Details





Titel:

7 NOVEMBER 2013. - Decreet tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-12-2013 en tekstbijwerking tot 06-02-2025)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Gemeenschappelijke bepalingen
HOOFDSTUK I. - Opdrachten van het hoger onderwijs
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Doelstellingen en finaliteiten
Art. 3-9, 9/1
HOOFDSTUK III. - Instellingen
Art. 10-13, 13/1, 14, 14/1, 14/2, 14/3, 14/4, 14/5, 14/6, 14/7
HOOFDSTUK IV. - Definities
Art. 15-16
TITEL II. - Structuur en landschap van het hoger onderwijs
Art. 17
HOOFDSTUK I. - Algemene structuur
Art. 18-19
HOOFDSTUK II. - " Académie de Recherche et d'Enseignement supérieur " (Academie Onderzoek en Hoger Onderwijs)
Afdeling I. - Opdrachten en structuren
Art. 20-25
Afdeling II. - Middelen
Art. 26-27
Afdeling III. - Beheersorganen
Art. 28-34
Afdeling IV. - Controle
Art. 35-36
Afdeling V. - Kamers en commissies
Art. 37-43
Afdeling VI. - Oriëntatieraad
Art. 44-51
HOOFDSTUK III. - Academische pool
Afdeling I. - Definities en opdrachten
Art. 52-56
Afdeling II. - Organisatie
Art. 57-62
HOOFDSTUK IV. - Academische zones
Art. 63-65
TITEL III. - Organisatie van de studies en statuut van de student
HOOFDSTUK I. - Structuur en minimale inhoud van de studies
Art. 66-68, 68/1, 69-74
HOOFDSTUK II. - Organisatie van het onderwijs
Art. 75-78
HOOFDSTUK III. - Studieritme
Art. 79-80
HOOFDSTUK IV. - Mobiliteit, samenwerking en gezamenlijke diplomering
Art. 81-82, 82/1
HOOFDSTUK V. - Academische graden
Art. 83-85
HOOFDSTUK VI. - Machtigingen
Art. 86-88, 88bis, 89-91
HOOFDSTUK VII. - Gelijkstelling
Art. 92-93
HOOFDSTUK VIII. - Inschrijving voor de studies
Art. 94-95, 95/1, 95/2, 95/3, 96-100
Art. 100 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 101-106
HOOFDSTUK IX. - Toegang tot studies
Afdeling I. - Toegang tot studies van de eerste cyclus.
Art. 107-110
Afdeling I/1. [2 ...]2
Art. 110/1, 110/2, 110/3, 110/4, 110/5, 110/6, 110/7
Afdeling II. - Toegang tot studies van de tweede cyclus
Art. 111-112, 112/1, 113
Art. 113 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 114
Afdeling III. - Toegang tot studies van de derde cyclus
Art. 115-116
Afdeling 4. - Gepersonaliseerde toelatingen
Art. 117-120
HOOFDSTUK X. - Studieprogramma's en evaluaties
Afdeling I. - Studieprogramma's
Art. 121-124, 124/1, 125-130
Afdeling II. - De examencommissies
Art. 131-136
Afdeling III. - Evaluatie
Art. 137-139, 139/1, 140, 140bis, 141
Afdeling IV. - Diploma's
Art. 142-147, 147bis
HOOFDSTUK XI. - Hulp voor het slagen
Art. 148-151
HOOFDSTUK XII. [1 Toezichtcomité]1
Art. 151/1, 151/2, 151/3, 151/4
HOOFDSTUK XIII. [1 - Publiciteit van instellingen voor hoger onderwijs en academische centra]1
Art. 151/5, 151/6, 151/7, 151/8, 151/9, 151/10, 151/11
TITEL IV. - Wijzigings-, overgangs-, opheffings- en slotbepalingen
HOOFDSTUK I. - Stuctuur en instellingen
Art. 152-160
HOOFDSTUK II. - Organisatie van studies
Art. 161-163
HOOFDSTUK III. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 164-170
HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding en uitvoerende bepalingen
Art. 171-176
BIJLAGEN.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1991029305  1995029482  2001029005  2002029138  2003029016  2004029170  2008029421  2011029399 



Uitvoeringsbesluit(en):

2014029077  2014029319  2014029392  2014029438  2014029546  2014029573  2014029605  2014029611  2014029656  2014029791  2014A03698  2015029003  2015029112  2015029161  2015029194  2015029237  2015029266  2015029291  2015029332  2015029362  2015029368  2015029369  2015029381  2015029428  2015029444  2015029526  2015029527  2015029551  2015202342  2016022100  2016029024  2016029064  2016029091  2016029156  2016029167  2016029171  2016029271  2016029295  2016029299  2016029351  2016029352  2016029353  2016029403  2016029410  2016029411  2016029414  2016029415  2016029416  2016029417  2016029419  2016029420  2016029421  2016029424  2016029436  2016029443  2016029454  2016029478  2016029499  2016029501  2016029634  2016A31124  2017010154  2017010701  2017010825  2017010828  2017011130  2017011132  2017011501  2017012510  2017013257  2017013360  2017020418  2017031866  2017040261  2017040308  2017040742  2017040866  2017041007  2017A11501  2018012622  2018013169  2018013742  2018030032  2018030326  2018030642  2018030648  2018032183  2018032424  2018040123  2019012081  2019012173  2019012813  2019013831  2019014520  2019014543  2019014576  2019030143  2019030744  2019041645  2020020624  2020020627  2020020664  2020031218  2020031322  2020031323  2020040632  2020040953  2020041878  2020042559  2020043219  2020043736  2020044346  2021021117  2021021869  2021021870  2021021871  2021021872  2021030270  2021031793  2021031852  2021040158  2021040294  2021040903  2021042125  2021A40294  2022020240  2022021119  2022031355  2022031729  2022032767  2022040506  2022041917  2022042382  2022042651  2023030248  2023043585  2023043981  2023045287  2023045520  2023045757  2023046578  2023046816  2023048691  2023048693  2024000258  2024000271  2024000272  2024000273  2024000318  2024000319  2024000849  2024002421  2024002520  2024002522  2024003136  2024003878  2024003879  2025001954  2025002193 



Artikels:

TITEL I. - Gemeenschappelijke bepalingen
HOOFDSTUK I. - Opdrachten van het hoger onderwijs
Artikel 1.§ 1. Dit decreet betreft het hoger onderwijs met volledig leerplan, in de zin van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs. Het wordt verstrekt binnen instellingen voor hoger onderwijs, die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd. Die instellingen dragen de naam Universiteit, Hogescholen of Hogere Kunstscholen, naargelang van hun specificiteit.
  Ongeacht of die instellingen door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd, ze worden in dit decreet " instellingen voor hoger onderwijs " genoemd.
  § 2. Worden eveneens als instellingen voor hoger onderwijs in de zin van dit decreet beschouwd, de instellingen voor sociale promotie die op het niveau van het hoger onderwijs een afdeling organiseren, bedoeld in artikel 10, § 2, van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie.
  Daar de instellingen geen instellingen voor onderwijs met volledig leerplan zijn, wordt de organisatie van de studies daar niet geregeld bij de bepalingen van TITEL III.-, HOOFDSTUK III.-, HOOFDSTUK VIII.-, HOOFDSTUK X.-, [1 Afdeling 1. -, artikel 124,]1 Afdeling 2. - en Afdeling 3.-, [1 HOOFDSTUK XI.-, en van TITEL IV.- HOOFDSTUK IV.-, artikelen 171, tweede lid, en 172, tweede lid]1.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-03/57, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.2. Het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap is een openbare dienst van algemeen nut. Alleen de instellingen die bij dit decreet bedoeld zijn, worden ertoe gemachtigd de opdrachten uit te oefenen die hun wettelijk worden toevertrouwd, inzonderheid : de academische bekwaamheidsbewijzen en graden die de hogere studies bekrachtigen, toekennen, en de overeenstemmende diploma's en getuigschriften uitreiken.
  Die instellingen, met hun personeel, oefenen, naargelang van hun vakken, middelen en specificiteit, maar altijd met het oog op uitstekende resultaten en kwaliteitsvolle dienstverlening aan de samenleving, de drie aanvullende opdrachten uit :
  1° onderwijscursussen en initiële en voortgezette hogere opleidingen, overeenstemmend met de niveaus 5 tot 8 van het Franstalige kwalificatiekader, aanbieden, en de overeenstemmende verworven kennis en competenties bekrachtigen, op het einde van de studiecyclussen of door persoonlijke, beroeps- en opleidingsverworvenheden in aanmerking te nemen;
  2° deelnemen aan individuele of collectieve activiteiten inzake onderzoek, innovatie of creatie, en zo zorgen voor de ontwikkeling, de bewaring en de overdracht van de kennis en het cultureel, artistiek en wetenschappelijk erfgoed;
  3° zorgen voor de dienstverlening aan de samenleving, dank zij hun deskundigheid en hun onafhankelijkheidsplicht, hun antwoord op de maatschappelijke behoeften, in medewerking of dialoog met de educatieve, sociale, culturele, economische en politieke wereld.
  Die verschillende opdrachten worden uitgeoefend in het kader van samenwerkingsverbanden en internationale uitwisselingen met federale, regionale of andere Belgische gemeenschappen of binnen de Franse Gemeenschap.

HOOFDSTUK II. - Doelstellingen en finaliteiten
Art.3. § 1. Voor de uitoefening van hun onderwijsopdracht, streven de instellingen voor hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap, gelijktijdig en zonder hiërarchie, inzonderheid de volgende algemene doelstellingen na :
  1° studenten begeleiden in hun rol als verantwoordelijke burgers, die kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van een democratische, pluralistische en solidaire maatschappij;
  2° de zelfstandigheid en de ontplooiing van studenten bevorderen, inzonderheid door hun wetenschappelijke en artistieke nieuwsgierigheid op te wekken, hun kritische zin, hun verantwoordelijkheidszin en hun individuele en collectieve plichtsbesef te ontwikkelen;
  3° zowel via de inhoud van het verstrekte onderwijs als door de andere activiteiten die door de instelling worden georganiseerd, de humanistische waarden, de creative en innoverende tradities, alsook het artistieke, wetenschappelijke, filosofische en politieke culturele erfgoed, dat de historische grondslag van dat onderwijs uitmaakt, overdragen, met inachtneming van de specificiteit van iedereen;
  4° een algemene en gespecialiseerde, zowel fundamentele en conceptuele als praktische opleiding op het hoogste niveau verstrekken, om studenten de mogelijkheid te verschaffen om een actieve rol in het beroeps-, sociale, economische en culturele leven te spelen, en gelijke kansen inzake maatschappelijke emancipatie te bieden;
  5° duurzame nauwkeurige competenties ontwikkelen, waarbij studenten de mogelijkheid wordt geboden om er de relevantie van te behouden, op autonome wijze of in het kader van een leven lang leren;
  6° die initiële en aanvullende opleidingen verstrekken ter bevordering van wetenschappelijke, artistieke, beroeps- en culturele opening, waarbij leerkrachten, studenten en afgestudeerden aangezet worden tot mobiliteit en medewerking tussen de Gemeenschappen en op internationaal vlak.
  Het hoger onderwijs past aan de verschillende vakken aangepaste methoden en middelen toe om de bedoelde algemene doelstellingen te bereiken, om dit onderwijs toegankelijk te maken voor iedereen volgens zijn eigen vaardigheden.
  § 2. Het hoger onderwijs is bestemd voor een volwassen en vrijwillig publiek. Het past didactische methoden toe die aan die karakteristiek aangepast zijn en die aan zijn doelstellingen beantwoorden. Die pedagogie steunt inzonderheid op collectieve of individuele activiteiten, onder de rechtstreekse of onrechtstreekse leiding van leerkrachten, maar ook op persoonlijke werken van studenten die zij autonoom hebben uitgevoerd. Die methoden rusten logischerwijs op de eindcompetenties en gemeenschappelijke kennis die vereist zijn op het einde van het onderwijs dat er toegang toe geeft.
  De instellingen, hun personeel en de studenten moeten elk bijdragen tot het nastreven van die doelstellingen in deze context.
  § 3. De onderwijsopdrachten betreffen zowel de initiële cursussen als het levenslange leren, ongeacht of het gaat om onderwijs met volledig leerplan of voor sociale promotie. De instellingen voor hoger onderwijs zorgen voor de voortgezette opleiding van afgestudeerden en waarborgen de voorwaarden voor het voortzetten of hervatten van hogere studies gedurende het hele leven. Zij alleen worden ertoe gemachtigd de bekwaamheidsbewijzen, academische graden, diploma's en getuigschriften uit te reiken die met de niveaus 5 tot 8 van het Franstalige kwalificatiekader overeenstemmen.
  § 4. De Franse Gemeenschap accrediteert als hogere studies alleen zij die door de bij dit decreet bedoelde instellingen voor hoger onderwijs worden georganiseerd en maakt de financiering van de instellingen die deze organiseren afhankelijk van de naleving van die doelstellingen en de wettelijke bepalingen die het hoger onderwijs als doel hebben.

Art.4. § 1. Het hoger onderwijs heeft als doel gediplomeerden op te leiden die beantwoorden aan zijn algemene doelstellingen. Naargelang van de vakken, worden die doelstellingen bereikt op het einde van initiële, aanvullende of voortgezette opleidingen die behoren tot één van de volgende typen :
  1° het hoger onderwijs van het korte type dat, op pedagogisch vlak, theorie en praktijk, stages in de beroepswereld of in laboratoria nauw verweeft, en dat zo aan nauwkeurige beroepsdoelstellingen beantwoordt; het wordt verstrekt in hogescholen, hogere kunstscholen of in het hoger onderwijs voor sociale promotie en kan leiden tot een kwalificatie van niveau 5 of 6;
  2° het hoger onderwijs van het lange type, dat uitgaat van fundamentele concepten, experimenteren en illustreren, en zo een algemene en diepgaande opleiding in twee cyclussen biedt; het wordt verstrekt in de universiteiten, hogescholen, hogere kunstscholen of hoger onderwijs voor sociale promotie en kan leiden tot een eindkwalificatie van niveau 7;
  3° de doctoraatsopleidingen en doctoraatsvoorbereidende werkzaamheden worden gevoerd binnen onderzoeksteams, in de universiteiten of in nauwe medewerking met deze en onder haar leiding; ze kunnen leiden tot een kwalificatie van niveau 8, die uitsluitend door een universiteit wordt uitgereikt.
  § 2. De diploma's en de getuigschriften die aanleiding geven tot de toekenning van studiepunten die worden uitgereikt overeenkomstig dit decreet, zijn de enige kwalificaties die erkend zijn in de niveaus 5 tot 8 van het Franstalige kwalificatiekader. De leerresultaten en transversale competenties die met die niveaus overeenstemmen, worden bepaald in bijlage I bij dit decreet.
  § 3. Het universitair onderwijs rust op een nauwe band tussen het wetenschappelijk onderzoek en de stof die wordt gedoceerd.
  Het hoger onderwijs dat in hogescholen en in de instellingen voor sociale promotie wordt georganiseerd, streeft een beroepsfinaliteit van hoge kwalificatie na. De instellingen die het organiseren, oefenen hun opdracht inzake toegepast onderzoek in verband met dat onderwijs uit in nauw verband met de beroepswereld en de universitaire instellingen.
  Het onderwijs in hogere kunstscholen rust in wezen op een nauwe band tussen de kunstpraktijk en het kunstonderwijs. Kunstonderzoek wordt daar uitgevoerd in nauw verband met de kunstpraktijk van leerkrachten, de kunstwereld en de professionele wereld.

Art.5.§ 1. [1 . Het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek heeft betrekking op experimentele of theoretische onderzoeksactiviteiten, die voornamelijk worden ondernomen om nieuwe kennis te verwerven over de grondslagen van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder een specifieke toepassing of aanwending te beogen. Het wordt in de universiteiten georganiseerd. Het toegepast wetenschappelijk onderzoek heeft betrekking op originele onderzoeksactiviteiten die worden ondernomen om nieuwe kennis op te doen en voornamelijk gericht zijn op een specifiek praktisch doel of specifieke doelstelling. Het wordt uitgevoerd om het mogelijke gebruik van de resultaten van fundamenteel onderzoek te bepalen, of om nieuwe methoden of modaliteiten vast te stellen met het oog op het bereiken van a priori bepaalde en vastgelegde doelen. Het gaat erom rekening te houden met bestaande kennis en deze te verdiepen om concrete problemen op te lossen.
   De resultaten van toegepast onderzoek zijn in eerste instantie bedoeld om toepasbaar te zijn op producten, bewerkingen, methoden of systemen. Het wordt zowel in universiteiten als in hogescholen georganiseerd.
   Experimentele ontwikkeling bestaat uit systematische activiteiten op basis van kennis uit onderzoek en praktijkervaring en het produceren van nieuwe technische kennis die kan leiden tot nieuwe producten of processen of het verbeteren van bestaande producten of processen. Het op punt stellen van nieuwe producten of processen wordt gekwalificeerd als experimentele ontwikkeling als het voldoet aan de criteria die kenmerkend zijn voor onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten. Het wordt beoefend in universiteiten en hogescholen. Een "product" is een goed of dienst.
   Om onderzoek op het gebied van kunst te definiëren en daarbij zijn eigenheid en onafhankelijkheid in zijn methoden te erkennen, worden drie modaliteiten onderscheiden:
   1° onderzoek over kunst: wordt uitgevoerd door universitairen of door kunstenaars in samenwerking met universitairen. Het omvat de studie van artistieke expressie (musicologie, kunstgeschiedenis, theaterstudies, mediastudies, literatuur enz.) en omvat ook conserverings- en restauratieactiviteiten. Het wordt beoefend in universiteiten en kunsthogescholen (ESA's) en in wetenschappelijke instellingen van de Franse Gemeenschap volgens historische, sociologische, etnologische, filosofische en andere kritische methoden;
   2° onderzoek in kunst: behandelt complexe en kritische kwesties in de artistieke domeinen. Het wordt uitgevoerd door kunstenaars-onderzoekers volgens methoden waarbij kunst een fundamentele rol speelt in een of alle stadia van het onderzoeksproces. Kunst kan in verschillende stadia van het onderzoek worden gebruikt als materiaal voor de onderzoeker: formulering van het probleem, aard van de gemobiliseerde of geproduceerde gegevens, analyse en interpretatie of verspreiding en valorisatie van het onderzoek.
   Het wordt voornamelijk beoefend in ESA's, al dan niet in samenwerking met universiteiten, hogescholen of wetenschappelijke instellingen van de Franse Gemeenschap. De communicatie van de verkregen resultaten kan gebeuren in artistieke verspreidingsformaten, zoals voorstellingen, tentoonstellingen, literaire, geluids- of visuele realisaties, al dan niet vergezeld van een academische productie;
   3° onderzoek naar artistieke expressie en creatie: houdt rechtstreeks verband met de artistieke praktijk en is inherent aan elke vorm van reflectie in de context van artistieke expressie en creatie. Het richt zich op educatieve, maatschappelijke of filosofische doelstellingen en bestaat uit het creëren van nieuwe goederen, praktijken, perspectieven of kennis binnen de kunsten, om zo bij te dragen aan zowel kunst als innovatie en te voldoen aan de behoeften van auteurs en kunstenaars. Het wordt over het algemeen georganiseerd in ESA's]1.
  § 2. Voor de uitoefening van die onderzoeksopdrachten, ontvangen of erkennen de instellingen de leden van andere instellingen, alsook de onderzoekers van andere onderzoeksinstellingen, inzonderheid, voor de universiteiten, die van het FRS-FNRS en zijn geassocieerde fondsen. In die instellingen behoren die onderzoekers met onbepaalde duur tot het academisch personeel en krijgen toegang tot de hulpmiddelen.
  ----------
  (1)<DFG 2024-04-04/40, art. 89, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.6. De opdrachten voor dienstverlening aan alle instellingen worden uitgeoefend in rechtstreeks verband met de onderwijs- of onderzoeksactiviteiten die daar worden gevoerd.

Art.7. De samenwerkingsverbanden, het beheer van infrastructuren en uitrustingen, alsook de ondersteuning van de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten en andere opdrachten die prioritair onder de instellingen ressorteren, kunnen, in voorkomend geval, door ze aan een academische pool of aan de ARES worden toevertrouwd.

Art.8. Elke instelling voor hoger onderwijs kan haar activiteiten inzake onderwijs, onderzoek en dienstverlening aan de samenleving vrij voeren en organiseren, om haar verschillende opdrachten best uit te voeren.
  Voor de uitoefening van zijn opdrachten, geniet elk personeelslid van een instelling voor hoger onderwijs de academische vrijheid binnen die instelling.

Art.9. De instellingen moeten zorgen voor de kwaliteit van al hun activiteiten en alle maatregelen nemen met het oog op een werkelijke interne zelfevaluatie en het opvolgen ervan.

Art. 9/1. [1 De inrichtingen die het neutraliteitsbeginsel moeten respecteren of die beslissen om zich eraan te verbinden, voegen een uitdrukkelijke verwijzing naar Boek 1, Titel 7, Hoofdstuk 4 van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs toe.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/54, art. 10, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2020>


HOOFDSTUK III. - Instellingen
Art.10.De universiteiten zijn de volgende instellingen :
  1° Université de Liège;
  2° Université catholique de Louvain;
  3° Université libre de Bruxelles;
  4° Université de Mons;
  5° Université de Namur;
  6° [1 ...]1
  ----------
  (1)<DFG 2022-12-14/14, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 04-03-2023>

Art.11.De hogescholen zijn de volgende instellingen :
  1° Haute Ecole de la Province de Liège;
  2° Haute Ecole Louvain en Hainaut;
  3° Haute Ecole provinciale de Hainaut - Condorcet;
  4° Haute Ecole Léonard de Vinci;
  5° Haute Ecole libre mosane;
  6° Haute Ecole de Namur-Liège-Luxembourg;
  7° Haute Ecole Galilée;
  8° Haute Ecole Ephec;
  9° Haute Ecole [1 ...]1 en Hainaut;
  10° Haute Ecole Charlemagne;
  11° Haute Ecole " [4 ICHEC - ECAM - ISFSC]4 ";
  12° Haute Ecole Francisco Ferrer;
  13° [2 de hogeschool Bruxelles-Brabant]2
  14° Haute Ecole Albert Jacquard;
  15° Haute Ecole libre de Bruxelles - Ilya Prigogine;
  16° [3 ...]3
  17° Haute Ecole Robert Schuman;
  18° Haute Ecole de la Ville de Liège;
  19° Haute Ecole Lucia de Brouckère;
  20° Haute Ecole de la Province de Namur.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/33, art. 83, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<DFG 2019-05-03/44, art. 1,b, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
  (3)<DFG 2019-05-03/44, art. 1,c, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
  (4)<DFG 2019-05-03/44, art. 1,a, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art.12.De hogere kunstscholen zijn de volgende instellingen :
  1° Conservatoire royal de Brussel;
  2° Arts2;
  3° Conservatoire royal de Liège;
  4° Ecole supérieure des Arts Saint-Luc de Liège;
  5° Ecole nationale supérieure des Arts visuels de La Cambre;
  6° Institut des Arts de Diffusion;
  7° Ecole supérieure des Arts Saint-Luc de Bruxelles;
  8° Ecole supérieure des Arts Institut Saint-Luc de Tournai;
  9° Ecole supérieure des Arts - Ecole de Recherche graphique;
  10° Académie royale des Beaux-Arts de la Ville de Bruxelles - Ecole supérieure des Arts;
  11° Académie des Beaux-Arts de la Ville de Tournai;
  12° [2 Beaux-Arts de Liège - Ecole Supérieure des Arts;]2
  13° Institut national supérieur des Arts du Spectacle et des Techniques de Diffusion;
  14° Institut supérieur de Musique et de Pédagogie;
  15° [1 L'Ecole supérieure des Arts de l'image LE 75]1;
  16° Ecole supérieure des Arts du Cirque.
  ----------
  (1)<DFG 2016-06-16/22, art. 16, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (2)<DFG 2021-07-19/10, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art.13.De instellingen voor sociale promotie die, voor hun afdelingen hoger onderwijs, worden beschouwd als instellingen voor hoger onderwijs, zijn de volgende :
  1° [2 ...]2;
  2° [2 ...]2;
  3° [12 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Sud-Luxembourg à 6700 Arlon]12;
  4° Ecole industrielle et commerciale te 6700 Aarlen;
  5° [12 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue d'Ath à 7800 Ath]12;
  6° Institut supérieur Plus Oultre te 7130 Binche;
  7° [2 ...]2;
  8° [10 ...]10;
  9° [13 ...]13
  10° Centre d'études supérieures d'optométrie appliquée te [7 5100 Namur]7;
  11° Cours industriels te 1000 Brussel;
  12° [9 Ateliers Saint-Luc te 1060 Brussel;]9
  13° Ecole pratique des hautes études commerciales (EPHEC) te 1200 Brussel;
  14° Enseignement de Promotion et de Formation Continue 1 (EPFC) te 1050 Brussel;
  15° Enseignement de Promotion et de Formation Continue 2 (EPFC) te 1050 Brussel;
  16° Enseignement de Promotion et de Formation Continue 3 (EPFC) te 1050 Brussel;
  17° Enseignement de Promotion et de Formation Continue 5 (EPFC) te 1050 Brussel;
  18° Enseignement de Promotion et de Formation Continue 7 (EPFC) te 1050 Brussel;
  19° Enseignement de Promotion et de Formation Continue 8 (EPFC) te 1050 Brussel;
  20° Enseignement de Promotion et de Formation Continue 9 (EPFC) te 1050 Brussel;
  21° [2 [3 Institut de Formation de cadres pour le développement te 1050 Brussel]3]2;
  22° Institut des carrières commerciales, te 1000 Brussel;
  23° [4 Institut Paul Hankar - Institut des technologies de la Communication, de la construction et des métiers d'art in 1000 Brussel; ]4
  24° [5 Institut Supérieur de Promotion Sociale Libre de Bruxelles - Ilya Prigogine, 1070 Brussel;]5
  25° [9 ...]9
  26° Institut Jean-Pierre Lallemand te 1050 Brussel;
  27° Institut Machtens - enseignement communal de promotion sociale te 1080 Brussel;
  28° Institut Roger Guilbert te 1070 Brussel;
  29° Institut Roger Lambion te 1070 Brussel;
  30° Institut supérieur de formation continue te 1040 Brussel;
  31° Institut technique supérieur Cardinal Mercier te 1030 Brussel;
  32° Centre de formation professionnelle des Femmes prévoyantes socialistes te 6000 Charleroi;
  33° Collège technique des Aumôniers du travail te 6000 Charleroi;
  34° [2 ...]2;
  35° [8 Institut provincial d'Enseignement supérieur de Promotion sociale Lise Thiry te 6000 Charleroi ;]8
  36° Institut d'enseignement technique commercial te 6000 Charleroi;
  37° Institut provincial supérieur industriel du Hainaut te 6000 Charleroi;
  38° [2 ...]2;
  39° [6 Etablissement Communal d'Enseignement de Promotion sociale - Couillet te 6010 Couillet;]6
  40° [2 ...]2;
  41° [2 ...]2;
  42° [1 [8 Institut provincial d'Enseignement supérieur de Promotion sociale Henri La Fontaine te 7000 Mons ;]8]1
  43° [12 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Ardenne Bleue à 4820 Dison]12
  44° [12 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue des Hauts-Pays à 7370 Dour]12;
  45° [11 ...]11
  46° Enseignement de promotion sociale d'Enghien (EPSE) te 7850 Edingen;
  47° Ecole d'arts et métiers te 6560 Erquelinnes;
  48° [12 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue d'Evere à 1140 Evere]12;
  49° [1 [12 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Fléron Charlemagne à 4623 Fléron]12;]1
  50° [13 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Frameries à 7080 Frameries]13;
  51° [2 ...]2;
  52° [14 ...]14
  53° [1 ...]1
  54° [14 ...]14
  55° [12 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Jean Meunier à 7012 Jemappes]12;
  56° [2 ...]2;
  57° Institut provincial des arts et métiers du Centre te 7100 La Louvière;
  58° [2 ...]2;
  59° [1 Institut Provincial d'Enseignement de Promotion Sociale de Wallonie Picarde]1 te 7900 Leuze-en-Hainaut;
  60° [13 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Centre Ardenne à 6800 Libramont ]13;
  61° Cours de promotion sociale Saint-Luc te 4000 Luik;
  62° Cours pour éducateurs en fonction te 4030 Luik;
  63° Ecole de commerce et d'informatique - enseignement de promotion sociale te 4000 Luik;
  64° Institut provincial d'enseignement de promotion sociale de Liège te 4020 Luik;
  65° Institut de formation continuée - enseignement de promotion sociale te 4000 Luik;
  66° Institut de technologie - enseignement de promotion sociale te 4020 Luik;
  67° Institut des langues modernes - enseignement de promotion sociale te 4000 Luik;
  68° Institut des travaux publics - enseignement de promotion sociale te 4000 Luik;
  69° Institut Saint-Laurent - enseignement de promotion sociale te 4000 Luik;
  70° [12 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Famenne Ardennes à 6900 Marche-en-Famenne]12;
  71° [1 ...]1
  72° Institut Reine Astrid (IRAM) te 7000 Bergen;
  73° [13 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Morlanwelz à 7140 Morlanwelz]13;
  74° [12 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue de Mouscron Wallonie picarde à 7700 Mouscron]12;
  75° Collège technique Saint-Henri te 7700 Moeskroen;
  76° [13 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Namur Cadets à 5000 Namur]13
  77° [2 ...]2;
  78° Ecole industrielle et commerciale de la ville de Namur te 5000 Namen;
  79° Ecole supérieure des affaires te 5000 Namen;
  80° Institut libre de formation permanente te 5000 Namen;
  81° Institut provincial de formation sociale te 5000 Namen;
  82° Institut technique - promotion sociale te 5000 Namen;
  83° Institut provincial de promotion sociale et de formation continuée te 1400 Nijvel;
  84° Centre d'enseignement supérieur de promotion sociale et de formation continuée du Brabant wallon te 1348 Ottignies-Louvain-la-Neuve;
  85° [13 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Péruwelz à 7600 Péruwelz ]13;
  86° [2 ...]2;
  87° [13 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Rance à 6470 Rance]13;
  88° Centre d'enseignement supérieur pour adultes te 6044 Roux;
  89° [2 ...]2;
  90° [2 ...]2;
  91° Institut provincial d'enseignement supérieur de promotion sociale de Seraing te 4100 Seraing;
  92° [11 ...]11
  93° [2 ...]2;
  94° [12 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue de Thuin-Erquelinnes à 6530 Thuin]12;
  95° [13 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Tournai Eurométropole à 7500 Tournai ]13;
  96° [12 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue d'Uccle à 1180 Uccle]12;
  97° Cours de promotion sociale d'Uccle te 1180 Ukkel;
  98° [14 ...]14
  99° [14 ...]14
  100° [12 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Hesbaye-Condroz à 4300 Waremme]12;
  101° [13 Etablissement d'Enseignement pour Adultes et de Formation Continue Colfontaine-Jurbise à 7340 Colfontaine]13;
  102° Institut de formation supérieure de Wavre te 1300 Waver.
  De Regering kan de bepalingen van dit artikel aanpassen ingevolge de wijzigingen die werden aangebracht aan het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie.
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 32, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 17, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2019-05-03/44, art. 2,b, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
  (4)<DFG 2019-05-03/44, art. 2,c, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
  (5)<DFG 2019-05-03/44, art. 2,d, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
  (6)<DFG 2019-05-03/44, art. 2,e, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
  (7)<DFG 2019-05-03/44, art. 2,a, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (8)<DFG 2020-11-12/30, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  (9)<DFG 2020-11-12/30, art. 5,1°en 2°, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (10)<DFG 2021-07-19/10, art. 9,3°, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (11)<DFG 2021-07-19/10, art. 9,6°, 12°, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (12)<DFG 2021-07-19/10, art. 9, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (13)<DFG 2023-07-06/22, art. 1,1°-8°, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (14)<DFG 2023-07-06/22, art. 1,9°, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art. 13/1. [1 Er wordt een kadaster van de instellingen voor hoger onderwijs erkend en bedoeld in de artikelen 10 tot 13 gepubliceerd en bijgewerkt op de pagina besteed aan het hoger onderwijs via de officiële website van de Franse Gemeenschap.
   Dit kadaster gaat vergezeld van een duidelijke en pedagogische uitleg over de gevolgen verbonden aan het al dan niet erkennen van een onderwijsinstelling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-11-23/50, art. 1, 041; Inwerkingtreding : 15-02-2024>


Art.14.[1 Geen instelling of vereniging mag die Franstalige benamingen " Université ", " Haute Ecole " of " Ecole supérieure des Arts ", " Etablissement d'enseignement supérieur ", " Faculté ", dragen als zij daar activiteiten uitoefent die gelijkaardig zijn met de opdrachten van de instellingen voor hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap, behalve als zij als zodanig officieel erkend wordt krachtens een andere Belgische of buitenlandse wetgeving. In dit geval moet zij die wetgeving uitdrukkelijk in al die mededelingen vermelden.]1
  ----------
  (1)<DFG 2018-06-28/11, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art. 14/1.[1 Onder niet-erkende onderwijsinstelling wordt verstaan elke onderwijsinstelling, instelling of vereniging die, zonder vermeld te worden [2 noch in de artikelen 10 tot 13, noch in een andere Belgische wetgeving betreffende het hoger onderwijs, gelijkaardige opleidingen verleent aan deze die leiden tot een bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 15, § 1, 41°, in de vakgebieden opgenomen in artikel 83, § 1, eerste lid. Deze opleidingen worden georganiseerd ofwel in het Franse taalgebied, ofwel in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voor zover de instelling activiteiten uitsluitend of duidelijk in het Frans verleent. ]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2018-06-28/11, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<DFG 2023-11-23/50, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 15-02-2024>

Art. 14/2.[1 De Regering bepaalt en werkt elk jaar een kadaster bij van niet-erkende onderwijsinstellingen zoals bedoeld in artikel 14/1.]1
  ----------
  (1)<DFG 2023-11-23/50, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 15-02-2024>

Art. 14/3.[1 § 1er. Elke instelling bedoeld in artikel 14/1 is ertoe gehouden om haar activiteit voor 15 april aan de Regering mee te delen.
   De instellingen waarvan de activiteiten na deze datum voor het eerst beginnen, zijn ertoe gehouden om hun activiteit voor 15 april van het daaropvolgende jaar mee te delen.
   De nadere regels voor deze kennisgeving worden door de Regering bepalen.
   § 2. Als er gegevens ontbreken in de mededeling bedoeld in § 1 vraagt de Regering aan de instelling dat ze de ontbrekende informatie binnen de twee maanden van haar aanvraag aanvult.
   Na ontvangst van het geheel van de elementen bepaald door de Regering wordt een gedateerd mededelingsattest aan de instelling bezorgd.
   Het mededelingsattest is geldig voor een hernieuwbare periode van twee jaar.
   De instelling deelt haar activiteit aan de Regering mee vóór elke nieuwe periode van twee jaar.
   De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van het mededelingsattest bedoeld in het tweede lid.]1
  ----------
  (1)<DFG 2023-11-23/50, art. 4, 041; Inwerkingtreding : 15-02-2024>

Art. 14/4.[1 § 1.[2 De onthaalpagina van de website van de niet-erkende onderwijsinstelling, elke promotie ongeacht de media, die informatie bevat over deze instelling, de verleende opleidingen en de uitgereikte bekwaamheidsbewijzen, moet de volgende melding bevatten : " Instelling, opleidingen en diploma's die niet erkend worden door de Franse Gemeenschap van België ".
   Naast de vermelding bedoeld in het vorige lid, wanneer de opleidingen of de diploma's afgegeven door deze instelling, niet erkend zijn door een buitenlandse wetgeving, moet een duidelijke verwijzing naar deze buitenlandse wetgeving daaraan te worden gekoppeld.]2
   § 2. Bij de inschrijving, vóór de eerste vervaldatum van de storting door de student van het inschrijvingsgeld is de niet-erkende onderwijsinstelling ertoe gehouden om aan elke student een document te laten ondertekenen dat de volgende melding op een leesbare manier bevat " [2 Opleiding en diploma die niet erkend worden door de Franse Gemeenschap van België ". Wanneer de opleiding of het diploma uitgereikt door deze instelling erkend is door een buitenlandse wetgeving, moet op dit document ook een duidelijke verwijzing naar deze buitenlandse wetgeving vermeld worden.]2 Een afschrift van dit ondertekende document wordt aan de student tegen ontvangstbewijs bezorgd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2018-06-28/11, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<DFG 2023-11-23/50, art. 5, 041; Inwerkingtreding : 15-02-2024>


Art. 14/5. [1 Bij de niet-naleving van de verplichtingen ingeschreven in artikel 14/4, § 2, is de niet-erkende onderwijsinstelling ertoe gehouden om, binnen de 30 dagen na de ontvangst van een door een student ingediende aanvraag, alle inschrijvingsgelden en andere gelijkaardige kosten terug te betalen die geïnd worden sinds de eerste storting van deze inschrijving. Deze aanvraag moet duidelijk verwijzen naar artikel 14/4, ondertekend worden door de student en per aangetekende brief gestuurd worden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2018-06-28/11, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. 14/6.[1 Wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van 5.000 tot 15.000 euro of met slechts één van deze straffen, de niet-erkende onderwijsinstelling of, in voorkomend geval, haar vertegenwoordiger, die één van de benamingen bedoeld in artikel 14 gebruikt of die niet voldoet aan de verplichtingen bedoeld in de artikelen 14/3, § 1, en 14/4, § 1.
   Onverminderd de toepassing van artikel 14/5 wordt gestraft met een geldboete van 1.000 tot 5.000 euro per ingeschreven student, de niet-erkende onderwijsinstelling of, in voorkomend geval, haar vertegenwoordiger, die niet voldoet aan één van de verplichtingen bedoeld in 14/4, § 2.
   De geldboetes bedoeld in de vorige leden kunnen bij herhaling verdubbeld worden.
   Bij overtreding van de bepalingen van het eerste of het tweede lid wordt de niet-erkende onderwijsinstelling eveneens onderworpen aan de straffen voorzien in de artikelen 35 tot 37bis van het Strafwetboek.]1
  ----------
  (1)<DFG 2023-11-23/50, art. 6, 041; Inwerkingtreding : 15-02-2024>

Art. 14/7. [1 De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, bij wie zoals in kort geding een zaak aanhangig wordt gemaakt, is bevoegd om de stopzetting te besluiten van elk gebruik van één van de beschermde benamingen bedoeld in artikel 14, van elke mededeling of elke activiteit van een instelling bedoeld in artikel 14/1, bij de niet-naleving van één van de verplichtingen bedoeld in artikel 14/4.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2018-06-28/11, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

HOOFDSTUK IV. - Definities
Art.15. § 1. Voor de toepassing van dit decreet en de besluiten tot uitvoering ervan, wordt verstaan onder :
  1° leerresultaten : vermelding van wat een leerling moet kennen, begrijpen, en kunnen doen na voltooiing van een leerproces, een cursus of een gevalideerde onderwijseenheid; de leerresultaten worden beschreven in termen van kennis, vaardigheden en competenties;
  2° remediëringsactiviteiten : activiteiten voor hulpverlening tot bevordering van de slaagkansen, die geen deel uitmaken van een studieprogramma, om eventuele leemten van studenten te verhelpen of die helpen een studieprogramma met betere slaagkansen te volgen of te hervatten;
  3° activiteiten voor inschakeling in het arbeidsproces : activiteiten voor het leren van sommige studieprogramma's, bestaande uit activiteiten in verband met de toepassing van de cursussen, in een disciplinair of interdisciplinair kader, die onder meer de vorm kunnen aannemen van stages, klinisch onderwijs, eindstudiewerken, seminaries, kunstcreaties of gevallenstudies;
  4° toelating : administratief en academisch proces dat tot doel heeft na te kijken of een student voldoet aan de criteria op grond waarvan hij ertoe wordt toegelaten een bepaalde studiecyclus te ondernemen en er de eventuele aanvullende voorwaarden van te bepalen;
  5° [6 ...]6
  6° academiejaar : cyclus in de organisatie van de onderwijsopdrachten die op 14 september begint en op 13 september van het volgende jaar eindigt; de activiteiten, beslissingen en handelingen in verband met die opdrachten hebben betrekking op één academiejaar, maar kunnen zich uitstrekken buiten die periode. [2 Nochtans, voor de wetgevingen betreffende het statuut van het personeel, loopt het academiejaar ten einde op 30 september; ]2
  7° jaarprogramma van de student : door de examencommissie goedgekeurd samenhangend geheel van onderwijseenheden van een studieprogramma waarvoor een student zich regelmatig laat inschrijven voor een academiejaar tijdens hetwelk hij aan de activiteiten deelneemt, er de examens van aflegt en door de examencommissie zal worden gedelibereerd;
  8° attest : document dat geen academische graad of studiepunten toekent maar dat de deelneming aan een vorming en, in voorkomend geval, de ermee gepaard gaande evaluatie en het niveau ervan, bevestigt;
  9° academische autoriteiten : de instanties die, in elke instelling, ertoe worden gemachtigd de bevoegdheden in verband met de organisatie van het onderwijs uit te oefenen;
  10° bachelor (BA) : academische graad van niveau 6 tot bekrachtiging van de studies van de eerste cyclus die minstens 180 studiepunten tellen;
  11° bachelor specialisatie : studies die leiden tot een academische graad van bijzondere bachelor (van niveau 6) tot bekrachtiging van de specifieke studies van de eerste cyclus van ten minste 60 studiepunten, [5 tot afronding van een voorafgaande initiële opleiding]5;
  12° brevet van het hoger onderwijs : bekwaamheidsbewijs van niveau 5 tot bekrachtiging van de studies van minstens 120 studiepunten, beroepsgericht, toegang gevend tot een duidelijk geïdentificeerd beroep;
  13° kwalificatiekader : instrument voor de rangschikking van de kwalificaties op grond van een geheel van criteria die overeenstemmen met bepaalde leerniveaus;
  14° CAPAES : " Certificat d'Aptitude Pédagogique Approprié à l'Enseignement Supérieur ", getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs, bedoeld in het decreet van 17 juli 2002 tot bepaling van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs (CAPAES - "Certificat d'aptitude pédagogique approprié à l'enseignement supérieur") in de hogescholen en in het hoger onderwijs voor sociale promotie en van de voorwaarden voor het verkrijgen ervan;
  15° [5 ...]5
  16° getuigschrift : document dat geen academische graad toekent maar dat bevestigt dat een student geslaagd is voor een gestructureerde opleiding van minstens 10 studiepunten, door een instelling voor hoger onderwijs georganiseerd, dat die instelling ermee gepaard gaande studiepunten toekent, en dat het niveau van die studiepunten bevestigt;
  17° kwalificatie : formeel resultaat van een evaluatie- en validatieproces, dat bevestigt dat een individu op het einde van een leerproces de competenties heeft verworven die met een gegeven niveau overeenstemmen, en dat leidt tot de uitreiking van een diploma of een getuigschrift;
  18° gezamenlijke diplomering : bijzondere vorm van co-organisatie van gezamenlijke studies waarvoor alle partners in de Franse Gemeenschap die aan gezamenlijke diplomering doen voor die studies daartoe gemachtigd of samen gemachtigd zijn, waarvan de leeractiviteiten gezamenlijk worden georganiseerd, beheerd en verstrekt, en waarvoor een collegiale bekrachtiging voor het slagen ervoor wordt verleend, leidend tot het uitreiken van een uniek diploma of van diploma's die worden uitgereikt volgens de wetgeving die elke partner eigen is;
  19° academische gemeenschap : geheel van de actoren van een instelling voor hoger onderwijs, samengesteld uit leden van haar personeel en onderzoekers erkend in de zin van artikel 5.- § 2, alsook uit de studenten die regelmatig ingeschreven zijn voor een studieprogramma dat door die instelling wordt georganiseerd;
  20° competentie : capaciteit, evalueerbaar voor een individu, individuele of collectieve middelen in te zetten, te combineren, over te brengen en toe te passen in een bijzondere context op een bepaald ogenblik; door middelen wordt onder meer verstaan : kennis, know-how, ervaringen, vaardigheden, ingesteldheid en attitudes;
  21° kennis : samenhangend geheel van kennis en ervaringen, voortvloeiend uit het opnemen, door middel van een leerproces, van informatie, feiten, theorieën, praktijken, technieken betreffende één of meer studiegebieden, werkgebieden, artistieke of socioprofessionele gebieden;
  22° co-organisatie : partnerschap tussen twee of meer instellingen die zich, door middel van een overeenkomst, bereid verklaren om werkelijk deel te nemen aan de administratieve en academische organisatie van de leeractiviteiten van een opleiding of van een gezamenlijk studieprogramma waartoe ten minste één onder die gemachtigd is; een dergelijke overeenkomst kan betrekking hebben op het aanbod en de organisatie van cursussen, de uitwisseling van personeelsleden of van infrastructuren;
  23° het medevereiste van een onderwijseenheid : geheel van andere onderwijseenheden van een studieprogramma die vóór of uiterlijk gedurende hetzelfde academiejaar moeten gevolgd zijn;
  24° studiepunt : eenheid die overeenstemt met de tijd die door de student, binnen een studieprogramma, besteed wordt aan een leeractiviteit;
  25° cursus : samenhangend geheel van één of meer studiecyclussen dat een bepaalde initiële opleiding uitmaakt; binnen een cursus kunnen de tussengraden overgangsgraden zijn, die dus de voorbereiding tot de volgende cyclus als hoofddoel hebben, en is de eindgraad " beroepsgericht ";
  26° cyclus : studies die leiden tot het behalen van een academische graad; het hoger onderwijs wordt in drie cyclussen georganiseerd;
  27° diploma : document dat bevestigt dat een student geslaagd is voor studies die in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit decreet en dat het bekwaamheidsbewijs of de academische graad die op het einde van die studiecyclus wordt toegekend, bevestigt;
  28° studiegebied : tak van de kennis die met één of meer cursussen overeenstemt;
  29° [8 doctoraat]8 (DOC) : academische graad van niveau 8 die de studies van de derde cyclus bekrachtigt, uitgereikt door een universiteit en behaald na verdediging van een proefschrift overeenkomstig artikel [5 71, § 3]5;
  30° doctoraatsschool : coördinatiestructuur die als opdracht heeft de oprichting van thematische doctoraatsscholen op haar gebied toe te laten, te bevorderen en te stimuleren;
  [1 30° bis [3 Alternerend hoger onderwijs : onderwijs waarin de competenties die noodzakelijk zijn voor het behalen van een diploma dat door een instelling voor hoger onderwijs wordt uitgereikt, gedeeltelijk in een onderneming en gedeeltelijk binnen die instelling worden verworven, zoals georganiseerd bij het decreet van 30 juni 2016 tot organisatie van het alternerend hoger onderwijs]3;]1
  31° thematische doctoraatsschool : onderzoeks- en onderwijsstructuur, belast met het verstrekken van de doctoraatsopleiding op de studiegebieden van de doctoraatsscholen waaronder ze ressorteert;
  32° gelijkstelling : proces tot gelijkstelling van de competenties en kennis van een student, bekrachtigd door één of meer bekwaamheidsbewijzen, studiegetuigschriften of buitenlandse diploma's, met deze die vereist zijn op het einde van studies in de instellingen voor hoger onderwijs die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd;
  33° referentie-instelling : in het kader van de co-organisatie van een gezamenlijk studieprogramma, inzonderheid gezamenlijke diplomering, instelling die belast wordt met de centralisatie van het administratieve en academische beheer van het programma en de studenten, die wordt gekozen uit deze die in de Franse Gemeenschap voor de bedoelde studies gemachtigd zijn;
  34° studies voor voortgezette opleiding : gestructureerd geheel van leeractiviteiten die door een instelling voor hoger onderwijs worden georganiseerd, maar die niet leiden tot een bekwaamheidsbewijs of een academische graad, met uitzondering van sommige studies voor sociale promotie, dat tot doel heeft de verworven competenties en kennis van de gediplomeerden van het hoger onderwijs of van personen die gelijkaardige professionele of persoonlijke verworven competenties en kennis kunnen laten gelden, aan te vullen, uit te breiden, te verbeteren, bij te werken of te vervolmaken.
  35° eerstegeneratiestudent : voor statistische doeleinden, regelmatig ingeschreven student die nooit gedurende een vroeger academiejaar ingeschreven werd voor hogere studies, in de Franse Gemeenschap of buiten de Franse Gemeenschap, of voor elke cursus ter voorbereiding van examens of vergelijkende examens die toelaten die studies te ondernemen of voort te zetten;
  [5 35bis° student op het einde van de cyclus: student die in zijn jaarprogramma alle ontbrekende studiepunten om af te studeren heeft toegevoegd;]5
  36° voor financiering in aanmerking komende student : regelmatig ingeschreven student die, op grond van eigen karakteristieken, het type inschrijving of het studieprogramma waarvoor hij ingeschreven is, in aanmerking komt voor de financiering van de instelling voor hoger onderwijs die de studies organiseert;
  37° finaliteit : samenhangend geheel van onderwijseenheden dat 30 studiepunten vertegenwoordigt van een studieprogramma voor master dat minstens 120 studiepunten telt, leidend tot aanvullende gespecialiseerde competenties die door een afzonderlijke academische graad worden bekrachtigd;
  38° initiële opleiding : cursus die leidt tot het uitreiken van een academische graad van bachelor of van master, met uitsluiting van de graden bachelor of master specialisatie;
  39° onderwijsvorm : specificiteit in de organisatie van studies in verband met het type onthaalinstelling : universiteit, hogeschool, hogere kunstschool of instelling voor sociale promotie;
  40° FRS-FNRS : " Fonds de la Recherche scientifique " bedoeld bij het decreet van 17 juli 2013 betreffende de financiering van het Onderzoek door het " Fonds national de la Recherche scientifique ";
  [4 41° Academische graad : bekwaamheidsbewijs dat het slagen bekrachtigt voor een studiecyclus die overeenstemt met een kwalificatieniveau, [5 bij dit decreet erkend en door een diploma gestaafd]5 en beschermd bij de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs;]4
  42° machtiging : bevoegdheid die bij decreet aan een instelling voor hoger onderwijs toegekend wordt op een bepaald grondgebied een studieprogramma te organiseren, een academische graad toe te kennen en de ermee gepaard gaande getuigschriften en diploma's uit te reiken;
  [7 42/1° Dagrooster : rooster voor cursussen die hoofdzakelijk van maandag tot vrijdag, van 8 tot 19 uur en op zaterdag van 8 tot 13 uur worden georganiseerd;]7
  [7 42/2° Verspreid rooster : voor cursussen die hoofdzakelijk van maandag tot vrijdag worden gegeven, van 17.00 tot 22.00 uur, en op zaterdag van 8.00 tot 21.00 uur;]7
  43° vestiging of Campus : infrastructuur of geheel van gegroepeerde infrastructuren waarin een instelling onderwijs- of onderzoeksactiviteiten organiseert;
  44° regelmatige inschrijving : inschrijving voor een academiejaar dat betrekking heeft op een samenhangend en door de examencommissie bekrachtigd geheel van onderwijseenheden van een studieprogramma waarvoor de student aan de toegangsvoorwaarden voldoet en zijn administratieve en financiële verplichtingen nakomt;
  45° examencommissie : academische instantie die hoofdzakelijk belast wordt met de toelating tot de studies, de begeleiding van studenten, de evaluatie van de leerresultaten, hun kwalificatie en de organisatie van overeenstemmende examens;
  46° master (MA) : academische graad van niveau 7 ter bekrachtiging van de studies van de tweede cyclus die minstens 60 studiepunten tellen en, als zij een bijzondere finaliteit nastreven, minstens 120 studiepunten tellen;
  47° [7 Gespecialiseerde masteropleiding : studie die leidt tot een specifieke academische masteropleiding (niveau 7), toegekend door een universiteit, door een hogere kunstschool of in co-organisatie met een universiteit of hogere kunstschool, die specifieke tweede cyclus studies van ten minste 60 studiepunten bekrachtigt, ter aanvulling van een eerdere masteropleiding]7
  48° graad van verdienste : beoordeling door een examencommissie van de kwaliteit van het werk van een student, wanneer zij hem een academische graad toekent;
  49° optie : samenhangend geheel van onderwijseenheden van het programma van een studiecyclus die 15 tot 30 studiepunten telt;
  50° studierichting : geheel van onderwijseenheden van een programma van een studiecyclus dat overeenstemt met een specifiek competentiereferentiesysteem en een specifiek onderwijsprofiel, dat door een afzonderlijke academische graad wordt bekrachtigd;
  51° overgang : academisch proces waarbij een student toelating krijgt om zijn studies in een andere cursus voort te zetten;
  52° academisch personeel : contractueel of statutair personeel van een instelling voor hoger onderwijs dat ofwel tot het bestuurs- en onderwijzend personeel behoort, ofwel tot het wetenschappelijk personeel van ten minste rang B in de zin van het koninklijk besluit van 31 oktober 1953 tot vaststelling van het statuut van de geaggregeerden, de repetitors en het wetenschappelijk personeel bij de Rijksuniversiteiten, of erkend als ten minste van niveau B in de zin van het decreet van 19 juli 1991 betreffende de loopbaan van de wetenschappelijke navorsers, voor onbepaalde tijd aangeworven, alsook de onderzoekers die voor een bepaalde tijd aangeworven werden, bedoeld in artikel 5, § 2;
  53° administratief, technisch en werkliedenpersoneel : contractueel of statutair personeel van een instelling voor hoger onderwijs, in de zin van het koninklijk besluit van 30 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van het bestuurs- en toegevoegd personeel, hulppersoneel voor onderzoek, beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, het paramedisch en gespecialiseerd personeel van de universiteiten en de universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap, van het decreet van 20 juni 2008 betreffende de administratieve personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde Hogescholen, Hogere Kunstscholen en Hogere Instituten voor architectuur of van het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap;
  54° wetenschappelijk personeel : contractueel of statutair personeel van een instelling voor hoger onderwijs dat behoort tot het wetenschappelijk personeel van rang A in de zin van het koninklijk besluit van 31 oktober 1953 tot vaststelling van het statuut van de geaggregeerden, de repetitors en het wetenschappelijk personeel bij de Rijksuniversiteiten, of erkend als van niveau B in de zin van het decreet van 19 juli 1991 betreffende de loopbaan van de wetenschappelijke navorsers, alsook de onderzoekers bedoeld in artikel 5, § 2, die in het academisch personeel niet opgenomen zijn;
  55° academische pool : vereniging van instellingen voor hoger onderwijs, gestoeld op de geografische nabijheid van hun vestigingen voor onderwijs en onderzoek, hoofdzakelijk belast met het aanmoedigen en samenvoegen van hun gemeenschappelijke of transversale medewerking en activiteiten;
  56° voorvereiste van een onderwijseenheid : geheel van andere onderwijseenheden van een studieprogramma waarvan de leerresultaten moeten worden bekrachtigd en de overeenstemmende studiepunten worden toegekend door de examencommissie vóór de inschrijving voor die onderwijseenheid, behalve een door de examencommissie toe te kennen afwijking;
  57° onderwijsprofiel : gestructureerd geheel van de in de leerresultaten beschreven onderwijseenheden, die in overeenstemming zijn met het referentiesysteem voor de competenties van de studiecyclus(sen) waarvan ze deel uitmaken, eigen aan een instelling voor hoger onderwijs die het geheel of een deel van een studieprogramma organiseert en die de ermee gepaard gaande diploma's en getuigschriften uitreikt;
  58° studieprogramma : geheel van de leeractiviteiten, gegroepeerd in onderwijseenheden, waarvan sommige verplicht zijn, andere naar keuze van elke ingeschreven leerling, dat in overeenstemming is met het referentiesysteem voor de competenties van een studiecyclus; het programma bepaalt de ermee gepaard gaande studiepunten en de organisatie van het tijdschema en van het voorvereiste of medevereiste van de verschillende onderwijseenheden;
  59° quadrimester : organisatorische opdeling van de leeractiviteiten van een academiejaar die zich over ongeveer vier maanden uitstrekt; het academiejaar is in drie quadrimesters gedeeld;
  60° referentiesysteem voor de competenties : gestructureerd geheel van competenties eigen aan een academische graad, een bekwaamheidsbewijs of een kwalificatie;
  61° sector : geheel van verschillende studiegebieden;
  62° specialiteit : in het hoger kunstonderwijs, bijzondere kwalificatie van een cursus of een studierichting;
  63° stages : bijzondere activiteiten voor inschakeling in het arbeidsproces, gevoerd in samenwerking met de socioprofessionele wereld in verband met het studiegebied, erkend en geëvalueerd door de betrokken examencommissie;
  64° type : karakteristiek van hogere studies in verband met haar professionele finaliteit, haar pedagogische methoden en het aantal cyclussen initiële opleiding; het hoger onderwijs van het korte type bevat één enkele cyclus; het hoger onderwijs van het lange type omvat twee basiscyclussen;
  65° onderwijseenheid : leeractiviteit of geheel van leeractiviteiten die worden gegroepeerd, omdat ze gemeenschappelijke doelstellingen nastreven en een pedagogisch geheel vormen op het vlak van de verwachte leerresultaten;
  66° valorisatie van de verworven kennis en competentie : proces van de evaluatie en erkenning van de kennis verworven in het kader van een leerproces, voortvloeiend uit de ervaring of de opleiding, en van de competenties van een kandidaat in de context van een toelating tot de studies.
  De Regering stelt de overeenstemming vast tussen die termen en deze die werden gebruikt in andere bepalingen die vóór dit decreet bestonden.
  De Regering stelt ook de overeenstemming vast tussen die termen of andere in dit decreet bepaalde begrippen en de termen die worden gebruikt binnen de Europese Unie, alsook hun officiële vertalingen.
  § 2. In dit decreet is het gebruik, in het Frans, van mannelijke namen voor de verschillende termen, titels, graden en ambten gemeenslachtig, opdat de tekst verstaanbaar zou zijn, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/33, art. 84, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<DFG 2015-06-25/12, art. 33, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (3)<DFG 2016-06-30/18, art. 17, 014; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (4)<DFG 2018-06-28/11, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (5)<DFG 2019-05-03/44, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (6)<DFG 2019-02-07/10, art. 85, 024; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (7)<DFG 2021-07-19/10, art. 10, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2021>
  (8)<DFG 2022-07-20/17, art. 23, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.16. Het adjectief " academisch " wordt voorbehouden om eenheden, structuren of organen aan te duiden die in rechtstreeks verband staan met de organisatie van het hoger onderwijs. Het adjectief " universitair " wordt voorbehouden om de eenheden, structuren of organen van de universiteiten of die door deze worden gecoördineerd, aan te duiden.

TITEL II. - Structuur en landschap van het hoger onderwijs
Art.17. Met toepassing van artikel 24, § 2 van de Grondwet, worden de bepalingen van deze titel bij een bijzonder decreet geregeld.

HOOFDSTUK I. - Algemene structuur
Art.18. Het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs bestaat uit instellingen voor hoger onderwijs die werkzaam zijn binnen academische polen en die worden gecoördineerd door een " Académie de Recherche et d'Enseignement supérieur ", (Academie Onderzoek en Hoger Onderwijs), hierna " ARES " genoemd.

Art.19. De instellingen voor hoger onderwijs zijn autonoom ten opzichte van de andere instellingen, academische polen en de ARES. De door de Franse Gemeenschap toegekende subsidies en financieringen worden hun voor de uitoefening van hun opdrachten rechtsreeks toegekend.
  Hun eenheidskarakter wordt gewaarborgd ondanks hun aanwezigheid binnen verschillende academische polen.

HOOFDSTUK II. - " Académie de Recherche et d'Enseignement supérieur " (Academie Onderzoek en Hoger Onderwijs)
Afdeling I. - Opdrachten en structuren
Art.20. Er wordt een instelling van openbaar nut van categorie B opgericht in de zin van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, " Académie de Recherche et d'Enseignement supérieur " genoemd, ook " ARES " genoemd.
  De ARES is een federatie van de instellingen voor hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap, ermee belast de uitoefening te waarborgen van de verschillende opdrachten inzake hoger onderwijs, onderzoek en dienstverlening aan de samenleving, overeenkomstig de algemene doelstellingen, en samenwerkingsverbanden tussen de instellingen aan te moedigen. De ARES oefent haar verschillende opdrachten uit zonder de autonomie van de instellingen voor hoger onderwijs in het gedrang te brengen.

Art.21.De ARES heeft als opdracht :
  1° voor de Regering, op eigen initiatief of op aanvraag van deze, een advies van een instelling voor hoger onderwijs of van een academische pool uit te brengen over elk vraagstuk betreffende één van de opdrachten van de instellingen voor hoger onderwijs;
  2° door een met redenen omkleed advies een antwoord te brengen op elk voorstel van een pooloverschrijdende academische zone betreffende het aanbod van hoger onderwijs van het korte type, en de Regering machtigingen voor te stellen, waarbij de concurrentie tussen de instellingen, de onderwijsvormen en de academische polen dient te worden beperkt;
  3° voor het overige, de Regering voor te stellen het onderwijsaanbod te laten evolueren, na het advies van de betrokken thematische kamers te hebben ingewonnen, op aanvraag van één of meer instellingen of om het advies van de oriëntatieraad gevolg te geven;
  4° in haar adviezen te zorgen voor de samenhang van het aanbod en de inhoud van de studies en de opleidingen, waarbij elke onverantwoorde herhaling, optie of specialisatie wordt vermeden;
  5° te zorgen voor de materiële organisatie van de gemeenschappelijke toelatingstests, -proeven of -examens;
  6° het overleg te organiseren over elk vraagstuk betreffende haar opdrachten en de samenwerkingsverbanden te bevorderen tussen de instellingen voor hoger onderwijs of academische polen, en met andere instellingen of verenigingen van instellingen voor hoger onderwijs of onderzoeksinstellingen buiten de Franse Gemeenschap, inzonderheid met federale instellingen en andere Belgische deelstaten;
  7° de verbinding te zijn tussen die polen en instellingen en de gemeenschaps-, gewest of federale instellingen of organen, inzonderheid het " Agence pour l'Evaluation de la Qualité de l'Enseignement Supérieur " (AEQES)(Agentschap voor de Evaluatie van het Hoger Onderwijs), de " Conseil supérieur de la Mobilité étudiante (CSM) " (Hoge Raad voor Studentenmobiliteit), de " Conseils de la politique scientifique (CPS)(Raden voor het wetenschapsbeleid), het " Fonds de la Recherche scientifique (FRS-FNRS);
  8° in samenwerking met de diensten van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, de vertegenwoordiging van de instellingen voor hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap te coördineren in het kader van opdrachten en betrekkingen tussen de Gemeenschappen en op internationaal vlak;
  9° de internationale zichtbaarheid van het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap te bevorderen en de internationale betrekkingen van de polen en instellingen te coördineren, inzonderheid inzake onderwijsaanbod en gezamenlijke diplomering;
  10° de deelneming van polen en instellingen aan de academische ontwikkelingssamenwerking en alle gelijkaardige en humanitaire projecten te verdelen;
  11° de gezamenlijke onderzoeksactiviteiten te bevorderen en adviezen en aanbevelingen uit te brengen over de oriëntering van het wetenschapsbeleid, de aan te wenden middelen ter bevordering van de ontwikkeling en de verbetering van het wetenschappelijk of artistiek onderzoek, en over de deelneming van de Franse Gemeenschap en de instellingen die eronder ressorteren aan nationale of internationale onderzoeksprogramma's of -projecten;
  12° in overleg met de doctoraatsscholen bij het FRS-FNRS, de thematische doctoraatsscholen en de doctoraatsopleidingen te organiseren en het reglement op te stellen van de examencommissies belast met het uitreiken, binnen de universiteiten, van de [1 graad van doctoraat]1;
  13° de studies inzake voortgezette opleiding die leiden tot de toekenning van studiepunten;
  14° de bedragen vast te leggen van de inschrijvingsrechten voor de studies en opleidingen die niet bij de wetgeving worden geregeld;
  15° de collectieve structuren voor de activiteiten inzake een leven lang leren van het hoger onderwijs te ontwikkelen en te coördineren;
  16° op voorstel van daartoe door de ARES opgerichte commissies en van de betrokken instellingen, de referentiesystemen voor de competenties die met de uitgereikte academische graden overeenstemmen, te bepalen, en te bevestigen dat de door de instellingen voorgestelde studieprogramma's worden nageleefd en dat ze in overeenstemming zijn met de andere bepalingen inzake toegang tot het arbeidsproces voor de afgestudeerden;
  17° een volledige en objectieve informatie te verstrekken en te verspreiden over de hogere studies in de Franse Gemeenschap, over de uitgereikte bekwaamheidsbewijzen en over de beroepen waartoe ze leiden, en over de competentie- en kwalificatieprofielen op het einde van die studies;
  18° een systeem voor de inzameling van statistische gegevens betreffende alle opdrachten van het hoger onderwijs en de toekomst van zijn afgestudeerden te beheren, de syntheseanalysen en een gedetailleerde boordtabel ervan bekend te maken, betreffende zowel de studenten als de personeelsleden, en te zorgen voor de interoperabiliteit van de systemen die een permanent vertrouwelijk opvolgen van het persoonlijke traject van de studenten binnen de instelling voor hoger onderwijs mogelijk maken;
  19° de inlichtingen in te zamelen betreffende de sociale toestand en het welzijn van de studenten, de diensten en steun die hun worden verleend, de studietoelagen en -leningen en de activiteiten voor steunverlening ter verbetering van de slaagkansen, remediëring, pedagogisch opvolgen, en raadgeving en begeleiding van de persoonlijke studietrajecten;
  20° de doeltreffendste maatregelen en de goede praktijken inzake steunverlening ter verbetering van de slaagkansen van studenten en pedagogische ondersteuning van leerkrachten, te bepalen, en de toepassing ervan te bevorderen binnen de academische polen en de instellingen;
  21° als informatiebron te dienen voor het " Agence pour l'Evaluation de la Qualité de l'Enseignement Supérieur " (AEQES)(Agentschap voor de Evaluatie van het Hoger Onderwijs), de " Conseil supérieur de la Mobilité étudiante (CSM) " (Hoge Raad voor Studentenmobiliteit), de instellingen voor hoger onderwijs, alsook voor de commissarissen en afgevaardigden van de Regering bij die instellingen;
  22° voor de materie hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap en in samenwerking met de administratie ervan, de bepalingen vervat in de Verordening (EG) nr. 452/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de productie en ontwikkeling van statistieken over onderwijs en een leven lang leren toe te passen;
  23° studies en wetenschappelijk onderzoek uit te voeren of te laten uitvoeren betreffende het hoger onderwijs, meer bepaald de studentenbevolking, de studietrajecten, de voorwaarden voor het slagen en de uitgereikte diploma's, op eigen initiatief of op aanvraag van de Minister bevoegd voor het hoger onderwijs;
  24° meer in het algemeen, bij te dragen tot de ontwikkeling van instrumenten voor de analyse en de evaluatie van het hoger onderwijs, een inventaris op te zetten en bij te houden van de studies en het wetenschappelijk onderzoek op dat gebied en te waken over de goede werking van die instrumenten die in de Franse Gemeenschap, op Europees of internationaal niveau worden ontwikkeld;
  25° een administratieve en logistieke steun te verlenen voor elke opdracht van de instellingen voor hoger onderwijs of de academische polen, op hun aanvraag en met de instemming van haar raad van bestuur, of die haar bij de wetgeving wordt toevertrouwd.
  Elke aanvraag om advies of voorstel die krachtens die bepalingen wordt ingediend, moet worden onderzocht en moet het advies worden gezet op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de raad van bestuur van de ARES die met ten minste veertien dagen volgt op de datum van de ontvangst van de aanvraag. Om gemotiveerde dringende redenen, kan de Regering een advies van de ARES binnen een kortere termijn aanvragen; het uitvoerend bureau moet dan dringend eraan gevolg geven.
  De Regering geeft een bijzondere motivatie van haar beslissing, wanneer ze van het advies van de ARES afwijkt.
  [2 28° het hosten en het verlenen van logistieke en administratieve steun van de Hoge Raad voor mobiliteit.]2

(NOTA : bij arrest nr 532016 van 21-04-2016 (B.St. 08-06-2016, P. 34646), heeft het Grondwettelijk Hof in artikel 21, eerste lid, 14° de woorden "en opleidingen" vernietigd)
  ----------
  (1)<DFG 2022-07-20/17, art. 24, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (2)<DFG 2023-01-12/14, art. 11, 037; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.22. De ARES wordt bestuurd door een raad van bestuur en heeft een oriëntatieraad. Ze omvat drie bij dit decreet geregelde thematische kamers en vaste commissies, die met specifieke onderwerpen en opdrachten worden belast.

Art.23. Op de voordracht van de raad van bestuur van de ARES, wijst de Regering een Administrateur van de ARES aan. Zijn mandaat duurt 5 jaar en kan worden hernieuwd.
  Het administratieve beheer van de ARES en van zijn personeel wordt uitgeoefend onder de verantwoordelijkheid van de Administrateur, onder de controle van haar raad van bestuur en haar uitvoerend bureau.
  Het statuut van de Administrateur en zijn bezoldiging zijn in overeenstemming met de bepalingen van artikel 51 bis van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat.

Art.24. De Regering stelt de personeelsformatie, de statuten, de bezoldigingen en de vergoedingen van het personeel van de ARES vast. Het personeel wordt aangeworven, benoemd, bevorderd of aangesteld overeenkomstig de bepalingen die door de Regering worden vastgesteld; het staat onder het gezag van de Administrateur.

Art.25. Het financiële beheer van de ARES wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en de besluiten tot uitvoering ervan.
  Voor haar financiële beheer wordt de ARES ertoe gemachtigd elk saldo van haar rekeningen naar het volgende begrotingsjaar over te dragen.

Afdeling II. - Middelen
Art.26. Voor de uitvoering van haar opdrachten en naargelang van de beschikbare middelen, kan de Regering personeel en materiële en financiële middelen ter beschikking van de ARES stellen. De instellingen voor hoger onderwijs kunnen eveneens haar personele, materiële en financiële middelen ter beschikking stellen. Het betrokken personeel behoudt zijn statuut, rechten en voordelen integraal.
  De instellingen voor hoger onderwijs kunnen, indien ze dit wensen, met de ARES alle financiële overdrachten uitvoeren die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verplichtingen van de ARES in het kader van haar opdrachten.

Art.27.Onverminderd het vorige artikel, kent de Franse Gemeenschap de ARES een jaarlijkse werkingstoelage van [1 [5 2.760.000]5]1 toe.
  Elk jaar wordt dat bedrag aangepast aan de schommelingen van de gezondheidsindex van de consumptieprijzen, door dat bedrag te vermenigvuldigen met de coëfficiënt :
  Gezondheidsindex van december van het betrokken begrotingsjaar, gedeeld door de gezondheidsindex van december 2013.
  [1 Voor de jaren 2015 en 2016, wordt alleen 90 % van het in het eerste lid bepaalde basisbedrag geïndexeerd volgens de methode die in het tweede lid wordt bepaald.]1
  [2 Voor het jaar 2015 is het bedrag bedoeld bij het eerste lid 2.833.000 euro.]2
  [3 Vanaf het jaar 2017 wordt het bedrag van de jaarlijkse werkingstoelage jaarlijks geïndexeerd door het definitieve bedrag dat bekomen wordt voor het jaar voorafgaand aan het betrokken begrotingsjaar aan te passen aan de schommelingen van de gezondheidsindex (GI) volgens de formule : GI van december van het betrokken begrotingsjaar/GI van december van het vorige begrotingsjaar.]3
  [4 Voor het jaar 2021 wordt een bedrag van 428.000 euro, waarvan 180.000 geïndexeerde euro's zijn besteed aan de betaling van de rekrutering van het personeel om de Commissie te versterken die belast is met het ontvangen van klachten van studenten betreffende een weigering tot inschrijving (CEPERI) et 50.000 geïndexeerde euro's om het uitwisselingsprogramma Asem-Duo te implementeren, toegevoegd aan het bedrag van de dotatie berekend krachtens de voorgaande alinea's.
   Vanaf het jaar 2022 wordt het bedrag van de dotatie bekomen met toepassing van de volgende formule: definitief bedrag van de dotatie van het jaar voorafgaand aan het betrokken begrotingsjaar x gezondheidsindex van januari van het betrokken begrotingsjaar / gezondheidsindex van januari van het vorige begrotingsjaar.]4
  [6 Voor de jaren 2025 tot 2029 blijft het bedrag van de dotatie vast en wordt het niet aangepast aan de gezondheidsindex of enige andere index.]6
  ----------
  (1)<DFG 2014-12-18/21, art. 61, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<DFG 2015-07-14/05, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<DFG 2016-12-14/17, art. 38, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (4)<DFG 2021-07-14/23, art. 114, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (5)<DFG 2024-12-11/03, art. 47, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
  (6)<DFG 2024-12-11/03, art. 62, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Afdeling III. - Beheersorganen
Art.28.§ 1. De raad van bestuur van de ARES bestaat uit 29 leden, die alle stemgerechtigd zijn. Ze worden door de Regering benoemd, met uitzondering van deze die bedoeld zijn bij 2° hieronder, verdeeld als volgt :
  1° een voorzitter;
  2° de [3 vijf]3 rectoren van de universiteiten;
  3° zes vertegenwoordigers van de hogescholen, waarvan ten minste vier directeurs-voorzitters die de hogescholen vertegenwoordigen, voorgedragen door de meerderheid van de directeurs-voorzitters van de hogescholen, opdat elk pool, en elk net (georganiseerd door de Franse Gemeenschap, officieel gesubsidieerd en vrij gesubsidieerd) zou worden vertegenwoordigd;
  4° twee directeurs die de hogere kunstscholen vertegenwoordigen, voorgedragen door de meerderheid van de directeurs van de hogere kunstscholen;
  5° twee vertegenwoordigers van het hoger onderwijs voor sociale promotie, voorgedragen door de Hoge Raad voor het Onderwijs voor Sociale promotie, bedoeld in artikel 78 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie;
  6° zes vertegenwoordigers van het personeel, voorgedragen door de vakorganisaties, aangesloten bij de vakorganisaties die vertegenwoordigd zijn in de Nationale Arbeidsraad, en die in het hoger onderwijs aansluiting bieden;
  7° zes studenten, waarvan een vertegenwoordiger voor elke academische pool, voorgedragen door de representatieve studentenorganisaties die op gemeenschapsvlak erkend zijn.
  [2 Voor de categorie bedoeld in 7° mogen de voorgestelde studenten niet afkomstig zijn uit dezelfde instellingen als die waaruit de vertrekkende leden afkomstig zijn, na vier opeenvolgende jaarlijkse vernieuwingen. Bovendien moet van alle leden bedoeld in 7°, minstens één lid afkomstig zijn van een Universiteit, één lid van een Hogeschool en één lid van een Hogere Kunstschool.]2
  Met uitzondering van het lid bedoeld in 1°, heeft elk lid een plaatsvervanger, voorgedragen volgens dezelfde nadere regels; de plaatsvervanger van een rector is er de eerste vicerector van zijn universiteit of [2 ...]2 een andere vicerector die door haar voor die functie wordt aangewezen. Het plaatsvervangende lid heeft alleen bij afwezigheid van het werkend lid zitting.
  Met uitzondering van de leden bedoeld in 1°, 2° en 7°, worden de leden van de raad van bestuur van de ARES voor een periode van vijf jaar benoemd. [1 Hun ambtstermijn eindigt uiterlijk op het einde van het lopende academiejaar.]1 De vertegenwoordigers van de studenten bedoeld in 7° worden benoemd voor een hernieuwbaar mandaat van één jaar, zonder vijf opeenvolgende mandaten te kunnen overschrijden.
  De voorzitter van de ARES wordt door de Regering voor een periode van drie jaar benoemd, op [4 ...]4 advies van de andere leden van de raad; de voorzitter wordt niet gekozen uit de andere leden van de raad van bestuur van de ARES.
  Met uitzondering van de leden bedoeld in 1° en 2°, moet minstens één derde, afgerond naar de hogere eenheid, van het aantal voorgedragen personen, personen van verschillend geslacht zijn als de andere voor die categorie voorgedragen personen, behalve als het behoorlijk wordt bewezen dat die verhouding onmogelijk is.
  Elk lid dat de hoedanigheid heeft verloren waarvoor het aangewezen werd, wordt als ontslagnemend beschouwd. Wanneer een lid ontslag neemt of overlijdt gedurende zijn mandaat, wordt het gedurende het jaar vervangen voor de voleindiging van zijn mandaat volgens dezelfde nadere regels. Zijn plaatsvervanger neemt het interim waar.
  § 2. [5 Op voordracht van de Raad van bestuur wijst de Regering tevens een ondervoorzitter aan onder de gewone leden bedoeld in § 1, lid 1, 2°, 3°, 4° en 5°.
   Wanneer de Raad van bestuur een ondervoorzitter voordraagt, ziet de Raad toe op een strikte afwisseling tussen de verschillende vertegenwoordigde opleidingsvormen.
   Het mandaat duurt een jaar en kan worden verlengd.
   Als de Voorzitter is verhinderd of zijn ambt vacant is, worden zijn ambten tijdelijk uitgeoefend door de Ondervoorzitter.]5
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/40, art. 1,c, 021; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
  (2)<DFG 2019-05-03/40, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (3)<DFG 2022-12-14/14, art. 13, 034; Inwerkingtreding : 04-03-2023>
  (4)<DFG 2023-07-06/22, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
  (5)<DFG 2023-10-05/11, art. 7, 043; Inwerkingtreding : 14-09-2024>

Art.29. De raad van bestuur van de ARES vergadert ten minste zes keer per academiejaar, als de voorzitter de bijeenroeping organiseert, of op aanvraag van ten minste één vijfde van zijn leden.
  Zijn beslissingen worden met een quorum van 50 % van de aanwezige werkende of plaatsvervangende leden genomen, met uitzondering van de aangelegenheden bedoeld in artikel 21, 1°, 2°, 3°, 4°, 13°, 14°, 15° en 16°, waarvoor een gekwalificeerde tweederdemeerderheid vereist is; zijn huishoudelijk reglement kan andere regels vaststellen inzake quorum van de aanwezige leden en versterkte meerderheden dan deze bepaling.
  De beraadslagingen verlopen achter gesloten deuren, maar de beslissingen worden bekendgemaakt. De leden van de raad van bestuur zijn ertoe gehouden die vertrouwelijkheid in acht te nemen, te zorgen voor de collegialiteit van de beslissingen van die Raad en zich te onthouden van elke actie die in strijd zou zijn met de opdrachten van de ARES, op straffe van ontslagverlening of schorsing door de Regering.
  De raad kan iedere persoon horen die hij wenst te horen over een punt van zijn agenda; deze woont de beraadslaging niet bij. Hij nodigt zo de voorzitter van zijn commissies voor de punten waarvoor ze werden geraadpleegd, voor.

Art.30. De raad van bestuur van de ARES stelt zijn huishoudelijk reglement op, dat het de Regering ter goedkeuring voorlegt.

Art.31. De raad van bestuur van de ARES brengt, uiterlijk op 1 december, een verslag uit over zijn activiteiten van het verlopen academiejaar aan de Regering, die het vervolgens aan het Parlement van de Franse Gemeenschap overzendt.

Art.32.[1 Het Uitvoerend bureau van de ARES wordt aangewezen door de Raad van bestuur en bestaat uit negen leden, die als volgt zijn verdeeld:
   1° de voorzitter;
   2° de ondervoorzitter;
   3° drie leden die niet de hoedanigheid van ondervoorzitter hebben, en afkomstig zijn uit de categorieën bedoeld in artikel 28, § 1, lid 1, 2°, 3°, 4° en 5°, met dien verstande dat ze niet uit dezelfde opleidingsvorm mogen komen als die waaruit de ondervoorzitter afkomstig is, en worden voorgedragen door deze categorieën;
   4° twee leden die afkomstig zijn uit de categorie bedoeld in artikel 28, § 1, lid 1, 6°, en worden voorgedragen door deze categorie;
   5° twee leden die afkomstig zijn uit de categorie bedoeld in artikel 28, § 1, lid 1, 7°, en worden voorgedragen door deze categorie.
   Hun mandaat duurt een jaar en kan worden verlengd.]1
  Ieder lid van het bureau kan een plaatsvervanger hebben, aangewezen volgens de door de raad van bestuur nader te bepalen regels.
  Het uitvoerend bureau neemt alle dringende maatregelen, op voorwaarde dat ze door de raad van bestuur bij de eerstvolgende vergadering worden goedgekeurd.
  Het uitvoerend bureau neemt ook alle maatregelen inzake beheer van het personeel die hem door de Regering bij toepassing van artikel 24 worden toevertrouwd.
  Het stelt, in overleg met de Administrateur, de agenda van de vergaderingen van de raad van bestuur vast. Een punt wordt op de agenda van de volgende vergadering gezet op aanvraag van ten minste één vijfde van de leden van de raad van bestuur.
  ----------
  (1)<DFG 2023-10-05/11, art. 7, 043; Inwerkingtreding : 14-09-2024>

Art.33. De Administrateur woont de vergadering bij van de raad van bestuur, het uitvoerend bureau, de thematische kamers, de vaste commissies en de raad van bestuur van de ARES. Hij kan zich daar laten vertegenwoordigen door een personeelslid van de ARES.
  Hij maakt de notulen van die vergaderingen op en, zodra ze goedgekeurd zijn, zendt hij die aan de Regering voor informatie over.
  Hij zorgt voor de publiciteit van de raad en het bureau, alsook van de adviezen die worden uitgebracht door de thematische kamers, de vaste commissies en de oriëntatieraad.

Art.34. De volgende personen wonen de vergaderingen van de raad van bestuur met raadgevende stem bij :
  1° de voorzitter van de oriëntatieraad van de ARES;
  2° de voorzitter van de sturingscommissie van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, opgericht bij het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap;
  3° de directeur-generaal van het niet-verplicht onderwijs en van het wetenschappelijk onderzoek van het Ministerie van de Franse Gemeenschap of de vertegenwoordiger ervan;
  4° de secretaris-generaal van het FRS-FNRS of diens vertegenwoordiger;
  5° de voorzitter van de raad voor het wetenschapsbeleid in het Waalse Gewest;
  6° de voorzitter van de raad voor het wetenschapsbeleid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

Afdeling IV. - Controle
Art.35.
  <Opgeheven bij DFG 2023-10-05/11, art. 6, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.36.
  <Opgeheven bij DFG 2023-10-05/11, art. 6, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Afdeling V. - Kamers en commissies
Art.37. Om te beslissen over de aangelegenheden in verband met onderzoek, inhoud van de studies en opleidingen en studieaanbod, met inbegrip van de machtigingen, neemt de raad van bestuur het advies in van één of meer thematische kamers, naargelang van hun bevoegdheden. Dat advies wordt door de ARES meegedeeld of gevoegd bij het advies van de ARES. De ARES geeft een bijzondere motivatie voor haar beslissing, wanneer deze afwijkt van het advies van haar thematische kamers.
  De volgende thematische kamers worden opgericht, met als uitsluitende bevoegdheden :
  1° voor de kamer van de universiteiten : de materies in verband met het fundamenteel of toegepast wetenschappelijk onderzoek, verricht binnen de universiteiten, met inbegrip van de interacties met het FRS-FNRS, met de studies van de 3e cyclus (niveau 8), waaronder de regeling van de doctoraatsopleidingen en de organisatie van de thematische doctoraatsscholen en de gezamenlijke onderzoeksactiviteiten, en de master specialisatie, alsook deze die verband houden met de studies van het lange type (niveaus 6 en 7), uitsluitend georganiseerd aan de universiteit vóór de inwerkingtreding van dit decreet;
  2° voor de kamer van de hogescholen en het hoger onderwijs voor sociale promotie : de materies in verband met het toegepast wetenschappelijk onderzoek, verricht binnen de hogescholen, de studies in één cyclus of minder (niveaus 5 en 6), specialisatie van niveau 6, alsook deze die verband houden met de studies van het lange type (niveaus 6 en 7), uitsluitend in hogescholen georganiseerd of als onderwijs voor sociale promotie vóór de inwerkingtreding van dit decreet [1 an de organisatie van de specialisatiemasters inzake onderwijs]1;
  3° voor de kamer van de hogere kunstscholen : de materies in verband met het kunstonderzoek, de kunststudies van de eerste cyclus en van de tweede cyclus (niveaus 6 en 7) [2 en het masterdiploma in specialisatie]2.
  De andere materies in verband met de studies en de opleiding, inzonderheid de evolutie van het aanbod van niet artistieke studies van het lange type (niveaus 6 en 7), behoren tot de gedeelde bevoegdheid van twee of de drie kamers die vergaderen en zich gezamenlijk uitspreken. Dit geldt ook voor de doctoraatsopleiding kunst en kunstwetenschap die tot de gemeenschappelijke bevoegdheid van de kamer van de universiteiten en de kamer van de hogere kunstscholen behoort.
  Overeenkomstig artikel 42, kunnen die kamers ook elke specifieke gemeenschappelijke commissie oprichten, inzonderheid om de transversale doelstelling van het onderwijsaanbod te bereiken.
  ----------
  (1)<DFG 2019-02-07/10, art. 86, 024; Inwerkingtreding : 14-09-2021>
  (2)<DFG 2021-07-19/10, art. 11, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2022>


Art.38.De leden van het bureau van de ARES zijn van rechtswege lid van de thematische kamers, en [1 onder hen, elk lid]1, afkomstig uit de categorieën 2°, 3° en 4° bedoeld in artikel 28, § 1, zit de thematische kamer voor die specifiek is voor zijn type instelling. Ze roepen die, in overleg met de Administrateur, bijeen en maken de agenda op, waarbij ze zorgen voor de globale samenhang van de werkzaamheden tussen de verschillende kamers. Op aanvraag van minstens één vijfde van de leden van een thematische kamer, wordt een punt op de agenda van de volgende vergadering gezet.
  Om die samenhang te waarborgen, kan een verhinderd lid van het bureau van de ARES zich door zijn plaatsvervanger laten vervangen op het uitvoerend bureau van de ARES.
  Ze brengen systematisch verslag over de vergaderingen van de thematische kamers uit aan de raad van bestuur van de ARES.
  ----------
  (1)<DFG 2023-10-05/11, art. 7, 043; Inwerkingtreding : 14-09-2024>

Art.39.De thematische kamers zijn, naast uit de leden van het bureau van de ARES, samengesteld uit de volgende leden :
  1° voor de kamer van de universiteiten : de rectoren van de universiteiten;
  2° voor de kamer van de hogescholen en het hoger onderwijs voor sociale promotie : de directeurs-voorzitters van de hogescholen en een vertegenwoordiger, afkomstig uit de instellingen voor hoger onderwijs voor sociale promotie van elke academische pool, [2 op voorstel van de Algemene Raad voor het Onderwijs voor Sociale Promotie]2;
  3° voor de kamer van de hogere kunstscholen : de directeurs van de hogere kunstscholen.
  Aan die leden worden personeelsleden en studenten toegevoegd, afkomstig uit de instellingen waarop elke thematische kamer betrekking heeft, zodat ze in totaal uit minstens 20 % vertegenwoordigers van het personeel en 20 % studenten zou bestaan, onder wie, voor de kamer van de hogescholen en het hoger onderwijs voor sociale promotie, minstens één personeelslid en één student, afkomstig uit een instelling voor sociale promotie, voorgedragen door de leden van de raad van bestuur van de ARES respectievelijk bedoeld bij 6° en 7°.
  Een lid van een thematische kamer die verhinderd is, kan zich laten vertegenwoordigen door een plaatsvervanger, die [1 volgens de nadere regels van de aanwijzing van het effectieve lid]1 nader bepaalde regels wordt aangewezen.
  De leden van het bureau van de ARES die niet afkomstig zijn uit de instellingen waarop de thematische kamer betrekking heeft, hebben daar alleen met raadgevend stem zitting.
  In de kamer van de hogescholen en het hoger onderwijs voor sociale promotie, voor alle materies betreffende de overeenstemming of de gelijkwaardigheid van bekwaamheidsbewijzen tussen beide vormen van onderwijs, zorgt de weging van de stemmen voor een gelijk aantal leden afkomstig uit de hogescholen en deze die afkomstig zijn uit de instellingen voor sociale promotie.
  De raad van bestuur van de ARES wijst de leden van de thematische kamers aan.
  De mandaten van de leden van de kamers worden in overeenstemming gebracht met die van de raad van bestuur van de ARES, volgens dezelfde nadere regels.
  De ARES zendt de Regering de samenstelling van de thematische kamers over.
  ----------
  (1)<DFG 2021-07-19/10, art. 12, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2021>
  (2)<DFG 2022-07-20/17, art. 25, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.40.De ARES stelt de volgende vaste commissies samen, die, op haar aanvraag, worden belast met het voorbereiden van haar beraadslagingen en beslissingen :
  1° de " Commission de la Mobilité des étudiants et du personnel (CoM) " (Commissie voor de mobiliteit van studenten en personeel);
  2° de " Commission de l'Information sur les Etudes (CIE) " (Commissie voor de informatie over de studies) ;
  3° de " Commission de l'aide à la réussite (CAR) " (Commissie voor de verbetering van de slaagkansen);
  4° de " Commission de la Coopération au Développement (CCD) "(Commissie voor ontwikkelingssamenwerking);
  5° de " Commission des Relations internationales " (CRI)(Commissie voor internationale betrekkingen);
  6° de " Commission de la Vie étudiante, Démocratisation et Affaires sociales (CoVEDAS) "(Commissie voor studentenleven, democratisering en sociale zaken);
  7° de " Commission Développement Durable (CDD) " (Commissie voor duurzame ontwikkeling);
  8° de " Commission pour la Qualité de l'Enseignement et de la Recherche (CoQER) "(Commissie voor de kwaliteit van onderwijs en onderzoek);
  9° de " Commission de la Valorisation de la Recherche et de la Recherche interuniversitaire (CoVRI) "(Commissie voor herwaardering van onderzoek en interuniversitair onderzoek);
  10° de " Commission Observatoire et Statistiques (COS) "(Commissie waarnemingscentrum en statistiek);
  11° de " Commission des Bibliothèques et Services académiques collectifs (CBS) "(Commissie bibliotheken en collectieve academische dienstverlening);
  12° de " Commission de la Formation continue et de l'Apprentissage tout au long de la Vie (CoFoC)(Commissie voortgezette opleiding en leven lang leren).
  [1 13° de Commissie voor gendergelijkheid in het hoger onderwijs (CoGES)]1
  De ARES omvat ook de commissie belast met het ontvangen van de klachten van de studenten betreffende de weigering van een inschrijving, bedoeld in artikel 97, waarvan ze de griffie waarneemt.
  ----------
  (1)<DFG 2020-12-09/15, art. 58, 027; Inwerkingtreding : 09-12-2020>

Art.41.De raad van bestuur van de ARES bepaalt de samenstelling van die vaste commissies en benoemt er de leden van, die worden gekozen voor hun bijzondere bekwaamheid in verband met het doel van de commissie. De " Commission de l'aide à la réussite (CAR) " (Commissie voor de verbetering van de slaagkansen) en de " Commission de la Vie étudiante, Démocratisation et Affaires sociales (CoVEDAS) "(Commissie voor studentenleven, democratisering en sociale zaken) tellen 50 % studenten; de " Commission de la Formation continue et de l'Apprentissage tout au long de la Vie (CoFoC) " (Commissie voortgezette opleiding en leven lang leren) telt ten minste een vertegenwoordiger en een student afkomstig uit een instelling voor sociale promotie. De raad van bestuur van de ARES stelt een voorzitter voor elke vaste commissie aan.
  [1 De ambtstermijn van de leden van de vaste commissies, met inbegrip van die van de voorzitter, bedraagt vijf jaar. Elk mandaat is hernieuwbaar]1.
  ----------
  (1)<DFG 2022-07-20/17, art. 26, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.42.De raad van bestuur van de ARES en de thematische kamers kunnen andere commissies samenstellen die worden belast met een bijzonder vraagstuk [1 ...]1. De leden worden gekozen voor hun bijzondere bekwaamheid in rechtstreeks verband met het onderwerp van het vraagstuk.
  ----------
  (1)<DFG 2021-07-19/10, art. 13, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art.43. Het huishoudelijk reglement van de ARES bepaalt de werkwijze van de thematische kamers en de commissies van de ARES.

Afdeling VI. - Oriëntatieraad
Art.44. De Oriëntatieraad van de ARES wordt belast met het uitbrengen van adviezen aan de Raad van bestuur van de ARES met als doel het bijdragen tot een betere organisatie van het hogeronderwijssysteem in de Franse Gemeenschap en een aanbod aan studies dat best in overeenstemming is met de algemene opdrachten van het hoger onderwijs, in functie van de socio-economische en sociaal-culturele werkelijkheden en de behoeften op lange termijn inzake intellectuele, wetenschappelijke, artistieke en technische competenties.
  Hij kan beraadslagen over alle onderwerpen die de toekomst kunnen beïnvloeden van het Hoger onderwijs en het Wetenschappelijk onderzoek in de Franse Gemeenschap.

Art.45. De Oriëntatieraad van de ARES wordt samengesteld uit 33 leden, die allemaal stemgerechtigd zijn, en die door de Regering aangewezen worden, met de volgende verdeling:
  1° acht vertegenwoordigers van de profit and non-profit socio-economische sectoren vertegenwoordigd door de interprofessionele syndicale verenigingen en de werkgeversorganisaties;
  2° twee vertegenwoordigers van de culturele wereld gekozen om hun internationale faam;
  3° twee wetenschappers gekozen wegens hun internationale faam;
  4° twee personen gekozen om hun bekwaamheden in verband met het hoger onderwijs, voorgedragen door de Raad van bestuur van de ARES buiten zijn leden;
  5° zes vertegenwoordigers van de politieke wereld, verdeeld in functie van de samenstelling van het Parlement van de Franse Gemeenschap en voorgedragen door hem;
  6° vier vertegenwoordigers van de inrichtende machten van het leerplichtonderwijs;
  7° vier vertegenwoordigers van de inrichtende machten van het hoger onderwijs;
  8° twee vertegenwoordigers van de verenigingen die de studenten vertegenwoordigen en die op gemeenschapsniveau erkend zijn;
  9° één vertegenwoordiger van het FRS-FNRS;
  10° één vertegenwoordiger van het Agence pour l'Evaluation de la Qualité de l'enseignement supérieur organisé ou subventionné par la Communauté française (Agentschap voor de Evaluatie van de Kwaliteit van het hoger onderwijs ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap (AEQES));
  11° de Voorzitter van de Sturingscommissie van het Onderwijs ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
  Ieder lid kan een plaatsvervanger hebben. Het plaatsvervangend lid zetelt enkel bij afwezigheid van het werkend lid.
  De leden van de Oriëntatieraad van de ARES worden voor een periode van vijf jaar aangewezen. Hun mandaat kan vernieuwd worden.
  Elk lid dat de hoedanigheid heeft verloren wegens welke het aangewezen werd, wordt als ontslagnemend geacht. Wanneer een lid zijn ontslag indient of tijdens zijn mandaat overlijdt, wordt het volgens dezelfde nadere regels vervangen om zijn mandaat te voleindigen.
  De Directeur-generaal van het niet-verplicht onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek van het Ministerie van de Franse Gemeenschap of diens vertegenwoordiger woont de Oriëntatieraad met raadgevende stem bij.

Art.46. De Leden van het Uitvoerend bureau van de ARES alsook zijn Administrateur of zijn vertegenwoordiger wonen de vergaderingen van de Oriëntatieraad met raadgevende stem bij. De Administrateur stelt de notulen van deze vergaderingen op en zendt ze, zodra ze goedgekeurd worden, ter informatie aan de Raad van bestuur van de ARES over.

Art.47. De Oriëntatieraad verkiest in zijn midden een Voorzitter, onder de werkende leden van de Oriëntatieraad van de categorieën 1° tot 3° van artikel 45.
  Zijn mandaat bedraagt vijf jaar en kan vernieuwd worden. Indien hij zijn hoedanigheid als lid van de Oriëntatieraad verliest of als hij zijn ontslag indient, wordt hij vervangen voor het voleindigen van zijn mandaat volgens dezelfde nadere regels.
  In afwezigheid van de Voorzitter van de Oriëntatieraad, verkiezen de aanwezigen leden een vergaderingsvoorzitter.

Art.48. De Oriëntatieraad van de ARES vergadert minstens één keer om het jaar, en op elk verzoek van de raad van bestuur van de ARES, de Regering of minstens één vijfde van de leden.
  De agenda van de vergaderingen wordt door de Voorzitter vastgesteld, in overleg met de Administrateur en het Uitvoerend bureau van de ARES. Een punt komt voor op de agenda van de eerstvolgende vergadering op aanvraag van minstens één vijfde van de leden van de Oriëntatieraad.
  De adviezen van de Oriëntatieraad worden publiek gemaakt. Ze worden gevoegd bij het jaarverslag van de ARES.

Art.49. De Oriëntatieraad van de ARES stelt zijn eigen huishoudelijk reglement op dat hij aan de goedkeuring van de Regering voorlegt.

Art.50. Overeenkomstig artikel 42 kan de Oriëntatieraad aan de ARES de samenstelling van commissies voorstellen die belast zouden zijn met bijzondere kwesties, voor een bepaalde duur en waarvan de leden gekozen worden wegens hun specifieke competentie in rechtstreeks verband met het doel van de Commissie.

Art.51. De Orientatieraad van de ARES brengt elk jaar voor de Raad van bestuur van de ARES, ten laatste op 1 november, een advies uit over het aanbod inzake studies en voortgezette opleiding.
  Binnen de maand voegt de ARES, eventueel met commentaar, dit advies bij zijn jaarverslag.

HOOFDSTUK III. - Academische pool
Afdeling I. - Definities en opdrachten
Art.52. Een academische pool is een vereniging zonder winstoogmerk waarvan de leden instellingen voor hoger onderwijs zijn, waaronder minstens een Universiteit, vereniging die op de geografische nabijheid van hun vestigingen steunt.
  Elke instelling voor hoger onderwijs behoort tot een of meerdere Academische polen, naargelang de plaats van de vestigingen. Het behoren tot een pool wordt door de lijst van de machtigingen om initiële studies van de eerste en de tweede cyclussen in te richten bedoeld bij artikel 88, § 1, bepaald.

Art.53.Een Academische pool is een overleg- of dialoogplaats tussen instellingen voor hoger onderwijs. Hij heeft tot hoofdopdracht de promotie van alle vormen van samenwerking tussen de leden en het steunen ervan alsook het bevorderen van de samenwerking om de studenten kwaliteitsdiensten aan te bieden.
  Dus, onverminderd de opdrachten van de ARES en de academische zones, zorgt een Academische pool voor:
  1° de promotie en de begeleiding van de mobiliteit van de studenten en de leden van het personeel, mits inachtneming van hun statuut en op vrijwillige basis, tussen de verschillende vestigingen en de instellingen, met inbegrip van de nadere praktische en financiële regels;
  2° het aanbod van collectieve diensten bestemd voor het personeel en de studenten van zijn leden, inzonderheid van de bibliotheken en studiezalen, de restaurants en leefvriendelijke plaatsen, medische, sociale diensten en diensten voor psychologische begeleiding, sport- en culturele activiteiten, en het beheren van de ermee gepaard gaande ontvangsten en uitgaven;
  3° het federeren en inrichten van de raadgeving en begeleiding voor persoonlijke studiegangen [1 , met inbegrip van het inclusief hoger onderwijs]1 [2 voor de studenten met een handicap]2 alsook de pedagogische steun voor de leerkrachten;
  4° de coördinatie van het informeren en het oriënteren van de toekomstige studenten omtrent de verschillende ingerichte studies en de vertegenwoordiging van zijn leden bij elke informatieactiviteit in verband met de hogere studies of in verband met het leerplichtonderwijs;
  5° de coördinatie van de opleidingen die op de hogere studies voorbereiden en elke andere activiteit die de overgang tussen het leerplichtonderwijs en het hoger onderwijs kan bevorderen;
  6° het behartigen van de relaties tussen alle lidinstellingen, hun personeel en hun studenten met de plaatselijke actoren, of ze privé of openbaar zijn;
  7° het bevorderen van de creatie op zijn niveau van gefedereerde centra betreffende de disciplines voor onderzoek, onderwijs of diensten, die de competenties en teams van lidinstellingen van de Pool samenbrengen;
  8° het behartigen van een gedeeld gebruik van de infrastructuren, uitrustingen en roerende en onroerende goederen prioritair bestemd voor de opdrachten inzake onderwijs, onderzoek en dienst ten bate van de collectiviteit;
  9° en, meer algemeen, het aanbieden van een bevoorrechte plaats voor dialoog en reflectie onder leden.
  De statuten van elke Academische pool vermelden hoe deze opdrachten verwezenlijkt moeten worden.
  ----------
  (1)<DFG 2014-01-30/43, art. 35, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<DFG 2019-02-07/11, art. 57, 020; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art.54. Voor de uitoefening van zijn opdrachten kan een Academische pool of een instelling voor hoger onderwijs partnerschapsbanden leggen met andere Academische polen of instellingen voor hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap of groepen van instellingen voor hoger onderwijs buiten de Franse Gemeenschap. Deze maken het voorwerp uit van een overeenkomst.

Art.55. Voor de verwezenlijking van zijn opdrachten en in functie van de beschikbare middelen kan de Regering menselijke, materiële en financiële middelen ter beschikking stellen van de Pool, indien nodig. De lidinstellingen van een Pool kunnen hem ook menselijke, materiële en financiële middelen ter beschikking stellen. Het betrokken personeel behoudt integraal zijn statuut, zijn rechten en zijn voordelen.
  De lidinstellingen van een Academische pool kunnen, indien gewenst, alle nodige geldoverdrachten maken die noodzakelijk zijn voor hun verplichtingen in het kader van de Pool of van de verschillende ermee gepaard gaande samenwerkingsverplichtingen.

Art.56.Onverminderd de vorige artikelen, kent de Franse Gemeenschap aan iedere Pool een jaarlijkse subsidie toe van 250,000 euro bestemd voor het dekken van zijn behoeften inzake eigen personeel en werking.
  Elk jaar wordt dit bedrag aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer voor de consumptieprijzen door dit bedrag te vermenigvuldigen met de coëfficiënt:
  Indexcijfer gezondheid van december van het betrokken begrotingsjaar gedeeld door het indexcijfer van december 2013.
  [1 Voor de jaren 2015 en 2016 slaat de indexering bepaald bij het tweede lid enkel op 90 % van het bedrag bedoeld bij het eerste lid.]1
  [2 Vanaf het jaar 2017 wordt het bedrag van de jaarlijkse toelage jaarlijks geïndexeerd door het definitieve bedrag dat bekomen wordt voor het jaar voorafgaand aan het betrokken begrotingsjaar aan te passen aan de schommelingen van de gezondheidsindex (GI) volgens de formule : GI van december van het betrokken begrotingsjaar/GI van december van het vorige begrotingsjaar.]2
  ----------
  (1)<DFG 2015-07-14/05, art. 17, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<DFG 2016-12-14/17, art. 39, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Afdeling II. - Organisatie
Art.57. Een Academische pool wordt beheerd door een Raad van bestuur samengesteld uit 30 leden maximum komend uit de lidinstellingen. Hij is bevoegd voor alle aangelegenheden, met uitzondering van deze die uitdrukkelijk onder de bevoegdheid vallen van zijn Algemene vergadering, krachtens artikel 58.
  Hij wordt voorgezeten door de Rectoren van Universiteiten die hun maatschappelijke zetel hebben op het grondgebied van de Pool en door een Directeur-Voorzitter van een hogeschool die haar maatschappelijke zetel heeft op het grondgebied van de Pool, als die bestaat. Deze laatste wordt beurtelings door de Raad van bestuur van de Pool aangewezen onder de Directeurs-Voorzitters van één van de bedoelde hogescholen. De Raad stelt ook twee Ondervoorziters aan: één onder de Directeurs van de Hogere kunstscholen die hun maatschappelijke zetel hebben op het grondgebied van de Pool, één ander onder de Directeurs van de Instellingen voor sociale promotie die hun maatschappelijke zetel hebben op het grondgebied van de Pool.
  De samenstelling van de Raad van bestuur van een Academische pool is een weerspiegeling van de relatieve omvang van de instellingen inzake aantal gediplomeerden van de initiële BES-opleiding, bachelor en master voortkomend uit studies gevolgd op het grondgebied van de Pool krachtens een machtiging verkregen door de instelling op dat grondgebied, met een minimale vertegenwoordiging, mogelijk onrechtstreeks, van de instellingen met gereduceerde omvang. Ze zorgt voor de aanwezigheid van elke vorm van onderwijs en van de verscheidene categorieën van de academische gemeenschap ervan, waaronder minstens 20% van vertegenwoordigers van het personeel en minstens 20% van studenten. Met uitsluiting van de leden ex officio, moet minstens een derde, afgerond naar de hogere eenheid, van de leden van de Raad van bestuur personen zijn van het ander geslacht, behoudens met redenen omklede onmogelijkheid.
  Binnen deze raad, voor de aangelegenheden die betrekking hebben op het onderwijsaanbod op het grondgebied van de Pool, zijn de vertegenwoordigers van de instellingen die over geen machtiging beschikken in een vestiging van de Pool voor studies van de eerste of tweede cyclus van het studiegebied niet stemgerechtigd.

Art.58. De Algemene vergadering van de lidinstellingen van een Academische pool stelt de statuten ervan vast. Ze is ook als enige bevoegd voor elke wijziging van deze. Binnen de Algemene vergadering, beschikt elke instelling over een aantal stemmen dat evenredig is met het aantal gediplomeerden van de initiële BES-opleiding, bachelor en master voortkomend uit studies gevolgd op het grondgebied van de Pool krachtens een machtiging verkregen door de instelling op dit grondgebied. De Algemene vergadering beslist bij de eenvoudige meerderheid, met een eenvoudige meerderheid onder de vertegenwoordigers van respectief de Universiteiten, de hogescholen, de Hogere kunstscholen en de Instellingen voor sociale promotie.
  De statuten alsook elke wijziging in verband ermee worden zonder verwijl ter goedkeuring aan de Regering overgezonden. De Regering bepaalt de statuten van de Academische pool bij gebreke aan beslissing van de Algemene vergadering binnen de zes maanden van de inwerkingtreding van dit decreet.
  Deze statuten bepalen inzonderheid:
  1° het implementeren van de opdrachten bepaald bij artikel 53, tweede lid, alsook de bijzondere opdrachten toevertrouwd aan de Pool door zijn leden;
  2° de werkwijze van de Pool;
  3° de maatschappelijke zetel ervan;
  4° de competenties, de samenstelling, de mode voor de aanwijzing van de leden en de werkwijze van zijn Raad van bestuur, alsook van de andere beheers- of adviesorganen bestaande binnen de Pool om de opdrachten ervan te verwezenlijken.

Art.59. Met doeltreffendheid als doel, inzonderheid om zijn opdrachten bedoeld bij artikel 53, 2° en 8°, te vervullen, kan een Academische pool organen oprichten meer specifiek belast met een deel van zijn grondgebied.
  Wanneer de Algemene vergadering van een Academische pool de statuten ervan vaststelt, zoals bepaald bij artikel 58, brengt ze een advies uit over de oprichting ervan. De beslissing om er al dan niet één op te richten wordt bij consensus genomen. De samenstelling en de opdrachten van deze organen worden ook tijdens een beraadslaging met consensusprocedure vastgelegd. Bij gebreke aan een consensus onder de leden, kan de Academische pool de zaak bij de Regering aanhangig maken, die dan definitief de statuten van deze organen bepaalt.

Art.60. De Regering wijst een Regeringscommissaris aan bij elke Academische pool, gekozen onder deze die bij een lidinstelling aangesteld worden.
  Het ambt van Regeringscommissaris bij een Academische pool wordt overeenkomstig het decreet van 12 juli 1990 op de controle van de universitaire instellingen, uitgeoefend.

Art.61.
  <Opgeheven bij DFG 2023-11-23/51, art. 17, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.62. Er worden vijf Academische polen opgericht, verdeeld als volgt:
  1° de Pool Luik-Luxemburg, op het grondgebied van de Provincies Luik en Luxemburg;
  2° de Pool " Louvain ", op het grondgebied van de Provincie Waals Brabant;
  3° de Pool Brussel, op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
  4° de Pool Henegouwen, op het grondgebied van de Provincie Henegouwen;
  5° de Pool Namen, op het grondgebied van de Provincie Namen.

HOOFDSTUK IV. - Academische zones
Art.63. Een academische zone tussen verscheidene polen is een adviesinstantie bestaande uit de leden van de Raden van bestuur van de Academische polen ervan.
  Een academische zone tussen verscheidene polen heeft enkel als opdrachten de ARES een evolutie van het aanbod aan hoger onderwijs van het korte type voor te stellen en projecten aan te moedigen of te coördineren inzake steun tot het slagen van studenten.

Art.64. De beslissingen van een academische zone tussen verscheidene polen worden bij de tweederde meerderheid en bij de eenvoudige meerderheid binnen elke Raad van bestuur van de Academische polen waaruit ze bestaat, genomen.
  De Regering kan nadere regels bepalen voor de werking van de academische zones tussen verscheidene polen.

Art.65. Er bestaan drie academische zones tussen verscheidene polen, verdeeld als volgt:
  1° de zone Luik-Luxemburg- Namen die de Academische polen samenbrengt bedoeld bij artikel 62, 1° en 5° ;
  2° de zone Brussel-Waals Brabant die de Academische polen bedoeld bij artikel 62, 3° en 2°, bijeenbrengt;
  3° de zone Henegouwen die met de Academische pool bedoeld bij artikel 62, 4°, overeenstemt.

TITEL III. - Organisatie van de studies en statuut van de student
HOOFDSTUK I. - Structuur en minimale inhoud van de studies
Art.66. § 1. De hogere studies worden in drie cyclussen ingericht.
  De initiële cursussen bevatten één of twee studiecyclussen, naargelang het onderwijstype.
  De specialisatiestudies vervolledigen de initiële opleiding van een gediplomeerde van de eerste of tweede cyclus en behoren tot datzelfde niveau, inzonderheid wanneer de bijzondere voorwaarden voor de toegang tot het beroep het vergen. [2 ...]2.
  De studies van de derde cyclus omvatten de doctorale opleidingen en de werkzaamheden in verband met de voorbereiding van een doctoraatsthesis.
  De diploma's en getuigschriften die aanleiding geven tot de toekenning van studiepunten uitgereikt overeenkomstig dit decreet zijn de enige erkende kwalificaties voor de niveaus 5 tot 8 van het Franstalige kwalificatiekader.
  § 2. De studies van voortgezette opleiding bieden aan de gediplomeerden van het hoger onderwijs en de personen die de verworven kennis en vaardigheden op professioneel of persoonlijk niveau in aanmerking kunnen laten nemen of gelijkwaardig personeel, op het einde van hun initiële opleiding of levenslang en met een persoonlijk, maatschappelijk of beroepsdoel, gestructureerde gehelen van leeractiviteiten met als doel het vervolledigen, uitbreiden, verbeteren, actualiseren of de vervolmaking van hun kennis, knowhow, vaardigheden en kwalificaties, verworven zowel tijdens hun vorige studies als door hun persoonlijke of beroepservaring.
  Deze studies kunnen tot de uitreiking leiden [1 ...]1 bekwaamheidsbewijzen, getuigschriften of attesten, naargelang hun inhoud en hun statuut. [1 ...]1
  § 3. De instellingen voor hoger onderwijs kunnen ook andere activiteiten inrichten of opleidingen die tot geen van deze categorieën behoren; deze worden niet door een bekwaamheidsbewijs of een academische graad bekrachtigd en leiden niet tot de uitreiking van een diploma of een getuigschrift.
  § 4. Voor de studies en de opleidingen bedoeld bij de paragrafen 2 en 3, dragen het inschrijvingsgeld gevergd van de studenten, de mogelijke specifieke financiering en de eigen vermogensmiddelen bestemd door de instelling bij tot de dekking van de kosten die gepaard gaan met de organisatie van dit onderwijs. Deze bepaling is niet van toepassing op de opleiding van het CAPAES noch op de opleidingen ingericht door de Instellingen voor sociale promotie.
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 34, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2019-02-07/10, art. 87, 024; Inwerkingtreding : 14-09-2022>


Art.67.Het studiepunt is een meetinstrument voor het geheel van de werkzaamheden van een student voor één of meerdere leeractiviteiten, binnen een studieprogramma, ervan uitgaande dat de werkzaamheden van een student die zich voltijds aan zijn studies besteedt gedurende een academiejaar voor hem een last van 60 studiepunten vertegenwoordigen.
  Een studiepunt stemt forfaitair overeen met 30 uren leeractiviteiten. Deze tijdopdracht is enkel gedeeltelijk besteed aan onderwijs rechtstreeks ingericht door de instelling en bevat andere geassocieerde activiteiten, zoals de werkzaamheden, de persoonlijke oefeningen, voorbereidingen, studies, projecten, documentaire opzoekingen, toetsen of sociaalprofessionele onderdompeling.
  De studiepunten die geassocieerd worden met een leereenheid binnen een studieprogramma worden in hele getallen uitgedrukt, zonder dat een onderwijseenheid tot meer dan dertig studiepunten aanleiding kan geven. Bij uitzondering daarop, in de studies van de tweede cyclus van de kunstsector, kan een onderwijseenheid aanleiding geven tot meer dan dertig studiepunten indien de toekenning van deze het resultaat is van meerdere evaluaties van aparte leeractiviteiten, waarbij elke activiteit voor minder dan dertig studiepunten in aanmerking wordt genomen.
  De activiteiten van opniveaustelling, remediëring, zelfopleiding en persoonlijke verrijking maken niet het voorwerp uit van een berekening in studiepunten in een studieprogramma en worden dus niet in deze definitie van de opdracht van een student in aanmerking genomen. Nochtans, op de voorwaarden vastgelegd door de academische autoriteiten, kunnen dergelijke activiteiten in aanmerking worden genomen door de examencommissie in de context van een procedure van toelating tot de studies, van heroriëntatie of van een persoonlijk remediëringsprogramma.
  [1 Onder de voorwaarden bepaald door de academische overheden kunnen de examencommissies, om gemotiveerde redenen, de kennis en competenties laten gelden die werden verworven met een beroeps- of persoonlijke ervaring. Dit gebeurt bij de bekrachtiging van het jaarlijks programma van de student en geen enkele toelating kan op basis van deze bepaling gebeuren.]1
  [2 In afwijking van lid 3 kunnen in het kader van een mobiliteitsovereenkomst als bedoeld in artikel 81, lid 2, de aan een onderwijseenheid verbonden studiepunten in decimale getallen worden uitgedrukt.]2
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 35, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2021-07-19/10, art. 14, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art.68. Geen enkele student kan aan de leeractiviteiten deelnemen, noch zich aanbieden bij de evaluaties en examens ingericht door een instelling voor onderwijs, noch de overeenstemmende studiepunten toegekend krijgen, als hij voor dit onderwijs niet werkelijk ingeschreven is.

Art. 68/1.[1 In afwijking van artikel 68 en de voorwaarden bepaald in de studieregeling kunnen de academische overheden personen die erom verzoeken, toestaan om individuele onderwijseenheden te volgen en hun evaluaties voor te leggen, buiten de regelmatige inschrijving zoals bepaald in artikel 103.
   Het maximumaantal studiepunten verbonden aan deze onderwijseenheden mag niet meer bedragen dan 20 per academiejaar [2 in alle instellingen voor hoger onderwijs]2.
   De studieregeling bepaalt het bedrag van het inschrijvingsgeld voor de onderwijseenheden bedoeld in het eerste lid. Dit bedrag wordt bepaald in verhouding tot het aantal studiepunten met betrekking tot de gevolgde onderwijseenheden, met een minimum van tien studiepunten, en mag niet meer bedragen dan een derde van het bedrag vermeld in artikel 105, § 1.
   Aan de in het eerste lid bedoelde personen worden geen kredieten toegekend. De examencommissies kunnen echter onder de in de studieregeling gestelde voorwaarden de in het eerste lid bedoelde onderwijseenheden laten gelden, mits de drempel voor het succesvol afronden van de beoordeling als bedoeld in artikel 139 is bereikt. Deze geldigverklaring vindt plaats op het moment van validatie van het jaarprogramma van de student tijdens een regelmatige inschrijving.
   Dit artikel is niet van toepassing op het hoger onderwijs voor sociale promotie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 4, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (2)<DFG 2022-07-20/17, art. 27, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2023>

Art.69.§ 1. De initiële cursussen van het korte type worden in één studiecyclus ingericht. Ze omvatten 180 studiepunten. Deze cursussen worden met de academische graad van bachelor bekrachtigd.
  Bij uitzondering daarop, kunnen sommige initiële cursussen van het korte type 240 studiepunten bevatten.
  [1 De initiële korte cursus die leidt tot het beroep van landmeter onroerend goed, in toepassing van de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en het beroep van landmeter onroerend goed, leidt tot de academische graad van gegradueerd landmeter-expert onroerende goederen. Dit laatste wordt gelijkgesteld met de academische graad van bachelor in de zin van lid 1.]1
  § 2. De hogere studies kunnen tot het verkrijgen leiden van het BES (Brevet Hoger Onderwijs) indien ze studies van minstens 120 studiepunten bekrachtigen van beroepsgerichte aard en toegang verlenen tot een duidelijk geïdentificeerd beroep. Deze studies kunnen daarna in een studiecyclus van het korte type geïntegreerd of in aanmerking genomen worden.
  ----------
  (1)<DFG 2021-07-19/10, art. 15, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art.70. § 1. De initiële cursussen van het lange type worden in twee studiecyclussen ingericht:
  1° een eerste cyclus bekrachtigd met de graad van bachelor die 180 studiepunten telt;
  2° een tweede cyclus bekrachtigd met de graad van master die 60 studiepunten bevat of, als het een bijzondere finaliteit heeft, 120 studiepunten.
  Sommige studiecyclussen kunnen deel uitmaken van meerdere verschillende cursussen van het lange type.
  Bij uitzondering daarop, omvatten de tweede cyclussen in de geneeskunde en de diergeneeskunde 180 studiepunten. De tweede studiecyclus in de geneeskunde wordt bekrachtigd met de graad van arts; de tweede studiecyclus in de diergeneeskunde wordt bekrachtigd met de graad van dierenarts.
  § 2. De studies van master in minstens 120 studiepunten kunnen één of meerdere keuzen bevatten van 30 specifieke studiepunten die aan deze studies één van de volgende finaliteiten geven:
  1° [2 (NOTA : 1° opgeheven. Deze bepaling blijft echter geldig voor studenten die hun studie begonnen voor het studiejaar 2025-2026, en dit op de wijze omschreven in artikel 74.)]2
  De didactische finaliteit die de specifieke pedagogische opleiding omvat met toepassing van het decreet van 8 februari 2001 tot vaststelling van de initiële opleiding van de geaggregeerden voor het hoger secundair onderwijs of van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het kunsthoger onderwijs; ze wordt enkel voor de academische graden ingericht die overeenstemmen met de vereiste bekwaamheidsbewijzen in het onderwijs ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt deze overeenstemming.
  2° De grondige finaliteit die tot wetenschappelijk of artistiek onderzoek leidt. Ze bevat tezelfdertijd grondig onderwijs in een bijzonder vak en een algemene opleiding voor het beroep navorser. Ze wordt exclusief in de universiteit of, voor kunststudies, in Hogere Kunstscholen in medeorganisatie met een gemeenschappelijk programma ingericht met een universiteit die deel neemt aan een overeenstemmende thematische doctorale school.
  3° Een gespecialiseerde finaliteit in een bijzonder vak van het gebied waartoe de cursus die bijzondere beroepscompetenties of bijzondere artistieke competenties beoogt, behoort. De instellingen voor hoger onderwijs kunnen één of meerdere verschillende gespecialiseerde finaliteiten inrichten voor eenzelfde master.
  De ARES zorgt voor de coherentie van het aanbod aan dergelijke finaliteiten en vermijdt elke onverantwoorde overbodige herhaling.
  § 3. De studies van master die reeds bestonden vóór de inwerkingtreding van dit decreet mogen enkel 60 studiepunten bevatten binnen een cursus van het lange type van 240 studiepunten. Ze bevatten geen finaliteit. [1 De academische graden die uitgereikt worden na deze studies worden als bijlage II bij dit decreet opgenomen en de machtigingen om deze in te richten worden als bijlage III bij dit decreet opgenomen.]1
  Om de twee jaar brengt de ARES voor de Regering een evaluatie uit over deze cursussen.

  (1)<DFG 2017-07-19/14, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
  (2)<DFG 2019-02-07/10, art. 88, 024; Inwerkingtreding : 14-09-2022>


Art.71.§ 1. De cursussen van de derde cyclus omvatten de doctorale opleiding en de werkzaamheden in verband met de voorbereiding van een doctoraatsthesis.
  § 2. De doctorale opleidingen worden begeleid door teams die geassocieerd worden in een thematische doctoraatsschool erkend door de ARES op advies van de Universitaire thematische raad. Ze worden verbonden met de specifieke competenties van de onderzoeksteams en geven aan de gediplomeerde een hoge wetenschappelijke en professionele kwalificatie.
  Ze kunnen tot de uitreiking leiden van een getuigschrift van opleiding tot het onderzoek dat forfaitair 60 opleidingsstudiepunten bekrachtigt. Ze bestaan essentieel uit specifieke activiteiten in verband met het beroep navorser en mogen dus niet meer dan 30 studiepunten van leeractiviteiten van het type bedoeld bij 1° van artikel 76, bevatten. De houders van een bekwaamheidsbewijs van master met een grondige finaliteit van hetzelfde studiegebied genieten een automatische inaanmerkingneming van maximum 30 studiepunten in verband met deze leeractiviteiten.
  § 3. De [1 academische graad van doctoraat]1 wordt toegekend na de verdediging van een thesis die getuigt van de vaardigheden tot creativiteit, wetenschappelijk onderzoek en verspreiding van zijn resultaten door de doctorandus.
  De doctorale proef bestaat uit:
  1° het opstellen van een persoonlijk en origineel werk dat de vorm kan aannemen van een dissertatie in het vak, van een proefwerk van de kandidaat dat de coherentie laat uitkomen van een geheel van publicaties van wetenschappelijke aard met de doctorandus als auteur of medeauteur, of een dissertatie in verband met een werk, een project of verwezenlijkingen met de doctorandus als auteur of medeauteur;
  2° de publieke voordracht van dat werk waarbij wordt aangetoond dat dit werk van kwaliteit is, origineel en dat de kandidaat het vermogen heeft dat werk wetenschappelijk te verspreiden.
  De werkzaamheden in verband met de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift stemmen forfaitair overeen met 180 studiepunten verworven na een initiële opleiding bekrachtigd door een academische graad van master of gelijkwaardig niveau.
  ----------
  (1)<DFG 2022-07-20/17, art. 28, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.72.[1 Op het einde van een initiële opleiding die bekrachtigd wordt met de academische graad van bachelor of master, kunnen bachelor- of masterspecialisatiestudies na het succesvol afronden van de opleiding leiden tot een nieuwe academische graad van bachelor na het behalen van minstens 60 bijkomende studiepunten, afhankelijk van het studieprogramma.]1
  Deze studies hebben tot doel een gespecialiseerde beroepskwalificatie te verlenen die inzonderheid toegang verlenen tot sommige beroepen.
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/44, art. 5, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art.73.[1 § 1.]1 [2 Na een initiële opleiding die bekrachtigd wordt door een academische graad van master of van gelijkwaardig niveau, onder de voorwaarden bepaald door de academische overheden, kunnen specialisatiestudies van de tweede cyclus tot een academische graad van master of specialisatie leiden nadat, overeenkomstig het studieprogramma, ten minste 60 extra studiepunten met succes zijn behaald.]2
  Deze studies hebben tot doel een gespecialiseerde beroepskwalificatie te verlenen die overeenstemt met minstens één van de volgende doelstellingen:
  1° de uitoefening van sommige beroepen toe te laten, met inachtneming van de overeenstemmende wetsbepalingen, inzonderheid in de gezondheidssector;
  2° een antwoord te geven aan de behoeften inzake specifieke opleidingen in het kader van programma's voor ontwikkelingssamenwerking;
  3° toegang te verlenen tot de bijzondere bekwaamheidsbewijzen en graden vereist door de wet of tot de bijzondere competenties erkend door de onderzoeks- en onderwijsteams, die gericht zijn op originaliteit, uniciteit en wetenschappelijke of artistieke specificiteit in de Franse Gemeenschap.
  De ARES zorgt voor de coherentie van deze studies en waarborgt er de overeenstemming van in verband met deze criteria.
  [1 § 2. Echter, na een initiële opleiding bekrachtigd met een academische graad van master Onderwijs afdeling 1, 2 of 3, kunnen specialisatiestudies van de tweede cyclus leiden tot de academische graad van [3 specialisatiemaster inzake onderwijs afdelingen 1 en 2 or tot de academische graad van specialisatiemaster inzake onderwijs afdelingen 3, 4 en 5, zoals bepaald in artikel 43, § 4,]3 van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten.]1
  [1 § 3. Echter, na een initiële opleiding bekrachtigd met een academische graad van [3 specialisatiemaster inzake onderwijs afdelingen 1 en 2, of de academische graad van specialisatiemaster inzake onderwijs afdelingen 3, 4 en 5, zoals omschreven in artikel 43, § 4]3, kunnen specialisatiestudies van de tweede cyclus leiden tot de academische graad van specialisatiemaster in leerkrachtenopleiding [3 zoals bepaald in artikel 51]3 van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-02-07/10, art. 89, 024; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (2)<DFG 2021-12-02/20, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (3)<DFG 2021-12-02/42, art. 17, 033; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.74. De instellingen voor hoger onderwijs kunnen studies van voortgezette opleiding inrichten ter bestemming van gediplomeerden van het hoger onderwijs of houders van gelijkwaardige bekwaamheidsbewijzen.
  Deze studies hebben één of meerdere doelstellingen:
  1° het actualiseren van de kennis van de gediplomeerden, inzonderheid in functie van het bijzondere beroepsprofiel van de studenten;
  2° het perfectioneren of specialiseren van hun kennis en competenties in een of ander bijzonder vak, in hetzelfde studiegebied als hun initiële diploma of in een verschillend gebied. Tot deze categorie behoren inzonderheid de opleiding van wederinschakeling in het arbeidsproces of heroriëntatie;
  3° het aanvullen en perfectioneren van hun opleiding, in rechtstreeks verband met hun huidige of komende beroepsactiviteit, met als doel de continuïteit van hun beroepstraject;
  4° het uitbreiden en verrijken van hun persoonlijke opleiding, als actieve burger met kritische zin.
  Voor deze studies van voortgezette opleiding, is uit essentie de professionele en persoonlijke inaanmerkingneming van toepassing en kadert in het levenslange leerproces.
  De ARES, op advies van de Academische polen, zorgt voor de coherentie van het aanbod aan dergelijke studies en de voorwaarden voor de toegang ertoe en voor het vermijden van elke concurrentie.
  Het slagen voor deze studies wordt niet met een academische graad bekrachtigd. Ze kunnen het uitreiken toelaten van sommige getuigschriften en de toekenning van studiepunten aan de studenten die overeenstemmen met de met succes gevolgde studies, indien ze minstens betrekking hebben op 10 studiepunten en dezelfde criteria in acht nemen inzake organisatie, toegang, inhoud en kwaliteit als de studies die tot academische graden leiden. Deze overeenstemming wordt door de ARES bevestigd.
  Deze studies van voortgezette opleiding komen niet in aanmerking voor het algemene systeem van financiering van de hogere studies, met uitzondering van de studies ingericht door de Instellingen voor sociale promotie. Nochtans kan de Regering specifieke regels bepalen voor de financiering van sommige onder hen, na advies van de ARES.

HOOFDSTUK II. - Organisatie van het onderwijs
Art.75.§ 1. De administratieve taal van de instellingen voor hoger onderwijs is de Franse taal.
  § 2. De onderwijs- en evaluatietaal van de leeractiviteiten is het Frans.
  Nochtans kunnen activiteiten in een andere taal ingericht en geëvalueerd worden:
  1° in de eerste studiecyclus, naar rata van ten hoogste een vierde van de studiepunten;
  2° voor de studies die leiden tot de academische graad van master, behoudens voor de studiepunten die specifiek zijn voor de didactische finaliteit, naar rata van de helft van de studiepunten;
  3° voor de studies die gezamenlijk ingericht worden door meerdere instellingen voor hoger onderwijs overeenkomstig artikel 82, waaronder minstens één instelling buiten de Franse Gemeenschap;
  4° voor de specialisatiestudies;
  5° voor de studies van de derde cyclus;
  6° voor de studies van voortgezette opleiding en andere opleidingen.
  In het algemeen kan elke leeractiviteit van een cursus van de eerste of tweede cyclus gegeven of geëvalueerd worden in een andere taal indien ze ook in het Frans wordt ingericht; aan deze verplichting wordt voldaan voor de opties of de activiteiten op individuele keuze van de student, in de zin van artikel 127, als er minstens een andere keuze bestaat inzake optie of activiteit in het Frans.
  Voor de toepassing van paragraaf 2 van het tweede lid, 1° en 2°, komen het onderwijs in vreemde talen, het eindstudiewerk, de activiteiten inzake beroepsintegratie alsook de leeractiviteiten die gezamenlijk ingericht worden door instellingen buiten de Franse Gemeenschap die erkend zijn door hun bevoegde overheid inzake hoger onderwijs, niet in aanmerking.
  [1 Voor de studies van de eerste en de tweede cyclus]1 kan bovendien de Regering aan de instellingen voor hoger onderwijs afwijkingen toestaan wanneer de beoogde studies een internationale aard hebben voortvloeiend uit de excellentie van het wetenschappelijke of artistieke gebied, of van zijn bijzondere aard. De afwijkingen worden op de voordracht van de ARES toegestaan.
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/44, art. 6, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art.76.De leeractiviteiten omvatten:
  1° lessen ingericht door de instelling, inzonderheid meesterlessen, begeleide oefeningen, praktische werkzaamheden, laboratoriumwerkzaamheden, seminaries, creatieoefeningen en onderzoek in ateliers, uitstapjes, bezoekuitstapjes en stages;
  2° individuele of groepsactiviteiten, inzonderheid voorbereidingsessies, werkzaamheden, informatieopzoeking, eindstudiewerk, projecten en activiteiten ter beroepsinschakeling;
  3° studie, zelfopleidingsactiviteiten en activiteiten voor de persoonlijke verrijking.
  [2 Al deze activiteiten kunnen geëvalueerd worden en uitgedrukt worden in studiepunten.]2
  [1 4° het verwerven van competenties in een onderneming in het kader van het alternerend onderwijs]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/33, art. 85, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<DFG 2015-06-25/12, art. 36, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>

Art.77.Iedere onderwijseenheid binnen een studieprogramma omvat één of meerdere leeractiviteiten. Een eenheid wordt gekenmerkt door de volgende elementen:
  1° haar identificatie, haar benaming, haar vak;
  2° het aantal ermee gepaard gaande studiepunten;
  3° haar bijdrage tot het onderwijsprofiel van het programma, alsook de specifieke leerresultaten bekrachtigd door de evaluatie;
  4° de beschrijving van de doelstellingen, de inhoud en de bronnen, referenties en mogelijke steun, met vermelding van deze die onontbeerlijk zijn voor het verwerven van de vereiste competenties;
  5° de cyclus en het niveau van het Franstalige Kwalificatiekader waartoe ze behoort en, indien relevant, de chronologische plaats in het cyclusprogramma;
  6° haar verplichte aard of haar individuele keuzeoptie voor de student binnen het programma of de opties;
  7° de lijst van de voorvereiste en medevereiste onderwijseenheden binnen het programma en als andere bijzondere kennis en competenties voorvereist zijn;
  8° de gegevens betreffende de dienst van de leerkracht(-en) die verantwoordelijk is (zijn) voor de organisatie en de evaluatie ervan;
  9° haar organisatie, inzonderheid de uuromvang, de vestiging en de periode van het academiejaar;
  10° de beschrijving van de verscheidene leeractiviteiten waaruit ze bestaat [2 en de pedagogische samenhang in geval van groepering van onderwijsactiviteiten die tot afzonderlijke beoordelingen leiden]2, de onderwijs- en leermethodes;
  11° de evaluatiewijze en, desgevallend, [2 de wijze van integratie]2 van de verschillende leeractiviteiten;
  12° de onderwijs- en evaluatietaal (-talen).
  [2 Wanneer binnen een studieprogramma een onderwijseenheid samengesteld is uit verschillende leeractiviteiten die onder de verantwoordelijkheid van verschillende leerkrachten vallen en die aanleiding geven tot afzonderlijke beoordelingen,. Deze leerkrachten beslissen collegiaal over de wijze van integratie van de beoordelingen van de leeractiviteiten die overeenkomen met de eindbeoordeling van deze eenheid.]2
  Binnen een studieprogramma kan de evaluatie van een onderwijseenheid het voorwerp uitmaken van een weging met als doel de beraadslagingen van een examencommissie bij de berekening van het gemiddelde [1 ...]1. Deze weging wordt tevens vermeld. Bij gebreke daaraan wordt een gelijk gewicht gegeven aan de evaluatie van elke onderwijseenheid.
  Deze beschrijving van de onderwijseenheden kan niet gewijzigd worden gedurende het academiejaar waarop ze betrekking heeft, behoudens overmacht ten opzichte van de verantwoordelijke leerkrachten.
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 37, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2021-12-02/20, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.78. Iedere Universiteit, hogeschool en Hogere Kunstschool ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt ertoe gehouden ter beschikking van de regelmatig ingeschreven studenten te stellen, op een intranetsite, de lesdragers waarvan de lijst, voor de Universiteit, bepaald wordt door het orgaan bedoeld bij artikel 17 van het decreet van 21 september 2012 betreffende de deelneming en de vertegenwoordiging van de studenten in het hoger onderwijs, voor de hoge scholen, door de Pedagogische raad en, voor de Hogere Kunstscholen, door de Pedagogische beheersraad.
  Deze terbeschikkingstelling van de lesdragers bedoeld bij het vorige lid wordt effectief ten laatste één maand na het begin van de beoogde leeractiviteiten.
  Deze lesdragers kunnen gewijzigd worden volgens de evolutie van de precieze inhoud en de vorm van de leeractiviteiten. Nochtans moeten ze ten laatste zes weken vóór de overeenstemmende evaluatieproef online worden gesteld.
  De student die een studiesubsidie geniet die het aanvraagt, kan ten laste van de sociale begrotingen van de Universiteit, hogeschool of Hogere Kunstschool, gratis een papierexemplaar krijgen van de lesdragers voor de cursus waarvoor hij ingeschreven is en die bedoeld zijn in de lijst bepaald bij het eerste lid?
  In de instellingen voor hoger onderwijs die, anderzijds, de lesdragers via een drukexemplaar de lesdragers ter beschikking stellen van hun studenten, wordt de kosten van deze druk ter advies van de overlegcommissie voorgelegd, die belast is met het uitbrengen van een advies over de kosten op de reële waarde geraamd met betrekking tot de goederen en diensten verleend aan de studenten.

HOOFDSTUK III. - Studieritme
Art.79.§ 1. [1 Het geheel van de leeractiviteiten van elke onderwijseenheid van de cursussen die leiden tot een academische graad van de eerste of tweede cyclus wordt verdeeld over één van de eerste twee kwadrimesters van het academiejaar, met uitzondering van de activiteiten verricht in het kader van het alternerend onderwijs, sommige evaluaties, stages, projecten of activiteiten in het arbeidsproces.
  [5 In afwijking van het eerste lid kunnen bepaalde onderwijseenheden om gemotiveerde pedagogische redenen over de twee eerste vier maanden van het academiejaar worden gespreid; in dat geval, en met betrekking tot de eerste cyclus, wordt aan het einde van de eerste vier maanden een partiële beoordeling georganiseerd.]5]1
  Het eerste kwadrimester begint op 14 september; het tweede op één februari; het derde op één juli. De eerste twee kwadrimesters bevatten minstens 12 weken leeractiviteiten. [2 ...]2.
  Op het einde van ieder van deze kwadrimesters wordt een evaluatieperiode ingericht dat de verwerving van studiepunten toelaat. Deze heeft minimum betrekking op het geheel van de leeractiviteiten ingericht gedurende het kwadrimester.
  Een derde kwadrimester omvat evaluatieperiodes, alsook activiteiten voor de beroepsinschakeling of persoonlijke werkzaamheden.
  [3 § 1bis. In het alternerend hoger onderwijs kan een onderwijseenheid worden geëvalueerd zodra de organisatie ervan is afgerond.]3
  § 2. [3 In afwijking van de eerste paragraaf]3, kunnen, de autoriteiten van de instelling voor hoger onderwijs, wegens degelijk met redenen omklede overmacht, een evaluatieperiode van een student verlengen tot het volgende kwadrimester, zonder nochtans een periode van twee maand en half na het einde van het kwadrimester te mogen overschrijden.
  § 3. De leeractiviteiten van de studies van de derde cyclus, van de studies van voortgezette opleiding en van de andere opleidingen kunnen over de drie kwadrimesters verdeeld worden.
  [4 § 4. In afwijking van § 1, lid 3, kan een mobiliteitsovereenkomst als bedoeld in artikel 81, leden 2 en 3, voorzien in verschillende aanvangsdata voor de periode van vier maanden en verschillende looptijden.]4
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 38, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 18, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2019-05-03/44, art. 7, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (4)<DFG 2021-07-19/10, art. 16, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2021>
  (5)<DFG 2021-12-02/20, art. 3, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.80. De leeractiviteiten bedoeld bij artikel 76, 1°, en de evaluaties, met uitzondering van de activiteiten voor beroepsinschakeling, tochten, bezoekuitstapjes en stages, kunnen door de instellingen noch op zondag, noch op feestdagen, noch op 27 september ingericht worden.
  De autoriteiten van deze instellingen voor hoger onderwijs kunnen andere dagen voor het ophouden van de activiteiten bepalen die eigen zijn aan hun instelling.

HOOFDSTUK IV. - Mobiliteit, samenwerking en gezamenlijke diplomering
Art.81. Studenten ingeschreven in een instelling voor hoger onderwijs met als doel het behalen van een academische graad, volgen de leeractiviteiten en voeren de werkzaamheden uit die in hun studieprogramma voorkomen en die door de instelling worden ingericht. Ze leggen er de proeven en examens af in verband met hun studieprogramma.
  Overeenkomsten gesloten met andere Belgische of buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs, in de Franse Gemeenschap of buiten deze laatste, kunnen echter bepalen dat sommige van deze cursussen en werkzaamheden door deze andere instellingen ingericht zullen worden en dat de examens over deze leerstof eveneens in deze instellingen zullen worden afgelegd, overeenkomstig de geldende regels. Ze kunnen ook in het uitwisselen van personeelsleden voorzien.
  De instellingen buiten de Franse Gemeenschap waarmee deze overeenkomsten kunnen worden afgesloten, moeten erkend zijn door hun bevoegde autoriteiten inzake hoger onderwijs, moeten lessen inrichten of aan de organisatie deelnemen van cursussen en moeten graden uitreiken die gelijkwaardig zijn met minstens een graad van de eerste cyclus zoals bedoeld bij dit decreet.

Art.82.§ 1. In het kader van hun opdrachten ontwikkelen de instellingen voor hoger onderwijs partnerschappen onderling, alsook met andere instellingen of rechtspersonen uit de wereld van de wetenschappen, het onderwijs, uit het beroepsleven en de cultuur. De gekozen partners kunnen Belgisch zijn of uit het buitenland komen. Ze kunnen samenwerkingsovereenkomsten met deze partners sluiten.
  Voor de overeenkomsten inzake onderwijs, moeten de partnerinstellingen door hun bevoegde overheid erkend worden inzake hoger onderwijs.
  § 2. Twee of meerdere instellingen voor hoger onderwijs, in de Franse Gemeenschap of buiten de Franse Gemeenschap, kunnen onderling samenwerkingsovereenkomsten in de zin van de vorige paragraaf sluiten voor de gezamenlijke administratieve en academische organisatie van leeractiviteiten van een opleiding of een gezamenlijk studieprogramma waartoe minstens één van ze gemachtigd is. Een dergelijke overeenkomst kan betrekking hebben op het aanbod en de organisatie van onderwijs, het uitwisselen van personeelsleden of het delen van infrastructuren.
  De overeenkomst wijst, onder de instellingen die ertoe gemachtigd worden voor de bedoelde studies, de referentie-instelling aan die belast is met de centralisatie van het administratieve en academische beheer van het programma en de studenten. De Regering kan de minimale inhoud van een dergelijke overeenkomst aanvullen.
  § 3. Een gezamenlijk studieprogramma kan tot een gezamenlijke diploma-uitreiking leiden wanneer het gezamenlijk ingericht wordt in de zin van de vorige paragraaf, alle partners in de Franse Gemeenschap ertoe gemachtigd zijn of gezamenlijk gemachtigd zijn voor deze studies, de leeractiviteiten gezamenlijk ingericht, beheerd en verstrekt worden en het slagen daarvoor collegiaal bekrachtigd wordt en wanneer het leidt tot de gezamenlijke uitreiking van een enkel diploma, ondertekend door alle partners, ofwel diploma's uitgereikt door iedere instelling krachtens hun eigen machtiging en wetgeving.
  Om een programma voor de gezamenlijke diplomering voor te dragen, moeten de partnerinstellingen in de Franse Gemeenschap, elk, in het kader van de overeenkomst, minstens 15% ten laste nemen van de leeractiviteiten van het programma van de betrokken studiecyclus. Daarenboven, zal elke student effectief leeractiviteiten hebben gevolgd ingericht door minstens twee verschillende partners.
  Dit laatste lid is niet van toepassing op de studies die aanleiding geven tot een gezamenlijke diplomering en die ingericht worden in het kader van de bijzondere programma's bepaald door de Europese Unie.
  [4 De overeenkomst inzake gezamenlijke diplomering bepaalt ten minste]4:
  1° de bijzondere voorwaarden voor de toegang tot de studies;
  2° de nadere regels voor de inschrijving;
  3° de organisatie van leeractiviteiten;
  4° de nadere regels voor de evaluatie, de beraadslaging en de bekrachtiging op het einde van de cyclus;
  5° het opschrift van de graad (graden), bekwaamheidsbewijzen of diploma's die uitgereikt worden, alsook het model ervan;
  6° de regels voor de herverdeling van de ontvangsten en de verdeling van de uitgaven over de partnerinstellingen;
  7° de instelling voor hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap aangewezen als referentie in de Franse Gemeenschap;
  8° de bepalingen met betrekking tot de verzekeringen aangegaan door de studenten.
  [3 9° de percentages op basis waarvan elke inschrijving in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de financiering van de Franse Gemeenschap die aan elk van de partnerinstellingen wordt toegekend. De percentages weerspiegelen hun werkelijke bijdrage in termen van studiepunten aan het studieprogramma, rekening houdend met de specifieke lasten en kosten die zij dragen.]3
  [4 10° de referentiedienst(en) voor opvang en begeleiding en, in voorkomend geval, de eventuele nadere regels voor samenwerking tussen deze diensten, alsook de nadere regels voor het opstellen, uitvoeren en opvolgen van het (de) geïndividualiseerde begeleidingsplan(nen) voor elke begunstigde student in de zin van artikel 1 littera 4° /1 van het decreet van 30 januari 2014 betreffende het inclusief hoger onderwijs voor studenten met een handicap]4
  De nadere regels voor de evaluatie en de organisatie bepaald in de overeenkomst moeten overeenstemmen met de wetgeving die geldt in één van de partnerinstellingen.
  [1 Met het oog op de toepassing van paragraaf 2 op de programma's voor gezamenlijke diplomering die worden uitgevoerd in het kader van het decreet van 7 februari 2019 tot vaststelling van de initiële lerarenopleiding, moeten de partnerinstellingen in de Franse Gemeenschap, om een programma voor gezamenlijke diplomering voor te stellen, elk in het kader van deze overeenkomst minstens 15 procent van de leeractiviteiten van alle opleidingsoperatoren van dezelfde onderwijsvorm die partij zijn bij de betrokken overeenkomst voor gezamenlijke diplomering, op zich nemen.]1
  § 4. Met het oog op de begeleiding van sommige werkzaamheden betreffende de voorbereiding van een doctoraatsthesis, kunnen de universiteiten overeenkomsten van gezamenlijke voogdij over een thesis met andere universiteiten of instellingen voor hoger onderwijs sluiten, of die in de Franse Gemeenschap of buiten deze bestaan, die ertoe gemachtigd worden de [2 graad van doctoraat]2 toe te kennen. Deze overeenkomsten worden gelijkgesteld met overeenkomsten inzake gezamenlijke diplomering, maar blijven specifiek voor elke student; erin wordt de doctoraatsschool vermeld die de opleiding begeleidt.
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/44, art. 8, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (2)<DFG 2022-07-20/17, art. 29, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (3)<DFG 2023-11-09/20, art. 5, 044; Inwerkingtreding : 26-08-2024>
  (4)<DFG 2025-01-23/06, art. 17, 045; Inwerkingtreding : 14-09-2024>

Art.82/1. [1 - In het geval van een gezamenlijk studieprogramma dat tot een gezamenlijke diplomering leidt waarbij ten minste één instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan in de Franse Gemeenschap en één instelling voor hoger onderwijs voor sociale promotie in de Franse Gemeenschap betrokken zijn, zijn de voorwaarden voor de regelmatigheid van de inschrijving die welke zijn bepaald door de wetgeving die van toepassing is op de referentie-instelling die in de overeenkomst van gezamenlijke diplomering wordt vermeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-11-09/20, art. 6, 044; Inwerkingtreding : 26-08-2024>


HOOFDSTUK V. - Academische graden
Art.83.§ 1. De hogere studies worden in de volgende studiegebieden ingericht:
  1° filosofie;
  2° theologie;
  3° taal-, letterkunde en traductologie;
  4° geschiedenis, kunstgeschiedenis en archeologie;
  5° informatie en communicatie;
  6° politieke en sociale wetenschappen;
  7° rechtswetenschappen;
  8° criminologie;
  9° economische wetenschappen en beheerswetenschappen;
  10° psychologische[2 ...]2wetenschappen;
  [2 10° bis Opvoedings- en Onderwijswetenschappen.]2
  11° geneeskundige wetenschappen;
  12° diergeneeskundige wetenschappen;
  13° tandwetenschappen;
  14° biomedische en farmaceutische wetenschappen;
  15° wetenschappen van de volksgezondheid;
  16° wetenschappen van de motoriek;
  17° wetenschappen;
  18° landbouwkundige wetenschappen en biologische engineering;
  19 ° ingenieurwetenschappen en technologie;
  20° bouwkunst en stedenbouw;
  21° Kunst en kunstwetenschappen;
  22° Plastische, visuele en ruimtekunsten;
  23° Muziek;
  24° Theater en spreekkunsten;
  25°[3 Vertoningskunsten en technieken voor de verspreiding en de communicatie]3;
  26° Dans.
  De werkzaamheden met betrekking tot de voorbereiding van een doctoraatsthesis worden in één of meerdere studiegebieden gerangschikt.
  De Studies van voortgezette opleiding en andere opleidingen ingericht door de instellingen worden tevens als behorend tot één of meerdere studiegebieden gerangschikt.
  De lijst van de academische graden geassocieerd met deze studiegebieden [1 wordt als bijlage II bij dit decreet opgenomen.]1
  § 2. De studiegebieden worden over vier sectoren verdeeld, als volgt:
  1° humane en sociale wetenschappen: de studiegebieden 1° tot [2 10° bis]2 ;
  2° gezondheid: de studiegebieden 11° tot 16° ;
  3° wetenschappen en technieken: de studiegebieden 17° tot 20° ;
  4° kunst: de studiegebieden 21° tot 26°.
  ----------
  (1)<DFG 2017-07-19/14, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
  (2)<DFG 2019-02-07/10, art. 90, 024; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (3)<DFG 2025-01-23/06, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 14-09-2023>

Art.84.Geen enkel [1 ...]1 geen enkele academische graad kan door een instelling voor hoger onderwijs uitgereikt wordt aan een student die niet werkelijk minimum 60 studiepunten zou hebben gevolgd van het overeenstemmende programma en die niet regelmatig zou zijn ingeschreven voor de studies die leiden tot deze graad.
  Bij uitzondering op het vorige lid kan aan de houder van een graad van master van 120 studiepunten de academische graad toegekend worden die overeenstemt met een andere finaliteit van deze graad van master na geslaagd te zijn voor bijkomende studiepunten die eigen zijn aan deze finaliteit. Op dezelfde wijze kan de graad van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs toegekend worden aan de studenten die regelmatig ingeschreven zijn voor deze studies en die aan de proeven van het overeenstemmende studieprogramma hebben voldaan.
  [1 In afwijking van lid 1 kan de academische graad brevet van het hoger onderwijs, specialisatiebachelor [2 , van master in 60 studiepunten]2 of specialisatiemaster, om gerechtvaardigde redenen, door een instelling voor hoger onderwijs worden toegekend aan een student die slechts 30 studiepunten van de overeenkomstige opleiding daadwerkelijk heeft gevolgd en die gedurende minstens één academiejaar regelmatig is ingeschreven voor de studie die tot deze graad leidt.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/44, art. 9, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (2)<DFG 2021-12-02/20, art. 4, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.85.§ 1. [2 Met uitzondering van de [3 graad van doctoraat]3, omvat elke academische graad een generische benaming, de titel van de cursus, het domein voor de hogere kunstscholen, de mogelijke richting, de mogelijke specialiteit en de mogelijke finaliteit en wordt elke academische graad opgesteld, zoals vermeld in bijlage II bij dit decreet.]2
  Voor de universitaire studies van de derde cyclus wordt de [3 graad van doctoraat]3 bepaald door de titel van de verdedigde doctoraatsthesis en ofwel door de thematische doctoraatsschool die de opleiding heeft begeleid of het (de) onderzoeksdomein(en) waarbij ze aansluit.
  § 2. De oriëntatie en de mogelijke opties bepalen de inhoud van het studieprogramma bekrachtigd door de academische graad die aan deze studie een bijzonder competentieprofiel verleent.
  Een oriëntatie, [2 ...]2 vermeldt een referentiesysteem voor de competenties en een onderwijsprofiel die specifiek zijn voor het programma van de studiecyclus die ertoe leidt en die overeenstemmen met een geheel aan onderwijseenheden van meer dan 60 studiepunten en met niet meer dan de twee derde studiepunten die de studiecyclus uitmaken.
  Een optie betekent een keuze, door de student, van een coherent geheel aan bijzondere onderwijseenheden die overeenstemmen met 15 tot 30 studiepunten, dat heel of een gedeelte van het programma van de studiecyclus kenmerkt, zonder dat het totaal van de opties de helft van de studiepunten van de studiecyclus mag overschrijden en zonder dat deze tot een aparte academische graad kan leiden.
  ----------
  (1)<DFG 2016-06-16/22, art. 19, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (2)<DFG 2017-07-19/14, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
  (3)<DFG 2022-07-20/17, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

HOOFDSTUK VI. - Machtigingen
Art.86.§ 1. De machtiging om hogere studies te organiseren en om de academische graden toe te kennen die ze bekrachtigen, wordt aan een instelling voor hoger onderwijs bij decreet toevertrouwd of ingetrokken.
  De machtiging heeft betrekking op de studies die leiden tot een bijzonder bekwaamheidsbewijs, alsook op het geografische grondgebied waarop deze studies ingericht kunnen worden [1 en de uurregeling van de vorming]1, met uitzondering van de werkzaamheden betreffende de voorbereiding van een doctoraatsthesis die niet in verband staan met een specifieke vestiging. Een machtiging wordt verleend voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of, in het Waalse Gewest, voor één of meerdere bestuursarrondissementen.
  [2 Wanneer een instelling van hoger onderwijs ertoe gemachtigd wordt een master van 120 studiepunten te organiseren, wordt deze machtiging haar toegekend voor alle finaliteiten bedoeld in artikel 70, § 2.]2
  [1 Op eensluidend advies van de ARES, kan een instelling voor hoger onderwijs, in het kader van een cursus, onderwijsactiviteiten organiseren die worden bekrachtigd met hoogstens 15 studiepunten per cyclus buiten de vestigingen die door haar machtiging worden bepaald. Deze kunnen nooit een dubbele onderwijsactiviteit zijn.
   Als de studies co-organiseerd worden, kunnen hoogstens 15 studiepunten per cyclus worden georganiseerd buiten alle vestigingen van de instellingen voor hoger onderwijs die samenwerken, zonder dat dit een dubbele onderwijsactiviteit kan zijn.
   Op eensluidend advies van de ARES, kan een inrichting voor hoger onderwijs een cursus buiten de Europese Unie organiseren]1.
  [1 Een instelling voor hoger onderwijs kan de uurregeling van een toegelaten vorming wijzigen door over te gaan van een dagregeling tot een verschoven regeling, en omgekeerd. Vóór die wijziging wordt het advies van de ARES aangevraagd. De ARES zendt haar met redenen omkleed advies aan de Regering over.
   Een instelling voor hoger onderwijs kan een dubbele uurregeling van een toegelaten vorming organiseren door een vorming met een verschoven uurregeling te organiseren, terwijl ze volgens een dagregeling en omgekeerd georganiseerd is en blijft. Vóór de organisatie van die dubbele vorming wordt het advies van de ARES aangevraagd. De ARES zendt haar met redenen omkleed advies aan de Regering over.
   De Regering stelt jaarlijks een databank van de toegelaten vormingen zoals bepaald in het tweede lid van dit artikel vast]1.
  § 2. Elke gezamenlijke instelling van een studiecyclus, met of zonder gezamenlijke diplomering, tussen meerdere instellingen voor hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap met toepassing van de bepalingen van artikel 82, § 2 of § 3, wordt eerst aan het gunstige advies van de ARES voorgelegd.
  Deze bepaling betreft niet de reeds bestaande gezamenlijke organisaties bij de inwerkingtreding ervan.
  § 3. [1 Elke oprichting van een nieuwe optie of van een gespecialiseerde finaliteit door een instelling voor hoger onderwijs, wordt aan het voorafgaande eensluidend advies van de ARES onderworpen]1.
  ----------
  (1)<DFG 2016-06-16/22, art. 20, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (2)<DFG 2017-07-19/14, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 14-09-2017>

Art.87.Een machtiging wordt "voorwaardelijk" genoemd wanneer ze onderworpen is aan de voorwaarde dat de instellingen aan wie deze gezamenlijke machtiging wordt toegekend, een overeenkomst van gezamenlijke diplomering met elkaar sluiten, in de zin van artikel 82, § 3.
  Behoudens uitdrukkelijke verantwoording, is elke nieuwe machtiging voorgedragen door de ARES, ofwel een voorwaardelijke gezamenlijke machtiging, ofwel moet deze in een project kaderen van samenwerking of gezamenlijke organisatie tussen verschillende instellingen volgens de bepalingen van artikel 82.
  [1 De voorwaardelijke machtigingen worden als punt 4 van de bijlage III bij dit decreet opgenomen en de graden die uitgereikt worden na deze machtigingen worden als bijlage II bij dit decreet opgenomen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2017-07-19/14, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 14-09-2017>

Art.88.§ 1. De machtigingen om initiële cursussen van de eerste en tweede cyclussen en van specialisatiebachelor kunnen herzien worden, op voorstel of na advies van de ARES, met uitwerking voor het academiejaar dat een aanvang neemt gedurende het jaar dat op het jaar van de aanneming van het decreet ter toekenning van deze machtigingen volgt. In zijn voorstellen verantwoordt de ARES en zorgt deze voor een collectief evenwicht, in harmonie met de lokale aanvragen en de menselijke, intellectuele, materiële en financiële middelen die beschikbaar zijn, en waarbij elke concurrentie of overbodige herhaling vermijdend. Het advies van de ARES over de nieuwe machtigingen steunt inzonderheid op de bestaande specifieke competenties, op de opvangcapaciteiten voor studenten en de globale coherentie van het aanbod, daarbij steriele concurrentie tussen instellingen en Academische polen wordt belet. [6 Daarbij wordt ook rekening gehouden met de mogelijkheden van overgang tussen bestaande cursussen. De ARES zal zich in haar advies op deze verschillende criteria positioneren.]6
  [6 Naast de criteria bedoeld in het eerste lid, voldoet de totstandkoming van een nieuw opleidingsaanbod aan ten minste drie van de volgende criteria:
   1° streven naar de ontwikkeling van de wetenschap en de kunsten, in overeenstemming met de opdrachten van de instellingen van hoger onderwijs;
   2° een maatschappelijke inzet tegenkomen;
   3° gevolg geven aan een wettelijk verzoek om de opleiding bij te werken die vereist is door nationale, Europese of internationale instanties;
   4° beantwoorden aan een sociaal-economische of culturele behoefte die wordt bevestigd door een of meer externe instelling(en), met name voor de ontwikkeling van geavanceerde expertise vereist door de beroepswereld of het onderzoek;
   5° meerwaarde creëren in termen van openheid voor specifieke doelgroepen (in het bijzonder sociale inclusie en hervatting van studies voor volwassenen).
  [7 Bovendien mag aan een inrichting geen nieuwe machtiging worden verleend zonder afschaffing van een bestaande geactiveerde machtiging, tenzij op basis van een met redenen omkleed verzoek een afwijking wordt toegestaan nadat is nagegaan of aan een van de volgende criteria is voldaan:
   1° zij voldoet aan het criterium bedoeld in het tweede lid, 3° ;
   2° ze beantwoordt aan een bijzondere behoefte inzake innoverende opleiding die door de regering wordt geïdentificeerd;
   3° ze heeft tot doel het opleidingsaanbod te verbeteren in gebieden waar er een tekort is, om zo de toegang tot het hoger onderwijs te verbeteren;
   4° ze is gericht op studies die leiden tot knelpuntfuncties of functies die moeilijk in te vullen zijn, zoals omschreven door de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling. De aard van de knelpuntfuncties of van de functies die moeilijk in te vullen zijn wordt onderzocht op basis van een analyse van de gegevens van de voorbije drie jaar.
   Voor de toepassing van het vorige lid, in het geval van gezamenlijke diplomering, kan enkel de verwijzende instelling de schrapping van de voorwaardelijke gezamenlijke machtiging rechtvaardigen]7
  [7 De Regering vraagt ook het advies van het orgaan of de organen die de sociaaleconomische kringen vertegenwoordigen die zij bepaalt]7.]6
  De lijst van de machtigingen om de initiële studies van de eerste en de tweede cyclussen en de specialisatiebachelor in te richten wordt als [1 bijlage III bij dit decreet]1 opgenomen.
  § 2. [3 Vanaf het academiejaar 2021-2022 verliezen de universiteiten en hogere kunstscholen die korte studiecycli organiseren, met uitzondering van specialisatiestudies, die leiden tot dezelfde academische graad die in hetzelfde arrondissement wordt georganiseerd en die gemiddeld gedurende vijf opeenvolgende academiejaren, inclusief het voorlaatste academiejaar, minder dan tien studenten per jaar hebben gediplomeerd, hun toestemming om de betrokken studiecycli in de betrokken instellingen aan te bieden vanaf het volgende academiejaar.
  [4 In afwijking van het eerste lid wordt de verplichting om studiecycli van het korte type in de gebieden 10 en 23 bedoeld in artikel 83, § 1, mede te organiseren, en alleen voor de gebieden die verband houden met de initiële opleiding van leerkrachten, van kracht vanaf het academiejaar [5 2023-2024]5.]4
   § 2bis. Vanaf het academiejaar 2021-2022 verliezen de instellingen voor sociale promotie die korte studiecycli organiseren, met uitzondering van specialisatiestudies, die leiden tot dezelfde academische graad die in hetzelfde arrondissement wordt georganiseerd en die gemiddeld gedurende vijf opeenvolgende academiejaren, inclusief het voorlaatste academiejaar, minder dan tien regelmatig ingeschreven studenten per jaar hebben gehad, hun toestemming om de betrokken studiecycli in de betrokken instellingen aan te bieden vanaf het volgende academiejaar.
   § 2ter. De in de leden 2 en 2 bis bedoelde bepalingen hebben geen betrekking op :
   - studies die slechts één keer per onderwijsvorm op het grondgebied van een pool worden georganiseerd;
   - studies die in het kader van een gezamenlijk studieprogramma door ten minste twee erkende instellingen binnen eenzelfde pool worden georganiseerd;
   - studies die leiden tot ambten met een tekort of onder druk, zoals gedefinieerd door de regionale arbeidsdiensten.
   ARES kan de Regering met redenen omklede uitzonderingen op lid 2 en lid 2 bis voorstellen.
   Wanneer binnen een arrondissement het aanbod met betrekking tot een cursus van het korte type wordt herzien en aangepast op basis van een overeenkomst over een nieuwe verdeling van dit aanbod tussen alle instellingen, begint de berekening van het gemiddelde voor deze opleidingen vanaf het academiejaar waarin de nieuwe verdeling van het aanbod van kracht is tussen de betrokken instellingen. [7 De aard van de knelpuntfunctie of functie die moeilijk in te vullen zijn wordt onderzocht op basis van de analyse van de gegevens van de voorbije drie jaar.]7
   § 2quater. Indien een nieuwe machtiging tot het aanbieden van een cursus van het korte type, met uitzondering van specialisatiestudies, tot stand komt, worden de eerste twee academiejaren waarin de nieuwe cursus wordt aangeboden niet meegerekend bij de vaststelling van het in lid 2 en lid 2bis bedoelde gemiddelde over vijf jaar.]3
  § 3. De machtiging om de grondige finaliteit van een master in te richten wordt verleend aan de universiteiten die gemachtigd zijn voor deze master in 120 studiepunten en die aan een thematische doctoraatsschool deelnemen van het studiegebied. Bij uitzondering daarop wordt de machtiging om de grondige finaliteit in te richten ook toegekend aan de Hogere Kunstscholen als deze ook ingericht wordt in het kader van een gezamenlijk programma met een universiteit die aan de doctoraatsschool in de kunsten en kunstwetenschappen deelneemt.
  [6 § 4. Elke verleende machtiging wordt binnen [7 drie jaar]7 uitgevoerd. ARES stelt jaarlijks een kadaster op van niet-geactiveerde machtigingen en bezorgt de regering de lijst van machtigingen die vanaf het academiejaar 2024-2025 moeten worden ingetrokken. In deze lijst kunnen naar behoren gemotiveerde afwijkingen worden vermeld.]6
  [7 § 5. Wanneer een nieuwe machtiging om een cursus te organiseren wordt geactiveerd, worden de studenten die voor deze cursus zijn ingeschreven gedurende drie jaar niet in aanmerking genomen voor de berekening van de financiering van de betrokken instelling, tenzij een afwijking wordt verleend na verificatie van de naleving van een van de volgende criteria, op basis van een met redenen omkleed verzoek :
   1° zij voldoet aan het criterium bedoeld in het tweede lid, 3° ;
   2° ze beantwoordt aan een bijzondere behoefte inzake innoverende opleiding die door de regering wordt geïdentificeerd ;
   3° ze heeft tot doel het opleidingsaanbod te verbeteren in gebieden waar er een tekort is, om zo de toegang tot het hoger onderwijs te verbeteren;
   4° ze is gericht op studies die leiden tot knelpuntfuncties of functies die moeilijk in te vullen zijn, zoals omschreven door de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling. De aard van de knelpuntfuncties of van de functies die moeilijk in te vullen zijn wordt onderzocht op basis van een analyse van de gegevens van de voorbije drie jaar.]7
  [7 § 6. Geen bijkomende machtiging mag uitgevoerd worden vóór het academiejaar 2025-2026. Deze bepaling is niet van toepassing op de machtigingen die passen in het kader van de hervormingen geleid door de overheidsdiensten]7
  ----------
  (1)<DFG 2017-07-19/14, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
  (2)<DFG 2019-12-18/15, art. 35, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (3)<DFG 2020-11-12/30, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  (4)<DFG 2020-12-09/15, art. 102, 027; Inwerkingtreding : 09-12-2020>
  (5)<DFG 2022-07-20/17, art. 31, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (6)<DFG 2022-12-14/09, art. 1, 036; Inwerkingtreding : 01-03-2023>
  (7)<DFG 2023-07-06/22, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 14-09-2023>

Art. 88bis. [1 § 1. In het kader van de analyse van de machtigingsverzoeken bepaalt ARES de procedures die de naleving van de in artikel 88, § 1, bedoelde doelstellingen verzekeren. Ze worden ook bekendgemaakt op de ARES-website.
   Op straffe van niet-ontvankelijkheid zijn de instellingen voor hoger onderwijs verplicht om voorafgaand aan elk machtigingsverzoek langs elektronische weg een intentieverklaring naar ARES te sturen, met inachtneming van de door ARES vastgestelde termijnen, die op haar site worden bekendgemaakt en jaarlijks worden bijgewerkt. Op voorstel van ARES stelt de regering een model van intentieverklaring vast. Bij hun intentieverklaring zorgen de instellingen ervoor dat ze rekening houden met de naleving van de criteria bedoeld in artikel 88, § 1 en § 2.
   Na ontvangst van de intentieverklaringen informeert ARES de academische polen, de thematische kamers en alle instellingen voor hoger onderwijs hierover.
   Op voorstel van ARES stelt de regering een gestandaardiseerd formulier vast dat de thematische kamers in staat stelt elk type verzoek te onderzoeken. Dit formulier vermeldt de doelstellingen en criteria bedoeld in artikel 88, § 1, eerste lid.
   Na onderzoek door de thematische kamers worden de formulieren voor gunstig en ongunstig advies naar de raad van bestuur gestuurd.
   De leden van de raad van bestuur stemmen bij naam over de beslissing tot machtiging. Het advies wordt uiterlijk op 31 december aangenomen en vervolgens naar de regering gestuurd.
   § 2. Wanneer een universiteit een nieuwe machtiging aanvraagt, of een hogeschool/hogere kunstschool indien de machtiging een gezamenlijke diplomering met een universiteit vereist, kan de universiteit die het medevoorzitterschap van de pool verzekert, in de zin van artikel 57, tweede lid, over dit verzoek advies uitbrengen. Dit advies wordt gemotiveerd ten opzichte van de doelstellingen bedoeld in artikel 88, § 1.
   In dit advies kan de universiteit de medeorganisatie van de machtiging vragen, aanbevelen om het verzoek te accepteren of voorstellen om de machtiging te weigeren. Dit advies wordt naar ARES gestuurd. Het advies van de universiteit die medevoorzitter is van de pool, wordt ook op zichzelf en rechtstreeks naar de regering gestuurd. De Regering, in voorkomend geval na ontvangst van de opmerkingen in antwoord van de instelling die de nieuwe machtiging aanvraagt, positioneert zich daarop door haar keuze specifiek te motiveren op basis van deze adviezen.
   § 3.- ARES kan langs elektronische weg vereenvoudigde procedures bepalen voor het openen van nieuwe gespecialiseerde finaliteiten en nieuwe opties die op diploma's verschijnen, wijzigingen in de roosterorganisatie, evenals verzoeken om wijziging van de samenstelling van het partnerschap alleen wanneer de voorwaardelijke co-machtiging niet is getroffen door de terugtrekking of vervanging van een medeorganiserende partner. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-12-14/09, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 01-03-2023>


Art.89.De machtiging om specialisatiemasterstudies in te richten wordt enkel toegekend aan de instellingen die ertoe gemachtigd zijn een academische graad van het lange type van hetzelfde studiegebied toe te kennen. Deze studies worden noodzakelijkerwijze ofwel ingericht door een universiteit of een Hogere Kunstschool, ofwel gezamenlijk door meerdere instellingen waarvan minstens één universiteit [3 of een hogere kunstschool]3. Nochtans, wordt een dergelijke machtiging verloren voor de instelling die de overeenstemmende studies inricht, ofwel het geheel van de instellingen die de overeenstemmende studies gezamenlijk inrichten, indien ze gemiddeld niet minstens tien studenten een diploma hebben uitgereikt gedurende de drie vorige academiejaren, rekening houdend met het eerste organisatiejaar, behoudens als deze studies ingericht of gezamenlijk ingericht worden als enige in de Franse Gemeenschap. De ARES kan de wetgever uitzonderingen, degelijk met redenen omkleed, op deze bepaling voorstellen.
  [1 [2 De graden die uitgereikt worden na de studies bedoeld in artikel 73 worden als bijlage II bij dit decreet opgenomen, in coherentie met de andere wetgevingen en reglementeringen die ermee verband houden. De machtigingen om deze studies in te richten worden als bijlage III bij dit decreet opgenomen.]2]1
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 39, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2017-07-19/14, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
  (3)<DFG 2021-07-19/10, art. 17, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art.90. De instellingen voor hoger onderwijs worden ertoe gemachtigd studies van voortgezette opleiding in te richten in de studiegebieden waarvoor ze gemachtigd worden studies te organiseren van de eerste of tweede cyclus. De ARES kan uitzonderingen, degelijk met redenen omkleed, toestaan op deze bepaling.

Art.91.De machtiging om de doctorale opleiding in te richten wordt toegekend, per studiegebied of geheel van studiegebieden, gezamenlijk aan de Universiteiten die een thematische doctoraatsschool omvatten die erkend is door de ARES en die bij de overeenstemmende doctoraatsschool bij het FRS-FNRS hoort. Deze is de enige in de Franse Gemeenschap.
  De machtiging om de [1 academische graad van doctoraat]1 toe te kennen wordt toegekend aan elke Universiteit.
  Voor de uitreiking van het doctoraat in de kunst en kunstwetenschappen werken de universiteiten die een erkende doctoraatsschool omvatten die onder de doctoraatsschool van het studiegebied ressorteert noodzakelijkerwijze in samenwerking met één of meerdere Hogere Kunstscholen.
  ----------
  (1)<DFG 2022-07-20/17, art. 32, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

HOOFDSTUK VII. - Gelijkstelling
Art.92.De Regering kan [1 , bij wijze van algemene of individuele maatregelen,]1 de gelijkwaardigheid erkennen tussen een bekwaamheidsbewijs, diploma of getuigschrift van studies uitgereikt in het buitenland en één van de academische graden die worden toegekend krachtens de bepalingen van dit decreet.
  Via een individuele maatregel kan de Regering beslissen over de toekenning van de [2 ...]2 gelijkwaardigheid van studies die gevolgd werden [1 buiten België]1 met de verschillende academische graden van [1 brevet voor hoger onderwijs, van]1 bachelor voor de studies van het korte type en van master, arts en dierenarts voor de studies van het lange type. De toekenning van de [2 ...]2 gelijkwaardigheid kan afhankelijk worden gemaakt van het slagen voor een bijzondere proef in de gevallen en binnen de perken vastgelegd door de Regering.
  [2 Onder de door ze vast te stellen voorwaarden, beslissen de examencommissies over de gelijkwaardigheid van de studies die buiten België werden gevolgd met de [3 academische graden van doctoraat]3 die ze toekennen]2.
  De Regering legt de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van de gelijkstelling bedoeld [2 in het tweede lid]2 vast.
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 40, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 21, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2022-07-20/17, art. 33, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.93.[1 Via individuele of algemene maatregelen]1 beslist de Regering over de gelijkwaardigheid van het behaalde studieniveau in het buitenland met het studieniveau dat wordt bekrachtigd met de toekenning van een generieke academische graad van [1 brevet voor hoger onderwijs,]1 bachelor [2 master of [3 doctoraat]3]2.
  De Regering legt de voorwaarden en de procedure voor de aanneming van deze beslissingen over gelijkwaardigheid van het studieniveau vast.
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 41, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2019-05-03/44, art. 10, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (3)<DFG 2022-07-20/17, art. 34, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

HOOFDSTUK VIII. - Inschrijving voor de studies
Art.94. De student kiest vrij de instelling voor hoger onderwijs waar hij zich wil inschrijven.
  De inschrijving van de student houdt in dat hij het studiereglement in acht zal nemen.

Art.95.§ 1. Een inschrijvings- of toelatingsaanvraag wordt ingediend volgens de procedure bepaald in het studiereglement. Ze is onontvankelijk als de student niet voldoet aan alle toelatingsvoorwaarden voor de beoogde studies of de bepalingen van het studiereglement niet in acht nemen. Daarvan wordt rechtstreeks aan de kandidaat kennisgegeven zonder dat er sprake kan zijn van een weigering om inschrijving in de zin van artikel 96.
  Bij de Commissarissen en Afgevaardigden van de Regering die bij de instellingen aangewezen worden, kan een beroep tegen deze beslissing ingesteld worden. Ze worden ertoe gemachtigd, om met redenen omklede motieven, deze beslissing ongeldig te verklaren of te bevestigen. [1 De Regering bepaalt de termijnen en de procedure betreffende deze beroepen.]1
  Het bewijs dat de student voldoet aan de toelatingsvoorwaarden voor de studies rust op hem. Dit bewijs kan elk bewijskrachtig officieel document zijn, of bij door de overmacht behoorlijk aangetoond gebrek aan dat document, een verklaring op eer getekend door de student waarmee wordt gestaafd dat een dergelijk document materieel niet ingediend kan worden.
  [2 ...]2
  De instellingen voor hoger onderwijs kunnen voorlopig studenten inschrijven in afwachting dat ze aan bepaalde toelatingsvoorwaarden voldoen. Deze voorlopige inschrijving moet ten laatste tegen 30 november geregulariseerd worden, behoudens als de student niet verantwoordelijk is voor de vertraging bij het indienen van de afwezige documenten of attesten.
  § 2. Bij zijn aanvraag om inschrijving krijgt de student alle nuttige informatie in verband met de instelling en de beoogde studies, inzonderheid het studiereglement, alsook het gedetailleerde studieprogramma [2 en de nadere regels voor financiële steunverlening via de diensten die ze in de inrichting ter beschikking worden gesteld]2.
  Voor de studies die tot een beroepsbekwaamheidsbewijs kunnen leiden dat onderworpen is aan regels en beperkingen inzake erkenning of van bijzondere beroepsinstellingen, moet deze nauwkeurige informatie schriftelijk vanaf de aanvraag om inschrijving bekend gemaakt worden en ingediend. De Regering kan de inhoud van dat document bepalen. Een door de student ondertekend ontvangstbewijs bewijst de overzending van dat document.
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 42, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2019-05-03/44, art. 11, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art. 95/1.[1 De studenten die op [2 31 oktober]2 geen antwoord van de instelling op hun inschrijvings- of toelatingsaanvraag hebben gekregen, kunnen een beroep indienen bij de commissaris of de afgevaardigde overeenkomstig de in artikel 95 van dit decreet bepaalde procedure. In afwachting van het resultaat van dat beroep, geldt de indiening van dat beroep als voorlopige inschrijving [2 ...]2]1.
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2016-06-16/22, art. 22, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (2)<DFG 2021-12-02/20, art. 5, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art. 95/2.[1 § 1. Elke valse verklaring of vervalsing bij de voorbereiding van een toelatings- of inschrijvingsdossier wordt gelijkgesteld met inschrijvingsfraude en heeft automatisch tot gevolg dat de betrokkene de inschrijving voor een periode van drie academiejaren in een instelling voor hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap wordt geweigerd.
   De instelling die een vermoeden van fraude heeft, stelt de betrokkene daarvan in kennis. Deze kan de vermeende feiten binnen vijftien dagen na deze kennisgeving bij de bevoegde overheden aanvechten. Na afloop van een mondelinge of schriftelijke procedure op tegenspraak, zoals omschreven in de studieregeling, bevestigen de bevoegde overheden de weigering tot inschrijving al dan niet.
   De instellingen voor hoger onderwijs delen de namen van de fraudeurs mee aan de Regeringscommissaris of -afgevaardigde van de instelling. Na te hebben geverifieerd dat de procedure is gevolgd en dat er sprake is van fraude, stuurt de Commissaris of Afgevaardigde deze namen door naar ARES, die belast is met het opzetten van een database met de namen van fraudeurs en die beheerd wordt in overeenstemming met de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens. De schrapping van fraudeurs van de lijst gebeurt automatisch na een periode van drie academiejaren.
   De instellingen voor hoger onderwijs stellen de betrokken personen in kennis van hun opname in de gegevensbank en geven aan hoe zij hun recht op beroep kunnen uitoefenen.
   § 2. Wanneer fraude bij inschrijving wordt ontdekt terwijl de betrokkene reeds als student is ingeschreven, wordt door het bevoegde orgaan van de betrokken instelling een tuchtrechtelijke uitsluitingsstraf opgelegd.
   De naam van de aldus bestrafde student wordt doorgestuurd naar de commissaris of de Regeringsafgevaardigde van de instelling. Na te hebben gecontroleerd of de procedure is gevolgd en of de fraude zich daadwerkelijk heeft voorgedaan, stuurt de Commissaris of Afgevaardigde deze naam door naar ARES voor opname in de in § 1, lid 3 bedoelde database.
   Uitsluiting houdt automatisch een weigering in om zich voor een periode van drie academiejaren in te schrijven bij een instelling voor hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap. De periode van drie jaar gaat in op de eerste dag van het studiejaar waarin de fraude wordt bestraft.
   In de kennisgeving van de tuchtrechtelijke beslissing wordt vermeld hoe het recht van beroep kan worden uitgeoefend.
   § 3°. In geval van fraude bij de inschrijving verliest de student onmiddellijk zijn hoedanigheid van ingeschreven student, evenals alle rechten verbonden aan die hoedanigheid en de rechtsgevolgen verbonden aan het slagen voor de examens tijdens het betrokken academiejaar. Het inschrijvingsgeld [2 en, in voorkomend geval, de bijdrage bedoeld in artikel 105, § 3bis,]2 dat aan de instelling voor hoger onderwijs wordt betaald, is definitief verworven door de instelling voor hoger onderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 12, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (2)<DFG 2024-12-11/03, art. 48, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art. 95/3. [1 § 1. Elke valse verklaring of vervalsing in de samenstelling van een registratiedossier voor een toelatingsproef of toelatingsexamen, waarvan de organisatie aan ARES is toevertrouwd, vormt een fraude bij de inschrijving en leidt automatisch tot een weigering van de inschrijving van de betrokkene voor een periode van drie academiejaren in elke instelling voor hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsook in elke toelatingsproef of elk toelatingsexamen, al dan niet georganiseerd door ARES. De periode van drie jaar begint op de eerste dag van het academiejaar dat volgt op de organisatie van de proef of het toelatingsexamen.
   De ARES die fraude vermoedt, brengt de betrokkene er op de hoogte van via kennisgeving. In de kennisgeving worden de procedures voor de uitoefening van het recht van beroep vermeld. De betrokkene kan de vermeende feiten binnen vijftien dagen na deze kennisgeving bij de ARES betwisten. Na afloop van een mondelinge of schriftelijke procedure op tegenspraak, zoals bepaald in het reglement van de toelatingsproeven en -examens waarvan de organisatie aan ARES is toevertrouwd, bevestigt deze laatste al dan niet de weigering van de inschrijving.
   Na raadpleging van ARES beslist de overheid over de regels voor de toelatingsproeven en -examens waarvan de organisatie aan ARES wordt toevertrouwd. In het reglement worden inzonderheid de termijnen en de procedure voor het instellen van een beroep tegen de in het vorige lid bedoelde weigeringsbeslissing vastgesteld.
   § 2 ARES geeft de namen van de fraudeurs door aan de Commissaris van de Regering of de Regeringsafgevaardigde die belast is met de controle van de examencommissie van de toelatingsproef of het toelatingsexamen. Nadat is gecontroleerd of de procedure is gevolgd en of de fraude daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, stuurt de Commissaris van de Regering of de Regeringsafgevaardigde deze namen naar de ARES die verantwoordelijk is voor het opzetten van een databank met de namen van de fraudeurs en die wordt beheerd overeenkomstig de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Fraudeurs worden na een periode van drie academiejaren automatisch van de lijst verwijderd.
   De ARES stelt de betrokken personen op de hoogte van hun opname in de databank en geeft de procedures aan voor de uitoefening van hun recht op beroep.
   Indien bestaand, wordt het inschrijvingsgeld voor de toelatingsproef of het toelatingsexamen dat aan ARES wordt betaald, definitief verworven door ARES.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2020-11-12/30, art. 7, 026; Inwerkingtreding : 01-05-2021>


Art.96.§ 1. [1 Bij met redenen omklede beslissing en volgens een procedure bedoeld in het studiereglement kunnen de autoriteiten van de instelling voor hoger onderwijs :
   1° [4 de inschrijving weigeren van een student die in de drie voorafgaande academiejaren het voorwerp is geweest van hetzij een maatregel van uitsluiting van een instelling voor hoger onderwijs wegens inschrijvingsfraude of evaluatiefraude, hetzij een beslissing tot weigering van de inschrijving uitgesproken door ARES in het kader van de inschrijving voor een door ARES georganiseerd(e) toelatingsproef of toelatingsexamen;]4
   2° de inschrijving van een student weigeren wanneer de inschrijvingsaanvraag betrekking heeft op studies die geen aanleiding geven tot een financiering;
   3° de inschrijving van een student weigeren wanneer deze student niet gefinancierd kan worden;
   4° de inschrijving van een student weigeren wanneer tegen deze student in de voorbije vijf academiejaren een maatregel tot uitsluiting van een instelling voor hoger onderwijs werd genomen wegens fraude.]1
  [6 Uiterlijk 15 dagen na ontvangst van zijn definitieve verzoek tot effectieve inschrijving moet de beslissing tot weigering van de inschrijving aan de student worden meegedeeld per aangetekende brief tegen ontvangstbewijs, of per e-mail op het door de student opgegeven e-mailadres of, in geval van herinschrijving, op het door de instelling opgegeven e-mailadres.]6
  [1 [3 ...]3]1
  De kennisgeving van de weigering om inschrijving moet de nadere regels vermelden voor de uitoefening van de rechten op beroep.
  § 2. Het studiereglement bepaalt een interne beroepsprocedure bij de academische autoriteiten van de instelling tegen de beslissingen tot weigering bedoeld in de vorige paragraaf. [2 De beroepen die werden ingediend tegen een op artikel 96, 3° gegronde beslissing tot weigering van een inschrijving, worden vooraf onderzocht door de commissaris of de afgevaardigde bij de instelling. Deze brengt een advies uit aan de instelling voor hoger onderwijs over de financiering van de student. Dat advies van de commissaris of de afgevaardigde over de financierbaarheid is bindend voor de in artikel 97 bedoelde commissie. De Regering stelt de termijn en de procedure betreffende dat advies vast]2. [1 De bekendmaking van de beslissing tot intern beroep wordt via [5 per aangetekende brief, tegen ontvangstbewijs, of per e-mail aan het door de student opgegeven elektronische adres of, in geval van herinschrijving, aan het door de instelling opgegeven adres]5]3 aan de student gericht.]1
  [2 De student die een intern beroep heeft ingediend en die 30 dagen na de indiening ervan geen kennisgeving van de beslissing over het in het eerste lid bedoelde interne beroep heeft gekregen, kan de instelling voor hoger onderwijs in gebreke stellen kennis te geven van die beslissing. Vanaf de datum van die ingebrekestelling, beschikt de instelling over een termijn van vijftien dagen om kennis te geven van haar beslissing. Als geen beslissing op het einde van die vijftien dagen wordt genomen, wordt de beslissing van de instelling voor hoger onderwijs als gunstig beschouwd. Op die zelfde datum wordt die beslissing geacht aan de student te zijn meegedeeld]2.
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 43, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 23, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2019-05-03/44, art. 13, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (4)<DFG 2020-11-12/30, art. 8, 026; Inwerkingtreding : 01-05-2021>
  (5)<DFG 2022-07-20/17, art. 35, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (6)<DFG 2021-12-02/20, art. 6, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.97.§ 1. Er wordt een commissie belast met het ontvangen van de klachten van de studenten betreffende een weigering om inschrijving bedoeld bij artikel 96 opgericht. [2 Ze heeft het statuut van een onafhankelijke administratieve autoriteit]2. Voor deze wordt door de ARES gezorgd, die er de logistieke en administratieve steun aan geeft; [3 een of meer leden van het ARES-personeel zorgt (zorgen) voor het secretariaat]3. [2 ...]2.
  § 2. De Regering wijst de leden van deze commissie aan, op de voordracht van de ARES. Ze bestaat uit minstens vijf werkende leden en vijf plaatsvervangende leden. Deze leden worden gekozen onder de leden van het personeel en de studenten van de instellingen voor hoger onderwijs, waaronder minstens 20% studenten. Daarenboven, moet minimum een derde, afgerond naar de hogere eenheid, van de leden van de commissie personen zijn van een verschillend geslacht als dat van de andere personen, behoudens onmogelijkheid, degelijk met redenen omkleed.
  Deze commissie kan meerdere raden bevatten die samengesteld zijn en aangewezen op gelijkaardige wijze.
  Het mandaat van de leden van de commissie bedraagt vijf jaar, met uitzondering van de leden studenten die voor één jaar aangewezen worden. De mandaten kunnen vernieuwd worden.
  De leden kunnen hun ontslag indienen op elk ogenblik. De Regering kan enkel een lid ontslaan in geval van zware nalatigheid of onbetwistbaar wangedrag. De leden blijven hun ambt vervullen totdat ze vervangen worden, behoudens ontslag door de Regering.
  § 3. De Regering bepaalt de nadere regels voor de werking van deze commissie. [2 De beraadslaging gebeurt al dan niet in aanwezigheid van de betrokken personen]2. Noch de Regering noch enig lid van de ARES of van een instelling voor hoger onderwijs kan geenszins onderrichtingen geven aan de leden van de commissie over de wijze waarop ze hun bevoegdheid moeten uitoefenen.
  Geen enkel lid van deze commissie kan aan het onderzoek van een klacht betreffende een weigering met betrekking tot een instelling waar hij aan gebonden is als personeelslid of als student, deelnemen.
  [3 Na kennisgeving van de afwijzing van het interne beroep bedoeld in artikel 96, § 2, heeft de student vijftien werkdagen om de beslissing die na afloop van deze procedure bij de genoemde commissie is genomen, te betwisten. Op straffe van niet-ontvankelijkheid moet het verzoek:
   - worden ingediend per aangetekende brief of als bijlage bij een e-mail, met duidelijke vermelding van de identiteit en het adres van de student en het precieze doel van het verzoek,
   - worden ondertekend door hem,
   - en in bijlage een kopie van het interne beroep bevatten, de daaruit voortvloeiende beslissing en de kennisgeving ervan aan de student.
   De student dient tevens alle elementen en documenten bij te voegen die hij nodig acht om zijn beroep te motiveren. De student kan ook zijn telefoonnummer en persoonlijk e-mailadres opgeven.]3
  [2 [3 Zij gaat na of de formele motivering van de beschikking toereikend is en beslist binnen 15 werkdagen na ontvangst van de klacht. Indien in dit interne beroep geen rekening is gehouden met factoren die een gunstige invloed kunnen hebben op de inschrijvingsaanvraag, wordt de beslissing ongeldig verklaard.]3]2.
  [1 De termijnen van 15 werkdagen bedoeld [2 in het derde en in het vierde lid]2 worden geschorst tussen 24 december en 1 januari, alsook tussen 15 juli en 15 augustus.]1
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 44, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 24, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2019-05-03/44, art. 14, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art.98.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/44, art. 15, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art.99.Een inschrijving blijft geldig voor één academiejaar en heeft betrekking op een coherent geheel van onderwijseenheden van een bepaalde cursus. Deze lijst van onderwijseenheden vormt het jaarlijkse programma van de student voor het academiejaar opgesteld overeenkomstig artikel 100.
  Met de instemming van de academische autoriteiten kan een student meerdere inschrijvingen gedurende eenzelfde academiejaar cumuleren.
  [1 In het kader van een mobiliteitsovereenkomst als bedoeld in artikel 81, leden 2 en 3, kan het overeenkomstig artikel 100 opgestelde jaarprogramma van de student in de loop van het jaar worden gewijzigd, mits de examencommissie daarmee instemt.]1
  ----------
  (1)<DFG 2021-07-19/10, art. 18, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art.100.[1 § 1. Het jaarprogramma van een student die zich voor het eerst inschrijft voor een bacheloropleiding moet overeenkomen met de eerste 60 studiepunten van de opleiding, met uitzondering van de vrijstelling voorzien in artikel 151. De student die zich voor het eerst inschrijft voor een bacheloropleiding, moet de eerste 60 studiepunten van de opleiding behalen.
   Indien hij voor de onderwijseenheden van deze opleiding verworven of gewaardeerde studiepunten ontvangt, kan hij zijn inschrijving aanvullen met remediërings- of aanvullende activiteiten om zijn slaagkansen te verhogen, overeenkomstig artikel 148.
   Een student die minstens 30 studiepunten van de eerste 60 studiepunten van zijn opleiding heeft verworven of gewaardeerd, kan met instemming van de examencommissie zijn jaarprogramma aanvullen met onderwijseenheden uit de rest van het programma van de cyclus waarvoor hij aan de voorwaarden voldoet, op voorwaarde dat de jaarlijkse werklast van zijn programma niet meer dan 60 studiepunten in het cyclusprogramma bedraagt.
   Een student die minstens 45 studiepunten van deze eerste 60 studiepunten van de opleiding heeft verworven of gewaardeerd, kan zijn jaarprogramma aanvullen met onderwijseenheden uit het vervolg van het programma van de cyclus overeenkomstig de algemene bepalingen van paragraaf 2 van dit artikel.
   § 2. Naast de eerste 60 studiepunten van de bacheloropleiding, omvat het jaarprogramma van een student van de eerste cyclus:
   1° de onderwijseenheden van de opleiding waarvoor hij reeds ingeschreven was en waarvoor hij [2 met uitzondering van de facultatieve eenheden van de door de student gekozen opleiding, waarop de student kan verzaken]2 nog niet verdiend had, met uitzondering van de optie-eenheden in de opleiding die door de student die hij heeft gekozen niet meer te volgen;
   2° de onderwijseenheden van de rest van het cyclusprogramma, waarvoor hij aan de vooraf gevergde voorwaarden voldoet.
   § 3. Het jaarprogramma van elke student is onderworpen aan de goedkeuring van de examencommissie, die erop toeziet dat aan de voorwaarden en "medevoorwaarden" wordt voldaan en dat de jaarlijkse werklast van de student minstens 60 studiepunten bedraagt, behalve aan het einde van de cyclus of in geval van verzachting overeenkomstig artikel 151.
   Door een individuele beslissing op basis van de achtergrond van de student, en om hem in staat te stellen om met een voldoende jaarlijkse werklast te studeren, kan een voorwaarde worden omgezet in een "medevoorwaarde".
   § 4. In afwijking van de derde paragraaf kan de examencommissie bij individuele en met redenen omklede beslissing een jaarprogramma van minder dan 60 studiepunten voorstellen en goedkeuren in de volgende gevallen:
   a) in geval van co-organisatie met instellingen voor hoger onderwijs buiten de Franse Gemeenschap of in geval van mobiliteit;
   b) wanneer het jaarprogramma van de student, om het in paragraaf 3 bedoelde minimum van 60 studiepunten te bereiken, onderwijseenheden moet omvatten waarvoor hij nog geen voorwaarden heeft verworven die niet in "medevoorwaarden" kunnen worden omgezet;
   c) om naar behoren met redenen omklede pedagogische en/of organisatorische redenen, zonder dat dit programma minder dan 55 studiepunten bedraagt;
   d) wanneer, in het hoger kunstonderwijs, om het minimum van 60 studiepunten te bereiken, een onderwijseenheid uit de categorie kunstopleidingen waarvoor de student nog niet de voorwaarden heeft verworven of niet aan de organisatorische voorwaarden kan worden voldaan, in het jaarprogramma van de student moet worden opgenomen.
   § 5. Onverminderd het bepaalde in de voorgaande paragrafen, geldt de inschrijving voor studies van de derde cyclus voor het gehele programma, terwijl de inschrijving voor voortgezette opleiding betrekking heeft op een individueel programma dat wordt opgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 151.
   § 6. Aan het einde van de cyclus kan een student die in de eerste cyclus van de opleiding nog meer dan 15 studiepunten moet verwerven of valoriseren, zijn jaarprogramma aanvullen met onderwijseenheden in de volgende cyclus waarvoor hij aan de voorwaarden voldoet en met instemming van de examencommissie van die studiecyclus.
   Hij blijft ingeschreven in de studies van de eerste cyclus. Voor de verwerving of valorisatie van onderwijseenheden van de tweede cyclus wordt hij echter geacht te zijn ingeschreven in de tweede cyclus.
   De student betaalt het inschrijvingsgeld voor de eerste cyclus en is vrijgesteld van het betalen van het inschrijvingsgeld voor de tweede cyclus.
   Het jaarprogramma van de student wordt goedgekeurd door elk van de examencommissies voor haar eigen doeleinden en mag niet meer dan 75 studiepunten bedragen.
   De student die zijn bachelorsdiploma niet heeft behaald, mag in zijn jaarprogramma niet de studiepunten opnemen die overeenstemmen met zijn thesis of eindwerk.
   Voor deze student worden de onderwijseenheden voor de eerste cyclus beraadslaagd door de examencommissie voor de eerste cyclus en de onderwijseenheden van de tweede cyclus worden beraadslaagd door de examencommissie voor de tweede cyclus.
   § 7. Aan het einde van de cyclus kan een student die nog 15 studiepunten uit de bacheloropleiding moet verwerven of valoriseren, zijn jaarprogramma aanvullen met onderwijseenheden uit de volgende cyclus waarvoor hij aan de voorwaarden voldoet.
   Hij is ingeschreven in de tweede cyclus van de studies, maar voor de verwerving of valorisatie van onderwijseenheden van de eerste cyclus, wordt hij geacht te zijn ingeschreven in de eerste cyclus.
   De student betaalt het inschrijvingsgeld voor de tweede cyclus en is vrijgesteld van het betalen van het inschrijvingsgeld voor de eerste cyclus.
   De student die zijn bachelorsdiploma niet heeft behaald, mag in zijn jaarprogramma niet de studiepunten opnemen die overeenstemmen met zijn thesis of eindwerk.
   Voor deze student worden de onderwijseenheden van de eerste cyclus besproken door de examencommissie voor de eerste cyclus en de onderwijseenheden van de tweede cyclus worden besproken door de examencommissie voor de tweede cyclus.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/44, art. 16, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (2)<DFG 2022-07-20/17, art. 36, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art. 100 TOEKOMSTIG RECHT. 1 § 1. Het jaarlijkse programma van een student die zich voor het eerst inschrijft voor een programma van de eerste cyclus bestaat uit de eerste 60 studiepunten van dit studieprogramma (hierna het 1e jaarlijkse blok genoemd), behoudens in geval van vermindering.
   Indien hij verworven studiepunten geniet of studiepunten in aanmerking genomen voor onderwijseenheden van dit programma, kan hij zijn inschrijving aanvullen met onderwijseenheden uit de rest van het cyclusprogramma volgens de nadere regels en met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de volgende leden
   Aan het einde van deze eerste inschrijving :
   1° het behalen, in voorkomend geval, na valorisatie, van de eerste 60 studiepunten (het eerste jaarlijkse blok) leidt tot het slagen van het eerste jaar van de eerste cyclus;
   2° het niet-behalen, in voorkomend geval, na valorisatie, van de eerste 60 studiepunten (het eerste jaarblok), leidt tot het niet-slagen van het eerste jaar van de eerste cyclus.
   In het geval bedoeld in 2° kan de student, als hij ten minste 45 studiepunten heeft verworven of opgewaardeerd, de niet-verworven onderwijseenheden van het 1e jaarlijkse blok opnemen in zijn jaarlijkse programma en dit, onder voorbehoud van de bekrachtiging door de examencommissie, aanvullen met onderwijseenheden uit de rest van het cyclusprogramma, waarvoor hij aan de voorwaarden voldoet en op voorwaarde dat het totaal aantal studiepunten van zijn programma niet meer dan 60 studiepunten bedraagt. Het jaarlijkse programma van een student die ten minste 55 studiepunten heeft verworven of opgewaardeerd, kan evenwel, met instemming van de examencommissie, maximaal 65 studiepunten omvatten.
   In het geval bedoeld in 2° kan de student, als hij 30 tot 44 studiepunten heeft verworven of opgewaardeerd, de niet-verworven onderwijseenheden van het eerste jaarlijkse blok opnemen in zijn jaarprogramma. Op zijn verzoek kan de student, met instemming van de examencommissie, zijn programma aanvullen met onderwijseenheden uit de rest van het cyclusprogramma waarvoor hij aan de voorwaarden voldoet en voor zover het totaal aantal studiepunten van zijn programma niet meer dan 60 studiepunten bedraagt. Bovendien kan de student zijn inschrijving aanvullen met activiteiten om hem te helpen slagen, zoals bepaald in artikel 148.
   In het geval bedoeld in 2°, als de student minder dan 30 studiepunten heeft verworven of opgewaardeerd, neemt hij de niet-verworven onderwijseenheden van het eerste jaarlijkse blok op in zijn jaarlijkse programma en vult hij zijn inschrijving aan met de activiteiten om hem te helpen slagen zoals bedoeld in artikel 148.
   § 2. Naast de eerste 60 studiepunten van het studieprogramma van de eerste cyclus bestaat het jaarlijkse programma van een student uit :
   1° onderwijseenheden uit de rest van het cyclusprogramma waarvoor hij reeds was ingeschreven en waarvoor hij de overeenstemmende studiepunten nog niet had verworven;
   2° onderwijseenheden van de rest van het cyclusprogramma, waarvoor hij/zij aan de voorvereiste voorwaarden voldoet.
   Het jaarlijks programma van elke student is onderworpen aan de goedkeuring van de examencommissie, die erop toeziet dat het jaarlijkse programma van de student evenwichtig is en dat de vooropleidingseisen en de basisvereisten in acht worden genomen. Aan het einde van de cyclus kan de examencommissie, op basis van de individuele beslissing van de student, de vooropleidingen omzetten in basisopleidingen.
   De examencommissie zorgt ervoor dat een jaarlijkse werklast van de student ten minste 60 studiepunten bedraagt, behalve op het einde van de cyclus, in het geval van een vermindering zoals bepaald in artikel 151, of onder voorbehoud van het volgende.
   De examencommissie kan bij individuele en gemotiveerde beslissing een jaarprogramma van minder dan 60 studiepunten bekrachtigen in de volgende gevallen
   a) in geval van co-organisatie met instellingen voor hoger onderwijs buiten de Franse Gemeenschap of in geval van mobiliteit ;
   b) wanneer het jaarprogramma van de student, om het minimumaantal van 60 studiepunten te halen, onderwijseenheden zou moeten omvatten waarvoor de student nog geen basisvereisten heeft verworven;
   c) om naar behoren gemotiveerde pedagogische of organisatorische redenen, zonder dat dit programma minder dan 55 studiepunten telt;
   d) op verzoek van de student, om de overblijvende studiepunten voor de voortzetting van de studie in evenwicht te brengen;
   e) wanneer in het hoger kunstonderwijs, om het minimum van 60 studiepunten te bereiken, een onderwijseenheid in de categorie kunstvakken in het jaarprogramma van de student moet worden opgenomen, waarvoor de student ofwel nog niet de nodige vooropleiding heeft verworven, ofwel niet aan de organisatorische voorwaarden kan worden voldaan.
   § 3. Op het einde van de cyclus kan de student die nog maximaal 15 studiepunten van het studieprogramma van de eerste cyclus moet verwerven of opwaarderen, zijn jaarprogramma aanvullen met onderwijseenheden uit de volgende cyclus waarvoor zij aan de voorwaarden voldoen.
   Hij of zij blijft ingeschreven in de eerste studiecyclus. Voor de verwerving of opwaardering van onderwijseenheden van de tweede cyclus wordt hij of zij echter geacht te zijn ingeschreven in de tweede cyclus.
   De student betaalt de inschrijvingsgelden van de eerste cyclus en is vrijgesteld van het betalen van de inschrijvingsgelden van de tweede cyclus.
   Het jaarprogramma van de student wordt door elke examencommissie bekrachtigd voor zover het hem betreft, maar het totale aantal studiepunten mag niet meer dan 60 studiepunten bedragen.
   Een student die zijn graad van de eerste cyclus niet verworven heeft, mag in zijn jaarprogramma de onderwijseenheden van de tweede cyclus die overeenkomen met zijn scriptie of zijn eindejaarstudiewerk niet opnemen, behalve voor de graden van master van 60 studiepunten.
   Voor de student aan het einde van de cyclus bedoeld in deze paragraaf worden de onderwijseenheden van de eerste cyclus onderzocht door de examencommissie van de eerste cyclus en worden de onderwijseenheden van de tweede cyclus onderzocht door de examencommissie van de tweede cyclus.
   § 4. In afwijking van de bepalingen van de vorige paragrafen geldt de inschrijving voor studies van de derde cyclus voor het volledige programma, terwijl de inschrijving voor studies van voortgezette opleiding betrekking heeft op een gepersonaliseerd programma.]1  ----------
  (1)<DFG 2021-12-02/20, art. 7, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2023>


Art.101.Met uitzondering van de inschrijving voor de studies van de derde cyclus [1 wordt de einddatum voor de inschrijving op 30 september bepaald]1 na het begin van het academiejaar; voor de studenten bedoeld bij artikel 79, § 2, wordt deze einddatum tot 30 november verlengd. [1 Nochtans kan de instelling voor hoger onderwijs de inschrijving van een student uitzonderlijk toelaten die een aanvraag na deze datums indient wanneer de aangevoerde omstandigheden dit rechtvaardigen, zonder dat deze aanvraag tot inschrijving later dan 15 februari wordt ingediend.]1
  [1 Tussen 1 oktober en 31 oktober van het lopende academiejaar kan een student in het eerste jaar van de eerste cyclus om een wijziging van de inschrijving verzoeken zonder dat dit nieuwe verzoek als een heroriëntatie wordt beschouwd.]1
  Om aan de administratieve en academische eisen te voldoen die uit hun bijzondere toestand voortvloeien, kan het studiereglement van de instelling voor sommige categorieën van studenten einddatums bepalen, voor de indiening van een aanvraag om toelating of inschrijving, vóór [1 de einddatum voor de aanvragen tot inschrijving bedoeld in het eerste lid]1.
  ----------
  (1)<DFG 2021-12-02/20, art. 8, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.102.§ 1. Om in aanmerking te worden genomen, moet een inschrijving van een student ingediend worden met alle documenten ter staving van zijn toelaatbaarheid, alsook deze die eventueel noodzakelijk zijn voor het bewijzen van de authenticiteit van de ingediende documenten, en moet de student geen geld verschuldigd zijn aan enige instelling voor hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap op de dag [6 verschuldigd voor zijn inschrijving, in voorkomend geval met inbegrip van de aanvullende bijdrage bedoeld in artikel 105, § 3bis,]6 en moet hij [3 een voorschot van 50 euro]3 hebben betaald, [3 ...]3. De aldus ingeschreven student krijgt van de instelling alle documenten die bewijzen dat hij ingeschreven is binnen de veertien dagen [3 en de voorwaarden voor financiële bijstand in het kader van de diensten die hun in de instelling ter beschikking staan]3. [2 Indien de student, op de datum van 31 oktober, niet [3 het voorschot van 50 euro]3 heeft betaald, deelt de instelling de student mee dat zijn inschrijving niet in aanmerking kan worden genomen]2.
  [4 De student die ingeschreven is overeenkomstig het vorige lid ontvangt van de instelling voor het lopende academiejaar tevens een persoonlijke studentenkaart waarop naast zijn naam en voornaam (en), ten minste één pasfoto in zwart-wit geleverd ofwel door de student ofwel door de instelling, het studentennummer en de naam van de instelling staan vermeld. Ook de gebruikelijke voornaam, een voornaam die een persoon voor zichzelf heeft gekozen en die beter overeenstemt met zijn/haar genderidentiteit en waarmee de persoon wenst te worden aangeduid, kan worden vermeld. Deze studentenkaart stelt de instelling in staat de student te identificeren, met name tijdens leeractiviteiten, praktische werkzaamheden en evaluaties, alsook tijdens door de instelling georganiseerde sportieve en culturele activiteiten;]4
  [1 Behoudens overmacht, bij gebrek aan het betalen van het saldo van het bedrag van zijn inschrijving ten laatste op [3 1 februari]3 of zodra hij ingeschreven is indien deze inschrijving later geschiedt, deelt de instelling aan de student de beslissing mee volgens dewelke hij geen toegang tot de leeractiviteiten meer heeft vanaf deze datum, dat het over zijn geval niet meer beraadslaagd kan worden en hij geen overdracht of inaanmerkingneming van studiepunten kan genieten, maar dat hij blijft beschouwd als ingeschreven geweest zijnde voor het academiejaar.]1
  [1 Nochtans, in afwijking van [4 het derde lid]4, [2 krijgt de student die een toelage aangevraagd heeft, zoals bedoeld in artikel 105, § 2, en die, op [3 1 februari]3, nog geen toelage ontvangen heeft, verder toegang tot de leeractiviteiten, wordt over hem verder beraadslaagd en geniet hij verder het voordeel van een overdracht of de inaanmerkingneming van studiepunten]2. Indien de toelage hem geweigerd wordt, beschikt de student over een termijn van 30 dagen [2 vanaf de datum van de kennisgeving van de beslissing tot weigering van de dienst voor studietoelagen van de Franse Gemeenschap]2 om het saldo van het bedrag van zijn inschrijving te betalen. Bij gebrek hieraan heeft de student geen toegang meer tot de leeractiviteiten en kan over zijn geval niet meer beraadslaagd worden en kan geen overdracht of inaanmerkingneming van studiepunten genieten, maar hij blijft beschouwd als ingeschreven geweest zijnde voor het academiejaar.]1
  Het studiereglement van de instelling kan geen andere termijnen bepalen voor de betaling van dit geld.
  [1 Bij de Commissarissen of Afgevaardigden van de Regering die bij de instellingen aangewezen worden, kan beroep ingesteld worden tegen [2 de [4 in [5 het eerste, het derde en het vierde lid]5]4 bedoelde beslissingen]2. De Commissarissen of Afgevaardigden van de Regering worden ertoe gemachtigd, om met redenen omklede motieven, deze beslissing te invalideren en de inschrijving van de student te bevestigen. De Regering bepaalt de termijnen en de procedure betreffende deze beroepen.]1
  § 2. [3 Een inschrijving kan op uitdrukkelijk verzoek van de student voor 1 december worden geannuleerd. Onverminderd paragraaf 1, [4 derde en vierde lid]4, blijft alleen het voorschot van 50 EUR verschuldigd.
   Indien de student in de loop van hetzelfde academiejaar zijn inschrijving in het eerste jaar van een bachelorcyclus annuleert en na 31 oktober en tot 15 februari een nieuw verzoek tot inschrijving voor een andere opleiding of instelling indient, wordt dit verzoek behandeld als een verzoek tot heroriëntatie als bedoeld in § 3.
   Indien dit verzoek ingewilligd wordt, blijft de student aansprakelijk tegenover de instelling waarbij hij zijn inschrijving heeft geannuleerd voor alle inschrijvingsrechten.]3
  [1 § 3. [4 Behalve in het geval bedoeld in artikel 101, tweede lid]4 de student van het eerste jaar van de eerste cyclus kan zijn inschrijving tot 15 februari wijzigen, zonder aanvullend inschrijvingsgeld om zijn academiejaar binnen eenzelfde cursus voort te zetten. Deze nieuwe oriëntatie moet gemotiveerd worden door de student en goedgekeurd worden door de examencommissie van de studiecyclus waar hij naartoe wenst te gaan. Bij weigering kan de student een beroep indienen overeenkomstig artikel 96.]1
  [4 De gastinstelling stelt, zodra de heroriëntatie is goedgekeurd, de instelling van herkomst in kennis van de verandering van instelling.]4
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 46, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 26, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2019-05-03/44, art. 17, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (4)<DFG 2021-12-02/20, art. 9, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (5)<DFG 2023-11-09/20, art. 7, 044; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
  (6)<DFG 2024-12-11/03, art. 49, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.103.Om als regelmatig beschouwd te worden moet een inschrijving de voorwaarden in acht nemen van artikel 100 en [3 artikel 102, § 1, eerste lid]3.
  Bovendien, is de inschrijving van een student voor een gezamenlijke studiecursus, al dan niet in gezamenlijke diplomering, die ingericht wordt door meerdere partnerinstellingen van een overeenkomst bedoeld bij artikel 82, § 2, als regelmatig beschouwd wanneer ze totaal op minstens dertig studiepunten betrekking heeft van de cursus bedoeld bij het geheel van de instellingen in de Franse Gemeenschap, die partners zijn van de overeenkomst, behoudens toestanden van lagere totale opdracht bedoeld bij artikel 100 in het eerste jaar, op het einde van de cyclus of in geval van vermindering.
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/33, art. 86, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<DFG 2016-06-30/18, art. 17, 014; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2021-12-02/20, art. 10, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.104.Wanneer een inschrijving betrekking heeft op studies die gezamenlijk ingericht worden door meerdere instellingen voor hoger onderwijs bedoeld bij artikel 82, schrijft de student zich in in één van de partnerinstellingen voor hoger onderwijs, overeenkomstig de nadere regels van de overeenkomst en de algemene voorwaarden van het studiereglement van die instelling. Als het om een gezamenlijk programma of studies van gezamenlijke diplomering gaat, gebeurt de inschrijving noodzakelijkerwijze bij de referentie-instelling in de Franse Gemeenschap. Deze ontvangt en controleert de inschrijving en int het overeenstemmende inschrijvingsgeld.
  [2 In het kader van een gezamenlijke diplomering tussen een instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan in de Franse Gemeenschap en een instelling voor hoger onderwijs voor sociale promotie in de Franse Gemeenschap, wordt de inschrijving genomen bij de referentie-instelling die in de overeenkomst van de gezamenlijke diplomering wordt vermeld en wordt het inschrijvingsgeld bij deze instelling betaald overeenkomstig met de wetgeving die op deze instelling van toepassing is.]2
  De informatie bestemd voor de student vermelden deze gezamenlijke organisatie en beschrijven nauwkeurig de verdeling van de leeractiviteiten over de partnerinstellingen voor hoger onderwijs [1 , alsmede de vestigingsplaats of vestigingsplaatsen waar de leeractiviteiten worden uitgevoerd en geëvalueerd]1.
  Iedere partnerinstelling zendt minstens jaarlijks de informatie over betreffende de inschrijvingen die zij heeft aangenomen aan alle partnerinstellingen van de overeenkomst.
  ----------
  (1)<DFG 2021-12-02/20, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (2)<DFG 2023-11-09/20, art. 8, 044; Inwerkingtreding : 26-08-2024>

Art.105.§ 1. Het bedrag van het inschrijvingsgeld voor de studies wordt bij decreet bepaald.
  Deze bedragen omvatten de inschrijving op de rol, de inschrijving voor het academiejaar en de inschrijving voor de proeven en examens ingericht gedurende dit academiejaar. Geen enkel aanvullend geld kan gevraagd worden.
  In iedere instelling voor hoger onderwijs wordt een overlegcommissie belast met het opstellen van de lijst van de kosten geraamd in functie van de werkelijke kosten van de goederen en diensten geleverd aan de studenten en die niet beschouwd worden als inning van een aanvullend inschrijvingsgeld. Deze kosten worden in het studiereglement vermeld van elke instelling. Deze commissie wordt samengesteld, in gelijke delen, uit vertegenwoordigers van de academische autoriteiten, de vertegenwoordigers van de personeelsleden van de instelling en de vertegenwoordigers van de studenten. In de Hogere Kunstscholen en de hogescholen, komen de vertegenwoordigers van de studenten uit de Studentenraad. De Commissaris of Afgevaardigde van de Regering woont de werkzaamheden van deze commissie bij.
  [4 ...]4
  [4 ...]4
  § 2. Wat betreft de studenten die een toelage genieten toegekend door de dienst voor studietoelagen van de Franse Gemeenschap krachtens [3 het decreet van 18 november 2021 tot regeling van de studietoelagen]3, van de toekenning van de studietoelagen, alsook de studenten die houder zijn van een attest van bursaal uitgereikt door het algemeen bestuur van de Ontwikkelingssamenwerking, kan geen inschrijvingsgeld gevraagd worden.
  Zo gaat het ook voor de leden van het personeel van een instelling voor hoger onderwijs of de navorsers waarvoor ze zorgt overeenkomstig artikel 5, § 2, wanneer ze zich inschrijven voor studies van de derde cyclus of specialisatiemasters.
  § 3. De minvermogende studenten genieten een gereduceerd inschrijvingsgeld dat bij decreet bepaald wordt.
  De Regering bepaalt de voorwaarden waaraan voldaan moet worden door de kandidaten om als minvermogend te worden beschouwd.
  [4 § 3bis. Studenten die niet voldoen aan één van de voorwaarden vastgelegd in artikel 3, § 1, eerste lid, van het voornoemde decreet van 11 april 2014 zijn een bijkomende bijdrage verschuldigd.
   De volgende studenten zijn echter vrijgesteld van deze bijdrage:
   1° studenten die onderdanen zijn van een land dat op de LDC-lijst (Least Developed Countries) van de VN staat;
   2° studenten die ingeschreven zijn in een inrichting bedoeld in artikel 10 en die onderdaan zijn van een land dat niet staat op de LDC-lijst bedoeld in 1° en waarvan de lijst wordt opgesteld door de ARES;
   3° studenten die houders zijn van een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs uitgereikt door een inrichting voor secundair onderwijs met volledig leerplan of voor sociale promotie georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap na twee jaar in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
   4° studenten die ingeschreven zijn in een studieprogramma van de derde cyclus;
   5° studenten die ingeschreven zijn in een GHSO-programma of een masterprogramma in onderwijs dat dit vervangt;
   6° studenten die begunstigden zijn van een beurs toegekend door Wallonie-Bruxelles International.
   Het bedrag van deze bijdrage is vastgesteld op 4175.
   Deze paragraaf is niet van toepassing op studies die aanleiding geven tot een gezamenlijke diplomering die worden georganiseerd in het kader van bijzondere programma's bepaald door de Europese Unie.]4
  § 4. De instellingen voor hoger onderwijs kunnen aan sommige studenten, bij wijze van individuele maatregel, andere kortingen toestaan inzake inschrijvingsgeld [4 en/of de aanvullende bijdrage bedoeld in § 3bis]4 ten laste van hun sociale toelagen of subsidies toegekend krachtens de wet van 3 augustus 1960 houdende toekenning van sociale voordelen aan de universiteiten en gelijkgestelde inrichtingen, [3 de artikelen 36 tot 41 van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]3 of artikel 58 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten). In geval van intrekking van de inschrijving door de student, worden deze bedragen naar de sociale begroting van de instelling overgedragen.
  ----------
  (1)<DFG 2016-06-16/24, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 27, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2022-07-20/17, art. 37, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (4)<DFG 2024-12-11/03, art. 50, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.106.De lijst van de regelmatig ingeschreven studenten wordt door elke instelling bepaald en aan de Commissaris of Afgevaardigde van de Regering bij de instelling ten laatste op één februari overgezonden.
  [1 Tegen vijftien juni van het academiejaar ten laatste, valideren en zenden de Commissarissen en Afgevaardigden van de Regering aan ARES de lijst van de aanvragen om inschrijving over die geweigerd werden in de zin van artikel 96, met vermelding van de reden van de weigering, de fraudes bij de inschrijving, de uitsluitingen voor fraude bij de evaluaties, de inschrijvingen en aanvragen om toelating die in aanmerking werden genomen en de regelmatige inschrijvingen, de nieuwe oriëntatie en verminderingen van het programma voor het lopende academiejaar, alsook de aanpassingen die moeten worden gedaan aan de lijst van het vorig academiejaar en de studiepunten verworven door de regelmatig ingeschreven studenten gedurende dit academiejaar en de academische graden die hen eventueel uitgereikt werden.]1
  ARES kan, in overleg met de Commissarissen en Afgevaardigden van de Regering bij de instellingen, de vorm bepalen waarin deze informatie overgezonden wordt en coördineert de ontwikkeling van een automatisch en gecentraliseerd systeem voor het inwinnen van de gegevens en de inschrijvingen. De Regering [2 stelt voor de eerste keer uiterlijk op 1 juni 2017, en vervolgens uiterlijk op 1 juni van het academiejaar voorafgaand aan de inzameling van de gegevens,]2 er de nadere regels van en, na raming van de kosten en binnen de perken van de beschikbare middelen, kent de ARES de nodige middelen toe.
  [3 ...]3
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 47, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 28, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2018-12-12/21, art. 10, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

HOOFDSTUK IX. - Toegang tot studies
Afdeling I. - Toegang tot studies van de eerste cyclus.
Art.107.Onder voorbehoud van de andere bijzondere wetsbepalingen en met het oog op het behalen van de academische graad die ze bekrachtigt, hebben toegang tot studies van de eerste cyclus, de studenten die het bewijs leveren van :
  1° ofwel een getuigschrift voor hoger secundair onderwijs dat uitgereikt wordt vanaf het schooljaar 1993-1994 door een inrichting voor secundair onderwijs met volledig leerplan of voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap en dat, in voorkomend geval, bekrachtigd wordt indien uitgereikt door een schoolinrichting vóór 1 januari 2008 of dat bekleed wordt met een zegel indien uitgereikt na deze datum, alsook de titularissen van hetzelfde getuigschrift uitgereikt vanaf het kalenderjaar 1994 door de examencommissie van de Franse Gemeenschap;
  2° ofwel een getuigschrift voor hoger secundair onderwijs dat uitgereikt wordt ten laatste na het schooljaar 1992-1993 met, voor de toegang tot studies van de eerste cyclus van een cursus van het lange type, het bekwaamheidsdiploma voor toegang tot het hoger onderwijs;
  3° ofwel een diploma dat uitgereikt wordt door een instelling voor hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap dat een academische graad uitgereikt met toepassing van dit decreet bekrachtigt, ofwel een diploma dat uitgereikt wordt door een universitaire instelling of een instelling die het hoger onderwijs met volledig leerplan organiseert overeenkomstig de vroegere wetgeving;
  4° ofwel een [2 ...]2 diploma van hoger onderwijs dat uitgereikt wordt door een instelling voor onderwijs voor sociale promotie;
  5° ofwel een slaagattest voor één van de toelatingsexamens georganiseerd door de instellingen voor hoger onderwijs of door een examencommissie van de Franse Gemeenschap; dit attest geeft toegang tot de studies van de sectoren, vakgebieden of cursussen die erop worden vermeld;
  6° ofwel een diploma, bekwaamheidsbewijs of getuigschrift voor studies die gelijkaardig zijn met deze vermeld in de vorige punten en dat uitgereikt wordt door de Vlaamse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap of de Koninklijke militaire school;
  7° ofwel een diploma, bekwaamheidsbewijs of studiegetuigschrift van buitenlandse studies erkend als gelijkaardig aan deze vermeld in de punten 1° tot 4° met toepassing van een federale, gemeenschaps-, Europese wetgeving of van een internationale overeenkomst;
  8° ofwel een bekwaamheidsdiploma voor toegang tot het hoger onderwijs toegekend door de examencommissie van de Franse Gemeenschap;
  9° [2 een beslissing betreffende de gelijkwaardigheid van een studieniveau, uitgereikt met toepassing van artikel 93 van dit decreet.]2
  [3 Behoudens andere bijzondere bepalingen, hebben houders toegang tot een bacheloropleiding in de specialisatie:
   1. [5 een diploma van bachelor van het korte type, van master, geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs of van het getuigschrift pedagogische bekwaamheid, volgens de lijst die door de Regering, na overleg met de ARES, wordt opgesteld en bijgehouden;]5
   2. een diploma dat in de Vlaamse of Duitstalige Gemeenschap [5 of door de Koninklijke Militaire School]5 wordt uitgereikt en dat vergelijkbaar is met een diploma als bedoeld in littera 1. Deze gelijkstelling wordt geëvalueerd door de overheid van de Haute Ecole [5 of door de overheden van de instelling voor het onderwijs voor sociale promotie]5;
   3. een buitenlands diploma dat door de Regering van de Franse Gemeenschap met toepassing van artikel 92 van dit decreet als gelijkwaardig met een diploma als bedoeld in littera 1 is erkend;
   4. een buitenlands diploma dat overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, zoals gewijzigd, het voorwerp is geweest van een beroepserkenning die een beroepskwalificatie verleent die overeenkomt met die van een diploma als bedoeld in littera 1°.
  [5 Om te worden toegelaten tot de geïntegreerde proef van een afdeling die een graad van bachelor specialisatie uitreikt, overeenkomstig artikel 71 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, kan de kandidaat bovendien houder zijn van één van de toegangsbewijzen opgenomen in het tweede lid.]5
   De toegang tot de specialisatiestudies bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 27 september 2006 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels en bijzondere beroepsbekwaamheden voor de beoefenaars van de verpleegkunde, is voorbehouden aan de houders van een bachelorsdiploma van verpleegkundige belast met de algemene verzorging of een gelijkaardig of als gelijkwaardig erkend diploma, of die het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot erkenning van hun beroep. De gelijkstelling, de gelijkwaardigheidsverklaring en de erkenning van beroepskwalificaties zijn deze bedoeld in respectief [6 in het tweede lid, 2°, in het tweede lid, 3°, en in het tweede lid, 4°]6.
   Studenten voor wie de examencommissies de kennis en vaardigheden die de studenten door hun professionele of persoonlijke ervaring hebben verworven, ten belope van minstens 180 studiepunten, hebben gevaloriseerd, hebben ook toegang tot bachelorsstudies met een specialisatie.
   In afwijking van het vorige lid zijn de onderwijseenheden voor bachelorsstudies met een specialisatiediploma, georganiseerd door het onderwijs in sociale promotie, toegankelijk voor personen die door de valorisatie van hun vaardigheden bewijzen dat zij de vroegere vaardigheden die in het pedagogisch dossier zijn vastgelegd, bemeesteren of die in het bezit zijn van een bekwaamheidsbewijs dat in de plaats daarvan kan komen overeenkomstig de artikelen 8 en 56 van het decreet van 16 april 1991 tot organisatie van het onderwijs voor sociale promotie. [5 ...]5]3
  [1 Mits inachtneming van de voorwaarden bepaald door de Regering, kunnen de instellingen die studies inrichten die onder het gebied van de muziek ressorteren, studenten verwelkomen die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoen bedoeld bij het eerste lid, voor zover deze studenten in een inrichting voor leerplichtonderwijs ingeschreven zijn [2 en in het thuisonderwijs en]2 ze voor de toegangsproef geslaagd zijn [2 ...]2.
   [4 De regering kan afwijken van de voorwaarden voor toegang en vaststelling van het studieprogramma van de in de vorige alinea bedoelde studenten.]4
   De Regering bepaalt de minimuminhoud van [2 de overeenkomst die te sluiten is tussen de instelling voor hoger onderwijs en de instelling voor leerplichtonderwijs of het aantal controles bedoeld in hoofdstuk III, afdeling II, van het decreet van 25 april 2008 tot vaststelling van de voorwaarden om te kunnen voldoen aan de leerplicht buiten het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap]2, het maximumaantal studiepunten die door de student gevolgd kunnen worden, de mogelijkheden inzake lesvrijstelling in iedere van de betrokken inrichtingen en de nadere regels voor het inaanmerkingnemen van de student voor de financiering.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/33, art. 87, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 29, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2019-05-03/44, art. 18, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (4)<DFG 2021-07-19/10, art. 19, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2021>
  (5)<DFG 2021-12-02/20, art. 12, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (6)<DFG 2023-11-09/20, art. 9, 044; Inwerkingtreding : 14-09-2023>

Art.108.§ 1. [3 [4 [5 Voor de academiejaren 2019-2020, 2020-2021[6 2021-2022 en 2022-2023]6]5]4 kan niemand worden toegelaten tot het jaar van een eerste cyclus van een bachelorsdiploma: geaggregeerde van het lager secundair onderwijs, bachelorsdiploma: lager onderwijs, bachelorsdiploma: voorschools onderwijzer, als hij niet heeft aangetoond de Franse taal voldoende te beheersen.]3
  § 2. Dit bewijs kan worden aangebracht :
  1° ofwel door het bezit van een diploma, bekwaamheidsbewijs of studiegetuigschrift vermeld in artikel 107.- uitgereikt door de Franse Gemeenschap of als bekrachtiging van studies waarin voldoende cursussen worden onderwezen in de Franse taal; de Regering bepaalt de minimumvoorwaarden waaraan moet worden voldaan voor deze studies;
  2° ofwel door het slagen voor een examen dat specifiek [2 ten minste twee keer per academiejaar wordt georganiseerd of mede georganiseerd door de instellingen voor hoger onderwijs, volgens door de ARES nader te bepalen regels en]2 volgens de bepalingen vastgesteld door de Regering;
  3° ofwel door een slaagattest voor een van de examens, proeven of toelatingsexamens voor studies van het hoger onderwijs voorzien door dit decreet en georganiseerd binnen de Franse Gemeenschap;
  [1 4° ofwel door een slaagattest voor andere proeven voor het beheersen van de Franse taal waarvan de lijst door de Regering wordt vastgesteld.]1
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 48, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 30, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2019-05-03/44, art. 19, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (4)<DFG 2019-12-18/15, art. 36, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (5)<DFG 2020-12-09/15, art. 103, 027; Inwerkingtreding : 09-12-2020>
  (6)<DFG 2022-07-20/17, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.109.
  <Opgeheven bij DFG 2015-07-09/15, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2016>

Art.110.Voor elke inschrijving in een Hogere Kunstschool legt de student bovendien een toelatingsproef voor 21 september af. Zijn deelname aan de proef houdt zijn toetreding tot het pedagogische en artistieke project van de Hogere Kunstschool in.
  Indien een student na deze datum toegelaten wordt, moet een toelatingsproef in gelijkaardige omstandigheden georganiseerd zijn.
   [1 Het studiereglement bepaalt de organisatie van deze toelatingsproef.]1
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 49, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>

Afdeling I/1. [2 ...]2   ----------   (1)   (2)
Art. 110/1.
  <Opgeheven bij DFG 2021-06-17/05, art. 10, 028; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art. 110/2.
   [3 ...]3
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2015-07-09/15, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 33, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2017-03-29/04, art. 17,1°, 016; Inwerkingtreding : 14-09-2018>

Art. 110/3.
  <Opgeheven bij DFG 2017-03-29/04, art. 17,1°, 016; Inwerkingtreding : 14-09-2017>

Art. 110/4.
  <Opgeheven bij DFG 2017-03-29/04, art. 17,1°, 016; Inwerkingtreding : 14-09-2017>

Art. 110/5.
  <Opgeheven bij DFG 2017-03-29/04, art. 17,1°, 016; Inwerkingtreding : 14-09-2017>

Art. 110/6.
  <Opgeheven bij DFG 2017-03-29/04, art. 17,1°, 016; Inwerkingtreding : 14-09-2017>

Art. 110/7.
  <Opgeheven bij DFG 2017-03-29/04, art. 17,1°, 016; Inwerkingtreding : 14-09-2017>

Afdeling II. - Toegang tot studies van de tweede cyclus
Art.111.§ 1. Hebben toegang tot de studies van de tweede cyclus met als doel het behalen van de academische graad die deze studies bekrachtigt, de studenten die houder zijn van :
  1° een academische graad van de eerste cyclus van dezelfde cursus;
  2° dezelfde academische graad van de tweede cyclus, maar met een andere finaliteit;
  3° een academische graad van de eerste of tweede cyclus van het lange type, krachtens een beslissing van de academische autoriteiten en aan de bijkomende voorwaarden die zij vastleggen;
  4° een academische graad die gelijkaardig is aan deze vermeld in de vorige punten, uitgereikt door een instelling voor hoger onderwijs in of buiten de Franse Gemeenschap krachtens een beslissing van de academische autoriteiten en aan de bijkomende voorwaarden die zij vastleggen;
  5° een buitenlandse academische graad erkend als [2 een academische graad van de tweede cyclus [5 vermeld in littera 2° of 3°]5 die toegang tot de bedoelde studies toegang geeft,]2 met toepassing van dit decreet, een Europese richtlijn, een internationale overeenkomst, onder dezelfde voorwaarden.
  Is gelijkaardig aan een academische graad uitgereikt in de Franse Gemeenschap, een bekwaamheidsbewijs of een graad die/dat tot dezelfde vaardigheden leidt voor de toegang tot het beroep of de voortzetting van de studies in het oorspronkelijke systeem.
  De bijkomende toelatingsvoorwaarden bedoeld in 3° en 4° zijn bedoeld om te verzekeren dat de student de vereiste voorkennis voor de onderwerpen van de beoogde studies heeft verworven. Als deze bijkomende toelatingsvoorwaarden bestaan uit een of meerdere bijkomende cursussen, mogen deze voor de student niet [1 meer dan 60 bijkomende studiepunten]1 inhouden, rekening houdend met het geheel van studiepunten dat hij elders kan valoriseren bij zijn toelating. Deze cursussen maken deel uit van zijn studieprogramma van de tweede cyclus.
  Een student die titularis is van een academische graad van master met 60 studiepunten bedoeld in artikel 70.- § 3, kan ten minste 45 studiepunten valoriseren als hij zich inschrijft voor de studies die tot de overeenstemmende academische graad van master in 120 studiepunten leiden.
  § 2. Hebben ook toegang tot de studies van de tweede cyclus met als doel het behalen van de academische graad die deze studies bekrachtigt, de studenten die houder zijn van :
  1° een academische graad van de eerste cyclus van het korte type krachtens een beslissing van de Regering of van de academische autoriteiten en onder de bijkomende voorwaarden die zij vastleggen zonder dat deze voorwaarden meer beperkend kunnen zijn dan deze bepaald door de Regering of dat ze een onderscheiding maken tussen de instellingen die de academische graad hebben uitgereikt;
  2° een gelijkaardige academische graad uitgereikt door een instelling voor hoger onderwijs in of buiten de Franse Gemeenschap krachtens een beslissing van de academische autoriteiten en onder de bijkomende voorwaarden die zij vastleggen;
  3° een buitenlandse academische graad erkend als gelijkwaardig [5 aan deze vermeld in punt 1°]5 met toepassing van dit decreet, een Europese richtlijn, een internationale overeenkomst of een andere wetgeving, onder dezelfde voorwaarden.
  De bijkomende toelatingsvoorwaarden zijn bedoeld om te verzekeren dat de student de vereiste voorkennis voor de onderwerpen van de beoogde studies heeft verworven. Als deze bijkomende toelatingsvoorwaarden bestaan uit een of meerdere bijkomende cursussen, mogen deze voor de student niet meer dan 60 bijkomende studiepunten inhouden, rekening houdend met het geheel van studiepunten dat hij elders kan valoriseren bij zijn toelating. Deze cursussen maken deel uit van zijn het studieprogramma van de tweede cyclus.
  § 3. [2 In afwijking hiervan, worden de in [4 artikel 100, § 3,]4 bedoelde studenten ook toegelaten tot de studies van de tweede cyclus]2.
  § 4. Volgens de algemene voorwaarden vastgesteld door de academische autoriteiten kan de student die houder is van een bekwaamheidsbewijs, een diploma, een graad of een getuigschrift uitgereikt buiten de Franse Gemeenschap waarbij hij geen toelating krijgt tot de studies van de tweede cyclus overeenkomstig de vorige paragrafen, nochtans toegelaten worden door de examencommissie van de beoogde studies, als het geheel van de hogere studies die hij met vrucht gevolgd heeft, door de examencommissie voor ten minste 180 studiepunten gevaloriseerd worden. Wat de bijkomende cursussen betreft wordt de student gelijkgesteld met deze die onder de voorwaarden bedoeld in § 2 toegelaten worden.
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 50, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 35, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2021-12-02/20, art. 13,1°, 031; Inwerkingtreding : 27-12-2021>
  (4)<DFG 2021-12-02/20, art. 13,2°, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
  (5)<DFG 2023-11-09/20, art. 10, 044; Inwerkingtreding : 14-09-2023>

Art.112.[1 § 1. Overeenkomstig de algemene voorwaarden die door de academische overheden worden vastgesteld, hebben toegang tot de studies van master specialisatie, de studenten die houder zijn van :
   1° een academische graad van master ;
   2° een academische graad gelijkaardig aan deze vermeld in het vorige lid, uitgereikt door een instelling van hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap, in de Duitstalige Gemeenschap of door de Koninklijke Militaire School, krachtens een beslissing van de academische overheden en onder de eventuele bijkomende voorwaarden die zij stellen;
   3° een buitenlandse academische graad die krachtens dit decreet, een Europese richtlijn, een internationaal verdrag of andere wetgeving, onder dezelfde voorwaarden, erkend is als gelijkwaardig [2 aan deze vermeld in punt 1°]2.
   De aanvullende voorwaarden voor toegang bedoeld in punt 2° zijn bedoeld om te waarborgen dat de student de vakken en vaardigheden heeft verworven die voor de studies in kwestie vereist zijn. Wanneer deze aanvullende toegangsvoorwaarden bestaan uit een of meer aanvullende cursussen, mogen deze voor de student niet meer dan 60 extra studiepunten vertegenwoordigen, waarbij rekening wordt gehouden met alle studiepunten die hij anders bij toelating zou kunnen gebruiken. Deze cursussen maken deel uit van het studieprogramma van de student.
   § 2. Onder de algemene voorwaarden bepaald door de academische overheden kan een student die houder is van een bekwaamheidsbewijs, een diploma, een graad of een getuigschrift van de tweede cyclus, binnen of buiten de Franse Gemeenschap, die hem geen toegang geeft tot de studies van master specialisatie krachtens de vorige paragraaf, toch worden toegelaten door de examencommissie van de betrokken studies, onder de aanvullende voorwaarden die zij bepaalt, wanneer het geheel van de door hem gevolgde hoger onderwijsstudies of verworven competenties door de examencommissie op ten minste 240 studiepunten wordt gevaloriseerd.
   § 3. In afwijking van deze algemene voorwaarden, van de aanvullende voorwaarden die ze bepalen kunnen de academische overheden toelaten tot de studies van master specialisatie de houders van een bekwaamheidsbewijs, een diploma, een graad of een getuigschrift uitgereikt buiten de Franse Gemeenschap die in dit stelsel van oorsprong rechtstreeks toegang geven tot studies van de derde cyclus, zelfs indien de studies die met deze graden worden bekrachtigd niet in afzonderlijke cycli of in ten minste vijf jaar worden georganiseerd.]1
  ----------
  (1)<DFG 2021-12-02/20, art. 14, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (2)<DFG 2023-11-09/20, art. 11, 044; Inwerkingtreding : 14-09-2023>

Art. 112/1. [1 Voor de toepassing van de federale wetgeving betreffende de contingentering van de kandidaten die worden toegelaten tot de opleidingen die leiden tot de bijzondere beroepsbekwaamheidsbewijzen voorbehouden voor de houders van de graad van master geneeskundige wetenschappen en de houders van de graad van master tandheelkundige wetenschappen, wordt een interuniversitaire examencommissie opgericht voor de toelating tot de studies specialisatie in de geneeskundige en tandheelkundige wetenschappen, samengesteld uit de dekens van de Faculteiten die de academische graden van master specialisatie in de geneeskundige wetenschappen en master specialisatie in de tandheelkundige wetenschappen uitreiken.
   Die examencommissie zorgt voor de uitreiking van de universitaire attesten die de toegang tot de specialisatiestudies mogelijk maken.
   Elk jaar, voor uiterlijk 15 september, stelt de interuniversitaire examencommissie een rangschikking van de kandidaten op het einde van de examens van het einde van de cyclus vast. Binnen de tien dagen na de vaststelling van de rangschikking en overeenkomstig deze, kent de interuniversitaire examencommissie de universiteiten de machtigingen toe voor het uitreiken van de overeenstemmende universitaire attesten, met inachtneming van de federale en gemeenschapswetgevingen die een maximumaantal toegangsmachtigingen tot beroepsbekwaamheidsbewijzen, en, in voorkomend geval, minimumaantallen, voor sommige specialiteiten vaststellen. De Regering kan bijkomende voorwaarden vaststellen voor de werking van de examencommissie.
   Het universitaire attest wordt uitgereikt door de universitaire instelling waarbij de student zich laat inschrijven.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2016-06-16/22, art. 36, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2015>

Art.113.§ 1. Iemand die de Franse taal niet [1 grondig]1 beheerst, kan niet worden toegelaten tot de studies van master met didactische finaliteit of studies die leiden tot het bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs (GHSO).
  [1 Dit bewijs wordt geleverd :
   1° ofwel door het bezit van een diploma of getuigschrift bedoeld in artikel 107, eerste lid, 1°, 2°, 4° en 8° ;
   2° ofwel door het slagen voor een specifiek examen [2 georganiseerd of mede georganiseerd door de instellingen voor hoger onderwijs, volgens de door de ARES nader te bepalen regels]2 volgens de bepalingen vastgesteld door de Regering;
   3° ofwel door het bezit van het attest bedoeld in artikel 107, eerste lid, 5°, wanneer het attest uitgereikt wordt door een examencommissie van de Franse Gemeenschap;
   4° ofwel door het slaagattest van andere proeven voor het beheersen van de Franse taal waarvan de lijst door de Regering wordt vastgesteld;
   5° ofwel door het bezit van een buitenlands diploma, bekwaamheidsbewijs of getuigschrift dat de studies bekrachtigt met een voldoende kennis van de Franse taal ; de Regering bepaalt de minimale voorwaarden waaraan deze studies moeten beantwoorden.]1
   6° [2 ofwel door het bezit van een in de Franse Gemeenschap uitgereikt diploma van het hoger onderwijs dat studies bekrachtigen waarvan de toegang afhankelijk wordt gemaakt van het bewijs van de voldoende beheersing van de Franse taal.]2
  § 2. De toegang tot de studies die leiden tot het bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs (GHSO) is voorbehouden aan de houders van een academische graad van de tweede cyclus uitgereikt in de Franse Gemeenschap [1 , van een academische graad van de tweede cyclus uitgereikt in de Duitstalige Gemeenschap, in de Vlaamse Gemeenschap, of door de Koninklijke militaire school en erkend als gelijkaardig door de academische overheden,]1 of van een buitenlandse academische graad erkend als gelijkaardig met toepassing van dit decreet, een Europese richtlijn, een internationale overeenkomst of een andere wetgeving, onder dezelfde voorwaarden.
  De studenten die ingeschreven zijn aan het einde van een cyclus van master met ten minste 120 studiepunten bij een instelling van de Franse Gemeenschap, kunnen zich simultaan inschrijven voor de studies die leiden tot het bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs (GHSO). De studenten die krachtens deze bepaling toegelaten worden, zullen nochtans niet geproclameerd worden alvorens de nodige academische graad van master te hebben behaald.
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 51, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 37, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>

Art. 113 TOEKOMSTIG RECHT.
  <Opgeheven bij DFG 2019-02-07/10, art. 91, 024; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art.114. Wanneer de academische autoriteiten hun studieprogramma's opstellen, moeten ze de onvoorwaardelijke toelating tot de tweede cyclus waarborgen, zonder bijkomende cursussen, voor alle houders van een academische graad van de eerste cyclus van het lange type afgeleverd door de Franse Gemeenschap. De ARES stelt de lijst ervan op en garandeert deze bepaling.

Afdeling III. - Toegang tot studies van de derde cyclus
Art.115.§ 1. Volgens de algemene voorwaarden vastgesteld door de academische autoriteiten, hebben toegang tot de studies van de derde cyclus met als doel het behalen van de graad die deze studies bekrachtigt, de studenten die houder zijn van :
  1° een academische graad van master van minstens 120 studiepunten;
  2° een gelijkaardige academische graad, uitgereikt door een instelling van hoger onderwijs in of buiten de Franse Gemeenschap, krachtens een beslissing van de academische autoriteiten en aan de bijkomende voorwaarden die zij vastleggen;
  3° een buitenlandse academische graad erkend als gelijkwaardig [3 aan deze vermeld in punt 1°]3 , met toepassing van dit decreet, een Europese richtlijn, een internationale overeenkomst of een andere wetgeving, aan dezelfde voorwaarden.
  [1 4° [2 een academische graad van specialisatiemaster inzake onderwijs afdelingen 1 en 2 of een academische graad van specialisatiemaster inzake onderwijs afdelingen 3, 4 en 5, zoals omschreven in artikel 43, § 4]2 van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van leerkrachten.]1
  De bijkomende toelatingsvoorwaarden bedoeld in 2° zijn bedoeld om te verzekeren dat de student de vereiste vakgebieden en competenties van de beoogde studies heeft verworven. Als deze bijkomende toelatingsvoorwaarden bestaan uit een of meerdere bijkomende cursussen, mogen deze voor de student niet meer dan 60 bijkomende studiepunten inhouden, rekening houdend met het geheel van studiepunten dat hij elders kan valoriseren bij zijn toelating. Deze cursussen maken deel uit van zijn studieprogramma.
  § 2. Volgens de algemene voorwaarden vastgesteld door de academische autoriteiten kan de student die houder is van een bekwaamheidsbewijs, een diploma, een graad of een getuigschrift van de tweede cyclus uitgereikt in of buiten de Franse Gemeenschap waarbij hij geen toelating krijgt tot de studies van de derde cyclus overeenkomstig de vorige paragraaf, nochtans toegelaten worden door de examencommissie van de beoogde studies onder de bijkomende voorwaarden die ze vaststelt, als het geheel van de hogere studies die hij met vrucht gevolgd heeft, door de examencommissie voor ten minste 300 studiepunten gevaloriseerd worden.
  § 3. In afwijking van deze algemene voorwaarden, onder de bijkomende voorwaarden die ze vaststellen, kunnen de academische autoriteiten ook de toelating geven tot de studies van de derde cyclus aan de houders van een bekwaamheidsbewijs, een diploma, een graad of een getuigschrift uitgereikt buiten de Franse Gemeenschap dat/die, in dit oorspronkelijke systeem, rechtstreeks toegang verleent tot de doctorale opleidingen of studies of werkzaamheden betreffende de voorbereiding van een doctoraatsthesis zelfs als de studies die bekrachtigd worden met deze bekwaamheidsbewijzen of graden niet georganiseerd worden in onderscheidende cyclussen of in minstens vijf jaren.
  Deze toelating moet uitzonderlijk zijn en behoorlijk gemotiveerd worden op basis, inzonderheid van het formele en authentieke bewijs van deze bekwaamheid om de doctorale studies in het oorspronkelijke systeem voort te zetten.
  ----------
  (1)<DFG 2019-02-07/10, art. 92, 024; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (2)<DFG 2021-12-02/42, art. 17, 033; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (3)<DFG 2023-11-09/20, art. 12, 044; Inwerkingtreding : 14-09-2023>

Art.116.Iemand die niet met vrucht een overeenstemmende doctorale opleiding gevolgd heeft, kan de [1 graad van doctoraat]1 niet behalen.
  ----------
  (1)<DFG 2022-07-20/17, art. 39, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Afdeling 4. - Gepersonaliseerde toelatingen
Art.117.Volgens de algemene voorwaarden vastgesteld door de autoriteiten van de instelling voor hoger onderwijs, met als doel de toelating tot de studies, valoriseren de examencommissies de studiepunten verworven door de studenten tijdens hun hogere studies of delen van de hogere studies die ze reeds met vrucht hebben beëindigd. Studenten die deze studiepunten toegewezen krijgen, worden vrijgesteld van de overeenstemmende delen van het studieprogramma.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<DFG 2021-12-02/20, art. 15, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.118.De Regering kan op eensluidend advies van de ARES overeenkomsten opstellen met de openbare operatoren inzake opleiding met als doel de valorisatie van de verworven kennis zoals de opleidingen bij het proces inzake toelating tot de studies van het korte type. In dit geval wordt hoogstens tweederde van de studiepunten van de cyclus van de beoogde studies gevaloriseerd onder de voorwaarden vastgesteld door de Regering [1 en op eensluidend advies van ARES]1 en onverminderd de bepalingen van artikel 84 [1 lid 1]1.
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/44, art. 20, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art.119. § 1. Volgens de algemene voorwaarden vastgesteld door de autoriteiten van de instelling voor hoger onderwijs, met als doel de toelating tot de studies, valoriseren de examencommissies de kennis en de competentie van de studenten verworven door hun professionele of persoonlijke ervaring.
  Deze persoonlijke of professionele ervaring moet overeenstemmen met ten minste vijf jaar activiteiten, waarbij de jaren van hogere studies slechts in aanmerking mogen worden genomen naar rata van een jaar per 60 verworven studiepunten zonder 2 jaar te mogen overschrijden. Na een evaluatieprocedure georganiseerd door de autoriteiten van de instelling voor hoger onderwijs stelt de examencommissie vast of de vaardigheden en kennis van de student voldoende zijn om deze studies met vrucht voort te zetten.
  Na deze evaluatie bepaalt de examencommissie de bijkomende cursussen en de mogelijke vrijstellingen waaruit de bijkomende voorwaarden voor toegang tot de studies voor de student bestaan.
  § 2. Met het oog op de toelating tot de studies via de valorisatie van de kennis en competentie van de studenten verworven door hun professionele of persoonlijke ervaring, organiseert de instelling voor hoger onderwijs een geïndividualiseerde begeleiding met als doel de student te informeren over de te volgen procedure, zoals vastgesteld door de autoriteiten van de instelling en bepaald in het studiereglement en de stappen van de student te vergemakkelijken tot het einde van de evaluatieprocedure bedoeld in § 1.
  Op voostel van de ARES kan de Regering de vorm en de inhoud van het toelatingsdocument in deze context bepalen.

Art.120. Voor de studies gezamenlijk georganiseerd door verschillende instellingen die partner zijn van een overeenkomst van de mede organisatie van een gezamenlijk programma, met of zonder de gezamenlijke diplomering bedoeld in artikel 82.- § 2 en § 3, kan de Regering een afwijking toekennen aan de algemene bepalingen betreffende de toegang tot de studies, op eensluidend advies van de ARES. De gemotiveerde aanvraag wordt gezamenlijk gestuurd door de instellingen die partner zijn van de ARES en dit, vóór 1 maart voorafgaand aan het academiejaar.

HOOFDSTUK X. - Studieprogramma's en evaluaties
Afdeling I. - Studieprogramma's
Art.121.[1 ...]1 De Regering bepaalt, per studiegebied, de globale minimale uurrooster van leeractiviteiten die werkelijk door de instelling worden georganiseerd en die omkaderd worden door zijn personeel dat een programma van een cursus van het korte type moet bevatten, ongeacht het aantal studiepunten verbonden met de diverse onderwijseenheden.
  De academische autoriteiten van de instelling voor hoger onderwijs stellen de onderwijsprofielen, de programma's en de gedetailleerde kalenders vast van de leeractiviteiten die verenigd worden in onderwijseenheden, de studies waarvoor hun instelling een machtiging heeft gekregen en die ze willen organiseren tijdens het academiejaar.
  Voor één juni dat voorafgaat aan het academiejaar delen de instellingen de lijst van de georganiseerde cursussen, hun onderwijsprofiel en hun gedetailleerde programma mee aan de Academische pool en aan de ARES die zorgt voor coherentie van deze met de referentiesystemen van de competenties [2 ...]2. [2 De ARES stelt de vorm vast waarin die lijst haar moet worden meegedeeld]2.
  In afwijking van de vorige leden organiseren de instellingen voor het onderwijs voor sociale promotie de afdelingen van hoger onderwijs overeenkomstig de pedagogische dossiers die op eensluidend advies door de Algemene Raad voor het onderwijs voor sociale promotie goedgekeurd worden en die erkend worden als overeenstemmend of gelijkwaardig in de zin van artikel 75 van het decreet van 16 april 1991. De thematische kamers bedoeld in artikel 37.-, elk voor de niveaus en de studiegebieden die ze betreffen, brengen een gemotiveerd advies uit over de overeenstemming of de gelijkwaardigheid van het niveau van de pedagogische dossiers die door de Algemene Raad voor het onderwijs voor sociale promotie goedgekeurd worden. Het advies van de kamers wordt ter goedkeuring door de ARES aan de Regering voorgelegd.
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 52, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 38, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>

Art.122. De academische autoriteiten zorgen ervoor dat deze programma's de andere wetsbepalingen naleven en aan de algemene doelstellingen van het hoger onderwijs en aan de bijzondere doelstellingen van de betrokken cursus beantwoorden, met name de toelatingscriteria voor de ermee gepaard gaande professionele bekwaamheidsbewijzen. Deze programma's omvatten met name de vakgebieden die bijdragen tot de algemene opleiding van de student, alsook de vakgebieden die specifiek zijn voor de disciplines die bijdragen tot het verwerven van de meer technische en diepgaandere competenties binnen het studiegebied.

Art.123. Om een voldoende aanbod te garanderen van alle initiële cursussen binnen de Franse Gemeenschap, kan de Regering, na advies van de ARES, voor elke instelling voor hoger onderwijs een lijst met studiecycli vastleggen die ze moet blijven organiseren en de vestigingsplaats waar ze moeten worden georganiseerd, met inachtneming van de machtigingen, op straffe van het verlies van elke subsidie en machtiging voor andere studies die ze organiseert. Deze verplichting moet twee maanden vóór het begin van het volgende quadrimester meegedeeld worden.

Art.124.De lijst van de onderwijseenheden van het programma van de beoogde cyclus van de studies georganiseerd tijdens het academiejaar, wordt aan de student vanaf zijn aanvraag om inschrijving meegedeeld.
  Ze bevat een beschrijving van de doelstellingen en finaliteiten van de cursus, het overeenstemmende onderwijsprofiel en de omstandige lijst van de leeractiviteiten die in onderwijseenheden verenigd worden en de nadere regels voor de organisatie en de evaluatie ervan.
  Het programma geeft een chronologisch overzicht van heel de cyclus in studiejaren van 60 studiepunten en geeft de onderlinge samenhang weer tussen de onderwijseenheden, met name in functie van het voorvereiste en het medevereiste. Binnen het programma van een studiecyclus kan een onderwijseenheid niet beschouwd worden als een voorvereiste met meer dan 30 studiepunten van het volgende studiejaar en kan een onderwijseenheid niet als voorvereiste meer dan 30 studiepunten van het vorige studiejaar hebben.
  [1 Met uitzondering van het vorige lid, in de studies van de tweede cyclus van de kunstsector, wanneer een onderwijseenheid tot meer dan 30 studiepunten leidt overeenkomstig artikel 67, derde lid, kan ze beschouwd worden als een voorvereiste met meer dan 30 studiepunten van het volgende studiejaar.]1
  Bij belangrijke wijzigingen van het programma kan de geleverde gedetailleerde informatie slechts betrekking hebben op de onderwijseenheden die werkelijk tijdens het betrokken academiejaar georganiseerd worden.
  [2 De fiches van onderwijseenheden voor het lopende jaar, met inbegrip van de informatie bedoeld in artikel 77, worden ter beschikking gesteld van de student voor het lopende academiejaar tot het einde van het volgende academiejaar.]2
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 53, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2019-05-03/44, art. 21, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Art. 124/1. [1 Wanneer een instelling voor hoger onderwijs beslist studies af te schaffen die leiden tot een bijzondere academische graad, laat ze elke student die reeds voor die studies ingeschreven is toe tijdens twee opeenvolgende academiejaren de niet verworven onderwijseenheden van zijn jaarprogramma af te leggen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2016-06-16/22, art. 39, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>


Art.125.§ 1. Om een harmonisatie te verzekeren tussen de opleidingen die nodig zijn voor het volgen van studies binnen de Franse Gemeenschap en de Europese Unie, alsook om de leerresultaten en transversale competenties bekrachtigd met de academische graden te garanderen, kan de Regering minimaal verplichte inhouden opleggen voor de programma's van de initiële cursussen, op voorstel van de ARES.
  § 2. De studieprogramma's voor bachelor moeten voor elke cursus van het lange type minstens 60 % omvatten - wat overeenstemt met 108 studiepunten - van gemeenschappelijke cursussen en voor elke cursus van het korte type minstens 80% van gemeenschappelijke cursussen, wat overeenstemt met 144 studiepunten.
  [1 In afwijking van het vorige lid, in de studies van de kunstsector, moeten de studieprogramma's voor bachelor, voor elke cursus van het korte type minstens 60 % van gemeenschappelijke cursussen omvatten - wat overeenstemt met 108 studiepunten.
   De ARES garandeert de naleving van de bepalingen bedoeld in de vorige leden : ze stelt de minimale gemeenschappelijke inhoud van deze cursussen op.]1
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 54, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>

Art.126. Elk studieprogramma dat wordt bekrachtigd met een academische graad van de tweede cyclus en de eerste cyclus voor de studies van het korte type omvat een proefschrift, een persoonlijk eindwerk, dossier of project dat in aanmerking komt voor 15 tot 30 studiepunten. Deze studiepunten kunnen later gelden, volgens de algemene voorwaarden vastgesteld door de academische autoriteiten, in elk ander studiejaar dat leidt tot een academische graad van dezelfde cyclus.
  Dit werk en de evaluatie ervan kunnen betrekking hebben op elke leeractiviteit, met inbegrip van de stages en de andere activiteiten voor professionele integratie, die toelaten om met name de autonomie, de kritische zin, de persoonlijke kwaliteiten en de professionele bekwaamheden van de student aan te tonen. Dit werk bestaat, onder andere, uit de redactie van een geschreven document. Mits de toestemming van de examencommissie en de academische autoriteiten, mag dit document volledig of gedeeltelijk worden opgesteld in een vreemde taal.

Art.127. Een studieprogramma omvat verplichte cursussen en eventueel cursussen die de student zelf kiest, volgens de academische graad, de studierichting, de finaliteit en de gekozen opties.

Art.128. Een student die regelmatig in een instelling ingeschreven is, kan een of meerdere cursussen volgen van een studieprogramma dat tot de dezelfde academische graad of tot een verschillende academische graad leidt, georganiseerd door een andere instelling voor hoger onderwijs erkend door de bevoegde autoriteiten voor hoger onderwijs, mits de toestemming van deze instelling.
  De studiepunten die hiermee samengaan, komen in aanmerking voor deze studies onder de voorwaarden vastgelegd door de examencommissie van de instelling waar de student zich inschreef.

Art.129. Een studieprogramma kan een minimum aantal studiepunten opleggen gevolgd in een andere instelling voor hoger onderwijs dan die waar de student is ingeschreven. Als de student geen alternatief heeft voor de aldus opgelegde mobiliteit en deze mobiliteit hem buiten de Franse Gemeenschap leidt, moet de instelling voor hoger onderwijs ofwel de verplaatsing zonder kosten voor de studenten organiseren, ofwel de bijkomende kosten van de inschrijving, de reis, het verblijf of de huisvesting ten laste nemen zodat de student deze cursussen kan volgen.
  De student wordt beschouwd als geen alternatief te hebben voor de opgelegde mobiliteit wanneer de instelling voor hoger onderwijs hem de mogelijkheid niet geeft om zonder mobiliteit buiten de Franse Gemeenschap een ander studieprogramma te volgen dat leidt tot dezelfde academische graad, in voorkomend geval, dezelfde richting en hetzelfde type didactische, grondige of gespecialiseerde finaliteit.
  Deze verplichting om de kosten ten laste te nemen door de instelling is niet van toepassing als de student een eerste diploma van de eerste cyclus of een eerste diploma van de tweede cyclus voorbereidt. Ze is niet van toepassing op de studies van de gezamenlijke diplomering bedoeld in artikel 82.- § 3.

Art.130.[1 Minstens dertig studiepunten van één studiecyclus]1 moeten effectief worden gevolgd bij de instelling voor hoger onderwijs die de academische graad toekent waarbij de studies bekrachtigd worden of het diploma uitreikt dat het slagen voor deze studies bewijst.
  In het kader van een samenwerkingsovereenkomst voor de organisatie van een gezamenlijk studieprogramma bedoeld in artikel 82.- § 2, indien één of meer instellingen buiten de Franse Gemeenschap partner zijn, moeten nochtans minstens 30 studiepunten van elke studiecyclus in totaal gevolgd worden bij het geheel van de instellingen voor hoger onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap die partner zijn van de overeenkomst en die ertoe gemachtigd zijn deze studies te organiseren.
  Dit artikel is niet van toepassing op de studies voor de gezamenlijke diplomering die in het kader van de bijzondere programma's bepaald door de Europese Unie georganiseerd worden.
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/44, art. 22, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Afdeling II. - De examencommissies
Art.131.§ 1. De autoriteiten van de instelling voor hoger onderwijs vormen een examencommissie voor elke studiecyclus die leidt tot een academische graad. Een onderscheidende subexamencommissie kan eventueel opgericht worden voor het eerste jaar van de eerste cyclus.
  Een examencommissie is samengesteld uit minstens vijf leden, waaronder een voorzitter en een secretaris. De namen van de voorzitter en de secretaris van de examencommissie komen voor in het studieprogramma.
  De examencommissies zijn belast met [4 het beraadslagen,]4 het bekrachtigen van het behalen van studiepunten, de proclamatie van het slagen voor een studieprogramma, het verlenen van de academische graad die de studiecyclus bekrachtigt, met het erkennen, in voorkomend geval, van de gelijkwaardigheid van buitenlandse bekwaamheidsbewijzen [1 met de [2 academische graden van doctoraat]2 die ze toekennen]1, het toelaten van studenten tot overeenstemmende studies en, binnen deze context, de valorisatie van de verworven kennis van de kandidaten.
  § 2. Een examencommissie omvat inzonderheid alle leerkrachten die, binnen de instelling voor hoger onderwijs, verantwoordelijk zijn voor een onderwijseenheid van het studieprogramma die geen individuele keuze is van de student, overeenkomstig artikel 127.-, en kan slechts geldig beraadslagen als meer dan de helft van de leerkrachten die aan de proeven van het academiejaar hebben deelgenomen, aanwezig is.
  De verantwoordelijken voor de andere onderwijseenheden van het programma die in de loop van het academiejaar werden gevolgd door minstens één student die regelmatig ingeschreven is, nemen met recht deel aan de beraadslaging.
  Voor de hogere kunststudies is de examencommissie belast met de evaluatie van de voornaamste kunstcursus op het einde van de cyclus [1 in het korte type en op het einde van de tweede cyclus in het lange type]1, in meerderheid samengesteld uit leden buiten de Hogere Kunstschool.
  § 3. Met het oog op het verlenen van de [3 graad van doctoraat]3, stellen de academische autoriteiten van de universiteit een specifieke examencommissie samen voor elke student. Deze bestaat uit minstens vijf leden die houder zijn van een doctorstitel of die een erkenning van een hoge wetenschappelijke of kunstcompetentie op dat gebied genieten. De examencommissie wordt voorgezeten door een leerkracht van de universiteit; ze moet samengesteld worden uit promotoren van het onderzoekswerk, maar ook uit leden buiten de universiteiten gekozen in functie van hun bijzondere bekwaamheid op het gebied van het onderwerp van de gesteunde thesis.
  § 4. Voor haar opdrachten in verband met de goedkeuring en de opvolging van het programma van de student, met de toelating, gelijkwaardigheid of valorisatie van de verworven kennis, kan de examencommissie binnen haar groep commissies vormen van minstens drie leden, waaronder de voorzitter en de secretaris van de examencommissie, waarbij een vertegenwoordiger van de academische autoriteiten wordt gevoegd. Deze Commissies worden voor ten minste één academiejaar samengesteld.
  § 5. Voor de andere studies en opleidingen stellen de autoriteiten van de instelling voor hoger onderwijs examencommissies samen volgens gelijkaardige nadere regels.
  ----------
  (1)<DFG 2016-06-16/22, art. 40, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (2)<DFG 2022-07-20/17, art. 40, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (3)<DFG 2022-07-20/17, art. 41, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (4)<DFG 2021-12-02/20, art. 16, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.132.§ 1. De examencommissie beraadslaagt op basis van de evaluaties die betrekking hebben op de verworven kennis van elke student voor elke onderwijseenheid gevolgd tijdens het academiejaar. Ze kent ook studiepunten toe die horen bij de onderwijseenheden gevolgd buiten het programma en waarover zij beslist dat de resultaten afdoende zijn.
  Na een studiecyclus verleent de examencommissie de student de overeenstemmende academische graad, als ze vaststelt dat het minimale aantal studiepunten verworven zijn, dat de voorwaarden van het studieprogramma nageleefd worden, dat aan de voorwaarden voor de toegang tot de studies voldaan werd en dat de student hiervoor regelmatig ingeschreven werd. De examencommissie bepaalt ook de mogelijke vermelding op basis van het geheel aan cursussen gevolgd tijdens de cyclus. Bij wijze van uitzondering wordt de [2 de graad van doctoraat]2 zonder graad van verdienste toegekend.
  [1 De examencommissie kan eveneens op het einde van het eerste kwadrimester over de studenten van het eerste jaar van de eerste cyclus met het oog op hun eventuele nieuwe studierichting met toepassing van artikel 102 §3 beraadslagen.]1
  Voor de eindjaren van een studiecyclus kan de examencommissie beraadslagen over de studiecyclus vanaf het einde van het eerste quadrimester voor de studenten die al het geheel van de proeven van de cyclus hebben afgelegd.
  Volgens dezelfde nadere regels bekrachtigt ze het slagen voor studies en opleidingen die niet tot een academische graad leiden.
  § 2. De leerkrachten die verantwoordelijk zijn voor één van de betrokken onderwijseenheden nemen deel aan de beraadslaging, zonder dat de afwezigheid of de onthouding van een lid van de examencommissie kan worden ingeroepen om de beslissing uit te stellen of ongeldig te verklaren.
  Binnen een examencommissie belast met het uitreiken van een [2 de graad van doctoraat]2 nemen alle leden deel aan de beraadslaging in persoon of via een geschreven evaluatie.
  ----------
  (1)<DFG 2016-06-16/22, art. 40/1, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (2)<DFG 2022-07-20/17, art. 42, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.133.[1 De beraadslagingen van de examencommissie worden achter gesloten deuren gehouden. Alle leden van de examencommissie moeten de geheimhouding van de beraadslaging en van de eventuele stemmingen respecteren.
   Voor de studenten van het eerste jaar van de eerste cyclus en deze van het einde van de cyclus worden de beslissingen van de examencommissie bekendgemaakt door middel van een proclamatie en een aanplakking gedurende ten minste vijftien dagen na de proclamatie.
   Voor andere studenten kunnen de beslissingen van de examencommissie alleen bekendgemaakt worden door aanplakking.
   De examencommissie beslist op soevereine en collegiale wijze. Haar beslissingen zijn met redenen omkleed.
   Op gewoon verzoek ontvangt de student nadere gegevens over de resultaten van de evaluaties van de vakken waarop de beraadslaging is gebaseerd.]1
  ----------
  (1)<DFG 2021-12-02/20, art. 17, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.134.[1 De autoriteiten van de instelling voor hoger onderwijs leggen het studiereglement, met, als bijlage, de bijzondere regels voor de werking van de examencommissie vast. Het reglement en zijn bijlagen worden online bekendgemaakt [2 in het lopende academiejaar en tot het einde van het volgende academiejaar]2]1.
  Onder voorbehoud van andere wetsbepalingen legt dit reglement van de examencommissie onder andere het volgende vast :
  1° de procedure voor de inschrijving voor de proeven; bij gebrek aan een bepaalde procedure worden de studenten geacht ingeschreven te zijn voor alle proeven voor het einde van het quadrimester voor het geheel van de onderwijseenheden georganiseerd tijdens dit quadrimester waarvoor ze zich ingeschreven hadden voor het academiejaar;
  2° de exacte samenstelling van de examencommissie, haar werkwijze en de bekendmaking van de beslissingen;
  3° de organisatie van de beraadslagingen en van het toekennen van studiepunten;
  4° de procedure voor de toelating tot de studies en de valorisatie van de verworven kennis, alsook de leden van de examencommissie belast met deze taak;
  5° de nadere regels voor de procedure voor gelijkstelling, alsook de leden van de examencommissie belast met deze taak;
  6° de periodes van de evaluatie en de nadere regels voor de organisatie en het verloop van de proeven;
  7° de sancties voor fraude vastgesteld tijdens het verloop van de evaluaties of de samenstelling van de dossiers voor toelating of gelijkstelling die bij de examencommissie worden ingediend;
  8° de wijze van indienen, behandelen en regelen van klachten van studenten over onregelmatigheden in het verloop van de evaluaties of bij de behandeling van de dossiers. [2 De termijn voor het indienen van een klacht bij de uitvoering van de beoordelingen bedraagt maximaal drie werkdagen, hetzij na kennisgeving van de resultaten van de beraadslagingen in geval van een geschil over de beoordeling, hetzij, in geval van een schriftelijk examen, na raadpleging van de afschriften in geval van een geschil over de beoordeling.]2
  Voor de examencommissies belast met het verlenen van de [3 graad van doctoraat]3 wordt een uniek reglement vastgesteld door de ARES.
  De academische autoriteiten stellen de uurrooster vast van de proeven door voldoende termijnen tussen de opeenvolgende proeven tijdens eenzelfde periode van evaluatie te behouden.
  [1 Ze delen de uurrooster van de proeven uiterlijk één maand vóór het begin van de evaluatieperiode mee. Behalve bij overmacht, kunnen de datum en de uurrooster van een proef niet minder dan tien werkdagen vóór de aanvankelijk vermelde datum worden gewijzigd. Elke wijziging wordt onverwijld ter kennis van de betrokken studenten gebracht via aanplakborden en e-mails.]1
  ----------
  (1)<DFG 2016-06-16/22, art. 40/5, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (2)<DFG 2019-05-03/44, art. 23, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (3)<DFG 2022-07-20/17, art. 43, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.135. Wanneer een studieprogramma gezamenlijk georganiseerd wordt in gezamenlijke diplomering door verschillende instellingen, stellen de autoriteiten van de instellingen voor hoger onderwijs een gezamenlijke unieke examencommissie samen en bepalen ze het studiereglement en de regels voor de werking van de examencommissie die van kracht zijn voor deze studies.

Art.136. De Regering kan een of meerdere examencommissies samenstellen van de Franse Gemeenschap, belast met het verlenen van academische graden van de eerste en de tweede oorspronkelijke cyclussen.
  De toegang tot de proeven georganiseerd door deze examencommissies is beperkt tot personen die, om objectieve redenen die soeverein worden aanvaard door de examencommissie, de leeractiviteiten van de cursussen niet regelmatig kunnen volgen.
  Na overleg en op eensluidend advies van de ARES, legt de Regering de bevoegdheid van deze examencommissies vast, regelt ze hun organisatie en hun werking en bepaalt ze, onder voorbehoud van de voorwaarden voor de toelating tot overeenstemmende studies, de bijkomende voorwaarden voor de toelating tot en inschrijving voor de examens.

Afdeling III. - Evaluatie
Art.137. De evaluatie die overeenstemt met een cursus kan bestaan uit een mondeling en/of schriftelijk examen, een kunstevaluatie, een voortgezette evaluatie of elke andere opdracht hiertoe uitgevoerd door de student.
  De mondelinge examens en de kunstevaluaties zijn openbaar. Het publiek mag op geen enkele manier tijdens de proef de leerkracht of de verkrijger beïnvloeden, of het goede verloop ervan verstoren.
  De openbaarheid van de andere schriftelijke proeven en werken houdt in dat de verbeterde exemplaren kunnen worden geraadpleegd door de student binnen de materiële omstandigheden die deze raadpleging mogelijk maken. Deze raadpleging zal gebeuren in aanwezigheid van de verantwoordelijke voor de proef of zijn afgevaardigde, binnen de maand volgend op de mededeling van de resultaten van de proef, op een datum die door hem wordt bepaald en minstens een week op voorhand werd meegedeeld.
  Op gewone aanvraag, ten laatste één maand na de evaluatieperiode van het einde van het quadrimester, krijgt de student de gedetailleerde resultaten van de evaluaties waaraan hij deelgenomen heeft.

Art.138. De instelling voor hoger onderwijs is ertoe gehouden ten minste twee evaluaties te organiseren van eenzelfde onderwijseenheid van het einde van twee verschillende quadrimesters van eenzelfde academiejaar.
  De academische autoriteiten kunnen echter, om uitzonderlijke redenen die behoorlijk worden gemotiveerd en die door hen worden aanvaard, een student toelaten om zich meer dan tweemaal aan te melden voor evaluaties van eenzelfde academiejaar.
  Voor elke onderwijseenheid bepalen de autoriteiten van de instelling voor hoger onderwijs de periodes waarin deze evaluaties worden georganiseerd.
  Als uitzondering op het eerste lid kunnen de evaluaties van bepaalde leeractiviteiten - inzonderheid praktische werken, stages, verslagen, persoonlijke werken, projecten en kunstevaluaties - slechts eenmaal worden georganiseerd over een periode van drie opeenvolgende quadrimesters.

Art.139.De eindevaluatie van een onderwijseenheid wordt uitgedrukt aan de hand van een cijfer - tussen 0 en 20, waarbij de slaagdrempel op 10/20 ligt. De studiepunten worden definitief verworven. Een examencommissie mag niet weigeren studiepunten toe te kennen die gebonden zijn aan de proeven waarvoor de student deze slaagdrempel bereikt heeft [1 ...]1.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 55, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>

Art. 139/1.[1 Wanneer de student wordt uitgesloten voor evaluatiefraude, verliest hij onmiddellijk zijn statuut van student, evenals alle rechten verbonden aan dit statuut en de rechtsgevolgen verbonden aan het slagen van de examens tijdens het betrokken academiejaar. Het inschrijvingsgeld [2 en, in voorkomend geval, de bijdrage bedoeld in artikel 105, § 3bis, die aan de instelling voor hoger onderwijs worden betaald, zijn]2 definitief verworven door de instelling voor hoger onderwijs.
   De naam van de aldus bestrafte student wordt doorgestuurd aan de Commissaris of de Regeringsafgevaardigde van de instelling. Na te hebben gecontroleerd of de procedure is gevolgd en of de fraude zich daadwerkelijk heeft voorgedaan, deelt de Commissaris of Afgevaardigde deze naam mee aan ARES voor opname in de in artikel 95/2, § 1, lid 3, bedoelde database.
   Uitsluiting houdt automatisch een weigering in om zich voor een periode van drie academiejaren in te schrijven bij een instelling voor hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap. De periode van drie jaar gaat in op de eerste dag van het studiejaar waarin de fraude wordt bestraft.
   In de kennisgeving van de tuchtrechtelijke beslissing wordt vermeld hoe het recht van beroep kan worden uitgeoefend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 24, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (2)<DFG 2024-12-11/03, art. 51, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.140.Op het einde van het tweede en het derde quadrimester, op basis van de proeven die door de student worden afgelegd tijdens het academiejaar en van hun gemiddelde, kent de examencommissie de studiepunten toe voor de onderwijseenheden waarvan de evaluatie voldoende is of waarvoor het tekort aanvaardbaar is na inzage van het geheel van de resultaten.
  De examencommissie kan dus soeverein het slagen proclameren voor een onderwijseenheid, het geheel van de eenheden gevolgd tijdens het academiejaar of een studiecyclus zelfs als de criteria bedoeld in artikel 139.- niet bereikt werden.
  In dit geval kent ze definitief de overeenstemmende studiepunten toe, ongeacht [1 ...]1 het behaalde cijfer; dit cijfer wordt dus beschouwd als de slaagdrempel te hebben bereikt en wordt in die zin gewijzigd na de beraadslaging, indien nodig.
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 56, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>

Art. 140bis. [1 Gedurende één zelfde academiejaar, wordt de student ervan vrijgesteld de evaluatie van een leeractiviteit waarvoor hij geslaagd is opnieuw af te leggen, behoudens als hij er uitdrukkelijk om vraagt met als doel de verkregen punten te verbeteren. Van het ene academiejaar naar het andere, kan de examencommissie de student van leeractiviteiten vrijstellen waarvoor de student minstens 10/20 heeft behaald.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2015-12-10/09, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 15-09-2014>


Art.141.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/44, art. 25, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>

Afdeling IV. - Diploma's
Art.142.De diploma's die de academische graden bevestigen en de getuigschriften die het slagen voor de studies bekrachtigen, worden uitgereikt door de examencommissies samengesteld door de academische autoriteiten of door de gemeenschappelijke examencommissies.
  Ze kunnen enkel worden uitgereikt aan studenten die behoorlijk geproclameerd werden door de examencommissie met de volledige inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 132.-.
  [1 In afwijking van het eerste en tweede lid in het hoger onderwijs voor sociale promotie worden de diploma's die de academische graden bevestigen en de getuigschriften die het slagen voor de studies bekrachtigen, uitgereikt door de examencommissie voor geïntegreerde proef bedoeld in artikel 5bis, 8°, van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie. Ze kunnen enkel uitgereikt worden aan studenten die behoorlijk geproclameerd werden door de examencommissie voor bovenvermelde geïntegreerde proef, met inachtneming van de algemene reglementen van de studies bedoeld in de artikelen 60 en 70 van het bovenvermelde decreet.]1
  Ze worden uitgereikt binnen de drie maanden na de proclamatie waarbij de academische graad wordt meegedeeld.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-03/57, art. 35, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.143. Bij studies met gezamenlijke diplomering georganiseerd door verschillende instellingen in het kader van een samenwerkingsovereenkomst voor de organisatie van studies met gezamenlijke diplomering bedoeld in artikel 82.- § 3, krijgt de student een uniek gezamenlijk diploma of getuigschrift ondertekend door alle partners. Wanneer de overeenkomst afgesloten is met één of meer instellingen buiten de Franse Gemeenschap, kan de student ook diploma's of getuigschriften van deze instellingen krijgen.
  Bij de uitreiking van een gezamenlijk diploma moet op het diploma één van de opschriften vermeld worden van de academische graad uitgereikt in de Franse Gemeenschap. Bij de uitreiking van een diploma of een getuigschrift door verschillende partnerinstellingen verwijzen het diploma of het getuigschrift uitgereikt in de Franse Gemeenschap of het diplomasupplement naar de diverse instellingen en vermelden ze de andere diploma's of getuigschriften uitgereikt in dit kader.
  De samenwerkingsovereenkomst voor de organisatie van studies bepaalt de aard en de opschriften van de behaalde diploma's en getuigschriften.

Art.144.De diploma's en getuigschriften worden ondertekend door een academische autoriteit, en door de voorzitter en de secretaris van de examencommissie.
  [1 In afwijking van het eerste lid, in het hoger onderwijs voor sociale promotie, worden de diploma's en getuigschriften door de leden van de examencommissie voor geïntegreerde proef ondertekend.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-03/57, art. 36, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.145.De diploma's die de academische graden bevestigen, leven de vorm na die bepaald wordt door de Regering. [2 Teneinde de student nauwkeurig te identificeren en de internationale authenticiteit van de diploma's uitgereikt door de instellingen van hoger onderwijs die door de Franse Gemeenschap zijn erkend, te waarborgen, worden op elk diploma zijn naam, voornaam, geboorteplaats en geboortedatum vermeld. In elk diploma wordt uitdrukkelijk verwezen naar het bijbehorende diplomasupplement.]2 [1 Er kan slechts één enkel diploma worden uitgereikt. In geval van verlies kan alleen een attest worden afgegeven.]1
  De minimale vermeldingen die door de Regering bepaald worden met toepassing van het vorige lid worden in het Frans op het diploma opgenomen, samen met hun vertaling in een andere taal als het om een gezamenlijk diploma gaat of als het geheel of een gedeelte van de studies in een andere taal georganiseerd wordt.
  [2 Personen wier naam of voornaam overeenkomstig de toepasselijke wetgeving is gewijzigd, kunnen de instelling die hun een diploma heeft uitgereikt, verzoeken kosteloos een getuigschrift van gelijkwaardigheid met het diploma af te geven waarin rekening wordt gehouden met deze wijziging van naam of voornaam, mits het verzoek vergezeld gaat van documenten waaruit deze wijziging blijkt.]2
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/44, art. 26, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (2)<DFG 2021-12-02/20, art. 18, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.146.De diploma's die de academische graden bekrachtigen, worden uitgereikt vergezeld van een diplomasupplement met, inzonderheid, de lijst van de cursussen van het studieprogramma die gevolgd werden door de student, de voorwaarden voor de toelating tot de studies en de evaluaties bekrachtigd door de toegekende academische graad.
  Het diplomasupplement wordt ondertekend door de secretaris van de examencommissie.
  [1 In afwijking van het tweede lid, in het hoger onderwijs voor sociale promotie, wordt het diplomasupplement door de academische overheid of haar vertegenwoordiger ondertekend.]1
  De persoonlijke gegevens van dit supplement verbonden aan elke student kunnen worden verenigd in een bijlage bij het supplement. In dit geval moet enkel deze bijlage worden ondertekend door de secretaris van de examencommissie, aangezien het gemeenschappelijke deel van het supplement bekrachtigd wordt door de instelling.
  Het diplomasupplement wordt opgesteld volgens de vorm en de inhoud vastgesteld door de Regering.
  Ongeacht de nadere regels voor de uitreiking van de diploma's bedoeld in artikel 143.-, wordt één enkel diplomasupplement uitgereikt.
  [2 In het geval van een gezamenlijk programma of van studies van een gezamenlijke diplomering waarbij ten minste één partnerinstelling betrokken is die buiten de Franse Gemeenschap gevestigd is, kan het diplomasupplement bestaan [00e2][0080][008b][00e2][0080][008b]uit verschillende documenten die door de verschillende instellingen worden verstrekt in overeenstemming met hun wetgeving en, in voorkomend geval, opgesteld in een andere taal dan het Frans.]2
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-03/57, art. 37, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DFG 2023-11-09/20, art. 13, 044; Inwerkingtreding : 14-09-2023>

Art.147. Een getuigschrift of een attest vermeldt duidelijk dat het geen enkele academische graad bevestigt en dat het niet de rechtsgevolgen kan hebben die aan deze worden voorbehouden.

Art. 147bis. [1 De kosten die de uitreiking door de Diensten van de Regering van het duplicaat van diploma's, getuigschriften dekken, die uitgereikt worden door een instelling voor hoger onderwijs, wordt op 50 euro vastgesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2015-06-25/12, art. 57, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>

HOOFDSTUK XI. - Hulp voor het slagen
Art.148.De instellingen voor hoger onderwijs organiseren de hulp voor het slagen van de studenten binnen hun instelling of in samenwerking met andere instellingen.
  Deze activiteiten worden prioritair gebruikt voor de bevordering van het slagen van de studenten van het eerste jaar van de eerste cyclus die deze uitoefenen. Deze lijst is niet exhaustief, maar houdt onder andere de volgende maatregelen in :
  1° de oprichting van een didactisch centrum voor hoger onderwijs in het kader van de academische pool. Dit centrum heeft als opdracht het adviseren, opleiden en omkaderen van de leerkrachten die vooral deze studenten opleiden;
  2° het aanbod aan specifieke activiteiten voor de studenten om hen de methodes en technieken aan te leren waardoor ze betere slaagkansen hebben;
  3° het ter beschikking stellen van middelen voor zelfevaluatie en van adviesdiensten om de bekwaamheden en de eventuele leemten van studenten te erkennen;
  4° de organisatie van remediëringsactiviteiten om tegemoet te komen aan de mogelijke leemten van de studenten in één of andere cursus of, meer in het algemeen, ze te helpen de moeilijkheden boven te komen bij het begin van het hoger onderwijs en hen te helpen het volgende academiejaar te beginnen met de beste slaagkansen;
  5° de begeleiding van de studenten in hun keuze van hun studieprogramma en de remerdiëringsactiviteiten of meer in het algemeen de hulp voor het slagen en voor de interpretatie van hun resultaten;
  6° het aanbod aan leeractiviteiten in kleine groepen en gewijd aan praktische oefeningen in minstens één discipline die kenmerkend is voor het gekozen studiedomein, om zich te verzekeren van de juiste studiekeuze van de student;
  7° de ontwikkeling van vernieuwende didactische methodes gericht op het profiel van studenten van het eerste jaar binnen een domein van welbepaalde studies;
  [1 8° de organisatie van blanco examens, blokperiodes, begeleide revisiesessies, vraag-en-antwoordsessies voorafgaand aan de evaluatie en tutoraat.]1
  Deze diverse activiteiten kunnen gedeeltelijk of volledig georganiseerd worden in het derde quadrimester van het academiejaar.
  Op basis van een gezamenlijke aanvraag ingediend door ARES, kan de Regering bijkomende middelen daartoe toekennen.
  [1 Vóór elk academiejaar stellen de overheden van de instellingen voor hoger onderwijs een strategisch plan op met de maatregelen die zij wensen te nemen om het slagen van studenten te bevorderen, in het bijzonder :
   1° het ondersteuningsbeleid voor studenten ;
   2° bijzondere maatregelen om het niet-slagen te bestrijden;
   3° maatregelen voor opvang-, informatie-, evaluatie-, oriëntatie- en remediëringsbeleid.
   Deze plannen worden aan de ARES meegedeeld.
   De jaarverslagen die de middelen verantwoorden die toegekend worden in het kader van de steun voor succes, worden opgesteld met verwijzing naar deze strategische plannen en ARES neemt ze op in haar analyse van deze bewijsverslagen.]1
  Volgens de voorwaarden vastgesteld door de academische autoriteiten kan de actieve deelname van een student van het eerste jaar aan één van deze activiteiten gevaloriseerd worden door de examencommissie tijdens de studiecyclus als ze het voorwerp heeft uitgemaakt van een proef of een specifieke evaluatie; deze valorisatie mag geen 5 studiepunten overschrijden. Deze mogelijke proef wordt slechts één keer georganiseerd tijdens het quadrimester waarin deze activiteiten plaatsgevonden hebben.
  Worden beschouwd als studenten van het eerste jaar van de eerste cyclus, de studenten die [1 ...]1 verworven of gevaloriseerd hebben onder de 60 eerste studiepunten van de eerste cyclus.
  ----------
  (1)<DFG 2021-12-02/20, art. 19, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>

Art.149.Bovendien kunnen de academische polen, onder de coördinatie van hun didactische centra voor honger onderwijs, voorbereidende activiteiten voor hogere studies gezamenlijk organiseren. Ze kunnen samenwerkingsovereenkomsten daarover sluiten met andere instellingen voor hoger onderwijs, inrichtingen voor sociale promotie of inrichtingen voor secundair onderwijs georganiseerd, gesubsidieerd of erkend in de Franse Gemeenschap.
  [1 ...]1 kan de Regering ze bijkomende middelen daaromtrent toekennen.
  ----------
  (1)<DFG 2021-07-19/10, art. 20, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2021>

Art.150.[1 Voor de studenten van het eerste jaar van de eerste cyclus die aan het einde van de eerste vier maanden voor een van de beoordelingen niet het vereiste minimumaantal punten hebben behaald, is de instelling verplicht om aan het einde van de volgende twee vier maanden van het academiejaar ten minste twee andere beoordelingsperiodes te organiseren die betrekking hebben op dezelfde opleidingen. In afwijking van artikel 100 kunnen de studenten van het eerste jaar van de eerste cyclus er [2 tot 15 februari]2 voor kiezen hun activiteitenprogramma voor de tweede vier maanden in te krimpen. Dit gewijzigde programma wordt opgesteld in overleg met de examencommissie en omvat specifieke remediëringsactiviteiten. [2 In afwijking van artikel 100 kunnen de heroriënteringsstudenten bedoeld in artikel 102, § 3, er tot 15 februari voor kiezen om hun activiteitenprogramma van het eerste en tweede viermaandelijkse tijdvak in te korten. Dit programma wordt opgesteld in overleg met de examencommissie.]2
   Het eerste lid is niet van toepassing op de onderwijseenheden van de rest van het cyclusprogramma.]1
  ----------
  (1)<DFG 2021-12-02/20, art. 20, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (2)<DFG 2023-11-09/20, art. 14, 044; Inwerkingtreding : 14-09-2023>

Art.151.[4 Bij individuele en gemotiveerde beslissing kunnen de academische overheden uitzonderlijk aan een student een vermindering van het programma toestaan bij de inschrijving. Deze vermindering kan alleen worden toegekend om naar behoren aangetoonde professionele, academische, sociale of medische redenen.
   Bij individuele en gemotiveerde beslissing kunnen de academische overheden een student uitzonderlijk een vermindering van het programma tijdens het academiejaar toestaan. Deze vermindering kan alleen worden toegekend om naar behoren aangetoonde ernstige sociale of medische redenen.]4
  Worden beschouwd als studenten die in aanmerking komen voor het recht [3 van een dergelijke vrijstelling]3, [5 de studenten ingeschreven voor een gezamenlijk studieprogramma dat tot een gezamenlijke diplomering leidt waarbij ten minste één instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan en één instelling voor hoger onderwijs voor sociale promotie betrokken zijn, zoals bedoeld in artikel 82/1,]5 de studenten [1 bedoeld in [4 artikel 107, zevende lid,]4 [3 de begunstigde studenten in de zin van artikel 1 liter. 4/1 van het decreet van 30 januari 2014 betreffende het inclusief hoger onderwijs voor wie]3 de deelname aan de leeractiviteiten moeilijk is geworden [3 ...]3 of de studenten waarvan de hoedanigheid van topsporter, sportbelofte of trainingspartner erkend wordt overeenkomstig hoofdstuk III van het decreet van 8 december 2006 houdende organisatie en subsidiëring van de sport in de Franse Gemeenschap.
  Onverminderd de bepalingen van artikel 103.- is zulke inschrijving beschouwd als regelmatig, ongeacht het aantal studiepunten waarop ze betrekking heeft.
  [2 [3 De student die bij inschrijving vrijstelling ontvangt voor de opleiding betaalt het vastgestelde inschrijvingsgeld naar rata van het aantal studiepunten in zijn jaarprogramma]3.]2
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 59, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2016-06-16/22, art. 40/3, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
  (3)<DFG 2019-05-03/44, art. 27, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  (4)<DFG 2021-12-02/20, art. 21, 031; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  (5)<DFG 2023-11-09/20, art. 15, 044; Inwerkingtreding : 26-08-2024>

HOOFDSTUK XII. [1 Toezichtcomité]1   ----------   (1)
Art. 151/1. [1 Er wordt een toezichtcomité ingesteld, dat als volgt is samengesteld:
   1° twee vertegenwoordigers van de Regering van de Franse Gemeenschap die door de ministers van hoger onderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie. De vertegenwoordiger van de met het hoger onderwijs met volledig leerplan belaste Minister zit de commissie voor;
   2° vier vertegenwoordigers van de Universiteiten op voordracht van de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs;
   3° drie vertegenwoordigers van de inrichtende machten van de hogescholen en één vertegenwoordiger van het hoger onderwijs voor sociale promotie, voorgedragen door de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs;
   4° twee vertegenwoordigers van de inrichtende machten van de hogere kunstscholen, voorgedragen door de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs;
   5° de directeur-generaal voor niet-verplicht onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van de algemene administratie van het onderwijs of zijn vertegenwoordiger;
   6° de administrateur van de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs of zijn vertegenwoordiger;
   7° twee vertegenwoordigers voorgedragen door de Commissarissen en de Regeringsafgevaardigden bij de instellingen voor hoger onderwijs;
   8° zeven vakbondsvertegenwoordigers die de hogeronderwijssector vertegenwoordigen, voorgesteld door respectievelijk CGSP-E, SEL, CSC-E, SLFP-E, CGSP AMIO, CGSP AMIO, CSC-overheidsdiensten en CNE;
   9° twee vertegenwoordigers voorgedragen door de representatieve studentenorganisaties op gemeenschapsniveau.
   Elk lid heeft een plaatsvervanger, die volgens dezelfde nadere regels wordt voorgedragen.
   De leden van het toezichtcomité en hun plaatsvervangers worden door de Regering benoemd voor een periode van vijf jaar. De vertegenwoordigers van de studenten worden benoemd voor een termijn van één jaar, die kan worden verlengd tot maximaal vijf opeenvolgende termijnen.
   Een lid dat de status waarvoor het is benoemd, heeft verloren, wordt geacht ontslag te hebben genomen. Wanneer een lid tijdens zijn ambtstermijn aftreedt of overlijdt, wordt hij voor het einde van de lopende termijn vervangen door zijn plaatsvervanger.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 29, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>


Art. 151/2. [1 Het toezichtcomité komt minstens driemaal per studiejaar bijeen, op uitnodiging van zijn voorzitter of op verzoek van minstens een derde van haar leden.
   Hij stelt zijn huishoudelijk reglement op, dat zij ter goedkeuring aan de Regering voorlegt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 30, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>


Art. 151/3. [1 Het toezichtcomité is een raadgevend orgaan dat tot opdracht heeft:
   1° de bepalingen van titel III van dit decreet te analyseren, rekening houdend met de aanvraag van de academische overheden van de instellingen voor hoger onderwijs, hun personeelsleden en de studenten;
   2° goede praktijken uit te wisselen;
   3° aanbevelingen te doen aan de raad van bestuur van ARES.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 31, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>


Art. 151/4. [1 De voorstellen van het toezichtcomité worden openbaar gemaakt op de website van de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 32, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>


HOOFDSTUK XIII. [1 - Publiciteit van instellingen voor hoger onderwijs en academische centra]1   ----------   (1)
Art. 151/5. [1 Onder publiciteit in de zin van dit decreet wordt verstaan alle informatie die door of namens een instelling voor hoger onderwijs of een steunpunt voor de bevordering van onderwijs en opleiding wordt geproduceerd, al dan niet tegen betaling of in samenwerking met de media.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 34, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>


Art. 151/6. [1 Elke oneerlijke concurrentie tussen de instellingen voor hoger onderwijs zoals bedoeld in de artikelen 10 tot en met 13 van het decreet van 7 november 2013 tot vaststelling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies of tussen de centra is verboden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 35, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>


Art. 151/7. [1 Informatie voor studies, voor een specifieke instelling of voor een cluster moet objectief blijven en mag niet verwijzen naar een andere instelling of cluster. Elke verwijzing naar een andere instelling of een andere cluster is verboden, behalve de vermelding van een partnerschap, de co-organisatie of de co-diplomering van het in de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 36, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>


Art. 151/8. [1 In de informatie betreffende studies of opleidingen die niet leiden tot een academische graad of georganiseerd zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 66 § 3 van het decreet van 7 november 2013 wordt dit kenmerk uitdrukkelijk vermeld om elk risico van verwarring voor de betrokken student met andere studies te vermijden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 37, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>


Art. 151/9. [1 Televisie-, radio- en filmreclame in het kader van voorlichting en promotie over studies en opleidingen is verboden voor instellingen voor hoger onderwijs en clusters, ongeacht of deze reclame wordt geïnitieerd door een of meer instellingen, clusters of inrichtende machten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 38, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>


Art. 151/10. [1 Wanneer de Regering kennis krijgt van mogelijke inbreuken op de bepalingen van de voorgaande artikelen, inzonderheid via een klacht van ARES, door de controle van de commissarissen/afgevaardigden van de Regering bij de instellingen of door een of meer centra, beslist zij, na de betrokken academische overheid te hebben gehoord over de aangeklaagde feiten, over de straf tegenover de bedoelde instelling of de betrokken cluster.
   Deze straf bestaat uit een gedeeltelijke inhouding op de jaarlijkse toewijzing van de betrokken instelling of cluster, zonder dat deze inhouding meer dan vijf procent van de jaarlijkse toewijzing bedraagt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 39, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>


Art. 151/11. [1 Op voorstel van de commissie voor studieinformatie van ARES stellen de instellingen en clusters een gedragscode vast voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk, inzonderheid de procedures voor schriftelijke reclame, reclameborden, evenementen, met inbegrip van studentensalons, en reclame op het internet en sociale netwerken.
   De Regering kan, op advies van ARES, nadere regels vaststellen voor de toepassing van deze bepalingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/44, art. 40, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>


TITEL IV. - Wijzigings-, overgangs-, opheffings- en slotbepalingen
HOOFDSTUK I. - Stuctuur en instellingen
Art.152. Het eerste activiteitenverslag van de ARES bedoeld in artikel 31.- zal betrekking hebben op de periode van 1 januari 2014 tot het einde van het academiejaar 2014-2015.

Art.153. De duur van het mandaat van de eerste leden van de Raad van bestuur en van de Adviesraad van ARES kan uitzonderlijk verlengd worden met hoogstens één jaar.
  Voor de aanstelling van de eerste Voorzitter van de ARES wordt dit ambt ad interim waargenomen door de uittredende voorzitter van de Interuniversitaire Raad van de Franse Gemeenschap (CIUF).

Art.154. Bij de aanstelling door de Regering van de leden van de eerste Raad van bestuur van de ARES wordt het Waarnemingscentrum opgericht bij artikel 15 van het decreet van 18 juli 2008 tot democratisering van het hoger onderwijs, ter bevordering van de slaagkansen van de studenten en tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor het hoger onderwijs met het personeel en de middelen die hiervoor toegewezen worden, overgedragen naar de ARES. Vanaf deze datum neemt de ARES alle opdrachten, rechten en plichten over.

Art.155. Vanaf dezelfde datum zijn de Interuniversitaire Raad van de Franse Gemeenschap (CIUF), alsook het Overlegcomité tussen de verschillende representatieve organen van het hoger onderwijs bedoeld in het decreet van 9 januari 2003 betreffende de adviesorganen op het vlak van het wetenschappelijk en universitair beleid en het overleg tussen de verschillende adviesorganen uit het hoger onderwijs ontbonden en worden het personeel en de middelen die hiervoor toegewezen worden naar de ARES overgedragen. Vanaf deze datum neemt de ARES alle opdrachten, rechten en plichten over.

Art.156. Vanaf dezelfde datum is de Algemene Raad voor Hogescholen (CGHE) bedoeld in artikel 79 van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen ontbonden en worden het personeel en de middelen die hiervoor toegewezen worden naar de ARES overgedragen. Vanaf deze datum neemt de ARES alle opdrachten, rechten en plichten over.

Art.157. Vanaf dezelfde datum worden de Hoge Raad voor het hoger kunstonderwijs (CSESA) bedoeld in artikel 26 van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs, alsook het Vast bureau belast met de organisatie van een overleg tussen het hoger onderwijs voor sociale promotie en het hoger onderwijs met volledig leerplan bedoeld in artikel 74 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, ontbonden en worden het personeel en de middelen die hiervoor toegewezen worden naar de ARES overgedragen. Vanaf deze datum neemt de ARES alle opdrachten, rechten en plichten over.

Art.158. Tot hun ontbinding door de ARES en ten laatste op het einde van het academiejaar 2014-2015, worden de raden en de commissies van de CIUF, CGHE en CSES beschouwd als commissies van de overeenstemmende thematische kamer in de zin van artikel 42.-; vanaf de overdracht naar de ARES van de Raad waarvan ze afhangen.

Art.159. Tot het einde van het project en de ontbinding door de ARES wordt een commissie opgericht in de zin van artikel 42.- belast met de organisatie, in de Federatie Wallonë-Brussel, van de Open University en de Eurometropolitan e-Campus, van samenwerkende projecten tussen de instellingen voor hoger onderwijs met het oog op de coördinatie van de leeractiviteiten, studies van voortgezette opleiding en andere opleidingen.

Art.160.[1 § 1.]1 Vanaf de goedkeuring door de Regering van de statuten van de academische polen waartoe de betrokken universiteiten behoren, wordt de universitaire academie die ze verenigt, ontbonden. Haar vermogen wordt verdeeld over de universiteiten die lid zijn, alsook de rechten en plichten volgens de statutaire overeenkomst van deze universitaire academie of, bij gebrek aan bepalingen in die zin in deze overeenkomst, volgens de beslissing van haar raad.
  Onverminderd het eerste lid, op dezelfde datum, worden de machtigingen om de studies te organiseren en de academische graden uit te reiken die ze bekrachtigen, behaald door de universitaire academie, naar de universiteiten overgebracht in de vestigingen waarin deze studies georganiseerd worden. De studenten ingeschreven voor deze studies op de datum van de overdracht worden geacht ingeschreven te zijn bij één van de betrokken universiteiten sinds het begin van het academiejaar van de overdracht; de raad van de universitaire academie bepaalt de lijst van de ingeschreven studenten die aldus verdeeld worden, na controle door de Commissaris of de Afgevaardigde van de Regering bij de universitaire academie.
  Onverminderd het eerste lid, op dezelfde datum, wordt het centrum voor hogere didactiek opgericht binnen de universitaire academie ontbonden; zijn opdrachten worden overgedragen naar de didactische centra voor hoger onderwijs van de academische polen waartoe de betrokken universiteiten behoren. De universiteiten stellen de nodige middelen voor de voorzetting van deze activiteiten ter beschikking van de academische polen.
  [1 § 2. De academiën worden, na ontbinding, geacht voort te bestaan voor hun vereffening.
   Bij gebrek aan andersluidende statutaire bepalingen stelt de academieraad één of meer vereffenaars aan die, in voorkomend geval, als college handelen.
   De aanstelling van de vereffenaar(s) wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
   § 3. Elk jaar legt(gen) de vereffenaar(s) aan de academieraad de jaarrekening voor met vermelding van de redenen waarom de vereffening niet kon worden voltooid.
   Er wordt een vergadering bijeengeroepen voor de afsluiting van de vereffening door de vereffenaar(s) met het oog op de goedkeuring van hun verslag. Minstens veertien dagen voor deze vergadering dienen de vereffenaars een verslag in over de uitvoering van hun opdracht ten zetel van de academie en leggen de rekeningen en stukken tot staving voor.
   De academieraad beslist over de decharge van de vereffenaar(s).
   § 4. De afsluiting van de vereffening wordt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
   Deze bekendmaking omvat bovendien de opgave van de plaats, door de academieraad aangeduid, waar de boeken en bescheiden moeten worden neergelegd en bewaard gedurende ten minste vijf jaar;
   § 5. Overigens, voor zover ze toepasbaar zijn, wordt verwezen, indien nodig, naar de vereffeningsregels inzake vzw's.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-12-18/07, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

HOOFDSTUK II. - Organisatie van studies
Art.161. Een academische graad behaald overeenkomstig de vroegere bepalingen van dit decreet is gelijkgesteld met de overeenstemmende academische graad uitgereikt volgens de nieuwe bepalingen. Hij waarborgt dezelfde mogelijkheden voor de toegang en de voortzetting van de studies.

Art.162. Elke student wordt toegelaten tot de voortzetting van een studiecyclus volgens de nieuwe bepalingen met toepassing van artikel 117.-; de studiejaren en de studiepunten die hij verworven heeft in deze cyclus, worden allemaal automatisch gevaloriseerd in de voortzetting van zijn studiecyclus.
  Een studieprogramma van de eerste of tweede cyclus kan nochtans georganiseerd worden in een instelling volgens de oude bepalingen voor elke student die daar ten minste voor een studiejaar van deze cyclus zou geslaagd zijn en die financierbaar zou zijn voor zijn inschrijving tijdens een aantal academiejaren, hoger met één jaar, dan de minimale duur van deze studiecyclus. De inschrijvingsgelden voor deze studies blijven vastgesteld op het bedrag dat gevraagd werd aan deze studenten voor het academiejaar 2012-2013.

Art.163.De machtigingen [1 en toelatingen]1 om studies te organiseren [1 en te openen]1 waarover de instellingen beschikken overeenkomstig de bepalingen voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet, worden behouden, behoudens wijziging door de wetgever.
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 60, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>

HOOFDSTUK III. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art.164. Het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten wordt opgeheven, met uitzondering van de geleidelijk opgeheven bepalingen die tijdelijk van kracht worden behouden overeenkomstig dit decreet.
  Nochtans blijven de artikelen 50, 107 en 159, zoals gewijzigd, van dit decreet van 31 maart 2004, tot hun expliciete opheffing, van kracht.

Art.165. In het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen,
  1° in artikel 1, wordt 12° opgeheven;
  2° worden de artikelen 12bis, 15, 18 tot 22, 24 tot 26, 29 tot 31, 34, 35, 38 tot 49, 79, 87, 88 opgeheven;
  3° in de artikelen 23, 37bis en 63bis worden de woorden " Algemene Raad " systematisch vervangen door " ARES ".

Art.166. In het decreet van 12 december 2000 tot vastlegging van de initiële opleiding van onderwijzers en regenten,
  1° in artikel 4 wordt het laatste lid geschrapt;
  2° in artikel 15, tweede lid, worden de woorden " de derdejaars- " geschrapt;
  3° in artikel 20 tweede lid worden de woorden " Vanaf het tweede jaar " vervangen door de woorden " Tijdens de onderwijsstages ";
  4° in artikel 20, laatste lid worden de woorden " de studenten uit het tweede en derde jaar " vervangen door de woorden " de studenten in onderwijsstages ";
  5° in artikel 21 wordt de laatste zin geschrapt.

Art.167. De artikelen 1, 2 en 4 van het decreet van 18 juli 2008 tot democratisering van het hoger onderwijs, ter bevordering van de slaagkansen van de studenten en tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor het hoger onderwijs, worden opgeheven.

Art.168. In het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten) worden de artikelen 41 tot 47 opgeheven, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162.-, tweede lid.

Art.169. Het derde lid van artikel 45 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, zoals gewijzigd, wordt geschrapt.
  Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 23 juni 2011 tot bepaling van de regels met betrekking tot de machtigingen toegekend aan de inrichtingen van het onderwijs voor sociale promotie voor de organisatie van afdelingen bekrachtigd door de graden van bachelor, specialisatie of master en door het " Brevet de l'enseignement supérieur " (brevet voor het hoger onderwijs), wordt opgeheven.

Art.170. Het decreet van 9 januari 2003 betreffende de adviesorganen op het vlak van het wetenschappelijk en universitair beleid en het overleg tussen de verschillende adviesorganen uit het hoger onderwijs, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding en uitvoerende bepalingen
Art.171.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2014, met uitzondering van de bepalingen van TITEL III.- die voor het academiejaar 2014-2015 in werking treden.
  De inwerkingtreding van de bepalingen van het [1 derde lid]1 van artikel 105.-, § 1 wordt vastgesteld op de wijziging bij decreet van het bedrag van de inschrijvingsgelden.
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 61, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<DFG 2017-07-19/14, art. 8, 017; Inwerkingtreding : 14-09-2017>

Art.172.[1 Het eerste jaar van de eerste cyclus wordt georganiseerd volgens de nieuwe bepalingen vanaf het academiejaar 2014-2015. Het verder verloop van het studieprogramma wordt georganiseerd vanaf het academiejaar 2015-20 16 en ten laatste voor het academiejaar 2016-2017.]1 De studies van de tweede cyclus en de bijkomende studies worden georganiseerd volgens de nieuwe bepalingen ten laatste vanaf het academiejaar 2017-2018. De studies van de derde cyclus, de voortgezette opleidingen en de andere opleidingen worden georganiseerd volgens de nieuwe bepalingen vanaf het academiejaar 2014-2015.
  De artikelen 139 tot 141 zijn nochtans onmiddellijk van toepassing op alle eindevaluaties die vanaf het academiejaar 2014-2015 georganiseerd worden.
  ----------
  (1)<DFG 2015-06-25/12, art. 62, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>

Art.173. De informatie die vereist is door dit decreet, wordt elektronisch overgebracht.

Art.174. Het academiejaar 2013-2014 bepaald volgens de bepalingen voorafgaand aan dit decreet, zal eindigen op 13 september 2014, behalve voor de bepalingen betreffende het statuut van het personeel, waarvoor het academiejaar op 30 september 2014 zal eindigen.

Art.175. [1 Voor het academiejaar 2014-2015, kan de student die geen 45 studiepunten heeft verworven of voor wie ze niet in aanmerking worden genomen onder de eerste 60 studiepunten van het studieprogramma van de eerste cyclus, kiezen, mits toestemming van de examencommissie, om zijn jaarlijks programma van afzonderlijke cursussen die in aanmerking genomen worden in het verder verloop van zijn cursus aan te vullen met een jaarlijks programma van hoogstens 60 studiepunten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2015-06-25/12, art. 63, 007; Inwerkingtreding : 15-09-2015>

Art.176. [1 Bij wijze van overgangsmaatregel voor het academiejaar 2016-2017, betaalt de student die de in artikel 151 bedoelde vermindering in 2015-2016 heeft genoten en die het totale inschrijvingsgeld heeft betaald, het geld voor de inschrijving voor een programma dat het overschot van de studiepunten omvat.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2016-06-16/22, art. 40/4, 013; Inwerkingtreding : 15-09-2016>

BIJLAGEN.
Art. N.(NOTA : geen Nederlandse versie, zie Franse versie)
  (gewijzigd bij :
  <DFG 2017-07-19/14, art. 9, 10, 11, 017; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 41, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 42, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 43, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 44, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 45, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 46, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 47,1°-47,2°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 47,3°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 47,4°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 47,4°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 48,1°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 48,12°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 49,1°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 49,2°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 49,,3°-49,6°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 49,7°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 49,8°-49,9°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 49,10°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 50,1°-50,2°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 50,3°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 50,4°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 51,1°-51,4°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 51,5°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 51,6°-51,8°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 51,9°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 51,10°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 48,2°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 48,3°-48,6°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 48,6°bis, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 48,7°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 48,8°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 48,9°-48,10°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 48,11°, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2021>
  <DFG 2019-05-03/44, art. 52, 022; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2019-02-07/10, art. 93, 024; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  <DFG 2020-11-12/30, art. 9, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2020-11-12/30, art. 10, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2020-11-12/30, art. 11, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2020-11-12/30, art. 12, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2020-11-12/30, art. 13, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2020-11-12/30, art. 14, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2020-11-12/30, art. 15, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2020-11-12/30, art. 16, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2020-11-12/30, art. 17, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  <DFG 2020-11-12/30, art. 16,2°, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2020-11-12/30, art. 17,1°, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
  <DFG 2021-07-19/10, art. 21 tot 31, 029; Inwerkingtreding : 14-09-2015,14-09-2018, 01-08-2020, 01-01-2021, 01-09-2021, 14-09-2021>
  <DFG 2022-07-20/17, art. 44, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  <DFG 2022-07-20/17, art. 45,1°, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2021>
  <DFG 2022-07-20/17, art. 45,2°, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  <DFG 2022-07-20/17, art. 46, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  <DFG 2022-07-20/17, art. 47, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  <DFG 2022-07-20/17, art. 48, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  <DFG 2022-07-20/17, art. 49, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  <DFG 2022-07-20/17, art. 50, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  <DFG 2022-07-20/17, art. 51, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  <DFG 2022-07-20/17, art. 52, 032; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  <DFG 2021-12-02/42, art. 18, 033; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  <DFG 2022-12-14/14, art. 14, 034; Inwerkingtreding : 04-03-2023>
  <DFG 2022-12-14/14, art. 15, 034; Inwerkingtreding : 04-03-2023>
  <DFG 2023-01-12/13, art. 1-2, 038; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
  <DFG 2023-07-06/22, art. 4,1°,4°-9°,11°,13°-15°,17°-23°, 039; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
  <DFG 2023-07-06/22, art. 5,1°-3°;5°,8°-13°, 039; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
  <DFG 2023-07-06/22, art. 6, 039; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
  <DFG 2023-07-06/22, art. 7, 039; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
  <DFG 2023-07-06/22, art. 8,§1, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  <DFG 2023-07-06/22, art. 8,§4, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  <DFG 2023-07-06/22, art. 8,§2,1°,3°-5°,7°,15°,17°-29°;§3, 039; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
  <DFG 2023-07-06/22, art. 9, 039; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
  <DFG 2023-07-06/22, art. 10, 039; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
  <DFG 2023-11-09/20, art. 16,1°-16,2°, 044; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
  <DFG 2025-01-23/06, art. 19, 045; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
  <DFG 2025-01-23/06, art. 20, 045; Inwerkingtreding : 14-09-2024>
  <DFG 2025-01-23/06, art. 21, 045; Inwerkingtreding : 14-09-2024>
  <DFG 2025-01-23/06, art. 22, 045; Inwerkingtreding : 14-09-2024>
  <DFG 2025-01-23/06, art. 23, 045; Inwerkingtreding : 14-09-2024>
  <DFG 2025-01-23/06, art. 24, 045; Inwerkingtreding : 14-09-2024>
  <DFG 2025-01-23/06, art. 25, 045; Inwerkingtreding : 14-09-2024>
  <DFG 2025-01-23/06, art. 26, 045; Inwerkingtreding : 14-09-2024>