in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of in een inrichting bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
§ 2. Wanneer de controle van het studieniveau niet kon worden uitgevoerd door de afwezigheid van de leerplichtige minderjarige, als de commissie voor huisonderwijs beslist dat deze afwezigheid ongewettigd is, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
Art. 1.7.1-19. Uiterlijk in het schooljaar waarin hij 12 jaar wordt, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige die huisonderwijs volgt in voor de externe proef bedoeld in artikel 2.3.2-3 georganiseerd voor het verkrijgen van het getuigschrift basisonderwijs.
Slaagt hij niet voor de proef bepaald in lid 1, heeft de leerplichtige minderjarige één schooljaar de tijd om de proef opnieuw af te leggen. Binnen deze termijn wordt hij twee keer aan een controle van het studieniveau op individuele basis en met inachtneming van de nadere regels bepaald bij artikel 1.7.1-18, § 1, eerste en tweede lid, onderworpen.
Wanneer de minderjarige deze termijn heeft genoten, beschikt hij over dezelfde termijn om de proef bedoeld in artikel 1.7.1-20 af te leggen.
Art. 1.7.1-20. Uiterlijk tijdens het schooljaar waarin hij 15 jaar wordt, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige die huisonderwijs volgt, in voor de gemeenschappelijke externe proef bedoeld in artikel 2.3.3-2 georganiseerd voor het behalen van getuigschrift van de gemeenschappelijke kern.
Art. 1.7.1-21. § 1. De ouders schrijven de leerplichtige minderjarige in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2 in indien hij het getuigschrift van het basisonderwijs niet heeft behaald binnen de termijnen bedoeld in artikel 1.7.1-19 termijnen en voor wie de controles van het studieniveau bedoeld bij artikel 1.7.1-19, tweede lid, hebben geleid tot een negatieve beslissing van de commissie voor huisonderwijs. Indien slechts een van beide controles aanleiding heeft gegeven tot een negatieve beslissing van de commissie voor huisonderwijs, beoordeelt zij of de leerplichtige minderjarige thuis zijn schoolopleiding kan voortzetten.
De ouders schrijven de leerplichtige minderjarige die huisonderwijs volgt in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2 indien hij het getuigschrift voor de gemeenschappelijke kern niet heeft behaald met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 1.7.1-20.
§ 2. Voor minderjarige leerplichtige kinderen die zijn ingeschreven in een school die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd op grond van een beslissing van de commissie voor huisonderwijs of in toepassing van paragraaf 1, bepaalt de commissie voor het huisonderwijs voor het gewoon onderwijs en, met inachtneming van paragraaf 3, voor het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, de afdeling en het studiejaar waarvoor de leerplichtige minderjarigen moeten worden ingeschreven.
De commissie voor huisonderwijs bepaalt, voor het gespecialiseerd onderwijs, de aard en, in voorkomend geval, de vorm alsook de mate van rijpheid of de fase voor de inschrijving van de leerplichtige minderjarige.
De commissie voor huisonderwijs kan een dergelijke beslissing ook nemen wanneer de verantwoordelijke personen om redenen die niet voorzien konden worden bij de in artikel 1.7.1-12, lid 2 bedoelde verklaring, afzien van het geven van huisonderwijs aan de leerplichtige minderjarige, teneinde hem in te schrijven in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school.
§ 3. Wanneer het in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 3, bedoelde advies van de algemene inspectiedienst tot de conclusie komt dat de leerplichtige minderjarige in het gespecialiseerd onderwijs is opgenomen, wordt dit advies ter kennis gebracht van de ouders, die bezwaar kunnen aantekenen tegen deze integratie bij de commissie voor gespecialiseerd onderwijs binnen de vijftien kalenderdagen na kennisgeving van het advies. Indien er binnen de termijn overeenstemming is bereikt of geen bezwaar wordt gemaakt, laten de ouders de examens bedoeld in artikel 12, § 1, van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs plaatsvinden. Het verslag van deze examens wordt ter beslissing aan de commissie voor huisonderwijs toegezonden.
Indien ouders, in toepassing van paragraaf 1, van plan zijn om de leerplichtige minderjarige in te schrijven voor het gespecialiseerd onderwijs, stellen zij de commissie voor huisonderwijs binnen 15 kalenderdagen na de bekendmaking van de resultaten of de beslissing om het getuigschrift van het basisonderwijs niet toe te kennen, hiervan in kennis en laten zij de examens bedoeld in artikel 12, lid 1, van het decreet van 3 maart 2004 betreffende het gespecialiseerd onderwijs afnemen. Het verslag van deze examens wordt aan de commissie voor huisonderwijs toegezonden.
In geval van beroep tegen de beslissing om het getuigschrift van het basisonderwijs niet toe te kennen, vangt de in het lid 2 bedoelde termijn voor kennisgeving aan de commissie voor huisonderwijs aan op de dag waarop de beslissing van de Raad van beroep ter kennis wordt gebracht.
§ 4. Voor de toepassing van de artikelen 2 en 3 kan de commissie voor huisonderwijs afwijken van de toelatingsvoorwaarden. Haar beslissing is gebaseerd op de leeftijd en, indien van toepassing, de vooropleiding en de kennis, knowhow en competenties die de minderjarige in het kader van de leerplicht heeft verworven.
Indien de commissie voor huisonderwijs zich onvoldoende geïnformeerd acht, kan zij de algemene inspectiedienst verzoeken een verslag als bedoeld in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 4, op te stellen. Wanneer de conclusie van dit verslag luidt dat integratie in het gespecialiseerd onderwijs noodzakelijk is, zijn de formaliteiten van paragraaf 3, van toepassing. Wanneer de ouders de minderjarige inschrijven bij een school die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd, kan de commissie voor huisonderwijs deze school ook verzoeken een verslag op te stellen waarin de door de minderjarige verworven vaardigheden en kennis worden gespecificeerd en een oriëntatie wordt voorgesteld.
§ 5. De leerplichtige minderjarige die ingeschreven is in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2, na een beslissing van de commissie voor huisonderwijs of in toepassing van paragraaf 1, blijft gedurende minstens één volledig schooljaar ingeschreven. Indien de ouders hem op het einde van het schooljaar opnieuw buiten een van deze scholen onderwijs willen geven, voegen zij bij de in artikel 1.7.1-12, lid 2, bedoelde verklaring een individueel opleidingsplan en alle relevante documenten die kunnen aantonen dat het thuis verstrekte onderwijs in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14.
Indien de commissie voor huisonderwijs van oordeel is dat niet is vastgesteld dat aan artikel 1.7.1-14 van het huisonderwijs is voldaan, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in bij een inrichting als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
Art. 1.7.1-22.[1 ...]1 Na een met redenen omkleed verzoek van de ouders kan de commissie, na advies van de algemene inspectiedienst, de leerplichtige minderjarigen die in aanmerking komen voor een afwijking bepaald in artikel 1.7.1-14, § 2, vrijstellen van de verplichting om de in artikel 1.7.1-19 en 1.7.1-20 bedoelde bewijsstukken voor te leggen. Ze kan ook een bijkomende termijn toekennen om deze bewijsstukken voor te leggen.
[1 ...]1
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 32, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.7.1-23. De Regering is bevoegd om het beroep tegen beslissingen van de commissie voor huisonderwijs te beoordelen. Zij doet een uitspraak binnen de maand na kennisgeving van het beroep.
Art. 1.7.1-24. De ouders dienen het beroep in via een aangetekend schrijven binnen vijftien dagen na kennisgeving van de beslissing van de commissie voor huisonderwijs.
In geval van beroep worden de termijn vastgelegd in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 3, en de verplichting die het gevolg is van artikel 1.7.1-18, § 2, lid 1, geschorst.
Afdeling IV. - Schoolherinschakeling
Art. 1.7.1-25. § 1. Bevindt zich in een situatie van schooluitval, de leerplichtige leerling:
1° die in een school is ingeschreven, maar er zonder geldige reden feitelijk niet naartoe is gegaan, of die in geen inrichting ingeschreven is en geen lessen thuis volgt, behalve indien hij zich in een situatie bevindt zoals bedoeld in de artikelen 1.7.1-18, § 1, lid 3 tot 5, en § 2, en 1.7.1-21, § 1;
2° die in een inrichting ingeschreven is, maar die daar meer dan 9 halve dagen ongewettigde afwezigheid telt.
§ 2. Bevindt zich in een situatie van schoolverzuim, de leerplichtige leerling die, hoewel hij regelmatig ingeschreven is, zonder geldige reden, vaak de lessen niet bijwoont.
Art. 1.7.1-26. § 1. In het kader van hun schoolproject kunnen de secundaire scholen een intern stelsel voor schoolherinschakeling invoeren.
§ 2. Het intern stelsel voor schoolherinschakeling heeft tot doel:
1° de in artikel 1.7.1-25, § 1er, 2°, bedoelde schooluitval van leerlingen die moeilijkheden met de school hebben, te voorkomen;
2° de leerlingen die dit genieten, helpen zelfvertrouwen en zelfachting opnieuw te verwerven en zowel een persoonlijk project als een opleidingsproject te ontwikkelen.
Dit project kadert in een globaal inrichtingsbeleid om een welzijnssfeer in de school te creëren, dat, in voorkomend geval, binnen de plaatselijke overlegcel wordt bepaald.
§ 3. De opvatting en het beheer van het intern stelsel voor schoolherinschakeling worden toevertrouwd aan een multidisciplinair team, dat kan worden samengesteld uit leerkrachten, leden van het opvoedend hulppersoneel, leden van het team van het PMS-centrum. Er kan ook een beroep worden gedaan op externe partners.
Art. 1.7.1-27. De klassenraad wijst de leerlingen aan die het intern stelsel voor schoolherinschakeling kunnen genieten.
Voor minderjarige leerlingen is de toestemming van de ouders vereist.
De leerlingen die het intern stelsel voor schoolherinschakeling genieten, blijven in hun oorspronkelijke klas ingeschreven; hun administratieve toestand wordt niet gewijzigd.
Art. 1.7.1-28. § 1. Samen met het PMS-centrum en met de leden van het team dat met het intern stelsel voor schoolherinschakeling wordt belast, stelt de klassenraad een persoonlijk plan op voor elk van de leerlingen bedoeld in artikel 1.7.1-27, na overleg met de leerling en zijn ouders als hij minderjarig is.
§ 2. Het persoonlijk plan, dat voor en met de jongere wordt opgemaakt, kan de volgende gegevens inhouden:
1° lessen gemeenschappelijke vorming;
2° aanvullende activiteiten;
3° workshops voor samenwerking, socialisatie, mededeling of expressie;
4° tijd en acties voor schooloriëntatie, voor opmaken van een persoonlijk project;
5° observatie- en initiatiestages;
6° activiteiten ter bevordering van motivatie, zelfvertrouwen, zelfachting;
7° taalbadonderwijs in verschillende onderwijsvormen en -richtingen;
8° verwezenlijking van een project op een bepaald gebied of een interdisciplinair project, een artistiek, technologisch, sport- of ander project;
9° verwezenlijking door een externe dienst;
10° sociale, burger- (inter)culturele acties;
11° voorbereiding tot de voorstelling van een externe examencommissie.
§ 3. De klassenraad wordt belast met het beoordelen, het nader bepalen, of zelfs het wijzigen van het persoonlijk plan.
§ 4. Het persoonlijk plan wordt voor een periode van één maand opgemaakt, met als doel, op het einde van de bepaalde periode, de leerling opnieuw in te schakelen in zijn klas of in een ander schooltraject, met inachtneming van de toelatingsvoorwaarden.
§ 5. Na de beoordeling kan het persoonlijk plan elke maand door de klassenraad worden verlengd. De ouders worden daarvan op de hoogte gebracht.
§ 6. De betrokken leerling kan te allen tijde door een dienst voor schoolherinschakeling worden begeleid, met inachtneming van de toelatingsvoorwaarden.
§ 7. Het persoonlijk plan wordt ter beschikking van de algemene inspectiedienst en van de diensten van de Regering gehouden.
§ 8. Iedere leerling die een persoonlijk plan in het kader van een intern stelsel voor schoolherinschakeling volgt, geniet de begeleiding van een refertepersoon.
§ 9. De begeleiding van activiteiten in verband met het persoonlijk plan kan in het kader van zijn ambt worden toegekend aan ieder lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel of van het opvoedend hulppersoneel.
Art. 1.7.1-29. Wanneer een uitgesloten minderjarige niet opnieuw in een schoolinrichting kan worden ingeschakeld, overeenkomstig artikel 1.7.9-9, lid 4, en 1.7.9-10, § 2, lid 5, kan de Minister hem beschouwen als voldoend aan de verplichtingen inzake schoolaanwezigheid:
1° de begeleiding, voor een één keer hernieuwbare periode van niet meer dan drie maanden, van een jongere door de diensten die hun bijstand verlenen aan de uitvoering van individuele beslissingen in het kader van hulpverleningsprogramma's die ofwel door de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd ofwel door de directeur voor jeugdbescherming, ofwel door de jeugdrechtbank worden opgemaakt;
2° de begeleiding, voor een één keer hernieuwbare periode van niet meer dan drie maanden, van een jongere door een van de diensten voor schoolherinschakeling.
Op grond van een met redenen omklede aanvraag die door de dienst voor schoolherinschakeling aan de algemene directie leerplichtonderwijs wordt gericht, kan de Minister een jongere een vrijstelling verlenen opdat hij zou kunnen worden begeleid door de dienst voor schoolherinschakeling na 15 april en tot het einde van het lopende schooljaar, ook al is de totale duur van het ten laste nemen langer dan de in artikel 1.7.1-32 vastgestelde maximumduur.
De adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, de directeur voor jeugdbescherming, de jeugdrechtbank of de dienst voor schoolherinschakeling delen de algemene directie leerplichtonderwijs de datum van het begin en van het einde van het ten laste nemen mee, volgens door de Regering nader te bepalen regels
Art. 1.7.1-30. In de toestanden bedoeld in artikel 1.7.5-25, § 1, 1°, op gezamenlijke aanvraag van de minderjarige en zijn ouders, na het gunstig advies van de zonecommissie voor inschrijvingen of de gedecentraliseerde commissie of bij gebrek daaraan de federatie van inrichtende machten, kan de Minister een leerling er ook toe machtigen, voor een één keer hernieuwbare periode van niet meer dan drie maanden, te worden begeleid door:
1° diensten die hun bijstand verlenen aan de uitvoering van individuele beslissingen in het kader van hulpverleningsprogramma's die ofwel door de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, ofwel door de directeur voor jeugdbescherming, ofwel door de jeugdrechtbank worden opgemaakt;
2° een van de diensten voor schoolherinschakeling.
Op grond van een met redenen omklede aanvraag die door de dienst voor schoolherinschakeling aan de algemene directie leerplichtonderwijs wordt gericht, kan de Minister een jongere een vrijstelling verlenen opdat hij zou kunnen worden begeleid door de dienst voor schoolherinschakeling na 15 april en tot het einde van het lopende schooljaar, ook al is de totale duur van het ten laste nemen langer dan de in artikel 1.7.1-32 vastgestelde maximumduur.
De adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, de directeur voor jeugdbescherming, de jeugdrechtbank of de dienst voor schoolherinschakeling delen de algemene directie leerplichtonderwijs de datum van het begin en van het einde van het ten laste nemen mee, volgens door de Regering nader te bepalen regels
Art. 1.7.1-31. In geval van schoolverzuim, een crisissituatie of een situatie van schooluitval bedoeld in artikel 1.7.5-25, § 1, 2°, op gezamenlijk verzoek van de minderjarige leerling, zijn ouders, de inrichtende macht of haar afgevaardigde, na het advies te hebben ingewonnen van de klassenraad en het PMS-centrum, kan de Minister een leerling, die regelmatig ingeschreven blijft in zijn school, er ook toe machtigen om te worden begeleid voor een één keer hernieuwbare periode van maximaal drie maanden door:
1° diensten die hun bijstand verlenen aan de uitvoering van individuele beslissingen in het kader van hulpverleningsprogramma's die ofwel door de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, ofwel door de directeur voor jeugdbescherming, ofwel door de jeugdrechtbank worden opgemaakt;
2° een van de diensten voor schoolherinschakeling.
Indien het PMS-centrum het in lid 1 bedoeld advies niet binnen 10 werkdagen na het verzoek verstrekt, wordt aangenomen dat het advies gunstig is.
Op grond van een met redenen omklede aanvraag die door de dienst voor schoolherinschakeling aan de algemene directie leerplichtonderwijs wordt gericht, kan de Minister een jongere een vrijstelling verlenen opdat hij zou kunnen worden begeleid door de dienst voor schoolherinschakeling na 15 april en tot het einde van het lopende schooljaar, ook al is de totale duur van het ten laste nemen langer dan de in artikel 1.7.1-32 vastgestelde maximumduur.
De adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, de directeur voor jeugdbescherming, de jeugdrechtbank of de dienst voor schoolherinschakeling delen de algemene directie leerplichtonderwijs de datum van het begin en van het einde van het ten laste nemen mee, volgens door de Regering nader te bepalen regels
Art. 1.7.1-32. Het ten laste nemen van een minderjarige door een van de diensten bedoeld in artikel 1.7.1-29 à 1.7.1-31, kan in totaal niet langer dan zes maanden per schooljaar en niet langer dan één jaar voor de gehele schooltijd van de minderjarige duren. Het ten laste nemen periode gedurende de verlof- en schoolvakanties wordt niet in aanmerking genomen bij de berekening van de duur van het ten laste nemen van de minderjarige.
Art. 1.7.1-33. In het kader van artikel 1.7.1-29 tot 1.7.1-31, kan een partnerschapsovereenkomst waarvan het model door de Regering bepaald wordt, gesloten worden tussen de dienst voor schoolherinschakeling en een instelling die ofwel een publiekrechtelijke rechtspersoon is ofwel een vereniging zonder winstbejag met als hoofdzakelijk rechtsdoel de strijd tegen schooluitval en het falen op school, met inbegrip van de voorlopige begeleiding van een uitvallende minderjarige.
Art. 1.7.1-34. § 1. De directeur stelt de bepalingen vast die, zowel op collectief als op individueel niveau, het een minderjarige die de diensten van een van de diensten voor schoolherinschakeling heeft genoten mogelijk zullen maken, opnieuw naar school te gaan in de beste omstandigheden.
§ 2. Het neemt de in paragraaf 1 bedoelde bepalingen in overleg met de betrokken actoren, binnen de plaatselijke overlegcel, als deze geïnstalleerd is.
Voor de toepassing ervan,
1° steunt hij op de interne stelsels, zoals die bepaald zijn in artikel 1, 4°, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplicht en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld en begeleiding van de studieoriëntatie;
2° werkt hij nauw samen met het PMS-centrum, om de maatregelen inzake pedagogische begeleiding, die onder het onderwijsteam ressorteren, en de maatregelen inzake psycho-medisch-sociale kwesties, die onder het team van het PMS-centrum ressorteren, op elkaar af te stemmen.
§ 3. De leden van het team van het PMS-centrum bevorderen het optreden van de externe diensten, zoals bepaald in artikel 1, 5°, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplicht en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld en begeleiding van de studieoriëntatie, waarop de school een beroep kan doen om de inschakeling of herinschakeling van de jongere in de school en de opbouw van een persoonlijk project te vergemakkelijken.
Art. 1.7.1-35. De leerling die in een school ingeschakeld of opnieuw ingeschakeld wordt op het einde van de begeleiding bedoeld in artikel 1.7.1-29 à 1.7.1-31, kan de dienst voor schoolherinschakeling die voor zijn begeleiding heeft gezorgd, Raadplegen in verhouding tot hoogstens twee halve dagen per week gedurende de twee maanden volgend op zijn inschakeling of herinschakeling.
De Raadpleging van de dienst voor schoolherinschakeling gedurende die periode wordt geregeld in een overeenkomst tussen de directeur, de leerling, zijn ouders, het PMS-centrum en de dienst voor schoolherinschakeling.
Art. 1.7.1-36. De facilitatoren bedoeld in artikel 18 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplicht en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld en begeleiding van de studieoriëntatie die bijstand bieden voor het globaal op elkaar afstemmen van de acties die worden gevoerd in de zone waarvoor ze aangewezen zijn, zowel in de scholen als in de diensten voor schoolherinschakeling, ten aanzien van leerlingen begeleid door een van de diensten voor schoolherinschakeling, gedurende dit ten laste nemen en na de (her-)inschakeling van de leerling op school.
HOOFDSTUK II. - Kosteloosheid
Art. 1.7.2-1.§ 1. In het gewoon of gespecialiseerd kleuteronderwijs, lager onderwijs en secundair onderwijs mogen geen directe of indirecte kosten in rekening worden gebracht. Onverminderd artikel 1.7.2-2 kan een inrichtende macht in geen geval een aanvraag om directe of indirecte, facultatieve of verplichte betaling in de vorm van geld, diensten of benodigdheden indienen wanneer zij zich voor een school inschrijft of opnieuw inschrijft.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, kan een inschrijvingsgeld worden vastgelegd van maximaal 124 euro voor leerlingen die zich inschrijven voor het 7e jaar in de overgangsafdeling van het secundair onderwijs, als voorbereiding op het hoger onderwijs. Dit maximumbedrag wordt geschat op 62 euro voor begunstigden van een studietoelage.
De opbrengst van bedoeld inschrijvingsgeld wordt in mindering gebracht van de eerste schijf van de werkingssubsidies toegekend aan bedoelde scholen.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt een specifiek inschrijvingsgeld gevraagd voor niet-leerplichtige leerlingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en waarvan de niet-Belgische ouders niet in België verblijven.
Leerlingen met een buitenlandse nationaliteit die zijn toegelaten om meer dan drie maanden in België te verblijven of gemachtigd zijn zich in België te vestigen, in toepassing van de artikelen 10 en 15 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zijn van rechtswege vrijgesteld van het specifieke inschrijvingsgeld.
De Regering bepaalt de categorieën van volledige of gedeeltelijke vrijstelling van het specifieke inschrijvingsgeld.
De Regering bepaalt de bedragen van het specifieke inschrijvingsgeld, voor elk studieniveau.
Het bedrag van het specifieke inschrijvingsgeld is opeisbaar bij inschrijving.
§ 4. Er worden jaarlijkse en forfaitaire dotaties en werkingssubsidies toegekend tot dekking van de kosten voor de werking en uitrusting van de scholen, en voor de kosteloze verspreiding van leerboeken en schoolbenodigdheden aan leerplichtige leerlingen.
[1 Bovendien wordt in het georganiseerd of gesubsidieerd gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs, alsmede in [2 de eerste drie]2 leerjaren van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen [2 in de maturiteitsgraden I en II]2 van het gespecialiseerd lager onderwijs aan georganiseerde en gesubsidieerde scholen een forfaitair bedrag per ingeschreven leerling toegekend dat specifiek bestemd is voor schoolkosten en schoolbenodigdheden. Dit bedrag is voornamelijk bestemd voor de aanschaf van schoolbenodigdheden, gedefinieerd als al het materiaal dat nodig is om de kennis, vaardigheden en competenties te verwerven die zijn omschreven in het referentiekader voor initiële competenties en het referentiekader voor de gemeenschappelijke kern. Dit bedrag kan ook de schoolkosten in verband met de organisatie van schoolactiviteiten of educatieve reizen met overnachting dekken. Dit bedrag wordt elk jaar in maart betaald. Het wordt jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen voor het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
Voor het gewoon en het gespecialiseerd kleuteronderwijs bedraagt het in lid 2 bedoelde forfaitaire bedrag 50 euro per leerling. Het wordt berekend op basis van het aantal regelmatig aan de school ingeschreven leerlingen op 30 september van het voorgaande jaar, vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1,2, en naar boven afgerond wanneer de eerste decimaal gelijk is aan of groter is dan 5, en naar beneden afgerond op de eerstvolgende lagere eenheid in de andere gevallen.
Voor [2 de eerste drie]2 jaar van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen van de maturiteitsgraad I van het gespecialiseerd lager onderwijs bedraagt het in lid 2 bedoelde vaste bedrag 75 euro per leerling. Het wordt berekend op basis van het aantal regelmatig aan de school ingeschreven leerlingen op 30 september van het voorgaande jaar.]1
Elke inrichtende macht die de [1 bedoeld in de leden 2 tot en met 4]1 bedragen heeft ontvangen, houdt uiterlijk op 31 januari van het jaar volgend op het schooljaar waarvoor de bedragen zijn toegekend, gedurende tien jaar bewijsstukken van alle uitgaven ter beschikking van de diensten van de Regering voor controle. Indien in het kader van een controle blijkt dat de ontvangen bedragen niet zijn gebruikt voor de aankoop van schoolbenodigdheden, het organiseren van schoolactiviteiten of pedagogische korte reizen met overnachting(en), moet het toegekende bedrag binnen 60 dagen na kennisgeving aan de betrokken inrichtende macht worden terugbetaald aan de diensten van de Regering.
----------
(1)<DFG 2022-12-14/15, art. 68, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<DFG 2023-12-20/14, art. 34, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1.7.2-2.§ 1. Onverminderd lid 2 en 3 mogen in het gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs [2 alsmede in [3 de eerste drie]3 leerjaren van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen [3 in de maturiteitsgraden I en II]3 van het gespecialiseerd lager onderwijs,]2 geen schoolkosten worden ontvangen en, direct noch indirect, schoolbenodigdheden worden aangerekend aan de ouders.
In het gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs [2 alsmede in [3 de eerste drie]3 leerjaren van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen [3 in de maturiteitsgraden I en II ]3 van het gespecialiseerd lager onderwijs,]2 mogen alleen de volgende schoolkosten die op basis van de reële kostprijs worden vastgesteld, worden ontvangen:
1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;
2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het kleuteronderwijs aanspraak kan maken;
3° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van kleuteronderwijs aanspraak kan maken.
Alleen de volgende schoolbenodigdheden worden niet door de scholen geleverd:
1° de niet-gevulde schooltas;
2° het niet-gevulde pennenzakje;
3° de gebruikelijke kleding en sportkleding van de leerling.
Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.
De toegestane schoolkosten, bedoeld in [2 lid 2]2, 1 tot 3°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.
De onder [2 lid 2]2, 2° en 3° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
§ 2. [2 Onverminderd § 1, in het lager onderwijs]2 worden de volgende schoolkosten die op basis van de reële kostprijs worden vastgesteld, niet beschouwd als een bijdrage in het inschrijvingsgeld:
1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;
2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het lager onderwijs aanspraak kan maken.
3° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het lager onderwijs aanspraak kan maken.
Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.
De toegestane schoolkosten, bedoeld in lid 1, 1 tot 3°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.
De onder lid 1, 2° en 3° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
§ 3. In het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs worden de volgende schoolkosten die op basis van de werkelijke kosten worden vastgesteld, niet beschouwd als een bijdrage in het inschrijvingsgeld:
1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;
2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het secundair onderwijs aanspraak kan maken;
3° fotokopieën uitgedeeld aan studenten; op eensluidend advies van de algemene overlegraad voor het secundair onderwijs, stelt de Regering het maximumbedrag vast van de kosten van fotokopieën per leerling die in de loop van een schooljaar kunnen worden aangerekend.
4° het uitlenen van schoolboeken, persoonlijke uitrusting en gereedschap;
5° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het secundair onderwijs aanspraak kan maken.
Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan meerderjarige leerlingen of ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.
De toegestane schoolkosten, bedoeld in lid 1, 1 tot 5°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.
De onder lid 1, 2° en 5° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
[1 § 3bis. In het gewone en gespecialiseerde secundair onderwijs worden de kosten die op vrijwillige basis worden gemaakt door een meerderjarige leerling, door de ouders of door de persoon die het ouderlijk gezag over een minderjarige heeft, in verband met de aankoop of de huur van aan de leerling aangeboden of aanbevolen en persoonlijke computeruitrusting, als schoolkosten beschouwd, mits deze kosten worden gemaakt in het kader en onder de voorwaarden die door de Franse Gemeenschap zijn vastgesteld met het oog op de ontwikkeling van de digitale strategie op school.
Voor de in het vorige lid bedoelde uitrusting kan een leverancier worden voorgesteld of aanbevolen overeenkomstig artikel 1.7.3-3 en de door de Regering vastgestelde regels.]1
§ 4. [2 Onverminderd § 1 en 5, in het lager onderwijs]2 kunnen de volgende schoolkosten worden voorgesteld aan de leerling indien deze meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is, op voorwaarde dat hij uitdrukkelijk is geïnformeerd over de facultatieve aard ervan:
1° groepsaankopen;
2° de kosten voor de deelname aan optionele activiteiten;
3° abonnementen op tijdschriften.
Ze worden aangeboden tegen hun reële kostprijs voor zover ze gekoppeld zijn aan het pedagogische project.
[2 § 5. Onverminderd paragraaf 1 kunnen in [3 de eerste drie]3 jaar van het gewoon lager onderwijs en op [3 in de maturiteitsgraden I en II]3 van het gespecialiseerd lager onderwijs alleen facultatieve schoolkosten in verband met de gegroepeerde aankoop van schoolboeken en oefenschriften, met inbegrip van digitale abonnementen op deze materialen of aanverwante platforms, aan de ouders worden aangeboden, mits zij uitdrukkelijk worden geïnformeerd over het facultatieve karakter van de aankoop.
Zij worden aangeboden tegen reële kosten en moeten verband houden met het pedagogische project.
De school moet regelingen treffen om alle leerlingen toegang te geven tot het volledige leeraanbod, ongeacht of de ouders al dan niet hebben ingestemd met de groepsaankoop.]2
----------
(1)<DFG 2020-12-09/15, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 09-12-2020>
(2)<DFG 2022-12-14/15, art. 69, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<DFG 2023-12-20/14, art. 35, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1.7.2-3.§ 1. Bij de inning van de kosten nemen de inrichtende machten de bepalingen van artikel 1.4.1-5 in acht.
Ze kunnen, in het lager [1 , onverminderd artikel 1.7.2-2, § 1,]1 en secundair onderwijs, een betaling hanteren tegen de reële kostprijs van de schoolkosten.
§ 2. De inrichtende machten betrekken de minderjarige leerlingen niet bij het betalingsproces en de dialoog die zij met de ouders over de schoolkosten en de periodieke rekeningen voeren
Het niet-betalen van de kosten kan voor de leerling in geen geval een reden zijn om inschrijving te weigeren of permanente uitsluiting of enige andere sanctie op te leggen, ook niet als deze kosten zijn opgenomen in het pedagogische project of in het schoolproject
Er mogen geen inschrijvingsgeld of kosten, direct of indirect, worden gevraagd aan de leerling of zijn ouders voor de uitreiking van zijn diploma's en getuigschriften of zijn schoolrapport.
----------
(1)<DFG 2022-12-14/15, art. 70, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1.7.2-4. § 1. Voor het begin van elk schooljaar, en ter informatie, wordt een raming van het bedrag van de aangerekende kosten en de verdeling ervan ter kennis gebracht van de leerling indien hij meerderjarig is, of van zijn ouders, indien hij minderjarig is.
§ 2. In de loop van elk schooljaar worden periodieke schriftelijke verklaringen afgelegd aan de leerling indien deze meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is.
In elke periodieke rekening worden per leerling en voor de betrokken periode alle aangevraagde kosten, de bedragen, het doel en de verplichte of facultatieve aard van deze kostenopgave vermeld, alsmede de voorwaarden en de eventuele betalingsfaciliteiten.
De periode die door een periodieke verrekening kan worden gedekt is minimaal één maand en maximaal vier maanden. Voor het begin van elk schooljaar stellen de inrichtende machten de leerling, of zijn ouders, indien hij minderjarig is, in kennis van de gekozen frequentie.
In afwijking van lid 3 moeten de inrichtende machten, op verzoek van de ouders en voor uitgaven van meer dan 50 euro, voorzien in de mogelijkheid om deze over verschillende periodieke opgaven te spreiden. De inrichtende machten stellen de leerling of zijn ouders, indien hij meerderjarig is, vooraf schriftelijk in kennis van het bestaan van deze mogelijkheid. Het totale te betalen bedrag en de afbetalingsvoorwaarden worden eveneens schriftelijk meegedeeld. Het aangerekende quotum voor de betrokken periode wordt in de periodieke opgave opgenomen.
Kosten die niet in een periodieke opgave staan, kunnen in geen geval worden aangerekend.
De inrichtende machten die geen kosten voor het gehele schooljaar aanvragen, zijn niet verplicht de in deze paragraaf bedoelde periodieke overzichten in te dienen.
Art. 1.7.2-5. De wettelijke verwijzing en de integrale tekst van de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-3 staan vermeld in het huishoudelijk reglement van elke school alsook op de raming van de aangerekende schoolkosten bedoeld in artikel 1.7.2-4, § 1, en de periodieke opgaven bedoeld in artikel 1.7.2-4, § 2.
Art. 1.7.2-6. § 1. Wanneer zij een inbreuk op de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-5 vaststelt, kan de Regering, overeenkomstig de procedure van de tweede paragraaf, een van de volgende straffen opleggen:
1° de waarschuwing;
2° een boete, waarvan het bedrag niet minder dan 250 euro en niet meer dan 2500 euro mag zijn;
3° in geval van herhaling binnen vijf jaar, de intrekking van alle dotaties of werkingssubsidies voor het lopende schooljaar voor de bedoelde school.
Naast de toepassing van een van de in het eerste lid bedoelde straffen betaalt de inrichtende macht de onverschuldigde verkregen vergoedingen of bedragen volledig terug. In geval van weigering om terug te betalen of indien de te veel betaalde schoolkosten of de te veel betaalde bedragen het bedrag van de toegepaste straf overschrijden, schort de Regering de betaling van de aan de school toegekende dotaties en werkingssubsidies of loonsubsidies op totdat het teveel betaalde schoolgeld of de te veel betaalde bedragen volledig zijn terugbetaald.
Indien de boete niet binnen drie maanden na kennisgeving van de straf wordt terugbetaald, zal de Regering het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in mindering laten brengen van de dotaties of werkingssubsidies van de betrokken school.
§ 2. Zodra zij kennis krijgen van een klacht die of een feit dat een schending of overtreding van de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-5 zou kunnen zijn, onderzoeken de Regeringsdiensten de zaak en kunnen zij elke persoon horen die een nuttige bijdrage kan leveren tot hun informatie.
Wanneer zij bewijzen hebben dat een misdrijf is gepleegd, stellen de diensten van de Regering de bevoegde inrichtende macht in kennis van hun klachten. Deze heeft 30 dagen tijd om het dossier te Raadplegen en schriftelijke opmerkingen te maken.
De Regering neemt een beslissing binnen zestig dagen na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn
Art. 1.7.2-7. De Regering evalueert de uitvoering van de bepalingen bedoeld in dit Hoofdstuk en brengt verslag hierover aan het Parlement uit in de loop van 2024.
HOOFDSTUK III. - Vrije keuze
Art. 1.7.3-1. § 1. Basis- en secundaire scholen worden zo nodig opgericht door de Franse Gemeenschap.
§ 2. De Franse Gemeenschap subsidieert de scholen met inachtneming van de voorwaarden opgelegd bij wet, decreet en reglementaire norm.
De diensten van de Regering worden belast met het controleren of elk van deze scholen bedoeld in lid 1 de volgende verplichtingen nakomt:
1° georganiseerd zijn door een rechtspersoon die daarvoor alle aansprakelijkheid aanvaardt en die voor de werking, direct noch indirect, kosten voor personeel en/of gebouwen, financieringen afkomstig van een andere Staat die geen lidstaat is van de Europese Unie of uitgaande van een instelling die ressorteert onder een andere Staat die geen lidstaat is van de Europese Unie geniet.
De natuurlijke personen die de rechtspersoon uitmaken moeten:
a) van onberispelijk gedrag zijn;
b) hun burgerlijke en politieke rechten genieten;
2° zich onderwerpen aan de controle van de inspectie;
3° zijn gevestigd in lokalen die voldoen aan de voorschriften inzake veiligheid, hygiëne en gezondheid;
4° beschikken over didactisch materiaal en de schooluitrusting voor de pedagogische noodwendigheden;
5° indien de school niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten, van externe diensten van ondersteuning en begeleiding genieten, krachtens een overeenkomst afgesloten uiterlijk vier maanden na oprichting van de school of de afdeling van de school met een steun- en begeleidingscel. De steun- en begeleidingscel van Wallonie-Bruxelles Enseignement mag niet weigeren de hiervoor genoemde overeenkomst te ondertekenen;
6° een pedagogisch geheel vormen gelegen in eenzelfde gebouwencomplex of, in elk geval, in eenzelfde gemeente of agglomeratie, allemaal uitgezonderd de afwijking toegekend door de Regering in uitzonderlijke gevallen. De verplichting om gelegen te zijn in eenzelfde gemeente of agglomeratie wordt niet opgelegd aan een pedagogisch geheel onder de directie van eenzelfde directeur en het resultaat van een fusie of een herstructurering van scholen die behoorlijk gemachtigd zijn door de Regering;
7° beschikken over personeel dat de gezondheid van de leerlingen niet in gevaar brengt.
§ 3. Indien een inrichtende macht één of meer bepalingen betreffende de toekenning van de in § 2 vermelde werkingssubsidies niet naleeft, stuurt de Regering haar een ingebrekestelling waarbij zij haar verzoekt, binnen een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van die ingebrekestelling, zich naar de overtreden bepaling(en) te schikken en de wettelijke toestand te herstellen.
Indien de inrichtende macht, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van dertig schoolwerkdagen, het bewijs levert dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, worden de werkingssubsidies haar verder toegekend. De diensten van de Regering zullen echter, binnen een termijn van 6 maanden te rekenen vanaf de datum van het antwoord van de inrichtende macht, een controleopdracht moeten uitoefenen om zich ervan te vergewissen dat de overtreden bepaling(en) voortaan in acht worden genomen.
Indien de inrichtende macht, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van dertig schoolwerkdagen, niet het bewijs levert dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, past de Regering een aftrekking van 5 % toe van de werkingssubsidies die werden toegekend overeenkomstig § 2 en berekend op basis van de tijdens het vorige schooljaar toegekende subsidies.
Indien de inrichtende macht, na zes maanden na de beslissing tot aftrekking van 5 % van de werkingssubsidies, het bewijs nog altijd niet heeft geleverd dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, kan de Regering de toekenning van de werkingssubsidies voor een onbepaalde tijd onderbreken.
De werkingssubsidies worden door de Regering opnieuw toegekend op de datum, die door haar diensten worden vastgesteld, waarop alle subsidiëringsvoorwaarden opnieuw in acht zullen worden genomen.
Art. 1.7.3-2. Het recht van de ouders om de wijze van opvoeding voor hun kinderen te kiezen, sluit de mogelijkheid in, over een school naar hun keuze op een redelijke afstand te beschikken.
Teneinde deze vrije keuze van de ouders te eerbiedigen, moet de Franse Gemeenschap, na Raadpleging van de betrokken algemene Raad:
1° op verzoek van ouders die niet-confessioneelonderwijs wensen en op een redelijke afstand geen officiële school noch een vrije school van niet-confessioneel karakter vinden:
a) hetzij een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap openen;
b) hetzij de kosten van het vervoer naar zulke school op zich nemen;
c) hetzij een bestaande niet-confessionele vrije school in de subsidieregeling opnemen;
2° op verzoek van ouders die confessioneel onderwijs wensen en op een redelijke afstand geen confessionele school vinden:
a) hetzij een bestaande confessionele vrije school in de subsidieregeling opnemen;
b) hetzij de kosten van vervoer naar zulke school op zich nemen.
De Regering bepaalt hoeveel ouders er nodig zijn opdat de Franse Gemeenschap de in dit artikel bepaalde verplichtingen op zich dient te nemen. Zij bepaalt eveneens wat onder redelijke afstand moet worden verstaan.
Leerlingen die worden vervoerd naar de school van hun keuze moeten de prijs daarvan vooruitbetalen tegen het bedrag dat overeenkomt met de redelijke afstand bedoeld in het eerste lid.
Art. 1.7.3-3.Elke politieke activiteit en propaganda, evenals elke commerciële activiteit zijn verboden in de scholen. [1 Het is niet toegestaan om leerlingen een prijs, beloning of geschenk met de naam van een actieve politieke partij of actieve mandataris te overhandigen, evenmin als de overhandiging ervan door een mandataris buiten elke vertegenwoordigingsactiviteit van de overheidsinstantie waartoe hij behoort.]1
Ook elke praktijk van oneerlijke concurrentie is verboden tussen de scholen. De propaganda voor een bepaald onderwijs moet objectief blijven en elke aanval tegen een ander onderwijs uitsluiten.
----------
(1)<DFG 2024-01-18/27, art. 6, 023; Inwerkingtreding : 21-02-2024>
Art. 1.7.3-4.§ 1. Er wordt een commissie opgericht belast met het kennisnemen van alle aanvragen met betrekking tot de bij artikel 1.7.3-3 inzake leerplichtonderwijs vastgestelde overtredingen van de wetten, decreten en reglementen die deze begrippen bepalen en tot het belang van het onderwijs.
De commissie brengt adviezen uit over het verzoek ingediend overeenkomstig artikel 1.7.3-5 of kan ook adviezen uitbrengen op vraag van de Regering. Om haar opdracht te vervullen, beschikt de commissie over een onderzoeksbevoegdheid die namelijk uitgeoefend zal worden via de diensten van de Regering en de algemene inspectiedienst mits inachtneming van de principes van het contradictorisch debat en van de rechten van de verdediging.
§ 2. De commissie bestaat uit:
1° twee vertegenwoordigers van de diensten van de Regering;
2° vijf vertegenwoordigers van de federaties van inrichtende machten;
3° één vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles Enseignement;
4° drie vertegenwoordigers van de algemene inspectiedienst;
5° zes vertegenwoordigers van de vakverenigingen van het onderwijspersoneel;
6° één vertegenwoordiger van iedere representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen.
De leden worden aangewezen voor een door de Regering hernieuwbare periode van vijf jaar. Voor ieder werkend lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen.
Elk werkend of plaatsvervangend lid dat de hoedanigheid verliest krachtens welke hij aangewezen werd, wordt als ontslagnemend beschouwd. De Regering wijst een nieuw lid aan dat het lopende mandaat voleindigt.
De aanwezigheid van technici, die niet stemgerechtigd zijn, kan worden toegelaten. Voor de dossiers aangaande handelspraktijken neemt een vertegenwoordiger van de consumenten die zetelt [1 aan de Bijzondere Adviescommissie voor consumentenaangelegenheden]1 deel aan de werkzaamheden.
De commissie wordt voorgezeten door een voorzitter en een ondervoorzitter die eerstgenoemde vervangt bij diens afwezigheid; allebei worden door de Regering aangewezen onder de vertegenwoordigers van de diensten van de Regering. De mandaten worden uitgeoefend gedurende vijf jaar. Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door een ambtenaar aangewezen te dien einde door de Regering die, volgens dezelfde nadere regels, ook een adjunct-secretaris aanduidt.
§ 3. De beslissingen worden genomen bij een volstrekte meerderheid van de stemmen van de aanwezige leden van de commissie. Het minimale aanwezigheidsquorum wordt op 6 leden bepaald. De commissie dient een jaarlijks activiteitenverslag in dat aan de Regering wordt verstuurd die het Parlement erover inlicht. De commissie zorgt ervoor dat het verslag geen vermelding bevat waaruit de betrokken schoolinrichtingen zouden kunnen worden geïdentificeerd.
§ 4. De commissie neemt een huishoudelijk reglement aan dat aan de Regering ter goedkeuring wordt voorgelegd.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 33, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.7.3-5. § 1. Bij de commissie ingesteld volgens artikel 1.7.3-4 kan een verzoek ingediend worden door:
1° een inrichtende macht of haar afgevaardigde, wanneer zij dit verzoek vooraf binnen de participatieraad zal hebben onderzocht;
2° een oudervereniging;
3° een vakvereniging die het onderwijspersoneel vertegenwoordigt;
4° de Regering;
5° een federatie van inrichtende machten;
6° een vereniging, organisatie of stichting die de verdediging, het onderzoek of de informatie van de consument of het onderwijs tot doel heeft.
Naar aanleiding van de indiening van het verzoek bij de commissie volgens de nadere regels van lid 1, 1°, vraagt de voorzitter aan de indiener ervan om hem het verslag over te maken van het debat ingericht, wat betreft het verzoek, binnen de participatieraad. Als het verslag niet binnen een termijn van één maand vanaf de datum van de aanvraag wordt voorgelegd, beslist de commissie zonder verwijl over het verzoek.
§ 2. De voornoemde commissie kan op eigen initiatief met alle rechtsmiddelen feiten aanklagen die tegenstrijdig zijn met de bepalingen van artikel 1.7.3-3 en waarvan zij kennis zou hebben gehad.
§ 3. De commissie dient een advies uit te brengen binnen de maand na de beëindiging van het onderzoek van het dossier.
De commissie deelt haar advies aan de Regering mede, die de beslissing neemt.
§ 4. Worden haar beslissingen niet in acht genomen, dan zal de Regering een procedure voor ingebrekestelling opstarten om de financiering en subsidies terug te krijgen.
HOOFDSTUK IV. - Neutraliteit
Afdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 1.7.4-1. De officiële scholen zijn neutraal.
De scholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap zijn verplicht de neutraliteit te respecteren zoals bepaald in Afdeling 2.
De scholen georganiseerd door ander publieke rechtspersonen zijn verplicht de neutraliteit te respecteren zoals bepaald in Afdeling 3. Hun inrichtende macht kan, op elk moment, aansluiten bij het neutraliteitsbeginsel bepaald in Afdeling 2.
De vrije niet-confessionele scholen mogen bij het neutraliteitsbeginsel aansluiten, zoals bepaald in Afdeling 2 of Afdeling 3.
De Regering legt het aansluitingsmodel bepaald in lid 3 en 4 vast en bepaalt de nadere regels volgens welke deze aansluiting aan haar wordt meegedeeld. Wanneer een inrichtende macht aansluit bij het neutraliteitsbeginsel, zijn alle bepalingen terzake op haar van toepassing.
Art. 1.7.4-2. Elke inrichtende macht waarop de neutraliteit van toepassing is of die aansluit bij de neutraliteit voegt een uitdrukkelijke verwijzing toe aan dit Hoofdstuk in zijn educatief project bedoeld in artikel 1.5.1-2 en reproduceert minstens de principes en garanties vermeld ofwel in de artikelen 1.7.4-6 tot 1.7.4-10, ofwel in de artikelen 1.7.4-11 tot 1.7.4-15.
Elk schooljaar, in de loop van het eerste trimester, in de basis- en secundaire scholen georganiseerd door een inrichtende macht waarop dit Hoofdstuk van toepassing is, worden de grote lijnen van het Hoofdstuk en de gevolgen ervan op het schoolproject voorgesteld aan de personeelsleden.
Art. 1.7.4-3. § 1. Een opleiding tot neutraliteit wordt georganiseerd met 20 uur door:
1° de inrichtingen van hoger onderwijs in het kader van de initiële opleiding van de leerkrachten zoals bepaald in het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten;
2° de inrichtingen van sociale promotie georganiseerd door de Franse Gemeenschap in het kader van studies die leiden tot het certificaat van bekwaamheid voor het onderwijs en tot de academische Raad van bachelor in het gespecialiseerd onderwijs in psycho-educatieve begeleiding.
§ 2. De opleiding betreft, inzonderheid, de bepalingen van dit Hoofdstuk, en op de grote basisteksten van de democratie en het moderne burgerschap.
Art. 1.7.4-4. De controle van de naleving, binnen de scholen die ertoe gehouden zijn, van de principes van dit Hoofdstuk wordt verzekerd door de algemene inspectiedienst.
Voor elk inbreuk vastgesteld door een lid van de algemene inspectiedienst op de principes bedoeld in het eerste lid wordt een verslag opgesteld dat onmiddellijk via de hiërarchische weg wordt overgemaakt aan de coördinerende inspecteur of de betrokken algemeen inspecteur. Deze maakt het, samen met zijn advies over welk advies eraan moet worden gegeven, aan de administrateur-generaal van het Onderwijs.
Art. 1.7.4-5. Elk personeelslid van een school bedoeld in artikel 1.7.4-1 is gehouden tot naleving van het neutraliteitsbeginsel bedoeld in Afdeling 2 of Afdeling 3, louter door het feit van zijn aanstelling of zijn aanwerving door een inrichtende macht die gehouden is dit Hoofdstuk na te leven. Hiertoe worden de educatieve en pedagogische projecten bedoeld in artikel 1.5.1-2 overgemaakt aan het personeelslid voor ondertekening, voorafgegaan door de vermelding "Geschreven en goedgekeurd".
Afdeling II. - De neutraliteit van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap
Art. 1.7.4-6. In de scholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap, worden feiten, zowel mondeling als schriftelijk, met de grootst mogelijke objectiviteit uiteengezet en besproken. Ook wordt er naar de waarheid gezocht met een constante intellectuele eerlijkheid, wordt de diversiteit van ideeën aanvaard, wordt de geest van verdraagzaamheid ontwikkeld en wordt iedereen voorbereid op zijn rol van verantwoordelijke burger in een pluralistische samenleving.
Art. 1.7.4-7. De school staat in voor de opvoeding van de haar toevertrouwde leerlingen tot het inachtnemen van de basisvrijheden en -rechten zoals bepaald in de Grondwet, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de internationale overeenkomsten over mensenrechten en de rechten van het kind die worden opgelegd aan de Gemeenschap.
Zij mag geen leerstelling in verband met deze waarden bevoorrechten. Zij weigert geen enkel domein van de kennis te bestuderen. Ze heeft als taak kennis en methodes over te maken aan de leerling waarmee deze zijn keuze vrij kan uitoefenen. Zij eerbiedigt de gewetensvrijheid van de leerlingen.
Art. 1.7.4-8. De leerlingen worden geleidelijk opgeleid tot persoonlijk onderzoek; ze worden aangezet om hun beredeneerde en objectieve kennis te ontwikkelen en hun kritische zin te vormen.
De school waarborgt de leerling, gelet op zijn rijpheidsgraad, het recht zijn mening vrij te uiten over elke kwestie in verband met de school of betreffende de rechten van de mens.
Dat recht behelst de vrijheid om informatie en gedachten te vergaren, te ontvangen en te verspreiden door elk middel dat de leerling dienstig acht, mits de rechten van de mens gevrijwaard worden, alsook andermans goede naam, de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de openbare zedelijkheid, en het huishoudelijk reglement van de school in acht genomen wordt.
De vrijheid om zijn godsdienst of overtuiging/geloof te belijden en de vrijheid van vereniging en bijeenkomst gelden dezelfde voorwaarden.
Art. 1.7.4-9. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 1.7.4-7, vormt het personeel van het onderwijs de leerlingen om het pluralisme van de waarden die het eigentijds humanisme samenstellen te erkennen. Te dien einde bezorgt het aan de leerlingen de informatie die bijdraagt tot de vrije en geleidelijke ontwikkeling van hun persoonlijkheid en die het hun mogelijk maakt de verschillende of uiteenlopende opties te begrijpen die in de opinie tot uiting komen.
Het behandelt de politieke, wijsgerige en ideologische verantwoording van de feiten, door de verscheidenheid van motivering uiteen te zetten.
Het behandelt de kwesties in verband met het innerlijk leven, het geloof, de politieke of wijsgerige overtuigingen, de godsdienstige opties van de mens, in bewoordingen die de gedachten en gevoelens van geen enkele leerling kunnen kwetsen.
Voor de leerlingen onthoudt het zich van elke partijdige houding of uitlating inzake ideologische, morele en sociale problemen die actueel zijn en waarover de opinie verdeeld is. Zo ook weigert het te getuigen voor een wijsgerig of politiek stelsel en buiten de cursussen bedoeld in artikel 1.7.4-10 vermijdt het ook voor een godsdienstig stelsel te getuigen. Zo ook waakt het ervoor dat onder zijn gezag geen godsdienst of wijsgerig proselitisme tot stand komt, en evenmin een politiek militantisme georganiseerd door of voor de leerlingen.
Art. 1.7.4-10. De titularissen van de cursussen over erkende godsdiensten stoelt en de titularissen van de cursussen zedenleer geïnspireerd door het vrij onderzoek vermijden, de in parallelle cursussen uiteengezette standpunten te hekelen.
Waar de in vorig lid bedoelde cursussen wettelijk georganiseerd worden, staan ze op een voet van gelijkheid. Ze worden de vrije keus van de leerling, als hij meerderjarig is, of van zijn ouders, als hij minderjarig is, aangeboden. Het volgen van die cursussen is verplicht, behalve voor de leerlingen die ervan vrijgesteld worden. De vrijgestelde leerlingen van het lager en secundair onderwijs nemen verplicht deel aan een tweede lestijd voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1.
Afdeling III. - Neutraliteit van het gesubsidieerd officieel onderwijs
Art. 1.7.4-11. In het gesubsidieerd officieel onderwijs worden feiten, zowel mondeling als schriftelijk, met de grootst mogelijke objectiviteit uiteengezet en besproken. Ook wordt de diversiteit van ideeën aanvaard, wordt de geest van verdraagzaamheid ontwikkeld en wordt iedereen voorbereid op zijn rol van verantwoordelijke burger in een pluralistische samenleving.
In het kader van zijn onderwijsopdrachten, zorgt de inrichtende macht ervoor dat er geen voorkeur wordt uitgedrukt, hoe dan ook, voor een bijzondere politieke, filosofische, ideologische of religieuze overtuiging.
Art. 1.7.4-12. De school staat in voor de opvoeding van de haar toevertrouwde leerlingen tot het inachtnemen van de basisvrijheden en -rechten zoals bepaald in de Grondwet, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de internationale overeenkomsten over mensenrechten en de rechten van het kind die worden opgelegd aan de inrichtende machten.
Zij mag geen leerstelling in verband met deze waarden bevoorrechten. Zij weigert geen enkel domein van de kennis te bestuderen. Zij eerbiedigt de gewetensvrijheid van de leerlingen.
Art. 1.7.4-13. De school waarborgt de leerling het recht zijn kritische inzicht te beoefenen en, gelet op zijn rijpheidsgraad, het recht zijn mening vrij te uiten over elke kwestie in verband met de school of betreffende de rechten van de mens.
Dat recht behelst de vrijheid om informatie en gedachten te vergaren, te ontvangen en te verspreiden door elk middel dat de leerling dienstig acht, mits de rechten van de mens gevrijwaard worden, alsook andermans goede naam, de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de openbare zedelijkheid. Het huishoudelijk reglement van iedere school kan in de nadere regels voorzien voor het uitoefenen van voornoemde rechten en vrijheden.
De vrijheid om zijn godsdienst openbaar te maken of zijn meningen te uiten en erover te discussiëren, alsook de verenigings- en ontmoetingsvrijheid worden aan dezelfde voorwaarden onderworpen.
Er wordt geen waarheid aan de leerlingen opgelegd en ze worden ertoe aangemoedigd om in alle vrijheid hun waarheid te zoeken en op te bouwen.
Art. 1.7.4-14. Om, onder andere, de keuze te waarborgen tussen het onderwijs van een erkende godsdienst en dat vaneen niet-confessionele zedenleer, moet het personeel:
1° een houding aannemen die terughoudend en objectief is, waarbij dat personeelslid voortdurend waakzaam moet blijven voor woorden of gedragen die bij leerlingen of studenten vooroordelen zouden kunnen doen ontstaan die deze keuze in het gedrang zouden brengen;
2° de vragen in verband met het innerlijke leven, het geloof, de politieke en filosofische overtuigingen en religieuze opties van de mens, met woorden bespreken die noch de meningen noch de gevoelen van een enkele leerling mogen kwetsen;
3° zich voor de leerlingen afhouden van woorden of gedragingen in ideologische, morele of maatschappelijke zaken die tot de actualiteit zouden behoren en waarover de publieke opinie nog onbepaald is. Hij zorgt ervoor dat de leerlingen de verschillende standpunten in verband met een toestand leren te kennen om ze vertrouwd te maken met de overtuigingen van de andere studenten. Op dezelfde manier, weigert het personeelslid zich gunstig uit te spreken over een specifiek filosofisch of politiek systeem. Nochtans zorgt hij ervoor inbreuken op democratische beginselen, inbreuken op de rechten van de mens en de gedragingen of woorden die door racisme, xenofobie of revisionisme ingegeven zijn, aan het licht te brengen. Bovendien zorgt hij ervoor dat er, onder zijn overheid, noch godsdienstig of filosofisch proselitisme noch politieke propaganda ontstaan door het toedoen van leerlingen of ter bestemming van leerlingen.
Art. 1.7.4-15. De titularissen van de cursussen over erkende godsdiensten en niet-confessionele zedenleer onthouden zich ervan de stellingen verkondigd in de andere cursussen te denigreren.
Waar de in vorig lid bedoelde cursussen wettelijk georganiseerd worden, staan ze op een voet van gelijkheid. Ze worden de vrije keus van de leerling, als hij meerderjarig is, of van zijn ouders, als hij minderjarig is, aangeboden. Het volgen van die cursussen is verplicht, behalve voor de leerlingen die ervan vrijgesteld worden. De vrijgestelde leerlingen van het lager en secundair onderwijs nemen verplicht deel aan een tweede lestijd voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1.
HOOFDSTUK V. - Lessen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, keuze tussen deze lessen en de tweede periode filosofie en burgerschap
Art. 1.7.5-1.[1 § 1.]1 In de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienstonderwijs en niet-confessionele zedenleer, omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan één lestijd godsdienst of lestijd uur niet-confessionele zedenleer en één uur filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.6-1. Als de leerling wordt vrijgesteld van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer, omvat de wekelijkse lestijdenregeling een tweede lestijd filosofie en burgerzin.
In de vrije confessionele scholen omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan twee lestijden godsdienst.
In de vrije niet-confessionele vrije scholen die de keuze niet bieden tussen godsdienstonderwijs en niet-confessionele zedenleer, omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan twee lestijden niet-confessionele zedenleer.
[1 § 2. - In officiële scholen mag een leerling van leerplichtige leeftijd die naar de kleuterschool gaat, het godsdienstonderwijs of de niet-confessionele zedenleer bijwonen, als zijn ouders van deze mogelijkheid gebruik willen maken, onder de volgende voorwaarden:
1° indien de leerling een vestiging bezoekt of voornemens is te bezoeken die hem in staat stelt de wekelijkse lestijden van het eerste of tweede jaar van het basisonderwijs, of zelfs de eerste twee jaar samen, bij te wonen in een groep die bestaat uit leerlingen van het eerste of tweede jaar van het basisonderwijs, zonder dat hij zich hoeft te verplaatsen buiten de lokalen van de basisvestiging waar hij regelmatig is ingeschreven of voornemens is zich in te schrijven, dienen de ouders een schriftelijk verzoek in bij de directeur. Deze schriftelijke aanvraag moet worden ingediend hetzij vóór 1 juni van het schooljaar dat voorafgaat aan de inschrijving van de leerling in het derde jaar van het kleuteronderwijs wanneer het kind in de instelling is ingeschreven, hetzij op de eerste dag van de inschrijving in de instelling wanneer de leerling voor het eerst in het derde jaar van het kleuteronderwijs is ingeschreven. In dit schriftelijk verzoek vermelden de ouders uitdrukkelijk de keuze tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer. Indien de keuze betrekking heeft op de geloofsopleiding, wordt in het verzoek expliciet de gekozen godsdienst vermeld;
2° indien de instelling waar de ouders van plan zijn hun kind in te schrijven of hun kind hebben ingeschreven de in 1° bedoelde regeling niet toelaat, stelt de directeur van het kinderdagverblijf of de basisschool de ouders hiervan op de hoogte en nodigt hij hen uit een aanvraag in te dienen bij de Algemene directie Leerplichtonderwijs. De aanvraag moet de naam en het adres van het kind vermelden. In het verzoek moet ook uitdrukkelijk de keuze tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer worden vermeld. In voorkomend geval moet de gekozen godsdienst expliciet worden vermeld. De Algemene directie Leerplichtonderwijs verstrekt de ouders binnen een maand, zo nodig na het horen ervan, een lijst van officiële onderwijsinstellingen waar aan hun keuze kan worden voldaan en die zich op redelijke afstand van de woning van het kind bevinden.
De Regering evalueert elk jaar de ingediende aanvragen, naargelang van het type, overeenkomstig de punten 1° en 2° van het vorige lid en, in de gevallen bedoeld in punt 2° van het vorige lid, de oplossingen die eventueel aan de ouders zijn voorgesteld, teneinde verslag uit te brengen aan het Parlement.
In afwijking van artikel 1.7.5-2 stelt de directeur uiterlijk op 15 mei de ouders van een leerling die in het tweede jaar van de kleuterschool is ingeschreven en geacht wordt zijn schoolopleiding voort te zetten, op individuele basis op de hoogte van de procedures die in dit lid zijn voorzien. In het geval van ouders die hun kind voor het eerst in het derde jaar van het kleuteronderwijs inschrijven, stelt de directeur van het kinderdagverblijf of het basisonderwijs hen bij de inschrijving op de hoogte van de voorwaarden van dit lid.
In niet-confessionele vrije scholen die een keuze bieden tussen godsdienstonderricht en niet-confessionele zedenleer, staat het de inrichtende macht vrij de in het eerste lid bedoelde regelingen voor te stellen. Als zij besluit om andere nadere regels voor te stellen, moet zij op verzoek van de Regering toch kunnen aantonen hoe zij de betrokken leerlingen de religieuze of morele opvoeding verleent waarop zij ten koste van de gemeenschap recht hebben.]1
[1 § 3.]1 Onder godsdienstonderwijs wordt verstaan het onderricht in de katholieke, protestantse, israëlitische, islamitische of orthodoxe godsdiensten en de op die godsdienst berustende zedenleer.
----------
(1)<DFG 2020-07-09/08, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 1.7.5-2.§ 1. In de scholen bedoeld in artikel 1.7.5-1, eerste lid, moet(en) de leerling, als hij meerderjarig is, of zijn ouders, als hij minderjarig is, elk jaar, bij ondertekende verklaring een formulier invullen, waarvan het model wordt bepaald door de Regering.
[1 Dit formulier staat toe:
1. in het eerste deel, een verzoek om vrijstelling in te dienen voor een van de onder 2° bedoelde cursussen Voor dit verzoek hoeven geen redenen te worden opgegeven;
2. in een tweede deel, de keuze tussen de godsdienstcursus en de niet-confessionele zedenleercursus. Indien de keuze van godsdienstlessen wordt gemaakt, moet in de verklaring uitdrukkelijk worden vermeld voor welke godsdienst wordt gekozen.]1
Het formulier vermeldt bovendien uitdrukkelijk:
1° dat de gedane keuzes volledig vrij zijn;
2° dat het uitdrukkelijk verboden is op de leerling die deze keuzen doet enige druk uit te oefenen en dat tuchtsancties zullen kunnen worden toegepast op personeelsleden die dat verbod zullen hebben overtreden;
3° dat het formulier elk jaar behoorlijk wordt ingevuld bij inschrijving, zonder dat dit voor het betrokken schooljaar achteraf nog kan worden gewijzigd;
4° dat voor leerlingen van wie wordt aangenomen dat ze in de school blijven waar ze reeds ingeschreven zijn, het keuzeformulier tijdens de eerste helft van de maand mei wordt bezorgd aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of zijn ouders, indien hij minderjarig is. Het behoorlijk ingevulde formulier wordt uiterlijk op 1 juni overgemaakt aan de directeur, zonder dat dit voor het betrokken schooljaar achteraf nog kan worden gewijzigd, behalve wanneer de leerling in de loop van het schooljaar van school verandert.
§ 2. De keuze van een cursus godsdienst of een cursus niet-confessionele zedenleer of, in het officieel onderwijs, het verzoek tot vrijstelling om een van deze cursussen te volgen, gebeurt elk jaar, bij inschrijving, in de scholen van het officieel onderwijs alsook die van het vrij niet-confessioneel onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende godsdienstcursussen of niet-confessionele zedenleer of, voor leerlingen van wie wordt aangenomen dat ze in de school blijven waar ze reeds ingeschreven zijn, uiterlijk op 1 juni. De keuze kan voor het betrokken schooljaar achteraf niet meer worden gewijzigd.
In afwijking van lid 1 kan de keuze nog wel worden gewijzigd wanneer de leerling in de loop van het schooljaar van school verandert.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 34, 009; Inwerkingtreding : 01-05-2021>
Art. 1.7.5-3. Op voorstel van de overheid van een godsdienst of de niet-confessionele zedenleer, en na het advies te hebben ontvangen van de sturingscommissie opgericht door het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap, stelt de Regering referentiesystemen op voor de cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer en legt ze ter goedkeuring voor aan het Parlement.
Bij afwezigheid of vakantie van de overheid van een godsdienst of de niet-confessionele zedenleer, voor zover dit kan worden aangetoond, stelt het Parlement de leden aan van een technische groep belast met het opstellen van de referentiesystemen van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer in kwestie.
Nadat ze ervan verzekerd is de betrokken cursus godsdienst en niet-confessionele zedenleer in overeenstemming zijn met de referentiesystemen, keurt de Regering de cursusprogramma's voor godsdienst en niet-confessionele zedenleer goed.
Art. 1.7.5-4. In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 en 2, geniet de leerling die is vrijgesteld van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer een begeleidingsstelsel dat vrij wordt bepaald door de inrichtende macht. Die regeling wordt aangepast aan de specificiteit van elke leerling.
Art. 1.7.5-5. De inspectie van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer wordt verzekerd door de inspecteurs van de cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer benoemd in overeenstemming met het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst.
Art. 1.7.5-6. De resultaten van de leerling voor godsdienst of niet-confessionele zedenleer of, in geval van een vrijstelling, voor de tweede lestijd filosofie en burgerzin worden net zoals de andere cursussen in aanmerking genomen.
HOOFDSTUK VI. - Opvoeding tot filosofie en burgerzin
Art. 1.7.6-1. Er wordt een opvoeding tot filosofie en burgerzin georganiseerd in het, gewoon en gespecialiseerd, basisonderwijs en secundair onderwijs.
Ze maakt deel uit van de verplichte vorming en wordt geëvalueerd.
De cursus filosofie en burgerzin wordt in aanmerking genomen voor de bekrachtiging van het slagen van de leerling.
Art. 1.7.6-2. § 1. De opvoeding tot filosofie en burgerzin wordt georganiseerd op grond van de netoverschrijdende referentiesystemen voor opvoeding tot filosofie en burgerzin:
1° in het kader van een cursus filosofie en burgerzin voor de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen de verschillende erkende godsdiensten of de niet-confessionele zedenleer met het equivalent van één of, in geval van een vrijstelling, twee wekelijkse lestijden;
2° in het kader van de cursussen van het lesrooster voor de confessionele vrije scholen en de niet-confessionele vrije scholen die uitsluitend twee lestijden niet-confessionele zedenleer aanbieden met het equivalent van één wekelijkse lestijd of minstens 30 lestijden per jaar.
De opvoeding tot filosofie en burgerzin kan eveneens, in het kader van de in het eerste lid bedoelde lestijden en op grond van de netoverschrijdende referentiesystemen voor opvoeding tot filosofie en burgerzin, gedeeltelijk worden aangevuld met solidaire en culturele educatieve burgeractiviteiten die binnen of buiten de school worden ontwikkeld.
§ 2. De referentiesystemen worden opgesteld volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.
Art. 1.7.6-3. De opvoeding tot filosofie en burgerzin heeft tot doel competenties en kennis te ontwikkelen inzonderheid in verband met de filosofische en ethische opvoeding en met de opvoeding tot democratisch werken. Hiermee wordt inzonderheid bedoeld:
1° Op het gebied van filosofische en ethische opvoeding:
a) de kennis, in historisch en sociologisch perspectief, van de verschillende denkstromingen, filosofische stromingen en godsdiensten;
b) de capaciteit tot het stellen van filosofische of ethische vragen, tot het ontwikkelen van ethisch onderscheidingsvermogen, eigen denken over vragen betreffende de zin en/of de maatschappij (twijfelen, begripsvorming, kritiek, test, relativeren, rationaliseren, argumenteren);
c) de capaciteit om pluralistische overtuigingen en voorstellingen te eerbiedigen, en afstand te nemen van zijn eigen denkwijze om naar het standpunt van anderen te kunnen luisteren, waarbij zijn eigen ethische en filosofische keuzen worden behouden;
d) de capaciteit om spanningen, uiteenlopende standpunten, conflicten enz. op niet conflictueuze wijze te beheren;
e) deelneming aan debatten binnen of buiten de school.
2° Op het gebied van opvoeding tot democratisch werken:
a) de capaciteit om samen te leven op harmonieuze en respectvolle wijze in een democratische en interculturele maatschappij, zich erin in te schakelen en actief in te zetten;
b) de capaciteit om zich te ontwikkelen als burger, die rechten en plichten heeft, solidair, vrij, autonoom, verdraagzaam, met een kritische geest, onder meer via de ontplooiing van attitudes als oog voor het algemeen welzijn, verantwoordelijkheidszin, wederzijds respect, eerbied voor verschillen, naleving van regels, dialoog, wellevendheid;
c) de kennis van de oorsprong, de beginselen en de grondslag van democratie;
d) de kennis van onze democratie: de rechtsnormen en -gronden, de fundamentele rechten van mensen, de verschillende machten, de organisatie van de instellingen;
e) de bewustmaking van de politieke, sociale, economische, milieu- en culturele aspecten van burgerzin, zowel op lokaal als op globaal vlak;
f) de kennis van de grote uitdagingen en debatten van hedendaagse maatschappijen;
g) de kennis van communicatie en de verschillende informatiemiddelen en de ontwikkeling van kritische geest en analyse ervan;
h) de deelneming aan activiteiten in verband met school- of lokale democratie.
Opvoeden tot welzijn is overigens een doelstelling die gepaard gaat met de voormelde doelstellingen. Dit houdt inzonderheid het volgende in: het begrijpen van psychologie en menselijke betrekkingen, zelfbeheersing, opvoeding tot affectieve betrekkingen en verwerving van preventieve gedragingen inzake gezondheid en veiligheid voor zichzelf en andere personen.
Opvoeden tot filosofie en burgerzin heeft bovendien de volgende doelstellingen: ontwikkeling van kritische en autonome denkwijzen, argumentatie- en redeneringscapaciteit, alsook van verantwoordelijke, burger- en solidaire attitudes. De referentiesystemen bepalen de inhoud van kennis en competenties alsook de te ontwikkelen attitudes en stappen.
Art. 1.7.6-4. § 1. De programma's voor opvoeding tot filosofie en burgerzin worden, op grond van de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.7.6-2, uitgewerkt volgens de nadere regels bedoeld in dit artikel.
§ 2. Het programma voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.6-2, § 1, 1°, wordt uitgewerkt in overeenstemming met artikel 1.5.1-4.
§ 3. In de confessionele vrije scholen alsook in de niet-confessionele scholen die uitsluitend twee wekelijkse lestijden van de cursus niet-confessionele zedenleer aanbieden, worden de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.7.6-2 uitgevoerd via de programma's van de cursussen van het lesrooster uitgewerkt volgens artikel 1.5.1-4. De inrichtende macht of, bij overdracht van bevoegdheden, de federatie van inrichtende zachten waartoe hij behoort, bezorgt de administratie een document met daarin, volgens de nadere regels bepaald door de Regering, de gedetailleerde manier waarmee deze referentiesystemen worden uitgevoerd in de verschillende hiervoor genoemde cursusprogramma's.
HOOFDSTUK VII. - Inschrijvingsrecht
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 1.7.7-1.Vooraleer een leerling in te schrijven, legt de directeur volgende documenten en informatie ter inzage voor aan de leerling evenals aan zijn ouders indien hij minderjarig is:
1° het educatief en pedagogisch project van de inrichtende macht;
2° het schoolproject;
3° het studiereglement;
4° het huishoudelijk reglement;
5° een informatief document over de kosteloosheid van de toegang tot het onderwijs opgesteld en ter beschikking gesteld door de diensten van de Regering met minstens de definitie van "schoolkosten" bedoeld in artikel 1.3.1-1, 39°, en de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-6;
[1 6° een informatiedocument betreffende de werking van het begeleidingsdossier van een leerling (DAccE), opgesteld door de regeringsdiensten en dat inzonderheid de doelstellingen van het DAccE, de procedures voor de overdracht tussen scholen en informatie over de rechten van de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling bevat.]1
Door zijn inschrijving in een school aanvaardt elke meerderjarige leerling of elke minderjarige leerling en zijn ouders het educatief project, het pedagogisch project, het schoolproject, het studiereglement en het huishoudelijk reglement.
[2 Onverminderd de artikelen 1.7.9-4, 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7, 1.7.9-8 en 1.7.9-11 worden alle leerlingen geacht jaar na jaar opnieuw op dezelfde school te zijn ingeschreven totdat hun ouders, of de leerling indien deze meerderjarig is, schriftelijk te kennen geven dat zij besluiten hun inschrijving in te trekken.]2
Onverminderd de artikelen 1.7.9-4, 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7, 1.7.9-8 en 1.7.9-11, wordt aangenomen dat elk minderjarige leerling elk jaar opnieuw is ingeschreven zolang zijn ouders de school niet schriftelijk in kennis stellen van hun beslissing tot uitschrijving. Meerderjarige leerlingen die hun onderwijs willen voortzetten in dezelfde school, moeten zich echter elk jaar opnieuw inschrijven.
Bij inschrijving in de lagere Raad van het secundair onderwijs wordt de meerderjarige leerling geïnformeerd over zijn verplichting om contact op te nemen met de directeur of met het bevoegde PMS-centrum om een oriënteringsgesprek te voeren en een school en professioneel project uit te werken. Er moet minstens één keer per jaar een gesprek tussen deze leerling en een lid van het PMS-centrum plaatsvinden. Er wordt een evaluatie uitgevoerd van de uitvoering en naleving van dit project en deze wordt bij elke evaluatieperiode door de directeur of het PMS-centrum overgemaakt aan de klassenraad.
De inschrijving in een school van een meerderjarige leerling wordt onderworpen aan de voorwaarde dat hij vooraf, met de directeur of zijn afgevaardigde, een verklaring ondertekent waarin beide partijen verklaren de rechten en plichten van het educatief project, het schoolproject, het studiereglement en het huishoudelijk reglement te zullen naleven. Deze maatregel is niet verplicht voor de meerderjarige leerlingen van het gespecialiseerd onderwijs van vorm 1 of vorm 2.
In elk geval, onverminderd de leeftijdsvoorwaarden bedoeld in artikel 6, § 1, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs, mag de inschrijving in een centrum voor alternerend onderwijs van een meerderjarige leerling die het zesde jaar van het secundair onderwijs niet heeft beëindigd wanneer hij is ingeschreven in de overgangsafdeling of het vierde jaar van het secundair onderwijs wanneer hij is ingeschreven in de kwalificatieafdeling, niet worden geweigerd. Deze leerling geniet, met voorrang op de andere meerderjarige leerlingen en binnen de grenzen van de capaciteiten van de bedrijven, van een overeenkomst of een contract bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs.
----------
(1)<DFG 2022-03-31/23, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
(2)<DFG 2023-07-20/48, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 1.7.7-2.§ 1. De inschrijving in een school vindt uiterlijk op de eerste schoolwerkdag [2 van het schooljaar]2 plaats. Omwille van uitzonderlijke en gemotiveerde redenen waar directeur over oordeelt, kan de inschrijving na deze datum gebeuren.
Voor leerlingen van de hogere Raad van het secundair onderwijs die meer dan 20 halve ongewettigd afwezig waren voor de eerste dag van de effectieve inschrijving in hun nieuwe school geldt de procedure bepaald in artikel 1.7.1-10, lid 5 en volgende.
In afwijking van het eerste lid is het mogelijk het hele jaar door in te schrijven in:
1° [1 de eerste twee jaren van het]1 gewoon kleuteronderwijs;
2° het alternerend onderwijs;
3° het gespecialiseerd onderwijs;
4° voor leerlingen die zich pas in de loop van het schooljaar in België vestigen.
Wallonie-Bruxelles Enseignement is niet verplicht leerlingen in te schrijven die zijn uitgesloten door een gesubsidieerde school en die na 30 september vragen om zich in te schrijven, indien hij de procedures niet volledig doorliep die bepaald worden in de artikelen 1.7.9-5, 1.7.9-6 en 1.7.9-9.
§ 2. [3 Het instellen van beroep tegen een beslissing tot uitsluiting die wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 1.7.9-11, of tegen een beslissing van een klassenraad bedoeld in artikel 98 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, of het aanhangig maken van een zaak bij de netoverschrijdende Kamer van beroep die bevoegd is voor de behandeling van beslissingen tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern en beslissingen tot weigering van toekenning van het getuigschrift basisonderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-28, § 1, ontslaat de ouders in geval van een minderjarige leerling niet van de verplichting om hem in te schrijven binnen de periodes die worden bepaald in paragraaf 1.]3
De indiening van een beroep heeft geen opschortende werking op de beslissing van de betrokken inrichting.
----------
(1)<DFG 2020-07-09/08, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(2)<DFG 2022-03-31/35, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(3)<DFG 2023-07-20/49, art. 33, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 1_7.7-2.TOEKOMSTIG_RECHT. § 1. De inschrijving in een school vindt uiterlijk op de eerste schoolwerkdag [2 van het schooljaar]2 plaats. Omwille van uitzonderlijke en gemotiveerde redenen waar directeur over oordeelt, kan de inschrijving na deze datum gebeuren.
Voor leerlingen van de hogere Raad van het secundair onderwijs die meer dan 20 halve ongewettigd afwezig waren voor de eerste dag van de effectieve inschrijving in hun nieuwe school geldt de procedure bepaald in artikel 1.7.1-10, lid 5 en volgende.
In afwijking van het eerste lid is het mogelijk het hele jaar door in te schrijven in:
1° [1 de eerste twee jaren van het]1 gewoon kleuteronderwijs;
2° het alternerend onderwijs;
3° het gespecialiseerd onderwijs;
4° voor leerlingen die zich pas in de loop van het schooljaar in België vestigen.
Wallonie-Bruxelles Enseignement is niet verplicht leerlingen in te schrijven die zijn uitgesloten door een gesubsidieerde school en die na 30 september vragen om zich in te schrijven, indien hij de procedures niet volledig doorliep die [3 bepaald worden in de artikelen 1.7.9-7/1 en 1.7.9-10]3.
§ 2. [4 Het instellen van beroep tegen een beslissing tot uitsluiting die wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 1.7.9-11, of tegen een beslissing van een klassenraad bedoeld in artikel 98 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, of het aanhangig maken van een zaak bij de netoverschrijdende Kamer van beroep die bevoegd is voor de behandeling van beslissingen tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern en beslissingen tot weigering van toekenning van het getuigschrift basisonderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-28, § 1, ontslaat de ouders in geval van een minderjarige leerling niet van de verplichting om hem in te schrijven binnen de periodes die worden bepaald in paragraaf 1.]4
De indiening van een beroep heeft geen opschortende werking op de beslissing van de betrokken inrichting.
(1)<DFG 2020-07-09/08, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(2)<DFG 2022-03-31/35, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(3)<DFG 2024-05-16/72, art. 13, 027; Inwerkingtreding : 25-08-2025>
(4)<DFG 2023-07-20/49, art. 33, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 1.7.7-3. § 1. Minderjarige kinderen die illegaal op het grondgebied verblijven worden toegelaten in de scholen op voorwaarde dat ze worden begeleid door hun ouders.
De directeurs ontvangen ook de inschrijving van niet-begeleide minderjarige kinderen. In dat geval zien ze erop toe dat het minderjarige kind alle stappen onderneemt om te worden begeleid door een inrichting zodat de ouderlijke macht in zijn voordeel wordt uitgeoefend.
§ 2. Er wordt rekening gehouden met de leerling bedoeld in paragraaf 1 bij de berekening van de omkadering en de subsidies of dotaties binnen de school waar hij school loopt.
§ 3. Bij twijfel beslissen de diensten van de Regering:
1° of de leerling van wie de ouders de leeftijd niet kunnen bewijzen, al dan niet wordt beschouwd als minderjarig;
2° of de leerling wordt beschouwd als begeleid door zijn ouders;
3° of het schoolbezoek van de leerling wordt beschouwd als regelmatig.
§ 4. Wanneer hij meerderjarig wordt, wordt met de leerling bedoeld in paragraaf 1, die school loopt in een school waarop de bepaling bedoeld in paragraaf 2 van toepassing is, rekening gehouden bij de berekening van de omkadering en van de werkingsmiddelen in deze school, of als hij deze verlaat, van elke andere secundaire school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap waar hij is ingeschreven, op voorwaarde dat hij voldoet aan alle voorwaarden om een regelmatig ingeschreven leerling te zijn op het moment van de telling.
Art. 1.7.7-4.§ 1. De inrichtende machten zijn verplicht de meerderjarige leerling die hierom verzoekt of de minderjarige leerling van wie de ouders erom verzoeken, in te schrijven in de school van zijn keuze op voorwaarde dat hij voldoet aan de voorwaarden vereist om een regelmatig ingeschreven leerling te zijn en, in het gesubsidieerd onderwijs, op voorwaarde dat de leerling of de ouders aanvaarden om de educatieve en pedagogische projecten te onderschrijven.
Een inrichtende macht is niet verplicht om een meerderjarige leerling in te schrijven die weigert het document bedoeld in artikel 1.7.7-1, lid 5, te ondertekenen. [3 Het is ook niet verplicht om een meerderjarige leerling in te schrijven die definitief van een school is uitgesloten toen hij meerderjarig was voor één van de feiten bedoeld in artikel 1.7.9-4, § 1, tweede lid. Anderzijds is het verplicht om een meerderjarige leerling in te schrijven die definitief van een school is uitgesloten toen hij/zij meerderjarig was voor een feit dat niet valt onder artikel 1.7.9-4, § 1, tweede lid, op voorwaarde dat de meerderjarige leerling voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid en dat hij/zij het document bedoeld in artikel 1.7.7-1, vijfde lid ondertekent.]3
[1 ...]1
[1 In het basisonderwijs deelt elke inrichtende macht of haar afgevaardigde de regeringsdiensten voor elke vestigingsplaats van haar scholen voor basisonderwijs het aantal beschikbare plaatsen mee voor elk leerjaar in het gewoon onderwijs en voor elke soort en leerrijpheid in het gespecialiseerd onderwijs.
In het secundair onderwijs stelt elke inrichtende macht of haar afgevaardigde de regeringsdiensten voor elke secundaire school in kennis van het niet-beschikbaar zijn van plaatsen voor elk studiejaar, elke vorm en keuzemogelijkheid in het gewoon onderwijs en voor elk type, elke vorm, fase en keuzemogelijkheid in het gespecialiseerd onderwijs.]1
Deze informatie moet op elk moment van het jaar voor het lopende schooljaar en vanaf de maand januari voor het volgende schooljaar beschikbaar zijn volgens de door de Regering bepaalde nadere regels.
§ 2. [2 Onverminderd artikel 1.7.7-31]2, ongeacht het moment van het jaar, moet de directeur die een leerling niet kan inschrijven, de leerling zelf, indien hij meerderjarig is, of zijn ouders, als hij minderjarig is, een attest van de aanvraag tot inschrijving bezorgen, waarvan de Regering het model bepaalt. De directeur bezorgt onmiddellijk een afschrift van het attest, naargelang het geval, aan een van de zonecommissies voor inschrijvingen die Wallonie-Bruxelles Enseignement opricht of aan de betrokken federatie van inrichtende machten of aan de gedecentraliseerde commissie, die dan de diensten van de Regering inlicht. Indien de inrichtende macht van een gesubsidieerde school niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten, bezorgt hij het attest aan de diensten van de Regering.
Het attest van de aanvraag tot inschrijving vermeldt de redenen van de weigering en bij welke diensten [1 ...]1 de leerling en zijn ouders hulp kunnen krijgen om de leerling in te schrijven in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 35, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(2)<DFG 2022-01-13/08, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
(3)<DFG 2024-05-16/72, art. 14, 027; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
Afdeling II. [1 - Specifieke bepalingen voor de inschrijving in het eerste leerjaar van het gewoon secundair onderwijs]1
----------
(1)
Onderafdeling I. [1 - Definities en algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 1.7.7-5.[1 § 1. Voor de toepassing van deze afdeling II wordt verstaan onder :
1° Administratie: de dienst of de diensten die door de Regering worden aangewezen en georganiseerd om de opdrachten uit te voeren die door deze afdeling aan de Administratie worden toegewezen;
2° CoGI: "Commission de Gouvernance des Inscriptions" (Commissie voor inschrijvingsbeheer), bedoeld in artikel 1.7.7- 8;
3° Directeur van de basis- of lagere school: de directeur van de basis- of lagere school of zijn afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, de inrichtende macht van de basis- of lagere school of haar afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs;
4° Directeur van de secundaire school: de directeur van de school waar het eerste jaar secundair onderwijs wordt georganiseerd of zijn afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, de inrichtende macht van de school waar het eerste jaar secundair onderwijs wordt georganiseerd of haar afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs;
5° leerling met een lage sociaaleconomische status: leerling afkomstig uit één van de vestigingsplaatsen voor het basis- of lager onderwijs met een lage sociaaleconomische status voor zover zij, in de indeling van de vestigingsplaatsen voor het basis- of lager onderwijs opgesteld door de Administratie met toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, de minst bevoorrechte instellingen zijn en samen 40% van de leerlingen tellen;
6° leerling die geen lage sociaaleconomische status hebben: leerling die niet voldoet aan de voorwaarden om als leerling die een lage sociaaleconomische status heeft, te worden beschouwd;
7° ILI: Instance Locale des Inscriptions (Plaatselijke instantie voor de inschrijvingen), bedoeld in artikel 1.7.7-10;
8° Sociaaleconomische status van het wijk van herkomst van de leerling: sociaaleconomische status die op 1 september van het schooljaar waarin het enig inschrijvingsformulier van de leerling wordt ingediend, wordt toegekend aan de statistische sector van de woonplaats van de leerling volgens de nadere regels bepaald in artikel 3 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving;
Vanaf [2 1 januari 2025]2 wordt de sociaaleconomische status voor elke leerling individueel door de Administratie berekend op basis van de criteria bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het voornoemde decreet van 30 april 2009, op 1 september van het schooljaar waarin het enig inschrijvingsformulier van de leerling wordt ingediend en volgens de variabelen en berekeningswijzen die door de regering zijn vastgesteld;
9° Ouders: elke persoon die het ouderlijk gezag uitoefent volgens de beginselen bepaald in de artikelen 371 tot 387ter van het voormalig Burgerlijk Wetboek of die het wettelijke of feitelijke gezag over de minderjarige leerling uitoefent, waarbij het feitelijke gezag slechts in aanmerking wordt genomen als het bewijs wordt geleverd dat de minderjarige leerling op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode gedurende minstens één jaar heeft gewoond bij de persoon of personen die het feitelijke gezag over de leerling heeft of hebben uitgeoefend;
10° Eerste jaar secundair onderwijs: het eerste jaar secundair onderwijs bedoeld in artikel 4 van het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs;
11° Aangegeven plaatsen en klassen: plaatsen en klassen die door de directeur van elke school worden aangegeven met toepassing van artikel 1.7.7-14, § 1, 1° en 2° ;
12° de nog beschikbare plaatsen: het verschil tussen 102% van de aangegeven plaatsen en de door de directeur bevestigde plaatsen aan het einde van de in artikel 1.7.7-18 bedoelde inschrijvingsperiode;
13° FASE-nummer: het administratieve nummer dat elke school en elke vestigingsplaats identificeert;
14° Net : onderwijsnet dat scholen groepeert volgens de indeling bepaald in § 2.
§ 2. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling II maken de volgende elementen deel uit van eenzelfde net:
- scholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door Wallonie Bruxelles Enseignement;
- officiële scholen, behalve die welke worden georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door Wallonie Bruxelles Enseignement;
- vrije confessionele scholen of scholen met een confessionele aard waarvan het opvoedings- en pedagogisch project is opgebouwd met verwijzing naar dezelfde erkende godsdienst;
- niet-confessionele vrije scholen of scholen met een niet-confessionele aard".
§ 3. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling II wordt het resultaat verkregen door de toepassing van de verschillende daarin genoemde percentages naar beneden afgerond wanneer de eerste decimaal lager is dan 5, en naar boven wanneer de eerste decimaal gelijk is aan of hoger is dan 5.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
(2)<DFG 2024-01-18/27, art. 8, 023; Inwerkingtreding : 21-02-2024>
Art. 1.7.7-6. [1 Elk jaar worden de aanvragen tot inschrijving in het eerste jaar van het gewoon secundair onderwijs ingediend en gerangschikt volgens de nadere regels beschreven in deze afdeling II.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-7. [1 De CoGI ziet toe op de naleving van de bepalingen van deze afdeling II. De Administratie is belast met het toezicht op de naleving ervan.
Daartoe kan zij met name op eigen initiatief of op verzoek van de CoGI eisen dat het bewijs wordt geleverd van elke toestand aangevoerd door de directeurs van scholen voor basisonderwijs en lager of secundair onderwijs, de ouders of de meerderjarige leerlingen die van invloed kan zijn op de indeling van de inschrijvingsaanvragen, onverminderd de bepalingen van deze afdeling II waarin uitdrukkelijk wordt bepaald op welke wijze het bewijs moet worden geleverd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 7, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Onderafdeling II. [1 - De Commissie voor inschrijvingsbeheer]1
----------
(1)
Art. 1.7.7-8.[1 § 1. Er wordt een Commissie voor Inschrijvingsbeheer opgericht, afgekort "CoGI", die bestaat uit de volgende personen:
1° de Minister van Leerplichtonderwijs of zijn vertegenwoordiger, die het voorzitterschap waarneemt;
2° twee vertegenwoordigers per federatie van inrichtende machten erkend overeenkomstig dit Wetboek en twee vertegenwoordigers voor Wallonie-Bruxelles Enseignement, in de uitoefening van haar algemene vertegenwoordigingsopdracht zoals eveneens erkend door dit Wetboek;
3° een vertegenwoordiger per zonale commissie voor inschrijvingen bedoeld in artikel 1.7.9-9, tweede lid, en per gedecentraliseerde commissie voor inschrijvingen bedoeld in artikel 1.7.9-10, § 2, tweede lid;
4° twee vertegenwoordigers per representatieve ouderorganisatie en oudervereniging van leerlingen die als representatief zijn erkend;
5° twee leden van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, onder wie de directeur-generaal of zijn vertegenwoordiger;
6° de coördinerend afgevaardigde van de Algemene Sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra, opgericht bij het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, of zijn vertegenwoordiger;
7° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind, ingesteld bij het decreet van 20 juni 2002 tot instelling van een algemeen afgevaardigde van de Franse Gemeenschap voor de rechten van het kind, of zijn vertegenwoordiger;
8° een lid van het Overheidsbedrijf voor Nieuwe Informatie- en Communicatietechnologieën, afgekort ETNIC, bedoeld in het decreet van 25 oktober 2018 betreffende het " Entreprise publique des Technologies Numériques de l'Information et de la Communication de la Communauté française (ETNIC) " (Overheidsbedrijf voor Digitale Informatie- en Communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap);
9° twee vertegenwoordigers van de Algemene Directie Sturing van het Onderwijssysteem, waaronder één vertegenwoordiger van de Algemene Dienst voor Analyse en Prospectie;
10° een vertegenwoordiger van de minister-president en een vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor de schoolgebouwen;
11° de zonedirecteurs van de Algemene Sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra, opgericht bij het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst [2 , of hun vertegenwoordiger]2, in hun hoedanigheid van voorzitters van de ILI waartoe ze behoren.
§ 2. De zetel van de CoGI is gevestigd bij de Administratie, die voor de logistiek en het secretariaat zorgt.
Om de operaties die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen van onderafdeling 9 zo snel mogelijk tot een goed einde te brengen, heeft de CoGI de middelen nodig van de zonale en gedecentraliseerde commissies voor inschrijvingen.
§ 3. De CoGI komt, al dan niet in persoon of op uitnodiging van haar voorzitter, bijeen telkens wanneer de uitoefening van haar opdrachten zulks vereist of op verzoek van een van haar leden.
Ze neemt haar beslissingen bij consensus. Indien deze consensus niet kan worden bereikt, beslist ze bij gewone meerderheid van de aanwezige leden zoals bedoeld in § 1, 2° tot 7°.
De CoGI voert haar opdrachten op onpartijdige wijze uit. Haar leden, die tevens administratieve personeelsleden zijn, kunnen niet worden beoordeeld of aan een tuchtprocedure worden onderworpen op grond van de motivering van de beslissingen die zij in de uitoefening van hun opdrachten als lid van de CoGI hebben genomen.
De regering stelt de aanvullende werkingsregels van de CoGI vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
(2)<DFG 2022-12-01/16, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 06-02-2023>
Art. 1.7.7-9. [1 § 1. De opdrachten van de CoGI zijn:
1° de transparantie en de correcte toepassing te waarborgen van het systeem voor de rangschikking van de aanvragen tot inschrijving en toewijzing van de beschikbare plaatsen met toepassing van deze afdeling II;
2° met de logistieke steun van de Administratie, de nog beschikbare plaatsen in volledige scholen en in onvolledige scholen toewijzen, overeenkomstig de bepalingen van onderafdeling 9, en, wanneer de aard van de hangende inschrijvingsaanvragen het toelaat, erop toezien dat het percentage leerlingen die een lage sociaaleconomische status hebben en leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, bedoeld in artikel 1.7.7-27, derde lid, in de secundaire scholen wordt bereikt;
3° met de logistieke steun van de Administratie, de wachtlijsten beheren overeenkomstig de bepalingen van onderafdeling 9;
4° om, indien nodig, het aantal leerlingen per klas te verhogen door middel van een bevel overeenkomstig artikel 1.7.7-30;
5° advies uit te brengen aan de Sturingscommissie over de actieplannen van de ILI, alsook over de evaluaties, adviezen en voorstellen die deze ILI's hebben geformuleerd overeenkomstig artikel 1.7.7-11, 1°, 3° en 4°. Zij kan ook op eigen initiatief een advies over deze afdeling II uitbrengen;
6° een jaarverslag voor te leggen aan de Regering en aan de Sturingscommissie, dat de Regering aan het Parlement bezorgt en actief bekendmaakt, inzonderheid door het binnen de 20 schoolwerkdagen na ontvangst ervan bekend te maken op de website van de Administratie.
§ 2. Het jaarverslag bedoeld in § 1, 6°, bevat in ieder geval :
1° een gedetailleerde analyse van het proces van het afgelopen schooljaar, inzonderheid met betrekking tot onderafdeling 9 van deze afdeling;
2° een gedeelte dat betrekking heeft op de adviezen die tijdens het afgelopen schooljaar aangenomen zijn;
3° een gedeelte met een samenvatting van de inhoud van de evaluaties, adviezen en voorstellen die de ILI's hebben geformuleerd overeenkomstig artikel 1.7.7-11, 3° en 4°, en die de CoGI relevant acht;
4° een gedeelte met een samenvatting van alle beslissingen genomen op de aanvragen ingediend overeenkomstig onderafdeling 11 volgens de types van aanvragen op een geanonimiseerde manier.
Het verslag kan eventueel aanbevelingen van de CoGI bevatten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 10, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Onderafdeling III. [1 - Plaatselijke instanties voor inschrijvingen]1
----------
(1)
Art. 1.7.7-10. [1 § 1. Er wordt, per zone, een plaatselijke instantie voor de inschrijvingen opgericht, "ILI" afgekort.
Elke ILI heeft een bureau, bestaande uit de volgende personen:
1° de zonedirecteur aangesteld voor deze zone krachtens het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst of zijn vertegenwoordiger, die de ILI voorzit;
2° één vertegenwoordiger per federatie van inrichtende machten erkend overeenkomstig dit wetboek en één vertegenwoordiger voor Wallonie-Bruxelles Enseignement, in de uitoefening van zijn algemene vertegenwoordigingsopdracht zoals die eveneens door dit Wetboek wordt erkend. Zij kunnen zich laten vertegenwoordigen door hun vertegenwoordiger in de zonale commissie voor inschrijvingen van de betrokken zone bedoeld in artikel 1.7.9-9, tweede lid, of in de gedecentraliseerde commissie voor inschrijvingen die de betrokken zone dekt, zoals bedoeld in artikel 1.7.9-10, § 2, tweede lid;
3° één vertegenwoordiger per representatieve ouderorganisatie en oudervereniging die als representatief erkend is.
Elke ILI omvat een Vergadering, samengesteld uit enerzijds de leden van het Bureau bedoeld in het tweede lid en anderzijds minstens vier en ten hoogste tien vertegenwoordigers die op het grondgebied van de zone een vrijwillige of beroepsactiviteit uitoefenen in minstens drie van de volgende sectoren, en die blijk hebben gegeven van de wens zitting te nemen in de Vergadering naar aanleiding van een oproep tot kandidaten die door de Regering in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt is:
1° strijd tegen armoede;
2° hulpverlening aan de jeugd;
3° opvang van leerlingen tijdens hun vrije tijd;
4° jeugdcentra en jeugdorganisaties;
5° culturele diversiteit;
6° permanente opvoeding.
Na afloop van de openbare oproep worden de vertegenwoordigers door de regering aangesteld na vergelijking van de kwalificaties en verdiensten van de kandidaten. De kandidaten moeten, overeenkomstig de nadere regels vermeld in de oproep tot kandidaten, de categorie bedoeld in het vorige lid waarvoor zij zich kandidaat stellen, rechtvaardigen, alsook hun bekwaamheid of beroepservaring en hun motivatie om zitting te nemen in de vergadering van ILI.
Indien een keuze moet worden gemaakt tussen mogelijke kandidaten die een vrijwillige of beroepsactiviteit uitoefenen ingeval het aantal kandidaten meer dan tien bedraagt, of tussen kandidaten uit dezelfde sector, motiveert de regering haar keuze na vergelijking van de kwalificaties en verdiensten of, in geval van gelijke kwalificaties en verdiensten, door loting.
De vertegenwoordigers van de sectoren bedoeld in het derde lid worden alleen aangewezen indien zij een vrijwillige of een beroepsactiviteit uitoefenen:
1° binnen een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een rechtspersoon erkend of gesubsidieerd krachtens het decreet van 3 mei 2019 betreffende de strijd tegen de armoede en de vermindering van de sociale ongelijkheid, voor de sector bedoeld in het derde lid, 1° ;
2° binnen een rechtspersoon die erkend of gesubsidieerd wordt overeenkomstig het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming of het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie, voor de sector bedoeld in het derde lid, 2° ;
3° bij een opvangoperator in de zin van het decreet van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, voor de sector bedoeld in het derde lid, 3° ;
4° binnen een rechtspersoon die erkend of gesubsidieerd is overeenkomstig het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en accommodatiecentra, van jongeren informatiecentra en van hun federaties of het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties, voor de sector bedoeld in het derde lid, 4° ;
5° binnen een rechtspersoon gelabeld of gesubsidieerd overeenkomstig het decreet van 8 maart 2018 betreffende de bevordering van burgerzin en interculturaliteit, voor de sector bedoeld in het derde lid, 5° ;
6° binnen een vereniging die erkend is overeenkomstig het decreet van 17 juli 2003 betreffende de ontwikkeling van de actie inzake permanente opvoeding in het kader van het verenigingsleven, voor de sector bedoeld in het derde lid, 6°.
Elke ILI nodigt elke persoon die hij nuttig acht als deskundige uit.
§ 2. Elke ILI kan beslissen binnen haar zone verschillende territoriale comités op te richten om hem bij te staan bij het nemen van beslissingen over alle of een deel van haar opdrachten op een beperkte lokale schaal. Deze territoriale comités worden samengesteld uit het Bureau van de ILI, vertegenwoordigers van de sectoren bedoeld in paragraaf 1, derde lid. Afhankelijk van de te behandelen onderwerpen kunnen de territoriale comités ook bestaan uit vertegenwoordigers van scholen die zich binnen hun bevoegdheidsgebied bevinden. Als het onderwerp slechts één school betreft, mag alleen die school worden uitgenodigd. Indien het onderwerp een ruimere problematiek betreft, zorgt de ILI voor een evenredige vertegenwoordiging van deze scholen ten opzichte van de rangschikking van de vestigingsplaatsen van het secundair onderwijs, vastgesteld in toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, door minstens de school of één van de scholen met de laagste rangschikking uit te nodigen.
§ 3. De zetel van elke ILI is gevestigd in de lokalen waar de voorzitter tevens het ambt van zonedirecteur vervult. De Administratie zorgt voor de logistiek en het secretariaat van elke ILI.
Het secretariaat van elke ILI coördineert, onder toezicht van de voorzitter, de aanstelling door de regering van de vertegenwoordigers bedoeld in § 1, derde lid.
§ 4. Het bureau van elke ILI komt al dan niet face-to-face of op uitnodiging van zijn voorzitter bijeen telkens wanneer de vervulling van zijn taken zulks vereist of op verzoek van minstens één van zijn leden.
De vergadering van elke ILI komt, al dan niet face-to-face, minstens vier maal per jaar bijeen, op uitnodiging van het Bureau of op verzoek van minstens één van zijn leden.
Het Bureau en de Algemene Vergadering van de ILI nemen hun beslissingen bij consensus en, bij ontstentenis daarvan, bij gewone meerderheid van stemmen van hun leden.
Adviezen over de aanvragen gebaseerd op uitzonderlijke gevallen of overmacht, zoals bedoeld in artikel 1.7.7-11, 5°, worden uitgebracht door de Algemene Vergadering van de ILI.
Elke ILI voert haar opdrachten op onpartijdige wijze uit. Haar leden, die ook tot de administratieve personeelsleden behoren, zijn niet onderworpen aan een evaluatie of een tuchtrechtelijke procedure op grond van de motivering van beslissingen die zij in het kader van de uitoefening van hun ambt als lid van een ILI hebben genomen.
De regering stelt de aanvullende nadere regels vast voor de samenstelling en de werking van de ILI, met inbegrip van de verdeling in territoriale comités en de respectieve bevoegdheden van het Bureau en van de Vergadering.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-11. [1 Elke ILI heeft de volgende opdrachten:
1° elk jaar een actieplan op te stellen dat specifiek is voor de zone waarvoor ze bevoegd is, en dat betrekking heeft op de verbetering van de te verspreiden informatie over de specifieke bepalingen inzake de inschrijvingen in het eerste jaar secundair onderwijs en op andere acties die kunnen bijdragen tot het bereiken van de doelstelling van sociale gemengdheid binnen de scholen en tot het rekening houden met de diversiteit van de te bereiken doelgroepen. Het actieplan wordt aan de CoGI toegezonden als basis voor haar advies aan de Sturingscommissie;
2° de leerlingen en hun ouders die daarom verzoeken, individueel begeleiden wanneer zij in hun enig inschrijvingsformulier een secundaire school wensen te vermelden die gelegen is in het gebied waarvoor zij bevoegd is, zodat zij dit doen met volledige kennis van de regels die krachtens de bepalingen van deze afdeling II van toepassing zijn;
3° elk jaar het effect evalueren van de toepassing van de specifieke bepalingen voor de inschrijvingen in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs in de zone waarvoor ze bevoegd is en deze evaluatie en haar advies over mogelijke verbeteringen die moeten worden aangebracht in het systeem voor de toewijzing van de plaatsen die beschikbaar blijven voor de volgende schooljaren, te bezorgen aan de CoGI
4° aan de CoGI voorstellen te doen om deze afdeling II aan te passen, rekening houdend met de lokale bijzonderheden van de zone waarvoor ze bevoegd is;
5° advies uit te brengen aan de CoGI over aanvragen gebaseerd op uitzonderlijke gevallen of overmacht die betrekking hebben op scholen in hun zone en die bedoeld zijn in onderafdeling 11, overeenkomstig artikel 1.7.7-37, § 1, tweede lid;
6° steun te verlenen aan scholen waar het aantal ingediende enige formulieren voor inschrijving niet meer bedraagt dan 25% van de op de laatste schooldag van januari aangegeven plaatsen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Onderafdeling IV. [1 - Volledige en onvolledige secundaire scholen]1
----------
(1)
Art. 1.7.7-12.[1 § 1. Voor de inschrijvingen in het eerste jaar secundair onderwijs wordt een onderscheid gemaakt tussen volledige secundaire scholen en onvolledige secundaire scholen.
Worden beschouwd als volledige secundaire scholen voor inschrijvingen in het eerste jaar van het schooljaar waarvoor de inschrijvingen worden gevraagd, de secundaire scholen die, aan het einde van de inschrijvingsperiode, een aantal enige inschrijvingsformulieren ontvangen hebben dat meer dan 102% van het aangegeven aantal plaatsen bedraagt.
Na afloop van de inschrijvingsperiode worden beschouwd als onvolledige secundaire scholen voor inschrijvingen in het eerste jaar van het secundair onderwijs van het betrokken schooljaar, de andere secundaire scholen dan deze bedoeld in het tweede lid.
§ 2. Vóór de inschrijvingsperiode worden verondersteld onvolledige secundaire scholen te zijn voor inschrijvingen in het eerste jaar van het secundair onderwijs in het schooljaar waarvoor inschrijvingen worden aangevraagd, de secundaire scholen die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
1° zij zijn onvolledig geweest in de zin van het derde lid van § 1 in de drie schooljaren die voorafgaan aan het jaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd;
2° het aantal inschrijvingsaanvragen dat geregistreerd wordt tijdens elke inschrijvingsperiode van de drie schooljaren die voorafgaan aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, heeft telkens minder dan 100% van de aangegeven plaatsen bedragen;
3° [2 zij hebben een zodanig aantal plaatsen opgegeven dat, indien zij dat aantal plaatsen hadden opgegeven voor een van de inschrijvingsperiodes van de drie voorafgaande schooljaren, zij aan de in 1° en 2° gestelde voorwaarden zouden hebben voldaan]2.
§ 3. De CoGI stelt elk jaar, uiterlijk op de eerste schoolwerkdag van december, een lijst op van de scholen die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in § 2, 1° en 2°.
De CoGI stelt vervolgens vast welke als onvolledig beschouwde scholen aan het eind van de volgende inschrijvingsperiode duidelijk meer eenmalige inschrijvingsformulieren zullen ontvangen dan het aantal plaatsen dat overeenkomt met het overeenkomstig lid 2 vastgestelde aantal, rekening houdend met objectieve parameters zoals met name de demografische ontwikkeling van het gebied, de cijfers betreffende de schoolbevolking of de inschrijvingssituatie in de voorgaande jaren.
De aldus aangewezen scholen worden uiterlijk op de eerste schoolwerkdag van januari van het volgende jaar elektronisch op de hoogte gebracht.
§ 4. De in § 2 bedoelde veronderstelling en de daaraan in deze afdeling II verbonden gevolgen zijn niet van toepassing op:
1° [2 aan scholen voor secundair onderwijs die na hun oprichting minder dan drie opeenvolgende inschrijvingsperiodes aan het eerste leerjaar van het secundair onderwijs hebben deelgenomen;]2
2° de scholen die als onvolledig worden verondersteld en die op basis van het niet-bindend advies van de CoGI bedoeld in § 3, derde lid, opteren voor de procedure waarin deze afdeling II voorziet voor scholen die niet onvolledig worden verondersteld, en die de Administratie daarvan in kennis stellen overeenkomstig artikel 1.7.7-14, § 1, 4°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 15, 012; Inwerkingtreding : 28-01-2022>
(2)<DFG 2022-12-01/16, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 06-02-2023>
Onderafdeling V. [1 - Vereisten voor de inschrijvingsperiode en het enig inschrijvingsformulier]1
----------
(1)
Art. 1.7.7-13. [1 § 1. Om de leerlingen en hun ouders in staat te stellen het enig inschrijvingsformulier met kennis van zaken in te vullen en vervolgens te beslissen over de beslissingen die na de inschrijvingsperiode en tot het begin van het schooljaar waarvoor de inschrijving is gepland, moeten worden genomen, stelt de Administratie hun een website ter beschikking die zo nodig wordt bijgewerkt en die de door de regering vastgestelde informatie, gegevens en instrumenten bevat
Zijn in ieder geval beschikbaar op de in lid 1 bedoelde website:
1° de inschrijvingsprocedure zoals deze voortvloeit uit de bepalingen van deze afdeling II;
2° een simulator voor de berekening van de samengestelde index;
3° een voorbeeld van een enig inschrijvingsformulier met opmerkingen;
4° een aanvraagformulier voor een enig inschrijvingsformulier voor de gevallen bedoeld in artikel 1.7.7-16, § 4;
5° een volmachtsformulier voor de gevallen bedoeld in artikel 1.7.7-18, § 2, eerste lid;
6° een zoekmachine voor georganiseerde of gesubsidieerde secundaire scholen die voor het komende schooljaar beschikbaar zijn;
7° een instrument dat ouders en leerlingen die dat wensen in staat stelt de evolutie van de inschrijvingssituatie van de leerling te volgen.
§ 2. De in § 1, lid 2, punt 6° bedoelde zoekmachine omvat minstens de volgende functies:
1° de mogelijkheid om rechtstreeks per secundaire school te zoeken;
2° de mogelijkheid om in de omgeving van het adres van zijn keuze, binnen een straal van minstens 25 km, secundaire scholen van het net van zijn keuze te zoeken;
3° de mogelijkheid om de in 1° en 2° bedoelde secundaire scholen op een kaart te bekijken;
4° de mogelijkheid om één informatieblad per tijdens het zoeken geïdentificeerde secundaire school te raadplegen.
§ 3. Het in § 2, 4° bedoelde informatieblad bevat in elk geval de volgende gegevens:
1° het adres van de secundaire school en haar website, in voorkomend geval;
2° haar FASE-nummer en haar locatienummer;
3° wanneer de secundaire school vanaf het gekozen adres is opgezocht, de afstand tot dat adres;
4° het net waartoe de secundaire school behoort;
5° informatie over de vraag of de school voor secundair onderwijs gedurende minstens de laatste vijf schooljaren een volledige of onvolledige school is;
6° elk element in verband met de school voor secundair onderwijs dat van invloed kan zijn op de prioriteiten of de samengestelde index van de leerling als hij die school in zijn enig inschrijvingsformulier aanwijst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 17, 012; Inwerkingtreding : 28-01-2022>
Art. 1.7.7-14.[1 § 1. [2 De directeur van elke secundaire school meldt dit elk jaar langs elektronische weg aan de Administratie, uiterlijk op de laatste schoolwerkdag van de tweede week na de wintervakantie (Kerstmis)]2:
1° het aantal leerlingen dat de school het volgende schooljaar zal kunnen opvangen in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs, rekening houdend met de plaatsen die behouden zijn voor leerlingen die het eerste gedifferentieerde leerjaar in de secundaire school volgen en die zich waarschijnlijk zullen inschrijven in het eerste gemeenschappelijke leerjaar;
2° het aantal eerstejaarsklassen dat de secundaire school het volgende schooljaar zal kunnen organiseren;
3° in voorkomend geval, het aantal eerstejaarsklassen voor onderdompeling dat hij overeenkomstig artikel 1.8.3-1 van het Wetboek zal organiseren, alsook het aantal leerlingen dat hij in het volgende schooljaar in die klassen zal kunnen opvangen;
4° in voorkomend geval, met toepassing van artikel 1.7.7-12, § 4, 2°, indien de secundaire school de veronderstelling van onvolledige school bedoeld in artikel 1.7.7-12, § 2, niet toegepast wenst te zien.
§ 2. De directeur van de school voor secundair onderwijs kan de krachtens paragraaf 1 meegedeelde aantallen verhogen vanaf de dag die is vastgesteld met toepassing van artikel 1.7.7-18, § 1, derde lid, nadat hij de Administratie daarvan in kennis heeft gesteld.
Vanaf de dag volgend op de dag vastgesteld in toepassing van artikel 1.7.7-28, § 4, eerste lid, en uiterlijk tot de zesde schoolwerkdag van het schooljaar, mag de directeur van de secundaire school het aantal leerlingen bedoeld in § 1, 1°, slechts verhogen met ten hoogste 2%, afgerond naar boven op het dichtstbijzijnde gehele getal, van het aantal op die datum aangegeven plaatsen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 18, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
(2)<DFG 2022-03-31/35, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-15. [1 Op de eerste werkdag van oktober van het jaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, verstrekt de directeur van elke school voor secundair onderwijs aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van de minderjarige leerling, op hun verzoek, de documenten bedoeld in artikel 1.7.7-1, eerste lid.
Door het indienen van een verzoek tot inschrijving overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling II worden de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling geacht kennis te hebben genomen van het onderwijsproject, het pedagogisch project, het schoolproject, de studieregels en het huishoudelijk reglement van de secundaire school of scholen die in het verzoek worden vermeld. Overeenkomstig artikel 1.7.7-1 aanvaarden de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling door een formele inschrijving het onderwijsproject, het pedagogisch project, het schoolproject, de studieregels en het huishoudelijk reglement.
De presentatie van de in lid 1 bedoelde projecten en regelingen kan het voorwerp uitmaken van een gesprek of een collectieve informatievergadering met de directeur van de secundaire school, die zo nodig kan worden georganiseerd op een tijdstip vóór de inschrijvingsperiode.
Het bedoelde gesprek of de collectieve informatiebijeenkomst bedoeld in het derde lid mag geen verplichte voorwaarde zijn voor de indiening van een inschrijvingsaanvraag, en mag evenmin een gelegenheid zijn om de leerling of zijn ouders er vrijwillig van af te raden een dergelijke aanvraag bij de school voor secundair onderwijs in te dienen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-16.[1 § 1. Alle aanvragen om inschrijving in het eerste jaar secundair onderwijs moeten via een enig inschrijvingsformulier worden ingediend.
§ 2. Dit formulier wordt voor het eerst ingevuld door de Administratie voor elke leerling die in het zesde leerjaar van de lagere school in het gewoon onderwijs is ingeschreven. Het bevat de naam, voornaam, geboortedatum en het adres van de leerling, een code die aangeeft of de leerling al dan niet als leerling die een lage sociaaleconomische status heeft, wordt beschouwd, en een nummer dat specifiek is voor elke leerling. Indien beschikbaar, worden de datum van inschrijving op de school en de taal van onderdompeling toegevoegd als de leerling taalbadonderwijs volgt.
Dit formulier wordt vervolgens toegezonden aan de directeur of de inrichtende macht van de lagere of basisschool van de leerling.
[2 De lagere school of de basisschool zendt de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling zo spoedig mogelijk en in elk geval vijf schoolwerkdagen vóór het begin van de inschrijvingsperiode, persoonlijk of per post, indien de bezorging bijzonder moeilijk is, het formulier waarop in voorkomend geval de datum van inschrijving op de school en de taal van de onderdompeling zijn vermeld, wanneer de leerling onderdompelingsonderwijs volgt, toe.]2
Of de documenten nu persoonlijk worden afgegeven of per post worden verzonden, er is voorzien in een of andere vorm van ontvangstbevestiging.
Tegelijkertijd verstrekt de school een door de Administratie opgesteld informatiedocument met alle relevante informatie over de inschrijvingsprocedure en de wijze waarop het enig inschrijvingsformulier moet worden ingevuld.
§ 3. In het gespecialiseerd onderwijs deelt de directeur van elke basis- of lagere school, op voorstel van de klassenraad, uiterlijk op 1 december aan de Administratie de lijst mee van de leerlingen die zich voor het volgende schooljaar voor inschrijving in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs kunnen aanmelden.
§ 4. Voor leerlingen in het eerste gedifferentieerde leerjaar van het secundair onderwijs voor wie een verandering van school wordt overwogen in geval van slagen voor het CEB, voor kinderen die thuisonderwijs volgen zoals bedoeld in deze Code, alsook voor elk kind voor wie geen enig inschrijvingsformulier is uitgereikt, kan de meerderjarige leerling of kunnen de ouders van de minderjarige leerling er een aanvragen overeenkomstig paragraaf 2.
De school die leerlingen in het eerste gedifferentieerde leerjaar inschrijft, verstrekt de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling die daar is ingeschreven, zo spoedig mogelijk en in elk geval tien schoolwerkdagen vóór het begin van de inschrijvingsperiode, in eigen handen of per post, indien de overhandiging bijzonder moeilijk is, een door de Administratie opgesteld inlichtingenformulier, waarin alle nuttige informatie wordt verstrekt over de inschrijvingsprocedure en de wijze waarop het enig inschrijvingsformulier moet worden ingevuld.
Bij verlies van het enig inschrijvingsformulier of indien het niet is ontvangen, moeten de meerderjarige leerling of de ouders van een minderjarige leerling een duplicaat of, naar gelang van het geval, een origineel van dit formulier verkrijgen bij de Administratie of bij de school voor secundair onderwijs van hun eerste keuze.
Bij de afgifte van een origineel formulier deelt de secundaire school de naam van de leerling, met vermelding van zijn voornaam en woonplaats, aan de Administratie mee.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 20, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
(2)<DFG 2022-03-31/35, art. 13, 014; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-17. [1 § 1. De meerderjarige leerling of de ouders van een minderjarige leerling vullen het enig inschrijvingsformulier in met de volgende gegevens: de naam van de secundaire school die vrij bepaald overeenkomt met hun eerste voorkeur, alle gegevens die nodig zijn voor de inschrijving en de indeling van de leerlingen onder elkaar en inzonderheid de woonplaats die zij in aanmerking willen laten nemen voor de vaststelling van de afstanden die nodig zijn voor de berekening van de samengestelde index bedoeld in artikel 1.7.7-23, in plaats van de woonplaats die door de Administratie op het formulier is vermeld.
De in lid 1 bedoelde woonplaats is de woonplaats van de leerling of van een van beide ouders, behalve wanneer een derde het ouderlijk gezag uitoefent. In het laatste geval wordt zijn woonplaats vermeld.
Voor de toepassing van artikel 1.7.7-24, § 1, tweede lid, 2°, kan de in het tweede lid bedoelde woonplaats naar gelang van het geval ook die zijn van de leerling, van een van zijn beide ouders of van de derde die het ouderlijk gezag uitoefent op het ogenblik van de inschrijving in de lagere school van herkomst.
§ 2. Tenzij hij zijn formulier indient bij een school die als onvolledig wordt beschouwd, vullen de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling ook een afzonderlijk en vertrouwelijk deel van het enig inschrijvingsformulier in, waarin zij, in dalende volgorde van voorkeur, naast de naam van de secundaire school die met hun eerste voorkeur overeenkomt, maximaal negen andere secundaire scholen vermelden waar zij hun aanvraag zouden willen laten aanvaarden ingeval hun aanvraag niet kan worden aanvaard in de school die met hun eerste voorkeur overeenkomt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 21, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Onderafdeling VI. [1 - Inschrijvingsperiode]1
----------
(1)
Art. 1.7.7-18.[1 § 1. [2 Vanaf de eerste schoolwerkdag van de vierde week vóór de ontspanningsvakantie (Carnaval) van het schooljaar waarvoor de inschrijving is gepland, opent de directeur van de secundaire school een registratiefase voor inschrijvingen, ook wel "inschrijvingsperiode" genoemd, die drie weken duurt.]2
Deze inschrijvingsperiode geldt zowel voor de in onderafdeling 10 bedoelde voorrangsleerlingen als voor de niet-prioritaire leerlingen.
Na de in het vorige lid bedoelde inschrijvingsperiode kan geen andere aanvraag tot inschrijving worden ingediend vóór de laatste schoolwerkmaandag van april die voorafgaat aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt overwogen.
Tenzij de inschrijving van een leerling die reeds aan een andere school voor secundair onderwijs in orde is, reeds eerder is ingetrokken, kan deze niet in nuttige orde worden ingeschreven.
§ 2. Het enig inschrijvingsformulier, ingevuld overeenkomstig artikel 1.7.7-17, wordt door de meerderjarige leerling of door de ouders van de minderjarige leerling ingediend bij de school voor secundair onderwijs die hun eerste voorkeur geniet. In geval van verhindering kunnen de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling een derde schriftelijk machtigen om namens hen het enig inschrijvingsformulier bij de school voor secundair onderwijs in te dienen, mits de gemachtigde niet deel uitmaakt van het personeel van de bij de inschrijving betrokken school voor secundair onderwijs. In voorkomend geval kan deze volmacht betrekking hebben op meerdere leerlingen tegelijk indien zij broer(s) of zus(sen) zijn of in hetzelfde huishouden wonen.
Wanneer voor dezelfde leerling in verschillende scholen één aanvraagformulier wordt ingediend, worden alle tijdens de inschrijvingsperiode ingediende aanvragen geannuleerd door de CoGI, die de betrokken scholen, de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling hiervan onmiddellijk op de hoogte brengt.
§ 3. Wanneer het naar behoren ingevulde enig inschrijvingsformulier door de meerderjarige leerling of door de ouders van een minderjarige wordt ontvangen, geeft de secundaire school hun een ontvangstbewijs met vermelding van de datum van de dag en van de gegevens die in aanmerking zijn genomen voor de indeling van het inschrijvingsverzoek van de leerling.
Deze datum wordt alleen in aanmerking genomen om de indiening van de aanvraag tijdens de inschrijvingsperiode te certificeren en kan niet worden gebruikt voor de indeling van de aanvraag.
In het geval van een school voor secundair onderwijs die wordt verondersteld onvolledig te zijn in de zin van artikel 1.7.7-12, § 2, wordt de in het eerste lid bedoelde ontvangstbevestiging vervangen door een verklaring waarin wordt bevestigd dat de school voor secundair onderwijs wordt verondersteld onvolledig te zijn en dat de leerling overeenkomstig artikel 1.7.7-20, eerste lid, kan worden geacht te zijn ingeschreven in goede orde.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 23, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
(2)<DFG 2022-03-31/35, art. 14, 014; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-19. [1 Onverminderd de naleving van de formaliteiten van artikel 1.7.7-16 worden alle verzoeken om inschrijving in het eerste jaar van het gewoon secundair onderwijs opgenomen in een elektronisch register dat door de Administratie ter beschikking van de scholen wordt gesteld. De naam van de leerling, het unieke nummer van zijn inschrijvingsformulier, zijn geboortedatum, zijn woonplaats, de datum van het verzoek tot inschrijving en, in voorkomend geval, de reden waarom het verzoek tot inschrijving is afgewezen, worden in het inschrijvingsformulier vermeld.
De in het eerste lid bedoelde datum van het verzoek om inschrijving is de datum die wordt vermeld op de in artikel 1.7.7-18, § 3, bedoelde ontvangstbevestiging.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 24, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-20. [1 In elke secundaire school die verondersteld wordt onvolledig te zijn in de zin van artikel 1.7.7-12, § 2, gaat de directeur van de secundaire school definitief over tot de inschrijving in volgorde van binnenkomst van alle leerlingen voor wie tijdens de inschrijvingsperiode één inschrijvingsformulier is ingediend, zelfs als hun aantal 102% van de aangegeven plaatsen overschrijdt, en zonder over te gaan tot enige rangschikking van de inschrijvingsaanvragen onder elkaar.
In elke secundaire school die aan het einde van de inschrijvingsperiode onvolledig is in de zin van artikel 1.7.7-12, § 1, derde lid, schrijft de directeur van de secundaire school in nuttige orde alle leerlingen in waarvoor het enig inschrijvingsformulier is ingediend.
Zodra de in de leden 1 en 2 bedoelde inschrijvingen in nuttige orde zijn voltooid, zendt de secundaire school haar inschrijvingsregister toe aan de Administratie, die het aantal nog beschikbare plaatsen, het aantal eventueel ontbrekende leerlingen die een lage sociaaleconomische status hebben om het percentage van 20,4% van de leerlingen die een lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, of het aantal eventueel ontbrekende leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben om het percentage van 10,2% van de leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, vermeldt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 25, 012; Inwerkingtreding : 28-01-2022>
Art. 1.7.7-21. [1 In elke volledige secundaire school in de zin van artikel 1.7.7-12, § 1, tweede lid, worden de inschrijvingsaanvragen ingedeeld en de plaatsen toegewezen volgens de bepalingen van de onderafdelingen 7 tot en met 10.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-22. [1 Aanvragen tot inschrijving kunnen worden ingediend na de in artikel 1.7.7-18 bedoelde inschrijvingsperiode, vanaf de laatste schoolwerkmaandag van de maand april voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt overwogen of vanaf de eerste schoolwerkdag daarna. In deze gevallen geldt als datum van het verzoek om inschrijving de datum van inschrijving in het elektronische register bedoeld in artikel 1.7.7-19, eerste lid. Het tijdstip van registratie van het verzoek tot inschrijving wordt eveneens vermeld, tot op de minuut.
Deze aanvragen, die via hetzelfde inschrijvingsformulier als de tijdens de inschrijvingsperiode ingediende aanvragen worden ingediend, of op een duplicaat van dat formulier, worden in chronologische volgorde geregistreerd en in diezelfde chronologische volgorde, tot op de minuut, gerangschikt na alle tijdens de inschrijvingsperiode geregistreerde aanvragen, zonder dat een aanvullende rangschikking overeenkomstig de bepalingen van de onderafdelingen 7 tot en met 10 hoeft plaats te vinden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 27, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Onderafdeling VII. [1 - Over de samengestelde index]1
----------
(1)
Art. 1.7.7-23. [1 § 1. Aan een leerling wordt een samengestelde index toegekend met betrekking tot elke secundaire school die in zijn enig inschrijvingsformulier is vermeld, indien dit formulier volledig blijkt te zijn.
Voor de toewijzing van de opgegeven plaatsen in een school voor secundair onderwijs worden, tenzij de school voor secundair onderwijs onvolledig blijkt te zijn, in welk geval artikel 1.7.7-20 van toepassing is, alle leerlingen voor wie in de inschrijvingsperiode één inschrijvingsformulier is ingediend, gerangschikt in afnemende volgorde volgens hun samengestelde index.
§ 2. Voor de berekening van de afstanden die nodig zijn voor de bepaling van de samengestelde index, wordt het volgende geacht gelijk te zijn aan:
1° een basis- of lagere school, elke inrichting in de zin van artikel 4, eerste lid, 9° en 10°, van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 betreffende de rationalisering en de programmering van het kleuter- en lager onderwijs;
2° een secundaire school, elke vestiging die gevestigd is in een gebouw of een geheel van gebouwen, die een ander adres heeft dan de administratieve zetel van een secundaire school en waar die school een gemeenschappelijke eerste graad organiseert en voor zover het adres van de inrichting en dat van de zetel meer dan 2 km van elkaar verwijderd zijn. Indien dit niet het geval is, wordt het adres van de administratieve zetel in aanmerking genomen;
3° een basis- of gespecialiseerde lagere school, elke instelling in de zin van artikel 4, § 1, 3°, van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
Voor elke in lid 1 bedoelde afstand wordt de hemelsbrede afstand als de kortste afstand beschouwd.
Vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2026-2027 bepaalt de regering de nadere regels voor de berekening van de in lid 1 bedoelde afstanden, waarbij rekening kan worden gehouden met de verschillende vervoerswijzen, op basis van een haalbaarheidsstudie waarin rekening wordt gehouden met de verschillende vervoerswijzen en de toegankelijkheid van de gegevens betreffende de vervoeroperatoren die betrokken kunnen zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 29, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-24.[1 § 1. Elke samengestelde index bedoeld in artikel 1.7.7-23, § 1, wordt bepaald door aan de leerling een waarde "1" toe te kennen. Het wordt overeenkomstig deze paragraaf zoveel maal vermenigvuldigd als nodig is met factoren die aan gewogen criteria zijn verbonden, op zodanige wijze dat voor elk van de op het enig inschrijvingsformulier vermelde scholen aan elke leerling een samengestelde index kan worden toegekend, indien die school volledig is.
De enige relevante criteria en de mogelijke weging daarvan voor de toepassing van lid 1 zijn de volgende:
1° de in lid 1 bedoelde waarde "1" wordt eerst vermenigvuldigd met een factor die degressief varieert van 1,5 tot 1,1 in stappen van "- 0,1" vanaf de 1ste tot, zo nodig, de 5de voorkeur die in het enig inschrijvingsformulier is vermeld.
2° de lagere school of de basisschool van herkomst behoort, op het ogenblik van de inschrijving in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs, tot de scholen van het net waartoe de lagere school of de basisschool van herkomst behoort, en behoort tot de vijf scholen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of bij die van een van beide ouders gelegen zijn. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen van de 1e dichtstbijzijnde tot de 5e dichtstbijzijnde. [2 Deze waarden zijn: 1,3, voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,23 voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,17 voor de derde dichtstbijzijnde, 1,11 voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,05 voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de verste scholen.]2
Voor de toepassing van het vorige lid worden alleen lagere of basisscholen in aanmerking genomen die reeds bestonden op het ogenblik van de inschrijving aan de lagere of basisschool van herkomst. Onder het tijdstip van inschrijving in het lager onderwijs wordt verstaan de eerste dag van het schooljaar waarop de inschrijving tijdens een aan die inschrijving voorafgaand schooljaar werd ingeschreven en de dag van die inschrijving waarop de inschrijving voor het lopende schooljaar werd aangevraagd.
3° de gekozen secundaire school is, van de scholen van het net waartoe ze behoort, een van de vijf scholen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of bij die van een van beide ouders gelegen zijn. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen van de eerste dichtstbijzijnde school tot de vijfde dichtstbijzijnde. Deze waarden zijn: 1,98 voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,79 voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,59 voor de derde dichtstbijzijnde, 1,39 voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,19 voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de verst verwijderde scholen.
4° de gekozen secundaire school ligt binnen een straal van 4 km van de lagere of basisschool van herkomst. De minimumwaarde 1 wordt gegeven wanneer niet aan het criterium is voldaan of wanneer aan dit criterium is voldaan en, enerzijds, van de scholen van het net waartoe de lagere school of de lagere school van herkomst behoort, de lagere school of de lagere school van herkomst op het ogenblik van de inschrijving in de eerste gemeente het dichtst bij de woonplaats van de leerling of van één van de ouders ligt, en, anderzijds, van de gekozen secundaire school, die ook het dichtst bij de woonplaats ligt, in de zin van 1°. In andere gevallen waarin aan dit criterium is voldaan:
a) de minimumwaarde 1 wordt verhoogd met 0,054, 0,108, 0,162, 0,216 of 0,27 naargelang de lagere of basisschool of de instelling van herkomst op het ogenblik van de inschrijving behoort tot de eerste gemeente, de tweede dichtstbijzijnde, de derde dichtstbijzijnde, de vierde dichtstbijzijnde, de vijfde dichtstbijzijnde, of verder weg ligt dan de vijfde dichtstbijzijnde van de gemeenten van het net waartoe de lagere school of de basisschool van herkomst behoort;
b) de onder a) verkregen waarde wordt verhoogd met 0,054; 0,108; 0,162; 0,216 of 0,27 naargelang de gekozen secundaire school de tweede dichtstbijzijnde, de derde dichtstbijzijnde, de vierde dichtstbijzijnde, de vijfde dichtstbijzijnde of de op vijf na meest verwijderde school is van de scholen van het net waartoe zij behoort.
5° de lagere school of de basisschool van herkomst is een van de lagere scholen waarvan het schoolproject voorziet in minstens vijf prioritaire acties van pedagogisch partnerschap met de secundaire school die in haar eigen schoolproject dezelfde acties opneemt die in elk geval de overgang tussen lager en secundair onderwijs, de integratie binnen de eerste graad en de strijd tegen de schooluitval beogen te bevorderen. Van deze vijf acties behoren er minstens vier tot de volgende:
- het uitvoeren van gezamenlijke activiteiten voor leerlingen en/of onderwijsteams;
- uitwisseling van pedagogische documenten en informatie;
- periodes van overleg tussen de onderwijsteams;
- gezamenlijke ouderbijeenkomsten;
- gezamenlijke leerkrachtenopleiding;
- bezoeken van leerlingen van lagere scholen aan secundaire scholen;
- de occasionele aanwezigheid van leerkrachten van het ene niveau in het andere.
Over de voorgestelde samenwerking wordt een partnerschapsovereenkomst gesloten en de partnerscholen brengen verslag uit over hun partnerschapsactiviteiten en stellen deze ter beschikking van de inspectie.
Dit criterium zal gelden voor zover het minstens drie basisscholen betreft, waarvan er minstens één als kansarm wordt beschouwd in de zin van artikel 1.7.7.-5, 3°. In afwijking hiervan geldt voor zones waar de leerlingen met een lage sociaaleconomische status slechts afkomstig mogen zijn van minder dan 15% van de basis- of lagere scholen of vestigingen in de zone, dat minstens één van de betrokken basisscholen een gemiddelde sociaaleconomische index heeft die 0,6 punten lager ligt dan die van de secundaire school.
Dit criterium is 1,51 waard als eraan voldaan is en 1 als er niet aan voldaan is.
Dit criterium is ook 1.51 waard als de basis- of lagere school van herkomst een school is die een partnerschapsovereenkomst heeft met een andere secundaire school dan die waar hij zich wil inschrijven, op voorwaarde dat de gekozen secundaire school een partnerschapsovereenkomst heeft met andere lagere scholen of basisscholen dan die van herkomst en dat aan minstens een van de volgende twee voorwaarden is voldaan:
a) de basisschool of de lagere school van herkomst is de eerste die het dichtst bij de woning is gelegen in de zin van punt 1;
b) de leerling vóór de datum van sluiting van de partnerschapsovereenkomst door deze school was ingeschreven in de lagere school van herkomst.
6° de basis- of lagere school van herkomst is een school die geen partnerschapsovereenkomst heeft. Aan dit criterium wordt dezelfde weging toegekend als aan het in punt 5° genoemde criterium; het is alleen van toepassing op secundaire scholen die betrokken zijn bij onderwijspartnerschappen.
7° de secundaire school biedt de mogelijkheid tot voortzetting van de onderdompeling in dezelfde taal aan leerlingen die dit onderwijs minstens vanaf het derde leerjaar van het lager onderwijs hebben genoten. Dit criterium is 1,18 waard als eraan voldaan is en 1 als er niet aan voldaan is.
8° de leerling wordt gedefinieerd volgens de sociaaleconomische status van de lagere of basisschool van herkomst. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen volgens de sociaaleconomische status van de school van herkomst, ingedeeld van klasse 1 tot klasse 20 [2 met toepassing van het decreet van 30 april 2009 houdende de organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de scholen van de Franse Gemeenschap teneinde elke leerling gelijke kansen te bieden op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving]2.
Deze waarden zijn 1,100 voor de eerste klasse, 1,095 voor de tweede, 1,089 voor de derde, 1,084 voor de vierde, 1,079 voor de vijfde, 1,074 voor de zesde, 1,068 voor de zevende, 1,063 voor de achtste, 1,058 voor de negende en 1,053 voor de tiende, 1,048 voor de elfde, 1,042 voor de twaalfde, 1,037 voor de dertiende, 1,032 voor de veertiende, 1,027 voor de vijftiende, 1,022 voor de zestiende, 1,016 voor de zeventiende, 1,011 voor de achttiende, 1,006 voor de negentiende, 1 voor de twintigste.
[2 Wanneer de lagere school of de basisschool van oorsprong tot twee klassen behoort, is de toegekende waarde die van de laagste klasse. Indien zij niet is ingedeeld, is de toegekende waarde het gemiddelde van de waarden die voor dit criterium zijn toegekend aan de in te delen leerlingen en waarvan deze waarde bekend is.]2
[2 ...]2 Voor een leerling van wie de lagere school of de basisschool van herkomst onder het gespecialiseerd onderwijs ressorteert, is dit criterium gelijk aan 1,100.
§ 2. Wanneer het bij gebrek aan gegevens niet mogelijk is de waarde van de samengestelde index van een leerling te bepalen voor de indeling van zijn aanvraag om inschrijving in de secundaire school die overeenkomt met zijn eerste voorkeur, wordt hem een samengestelde index toegekend waarvan de waarde gelijk is aan het gemiddelde van de samengestelde indexen van de leerlingen die hun enig inschrijvingsformulier bij de betrokken school hebben ingediend en voor wie deze waarde wel bekend is.
In geval van indeling in een school aangewezen in het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier bedoeld in artikel 1.7.7.-17, § 2, kent de CoGI er een samengestelde index aan toe, waarvan de waarde gelijk is aan het gemiddelde van de samengestelde indexen van de leerlingen die zij indeelt en waarvan deze waarde bekend is.
§ 3. Indien de lagere of basisschool van herkomst gespecialiseerd onderwijs verstrekt, worden voor de vaststelling van de waarde van het in § 1, tweede lid, 2°, bedoelde criterium alleen die gespecialiseerde basisscholen of lagere scholen in aanmerking genomen die deel uitmaken van het net waartoe de basis- of lagere school van herkomst behoort en die hetzelfde type onderwijs in de zin van artikel 1.2.1-9, § 2, verstrekken.
Wanneer de lagere of de basisschool van herkomst deel uitmaakt van het gewoon onderwijs, worden voor de bepaling van de waarde van het criterium bedoeld in § 1, tweede lid, 2°, enkel de basis- of lagere scholen, in de zin van artikel 1.7.7.-5, § 2, 1°, in aanmerking genomen uit die van het net waartoe de gewone lagere of basisschool van herkomst behoort.
§ 4. Het criterium bedoeld in § 1, tweede lid, 6°, alsook de weging ervan, komen ook ten goede aan scholen gelegen in een gemeente waar de keuze van de ouders tussen door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen voor secundair onderwijs van verschillende aarden niet kan worden uitgeoefend wegens het ontbreken van dergelijke scholen in de gemeente.
De criteria bedoeld in § 1, tweede lid, 5° en 6°, kunnen niet worden gecumuleerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 30, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
(2)<DFG 2022-12-01/16, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 06-02-2023>
Art. 1_7.7-24.TOEKOMSTIG_RECHT. [1 § 1. Elke samengestelde index bedoeld in artikel 1.7.7-23, § 1, wordt bepaald door aan de leerling een waarde "1" toe te kennen. Het wordt overeenkomstig deze paragraaf zoveel maal vermenigvuldigd als nodig is met factoren die aan gewogen criteria zijn verbonden, op zodanige wijze dat voor elk van de op het enig inschrijvingsformulier vermelde scholen aan elke leerling een samengestelde index kan worden toegekend, indien die school volledig is.
De enige relevante criteria en de mogelijke weging daarvan voor de toepassing van lid 1 zijn de volgende:
1° de in lid 1 bedoelde waarde "1" wordt eerst vermenigvuldigd met een factor die degressief varieert van 1,5 tot 1,1 in stappen van "- 0,1" vanaf de 1ste tot, zo nodig, de 5de voorkeur die in het enig inschrijvingsformulier is vermeld.
2° de lagere school of de basisschool van herkomst behoort, op het ogenblik van de inschrijving in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs, tot de scholen van het net waartoe de lagere school of de basisschool van herkomst behoort, en behoort tot de vijf scholen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of bij die van een van beide ouders gelegen zijn. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen van de 1e dichtstbijzijnde tot de 5e dichtstbijzijnde. [3 Deze waarden zijn: 1,3, voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,23 voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,17 voor de derde dichtstbijzijnde, 1,11 voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,05 voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de verste scholen.]3
Voor de toepassing van het vorige lid worden alleen lagere of basisscholen in aanmerking genomen die reeds bestonden op het ogenblik van de inschrijving aan de lagere of basisschool van herkomst. Onder het tijdstip van inschrijving in het lager onderwijs wordt verstaan de eerste dag van het schooljaar waarop de inschrijving tijdens een aan die inschrijving voorafgaand schooljaar werd ingeschreven en de dag van die inschrijving waarop de inschrijving voor het lopende schooljaar werd aangevraagd.
3° de gekozen secundaire school is, van de scholen van het net waartoe ze behoort, een van de vijf scholen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of bij die van een van beide ouders gelegen zijn. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen van de eerste dichtstbijzijnde school tot de vijfde dichtstbijzijnde. Deze waarden zijn: 1,98 voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,79 voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,59 voor de derde dichtstbijzijnde, 1,39 voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,19 voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de verst verwijderde scholen.
4° de gekozen secundaire school ligt binnen een straal van 4 km van de lagere of basisschool van herkomst. De minimumwaarde 1 wordt gegeven wanneer niet aan het criterium is voldaan of wanneer aan dit criterium is voldaan en, enerzijds, van de scholen van het net waartoe de lagere school of de lagere school van herkomst behoort, de lagere school of de lagere school van herkomst op het ogenblik van de inschrijving in de eerste gemeente het dichtst bij de woonplaats van de leerling of van één van de ouders ligt, en, anderzijds, van de gekozen secundaire school, die ook het dichtst bij de woonplaats ligt, in de zin van 1°. In andere gevallen waarin aan dit criterium is voldaan:
a) de minimumwaarde 1 wordt verhoogd met 0,054, 0,108, 0,162, 0,216 of 0,27 naargelang de lagere of basisschool of de instelling van herkomst op het ogenblik van de inschrijving behoort tot de eerste gemeente, de tweede dichtstbijzijnde, de derde dichtstbijzijnde, de vierde dichtstbijzijnde, de vijfde dichtstbijzijnde, of verder weg ligt dan de vijfde dichtstbijzijnde van de gemeenten van het net waartoe de lagere school of de basisschool van herkomst behoort;
b) de onder a) verkregen waarde wordt verhoogd met 0,054; 0,108; 0,162; 0,216 of 0,27 naargelang de gekozen secundaire school de tweede dichtstbijzijnde, de derde dichtstbijzijnde, de vierde dichtstbijzijnde, de vijfde dichtstbijzijnde of de op vijf na meest verwijderde school is van de scholen van het net waartoe zij behoort.
5° de lagere school of de basisschool van herkomst is een van de lagere scholen waarvan het schoolproject voorziet in minstens vijf prioritaire acties van pedagogisch partnerschap met de secundaire school die in haar eigen schoolproject dezelfde acties opneemt die in elk geval de overgang tussen lager en secundair onderwijs, de integratie binnen de eerste graad en de strijd tegen de schooluitval beogen te bevorderen. Van deze vijf acties behoren er minstens vier tot de volgende:
- het uitvoeren van gezamenlijke activiteiten voor leerlingen en/of onderwijsteams;
- uitwisseling van pedagogische documenten en informatie;
- periodes van overleg tussen de onderwijsteams;
- gezamenlijke ouderbijeenkomsten;
- gezamenlijke leerkrachtenopleiding;
- bezoeken van leerlingen van lagere scholen aan secundaire scholen;
- de occasionele aanwezigheid van leerkrachten van het ene niveau in het andere.
Over de voorgestelde samenwerking wordt een partnerschapsovereenkomst gesloten en de partnerscholen brengen verslag uit over hun partnerschapsactiviteiten en stellen deze ter beschikking van de inspectie.
Dit criterium zal gelden voor zover het minstens drie basisscholen betreft, waarvan er minstens één als kansarm wordt beschouwd in de zin van artikel 1.7.7.-5, 3°. In afwijking hiervan geldt voor zones waar de leerlingen met een lage sociaaleconomische status slechts afkomstig mogen zijn van minder dan 15% van de basis- of lagere scholen of vestigingen in de zone, dat minstens één van de betrokken basisscholen een gemiddelde sociaaleconomische index heeft die 0,6 punten lager ligt dan die van de secundaire school.
Dit criterium is 1,51 waard als eraan voldaan is en 1 als er niet aan voldaan is.
Dit criterium is ook 1.51 waard als de basis- of lagere school van herkomst een school is die een partnerschapsovereenkomst heeft met een andere secundaire school dan die waar hij zich wil inschrijven, op voorwaarde dat de gekozen secundaire school een partnerschapsovereenkomst heeft met andere lagere scholen of basisscholen dan die van herkomst en dat aan minstens een van de volgende twee voorwaarden is voldaan:
a) de basisschool of de lagere school van herkomst is de eerste die het dichtst bij de woning is gelegen in de zin van punt 1;
b) de leerling vóór de datum van sluiting van de partnerschapsovereenkomst door deze school was ingeschreven in de lagere school van herkomst.
6° de basis- of lagere school van herkomst is een school die geen partnerschapsovereenkomst heeft. Aan dit criterium wordt dezelfde weging toegekend als aan het in punt 5° genoemde criterium; het is alleen van toepassing op secundaire scholen die betrokken zijn bij onderwijspartnerschappen.
7° de secundaire school biedt de mogelijkheid tot voortzetting van de onderdompeling in dezelfde taal aan leerlingen die dit onderwijs minstens vanaf het derde leerjaar van het lager onderwijs hebben genoten. Dit criterium is 1,18 waard als eraan voldaan is en 1 als er niet aan voldaan is.
8° de leerling wordt gedefinieerd volgens de sociaaleconomische status van de lagere of basisschool van herkomst. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen volgens de sociaaleconomische status van de school van herkomst, ingedeeld van klasse 1 tot klasse 20 [3 met toepassing van het decreet van 30 april 2009 houdende de organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de scholen van de Franse Gemeenschap teneinde elke leerling gelijke kansen te bieden op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving]3.
Deze waarden zijn 1,100 voor de eerste klasse, 1,095 voor de tweede, 1,089 voor de derde, 1,084 voor de vierde, 1,079 voor de vijfde, 1,074 voor de zesde, 1,068 voor de zevende, 1,063 voor de achtste, 1,058 voor de negende en 1,053 voor de tiende, 1,048 voor de elfde, 1,042 voor de twaalfde, 1,037 voor de dertiende, 1,032 voor de veertiende, 1,027 voor de vijftiende, 1,022 voor de zestiende, 1,016 voor de zeventiende, 1,011 voor de achttiende, 1,006 voor de negentiende, 1 voor de twintigste.
[3 Wanneer de lagere school of de basisschool van oorsprong tot twee klassen behoort, is de toegekende waarde die van de laagste klasse. Indien zij niet is ingedeeld, is de toegekende waarde het gemiddelde van de waarden die voor dit criterium zijn toegekend aan de in te delen leerlingen en waarvan deze waarde bekend is.]3
[3 ...]3 Voor een leerling van wie de lagere school of de basisschool van herkomst onder het gespecialiseerd onderwijs ressorteert, is dit criterium gelijk aan 1,100.
§ 2. Wanneer het bij gebrek aan gegevens niet mogelijk is de waarde van de samengestelde index van een leerling te bepalen voor de indeling van zijn aanvraag om inschrijving in de secundaire school die overeenkomt met zijn eerste voorkeur, wordt hem een samengestelde index toegekend waarvan de waarde gelijk is aan het gemiddelde van de samengestelde indexen van de leerlingen die hun enig inschrijvingsformulier bij de betrokken school hebben ingediend en voor wie deze waarde wel bekend is.
In geval van indeling in een school aangewezen in het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier bedoeld in artikel 1.7.7.-17, § 2, kent de CoGI er een samengestelde index aan toe, waarvan de waarde gelijk is aan het gemiddelde van de samengestelde indexen van de leerlingen die zij indeelt en waarvan deze waarde bekend is.
§ 3. Indien de lagere of basisschool van herkomst gespecialiseerd onderwijs verstrekt, worden voor de vaststelling van de waarde van het in § 1, tweede lid, 2°, bedoelde criterium alleen die gespecialiseerde basisscholen of lagere scholen in aanmerking genomen die deel uitmaken van het net waartoe de basis- of lagere school van herkomst behoort en die hetzelfde type onderwijs in de zin van artikel 1.2.1-9, § 2, verstrekken.
Wanneer de lagere of de basisschool van herkomst deel uitmaakt van het gewoon onderwijs, worden voor de bepaling van de waarde van het criterium bedoeld in § 1, tweede lid, 2°, enkel de basis- of lagere scholen, in de zin van artikel 1.7.7.-5, § 2, 1°, in aanmerking genomen uit die van het net waartoe de gewone lagere of basisschool van herkomst behoort.
§ 4. Het criterium bedoeld in § 1, tweede lid, 6°, alsook de weging ervan, komen ook ten goede aan scholen gelegen in een gemeente waar de keuze van de ouders tussen door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen voor secundair onderwijs van verschillende aarden niet kan worden uitgeoefend wegens het ontbreken van dergelijke scholen in de gemeente.
[2 Het in lid 1 beschreven voordeel is enkel van toepassing als de betrokken scholen gelegen zijn in een zone waarin het aantal gemeenten dat deze keuze biedt minder dan 80% van het totale aantal gemeenten in de zone, bedraagt.]2
De criteria bedoeld in § 1, tweede lid, 5° en 6°, kunnen niet worden gecumuleerd.]1
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 30, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
(2)<DFG 2022-01-13/08, art. 30, 012; Inwerkingtreding : 01-02-2025>
(3)<DFG 2022-12-01/16, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 06-02-2023>
Art. 1.7.7-25. [1 Wanneer voor de toewijzing van beschikbare plaatsen verschillende leerlingen dezelfde samengestelde index hebben, worden zij gerangschikt in oplopende volgorde van de sociaaleconomische index van hun wijk van herkomst. Wanneer de sociaaleconomische index van de wijk van herkomst van een leerling niet kan worden vastgesteld, kent de administratie hem de gemiddelde sociaaleconomische index toe van de wijk van herkomst van de leerlingen met dezelfde samengestelde index.
Wanneer door de toepassing van het vorige lid een reeks (of reeksen) ex-aequo uitslagen waarvan het aantal groter is dan drie, blijft (blijven) bestaan, worden zij binnen elk van deze reeksen eerst ingedeeld in dalende volgorde van de weging verkregen door toepassing van artikel 1.7.7-24, § 1, tweede lid, 1°. Als de toepassing van deze procedure voor het splisten van gelijke uitslagen tot één of meer groepen van meer dan drie leidt, worden de punten binnen elke groep gesplitst in opklimmende volgorde van de afstand tussen de secundaire school en de woonplaats van de leerling of de woonplaats van één van beide ouders.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 31, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Onderafdeling VIII. [1 Over de toewijzing van plaatsen door de directeur van de secundaire school]1
----------
(1)
Art. 1.7.7-26. [1 In elke school voor secundair onderwijs die met toepassing van artikel 1.7.7-12, § 1, tweede lid, als volledig wordt beschouwd, wijst de directeur van de school voor secundair onderwijs zelf 80% van de aangegeven plaatsen toe volgens de in deze onderafdeling omschreven methode, en reserveert hij de toewijzing van de resterende beschikbare plaatsen voor de CoGI.
Zodra de inschrijvingsperiode eindigt, zendt de in lid 1 bedoelde school haar register van inschrijvingsaanvragen aan de CoGI toe, met vermelding van het aantal nog beschikbare plaatsen, het aantal leerlingen met een lage sociaaleconomische status dat eventueel ontbreekt om het percentage van 20,4% leerlingen met een lage sociaaleconomische status ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, of het aantal leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben dat eventueel ontbreekt om het percentage van 10,2% -leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken.
De directeur van de secundaire school zendt hem ook het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier van de leerlingen die zich tijdens de inschrijvingsperiode hebben aangemeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 33, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-27. [1 De directeur van de secundaire school verdeelt de zetels die hij moet toewijzen krachtens artikel 1.7.7-20 als de school onvolledig is, of overeenkomstig punt 1.7.7-21 als de school volledig is, als volgt:
1° eerst wijst hij tot 49,4 % van de aangegeven plaatsen toe aan de prioritaire leerlingen bedoeld in onderafdeling 10, in de volgorde van de prioriteiten, bepaald in artikel 1.7.7-33 en, binnen elke prioriteit, in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, bij ex aequo, volgens de stijgende volgorde van de sociaaleconomische index van hun wijk van herkomst;
2° ten tweede kent hij tot 20,4% van de aangegeven plaatsen toe aan leerlingen met een lage sociaaleconomische status in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, bij ex aequo, in stijgende volgorde van de sociaaleconomische index van hun arrondissement van herkomst. Als het bovengenoemde percentage leerlingen met een lage sociaaleconomische status wordt bereikt, wordt maximaal 10,2% van de opgegeven plaatsen toegewezen aan leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, in volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en bij gelijke stand volgens de opklimmende volgorde van de sociaaleconomische index van hun woonwijk;
3° ten derde wijst hij het saldo van de 80%, voor volledige scholen, of het saldo van de 102%, voor onvolledige scholen, van de aangegeven plaatsen toe aan de overblijvende voorrangsleerlingen die bij toepassing van punt 1° geen plaats zouden hebben gekregen, dit in de volgorde van de voorrangsleerlingen en, binnen elke voorrang, in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, in geval van ex aequo, volgens de opklimmende volgorde van de sociaaleconomische index van hun arrondissement van herkomst;
4° ten slotte kent hij, naar gelang van het geval, het saldo van de 80%, voor volledige scholen, of van de 102%, voor onvolledige scholen, van de aangegeven plaatsen toe aan de niet-prioritaire leerlingen, ongeacht of het al dan niet leerlingen met een lage sociaaleconomische status betreft, in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, bij gelijke stand, volgens de opklimmende volgorde van de sociaaleconomische index van hun arrondissement van herkomst.
De leerlingen wier verzoek tot inschrijving met toepassing van lid 1 is ingewilligd, worden in de voorgeschreven volgorde ingeschreven.
In zijn rol krachtens artikel 1.7.7-9, § 1, 2°, ziet de CoGI erop toe dat het percentage leerlingen met een lage sociaaleconomische status en leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben bedoeld in 2°, wordt gehaald.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 34, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Onderafdeling IX. [1 - Over de toewijzing van plaatsen door de CoGI en het samenstellen van wachtlijsten]1
----------
(1)
Art. 1.7.7-28. [1 § 1. De CoGI beschikt in alle zones samen over de plaatsen die nog beschikbaar zijn in onvolledige scholen en in volledige scholen.
Voor elke secundaire school waarvoor de CoGI de toewijzing van de plaatsen beheert, stelt ze een lijst op van de kandidaten voor deze plaatsen, d.w.z. de leerlingen van wie de eerste voorkeur nog niet is vervuld in deze school, plus, na telling van de vertrouwelijke delen van de inschrijvingsformulieren, de leerlingen van wie de eerste voorkeur nog niet elders is vervuld en voor wie deze school een van de andere voorkeuren was die zij in het vertrouwelijke deel van hun formulier hebben aangegeven.
Voor elk van deze scholen rangschikt de CoGI de leerlingen die nog een aanvraag tot inschrijving indienen, in dalende volgorde volgens hun overeenkomstig artikel 1.7.7-24 berekende samengestelde index, en eventueel overeenkomstig artikel 1.7.7-25.
§ 2. De CoGI verdeelt de beschikbare plaatsen eerst als volgt:
1° in de secundaire scholen die een tekort aan leerlingen met een lage sociaaleconomische status hebben opgegeven om het percentage van 20,4% leerlingen met een lage sociaaleconomische status ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, wijst zij deze plaatsen, in volgorde van hun rangschikking, eerst toe aan leerlingen met een lage sociaaleconomische status voor wie deze school de tweede voorrang heeft. Als er niet genoeg leerlingen met een lage sociaaleconomische status zijn, wordt het percentage leerlingen met een lage sociaaleconomische status geacht definitief te zijn bereikt;
2° in de secundaire scholen die een onvoldoende aantal leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, hebben opgegeven om het percentage van 10,2% niet- leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, wijst zij deze plaatsen, in volgorde van hun rangschikking, toe aan leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben voor wie deze school de tweede voorrang heeft. Als dat er niet genoeg zijn, wordt het percentage leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, geacht definitief te zijn bereikt;
3° daarna wijst zij in de secundaire scholen die niet hebben kunnen voldoen aan de inschrijvingsaanvragen van de voorrangsleerlingen die bij hen zijn ingediend, deze leerlingen plaatsen toe in de volgorde van de in artikel 1.7.7-33 vastgestelde prioriteiten en, binnen elke prioriteit, in de volgorde waarin zij zijn gerangschikt.
§ 3. Voor de plaatsen die overblijven na toepassing van § 2, optimaliseert de CoGI de voorkeuren van de meerderjarige leerling of, als hij minderjarig is, van zijn ouders, volgens de methode die erop gericht is elke leerling dichter bij zijn best mogelijke voorkeur te brengen, zonder hem ooit een plaats in de secundaire school te kunnen opleggen die overeenstemt met een voorkeur die lager is dan die welke voortvloeit uit zijn rangschikking in de verschillende secundaire scholen die in het vertrouwelijke deel van zijn enig inschrijvingsformulier zijn vermeld.
De in lid 1 bedoelde methode houdt in:
1° in eerste instantie, alle inschrijvingsaanvragen die niet overeenstemmen met de eerste voorkeur vermeld in het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier van de leerling tijdelijk op te schorten en ze pas opnieuw in te schrijven op hun verschillende plaatsen in de rangschikking van de verschillende secundaire scholen indien niet aan deze eerste voorkeur kon worden voldaan;
2° ten tweede, alle inschrijvingsaanvragen waarvan de volgorde van voorkeur hoger is dan twee, tijdelijk te schorsen en hen slechts opnieuw op hun verschillende plaatsen in de verschillende secundaire scholen in te schrijven indien niet aan deze 1e of 2e voorkeur kon worden voldaan;
3° in een N-de tijd, alle inschrijvingsaanvragen waarvan de volgorde van voorkeur hoger is dan N, tijdelijk te schorsen en hen slechts opnieuw op hun plaats in de verschillende secundaire scholen in te schrijven indien aan geen enkele van deze voorkeuren hoger dan de Nde voorkeur kon worden voldaan;
4° en zo verder tot de fase van de voorlopige schorsing van alle aanvragen die overeenkomen met de 10e preferentie en de definitieve herinvoering op de plaatsen die zij innamen, indien aan geen enkele van hun preferenties boven de 9e preferentie kon worden voldaan.
§ 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een leerling die volgens de regels in een secundaire school is ingeschreven, tot de maandag vóór het begin van het schooljaar, op de wachtlijst geplaatst van elke secundaire school die beter aan zijn voorkeuren beantwoordt dan de school waar hij volgens de regels is ingeschreven.
Scholen waarnaar na de inschrijvingsperiode een aanvraag is gedaan, worden geacht minder geschikt te zijn dan de scholen die tijdens die periode zijn aangewezen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 36, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-29. [1 § 1. Na afloop van de optimaliseringswerkzaamheden zendt de CoGI aan elke secundaire school haar register van inschrijvingsaanvragen toe, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de leerlingen die in nuttige orde zijn ingeschreven en de leerlingen die eventueel op de wachtlijst staan. Voor elke leerling bedoeld in artikel 1.7.7-28, § 1, tweede lid, zendt de CoGI hem, of zijn ouders indien hij minderjarig is, een brief waarin de school wordt vermeld waar hij of zij in nuttige orde is ingeschreven, dan wel zijn of haar plaats op de wachtlijst van de betrokken scholen.
De meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling beschikken over een termijn van 10 schoolwerkdagen vanaf de kennisgeving van de in het vorige lid bedoelde brief om de overeenkomstig artikel 1.7.7-17 ingediende inschrijvingsverzoeken te bevestigen of te annuleren, indien zij geen plaats hebben gekregen in de school die overeenkomt met hun eerste voorkeur. Bij ontstentenis van een antwoord binnen deze termijn worden zij geacht deze inschrijvingsverzoeken te bevestigen.
§ 2. Behoudens uitdrukkelijk andersluidend verzoek van de CoGI worden de verzoeken tot inschrijving van leerlingen die het basisgetuigschrift van studie niet hebben behaald, ingetrokken zodra de beslissing tot weigering van het getuigschrift definitief is.
§ 3. Vanaf de derde schoolwerkdag van het schooljaar wordt de inschrijving van een leerling in nuttige orde, die vóór het begin van het schooljaar heeft plaatsgevonden, geannuleerd en wordt zijn schrapping geconstateerd, indien hij niet op de school is verschenen en noch hij, als hij meerderjarig is, noch zijn/haar ouders, als hij minderjarig is, de regelmatigheid van de afwezigheid hebben kunnen aantonen, onder de voorwaarden bepaald in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 mei 2014 tot toepassing van de artikelen 8, § 1, 20, 23, 31, 32, 33, 37, 47 en 50 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie.
Indien de inschrijving in volgorde als bedoeld in het vorige lid plaatsvindt vanaf de dag van de aanvang van het schooljaar op grond van de optimalisering van de voorkeuren of de ontwikkeling van de wachtlijsten, dat de leerling aan wie een plaats is aangeboden gedurende 3 schoolwerkdagen vanaf de daadwerkelijke aanvang van het schooljaar in de school of vanaf de mededeling aan de ouders of aan de meerderjarige leerling van de informatie dat hem een plaats is toegewezen, afwezig is geweest, en dat noch hijzelf, indien hij meerderjarig is, noch zijn ouders, indien hij minderjarig is het regelmatige karakter van hun afwezigheid hebben kunnen rechtvaardigen overeenkomstig de voorwaarden bepaald in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 mei 2014 tot toepassing van de artikelen 8, § 1, 20, 23, 31, 32, 33, 37, 47 en 50 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie, registreert de school zijn verwijdering en brengt zij de CoGI daarvan elektronisch op de hoogte.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 37, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-30.[1 Het aantal leerlingen bedoeld in artikel 1.7.7-14, § 1, 1°, mag slechts met één eenheid per klas worden overschreden, aangegeven met toepassing van artikel 1.7.7-14, § 1, 2°, en § 2, uitsluitend om:
1° gevolg te geven aan een bevel van de CoGI, inzonderheid met het oog op de oplossing van uitzonderlijke gevallen of gevallen van overmacht, in welk geval het bevel onderworpen is aan de voorafgaande naleving van de procedure bepaald in onderafdeling 11;
2° in het eerste leerjaar een leerling in te schrijven die is ingeschreven in het internaat van de betrokken secundaire school of in een internaat dat bij overeenkomst met de school is geassocieerd [2 op voorwaarde dat COGI van oordeel is dat de inschrijving in een internaat na de inschrijvingsperiode bedoeld in artikel 1.7.7-18, § 1, eerste lid, gerechtvaardigd is door een uitzonderlijk geval of overmacht]2;
3° de inschrijving van een bijkomend broertje of zusje in de zin van artikel 1.7.7-33, § 1, 1°, mogelijk te maken, [2 en samengesteld op het ogenblik van de inschrijvingsperiode]2 wanneer een ander lid een beschikbare plaats toegewezen [2 in een school die is aangewezen op het vertrouwelijke deel van het inschrijvingsformulier bedoeld in artikel 1.7.7-17, § 2]2 heeft gekregen;
4° de inschrijving mogelijk te maken van leerlingen die ex-aequo gerangschikt zijn in de rangorde van de leerlingen, wanneer een van de ex-aequo gerangschikte leerlingen de laatste beschikbare plaats toegewezen heeft gekregen.
In geval van concurrentie binnen een secundaire school ten gevolge van de cumulatie van een of andere van de situaties bedoeld in lid 1, 1° tot 4°, lost de CoGI de concurrentie op door middel van een speciaal met redenen omklede beslissing, desgevallend door het formuleren van een nieuw bevel dat een nieuwe adequate en redelijke verhoging impliceert van het aantal eenheden per klas aangegeven binnen deze secundaire school.
Onverminderd lid 2 kan de CoGI bij een uitzonderlijke en speciaal met redenen omklede beslissing gebruik maken van haar bevoegdheid om een bevel uit te vaardigen op het niveau van alle secundaire scholen in een of meer zones, zonder gebonden te zijn aan de in lid 1 genoemde drempel van één eenheid per klas.
Bij toepassing van lid 1, 2°, 3° en 4°, brengt de directeur van de secundaire school onmiddellijk de CoGI op de hoogte.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 38, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
(2)<DFG 2022-12-01/16, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 06-02-2023>
Art. 1.7.7-31. [1 § 1. De directeur van de school voor secundair onderwijs stelt de meerderjarige leerling, of zijn ouders als hij minderjarig is, in kennis van zijn inschrijving of van het feit dat zijn inschrijving is geweigerd omdat hem geen plaats kon worden toegewezen. In het laatste geval deelt de directeur van de secundaire school ook mee welke plaats de leerling op de wachtlijst inneemt.
§ 2. Wanneer de inschrijving wordt geweigerd omdat er geen plaats kan worden toegewezen, wordt, zodra er in de school een plaats vrijkomt, deze voorgesteld in de volgorde van de in § 1 bedoelde wachtlijst, totdat deze laatste is uitgeput. Het voorstel wordt gedaan door de CoGI voor de leerlingen die zij op de wachtlijst heeft geplaatst met toepassing van artikel 1.7.7-28, §§ 2 en 3, en door de secundaire school voor de leerlingen die zij op de wachtlijst heeft geplaatst met toepassing van artikel 1.7.7-22.
Om de CoGI in staat te stellen te handelen overeenkomstig lid 1, stelt de school de CoGI onmiddellijk op de hoogte van elke intrekking.
Voor de toepassing van dit artikel wordt geen plaats geacht opnieuw beschikbaar te komen zolang het aantal in nuttige orde ingeschreven leerlingen niet minder bedraagt dan 100% van de aangegeven plaatsen, met uitzondering van de leerlingen die op bevel van de CoGI worden toegevoegd met toepassing van artikel 1.7.7-30.
§ 3. De directeur van de school voor secundair onderwijs verstrekt aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van de minderjarige leerling een bewijs van inschrijving of van weigering van inschrijving dat inzonderheid de volgende gegevens bevat:
1° de identificatie en contactgegevens van de secundaire school, de inrichtende macht en de directeur;
2° de identificatie- en contactgegevens van de leerling en, in voorkomend geval, van zijn ouders;
3° het totaal aantal beschikbare plaatsen in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs in de school;
4° het aantal toegekende plaatsen aan het einde van de inschrijvingsperiode;
5° het feit dat de inschrijving wordt aanvaard of geweigerd op grond van het feit dat geen plaats aan de leerling kon worden toegewezen, in voorkomend geval de plaats die de leerling op de wachtlijst inneemt en de vermelding van de diensten van de administratie waar de leerling en zijn ouders hulp kunnen krijgen met het oog op de inschrijving van de leerling in een school van de Franse Gemeenschap of in een instelling die de naleving van de leerplicht waarborgt;
6° de datum waarop het inschrijvingsbewijs is betekend en afgegeven, de handtekening van de directeur van de secundaire school en de handtekening van de meerderjarige leerling of van de ouders van de minderjarige leerling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 39, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-32. [1 Met ingang van de eerstvolgende schoolwerkdag volgend op de dag die is vastgesteld met toepassing van artikel 1.7.7-28, § 4, eerste lid, heeft elke overgang van een aanvraag tot inschrijving in de voorgeschreven volgorde tot gevolg dat de inschrijvingen op de wachtlijst in andere scholen door de CoGI worden geschrapt, ook wanneer de inschrijving op de wachtlijst het gevolg is van een aanvraag tot inschrijving die na de inschrijvingsperiode overeenkomstig artikel 1.7.7-22 is ingeschreven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 40, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Onderafdeling X. [1 - Leerlingen met voorrang]1
----------
(1)
Art. 1.7.7-33. [1 § 1. Voor de toewijzing van de aangegeven plaatsen op een secundaire school worden als prioritair beschouwd, in de onderstaande volgorde, de leerlingen:
1° wier broer of zus of een andere minderjarige of volwassene die effectief en permanent bij hem woont ten gevolge van adoptie, gezinshereniging of een andere wijziging in de ouderlijke situatie, reeds secundair onderwijs volgt;
2° die voortkomen uit:
(a) een tehuis of pleeggezin, mits zij daar door de rechter of door de adviseur of directeur voor hulpverlening aan de jeugd zijn geplaatst;
(b) een internaat voor kinderen waarvan de ouders geen vaste woonplaats hebben;
3° die zich in een toestand van volledige en duurzame integratie bevinden of kunnen bevinden, in de zin van hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs binnen de territoriale cluster waarvan de secundaire school bedoeld in de aanvraag tot inschrijving een meewerkende school is, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.2-1;
4° die, ook al zij niet regelmatig ingeschreven zijn in het gespecialiseerd onderwijs georganiseerd door het decreet van 3 maart 2004, op het ogenblik dat zij een aanvraag tot inschrijving indienen of door hun ouders laten indienen, specifieke behoeften hebben die gebaseerd zijn op een bewezen handicap en die bekend zijn bij de territoriale cluster die verantwoordelijk is voor de lagere of basisschool van herkomst;
5° die een internaat bezoeken dat onder dezelfde inrichtende macht als de school valt of waarmee de school een samenwerkingsverband heeft;
6° waarvan minstens één van de ouders een ambt of een deel daarvan in het secundair onderwijs uitoefent.
§ 2. De aanvragen tot inschrijving bedoeld in § 1, 1°, worden slechts als prioritair beschouwd indien één van de volgende documenten ten laatste op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode aan de directeur van de secundaire school wordt overgemaakt:
1° een verklaring op ere dat de in te schrijven leerling minstens één ouder gemeen heeft met de minderjarige of meerderjarige die reeds secundair onderwijs volgt;
2° het bewijs dat de in te schrijven student op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode minstens één jaar heeft samengewoond met de minderjarige of meerderjarige die al secundair onderwijs volgt;
3° het bewijs dat een van de ouders van de in te schrijven leerling op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode een gezin heeft gevormd met een van de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling die reeds minstens een jaar naar de secundaire school gaat, hetzij door huwelijk, hetzij door wettelijke samenwoning, hetzij door een feitelijk samenwonen.
§ 3. De aanvragen tot inschrijving bedoeld in § 1, 2°, worden slechts geacht voorrang te hebben indien een kopie van het getuigschrift bedoeld in artikel 29, § 2, derde lid, van het decreet van 13 juli 1998 houdende de organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en tot wijziging van de onderwijsregeling, of elk ander gelijkwaardig geacht bewijs, uiterlijk op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode aan de directeur van de secundaire school wordt overgemaakt.
§ 4. De aanvragen tot inschrijving bedoeld in § 1, 3°, worden slechts als prioritair beschouwd indien het voorstel tot integratie in de bevoegde territoriale cluster bedoeld in artikel 134 van het decreet van 3 maart 2004 houdende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, aanvaard is, zoals bedoeld in artikel 135 van hetzelfde decreet, ten laatste op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode.
§ 5. De inschrijvingsaanvragen bedoeld in § 1, 4°, worden slechts als prioritair beschouwd als ze gebaseerd zijn op een integratieproject dat door de directeur van de secundaire school, in overleg met het onderwijsteam, is aanvaard, en dit uiterlijk op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode.
Voor de toepassing van § 1, 4°, is een integratieproject een protocol dat bevat:
1° de instemming van de directeur van de secundaire school;
2° de instemming van de ouders of van de meerderjarige leerling zelf;
3° een lijst van de specifieke uitrustingen die de leerling in staat stellen zijn onderwijs voort te zetten;
4° de partners die belast zijn met de begeleiding van de leerling en bevoegd zijn om in de school tussen te komen;
5° eventuele specifieke afspraken tussen de school en de ouders of de leerling zelf als hij meerderjarig is;
6° de instemming van de coördinator van de bevoegde territoriale cluster.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 42, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-34. [1 Ongeacht de voorrang waarop een kandidaat tot inschrijving overeenkomstig artikel 1.7.7-33 aanspraak kan maken, geldt deze voorrang slechts in de school waar de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling hun enig inschrijvingsformulier indienen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 43, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Onderafdeling XI. [1 - Uitzonderlijke gevallen of overmacht]1
----------
(1)
Art. 1.7.7-35. [1 Uitzonderlijke gevallen of overmacht in de zin van deze onderafdeling kunnen, naargelang de beoordeeling van de CoGI over de meest geschikte manier om de aan haar voorgelegde individuele gevallen op te lossen, aanleiding geven tot een gunstigere indeling of herindeling van de aanvraag van de leerling voor inschrijving in de school of scholen waarvoor hij zich aanmeldt.
In geval van indeling of herindeling in nuttige orde, wanneer het openen van bijkomende plaatsen door middel van een bevel in de zin van artikel 1.7.7- 30, eerste lid, 1°, niet meer mogelijk is binnen de betrokken secundaire school, kan de CoGI de betrokken leerling doorverwijzen naar de secundaire scholen vermeld op zijn vertrouwelijke deel, zo nodig door middel van indeling of herindeling in nuttige orde en, zo mogelijk, door middel van een bevel in de zin van artikel 1.7.7- 30.
Als de in de leden 1 en 2 bedoelde opties niet mogelijk zijn, kan de bevoegde instantie de betrokken leerling alsnog verwijzen naar secundaire scholen die niet in het enig inschrijvingsformulier waren vermeld, mits minstens één van die scholen binnen een redelijke afstand ligt van de woonplaats van de leerling zoals vermeld in het enig inschrijvingsformulier of van zijn huidige woonplaats, en deel uitmaakt van hetzelfde net als een van de betrokken secundaire scholen.
Verwijzing naar andere scholen voor secundair onderwijs overeenkomstig de leden 2 en 3 houdt voor de betrokken leerling niet de verplichting in om daar te worden ingeschreven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 45, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-36. [1 Wanneer de meerderjarige leerling of de ouders van een minderjarige leerling van oordeel zijn dat er sprake is van een uitzonderlijk geval of overmacht waardoor de aanvraag tot inschrijving van de leerling in de genoemde scholen voor secundair onderwijs naar hun mening moet worden onderzocht of heroverwogen of die scholen zouden zijn vermeld in het enig inschrijvingsformulier indien dit mogelijk was geweest, kunnen zij een met redenen omkleed verzoek indienen bij de CoGI.
Het in lid 1 bedoelde verzoek wordt per aangetekende brief of per e-mail ingediend bij de CoGI, die de ontvangst ervan bevestigt.
Op straffe van niet-ontvankelijkheid bevat het verzoek een opgave van de redenen die het uitzonderlijke geval of de overmacht in de zin van het eerste lid rechtvaardigen en wordt het ingediend binnen tien schoolwerkdagen na de kennisgeving van de indeling van de leerling na toepassing van artikel 1.7.7-28, § 2.
In geval van een nieuw uitzonderlijk geval of geval van overmacht dat zich voordoet na de in het vorige lid bedoelde periode van tien schoolwerkdagen, kan de meerderjarige leerling of kunnen de ouders van een minderjarige leerling een met redenen omkleed verzoek indienen bij de CoGI, op dezelfde wijze als in lid 2 is bepaald en uiterlijk op de maandag van de week die voorafgaat aan de dag van het begin van het schooljaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 46, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 1.7.7-37. [1 § 1. De CoGI beslist als bestuursorgaan over de in artikel 1.7.7-36 bedoelde aanvragen, ongeacht of ze al dan niet in persoon bijeenkomt, uiterlijk op de eerste dag van het schooljaar.
De beslissingen bedoeld in het eerste lid worden genomen met inachtneming van de adviezen bedoeld in artikel 1.7.7-11, 5°, uitgebracht door de betrokken ILI('s), d.w.z. de ILI(`s) van de zone(s) waartoe de school of scholen behoren waarop de te nemen beslissing betrekking heeft.
§ 2. In 2026 evalueert de regering de wijze waarop het in § 1 bedoelde besluitvormingsproces wordt uitgevoerd en gaat na of het aangewezen is de bevoegdheid om als administratieve autoriteit te beslissen over met redenen omklede verzoeken om uitzonderlijke omstandigheden of overmacht, over te dragen van de CoGI naar de ILI's, zo nodig door te voorzien in een besluitvormingsproces op twee niveaus.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-01-13/08, art. 47, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
HOOFDSTUK VIII. - Leerlingen met specifieke behoeften
Afdeling I. - Redelijke aanpassingen in het gewoon onderwijs
Art. 1.7.8-1.§ 1. Elke leerling van het gewoon basis- en secundair onderwijs, die specifieke behoeften vertoont en het recht heeft aangepaste materiële, organisatie- of pedagogische redelijke aanpassingen te genieten, voor zover zijn toestand er niet toe verplicht de leerling op te nemen pedagogische redelijke aanpassingen te genieten, voor zover zijn toestand er niet toe verplicht de leerling op te nemen in het gespecialiseerd onderwijs volgens de bepalingen van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
[1 De opgegeven diagnose voor de uitvoering van aanpassingen wordt gesteld door een specialist op medisch, paramedisch of psychisch-medisch gebied, of door een multidisciplinair medisch team. De regering bepaalt de volledige lijst van de beroepen die ertoe gemachtigd worden deze diagnose te stellen. Wanneer de aanvraag om de uitvoering van redelijke aanpassingen ingediend wordt door de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf indien deze meerderjarig is of van een persoon die het ouderlijk gezag uitoefent of die het minderjarige kind in feite onder zijn bewaring heeft, door een lid van de klassenraad of door de psycho-medisch-sociale centra, is deze laatste ook bevoegd om een diagnose te stellen.]1
Een beslissing van een openbare instelling belast met de integratie van personen met een handicap kan ook als basis dienen voor de aanvraag.
[1 Op het ogenblik dat de aanvraag voor de eerste keer bij een school ingediend wordt kan het PMS-centrum van de laatste school gevolgd door de leerling de elementen van het dossier van de leerling aan het PMS-centrum van de nieuwe school bezorgen.]1
[1 Op aanvraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf indien deze meerderjarig is, op aanvraag van een lid van het onderwijsteam of van een lid van het multidisciplinaire team van de bevoegde territoriale pool of op eigen initiatief, kan het PMS-centrum van de laatste school gevolgd door de leerling, indien het over de informatie en de geschikte disciplinaire competenties beschikt, een advies uitbrengen over de mogelijkheid om de opgegeven diagnose bij te werken voor de uitvoering van redelijke aanpassingen. Bij gebrek hieraan wordt een nieuwe diagnose gesteld overeenkomstig het tweede lid.]1
§ 2. De aanpassingen worden geïmplementeerd op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als deze meerderjarig is, of op vraag van het PMS-centrum gevoegd bij de school waar de leerling ingeschreven is, of op vraag van een lid van het educatief team.
§ 3. Deze aanpassingen worden uitgewerkt en geëvalueerd, naargelang de specificiteit van de behoeften van de leerlingen en van hun evolutie, in het kader van collegiale vergaderingen voor overleg tussen de volgende partners
1° de directeur of zijn afgevaardigde;
2° het educatief team in het basisonderwijs, de klassenraad in het secundair onderwijs, of hun vertegenwoordigers;
3° [1 een vertegenwoordiger van het PMS-centrum bevoegd voor de betrokken gewone school als één van de partners of de directeur van het PMS-centrum dit nodig acht;]1
4° de ouders van de leerling of de leerling zelf als deze meerderjarig is.
[1 5° een vertegenwoordiger van de bevoegde territoriale pool wanneer de opvang van de betrokken leerling door de pool nodig zou kunnen zijn.]1
Op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als deze meerderjarig, of met hun instemming, mag een deskundige of een lid van het medisch, paramedisch, psychomedisch korps of een openbare instelling voor de integratie van personen met een handicap, in staat om de actoren en partners te helpen bij het bepalen van de aard of de begeleiding die nodig is voor erkende behoeften, aan de overlegvergadering deelnemen. Deze aanwezigheid, in elk geval, moet door de directeur worden toegestaan, na overleg met het opvoedend team en na Raadpleging, in voorkomend geval, van de PMS-centra of de centra erkend door de Franse Gemeenschap en bedoeld in artikel 12, § 1, derde lid, 1°, et 3°, van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
[1 Bij afwezigheid van het PMS-centrum bij de collegiale vergaderingen voor overleg, brengt de directeur van de school of zijn afgevaardigde het PMS-centrum op de hoogte van de genomen beslissingen.]1
§ 4. Op basis van de overlegvergaderingen bedoeld bij paragraaf 3, worden de bepaalde redelijke aanpassingen binnen de kortste termijnen geïmplementeerd.
De materiële of organisatorische aanpassingen, alsook de partnerschappen met externe actoren vereisen een beslissing van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
Wanneer een school meerdere vestigingen heeft, heeft de inrichtende macht of haar afgevaardigde de mogelijkheid de materiële of organisatorische aanpassingen tot een van de vestigingen te beperken.
De aard, de duur en de nadere regels voor de pedagogische aanpassingen worden, in het basisonderwijs, bepaald door het opvoedend team en, in het secundair onderwijs, door de klassenraad, voorgezeten door de directeur of zijn vertegenwoordiger. De pedagogische aanpassingen wijzigen in geen geval de leerdoelstellingen bepaald door de netoverschrijdende referentiesystemen.
Deze aanpassingen hebben betrekking op de toegang van de leerling tot de school, de organisatie van de studies en de interne en externe evaluatieproeven, de stageperiodes, alsook het geheel van de activiteiten verbonden aan het studieprogramma en aan het schoolproject.
De aanpassingen worden in een protocol opgenomen ondertekend door, enerzijds, de inrichtende macht of haar afgevaardigde en, anderzijds, de ouders van de minderjarige leerling of de leerling zelf als hij meerderjarig is. Het protocol bepaalt de nadere regels en de perken voor de aanpassingen. [1 De scholen delen aan de diensten van de regering de identiteit mee van de leerlingen betrokken bij zo'n protocol.]1 [2 Door ondertekening van het protocol geven de ouders van de minderjarige leerling of de leerling zelf, indien hij meerderjarig is, aan ermee in te stemmen dat het bestaan van dit protocol wordt vermeld in het luik "schooltraject" van het DAccE van de leerling.]2
Een partnerschapovereenkomst tussen de school en de gespecialiseerde actoren van de medische, paramedische of psychomedische wereld of van de regionale openbare instellingen voor de integratie van personen met een handicap, kan worden gesloten met als doel specifieke begeleidingsacties ten bate van de leerling die aan de hiervoor beschreven voorwaarden voldoet.
In geval van verandering van school, Raad of niveau, zal, op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als hij meerderjarig is, het hierboven bedoelde protocol ter informatie worden overgemaakt aan de bevoegde persoon door de school die het opgesteld heeft.
§ 5. De redelijke aard van de aanpassing wordt, onder andere, bepaald door het onderzoek van de volgende indicatoren:
1° de financiële impact van de aanpassing, rekening houdend met de mogelijk financiële tegemoetkomingen om steun te verlenen;
2° de organisatie-impact van de aanpassing, inzonderheid inzake begeleiding van de betrokken leerling;
3° de frequentie en de duur bepaald voor de aanwending van de aanpassing voor de persoon met een handicap;
4° de impact van de aanpassing op de levenskwaliteit van een of meerdere werkelijke gebruiker(s);
5° de impact van de aanpassing op omgeving en de andere gebruikers;
6° de afwezigheid van equivalente alternatieve oplossingen.
§ 6. [3 De redelijke aanpassingen en interventies die specifiek op pedagogisch gebied zijn voorzien, kunnen]3 ook een aanpassing van het lesrooster inhouden. Deze nadere regels zijn van toepassing op elke leerling die erkende specifieke behoeften aan de dag legt, ongeacht het niveau of de vorm van het gewoon leerplichtonderwijs gevolgd door de leerling. Deze aanpassingen en begeleidingsacties inzake pedagogie hebben ook betrekking op de collectieve begeleidingsacties van het opvoedend team inzake inclusieve strategieën binnen iedere school, bepaald door het schoolproject en het sturingsplan zoals bedoeld in Titel 5, Hoofdstuk 2.
§ 7. De inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgen ervoor dat de implementering van de aanpassingen en begeleidingsacties als antwoord op de specifieke behoeften die behoorlijk gestaafd worden zoals bedoeld bij § 1, uitdrukkelijk in de opvoedende en pedagogische projecten van de school worden opgenomen, alsook in het sturingsplan en in de regelingen ter bepaling van de organisatie van de studies en de nadere regels voor het afnemen en afleggen van zowel interne als externe evaluatieproeven.
Op het ogenblik van de inschrijving, op basis van de informatie verstrekt door de ouders, neemt de directeur de bepalingen die nodig zijn om de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling expliciet te informeren over de mogelijkheid om specifieke aanpassingen of begeleidingsacties te organiseren in de situaties bedoeld in § 1 en bepaalt de nadere overleg- en implementatieregels zoals bedoeld in paragraaf 3 en 4.
----------
(1)<DFG 2021-06-17/29, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(2)<DFG 2022-03-31/23, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
(3)<DFG 2023-07-20/49, art. 34, 031; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 1.7.8-2. § 1. Bij onenigheid over het implementeren van redelijke aanpassingen, kunnen de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling, per aangetekende brief of via mail met een ontvangstbevestiging, een bemiddelingsaanvraag indienen bij de diensten van de Regering. De aanvragers voegen bij hun aanvraag de stukken die de aanvraag om aangepaste materiële, organisatorische, methodologische of pedagogische aanpassingen staven.
De diensten van de Regering hebben tot opdracht de bemiddeling te bevorderen tussen de inrichtende macht of haar afgevaardigde en de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling, binnen één maand na indiening van de aanvraag. Deze termijn loopt vanaf de eerste schoolwerkdag na ontvangst van de aangetekende brief.
§ 2. Als de bemiddeling faalt, kunnen de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling een beroep instellen bij de commissie ingesteld bij paragraaf 3. De beslissing genomen tijdens de interne bemiddelingsprocedure vermeldt het bestaan van een dergelijk beroep.
Op straffe van onontvankelijkheid, geschiedt het beroep per aangetekende brief of via mail met een ontvangstbevestiging binnen tien werkdagen na ontvangst van de beslissing. Deze termijn begin te lopen vanaf de eerste schoolwerkdag na ontvangst van de aangetekende brief, waarbij de postdatum of de datum van de verzending via mail als bewijs van verzending geldt. Er wordt een afschrift van de beslissing van de school, gemotiveerd op basis van de indicatoren zoals bepaald in artikel 1.7.8-1, § 5, bij het beroep gevoegd.
De commissie deelt haar met redenen omklede beslissing aan de ouders van de minderjarige leerling of aan de meerderjarige leerling, alsook aan de inrichtende macht of haar afgevaardigde mee binnen de dertig kalenderdagen, buiten het schoolverlof, na ontvangst per post. Wat betreft beroepen ingediend na 1 juni zal de commissie haar beslissing ten laatste op 31 juli van hetzelfde jaar meedelen.
In geval van gunstige beslissing voor de leerling, is deze beslissing bindend voor de school.
§ 3. Er wordt een commissie voor het basisonderwijs en het inclusief leerplichtonderwijs opgericht, die als volgt wordt samengesteld:
1° een vertegenwoordiger van de diensten van de Regering, die het voorzitterschap ervan waarneemt;
2° de algemene afgevaardigde voor de kinderrechten of zijn vertegenwoordiger;
3° de administrateur-generaal van Infrastructuur of zijn afgevaardigde;
4° een vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht van de betrokken school is aangesloten;
5° een vertegenwoordiger van de hoge Raad voor de PMS-centra;
6° een vertegenwoordiger van de representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen waartoe de oudervereniging van de betrokken school behoort;
7° een vertegenwoordiger van de algemene inspectiedienst.
De vertegenwoordiger van het Bestuur Infrastructuur is enkel aanwezig in het kader van beroepen waarbij zijn expertise nuttig is.
De vertegenwoordigers van de openbare instellingen belast met de integratie van personen met een handicap, alsook een vertegenwoordiger van het interfederaal centrum voor gelijke kansen, wonen, facultatief en met Raadgevende stem, de vergadering bij.
De Regering bepaalt de nadere regels voor de werking van de commissie.
Art. 1.7.8-3. In elke school is het pedagogisch team belast met de coördinatie van de actie inzake specifieke behoeften, volgens de nadere regels besproken met de directeur.
Art. 1.7.8-4. De kwestie van specifieke behoeften wordt, in het secundair onderwijs, besproken tijdens de vergaderingen van de klassenraden en, in het basisonderwijs, tijdens de vergaderingen met de directeur, de leerkrachten van de leerling, de mogelijke logopedist en het PMS-centrum.
Bovendien zullen specifieke vergaderingen worden georganiseerd, a minima, op sleutelmomenten van het schooltraject om de specifieke behoeften binnen de school en hun begeleiding te bespreken.
Deze vergaderingen brengen de directeur, de leerkrachten, alsook het PMS-centrum en de mogelijke opvoeder of logopedist samen. Externe deskundigen kunnen erop uitgenodigd worden.
De sleutelmomenten bedoeld bij het vorige lid worden verdeeld als volgt:
1° één vergadering binnen de cursus van het kleuteronderwijs;
2° twee vergaderingen binnen de cursus van het lager onderwijs;
3° twee vergaderingen binnen de cursus van het secundair onderwijs.
Afdeling II. - Integratie in het gewoon onderwijs
Art. 1.7.8-5. Met het oog op de bevordering van de integratie in de samenleving en de opleiding van leerlingen met specifieke behoeften, kan de tijdelijke of permanente integratie in het gewoon onderwijs van een leerling die regelmatig ingeschreven is in het gespecialiseerd onderwijs worden georganiseerd volgens de nadere regels van Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
HOOFDSTUK IX. [1 - Preventie van geweld op school en tucht]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 Tuchtsancties]1
----------
(1)
Art. 1.7.9-1.
<Opgeheven bij DFG 2023-04-27/17, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 1.7.9-2. Onder ernstige feiten wordt verstaan, in de zin van dit artikel, bewezen feiten van geweld tegen personen, afpersing en wapenbezit.
Na overleg met de federaties van inrichtende machten en Wallonie-Bruxelles Enseignement bepaalt de Regering de gemeenschappelijke bepalingen inzake ernstige feiten die opgenomen dienen te worden in het huishoudelijk reglement van elke school bedoeld in artikel 1.5.1-9.
Deze gemeenschappelijke bepalingen zullen, voor iedere feitencategorie, herinnering aan en, in voorkomend geval, expliciet bepalen:
1° de opgelopen tuchtsancties en de nadere regels voor de uitvoering ervan;
2° de administratieve en, desgevallend, rechterlijke overheden die door de school zullen worden ingelicht;
3° de maatregelen die getroffen kunnen worden om de leerling en, indien hij minderjarig is, zijn ouders, te begeleiden, zodra de straf is uitgesproken.
Art. 1.7.9-3. Onverminderd artikel 1.7.9-2 bepaalt elke inrichtende macht de tuchtsancties en de nadere regels volgens welke deze worden genomen in hun respectieve scholen.
De tijdelijke uitsluiting uit de school of een les mag, in de loop van eenzelfde schooljaar, niet meer dan 12 halve dagen bedragen.
Op vraag van de directeur kan de Minister in uitzonderlijke omstandigheden afwijken van het tweede lid.
Afdeling 2. [1 Procedure voor definitieve uitsluiting]1
----------
(1)
Art. 1.7.9-4.§ 1. [1 In het kleuteronderwijs mag een leerling die regelmatig is ingeschreven in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school niet definitief worden uitgesloten, tenzij hij zich ten aanzien van een andere leerling schuldig heeft gemaakt aan het feit bedoeld in het tweede lid, 1°. In het lager onderwijs en in het secundair onderwijs kan een leerling die regelmatig is ingeschreven in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school alleen definitief worden uitgesloten als de feiten waaraan hij zich schuldig maakte een aantasting betekenen van de fysieke, psychische of morele integriteit van een personeelslid of van een leerling, die de organisatie of de goede werking van de school ernstig in het gedrang brengen of haar ernstige materiële of morele schade toebrengen.]1
Worden, inzonderheid, beschouwd als dusdanig:
1° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een andere leerling of aan een personeelslid binnen de school of daarbuiten, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid of ongeschiktheid om de lessen te volgen tot gevolg heeft gehad;
2° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een afgevaardigde van de inrichtende macht, aan een lid van de diensten inspectie of verificatie, aan een afgevaardigde van de Franse Gemeenschap, binnen of buiten de school, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;
3° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een persoon die gemachtigd is de school te betreden, wanneer die binnen de school wordt toegebracht, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;
4° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ongeacht welk wapen dat, in ongeacht welke categorie, bedoeld is in artikel 3 van de wet van8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;
5° elk gebruik, buiten zijn didactische bestemming, van een instrument dat wordt gebruikt in het kader van sommige cursussen of pedagogische activiteiten, wanneer dat instrument verwondingen kan veroorzaken;
6° het invoeren of bezitten door een leerling, zonder wettige reden, binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van elk instrument, werktuig, snijdend, stekend of kneuzend voorwerp;
7° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ontvlambare stoffen, behalve als deze noodzakelijk zijn voor de pedagogische activiteiten en uitsluitend in het kader daarvan worden gebruikt;
8° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van de stoffen bedoeld in artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;
9° het afpersen, door middel van geweld of bedreigingen, van gelden, waarden, voorwerpen, beloften van een andere leerling of een personeelslid binnen of buiten de school;
10° het opzettelijk [1 ...]1 uitoefenen van onverdraaglijke psychologische druk op een andere leerling of op een personeelslid door scheldwoorden, beledigingen, laster of eerroof.
De Regering stelt de bijzondere nadere regels vast voor de toepassing van het tweede lid, 4°, in de scholen die een optie "wapensector" organiseren.
§ 2. Wanneer het bewijs kan worden geleverd dat een persoon die niet behoort tot de school een van de in paragraaf 1 bedoelde ernstige feiten heeft gepleegd op aansporing van of met de medeplichtigheid van een leerling van de school, wordt deze beschouwd als iemand die een feit heeft gepleegd zoals bedoeld in paragraaf 1.
Het eerste lid is niet van toepassing op een minderjarige leerling, voor een feit dat door zijn ouders wordt gepleegd.
[1 § 3. Elke school leeft de volgende principes na :
1° een leerling kan niet tweemaal gestraft worden voor hetzelfde feit;
2° wanneer hetzelfde feit door meerdere leerlingen is gepleegd, wordt de situatie van elke leerling afzonderlijk en apart door de school behandeld. In dit geval kan de sanctie alleen betrekking hebben op een feit dat aan de leerling kan worden toegeschreven.
§ 4. In de loop van een schooljaar is een definitieve uitsluiting na de datum van 15 mei verboden :
1° in het gewoon onderwijs of in het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 :
a) een minderjarige leerling ;
b) een meerderjarige leerling tussen 18 tot 21 jaar die regelmatig is ingeschreven in het vijfde, zesde of zevende jaar van het voortgezet onderwijs;
2° in niveaus en vormen van gespecialiseerd onderwijs die niet onder 1° vallen :
a) een minderjarige leerling ;
b) een meerderjarige leerling tussen 18 tot 21 jaar oud.
Na deze datum kan voor de leerlingen bedoeld in het eerste lid enkel een procedure tot weigering tot herinschrijving, zoals bepaald in artikel 1.7.9-11, worden opgestart.
Een leerling tussen 18 en 21 jaar die niet voldoet aan de voorwaarden van het eerste lid, of een leerling ouder dan 21 jaar, kan voor het hele schooljaar definitief uitgesloten worden.
Bij wijze van uitzondering kan een leerling bedoeld in het eerste lid na 15 mei definitief worden uitgesloten als hij of zij zich schuldig heeft gemaakt aan een van de volgende feiten :
1° elke slag of verwonding opzettelijk toegebracht door een leerling aan een andere leerling of aan een personeelslid, binnen of buiten de school, met als gevolg een ongeschiktheid, zelfs voor een beperkte periode, om te werken of lessen te volgen ;
2° elke slag of verwonding opzettelijk toegebracht door een leerling aan een afgevaardigde van de inrichtende overheid, aan een lid van de inspectie- of verificatiediensten, of aan een afgevaardigde van de Franse Gemeenschap, binnen of buiten de school, met als gevolg een arbeidsongeschiktheid, zelfs voor een beperkte periode ;
3° elke slag of verwonding opzettelijk toegebracht binnen de school door een leerling aan een persoon die gemachtigd is de school te betreden, met als gevolg een arbeidsongeschiktheid, zelfs voor een beperkte periode;
4° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ongeacht welk wapen dat, in ongeacht welke categorie, bedoeld is in artikel 3 van de wet van8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, onder voorbehoud van paragraaf 1, derde lid ;
5° elk gebruik, buiten zijn didactische bestemming, van een instrument dat wordt gebruikt in het kader van sommige cursussen of pedagogische activiteiten, wanneer dat instrument verwondingen kan veroorzaken;
6° het invoeren of bezitten door een leerling, zonder wettige reden, binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van elk instrument, werktuig, snijdend, stekend of kneuzend voorwerp;;
7° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ontvlambare stoffen, behalve als deze noodzakelijk zijn voor de pedagogische activiteiten en uitsluitend in het kader daarvan worden gebruikt;
8° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van de stoffen bedoeld in artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen of antiseptica, in strijd met de regels bepaald voor het gebruik, de handel en de opslag van deze stoffen;
9° het afpersen, door middel van geweld of bedreigingen, van gelden, waarden, voorwerpen, beloften van een andere leerling of een personeelslid binnen of buiten de school;
10° het opzettelijk uitoefenen van onverdraaglijke psychologische druk op een andere leerling of op een personeelslid door middel van scheldwoorden, beledigingen, laster of eerroof.
Wanneer de uitzondering bedoeld in het tweede lid wordt toegepast, wordt in de beslissing tot definitieve uitsluiting vermeld om welke redenen niet kan worden verwacht dat de leerling tot het einde van het lopende schooljaar naar school gaat.]1
----------
(1)<DFG 2024-05-16/72, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
Art. 1.7.9-5. Indien de ernst van de feiten dit rechtvaardigt, kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde de leerling voorlopig uit de inrichting verwijderen voor de duur van de definitieve uitsluitingsprocedure. De voorlopige verwijdering mag tien schoolwerkdagen niet overschrijden.
Art. 1.7.9-6.§ 1. Voor elke definitieve uitsluiting wordt de leerling, indien hij meerderjarig is, of de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is, [2 hetzij per aangetekende post, hetzij door overhandiging van een brief met ontvangstbevestiging]2 uitgenodigd door de directeur die hen in kennis stelt van de feiten en hen hoort.
Dit verhoor heeft plaats ten vroegste op de vierde [2 schoolwerkdag]2 die volgt op de kennisgeving. [2 Zodra de leerling is uitgenodigd voor de hoorzitting, wordt een kopie van het tuchtdossier gratis ter beschikking gesteld aan de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling. Tijdens de hoorzitting mogen de ouders van de minderjarige of de meerderjarige leerling vergezeld worden door een meerderjarige persoon van hun keuze.]2
Het verslag van het verhoor wordt ondertekend door de meerderjarige leerling of door de ouders van de minderjarige leerling. De weigering om het verslag te ondertekenen wordt vastgesteld door een lid van het onderwijzend of opvoedend hulppersoneel en belet geenszins dat de procedure wordt voortgezet. In voorkomend geval wordt een verslag van faling opgesteld en gaat de procedure verder.
§ 2. Na advies te hebben ingewonnen van de klassenraad, in het secundair onderwijs, of van [2 het pedagogisch team in het basisonderwijs]2, wordt de definitieve uitsluiting uitgesproken door de inrichtende macht of haar afgevaardigde. In het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt de definitieve uitsluiting uitgesproken door het Gemeentecollege in het Waals Gewest, het College van Burgemeester en Schepenen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Bestendige Deputatie, het College van de Franse Gemeenschapscommissie of de Raad van bestuur, of door hun afgevaardigde. [2 In de akte van delegatie van de inrichtende macht ten gunste van zijn afgevaardigde worden de nadere regels voor de delegatie vermeld, met inbegrip van, indien van toepassing, de mogelijkheid van een herroepingsrecht van de inrichtende macht met het oog op de aanneming van een beslissing tot definitieve uitsluiting.]2
De definitieve uitsluiting wordt, behoorlijk gemotiveerd, met een aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging, meegedeeld aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is. [2 Deze aangetekende zending bevat de volgende informatie:
1. het bestaan van een beroepsrecht en de nadere regels ervan ;
2. het bestaan van de begeleiding bedoeld in paragraaf 3 en de nadere regels ervan.]2
De inrichtende macht of haar afgevaardigde maakt een afschrift van de beslissing tot definitieve uitsluiting binnen tien werkdagen na de uitsluitingsdatum over aan de diensten van de Regering.
[2 § 3. Na een beslissing tot definitieve uitsluiting van een leerling verstrekt de school die de leerling heeft uitgesloten, aan de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling van 18 tot 21 jaar bedoeld in artikel 1.7.9-4, § 4, het eerste lid, de leermiddelen die nodig zijn voor de continuïteit van het leerproces van de leerling en stelt zij, in voorkomend geval, de nadere regels vast waarop het persoonlijke werk en de examens worden aangeboden, zodat de leerling mogelijkheden heeft om de studies te bekrachtigen die vergelijkbaar zijn met die van andere leerlingen. Om voor deze begeleiding in aanmerking te komen, moet een meerderjarige leerling bedoeld in artikel 1.7.9-4, § 4, derde lid, ongeacht het jaar waarin hij of zij is ingeschreven, een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek indienen bij de directeur.
Deze ondersteuning wordt geboden totdat de uitgesloten leerling opnieuw wordt ingeschreven in een andere leerplichtige school, in een school van het onderwijs voor sociale promotie of in een ander soort structuur waarmee aan de leerplicht zoals bepaald in artikel 1.7.1-2 kan worden voldaan. Voor meerderjarige leerlingen eindigt deze begeleiding ook als ze een betrekking hebben gevonden, aan een beroepsopleiding zijn begonnen of deze op eigen initiatief hebben beëindigd. In alle gevallen eindigt deze begeleiding op de laatste dag van het lopende schooljaar.]2
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 36, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(2)<DFG 2024-05-16/72, art. 4, 027; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
Afdeling 3. [1 Beroep tegen beslissingen tot definitieve uitsluiting en weigeringen tot herinschrijving]1
----------
(1)
Art. 1.7.9-7.§ 1. Wanneer de inrichtende macht het recht tot uitsluiting overdraagt op een lid van zijn personeel, voorziet zij in een beroepsmogelijkheid, naargelang het geval, bij de Bestendige Deputatie, het Gemeentecollege in het Waals Gewest, het College van Burgemeester en Schepenen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het College van de Franse Gemeenschapscommissie of de Raad van bestuur, of door hun afgevaardigde.
§ 2. Het bestaan van een recht van beroep en de nadere regels daarvan, moeten worden vermeld in de aangetekende zending bedoeld in artikel 1.7.9-6, § 2, lid 2.
Wanneer er een recht van beroep bestaat, wordt dat uitgeoefend door de leerling, indien hij meerderjarig is, of door zijn ouders, indien hij minderjarig is. Het beroep wordt ingesteld per aangetekend schrijven binnen tien werkdagen na kennisgeving van de definitieve uitsluiting.
De indiening van een beroep heeft geen opschortende werking op de beslissing tot uitsluiting.
§ 3. De overheid bedoeld in paragraaf 1 beslist uiterlijk op de vijftiende [1 ...]1 werkdag na ontvangst van het beroepschrift over het beroep.
Komt het beroepschrift binnen voor de zomervakantie, beslist de bevoegde overheid voor 20 augustus.
In alle gevallen gebeurt de kennisgeving binnen de drie werkdagen volgend op de beslissing.
----------
(1)<DFG 2022-02-24/18, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
Art. 1.7.9-7.TOEKOMSTIG_RECHT. 1 § 1. De netoverschrijdende Kamers van Beroep tegen de volgende beslissingen tot definitieve uitsluiting worden hierbij opgericht :
1°. één voor het gewoon basisonderwijs ;
2°. één voor het gespecialiseerd basisonderwijs ;
3°. één voor het gewoon secundair onderwijs ;
4°. één voor het gespecialiseerd secundair onderwijs.
Afhankelijk van het aantal beroepen dat verwerkt moet worden, kan de regering één of meer bijkomende netoverschrijdende Kamers van beroep oprichten.
Deze Kamers nemen kennis van de beroepen tegen de beslissingen tot definitieve uitsluiting bedoeld in artikel 1.7.9-6 en tegen de weigeringen tot herinschrijfving bedoeld in artikel 1.7.9-11. Zij nemen kennis zowal van de naleving van de procedure als van de inhoudelijke aspecten van het dossier.
§ 2. Elke Kamer van Beroep is samengesteld als volgt :
1° twee leden van de Algemene Directie van het leerplichtonderwijs van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, met inbegrip van de Directeur-generaal of zijn vertegenwoordiger, die het voorzitterschap waarneemt ;
2° vier vertegenwoordigers van de inrichtende machten, verdeeld als volgt :
a) een vertegenwoordiger van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap :
b) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het subsidieerd officieel onderwijs;
c) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs;
d) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs;
3° één vertegenwoordiger per representatieve oudervereniging en oudersvereniginge van leerlingen erkend als representatief;
4° twee vertegenwoordigers van PMS-centra voorgedragen door de Hoge Raad voor de PMS-centra.
Voor elk werkend lid worden twee plaatsvervangers aangesteld.
De leden bedoeld in het eerste lid, 2° en hun plaatsvervangers worden respectievelijk voorgedragen door Wallonie-Bruxelles Enseignement en door de federaties van inrichtende machten erkend overeenkomstig dit Wetboek.
De werkende en plaatsvervangende leden van elke Kamer van Beroep worden door de regering benoemd voor een periode van vier jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.
Elk lid dat de hoedanigheid verliest waarvoor hij is benoemd, of zonder geldige reden meer dan de helft van de vergaderingen tijdens het schooljaar afwezig is geweest, houdt op lid van de Kamer van Beroep te zijn. De regering kan andere reden van herroeping vaststellen en de procedures voor herroeping bepalen.
§ 3. De zetel van de Kamers van beroep bevindt zich binnen de diensten van de Regering.
Elke Kamer van beroep vergadert al dan niet face-to-face of op uitnodiging van de voorzitter wanneer de uitoefening van zijn opdrachten dit vereist of op verzoek van een van zijn leden.
Elke Kamer van beroep beraadslaagt geldig indien de meerderheid van haar leden aanwezig is, zonder dat elk van de in paragraaf 2, eerste lid, 2° tot 4°, bedoelde categorieën van leden vertegenwoordigd moet zijn. Indien de bijeengeroepen Kamer van beroep echter niet over het vereiste aantal leden beschikt, kan zij na een nieuwe bijeenroeping geldig over hetzelfde onderwerp beraadslagen ongeacht het aantal aanwezige leden.
De Kamers van beroep nemen hun beslissingen bij consensus. Als dit niet mogelijk is, nemen ze beslissingen met een volstrekte meerderheid van de aanwezige leden. Bij gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
De leden bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, en hun plaatsvervangers zijn niet stemgerechtigd.
De leden zijn verplicht tot geheimhouding van de dossiers en beraadslagingen van de betrokken Kamer van Beroep.
Wanneer het beroep betrekking heeft op een leerling die de school bezoekt of heeft bezocht waar het lid van de Kamer van beroep optreedt of heeft opgetreden, of wanneer het lid de bloed- of een aanverwant tot en met de vierde graad van de betrokken leerling is, wordt het lid vervangen door een plaatsvervangend lid dat over de zaak beslist.
§ 4. De diensten van de Regering organiseren een gezamenlijk secretariaat voor de verschillende Kamers van beroep.
De leden bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2° tot 4°, komen in aanmerking voor de terugbetaling van hun reiskosten onder de voorwaarden die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.
De regering bepaalt de andere werkingsprocedures van de Kamers van beroep.
§ 5. Het secretariaat van de Kamers van beroep stelt een jaarverslag op met statistieken over de opvolging van beroepen. Dit verslag is gemeenschappelijk voor alle Kamers van beroep. Dit verslag wordt naar de Administrateur-generaal van het Onderwijs gestuurd om het onderwijssysteem aan te sturen en naar de Sturingscommissie (COPI).]1 ----------
(1)<DFG 2024-05-16/72, art. 6, 027; Inwerkingtreding : 25-08-2025>
Art. 1.7.9-7/1.TOEKOMSTIG_RECHT. 1 § 1. Een beroep tegen een beslissing tot definitieve uitsluiting of weigering tot herinschrijving wordt door de ouders van de minderjarige leerling of door de meerderjarige leerling binnen tien werkdagen na ontvangst van de beslissing per aangetekende post of per elektronische post met ontvangstbevestiging ingediend.
Dit beroep wordt gemotiveerd en bevat ten minste één kopie van de beslissing waartegen het beroep gericht is. De regering zal een model van document opstellen waarmee ouders of meerderjarige leerlingen beroep kunnen aantekenen. Het gebruik van dit document is facultatief.
In de zin van dit artikel omvatten de werkdagen alle dagen behalve zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen.
Het indienen van een beroep schort de beslissing tot definitieve uitsluiting niet op.
§ 2. Het secretariaat van de bevoegde Kamer van Beroep bevestigt de ontvangst van het beroep aan de ouders van de minderjarige leerling of aan de meerderjarige leerling. Het informeert onmiddellijk de inrichtende macht van de school die de leerling heeft uitgesloten.
De betrokken inrichtende macht bezorgt het volledige administratieve dossier binnen de volgende termijn aan het secretariaat van de bevoegde Kamer van beroep:
1° voor een beslissing tot definitieve uitsluiting: binnen vier schoolwerkdagen na ontvangst van de informatie bedoeld in het eerste lid;
2° voor een beslissing tot weigering tot herinschrijving: binnen vier werkdagen na ontvangst van de informatie bedoeld in het eerste lid of, indien het beroep wordt ingesteld tijdens de periode waarin de school gesloten is voor de zomervakantie, binnen vier werkdagen na de heropening van de school.
§ 3. De Kamer van beroep heeft het recht van elke partij alle gewenste informatie met betrekking tot het ingestelde beroep te verkrijgen.
Indien de Kamer van beroep dit nodig acht, hoort zij de partijen.
Elke partij kan ook een verzoek om een hoorzitting indienen. Deze hoorzitting wordt alleen gehouden voor beroepen die door de betrokken Kamer van Beroep ontvankelijk worden geacht.
De Regering stelt de procedures vast voor het indienen van een verzoek om een hoorzitting en de procedures voor de hoorzitting zelf.
Bij de hoorzitting mag elke partij vergezeld worden door een meerderjarige persoon naar keuze.
§ 4. 2. De betrokken Kamer van beroep beslist over het beroep binnen twintig schoolwerkdagen na ontvangst van de aangetekende brief of de elektronische post bedoeld in paragraaf 1..
Als het beroep tijdens de zomervakantie wordt ontvangen, zal de betrokken Kamer van Beroep uiterlijk op de laatste vrijdag van de zomervakantie een beslissing nemen.
§ 5. De Kamer van beroep kan :
1° de beslissing tot definitieve uitsluiting die haar wordt voorgelegd, handhaven indien zij van oordeel is dat de feiten waarvan de leerling beschuldigd wordt, vaststaan en dat, in het licht van alle informatie, de beslissing tot uitsluiting evenredig lijkt ;
2° de beslissing tot definitieve uitsluiting vernietigen indien zij van oordeel is dat de feiten waarvan de leerling beschuldigd wordt, vaststaan, maar dat de definitieve uitsluiting een sanctie vormt die niet in verhouding staat tot die feiten. In dat geval geeft de Kamer van Beroep in haar beslissing de factoren aan waarmee de inrichtende macht of haar afgevaardigde rekening moet houden bij de beoordeling van een alternatieve sanctie. De inrichtende macht of haar afgevaardigde moet dan binnen 10 schoolwerkdagen de beslissing van de Kamer van Beroep uitvoeren, door een andere sanctie vast te stellen en haar beslissing te motiveren op basis van het huishoudelijk reglement van de betrokken school en in het licht van de overwegingen die door de Kamer van Beroep zijn geformuleerd. De aldus vastgestelde nieuwe sanctie mag niet bestaan uit een tijdelijke uitsluiting, als de leerling al een tijdelijke uitsluiting heeft ondergaan sinds de beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen, totdat de nieuwe sanctie na beroep is vastgesteld;
3° de beslissing tot definitieve uitsluiting vernietigen als zij van mening is dat de procedure niet nageleefd werd, dat de feiten verweten tegen de leerling niet bewezen zijn of dat de feiten verweten tegen de leerling geen sanctie rechtvaardigen. "
Het secretariaat van de Kamer van beroep stelt de partijen per aangetekende post of per elektronische post met ontvangstbevestiging in kennis van de beslissing van de bevoegde Kamer van beroep. In deze kennisgeving wordt vermeld hoe beroep kan worden aangetekend tegen de beslissing van de betrokken Kamer van beroep.
Als de uitgesloten leerling in een nieuwe school wordt ingeschreven en de Kamer van Beroep de beslissing om de leerling definitief uit te sluiten of te weigeren hem of haar te herschrijven, vernietigt, beslissen de ouders van de minderjarige leerling of de leerling zelf, als deze meerderjarig is, dat de leerling in de oorspronkelijke school wordt herschrijft of dat de leerling in de nieuwe school ingeschreven blijft. De ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling delen hun beslissing binnen twee schoolwerkdagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in het tweede lid mee aan de diensten van de regering en aan de school waar de leerling niet meer zal worden ingeschreven. In het geval van een beslissing om de leerling te reïntegreren in de oorspronkelijke school, is de inrichtende macht van de betrokken school verplicht om de leerling onmiddellijk te reïntegreren. Als zij dit weigert, verliest zij voor een door de regering te bepalen periode, die niet korter mag zijn dan één maand en niet langer dan één schooljaar, het voordeel van de werkingsdotaties of exploitatiesubsidies voor de school waarvan de leerling is uitgesloten.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/72, art. 7, 027; Inwerkingtreding : 25-08-2025>
Art. 1.7.9-7/2.TOEKOMSTIG_RECHT. 1 De Regering evalueert om de vier jaar de uitvoering van de artikelen 1.7.9-7 en 1.7.9-7/1 en brengt verslag uit aan het Parlement. Het eerste evaluatieverslag zal in het schooljaar 2029-2030 aan het Parlement worden voorgelegd.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-05-16/72, art. 8, 027; Inwerkingtreding : 25-08-2025>
Afdeling 4 [1 Herindeling van uitgesloten leerlingen]1
----------
(1)
Art. 1.7.9-8. Het PMS-centrum van de school van de leerling blijft ter beschikking van deze laatste en zijn ouders, indien hij minderjarig is, onder andere in het kader van een steun tot het opzoeken van een nieuwe school.
Art. 1.7.9-9. In het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap maakt de directeur een afschrift van het volledige tuchtdossier van de uitgesloten leerling over aan Wallonie-Bruxelles Enseignement en aan de zonecommissie voor inschrijvingen bedoeld in het tweede lid, binnen twee schoolwerkdagen volgend op de uitsluitingsdatum. Wallonie-Bruxelles Enseignement stelt aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders, voor om zich in te schrijven in een andere school op advies van de zonecommissie voor inschrijvingen.
Wallonie-Bruxelles Enseignement organiseert zonecommissies voor inschrijvingen die advies geven over inschrijvingsaangelegenheden.
Indien de zonecommissie van mening is dat de feiten waaraan de leerling zich schuldig maakte uiterst ernstig zijn, verhoort zij om beurten de leerling, indien hij meerderjarig is, en de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde Adviseur voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies van de Adviseur wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, maakt de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde dienst voor hulpverlening aan de jeugd. Het advies van de dienst voor de jeugdbescherming wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de zonecommissie niet bij machte is de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere school van de Franse Gemeenschap voor te stellen, maakt ze het dossier over aan Wallonie-Bruxelles Enseignement dat een uitspraak doet.
Art. 1.7.9-10. § 1. In het gesubsidieerd onderwijs kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde aan de uitgesloten leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders om zich in te schrijven in een andere school die hij organiseert.
§ 2. Indien een inrichtende zdie is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten meerderjarige leerling of aan de uitgesloten minderjarige leerling en zijn ouders kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, bezorgt zij binnen tien schoolwerkdagen volgend op de uitsluitingsdatum, een afschrift van het volledige tuchtdossier disciplinaire van de uitgesloten leerling aan de federatie van inrichtende machten waartoe zij behoort. Deze stelt dan aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders, voor om zich in te schrijven in een andere, door hem georganiseerde school. De federatie van inrichtende machten kan een van de inrichtende machten die zij vertegenwoordigt, verplichten om een uitgesloten leerling van een andere school in te schrijven.
Elke federatie van inrichtende machten kan gedecentraliseerde commissies organiseren die advies geven over inschrijvingsaangelegenheden.
Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie bedoeld in het tweede lid van mening is dat de feiten waaraan de leerling zich schuldig maakte uiterst ernstig zijn, verhoort zij om beurt de leerling, indien hij meerderjarig is, en de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde Adviseur voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies van de Adviseur wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, maakt de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde dienst voor hulpverlening aan de jeugd. Het advies van de dienst voor de jeugdbescherming wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie oordeelt dat de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere school van een van de inrichtende machten die ze vertegenwoordigt niet wenselijk is, brengt ze hierover binnen twintig schoolwerkdagen na ontvangst van het dossier advies uit aan de diensten van de Regering. De diensten van de Regering sturen het dossier dan door naar de Minister die beslist over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
§ 3. Indien een inrichtende macht die niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten leerling kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, maakt zij een afschrift van het volledige tuchtdossier van de uitgesloten leerling over aan de diensten van de Regering.
In de gevallen bedoeld in het eerste lid, kan een recht van beroep worden uitgeoefend bij de Minister door de leerling, indien hij meerderjarig is, of door zijn ouders, indien hij minderjarig is. Het beroep wordt ingesteld per aangetekend schrijven binnen tien schoolwerkdagen na kennisgeving van de definitieve uitsluiting. Het beroep betreft uitsluitend de naleving van de uitsluitingsprocedures.
§ 4. Het bestaan van een recht van beroep en de nadere regels daarvan, moeten worden vermeld in de aangetekende zending bedoeld in artikel 1.7.9-6, § 2, lid 2.
De Minister beslist uiterlijk op de vijftiende schoolwerkdag na ontvangst van het beroepschrift over het beroep. Komt het beroepschrift binnen voor de zomervakantie, beslist de bevoegde overheid voor 20 augustus. In alle gevallen gebeurt de kennisgeving binnen de drie werkdagen volgend op de beslissing.
Wordt het beroep onontvankelijk of ongegrond verklaard of wordt geen beroep ingesteld, beslist de Minister over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
Wordt het beroep gegrond verklaard, moet de inrichtende macht de leerling onmiddellijk opnieuw inschrijven. Weigert zij dat, verliest zij, voor een door de Regering bepaalde periode die niet korter mag zijn dan één maand en niet langer mag zijn dan een schooljaar, haar werkingssubsidies voor de school waar de leerling werd uitgesloten.
Art. 1.7.9-10.TOEKOMSTIG_RECHT. § 1. In het gesubsidieerd onderwijs kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde aan de uitgesloten leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders om zich in te schrijven in een andere school die hij organiseert.
§ 2. Indien een inrichtende zdie is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten meerderjarige leerling of aan de uitgesloten minderjarige leerling en zijn ouders kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, bezorgt zij binnen tien schoolwerkdagen volgend op de uitsluitingsdatum, een afschrift van het volledige tuchtdossier disciplinaire van de uitgesloten leerling aan de federatie van inrichtende machten waartoe zij behoort. Deze stelt dan aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders, voor om zich in te schrijven in een andere, door hem georganiseerde school. De federatie van inrichtende machten kan een van de inrichtende machten die zij vertegenwoordigt, verplichten om een uitgesloten leerling van een andere school in te schrijven.
Elke federatie van inrichtende machten kan gedecentraliseerde commissies organiseren die advies geven over inschrijvingsaangelegenheden.
Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie bedoeld in het tweede lid van mening is dat de feiten waaraan de leerling zich schuldig maakte uiterst ernstig zijn, verhoort zij om beurt de leerling, indien hij meerderjarig is, en de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde Adviseur voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies van de Adviseur wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, maakt de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde dienst voor hulpverlening aan de jeugd. Het advies van de dienst voor de jeugdbescherming wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie oordeelt dat de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere school van een van de inrichtende machten die ze vertegenwoordigt niet wenselijk is, brengt ze hierover binnen twintig schoolwerkdagen na ontvangst van het dossier advies uit aan de diensten van de Regering. De diensten van de Regering sturen het dossier dan door naar de Minister die beslist over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
§ 3. Indien een inrichtende macht die niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten leerling kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, maakt zij een afschrift van het volledige tuchtdossier van de uitgesloten leerling over aan de diensten van de Regering. [1 In dit geval beslist de Minister over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap.]1
[1 ...]1
§ 4. [1 ...]1 ----------
(1)<DFG 2024-05-16/72, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 25-08-2025>
Afdeling 5. [1 Weigering van herinschrijving]1
----------
(1)
Art. 1.7.9-11.De weigering tot herinschrijving voor volgende het schooljaar in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt behandeld als een definitieve uitsluiting. Deze moet uiterlijk op [1 vijfde dag van het schooljaar]1 in kennis worden gebracht, in overeenstemming met de nadere regels bepaald [2 in artikel 1.7.9-6, §§ 1 en 2]2. [2 Behalve in het geval van herinschrijving van de leerling met toestemming van de inrichtende macht van de school, is de weigering om de leerling opnieuw in te schrijven definitief.]2
----------
(1)<DFG 2022-03-31/35, art. 15, 014; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(2)<DFG 2024-05-16/72, art. 12, 027; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
HOOFDSTUK X. [1 - Welzijn van leerlingen, verbetering van het schoolklimaat en voorkoming van pesten en cyberpesten]1
----------
(1)
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 1.7.10-1. [1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1А "collectieve acties": acties die erop gericht zijn alle actoren of een categorie actoren in een school of scholengemeenschap te bereiken;
2А "groepsacties": acties gericht op een bepaalde groep, zoals een klasse of een groep individuen;
3А "individuele acties": acties gericht op het bereiken van een specifiek individu of specifieke individuen;
4А "schoolklimaat": het klimaat binnen een school of klas dat gekenmerkt wordt door de volgende elementen:
a) de relationele omgeving, die de kwaliteit van de betrekkingen tussen actoren of groepen actoren in de school omvat;
b) de normatieve omgeving en de democratische praktijken, die elementen samenbrengen met betrekking tot de opstelling van regels, de toepassing ervan binnen de schoolgemeenschap en de processen van participatie en collectieve besluitvorming die daaraan geheel of gedeeltelijk ten grondslag liggen;
c) het pedagogisch klimaat, dat elementen omvat die verband houden met de ontwikkeling van kennis en vaardigheden op school;
d) de fysieke omgeving, die de fysieke omstandigheden en de infrastructuur van de school omvat;
5А "zonale intervisie": intervisie en uitwisseling van praktijken georganiseerd op het niveau van zonale platforms.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 1.7.10-2. [1 Met dit hoofdstuk wordt beoogd de scholen, onder de daarin gestelde voorwaarden en nadere regels, instrumenten aan te reiken om invloed uit te oefenen op de verschillende elementen die het schoolklimaat kenmerken, teneinde het welzijn van de leerlingen te bevorderen, het gemeenschapsleven en de voor het leren bevorderlijke sereniteit te verbeteren, en pesten en cyberpesten te voorkomen en te bestrijden.
In aanvulling op het bepaalde in afdeling 2 is elke in artikel 1.7.10-6 bedoelde school verplicht deel te nemen aan het in afdeling 3 bedoelde kaderprogramma.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Afdeling II. [1 - Welzijn van de leerlingen en schoolklimaat]1
----------
(1)
Art. 1.7.10-3. [1 § 1. De directeur en het onderwijsteam ontwikkelen een schoolklimaat dat het welzijn van de leerlingen, het samenleven en een sereniteit die bevorderlijk is voor het leren, bevordert. Zij streven naar verbetering van de situatie van de leerlingen, zowel wat betreft hun academische vooruitgang als hun persoonlijke ontwikkeling.
§ 2. Het multidisciplinaire team van het PMS-centrum en de dienst voor gezondheidsbevordering op school dragen bij tot de verwezenlijking van de in lid 1 bedoelde doelstellingen.
§ 3. Het multidisciplinaire team van het PMS-centrum werkt samen aan deze doelstellingen, op het raakvlak tussen de schoolwereld en die daarbuiten.
Hij vergezelt op verzoek elke leerling, ouder of lid van het onderwijsteam.
Hij steunt alle collectieve inspanningen om het schoolklimaat te verbeteren. Hij reageert met passende interventies op situaties die als problematisch zijn aangemerkt.
§ 4. De directeur organiseert jaarlijks een bijeenkomst tussen vertegenwoordigers van het onderwijsteam, het PMS-centrum en de dienst voor gezondheidsbevordering op school. De bijeenkomst kan openstaan voor andere actoren die met de school samenwerken.
De aan een bepaalde school toegewezen schoolbemiddelaar wordt bij de vergadering betrokken.
Deze vergadering heeft tot doel:
1А uitwisseling op:
a. de educatieve, pedagogische en schoolprojecten bedoeld in de artikelen 1.5.1-2 en 1.5.1-5 ;
b. het project van het PMS-centrum;
c. het schoolproject voor gezondheidsbevordering;
d. het dienstverleningsplan van de schoolbemiddelingsdienst wanneer een bemiddelaar aan de school wordt toegewezen;
2А de specifieke behoeften van de school op het gebied van welzijn van jongeren, schoolbehoud, preventie van geweld op school en ondersteuning van schoolbegeleiding vast te stellen;
3А de prioriteiten voor de komende jaren vast te stellen;
4А vast te stellen welke interne en externe middelen kunnen worden ingezet;
5А de rol van elke persoon specificeren en inzonderheid voor elke geselecteerde prioriteit een referentiepersoon aan te wijzen;
6А indien een schoolbemiddelaar aan een school wordt toegewezen, een samenwerkingsprotocol tussen de betrokken actoren vast te stellen;
7А een evaluatie opstellen van de ondernomen acties en de ontwikkelde samenwerkingsverbanden.
§ 5. Wanneer de lokale overlegcel is opgericht, worden inzonderheid binnen deze eenheid de in punt 4 bedoelde raadplegingen en acties georganiseerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 1.7.10-4. [1 De directeur en het onderwijsteam stellen een procedure vast voor de interne melding en afhandeling van situaties van pesten op school en cyberpesten. Deze procedure heeft tot doel situaties van schoolpesten en cyberpesten op te sporen, de betrokken leerlingen door te verwijzen en de geconstateerde situaties, afhankelijk van de beschikbare vaardigheden en/of de ernst van de situatie, binnen de school of met externe partijen af te handelen. Deze procedure specificeert:
1А de wijze van registratie van de signalering,
2А de fasen van de procedure, van melding tot verwerking;
3А de maximumtermijnen voor de verwerking van de signalering;
4А de identificatie van de informatie- en contactpersonen.
Deze procedure wordt goedgekeurd door de inrichtende machten en wordt vermeld in het in artikel 1.5.1-9 bedoelde huishoudelijk reglement van de school.
Deze procedure wordt aan het begin van elk schooljaar door een lid van het onderwijsteam aan de leerlingen uitgelegd. Deze procedure wordt regelmatig door de inrichtende macht of haar afgevaardigde meegedeeld aan alle ouders, alle personeelsleden van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het bevoegde PMS-centrum.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 1.7.10-5. [1 Scholen hebben toegang tot inhoud die is geproduceerd en gevalideerd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Afdeling III. [1 - Het kaderprogramma ter verbetering van het schoolklimaat door het voorkomen en bestrijden van pesten en cyberpesten]1
----------
(1)
Onderafdeling I. [1 - Toepassingsgebied]1
----------
(1)
Art. 1.7.10-6. [1 Het in deze afdeling bedoelde kaderprogramma is bestemd voor leerlingen in het basis- en secundair onderwijs, zowel in het gewoon als in het gespecialiseerd onderwijs.
In het gewoon secundair onderwijs is het kaderprogramma ontworpen voor leerlingen in de jaren 1, 2 en 3.
In het gespecialiseerd secundair onderwijs is het kaderprogramma bestemd voor leerlingen in de eerste twee fasen.
In afwijking van de leden 1 tot en met 3 kunnen de collectieve acties van het kaderprogramma gericht zijn op alle leerlingen en actoren van een school.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Onderafdeling II. [1 - Inhoud van het kaderprogramma]1
----------
(1)
Art. 1.7.10-7. [1 Het kaderprogramma is een voor elke geselecteerde school specifiek programma van acties en steun voor de preventie en aanpak van pesten en cyberpesten op school en voor de verbetering van het schoolklimaat.
De geselecteerde scholen worden in het kaderprogramma op de volgende manieren ondersteund:
1А ondersteuning door operatoren als bedoeld in artikel 1.7.10-10;
2А toegang tot zonale intervisies en fora voor de uitwisseling van praktijken tussen schoolprofessionals;
3А ondersteuning bij de uitwerking en/of herziening van de procedure bedoeld in artikel 1.7.10-4;
4А steun voor het in werking stellen van de in artikel 1.7.10-5 bedoelde instrumenten;
5А een reeks specifieke opleidingen over schoolklimaat, preventie en de strijd tegen het pesten en cyberpesten, opgezet overeenkomstig artikel 1.7.10-21 en bestaande uit:
a) opleiding voor een goede uitvoering en coіrdinatie van het kaderprogramma;
b) opleiding om te zorgen voor een gemeenschappelijk begrip van het verschijnsel pesten en cyberpesten, de gevolgen ervan, het juridisch kader en de waarde van de uitvoering van een gecoіrdineerd programma binnen de school.
c) In voorkomend geval, een of meer opleidingen die door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat worden georganiseerd overeenkomstig artikel 1.7.10-21.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 1.7.10-8. [1 Ї 1. Het kaderprogramma bestaat uit drie soorten acties:
1А de minimale verplichte acties die de geselecteerde scholen moeten uitvoeren;
2А aanvullende acties die aan de vrije keuze van de geselecteerde scholen worden overgelaten;
3А aanvullende acties die door de geselecteerde scholen vrij worden voorgesteld.
De acties zijn individueel, groepsgewijs of collectief. Ze zijn eenmalig of structureel. De leerlingen worden er zoveel mogelijk bij betrokken.
Ї 2. De minimale verplichte acties die in en door de geselecteerde scholen moeten worden uitgevoerd, zijn de volgende:
1А de opleiding bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5А, b);
2А de toepassing van instrumenten voor conflictbeheersing, waaronder ten minste het opzetten van gereglementeerde discussiefora;
3А het organiseren van informatiesessies die specifiek gericht zijn op het probleem van cyberpesten, in een preventieve aanpak, voor alle leden van het schoolpersoneel, alsook voor ouders en leerlingen;
4А het informeren van ouders en leerlingen over de deelname van de school aan het kaderprogramma en de inhoud ervan.
Ї 3. De aanvullende acties die aan de vrije keuze van de geselecteerde scholen worden overgelaten zijn de volgende:
1А de oprichting van een interventiecel, bestaande uit щщn of meer opgeleide hulpverleners die bevoegd zijn om doeltreffend op te treden in geval van pesten op school of cyberpesten;
2А de uitvoering van acties om pesten op school en cyberpesten te voorkomen in verband met de elementen die het schoolklimaat kenmerken.
Elke school voert ten minste drie aanvullende acties uit, waarbij elke actie, bedoeld in het eerste lid, 2А, geldt als щщn aanvullende actie.
Ї 4. Aanvullende acties die door de school vrij worden voorgesteld, zijn acties die bijdragen tot de preventie en de aanpak van pesten en cyberpesten en tot de verbetering van het schoolklimaat, die niet onder de minimale of aanvullende acties vallen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 1.7.10-9. [1 § 1. Het kaderprogramma strekt zich uit over vier schooljaren. Het bestaat uit drie fasen, die scholen moeten leiden naar autonomie bij de voortdurende verbetering van hun schoolklimaat en bij de preventie en aanpak van pesten op school en cyberpesten:
1А de eerste fase duurt maximaal zes maanden;
2А de tweede fase duurt twee jaar;
3А de derde fase duurt een jaar.
§ 2. In de eerste fase, na een diagnose van de reeds ondernomen acties en van de behoeften, bepalen het onderwijsteam en de aan de school toegewezen operator samen de inhoud, de actoren, de planning en de uitvoeringsmodaliteiten van het kaderprogramma dat in de tweede en derde fase zal worden uitgevoerd en geыvalueerd.
Op basis van de voorgestelde elementen, bedoeld in de eerste alinea, beslissen de inrichtende macht, in overleg met het onderwijsteam, en de aan de betrokken school toegewezen operator samen over de door de operator uit te voeren acties en leggen deze schriftelijk vast. De inrichtende macht zendt een kopie van het actieplan aan het Observatorium voor het schoolklimaat bedoeld in artikel 1.7.10-25.
De acties kunnen in de eerste fase beginnen.
§ 3. In de tweede fase wordt het in de eerste fase vastgestelde kaderprogramma uitgevoerd.
§ 4. In de derde fase wordt de uitvoering van het kaderprogramma voortgezet: de school neemt deel aan de zonale intervisies, evalueert de uitvoering van het kaderprogramma volgens de door de regering vastgestelde nadere regels en integreert de autonome follow-up van de in de vorige fasen ontwikkelde acties en hun evolutie.
§ 5. De voor de uitvoering van een kaderprogramma geselecteerde school brengt in haar stuurplan en/of in de tussentijdse evaluatie van haar doelstellingenovereenkomst verslag uit over de opzet, de uitvoering en de evaluatie van het kaderprogramma.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Onderafdeling III. [1 - Selectie van deelnemende scholen]1
----------
(1)
Art. 1.7.10-10. [1 De regering maakt jaarlijks een oproep tot het indienen van kandidaturen bekend waarin zij de nadere regels voor het indienen van kandidaturen uiteenzet. Afhankelijk van de beschikbare begroting bevat deze oproep een raming van het aantal scholen dat kan worden geselecteerd.
De regering kan in hetzelfde jaar een nieuwe oproep tot het indienen van aanvragen doen indien de vorige oproep niet heeft geleid tot de selectie van voldoende scholen om de beschikbare begroting op te gebruiken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 1.7.10-11. [1 Alleen aanvragen die binnen de termijn door de inrichtende machten zijn ingediend en die aantonen dat hun school aan de volgende voorwaarden voldoet, worden aanvaard:
1А niet eerder aan het kaderprogramma te hebben deelgenomen;
2А hebben deelgenomen aan een voorlichtingsbijeenkomst over het kaderprogramma;
3А blijk geven van de bereidheid van het onderwijsteam om te investeren in de uitvoering van het kaderprogramma;
4А de bereidheid van de studenten aantonen om zich in te zetten voor de uitvoering van het kaderprogramma;
5А aantonen dat de ouders bereid zijn te investeren in de uitvoering van het kaderprogramma.
De betrokkenheid van de in het eerste lid, 3А, 4А en 5А bedoelde personen kan door de inrichtende macht worden aangetoond:
1А door mededeling van het advies van de Participatieraad, dat bij het aanvraagdossier moet worden gevoegd;
2А door mededeling van het advies van het plaatselijk sociaal overlegorgaan, dat bij het aanvraagdossier moet worden gevoegd;
3А voor de studiejaren bedoeld in artikel 1.5.3-6, Ї 1, eerste lid, door de mededeling van het advies van alle afgevaardigden van de leerlingen, dat bij het aanvraagdossier moet worden gevoegd;
4А door de mededeling van het advies van de oudervereniging van de school;
5А in voorkomend geval door verwijzing naar de doelstellingenovereenkomst van de school;
6А door notulen van vergaderingen op te stellen;
7А met elk ander middel aantonen dat zij zijn geraadpleegd en rechtstreeks of via hun plaatselijke vertegenwoordigende organisaties hun bereidheid te kennen hebben gegeven om bij de uitvoering van het kaderprogramma te worden betrokken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 1.7.10-12. [1 § 1. Indien het aantal ontvankelijke aanvragen groter is dan het aantal scholen dat kan worden geselecteerd of ten behoeve van de matching bedoeld in artikel 1.7.10-17, gaat de regering op advies van de erkennings- en selectiecommissie bedoeld in onderafdeling 9 over tot een eerste rangschikking van de scholen volgens de punten die voor elk van de volgende criteria zijn behaald:
1А een ontvankelijke aanvraag hebben ingediend die in een vorige oproep tot het indienen van aanvragen niet werd geselecteerd: 5 punten;
2А in de afgelopen vier schooljaren zijn geconfronteerd of te kampen hebben gehad met een situatie van pesten of cyberpesten of een verslechtering van het schoolklimaat: 10 punten. Scholen kunnen aantonen dat zij aan dit criterium hebben voldaan door het bewijs te leveren van een interventie of een verzoek om interventie van een externe partij naar aanleiding van een situatie van pesten of cyberpesten of een verslechtering van het schoolklimaat, of door de resultaten over te leggen van een onderzoek of het gebruik van een diagnostisch instrument waarmee de behoefte aan specifieke ondersteuning op het gebied van pesten of cyberpesten objectief kan worden vastgesteld.
Indien de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste lid, het niet mogelijk maakt de scholen te rangschikken en aldus te selecteren, zet de regering op advies van de erkennings- en selectiecommissie, bedoeld in onderafdeling 9, de rangschikking van de scholen voort door 5 punten toe te kennen aan de scholen die щщn of meer verbeterdoelstellingen hebben die het onderwijs in staat stellen de indexcijfers van het welzijn op school en de verbetering van het schoolklimaat te verhogen, zoals vastgelegd in hun doelstellingenovereenkomst.
Indien de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste en tweede lid, het nog steeds niet mogelijk maakt de scholen te rangschikken en dus te selecteren, blijft de regering op advies van de erkennings- en selectiecommissie, bedoeld in het negende lid, de scholen rangschikken op basis van de behaalde punten voor elk van de volgende criteria
1А de wil van de actoren van de school om zich aan een kaderprogramma te verbinden, zoals blijkt uit het verband tussen de inhoud van het kaderprogramma en de pedagogische en didactische richtlijnen, de personele en materiыle middelen en de organisatorische regelingen die de school in haar aanvraag voorstelt: van 0 tot 5 punten;
2А de wijze waarop de school de ontwikkeling van partnerschappen met actoren binnen en buiten de school overweegt in verband met de preventie en bestrijding van pesten en/of cyberpesten: van 0 tot 5 punten.
De scholen met de hoogste rang met toepassing van de criteria van lid 1, leden 1 en 2 of leden 1 tot en met 3, worden geselecteerd totdat de in artikel 1.7.10-10 bedoelde beschikbare begroting is opgebruikt.
Aan het einde van de rangschikking, indien twee of meer scholen met hetzelfde aantal punten moeten worden gerangschikt, selecteert de regering de scholen met inachtneming van hun categorie in de zin van artikel 1.7.10-18 teneinde het gebruik van de nog beschikbare begroting te optimaliseren. Wanneer de nog beschikbare begroting de selectie van een school in een bepaalde categorie mogelijk maakt, worden de scholen met hetzelfde aantal punten in die categorie door loting geselecteerd.
Na het in deze paragraaf bedoelde selectieproces worden de geselecteerde scholen overeenkomstig artikel 1.7.10-17 gekoppeld aan een erkende operator.
§ 2. In afwijking van de artikelen 1.7.10-9 en 1.7.9-10 stelt de regering, wanneer het aantal scholen dat niet aan het kaderprogramma heeft deelgenomen gelijk is aan of kleiner is dan het aantal scholen dat op grond van de beschikbare begroting en met inachtneming van de in artikel 1.7.10-17 bedoelde matchingmogelijkheden kan worden geselecteerd, de aanvragende scholen in kennis van hun selectie voor het kaderprogramma. De regering informeert ook de scholen die niet voor het kaderprogramma zijn geselecteerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Onderafdeling IV. [1 - Erkende operatoren]1
----------
(1)
Art. 1.7.10-13. [1 De opdrachten van de operatoren worden uitgevoerd in coördinatie met de afgevaardigde belast met het schoolklimaat en het welzijn op school en zijn de volgende:
1А de scholen ondersteunen bij het uitvoeren van hun diagnose;
2А de scholen ondersteunen bij de ontwikkeling van hun kaderprogramma en bij de ontwikkeling van hun opleidingsplan;
3А de planning van de uitvoering van het kaderprogramma en het opleidingsplan bedoeld in 2А begeleiden;
4А de uitvoering van de verschillende acties coіrdineren en opvolgen in samenwerking met de "afgevaardigde belast met het schoolklimaat en het welzijn op school";
5А meewerken aan de algemene communicatie van het kaderprogramma naar de verschillende actoren in de school (ouders, PMSC, leerlingen, enz.);
6А de onderwijsteams op lange termijn autonoom maken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 1.7.10-14. [1 Minstens om de vier jaar maakt de regering een oproep tot kandidaten bekend waarin zij de procedures voor de indiening van kandidaturen uiteenzet.
Op advies van de erkennings- en selectiecommissie erkent de regering voor vier jaar een voldoende aantal operatoren om de scholen te ondersteunen bij de uitvoering van hun kaderprogramma.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 1.7.10-15. [1 Alleen operatoren die aan de volgende voorwaarden voldoen, kunnen worden erkend:
1А een vennootschap zijn in de zin van artikel I.1, 1А, van het Wetboek van economisch recht;
2А minimaal drie jaar ervaring hebben met projectmanagement en organisatorische ondersteuning;
3А het vermogen hebben om 5 tot 10 scholen per jaar te ondersteunen;
4А een personeelsstabiliteitsindex produceren met een personeelsverloop van minder dan dertig procent in de afgelopen drie jaar;
5А aantonen dat zij ten minste drie jaar ervaring hebben met de ontwikkeling van preventieve of curatieve projecten op het gebied van pesten en cyberpesten of het schoolklimaat, of de persoon met die ervaring aanwijzen op wie de operator een beroep zal doen indien hij wordt goedgekeurd;
6А een programma van permanente opleiding voor zijn teams hebben.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 1.7.10-16. [1 De regering stelt de nadere regels voor de evaluatie van de operatoren en de procedure voor de intrekking van de erkenning vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Onderafdeling V. [1 - Matching tussen geselecteerde scholen en erkende operatoren]1
----------
(1)
Art. 1.7.10-17. [1 § 1. Alvorens operatoren aan de geselecteerde scholen toe te wijzen, berekent de erkennings- en selectiecommissie voor elke zone de verhouding tussen de deelnemende scholen en het vermogen van de operatoren.
De erkennings- en selectiecommissie wijst een operator toe aan de per zone geselecteerde scholen, ongeacht het type school, te beginnen met de zone waar de in lid 1 bedoelde verhouding het ongunstigst is en verder met de andere zones op basis van hetzelfde criterium. Bij de toewijzing van een operator aan de per zone geselecteerde scholen houdt de erkennings- en selectiecommissie zo mogelijk rekening met de voorkeur van de operator voor het onderwijsniveau van de ondersteunde school.
§ 2. Indien het aantal operatoren voldoende is om de behoeften van alle scholen in alle zones te dekken, selecteert de erkennings- en selectiecommissie bij loting de operatoren die hebben aangegeven dat zij in de betrokken zone kunnen werken, te beginnen met de operatoren die hebben aangegeven dat zij alleen in de betrokken zone kunnen werken, en wijst zij de scholen aan hen toe in de volgorde van de loting totdat zij hun maximale personeelsvermogen hebben bereikt.
§ 3. Indien het aantal operatoren onvoldoende is om de behoeften van alle scholen in alle zones te dekken, wijst de erkennings- en selectiecommissie, volgens de procedure van loting bedoeld in paragraaf 2, operatoren toe aan de scholen met de hoogste rangschikking in het licht van de criteria van artikel 1.7.10-12, Ї 1, eerste tot en met derde lid, totdat honderd procent van het maximale ondersteuningsvermogen is bereikt van de operatoren die hebben aangegeven alleen in de betrokken zone werkzaam te kunnen zijn en zeventig procent van het maximale ondersteuningsvermogen van de operatoren die hebben aangegeven in meerdere zones werkzaam te kunnen zijn.
Vervolgens wijst hij de operatoren aan de scholen van de andere zones toe in de in Ї 1, tweede lid, bedoelde volgorde, totdat de in het eerste lid bedoelde percentages zijn bereikt.
Nadat de erkennings- en selectiecommissie overeenkomstig de procedure van de leden 1 en 2 aan de scholen in alle zones operatoren heeft toegewezen, wijst het een operator toe aan de scholen waaraan nog geen operator is toegewezen, te beginnen met de scholen in de zone waar de in lid 1 bedoelde verhouding het ongunstigst is, en zorgt het ervoor dat in elke zone evenveel scholen een operator toegewezen krijgen.
§ 4. Aan het einde van het matchingproces kan de erkennings- en selectiecommissie, indien er op bepaalde gebieden nog niet vervulde ondersteuningsmogelijkheden zijn, scholen matchen die aanvankelijk niet waren geselecteerd, door toepassing van de volgorde van de volgende rangschikking van scholen met betrekking tot de criteria van artikel 1.7.10-12, Ї 1, eerste tot en met derde lid. In geval van staking van stemmen tussen twee of meer scholen die kunnen worden gematcht, wordt artikel 1.7.10-12, Ї 1, zesde lid, toegepast.
§ 5. Aan het einde van het matchingproces legt de erkennings- en selectiecommissie aan de regering:
1А haar advies over de ontvankelijkheid van de aanvragen van de scholen, hun selectie en, in voorkomend geval, hun rangschikking overeenkomstig de artikelen 1.7.10-11 en 1.7.10-12;
2А haar voorstellen om de geselecteerde scholen te koppelen aan erkende operatoren die overeenkomstig dit artikel zijn opgericht.
De regering neemt haar beslissing. Het secretariaat van de erkennings- en selectiecommissie stelt de scholen in kennis van hun selectie of niet-selectie en, in geval van selectie, van de aan hen toegewezen erkende operator. Het brengt ook de betrokken erkende operatoren op de hoogte.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Onderafdeling VI. [1 - Subsidiëring van erkende operatoren die belast zijn met de ondersteuning van scholen]1
----------
(1)
Art. 1.7.10-18. [1 De geselecteerde scholen zijn op grond van hun bevolking en onderwijstype in de volgende categorieыn ingedeeld:
1А in het gewoon onderwijs:
a) scholen met minder dan 200 leerlingen vallen onder categorie 1;
b) scholen met tussen 201 en 300 leerlingen vallen onder categorie 2;
c) scholen met 301 tot 400 leerlingen behoren tot categorie 3;
d) scholen met meer dan 400 leerlingen vallen in categorie 4;
2А in het gespecialiseerd onderwijs:
a) scholen met minder dan 100 leerlingen vallen in categorie 1;
b) scholen met tussen 101 en 150 leerlingen vallen in categorie 2;
c) scholen met tussen 151 en 200 leerlingen vallen onder categorie 3;
d) scholen met meer dan 200 leerlingen vallen onder categorie 4.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-27/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 1.7.10-19. [1 De subsidie voor erkende operatoren is een vast bedrag per school, per jaar en is afhankelijk van het aantal en de categorie scholen als omschreven in artikel 1.7.10-18 die zij moeten ondersteunen, als volgt:
1° voor scholen voor gewoon onderwijs:
Categorie 1 (minder dan 200 leerlingen) | Categorie 2 (tussen 201 en 300 leerlingen) | Categorie 3 (tussen 301 en 400 leerlingen) | Categorie 4 (meer dan 400 leerlingen) | |
Jaar 1 | 1500 € | 2000 € | 2500 € | 2500 € |
Jaar 2 | 3000 € | 4000 € | 5000 € | 5000 € |
Jaar 3 | 3000 € | 4000 € | 5000 € | 5000 € |
Jaar 4 | 1000 € | 1500 € | 2000 € | 2000 € |
Categorie 1 (minder dan 100 leerlingen) | Categorie 2 (tussen 101 en 150 leerlingen) | Categorie 3 (tussen 151 en 200 leerlingen) | Categorie 4 (meer dan 200 leerlingen) | |
Jaar 1 | 1500 € | 1500 € | 2000 € | 2500 € |
Jaar 2 | 3000 € | 3000 € | 4000 € | 5000 € |
Jaar 3 | 3000 € | 3000 € | 4000 € | 5000 € |
Jaar 4 | 1000 € | 1000 € | 1500 € | 2000 € |
Geheel van de leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn in het gewoon onderwijs | Totaal minimumaantal leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn in het gewoon onderwijs waarbij de oprichting van een territoriale pool mogelijk is |
70 |
[<font color="red">1</font> * Ambt/ Ambtsgroep | 5/5 | 4/5 | 3/4 | 3/5 | 2,5/5 | 2/5 | 1/4 | 1/5 |
Coördinator territoriaal cluster (halftijdsambt, behalve voor regelingen aan het einde van de loopbaan) | 830 punten | 664 punten | 632 punten | - | 415 punten | - | 208 punten | 166 punten |
KleuteronderwijzerLeraar lager onderwijsMasterLeraar AC - niveau LG | 550 punten | 440 punten | 413 punten | 330 punten | 275 punten | 220 punten | 138 punten | 110 punten |
AC leraar - HG niveau | 695 punten | 556 punten | 522 punten | 417 punten | 348 punten | 278 punten | 174 punten | 139 punten |
TC-leraar - LG-niveauBP-leraar - LG-niveau | 550 punten | 440 punten | 413 punten | 330 punten | 275 punten | 220 punten | 138 punten | 110 punten |
TC-leraar - HG-niveauBP-leraar - HG-niveau | 615 punten | 492 punten | 462 punten | 369 punten | 308 punten | 246 punten | 154 punten | 123 punten |
OpvoederMaatschappelijk assistent | 550 punten | 440 punten | 413 punten | 330 punten | 275 punten | 220 punten | 138 punten | 110 punten |
LogopedistErgotherapeutOrthoptist | 565 punten | 452 punten | 424 punten | 339 punten | 283 punten | 226 punten | 142 punten | 113 punten |
Verpleegkundige | 525 punten | 420 punten | 394 punten | 315 punten | 263 punten | 210 punten | 132 punten | 105 punten |
Kinesitherapeut | 615 punten | 492 punten | 462 punten | 369 punten | 308 punten | 246 punten | 154 punten | 123 punten |
Psycholoog | 695 punten | 556 punten | 522 punten | 417 punten | 348 punten | 278 punten | 174 punten | 139 punten |
Kinderverzorger | 400 punten | 320 punten | 300 punten | 240 punten | 200 punten | 160 punten | 100 punten | 80 punten]<font color="red">1</font> |
Objectif d'amélioration | Indicateurs | Valeurs de référence |
1. Améliorer significativement les savoirs, les savoir-faire et les compétences des élèves | Indicateur 1.1: Part des jeunes de 15 ans qui possèdent des compétences moyennes et des compétences de haut niveau dans chacun des domaines couverts par PISA: 1.1.1: lecture 1.1.2: mathématiques 1.1.3: sciences | Valeur de référence 1.1: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer: de 77,4% (2015) à 81% (2030) de 76,0% (2015) à 80% (2030) de 76,9% (2015) à 81% (2030) |
Indicateur 1.2: Part des jeunes de 15 ans qui possèdent des compétences de haut niveau dans chacun des domaines couverts par PISA: 1.2.1: lecture 1.2.2: mathématiques 1.2.3: sciences | Valeur de référence 1.2: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer: de 5,9% (2015) à 11% (2030) de 10,0% (2015) à 14% (2030) de 5,3% (2015) à 10%(2030) | |
Indicateur 1.3: Résultats aux évaluations externes dans l'ensemble des matières couvertes (français, mathématiques et éveil pour le CEB - français, mathématiques, sciences et langues modernes pour le CE1D) mesurés sur la base du résultat moyen de l'ensemble des élèves (en ce compris pour la forme 4 de l'enseignement secondaire spécialisé) | Valeur de référence 1.3: Pas de valeur chiffrée définie ; amélioration importante attendue | |
Indicateur 1.4: Part des jeunes ayant fréquenté la forme 3 de l'enseignement secondaire spécialisé et ayant obtenu un certificat de qualification | Valeur de référence 1.4: Pas de valeur chiffrée définie ; amélioration attendue | |
Indicateur 1.5: Différences des résultats aux évaluations externes entre écoles exprimées de manière proportionnelle à la dispersion des résultats entre élèves: 1.5.1: CEB français 1.5.2: CEB mathématiques 1.5.3: CEB éveil 1.5.4: CE1D français 1.5.5: CE1D mathématiques 1.5.6: CE1D langues modernes 1.5.7: CE1D sciences | Valeur de référence 1.5: Passer: de 22,2% (2016-17) à 16% (2030-31) de 26,4% (2016-17) à 18% (2030-31) de 22,3% (2016-17) à 16% (2030-31) de 26,8% (2016-17) à 21% (2030-31) de 36,6% (2016-17) à 29% (2030-31) de 26,9% (2016-17) à 22% (2030-31) de 30,7% (2016-17) à 25% (2030-31) | |
2. Augmenter la part des jeunes diplômés de l'enseignement secondaire supérieur | Indicateur 2: La part des jeunes entre 20 et 24 ans diplômés de l'enseignement secondaire supérieur parmi les jeunes résidant sur le territoire de la Fédération Wallonie-Bruxelles | Valeur de référence 2: Atteindre en 2030 l'objectif fixé au niveau européen, soit 85% de la population concernée (situation actuelle: 79% selon les chiffres d'Eurostat) |
3. Réduire les différences entre les résultats des élèves les plus favorisés et des élèves les moins favorisés d'un point de vue socio-économique | Indicateur 3: La différence entre les résultats des élèves les plus favorisés et ceux des élèves les moins favorisés d'un point de vue socioéconomique aux tests PISA: 3.1: lecture 3.2: mathématiques 3.3: sciences | Valeur de référence 3: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer: de 107,3 (2015) à 101 points (2030) de 106,6 (2015) à 95 points (2030) de 111,6 (2015) à 106 points (2030) |
4. Réduire progressivement le redoublement et le décrochage | Indicateur 4.1: Part des élèves considérés comme '' redoublants '' (est considéré comme '' redoublant '' tout élève qui est inscrit deux années scolaires successives dans la même année d'étude) une année scolaire donnée, parmi les élèves fréquentant l'enseignement primaire ordinaire et les 6 premières années de l'enseignement secondaire ordinaire de plein exercice | Valeur de référence 4.1: Diminution de 50% par rapport à la situation actuelle à l'horizon 2030, passer: de 7,6% en 2016-17 à 3,8% en 2030-31 de façon à favoriser la réduction du retard scolaire (en primaire: passer de 3,0% à 1,5% et en secondaire: de 12% à 6%) de 17% d'élèves en retard en 5e primaire en 2016-17 à 10% en 2030-31 de 59% d'élèves en retard en 5e secondaire en 2016-17 à 40% en 2030-31 |
Indicateur 4.2: Part des élèves considérés comme '' ayant décroché(1) '' une année scolaire donnée, parmi les élèves fréquentant les 3e, 4e et 5e années secondaires de l'enseignement ordinaire de plein exercice | Valeur de référence 4.2: Diminution de 50% par rapport à la situation actuelle à l'horizon 2030: passer de 5,1% (2016-17) à 2,5% (2030-31) | |
Indicateur 4.3: Part des élèves fréquentant l'enseignement spécialisé et résidant en Belgique qui ne sont plus inscrits dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française l'année scolaire suivante, alors qu'ils ont de 15 à 17 ans accomplis | Valeur de référence 4.3: Passer de 4,1% (2016-17) à 2,0% (2030-31) | |
5. Réduire les changements d'école au sein du tronc commun | Indicateur 5: Part des élèves changeant d'école(2) entre deux années scolaires successives parmi les élèves inscrits: 5.1: de la 1re à la 6e année primaire 5.2: de la 1re à la 3e année secondaire dans l'enseignement ordinaire de plein exercice | Valeur de référence 5: Passer: Pour l'enseignement primaire: de 9,2% (2016-17) à 6,5% (2030-31) Pour l'enseignement secondaire: de 16,7% (2016-17) à 12,9% (2030-31) |
6. Augmenter progressivement l'inclusion des élèves à besoins spécifiques dans l'enseignement ordinaire | Indicateur 6.1: Pourcentage d'élèves pris en charge dans l'enseignement spécialisé par rapport à la population scolaire totale | Valeur de référence 6.1: Passer de 4,1% (2016-17) à 3,6% (2030-31) |
Indicateur 6.2: Part d'élèves inscrits dans l'enseignement spécialisé l'année t et inscrits dans l'enseignement ordinaire en t+1 | Valeur de référence 6.2: Pas de valeur chiffrée, augmentation attendue | |
7. Accroitre les indices du bien-être à l'école et du climat scolaire | Indicateur 7: A construire dans le cadre de la réalisation d'une enquête multidimensionnelle et systémique, réalisée tous les 5 ans auprès des différents publics de l'école [...] | Valeur de référence 7: à venir |