20 DECEMBER 2001. - Decreet tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-05-2002 en tekstbijwerking tot 06-02-2025)
DEEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
TITEL 1. - Toepassingsgebied.
Art. 1
TITEL 2. - Definities.
Art. 2
DEEL II. - ORGANISATIE VAN HET ONDERWIJS.
TITEL I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Samenwerkingsovereenkomsten voor de organisatie van gemeenschappelijke studies.
Art. 3
HOOFDSTUK II. - Rationalisatie.
Art. 4
HOOFDSTUK III. - Pedagogisch en artistiek project van de hogere kunstschool.
Afdeling 1. - Bepaling van het pedagogisch en artistiek project.
Art. 5
Afdeling 2. - Goedkeuring en bekendmaking van het pedagogisch en artistiek project.
Art. 6-7
HOOFDSTUK IV. - Bijzondere pedagogische en artistieke projecten.
Afdeling 1. - Definitie van de bijzondere pedagogische en artistieke projecten.
Art. 8
Afdeling 2. - [1 Het pedagogisch en artistiek project van de directeur, de adjunct-directeur of de directeur van het studiegebied.]1
Art. 9
Afdeling 2/1. - [1 Het pedagogisch en artistiek project van de programmaleider]1
Art. 9/1
Afdeling 2/2. - [1 Het pedagogisch en artistiek project van de werkleider]1
Art. 9/2
Afdeling 3. - Het pedagogisch en artistiek project van de (hoog)leraar.
Art. 10
Afdeling 3/1. - [1 Het pedagogisch en artistiek project van de assistent-hoogleraar]1
Art. 10/1
Afdeling 4. - Het pedagogisch en artistiek project van de assistent.
Art. 11
Afdeling 5. - Het pedagogisch en artistiek project van de begeleider.
Art. 12
Afdeling 6. - [1 Het pedagogisch en artistiek project van de docent]1
Art. 12bis
TITEL II. - Beheer van de hogere kunstschool.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 13, 13/1, 14-15
HOOFDSTUK II. - De pedagogische beheersraad.
Art. 16-22
HOOFDSTUK IIbis. [1 - De domeinraden.]1
Art. 22bis, 22ter, 22quater
HOOFDSTUK III. - De optieraden.
Art. 23-26
HOOFDSTUK IV. - De Studentenraad.
Art. 27-31
HOOFDSTUK V. - De sociale raad.
Art. 32-34
HOOFDSTUK VI- Toezicht op de beslissingen <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 27; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
Afdeling I. - [1 De afgevaardigden van de Regering.]1
Art. 34bis, 34ter, 34quater, 34quinquies, 34sexies, 34septies, 34septies/1, 34octies, 34nonies, 34decies
Afdeling II. - [1 Het College van de afgevaardigden van de Regering.]1
Art. 34undecies
Afdeling 3. [1 - Het Verenigd College]1
Art. 34undecies/1
TITEL II bis. - [1 College van directeurs]1
Art. 34duodecies
TITEL III. - Studiereglement.
Art. 35-38, 38bis, 39-40
TITEL IV. - Toelatingsvoorwaarden.
HOOFDSTUK I. - Voorwaarden voor de toelating tot de eerste cyclus <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 32; Inwerkingtreding : 01-09-2006; zie ook DFG 2006-02-02/67, art. 66, L1>
Art. 41
HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor de toegang tot de tweede cyclus <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 33; Inwerkingtreding : 01-09-2006; zie ook DFG 2006-02-02/67, art. 66, L1>
Art. 41bis, 41ter, 41ter/1
HOOFDSTUK III. - Geïndividualiseerde toegang <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 33; Inwerkingtreding : 01-09-2006; zie ook DFG 2006-02-02/67, art. 66, L1>
Art. 41quater, 41quater/1, 41quinquies, 41sexies
HOOFDSTUK IV. - Bedrog bij de inschrijving <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 33; Inwerkingtreding : 01-09-2006; zie ook DFG 2006-02-02/67, art. 66, L1>
Art. 41septies
TITEL V. - Organisatie van de examens en examencommissies.
Art. 42-46
TITEL VI. - Uitreiking van de diploma's.
Art. 47
TITEL VII. - Controle van de kwaliteit.
Art. 48
TITEL VIII. - Regelmatig ingeschreven en financierbare studenten.
Art. 49-51
DEEL III. - FINANCIERING VAN HET ONDERWIJS.
TITEL I. - Omkadering.
Art. 52-54
TITEL II. - Vaststelling van de personeelsformatie.
Art. 55-57
TITEL IIbis. - [1 Steun aan de studenten]1
Art. 57bis, 57ter, 57quater
TITEL III. - Sociale subsidies.
Art. 58-60, 60bis, 60ter, 60quater
TITEL IV. [1 - Uitrusting van de Hogere Kunstscholen]1
Art. 60quinquies
TITEL V. [1 - Werking van de Hogere kunstscholen]1
Art. 60sexies, 60septies
TITEL VI. [1 - Financiering van artistieke projecten.]1
Art. 60octies
DEEL IV. - HET ADMINISTRATIEF STATUUT.
TITEL I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Art. 61
HOOFDSTUK II. - Definities die specifiek zijn voor de statutaire begrippen.
Art. 62
HOOFDSTUK III. - Wervingscommissies.
Art. 63-67
TITEL II. - Ambten - opdrachten en betrekkingen.
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen.
Art. 68, 68bis
HOOFDSTUK 2. - De ambten en opdrachten.
Afdeling 1. - De ambten en opdrachten van het onderwijzend en bestuurspersoneel van het lange type.
Art. 69-74
Afdeling 2. - De ambten en opdrachten van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het korte type.
Art. 75-80
HOOFDSTUK 3. - De taken.
Art. 81
HOOFDSTUK 4. - De bekwaamheidsbewijzen.
Art. 82, 82bis, 82ter, 83
HOOFDSTUK V. [1 - Cursussen
Art. 83bis
TITEL III. - De leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde hogere kunstscholen.
HOOFDSTUK I. - Plichten en onverenigbaarheden.
Afdeling 1. - Plichten.
Art. 84-93, 93/1
Afdeling 2. - Onverenigbaarheden.
Art. 94-97
HOOFDSTUK II. - Werving.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 98-105
Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 106-109
Onderafdeling 2. [1 - De aanstelling voor een bepaalde duur van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
Art. 110-111
Onderafdeling 3. - Aanstelling voor bepaalde tijd van assistenten.
Art. 112
Onderafdeling 4. [1 - De aanstelling voor onbepaalde duur van programmaleider, werkleider, hoogleraar, assistent-hoogleraar, begeleider en docent]1
Art. 113
Onderafdeling 5. - Afdanking.
Art. 114-117
Afdeling 3. - Mandaten.
Onderafdeling 1. - Mandaten van de lectoren.
Art. 118-119
Onderafdeling 2. - Mandaten van de adjunct-directeurs.
Art. 120-121
Onderafdeling 2bis. - [1 De mandaten van directeurs van studiegebieden]1
Art. 121bis, 121ter
Onderafdeling 3. - Mandaten van de directeurs.
Art. 122-124
Onderafdeling 3bis. - Bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op de verlofregeling voor de mandatarissen. <Ingevoegd bij DFG 2004-03-03/44, art. 51; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Art. 124bis
Onderafdeling 4. - [1 Vervroegd einde van de mandaten van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied.]1
Art. 125
Afdeling 4. [1 - De benoeming in vast verband in een ambt van programmaleider, werkleider, hoogleraar, assistent-hoogleraar, begeleider, docent]1
Art. 126-128, 128bis
Afdeling 5. - Opdrachtuitbreiding.
Art. 129
Afdeling 6. - Mutatie.
Art. 130-132
Afdeling 7. - Beoordeling.
Art. 133-141
Afdeling 8. - Overneming van een hogere kunstschool door een andere inrichtende macht.
Art. 142
Afdeling 9. - Fusies van de hogere kunstscholen.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 143
Onderafdeling 2. - Bepalingen toepasselijk op de personeelsleden waarvan de hogere kunstschool een fusie op gelijke voet ondergaat.
Art. 144
Onderafdeling 3. - Bepalingen toepasselijk op de personeelsleden waarvan de hogere kunstschool een fusie door overneming ondergaat.
Art. 145-148
HOOFDSTUK III. - [1 Administratieve stand van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
Afdeling 1. - Algemene bepaling.
Art. 149
Afdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art. 150-152
Afdeling 3. - Non-activiteit.
Art. 153-155
Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art. 156-158
HOOFDSTUK IV. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en gedeeltelijk opdrachtverlies.
Afdeling 1. - Voorafgaande bepalingen.
Art. 159-163, 163bis
Afdeling 2. - Gedeeltelijk opdrachtverlies.
Art. 164
Afdeling 3. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking.
Art. 165-167
HOOFDSTUK V. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel.]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
Art. 168
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
Art. 169, 169bis, 169ter
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
Art. 170, 170bis, 170ter, 170quater
HOOFDSTUK VI. - Tuchtregeling.
Eerste afdeling. - Tuchtstraffen
Art. 171-181
Afdeling 2. - Schrapping van tuchtstraffen.
Art. 182
HOOFDSTUK VII. - Raad van beroep.
Art. 183-204
HOOFDSTUK VIII. - Ambtsneerlegging.
Eerste afdeling. - Ambtsneerlegging van de voor bepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden
Art. 205-206
Afdeling 2. - Ambtsneerlegging van de voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelsleden.
Art. 207-208
Afdeling 3. - Ambtsneerlegging van vastbenoemde personeelsleden.
Art. 209-210
HOOFDSTUK VIIIbis. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
Art. 210bis
TITEL IV. - Statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde officiële Hogere kunstscholen.
HOOFDSTUK I. - Plichten en onverenigbaarheden.
Eerste afdeling. - Plichten
Art. 211-219, 219/1
Afdeling 2. - Onverenigbaarheden.
Art. 220-222
HOOFDSTUK II. - Werving.
Eerste afdeling. - Algemene bepalingen
Art. 223-230
Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 231-234
Onderafdeling 2. [1 - De aanstelling voor een bepaalde duur van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
Art. 235-236
Onderafdeling 3. - Aanstelling voor bepaalde tijd van assistenten.
Art. 237-238
Onderafdeling 4. [1 - De aanstelling voor onbepaalde duur van programmaleider, werkleider, hoogleraar, assistent-hoogleraar, begeleider en docent]1
Art. 239
Onderafdeling 5. - Afdanking.
Art. 240-243
Afdeling 3. - Mandaten.
Onderafdeling 1. - Mandaten van lector.
Art. 244-245
Onderafdeling 2. - Mandaten van adjunct-directeurs.
Art. 246-248
Onderafdeling 2bis - [1 mandaten van de directeurs van een studiegebied]1
Art. 248bis, 248ter, 248quater
Onderafdeling 3. - Mandaat van directeur.
Art. 249-251
Onderafdeling 3bis. - Bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op de verlofregeling voor de mandatarissen. <Ingevoegd bij DFG 2004-03-03/44, art. 61; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Art. 251bis
Onderafdeling 4. - [1 Vervroegde beëindiging van de mandaten van directeur, adjunct-directeur of directeur van een studiegebied]1
Art. 252
Afdeling 4. [1 - De benoeming in vast verband in een ambt van programmaleider, werkleider, hoogleraar, assistent-hoogleraar, begeleider, docent]1
Art. 253-255, 255bis
Afdeling 5. - Opdrachtuitbreiding.
Art. 256
Afdeling 6. - Mutatie.
Art. 257-259
Afdeling 7. - Overneming van een hogere kunstschool van een andere inrichtende macht.
Art. 260
Afdeling 8. - Fusies van hogere kunstscholen.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 261
Onderafdeling 2. - Bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van wie de school een fusie op gelijke voet ondergaat.
Art. 262
Onderafdeling 3. - Bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van wie de hogere kunstschool een fusie door overneming ondergaat.
Art. 263-266
HOOFDSTUK III. - [1 Administratieve stand van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 267
Afdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art. 268-270
Afdeling 3. - Non-activiteit.
Art. 271
Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art. 272-273
HOOFDSTUK IV. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en gedeeltelijk opdrachtverlies.
Afdeling 1. - Voorafgaande maatregelen.
Art. 274-278, 278bis
Afdeling 2. - Gedeeltelijk opdrachtverlies.
Art. 279
Afdeling 3. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking.
Art. 280-282
HOOFDSTUK V. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel]1.
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
Art. 283
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
Art. 284, 284bis, 284ter
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
Art. 285, 285bis, 285ter, 286-287
HOOFDSTUK VI. - Tuchtregeling.
Afdeling 1. - Tuchtstraffen.
Art. 288-298
Afdeling 2. - Schrapping van tuchtstraffen.
Art. 299
HOOFDSTUK VII. - De raad van beroep.
Art. 300-306
HOOFDSTUK VIII. - Paritaire commissies.
Eerste afdeling. - Algemene bepalingen
Art. 307-309
Afdeling 2. - Centrale paritaire commissie.
Art. 310-314
Afdeling 3. - Plaatselijke paritaire commissies.
Art. 315-318
Afdeling 4. - Nazicht en bekrachtiging van de bindend gemaakte beslissingen.
Art. 319
HOOFDSTUK IX. - Ambtsneerlegging.
Eerste afdeling. - Ambtsneerlegging van de voor bepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden
Art. 320-321
Afdeling 2. - Ambtsneerlegging van de voor onbepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden.
Art. 322-323
Afdeling 3. - Ambtsneerlegging van vastbenoemde personeelsleden.
Art. 324-325
HOOFDSTUK IXbis. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
Art. 325bis. [1 Het personeelslid dat dit aanvraagt, kan ertoe worden gemachtigd zijn dienstactiviteit na de wettelijke leeftijd van het rustpensioen voort te zetten. Die voortzetting kan door de pedagogische beheersraad worden toegelaten. De periode waarin de dienstactiviteit wordt voortgezet, wordt op hoogstens één jaar vastgesteld. Ze kan, volgens dezelfde nadere regels, worden hernieuwd voor één enkele nieuwe periode van hoogstens één jaar.
HOOFDSTUK X. - Bestraffing van de niet-nakoming van de verplichtingen van de inrichtende macht.
Art. 326
HOOFDSTUK XI. - De bepalingen die in strijd zijn met het statuut kunnen niet worden tegengeworpen.
Art. 327
TITEL V. - Statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde vrije hogere kunstscholen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 328-334
HOOFDSTUK II. - Plichten en onverenigbaarheden.
Eerste afdeling. Plichten van de inrichtende macht
Art. 335-338, 338/1
Afdeling 2. - Plichten van de personeelsleden.
Art. 339-346
Afdeling 3. - Onverenigbaarheden.
Art. 347-351
Afdeling 4. - Bescherming van het privé-leven.
Art. 352
Afdeling 5. - [1 Beroepsdossier]1
Art. 352bis
HOOFDSTUK III. - Werving.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 353-360
Afdeling 2. - Tijdelijk aangeworven personeelsleden.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 361-364
Onderafdeling 2. [1 - De aanstelling voor een bepaalde duur van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
Art. 365-366
Onderafdeling 3. - Aanwerving voor bepaalde tijd van de assistenten.
Art. 367-368
Onderafdeling 4. [1 - De aanstelling voor onbepaalde duur van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
Art. 369
Onderafdeling 5. - Afdanking.
Art. 370-373
Afdeling 2. - Mandaten.
Onderafdeling 1. - Mandaat van lector.
Art. 374-375
Onderafdeling 2. - Mandaat van adjunct-directeur.
Art. 376-378
Onderafdeling 2bis. - [1 Over de mandaten van directeurs van studiegebieden]1
Art. 378bis, 378ter, 378quater
Onderafdeling 3. - Mandaat van directeur.
Art. 379-381
Onderafdeling 3bis. - Bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op de verlofregeling voor de mandatarissen. <Ingevoegd bij DFG 2004-03-03/44, art. 67; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Art. 381bis
Onderafdeling 4. - [1 Vervroegde beëindiging van de mandaten van directeur, adjunct-directeur of directeur van een studiegebied]1
Art. 382
Afdeling 4. [1 - De benoeming in vast verband in een ambt van programmaleider, werkleider, hoogleraar, assistent-hoogleraar, begeleider, docent]1
Art. 383-385, 385bis
Afdeling 5. - Opdrachtuitbreiding.
Art. 386
Afdeling 6. - Mutatie.
Art. 387-389
Afdeling 7. - Overneming van een hogere kunstschool van een andere inrichtende macht.
Art. 390
Afdeling 8. - Fusies van de hogere kunstscholen.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 391
Onderafdeling 2. - Bepalingen toepasselijk op de personeelsleden waarvan de hogere kunstschool een fusie op gelijke voet ondergaat.
Art. 392
Onderafdeling 3. - Bepalingen van toepassing op de personeelsleden waarvan de hogere kunstschool een fusie door overneming ondergaat..
Art. 393-396
HOOFDSTUK IV. - Opschorting van de aanwerving.
Art. 397-399
HOOFDSTUK V. - [1 Administratieve stand van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 400
Afdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art. 401-403
Afdeling 3. - Non-activiteit.
Art. 404
Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art. 405
HOOFDSTUK VI. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en gedeeltelijk opdrachtverlies.
Afdeling 1. - Voorafgaande maatregelen.
Art. 406-410, 410bis
Afdeling 2. - Gedeeltelijk opdrachtverlies.
Art. 411
Afdeling 3. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking.
Art. 412-414
HOOFDSTUK VII. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel]1.
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
Art. 415
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
Art. 416, 416bis, 416ter
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
Art. 417, 417bis, 417ter, 418
HOOFDSTUK VIII. - Tuchtregeling.
Afdeling 1. - Tuchtstraffen.
Art. 419-427
Afdeling 2. - Doorhaling van de tuchtstraffen.
Art. 428
HOOFDSTUK IX. - Raad van beroep.
Art. 429-436
HOOFDSTUK X. - Paritaire commissie.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 437-442
Afdeling 2. - Controle van het naleven en bestraffing van het niet-naleven van de beslissingen die bindend zijn geworden.
Art. 443-450
HOOFDSTUK XI. - Einde van de overeenkomst.
Afdeling 1. - Tijdelijk voor bepaalde tijd aangeworven personeelsleden.
Art. 451-452
Afdeling 2. - Tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven personeelsleden.
Art. 453-454
Afdeling 3. - In vast verband aangeworven personeelsleden.
Art. 455-456
HOOFDSTUK XIbis. [1 Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen]1
Art. 456bis
HOOFDSTUK XII. - Bestraffing van het niet-nakomen van de verplichtingen door de inrichtende macht.
Art. 457
DEEL V. - WIJZIGINGS-, OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.
TITEL 1. - Overgangsbepalingen.
Art. 458-466, 466bis, 466ter, 467-469, 469/1, 469/2, 469/3, 469/4, 469bis, 470-471, 471bis, 471ter
TITEL 2. - Wijzigingsbepalingen.
Art. 472-509
TITEL 3. - Opheffingsbepalingen.
Art. 510-547
TITEL 4. - SLOTBEPALINGEN.
Art. 548-549
1955051405 1957100401 1958041502 1959052901 1961011906 1961032205 1962111403 1964062203 1965041525 1965041608 1965041610 1968100201 1969032202 1969042204 1969072205 1969073107 1969073150 1969073151 1969102801 1970032050 1970070701 1970112303 1971072037 1971090802 1971102501 1971102537 1972022105 1972032002 1972072013 1973062505 1973110501 1973121501 1974011851 1976050524 1976071514 1976071515 1976071516 1976072009 1976122405 1977021802 1977080101 1977122804 1978012308 1978083101 1978110903 1978121421 1980042202 1980042304 1980051669 1981000139 1981000141 1981000142 1981000623 1982001137 1982001324 1984010244 1984021110 1984021113 1984023361 1985800211 1986021161 1987023725 1988023185 1988023756 1993029067 1994029323 1995029481 1995029482 1995029552 1995029553
2002029384 2002029391 2002029402 2002029403 2002029404 2002029424 2002029427 2002029432 2002029433 2002029434 2003029215 2003029335 2003029340 2003029341 2003029342 2003029401 2003029529 2003A29215 2003A29335 2003A29340 2003A29341 2003A29342 2004200535 2005200628 2005200630 2006203370 2006203814 2007029179 2008029251 2008029359 2008029668 2008A29251 2009029034 2009029197 2009029341 2009029344 2009029345 2009029378 2009029428 2009029430 2010029536 2010029543 2010029548 2011029002 2011029007 2011A29007 2013029533 2015029234 2015029558 2016029292 2016029331 2017030033 2017030751 2020010315 2020040953 2020043220 2020A10315 2022041602 2022041912 2023044418 2023045069 2023047078 2024002528 2025000220
DEEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN.
TITEL 1. - Toepassingsgebied.
Artikel 1. Dit decreet is van toepassing op de instellingen voor hoger kunstonderwijs bedoeld bij het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs.
TITEL 2. - Definities.
Art.2.§ 1. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder :
1° Decreet : het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs.
2° Hogere kunstschool : instelling voor hoger kunstonderwijs bedoeld in het decreet.
3° Inrichtende macht :
a) de Franse Gemeenschap;
b) [1 een gemeente, een provincie, de Franse Gemeenschapscommissie, voor het gesubsidieerd officieel onderwijsnet;]1
c) een privaatrechtelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon, voor het gesubsidieerd vrij net; die de verantwoordelijkheid waarneemt voor het onderwijs verstrekt in één of meer hogere kunstscholen.
4° Gebied : elk van de vijf sectoren van het hoger kunstonderwijs - namelijk de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimtekunsten; de muziek; de toneelkunst en de woordkunsten; de vertoningskunsten en de [4 technieken voor de verspreiding]4 en de communicatie; de danskunst - zoals bepaald bij artikel 1, § 2 van het decreet.
5° (Optie : optie bedoeld in de artikelen 10, § 3; 14, § 4; 19, § 4 en 22 van het decreet;) <DFG 2006-06-02/67, art. 22, a, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2006; zie ook DFG 2006-02-02/67, art. 66, L1>
6° Organieke betrekking : betrekking georganiseerd of gesubsidieerd met inachtneming van de decreet- en verordeningsbepalingen.
7° Vacante betrekking : organieke betrekking die niet toegekend is aan een in vast verband benoemd of aangeworven personeelslid of aan een personeelslid dat voor onbepaalde tijd tijdelijk aangesteld of aangeworven is.
8° Mandaat : betrekking toegekend aan een personeelslid die niet mag leiden tot een tijdelijke aanstelling of aanwerving voor bepaalde tijd, een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd of tot een benoeming of aanwerving in vast verband.
9° Betrekkingseenheid : volume van de omkadering van studenten dat overeenstemt met een opdracht met volledige dienstprestaties.
10° Hoge Kunstraad : de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs bedoeld in artikel 26 van het decreet.
11° Pedagogische Beheersraad : de raad die eigen is aan een hogere kunstschool bedoeld in de artikelen 13, 14 en 16 tot 22 van dit decreet.
12° Optieraad : de raad die eigen is aan een hogere kunstschool bedoeld in de artikelen 13, 14 en 23 tot 26 van dit decreet.
13° Studentenraad : de raad die eigen is aan een hogere kunstschool bedoeld in de artikelen 13, 14, 27 tot 31 van dit decreet.
14° Sociale Raad : de raad die eigen is aan een hogere kunstschool bedoeld in de artikelen 13, 14, 32 tot 34 van dit decreet.
15° Wervingscommissie : de commissie die eigen is aan een hogere kunstschool bedoeld in de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet.
16° Pedagogisch en artistiek project : het project waarmee een hogere kunstschool zich voorneemt de algemene doelstellingen van artikel 3 van het decreet te bereiken zoals bepaald bij artikel 5 van dit decreet.
17° (Representatieve studentenorganisatie erkend door de Franse Gemeenschap : de organisatie(s) bedoeld [2 in artikel 25 van het decreet van 21 september 2012 betreffende de deelneming en de vertegenwoordiging van studenten in het hoger onderwijs]2;) <DFG 2006-06-02/67, art. 22, b, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
18° Regelmatig ingeschreven student : de student die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden bedoeld bij de bepalingen van artikel 49 van dit decreet.
19° Financierbare student : de student die in aanmerking komt voor de financiering overeenkomstig artikel 51 van dit decreet.
20° (Academiejaar : academiejaar in de betekenis van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten.) <DFG 2004-03-31/56, art. 175, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
21° (Graden : de academische graden in de betekenis van het decreet.) <DFG 2004-03-31/56, art. 175, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
22° (onderwijsactiviteiten : de activiteiten bedoeld in artikel 4 van het decreet;) <DFG 2006-06-02/67, art. 22, c, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2006; zie ook DFG 2006-02-02/67, art. 66, L1>
23° Doelstellingen : de doelstellingen zoals bepaald in artikel 3 van het decreet.
(24° overheden van de hogere kunstschool : de instanties die in elke hogere kunstschool, ofwel bij een reglement, ofwel krachtens hun statuten, ofwel bij delegatie, ertoe worden gemachtigd de beslissingsbevoegdheden bedoeld bij dit decreet en zijn toepassingsbesluiten uit te oefenen.) <DFG 2006-06-02/67, art. 22, d, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2006; zie ook DFG 2006-02-02/67, art. 66, L1>
(25° samenwerkingsovereenkomst voor de organisatie van studies : samenwerkingsovereenkomst voor de organisatie van studies afgesloten overeenkomstig artikel 29, § 2, van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten.) <DFG 2007-05-25/34, art. 36, 010; Inwerkingtreding : 15-09-2007>
[3 26° organen voor plaatselijk overleg : de Ondernemingsraad, de Plaatselijke paritaire commissie (COPALOC - Commission paritaire locale), het Basisoverlegcomité (COCOBA - Comité de concertation de base).]3
§ 2. Voor de toepassing van dit decreet, worden de termijnen berekend als volgt :
1° De dag die er het beginpunt van uitmaakt, is niet inbegrepen.
2° De dag waarop de termijn verstrijkt, wordt in de termijn meegerekend.
3° Wanneer de dag waarop de termijn verstrijkt, samenvalt met een zaterdag, een zondag, een wettelijke feestdag of een feestdag in de Franse Gemeenschap, wordt die naar de eerstvolgende werkdag overgedragen.
----------
(1)<DFG 2008-05-09/75, art. 22, 014; Inwerkingtreding : 03-07-2008>
(2)<DFG 2012-09-21/11, art. 40, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<DFG 2014-04-11/33, art. 37, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(4)<DFG 2025-01-23/06, art. 15, 056; Inwerkingtreding : 14-09-2023>
DEEL II. - ORGANISATIE VAN HET ONDERWIJS.
TITEL I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Samenwerkingsovereenkomsten voor de organisatie van gemeenschappelijke studies.
Art.3. De samenwerkingsovereenkomst die, (met toepassing van de artikelen 28, 29 en 30 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten), wordt gesloten door verschillende hogere kunstscholen of tussen een hogere kunstschool en één of meer andere onderwijsinstellingen voor de organisatie van gemeenschappelijke studies, bepaalt, naast de respectieve bijdragen van de partners, de instelling die verantwoordelijk is voor de organisatie van de studies, voor de gegroepeerde onderwijsactiviteiten en voor de werving van de personeelsleden die ermee belast zijn. Zij stelt ook de bepalingen vast die zullen moeten worden opgenomen in de bijzondere studieregeling overeenkomstig artikel 39, lid 2, 8°, van dit decreet. <DFG 2006-06-02/67, art. 23, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2006; zie ook DFG 2006-02-02/67, art. 66, L1>
De instelling die verantwoordelijk is voor de organisatie van de studies schrijft de student in. Die wordt als financierbare student alleen in de instelling waarin hij ingeschreven is, meegerekend.
De hogere kunstschool die een samenwerkingsovereenkomst sluit, kan betrekkingseenheden of delen van betrekkingseenheden aan een andere onderwijsinstelling afstaan of ontvangen.
[1 ...]1
----------
(1)<DFG 2008-05-09/75, art. 23, 014; Inwerkingtreding : 03-07-2008>
HOOFDSTUK II. - Rationalisatie.
Art.4. § 1. Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 54 van dit decreet, wanneer het aantal financierbare studenten gedurende twee opeenvolgende academiejaren lager blijft liggen dan 50 % van de referentiebevolking zoals bepaald in artikel 54 van dit decreet, verliest de hogere kunstschool haar autonomie op de eerste dag van het volgende academiejaar.
Haar inrichtende macht kan haar met een andere hogere kunstschool van hetzelfde net of van een ander net samenvoegen.
Als er geen fusie met een andere instelling is, sluit de inrichtende macht de school jaar per jaar.
§ 2. Als de hogere kunstscholen tussen welke de fusie plaatsvindt, elk het tekort in verband met het aantal financierbare studenten bepaald in § 1, lid 1, vertonen, leidt de samenvoeging tot de oprichting van een nieuwe hogere kunstschool op grond van een op gelijke voet steunende fusie.
Wanneer alleen één hogere kunstschool dat tekort vertoont, leidt de fusie tot de sluiting van die school als autonome instelling. Zij kan een vestiging worden van de hogere kunstschool waarmee ze wordt samengevoegd op grond van een fusie door overneming.
§ 3. De fusie tussen hogere kunstscholen wordt aan de Regering ter goedkeuring voorgelegd.
De Regering stelt de procedure voor de goedkeuring van de fusie tussen hogere kunstscholen vast.
(§ 4. Dit artikel is niet van toepassing op de Hogere Kunstscholen bedoeld in artikel 24, 4°, 10° en 13°, van het decreet, tijdens het academiejaar 2007-2008.) <DFG 2007-05-25/34, art. 43, 010; Inwerkingtreding : 15-09-2007>
HOOFDSTUK III. - Pedagogisch en artistiek project van de hogere kunstschool.
Afdeling 1. - Bepaling van het pedagogisch en artistiek project.
Art.5. Het pedagogisch en artistiek project moet alle middelen bepalen die worden aangewend en alle keuzen die worden gedaan om de in artikel 3 van het decreet bedoelde opdrachten van het hoger kunstonderwijs te kunnen vervullen.
Het wordt door de Pedagogische Beheersraad van de hogere kunstschool opgemaakt.
Afdeling 2. - Goedkeuring en bekendmaking van het pedagogisch en artistiek project.
Art.6. Uiterlijk 31 december 2001 legt de directeur, na het advies van de pedagogische beheersraad van de hogere kunstschool te hebben ingewonnen, aan de inrichtende macht het voorstel van pedagogisch en artistiek project ter goedkeuring voor.
Elke aanvraag om wijziging moet aan de inrichtende macht ter goedkeuring worden voorgelegd door de directeur op voorstel van de pedagogische beheersraad van de hogere kunstschool. De aanvraag om wijziging moet uiterlijk 31 december worden ingediend om reeds vanaf het begin van het volgende academiejaar te kunnen worden toegepast.
Art.7. Het pedagogisch en artistiek project is een openbaar document, dat door de directeur of diens vertegenwoordiger aan iedere persoon, op gewone aanvraag, of aan de studenten, uiterlijk bij hun inschrijving, wordt bezorgd.
HOOFDSTUK IV. - Bijzondere pedagogische en artistieke projecten.
Afdeling 1. - Definitie van de bijzondere pedagogische en artistieke projecten.
Art.8. De bijzondere pedagogische en artistieke projecten zijn schriftelijke documenten die door de kandidaten voor een werving worden opgesteld en die de wijze vaststellen waarop de in artikel 3 van het decreet bedoelde opdrachten van het hoger kunstonderwijs zullen worden vervuld en waarop de bepalingen van het in artikel 5 van dit decreet bedoelde pedagogische en artistiek project zullen worden nageleefd.
Afdeling 2. - [1 Het pedagogisch en artistiek project van de directeur, de adjunct-directeur of de directeur van het studiegebied.]1
----------
(1)
Art.9.[1 In het pedagogisch en artistiek project van de kandidaat voor het mandaat van directeur, adjunct-directeur of directeur van een studiegebied wordt de gedetailleerde en bijzondere wijze uiteengezet waarop hij zijn opdracht in verband met de leiding van de hogere kunstschool bedoelt.
Dat document wordt aan de hogere kunstschool overgezonden met inachtneming van de voorschriften inzake oproep in het Belgisch Staatsblad bedoeld in de artikelen 102, 227 en 357 van dit decreet.]1
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 24, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Afdeling 2/1. - [1 Het pedagogisch en artistiek project van de programmaleider]1
----------
(1)
Art. 9/1. [1 Het pedagogisch en artistiek project van de kandidaat voor een betrekking als programmaleider beschrijft de gedetailleerde en unieke manier waarop hij zijn programmeringsopdracht binnen de Hogere kunstschool overweegt.
Dit document wordt toegezonden aan de Hogere kunstschool overeenkomstig de bepalingen voor de oproep in het Belgisch Staatsblad bedoeld in de artikelen 102, 227 en 357 van dit decreet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-04-25/51, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Afdeling 2/2. - [1 Het pedagogisch en artistiek project van de werkleider]1
----------
(1)
Art. 9/2. [1 Het pedagogisch en artistiek project van de kandidaat voor een betrekking als werkleider beschrijft de gedetailleerde en unieke manier waarop hij zijn opdracht als werkleider binnen de Hogere kunstschool overweegt.
Dit document wordt toegezonden aan de Hogere kunstschool overeenkomstig de bepalingen voor de oproep in het Belgisch Staatsblad bedoeld in de artikelen 102, 227 en 357 van dit decreet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-04-25/51, art. 2, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Afdeling 3. - Het pedagogisch en artistiek project van de (hoog)leraar.
Art.10. In het pedagogisch en artistiek project van de kandidaat voor een betrekking van (hoog)leraar wordt de gedetailleerde en bijzondere wijze uiteengezet waarop hij - voor elke onderwijsactiviteit of elke cursus waarvoor hij zich kandidaat stelt - zijn onderwijsopdracht binnen de hogere kunstschool bedoelt.
Dat document wordt aan de hogere kunstschool overgezonden met inachtneming van de voorschriften inzake oproep in het Belgisch Staatsblad bedoeld in de artikelen 102, 227 en 357 van dit decreet.
Afdeling 3/1. - [1 Het pedagogisch en artistiek project van de assistent-hoogleraar]1
----------
(1)
Art. 10/1. [1 Het pedagogisch en artistiek project van de kandidaat voor een betrekking van assistent-hoogleraar beschrijft de wijze waarop hij zijn opdracht als assistent-hoogleraar overweegt in relatie tot de doelstellingen die worden nagestreefd met de cursus(en) waarvoor het ambt van assistent-hoogleraar wordt voorgesteld, eventueel samen met een ambtsomschrijving.
Dit document wordt toegezonden aan de Hogere kunstschool overeenkomstig de bepalingen voor de oproep in het Belgisch Staatsblad bedoeld in de artikelen 102, 227 en 357 van dit decreet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-04-25/51, art. 3, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Afdeling 4. - Het pedagogisch en artistiek project van de assistent.
Art.11. In het pedagogisch en artistiek project van de kandidaat voor een betrekking van assistent wordt de wijze uiteengezet waarop hij zijn assistentopdracht bedoelt in verband met de te bereiken doelstellingen van de cursus(sen) waarvoor de betrekking van assistent wordt aangeboden.
Dat document wordt toegezonden aan de hogere kunstschool met inachtneming van de voorschriften inzake oproep in het Belgisch Staatsblad bedoeld in de artikelen 102, 227 en 357 van dit decreet.
Afdeling 5. - Het pedagogisch en artistiek project van de begeleider.
Art.12. In het pedagogisch en artistiek project van de kandidaat voor een betrekking van begeleider wordt de wijze uiteengezet waarop hij zijn begeleidersopdracht bedoelt in verband met de te bereiken doelstellingen van de cursus(sen) waarvoor de betrekking van begeleider wordt aangeboden.
Dat document wordt toegezonden aan de hogere kunstschool met inachtneming van de voorschriften inzake oproep in het Belgisch Staatsblad bedoeld in de artikelen 102, 227 en 357 van dit decreet.
Afdeling 6. - [1 Het pedagogisch en artistiek project van de docent]1
----------
(1)
Art. 12bis. [1 In het pedagogisch en artistiek project van de kandidaat voor een betrekking van docent wordt de gedetailleerde en bijzondere wijze uiteengezet waarop hij - voor elke onderwijsactiviteit of elke cursus waarvoor hij zich kandidaat stelt - zijn onderwijsopdracht binnen de hogere kunstschool bedoelt.
Dat document wordt aan de hogere kunstschool overgezonden met inachtneming van de voorschriften inzake oproep in het Belgisch Staatsblad bedoeld in de artikelen 102, 227 en 357 van dit decreet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2008-01-11/35, art. 51, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
TITEL II. - Beheer van de hogere kunstschool.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.13.[1 De hogere kunstschool wordt door een inrichtende macht beheerd en heeft een pedagogische beheersraad,één of meer Domeinraden, één of meer optieraden, een studentenraad en een sociale raad. De hogere kunstschool wordt door een inrichtende macht beheerd en heeft een pedagogische beheersraad, één of meer optieraden, een studentenraad en een sociale raad.]1
Het beheer van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde hogere kunstscholen wordt door de Regering waargenomen.
De door de Franse Gemeenschap georganiseerde hogere kunstscholen zijn diensten met afzonderlijk beheer in de zin van artikel 140 van de op 17 juli 1991 gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit.
[1 In de hogere kunstscholen die meerdere domeinen organiseren, wordt een Domeinraad ingesteld.]1
----------
(1)<DFG 2013-03-28/21, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art. 13/1. [1 De gesubsidieerde inrichtende machten nemen deel aan de onderhandelingen bedoeld in boek 1, titel 6, hoofdstuk 5 van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs, met uitzondering van de aangelegenheden bedoeld in artikel 1.6.5-6, tweede lid, 1°, 2° en 8°, door tussenkomst van de federaties van inrichtende machten waarbij zij zijn aangesloten. De scholen die deel uitmaken van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijssysteem worden vertegenwoordigd door de Inrichtende Macht Wallonie - Bruxelles Enseignement, opgericht bij het bijzonder decreet van 7 februari 2019.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2021-07-19/10, art. 1, 049; Inwerkingtreding : 14-09-2021>
Art.14.De leden [1 van de pedagogische beheersraad, van de mogelijke domeinraden, van de optieraad(-raden),]1 van de studentenraad en van de sociale raad hebben toegang tot alle inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun mandaat, zonder dat dit afbreuk zou kunnen doen aan de persoonlijke levenssfeer van de personen op wie de gegevens betrekking hebben. Die verschillende inlichtingen moeten toegankelijk zijn binnen de hogere kunstschool.
Elke raad stelt zijn huishoudelijk reglement vast.
----------
(1)<DFG 2013-03-28/21, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.15. Er worden wervingscommissies door de inrichtende macht samengesteld op initiatief van de pedagogische beheersraad van de hogere kunstschool.
HOOFDSTUK II. - De pedagogische beheersraad.
Art.16. De pedagogische beheersraad wordt belast met het vaststellen van de nadere regels voor het vervullen van de opdrachten van de hogere kunstschool bedoeld in artikel 3 van het decreet, door zijn pedagogisch en artistiek project alsook de bijzondere regeling van de studie op te stellen.
Hij wordt door de inrichtende macht geraadpleegd over elke pedagogische vraag en over elke vraag in verband met het gebruik van de pedagogische middelen en met de dienstaanwijzing van de personeelsleden.
Hij wordt door de inrichtende macht geraadpleegd over elke in artikel 3 bedoelde samenwerkingsovereenkomst die met een andere instelling gesloten wordt.
De pedagogische beheersraad kan eveneens, op eigen initiatief, aan de inrichtende macht een advies geven over elke vraag in verband met de aangelegenheden bedoeld in dit artikel.
(Vijfde lid opgeheven) <DFG 2006-06-02/67, art. 24, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006; zie ook DFG 2006-02-02/67, art. 66, L1>
Art.17.[4 De pedagogische beheersraad wordt samengesteld uit :
1° de directeur, de adjunct-directeur(s) of de directeur(s) van een studiedomein;
2° de vertegenwoordigers van de leraars, [5 assistent-hoogleraren]5 en begeleiders naar rata van minstens één vijfde en hoogstens een derde van de leden van de Pedagogische beheersraad;
3° één vertegenwoordiger van de [5 programmeringsambtenaren, projectmedewerkers]5, de assistenten en de docenten per domein. In de hogere kunstscholen die enkel één domein inrichten wordt het aantal vertegenwoordigers tot 2 bepaald;
4° één vertegenwoordiger van de andere categorieën van het personeel dan de categorie van het onderwijzend personeel;
5° drie vertegenwoordigers van de vakbonden;
6° de vertegenwoordigers van de studenten naar rata van minstens één vijfde en hoogstens een derde van de leden van de Pedagogische beheersraad.
[6 De leden bedoeld in het eerste lid, 2° en 6°, worden gelijkelijk verdeeld volgens het aantal georganiseerde gebieden. Hun aantal wordt bepaald door de inrichtende macht. Als een vakgebied echter minder dan 15 % van de totale leerlingenpopulatie van de school vertegenwoordigt, is er slechts één vertegenwoordiger van de leerkrachten en één vertegenwoordiger van de leerlingen voor het vakgebied in kwestie.]6
Met uitzondering van de leden bedoeld in het eerste lid, 1°, heeft ieder lid een plaatsvervanger, aangewezen of verkozen volgens dezelfde nadere regels als de werkende leden. Deze vervangt het werkend lid als het afwezig, overleden, ontslagen is of zijn hoedanigheid heeft verloren waarin het werd verkozen.
Wanneer een mandaat voor het einde van de termijn vacant wordt gelaten zowel door het werkend lid als door zijn plaatsvervanger, wordt een nieuwe verkiezing georganiseerd. De aldus verkozen leden voleindigen het mandaat van de leden die ze vervangen.]4
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 52, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2009-04-30/E0, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 15-09-2009>
(3)<DFG 2010-12-01/08, art. 25, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(4)<DFG 2013-03-28/21, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(5)<DFG 2019-04-25/51, art. 4, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
(6)<DFG 2021-07-19/10, art. 2, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.18.De vertegenwoordigers van de (hoog)leraars, [3 assistent-hoogleraren]3 en begeleiders worden voor een vernieuwbaar mandaat van vier jaar gekozen door de gezamenlijke (hoog)leraars, [3 assistent-hoogleraren]3 en begeleiders van de hogere kunstschool. Geen vertegenwoordiger van de (hoog)leraars, [3 assistent-hoogleraren]3 en begeleiders kan meer dan twee mandaten opeenvolgend bekleden.
De vertegenwoordigers van het assistentenpersoneel worden voor een vernieuwbaar mandaat van één jaar gekozen door de gezamenlijke assistenten van de hogere kunstschool. [2 Voor iedere verkiezing, indien een gebrek aan kandidaten werd vastgesteld na een eerste oproep, kan de Inrichtende macht een afwijking toekennen van dat beginsel op basis van een met redenen omklede en vooraf aan het advies van de Afgevaardigde van de Regering voorgelegde aanvraag, van de Directeur van de Hogere Kunstschool.]2
[1 De vertegenwoordigers, [3 programmaleiders, werkleiders]3 van de assistenten en docenten worden voor een hernieuwbaar mandaat van twee jaar gekozen door het geheel [3 programmaleiders, werkleiders]3 van de assistenten en de docenten van de hogere kunstschool.]1
[1 Geen enkele vertegenwoordiger, [3 programmaleiders, werkleiders]3 van de assistenten of docenten kan meer dan 4 mandaten opeenvolgend bekleden.]1 [2 Voor iedere verkiezing, indien een gebrek aan kandidaten werd vastgesteld na een eerste oproep, kan de Inrichtende macht een afwijking toekennen van dat beginsel op basis van een met redenen omklede en vooraf aan het advies van de Afgevaardigde van de Regering voorgelegde aanvraag, van de Directeur van de Hogere Kunstschool.]2
(Voor de verkiezing van vertegenwoordigers bedoeld in het eerste lid en het derde lid en wanneer verschillende gebieden georganiseerd worden, dient een kiescollege per gebied te worden samengesteld.
[3 Wanneer een programmaleider, werkleider, hoogleraar, assistent-hoogleraar, begeleider,]3 docent of assistent]1 zijn ambt op verschillende gebieden binnen de Hogere Kunstschool uitoefent, kiest hij het gebied waarop hij kiezer of, in voorkomend geval, kandidaat is.) <DFG 2004-03-03/44, art. 37, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
De vertegenwoordigers van de studenten worden voor een vernieuwbaar mandaat van één jaar door de studentenraad gekozen.
De vertegenwoordigers van de vakbonden zijn (onderwijzende) personeelsleden van de hogere kunstschool. Zij worden aangewezen door de vakorganisaties die de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs die in de Nationale Arbeidsraad zitting hebben, vertegenwoordigen. <DFG 2006-06-02/67, art. 26, 2°, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 53, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2013-03-28/21, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(3)<DFG 2019-04-25/51, art. 5, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.19. De pedagogische beheersraad wordt door de directeur van de hogere kunstschool voorgezeten.
Art.20. Alle leden van de pedagogische beheersraad zijn stemgerechtigd.
Art.21. De adviezen van de pedagogische beheersraad worden pas geldig uitgebracht wanneer de helft van de leden aanwezig is.
Over elk advies moet worden gestemd; elk advies wordt met redenen omkleed.
Aan de stemming mogen de personeelsleden niet deelnemen die er een persoonlijk en rechtstreeks belang bij hebben of wier bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben bij de aangelegenheden waarover gestemd wordt.
Art.22.De adviezen worden met volstrekte meerderheid gegeven; de onthoudingen worden niet meegerekend in het beslissingsquorum.
[1 Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.]1
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 26, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
HOOFDSTUK IIbis. [1 - De domeinraden.]1
----------
(1)
Art. 22bis. [1 De Domeinraden brengen voorstellen uit in verband met het domein met als doel het verwezenlijken van het pedagogische en artistieke project van de Hogere Kunstschool. Deze voorstellen worden aan de Pedagogische beheersraad voorgelegd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2013-03-28/21, art. 8, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art. 22ter. [1 De Domeinraad wordt samengesteld uit :
1° de domeindirecteur, die de Raad voorzit. Indien dat ambt in het betrokken domein niet toegekend is, wordt het voorzitterschap van de Raad door een van de leden bedoeld bij het punt 2° waargenomen. In dat geval, wordt de voorzitter van de Raad door de leden van de Domeinraad verkozen;
2° de voorzitter van elke Optieraad;
3° vertegenwoordigers van de leden van het onderwijzend personeel uit het betrokken domein naar rata van minstens één vierde van de leden van de Domeinraad;
4° vertegenwoordigers van de studenten uit het betrokken domein naar rata van minstens één vijfde van de leden van de Domeinraad.
De vertegenwoordigers van de leden van het onderwijzend personeel uit het betrokken domein worden door alle leden van het onderwijzend personeel uit het betrokken domein verkozen.
De vertegenwoordigers van de studenten worden door de Studentenraad onder de studenten ingeschreven voor de studies van het betrokken domein aangewezen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2013-03-28/21, art. 9, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art. 22quater. [1 Alle leden van de Domeinraad zijn stemgerechtigd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2013-03-28/21, art. 10, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
HOOFDSTUK III. - De optieraden.
Art.23.De optieraden doen voorstellen in verband met de optie(s) voor de verwezenlijking van [1 het pedagogische en artistieke project van de hogere kunstschool ]1. Die voorstellen worden aan de pedagogische beheersraad voorgelegd.
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
Art.24. Een optieraad is samengesteld uit :
1° alle leerkrachten die deelnemen aan de opleiding in verband met een optie;
2° vier vertegenwoordigers van de studenten van de optie. Wanneer de school verschillende opties organiseert, kan zij een raad samenstellen die verschillende opties groepeert. Die optieraad bestaat uit alle leerkrachten van dat geheel van opties en twee studenten per optie.
Art.25. Een optieraad kiest één van zijn leden om er het voorzitterschap van waar te nemen.
Art.26. Alle leden van een optieraad zijn stemgerechtigd.
HOOFDSTUK IV. - De Studentenraad.
Art.27.
<Opgeheven bij DFG 2012-09-21/11, art. 44, 2°, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.28.
<Opgeheven bij DFG 2012-09-21/11, art. 44, 2°, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.29.
<Opgeheven bij DFG 2012-09-21/11, art. 44, 2°, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.30.
<Opgeheven bij DFG 2012-09-21/11, art. 44, 2°, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.31.
<Opgeheven bij DFG 2012-09-21/11, art. 44, 2°, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
HOOFDSTUK V. - De sociale raad.
Art.32. De sociale raad heeft de volgende opdrachten :
1° de sociale begroting opmaken en die aan de inrichtende macht ter goedkeuring voorleggen;
2° met inachtneming van de sociale begroting, zoals die werd goedgekeurd, sociale kredieten toekennen;
3° adviezen geven over elke vraag met betrekking tot materiële en sociale voorwaarden van studenten, op eigen initiatief of op aanvraag van de pedagogische beheersraad of van de inrichtende macht.
Art.33. De sociale raad bestaat, met een gelijk aantal, uit vertegenwoordigers van de studenten aangewezen door de studentenraad en de vertegenwoordigers van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel. De leerkrachten worden gekozen door de leerkrachten van de hogere kunstschool.
Art.34.De directeur van de hogere kunstschool is van rechtswege lid van de sociale raad.
Hij is er de voorzitter van de verantwoordelijke voor de comptabiliteit van de hogere kunstschool, aangewezen door de inrichtende macht, neemt deel aan de werkzaamheden.
Alle leden van de sociale raad, met uitzondering van de verantwoordelijke voor de comptabiliteit, zijn stemgerechtigd.
HOOFDSTUK VI- Toezicht op de beslissingen
Afdeling I. - [1 De afgevaardigden van de Regering.]1
----------
(1)
Art. 34bis. <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 27; Inwerkingtreding : 15-09-2006> De Regering geeft afgevaardigden van de Regering bij de hogere kunstscholen opdracht toezichtstaken uit te oefenen bij de hogere kunstscholen. Ze worden onder de commissarissen bij de hogescholen aangewezen, op de voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid het hoger onderwijs behoort. Het toezicht op de hogere kunstscholen kan het geheel of een deel van de taak van een commissaris uitmaken.
De commissarissen van de Regering bij de hogescholen die door de Regering belast worden met opdrachten bij de hogere kunstscholen blijven vallen onder het statuut van de commissarissen zoals vastgesteld bij het decreet van 17 maart 1997 tot vaststelling van het statuut van de commissarissen bij de hogescholen.
Art. 34ter. <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 27; Inwerkingtreding : 15-09-2006> Het ambt van afgevaardigde van de Regering bij de hogere kunstscholen is onverenigbaar met elk ambt of elk mandaat waardoor zijn titularis in permanente functionele strijd zou worden geplaatst met het ambt van afgevaardigde van de Regering bij de hogere kunstscholen.
Art. 34quater. <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 27; Inwerkingtreding : 15-09-2006> De afgevaardigde van de Regering die aangewezen is voor de hogere kunstscholen zorgt ervoor dat de inrichtende macht of de overheden van de hogere kunstschool die op grond van een delegatie handelen, beslissingen nemen die de wetten, decreten, besluiten en verordeningen die krachtens die wetten of decreten worden genomen, in acht nemen.
Hij oefent eveneens, bij de hogere kunstscholen, een adviseursambt bij de toepassing van de wetgeving uit, probeert aan te zetten tot de uitwisseling van goede beheerspraktijken, en treedt op als bemiddelaar in de conflicten tussen de studenten en de hogere kunstscholen.
Art. 34quinquies.<Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 27; Inwerkingtreding : 15-09-2006> Iedere afgevaardigde van de Regering bedoeld in artikel 34bis wordt aangewezen voor verschillende hogere kunstscholen. De hogere kunstscholen bedoeld bij elke aanwijzing ressorteert onder ten minste twee onderwijsnetten.
Geen hogere kunstschool kan meer dan vijf opeenvolgende jaren door éénzelfde regeringsafgevaardigde worden gecontroleerd.
Naast de lijst van de hogere kunstscholen die er uitdrukkelijk wordt vermeld, kan de aanwijzingsbrief elke nieuwe opdracht bepalen die nuttig zou zijn voor de toezichtsopdracht die hij verleent.
Art. 34sexies. <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 27; Inwerkingtreding : 15-09-2006> De Regering stelt de lijst vast van de toezichtstaken van de afgevaardigden van de Regering bij de hogere kunstscholen.
De lijst van die taken omvat inzonderheid het toezicht op het aantal regelmatig ingeschreven studenten van iedere kunstschool die in aanmerking komen voor de financiering, het toezicht op de naleving van de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten.
Die lijst is specifiek voor de hogere kunstscholen.
Met het oog op de uitoefening van hun opdrachten, krijgen de afgevaardigden van de Regering bij de hogere kunstscholen een afschrift, binnen een termijn van tien werkdagen, van alle beslissingen genomen door de inrichtende macht of de overheden van de hogere kunstschool die bij delegatie handelen op het gebied van de aangelegenheden waarvoor ze bevoegd zijn.
Op hun verzoek of op verzoek van de pedagogische beheersraad, kunnen de afgevaardigden van de Regering de vergaderingen van de pedagogische beheersraad van de hogere kunstschool en van de sociale raad bijwonen. Ze hebben er een adviserende stem voor de vraagstukken die onder hun bevoegdheid vallen, met uitsluiting van de aangelegenheden die tot de pedagogische vrijheid behoren.
De afgevaardigden van de Regering bij de hogere kunstscholen richten aan de inrichtende macht of aan de overheden van de hogere kunstschool die bij delegatie handelen alle opmerkingen die ze nuttig achten in het kader van hun opdracht.
Art. 34septies. <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 27; Inwerkingtreding : 15-09-2006> § 1. De afgevaardigden van de Regering dienen een met redenen omkleed beroep bij de Regering in tegen elke beslissing van de inrichtende macht of van de overheden van de hogere kunstschool die bij delegatie handelen, die zij strijdig achten met de wetten, decreten, besluiten en verordeningen genomen krachtens die wetten en decreten, binnen de tien werkdagen die volgen op de ontvangst van het afschrift van de beslissing.
Van dat beroep wordt binnen dezelfde termijn kennis gegeven aan de inrichtende macht die de aangevochten beslissing heeft genomen of aan de inrichtende macht of de bij delegatie handelende overheden van de hogere kunstschool die de aangevochten beslissing hebben genomen.
De uitvoering van de beslissing wordt door het beroep geschorst.
§ 2. De beslissing heeft uitwerking indien de Regering, binnen de dertig dagen na de indiening van het beroep, geen gebruik heeft gemaakt van de prerogatieven bepaald in de §§ 3 en 5.
§ 3. Binnen de dertig dagen na de indiening van het beroep, deelt de Regering, in voorkomend geval, de inrichtende macht of de bij delegatie handelende inrichtende macht of overheden van de hogere kunstschool mee dat de beslissing strijdig is met de wetten, decreten, besluiten en verordeningen die krachtens die wetten of decreten worden genomen. Die mededeling wordt met redenen omkleed. In dezelfde akte verzoekt de Regering de inrichtende macht of de bij delegatie handelende overheden van de hogere kunstschool om binnen dertig dagen een nieuwe beslissing te nemen die niet onrechtmatig of onwettig is, of om haar/hun beslissing in te trekken.
§ 4. Indien, op het einde van die termijn, geen nieuwe beslissing is genomen, of indien de inrichtende macht of de bij delegatie handelende overheden van de hogere kunstschool de beslissing niet hebben ingetrokken, spreekt de Regering binnen de twintig dagen de vernietiging van de beslissing uit, indien deze werd genomen door de bij delegatie handelende overheden van een hogere kunstschool van de Franse Gemeenschap. Als het gaat om een gesubsidieerde hogere kunstschool, schorst de Regering, binnen de twintig dagen, de toekenning van de jaarlijkse werkingssubsidie aan de inrichtende macht van die hogere kunstschool.
De door de Regering genomen maatregel wordt met redenen omkleed en binnen een termijn van zeven werkdagen meegedeeld aan de inrichtende macht of aan de inrichtende macht en de bij delegatie handelende overheden van de hogere kunstschool.
§ 5. In afwijking van de paragrafen 3 en 4, eerste lid, spreekt de Regering zich uit over het beroep van een afgevaardigde van de Regering om te controleren of de inschrijving regelmatig is of de student voor financiering in aanmerking kan komen.
Art. 34septies/1. [1 In het strikte kader van de opdrachten die hun krachtens dit decreet worden toevertrouwd, zijn de commissarissen van de Regering bij de hogere kunstscholen gemachtigd om het rijksregisternummer bedoeld in artikel 2, § 3, van de wet van 8 augustus 1983 houdende organisatie van een rijksregister van natuurlijke personen te gebruiken of, bij gebreke daaraan, het identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, van de wet van 15 januari 1990 betreffende de oprichting en de organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, van studenten die zijn ingeschreven of die een aanvraag tot toelating of inschrijving hebben ingediend in een instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-11-17/07, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 30-01-2023>
Art. 34octies. <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 27; Inwerkingtreding : 15-09-2006> Elk jaar, brengen de afgevaardigden van de Regering bij de hogere kunstscholen een verslag aan de Regering uit over de werking van elke hogere kunstschool.
Art. 34nonies. <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 27; Inwerkingtreding : 15-09-2006> Wanneer de financiële toestand van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde hogere kunstschool of de inachtneming van de wetten, decreten en verordening dit vereist, kan de minister tot wiens bevoegdheid het hoger onderwijs behoort, of, in voorkomend geval, de door de Regering daartoe aangewezen afgevaardigde, de overheden van de betrokken hogere kunstschool verzoeken binnen de door haar vast te stellen termijn te beraadslagen over elk vraagstuk dat ze vaststelt.
Wanneer de overheden van de betrokken hogere kunstschool op het einde van de termijn geen beslissing hebben genomen of wanneer de minister zich niet schikt naar de door dit orgaan genomen beslissing, kan de Regering de beslissing nemen in plaats van de overheden van de hogere kunstschool.
Art. 34decies. <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 27; Inwerkingtreding : 15-09-2006> De loon- en werkingskosten van het toezicht door de Commissarissen bij de hogescholen belast met een toezichtstaak bij de hogere kunstscholen, geraamd in verhouding tot de opdracht van het toezicht bij de hogere scholen vergeleken met de totale opdracht van de commissaris, worden niet geboekt in C bedoeld in artikel 11, eerste lid, 3° van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen.
Afdeling II. - [1 Het College van de afgevaardigden van de Regering.]1
----------
(1)
Art. 34undecies.[1 § 1. Er wordt een College van de Afgevaardigden van de Regering ingesteld bij de Hogere Kunstscholen, hierna " het College " genoemd en samengesteld als volgt :
1° De afgevaardigden van de Regering bij de Hogere Kunstscholen bedoeld in artikel 34bis van dit decreet;
2° De Administrateur-generaal die de leiding heeft van het Algemeen Bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek van het Ministerie van de Franse Gemeenschap of zijn afgevaardigde.
De Administrateur-generaal die de leiding heeft van het Algemeen Bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek van het ministerie van de Franse Gemeenschap of zijn afgevaardigde, neemt deel aan de vergaderingen van het College met raadgevende stem.
Het College kan een afgevaardigde van de Regering uitnodigen om deel te nemen aan zijn vergaderingen met raadgevende stem.
§ 2. Het College beslist, bij consensus, over alle nuttige maatregelen met het oog op :
1° de coherente uitwerking en de coördinatie van het toezicht op de Hogere Kunstscholen;
2° de goede algemene werking van dit toezicht, inzonderheid door de bestemming van de middelen, zowel op materieel als op menselijk vlak, die ter gezamenlijk gebruik van de [2 afgevaardigden]2 ter beschikking worden gesteld;
3° het oplossen van de punctuele problemen die door de Regering te dien einde aan de Regering worden voorgelegd.
Indien geen consensus bereikt kan worden binnen het College en indien het gebrek aan consensus de coherentie of de goede werking van het toezicht op de Hogere Kunstscholen in het gedrang kan brengen, neemt de Regering de nodige beslissingen om de toestand te verhelpen.
§ 3. Het College is, bovendien, belast met het inlichten van de Regering en moet haar advies verlenen, op eigen initiatief of op aanvraag, over elke vraag in verband met het toezicht op de Hogere Kunstscholen.
Bij gebrek aan consensus, vermelden de adviezen de verscheidene opinies voorgedragen binnen het College.
§ 4. Het College vergadert op eigen initiatief minstens eenmaal per kwartaal. Het vergadert, bovendien, telkens op aanvraag van de Regering.
§ 5. Gedurende iedere aanwijzing wordt het College opeenvolgend voorgezeten, per periode van twee jaar, door ieder van [2 de afgevaardigden van de Regering bij de Hogere Kunstscholen]2, van de oudste ambtsbekledende ambtenaar tot de jongste, of, indien dit criterium niet toepasbaar is, op de wijze vastgesteld door het College zelf.
Het College bepaalt de nadere regels voor de inrichting van zijn secretariaat rekening houdend met de zowel materiële als menselijke middelen die ter beschikking worden gesteld van [2 de afgevaardigden van de Regering bij de Hogere Kunstscholen]2 en stelt zijn eigen huishoudelijk reglement op.
Dit reglement moet, in ieder geval, de nadere regels voor het voorzitterschap van het College aanvullen, de werkingsprocedures inrichten en dit per consensus en de vorm bepalen die aan de beslissingen van het College moet worden gegeven alsook de publiciteit ervan.
Dit reglement wordt ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd.
§ 6. Het College brengt jaarlijks verslag uit aan de Regering.
Dit verslag bevat de beschrijving van zijn activiteiten, zijn evaluatie van de toezichtsprocedure voor het afgelopen jaar en zijn suggesties voor het komende jaar.]1
[2 § 7. Voor het vervullen van zijn opdrachten geniet het college van Regeringsafgevaardigden van de hogere kunstscholen de menselijke middelen die ter beschikking zijn gesteld van het college van commissarissen bij de hogescholen, bedoeld in artikel 44ter van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de hogescholen, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Voor het administratieve beheer en de organisatie van de materiële en menselijke middelen die ter beschikking staan, vormt het college van de Regeringsafgevaardigden bij de hogere kunstscholen een gemeenschappelijk college met het college van de commissarissen van de Regering bij de hogescholen bedoeld in het artikel 44bis van het voormelde decreet van 9 september 1996.
Dit beheer wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de voorzitter van het gemeenschappelijk college, gekozen volgens de nadere regels vastgesteld door de commissarissen en de afgevaardigden, en onder het toezicht van het gemeenschappelijk college.
Medewerkers worden gerekruteerd, benoemd, gepromoveerd of benoemd in overeenstemming met de bepalingen van de regering; het staat onder het gezag van de voorzitter van het gemeenschappelijk college.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2008-07-18/84, art. 30, 015; Inwerkingtreding : 10-09-2008>
(2)<DFG 2018-11-29/06, art. 30, 042; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
Afdeling 3. [1 - Het Verenigd College]1
----------
(1)
Art.34undecies/1. [1 Met toepassing van en volgens de regels voorzien in artikel 6quater van het decreet van 12 juli 1990 op de controle van de universitaire instellingen vormt het College bedoeld in artikel 6ter van hetzelfde decreet met het College van de Regeringscommissarissen bij de hogescholen bedoeld in artikel 44bis van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen en het College van de afgevaardigden bij de hogere kunstscholen bedoeld in artikel 34undecies, het Verenigd College van commissarissen en afgevaardigden van de Regering bij de instellingen voor hoger onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-10-24/09, art. 7, 055; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
TITEL II bis. - [1 College van directeurs]1
----------
(1)
Art. 34duodecies. [1 Er wordt een College van directeurs van de Hogere Kunstscholen ingesteld, samengesteld uit de directeurs van de Hogere Kunstscholen.
Het College van directeurs van de Hogere Kunstscholen :
1° is een forum voor de uitwisseling van beste praktijken en het vinden van oplossingen voor beheersproblematieken die de Hogere Kunstscholen gemeen hebben ;
2° brengt adviezen uit aan het Verenigd College van het Hoger Onderwijs bedoeld in artikel 31 van het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, op eigen initiatief of op aanvraag.
Het College van directeurs van de Hogere Kunstscholen neemt zijn huishoudelijk reglement aan. Het bepaalt dat het bovenvermelde college minstens twee keer per jaar bijeenkomt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-02-07/12, art. 45, 044; Inwerkingtreding : 17-03-2019>
TITEL III. - Studiereglement.
Art.35. De studieregeling wordt bepaald door een algemeen studiereglement en een bijzonder studiereglement.
Art.36. Het algemeen studiereglement wordt door de Regering vastgesteld.
Art.37.Het bepaalt onder meer :
1° de regels in verband met de vrijstelling van sommige delen van het programma;
2° de examenzittijden;
3° de voorwaarden om te slagen;
4° de wijze waarop de examencommissies worden samengesteld;
5° de wijzen waarop de examencommissies werken;
6° de wegingscoëfficiënten voor de verschillende evaluatiewijzen;
7° de wijzen van indiening, onderzoek en beslechting van de klachten van studenten in verband met onregelmatigheden in het verloop van de examens en de werking van de examencommissies;
8° de aanwijzing van de overheid die bevoegd is om te beslissen over de weigering van de inschrijving voor de examens en de examencommissies en de nadere regels voor de uitoefening van de rechten van beroep;
9° de vrijstellingsvoorwaarden voor de studenten die gedurende de studie van hogere kunstschool veranderen, volgens het volgende principe : de student wordt vrijgesteld van het afleggen van de examens waarvoor hij voorheen geslaagd is indien de programma's dezelfde zijn als die van zijn nieuwe hogere kunstschool;
10° de vrijstellingsvoorwaarden voor de studenten die hetzelfde studiejaar herbeginnen;
11° [2 ...]2;
12° [2 ...]2;
13° [2 ...]2;
14° [2 ...]2;
15° [2 ...]2;
16° de voorwaarden en nadere regels voor de verlenging van de tweede zittijd voor de studenten die in het laatste studiejaar ingeschreven zijn.
----------
(1)<DFG 2008-05-09/75, art. 26, 014; Inwerkingtreding : 15-09-2008>
(2)<DFG 2012-03-23/05, art. 16, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
Art.38.§ 1. De student kiest de hogere kunstschool waarin hij zich wenst in te schrijven en legt het toelatingsexamen voor (21 september) af. (Door zijn inschrijving treedt de student toe tot het pedagogisch en kunstproject van de hogere kunstschool en tot het bijzonder studiereglement.) <DFG 2006-06-02/67, art. 29, a en b, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
De uiterste inschrijvingsdatum wordt op (15 oktober) van het lopende academiejaar vastgesteld, onverminderd de uitoefening van de rechten van beroep bedoeld in § 4 van dit artikel. [1 Er wordt een toelatingsproef ingericht overeenkomstig artikel 25 van het decreet.]1; <DFG 2006-06-02/67, art. 29, c, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
In afwijking van lid 2, kan de Regering, op een met redenen omklede aanvraag van de pedagogische beheersraad, een student echter uitzonderlijk toelaten zich na 30 september te laten inschrijven, wanneer de omstandigheden dit verantwoorden en op voorwaarde dat de hogere kunstschool het toelatingsexamen in dezelfde voorwaarden organiseert als deze die in artikel 41 van dit decreet bedoeld zijn.
§ 2. De inrichtende macht kan echter, bij een uitdrukkelijk met redenen omklede beslissing, na het advies van de pedagogische beheersraad te hebben ingewonnen, de inschrijving van een student afwijzen :
1° wanneer die student, in dezelfde hogere kunstschool, tijdens het vorige academiejaar, definitief werd uitgesloten;
2° wanneer die student zijn inschrijving aanvraagt voor een studieprogramma waarvoor geen financiering door de Franse Gemeenschap plaatsvindt;
3° wanneer die student niet voldoet aan de voorwaarden bepaald door het studiereglement van de hogere kunstschool.
(4° wanneer die student niet voor financiering in aanmerking komt;
5° Wanneer de onthaalcapaciteit in de tweede cyclus van de hogere kunstschool dit niet mogelijk maakt, met inachtneming van de bepalingen van artikel 38bis.) <DFG 2006-06-02/67, art. 29, d, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
§ 3. Van de beslissing tot afwijzing van de inschrijving moet bij aangetekend schrijven aan de student kennis worden gegeven binnen een termijn van 15 dagen met ingang van de dag van ontvangst van de aanvraag om inschrijving.
§ 4. Bij de kennisgeving van de afwijzing van de inschrijving worden eveneens de nadere regels voor de uitoefening van de rechten van beroep gevoegd.
Wanneer de afwijzing van de inschrijving uitgaat van een hogere kunstschool die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd, kan de student, binnen de tien dagen, bij aangetekend schrijven, beroep tegen die beslissing aantekenen bij de Regering, die, binnen dertig dagen, zich moet uitspreken over het beroep door middel van een beslissing die de afwijzing ongeldig kan verklaren.
(Het reglement van de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde hogere kunstscholen bepaalt dat een commissie zal worden opgericht en georganiseerd, belast met het ontvangen van de klachten van de studenten over de weigering van een inschrijving. Die commissie, die waarborgen inzake onafhankelijkheid biedt en waarin studenten zitting hebben, kan, met inachtneming van de door de reglementsbepalingen vastgestelde nadere regels, de weigering ongeldig maken. De student beschikt over tien dagen om beroep aan te tekenen tegen de beslissing voor die commissie, bij aangetekend schrijven. De commissie spreekt zich uit binnen de dertig dagen na de ontvangst van de klacht.) <DFG 2006-06-02/67, art. 29, e, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
(§ 5. Wordt als regelmatig geacht in elke betrokken inrichting voor hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, de inschrijving van een student in verschillende partnerinstellingen die een samenwerkingsovereenkomst hebben ondertekend voor de organisatie van studies wanneer de inschrijvingen in deze instellingen op minstens 30 studiepunten betrekking hebben.) <DFG 2007-05-25/34, art. 37, 010; Inwerkingtreding : 15-09-2007>
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 17, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
Art. 38bis. <ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 30; Inwerkingtreding : 15-09-2006> § 1. Wanneer een hogere kunstschool met toepassing van artikel 38, § 2, 5° de inschrijving van een student in de tweede cyclus weigert, reikt ze de student een attest van weigering van inschrijving waarvan het model door de Regering wordt vastgesteld. Ze zendt de Regering een afschrift van dat attest onmiddellijk over.
Het attest omvat de uitdrukkelijke motivering van de weigering van inschrijving, de datum van ontvangst van de inschrijvingsaanvraag, haar volgnummer en de datum van weigering van de aanvraag.
§ 2. Elke hogere kunstschool houdt een speciaal register bij waarin elke aanvraag om inschrijving in de volgorde van haar ontvangst wordt opgenomen en ontvangt een uniek identificatienummer.
§ 3. De hogere kunstscholen kunnen niet op grond van artikel 38, § 2, 5°, de studenten weigeren die reeds in de instelling ingeschreven zijn en die voor financiering in aanmerking komen.
Met uitzondering van de in het eerste lid bedoelde studenten, kan geen andere student meer worden toegelaten in de optie waarin de student zich wenst in te schrijven nadat het in § 1 bedoelde attest aan een student is uitgereikt.
§ 4. Op 31 maart van elk jaar, deelt elke inrichtende macht, op de voordracht van de directeur, na advies van de pedagogische beheersraad, de Regering van de Franse Gemeenschap het aantal studenten mee die ze kan toelaten in de tweede cyclus, verdeeld over elke georganiseerde optie, in de loop van het volgende academiejaar.
Dat aantal mag niet kleiner zijn dan 90 % van de bevolking van het lopende academiejaar en kleiner dan 90 % van de referentiebevolking.
Art.39.Het bijzonder studiereglement wordt door de pedagogische beheersraad aan de inrichtende macht ter goedkeuring voorgelegd. Het bepaalt nadere regels voor de toepassing van het algemeen studiereglement met inachtneming ervan.
Het bepaalt onder meer :
1° de organisatie van het academiejaar met inachtneming van de door de Regering vastgestelde vakantie- en verlofregeling;
2° de tuchtregeling en alle beroepsprocedures met inachtneming van de volgende principes : iedere student is ertoe gehouden het bijzonder studiereglement van de hogere kunstschool waarvoor hij zich laat inschrijven, na te leven. In geval van tekortkoming, kan een tuchtsanctie in verhouding tot de ernst van de feiten door de inrichtende macht van de school worden uitgesproken, na het advies van de pedagogische beheersraad te hebben ingewonnen. De tuchtsancties die worden uitgesproken ten aanzien van een student kunnen niet in aanmerking worden genomen bij de evaluatie van zijn bekwaamheid.
In alle gevallen moet de student zijn rechten op verdediging kunnen doen gelden;
3° de doelstellingen die in het studieprogramma van elke optie bepaald zijn;
4° (de beschrijving van elk studieprogramma, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 23 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten;) <DFG 2006-06-02/67, art. 31, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2006; zie ook DFG 2006-02-02/67, art. 66, L1>
5° de bepalingen die inherent zijn aan de pedagogische methodes;
6° de nadere regels voor de organisatie en het verloop van de examens en de werking van de examencommissies;
7° de nadere regels voor de aanwending van de interdisciplinariteit binnen de school;
8° de nadere regels voor de organisatie van onderwijsactiviteiten die onder een samenwerkingsovereenkomst ressorteren.
Het vermeldt het bedrag van de door de Regering vast te stellen reglementaire inschrijvingsrechten.
Art.40. Het algemeen studiereglement en het bijzonder studiereglement zijn openbare documenten, bezorgd door de directeur of diens vertegenwoordiger, aan iedere persoon, op gewone aanvraag, of aan de studenten, uiterlijk bij hun inschrijving..
TITEL IV. - Toelatingsvoorwaarden.
HOOFDSTUK I. - Voorwaarden voor de toelating tot de eerste cyclus
Art.41.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor de toegang tot de tweede cyclus
Art. 41bis.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
Art. 41ter.
<Opgeheven bij DFG 2012-03-23/05, art. 19, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
Art. 41ter/1.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
HOOFDSTUK III. - Geïndividualiseerde toegang
Art. 41quater.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
Art. 41quater/1.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
Art. 41quinquies.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
Art. 41sexies.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
HOOFDSTUK IV. - Bedrog bij de inschrijving
Art. 41septies.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
TITEL V. - Organisatie van de examens en examencommissies.
Art.42.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
Art.43.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
Art.44.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
Art.45.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
Art.46.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
TITEL VI. - Uitreiking van de diploma's.
Art.47.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-07/50, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014, behalve voor de tijdelijke toepassing van artikel 162, tweede lid>
TITEL VII. - Controle van de kwaliteit.
Art.48.
<Opgeheven bij DFG 2008-05-09/75, art. 29, 014; Inwerkingtreding : 03-07-2008>
TITEL VIII. - Regelmatig ingeschreven en financierbare studenten.
Art.49.(§ 1.) Onverminderd de bepalingen van artikel 3 van dit decreet, is de student die regelmatig in een hogere kunstschool ingeschreven is, de student die voldoet aan de toegangsvoorwaarden bedoeld bij de wets- en verordeningsbepalingen terzake en die ingeschreven is op de wijze voorgeschreven voor het geheel van de voorgeschreven en goedgekeurde onderwijsactiviteiten [2 van een bepaalde afdeling of, op het gebied van muziek, van een bepaalde specialiteit]2 of, op het gebied van muziek, van een bepaalde specialiteit en die deze activiteiten regelmatig volgt om, in voorkomend geval, op het einde van het academiejaar, de rechtsgevolgen te kunnen genieten die verbonden zijn met het slagen voor de examens. <DFG 2007-05-25/34, art. 39, 2°, 010; Inwerkingtreding : 15-09-2007>
(Tweede lid opgeheven) <DFG 2007-05-25/34, art. 39, 1°, 010; Inwerkingtreding : 15-09-2007>
(§ 2. Een regelmatig ingeschreven student kan één of meerdere cursussen volgen die behoren tot een studieprogramma dat tot dezelfde academische graad leidt of tot een verschillende academische graad georganiseerd door een andere instelling voor hoger onderwijs erkend door de overheid die voor haar bevoegd is inzake hoger onderwijs, met de toestemming van deze instelling.
De bijhorende studiepunten worden in aanmerking genomen in zijn studies mits inachtneming van de voorwaarden vastgesteld door de overheden van de Hogere Kunstschool waarin de student ingeschreven is.
Een studieprogramma kan een minimumaantal studiepunten opleggen, gevolgd in een andere instelling dan deze waar hij ingeschreven is. Als de student geen andere oplossing heeft voor de aldus opgelegde mobiliteit en deze mobiliteit hem buiten de Franse Gemeenschap leidt, moet de instelling de meerkosten inzake het inschrijvingsgeld, de reis- en verblijf- of woonkosten dekken, zodat de student deze cursussen kan volgen.
De student wordt geacht geen andere oplossing te hebben voor de opgelegde mobiliteit wanneer de Hogere Kunstschool hem geen mogelijkheid biedt om zonder mobiliteit een ander studieprogramma te volgen dat tot de graad met hetzelfde opschrift leidt, in voorkomend geval, dezelfde studierichting en hetzelfde type didactische, grondige of gespecialiseerde finaliteit.
Bovendien, in het kader van een samenwerkingsovereenkomst voor de organisatie van studies, is de verplichting voor de instelling bedoeld in het derde lid om de kosten te dekken, slechts van toepassing als de student een eerste diploma van de eerste cyclus of een eerste diploma van de tweede cyclus voorbereidt.
[1 Minstens dertig studiepunten van elke studiecyclus moeten effectief georganiseerd worden door de Hogere kunstschool die de academische graad toekent die de studies bekrachtigt of het diploma uitreikt dat het slagen voor die studies bekrachtigt. Die verplichting wordt evenwel in het kader van een samenwerkingsovereenkomst voor de organisatie van studies zoals bepaald in artikel 29, § 2, van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de Universiteiten verminderd tot twintig studiepunten voor elke instelling voor hoger onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap die partner is bij de overeenkomst wanneer het gaat om een cursus van de eerste cyclus, tot vijftien studiepunten in alle andere gevallen.]1 <DFG 2007-05-25/34, art. 39, 2°, 010; Inwerkingtreding : 15-09-2007>
----------
(1)<DFG 2008-11-28/68, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 15-09-2009>
(2)<DFG 2012-03-23/05, art. 25, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
Art.50.
<Opgeheven bij DFG 2014-04-11/22, art. 13, L3, 034; Inwerkingtreding : 15-09-2014; zie ook de overgangsmaatregelen in art. 13, L4>
Art.51.
<Opgeheven bij DFG 2014-04-11/22, art. 13, L3, 034; Inwerkingtreding : 15-09-2014; zie ook de overgangsmaatregelen in art. 13, L4>
DEEL III. - FINANCIERING VAN HET ONDERWIJS.
TITEL I. - Omkadering.
Art.52. De omkadering van de studenten wordt in betrekkingseenheden uitgedrukt.
De omkadering wordt, per gebied en per type, berekend op grond van de optelling van een forfaitair deel toegekend voor een eerste schijf van financierbare studenten en van evenredige delen gelijk aan het product van het aantal financierbare studenten voor een tweede of een derde schijf en specifieke coëfficiënten bepaald in artikel 53.
Het aldus bepaalde betrekkingseenheden wordt toegekend aan de hogere kunstschool voor een jaar.
(Het aantal betrekkingseenheden berekend voor het geheel van de hogere kunstscholen, wordt voorzien van een coëfficiënt die gelijk is aan 100.
Elk jaar, onderzoekt de Regering de mogelijkheid om een verminderingscoëfficiënt vast te leggen.) <DFG 2006-06-02/67, art. 37, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
Art.53.Voor de berekening van de omkadering van de hogere kunstscholen, zijn de omkaderingsnormen, uitgedrukt in betrekkingseenheden, de volgende :
Gebied van de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimtekunsten - Lang type :
1° Voor de eerste 150 studenten : 23 betrekkingseenheden;
2° Van 151 tot 300 studenten : het aantal studenten vermenigvuldigd met 0,12;
3° Boven 300 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met 0,9.
Gebied van de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimtekunsten - Kort type :
1° Voor de eerste 150 studenten : 17 betrekkingseenheden;
2° Van 151 tot 300 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldig met 0,08;
3° Boven 300 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met 0,06.
Gebied van de muziek :
1° Voor de eerste 150 studenten : 26 betrekkingseenheden;
2° Van 151 tot 300 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met 0,17.
3° Boven 300 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met 0,15.
Gebied van de toneelkunst en de woordkunsten en gebied van de danskunst :
1° Voor de eerste 75 studenten : (15 betrekkingseenheden); <DFG 2007-05-25/34, art. 44, 010; Inwerkingtreding : 15-09-2007>
2° Van 76 tot 150 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met 0,12;
3° Boven 150 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met 0,10.
Gebied van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie - Lang type :
1° Voor de eerste 150 studenten : 22 betrekkingseenheden;
2° Boven 150 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met 0,10.
Gebied van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie - Kort type :
1° Voor de eerste 150 studenten : 17 betrekkingseenheden;
2° Boven 150 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met 0,08.
Per gebied, wanneer de uitkomst van de berekening de breuk van een eenheid omvat, wordt zij naar de hogere eenheid afgerond, wanneer zij gelijk is aan of hoger is dan vijf tienden, en naar de lagere eenheid, in de andere gevallen.
Op het gebied van de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimtekunsten, stelt de Regering de bijzondere bepalingen vast die van toepassing zijn in het kader van de overgang van het korte type naar het lange type.
(Ingeval van fusie van Hogere Kunstscholen worden de omkaderingscoëfficiënten bedoeld in het eerste lid berekend voor elk domein en elk type als volgt :
1° het aantal studenten en het aantal omkaderingseenheden van het forfaitaire deel toegekend voor de eerste schijf van studenten worden vermenigvuldigd met het aantal hogere kunstscholen die een fusie hebben aangegaan en die vóór de fusie het betrokken domein en het betrokken type organiseerden;
2° het maximaal aantal studenten die in aanmerking moeten worden genomen voor de toepassing van de tweede en derde schijven, wordt vermenigvuldigd met het aantal hogere kunstscholen die een fusie hebben aangegaan en die vóór de fusie het betrokken domein en het betrokken type organiseerden;
3° het minimaal aantal studenten die in aanmerking moeten worden genomen voor de toepassing van de tweede schijf, is het maximaal aantal studenten van het forfaitair deel vermeerderd met een eenheid.) <DFG 2007-05-25/34, art. 41, 010; Inwerkingtreding : 15-09-2007>
[1 Met ingang van het academiejaar 2019-2020 wordt voor de hogere kunstscholen die het gebied van de podiumkunsten en de verspreidings- en communicatietechnieken - van het lange type - organiseren, het niveau van toezicht op de eerste schijf van de eerste 150 studenten, dat voor het genoemde gebied in lid 1 is vastgesteld, verhoogd met 11 arbeidseenheden als bedoeld in artikel 469/1, met inbegrip van voltijds personeel, 1 programmaleider, 1 werkleider en 9 assistent-hoogleraren, als respectief bedoeld in de punten 1°, 2° en 3° of 4°, van het eerste lid van dit artikel.]1
----------
(1)<DFG 2019-04-25/51, art. 6, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.54.§ 1. De omkadering toegekend aan de hogere kunstscholen is de uitkomst van de optelling van twee delen : een historisch deel en een variabel deel.
§ 2. De waarde van het historisch deel wordt om de 5 jaar vastgesteld. Ze is gelijk aan het aantal omkaderingseenheden die voor elke instelling werd toegekend gedurende het academiejaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de omkadering wordt berekend. Ze wordt elk jaar gewogen met een degressieve coëfficiënt : 1 voor het eerste jaar, 0.75 voor het tweede jaar; 0.5 voor het derde jaar; 0.25 voor het vierde jaar; 0 voor het vijfde jaar.
§ 3. De waarde van het variabel deel wordt om de vijf jaar vastgesteld. Ze is gelijk aan het aantal omkaderingseenheden die voortvloeien uit de in artikel 53 bepaalde berekening van de omkadering. Ze wordt elk jaar gewogen met een progressieve coëfficiënt : 0 voor het eerste jaar, 0.25 voor het tweede jaar; 0.5 voor het derde jaar; 0.75 voor het vierde jaar; 1 voor het vijfde jaar. Het variabel deel wordt echter niet gewijzigd zolang het - positieve of negatieve - verschil tussen het gemiddelde bepaald in paragraaf 4 en het gemiddelde berekend voor de laatste toekenning van de omkadering lager is dan 5 %.
§ 4. Het aantal financierbare studenten die in aanmerking komen voor de berekening van het variabel deel is gelijk aan het gemiddelde van het aantal financierbare studenten van de vijf academiejaren die voorafgaan aan die waarvoor de omkadering wordt berekend.
(Voor de berekening bedoeld in het eerste lid wordt het aantal studenten op het gebied van de muziek met 1,5 vermenigvuldigd.) <DFG 2007-05-25/34, art. 45, 010; Inwerkingtreding : 15-09-2007>
§ 5. 1° In afwijking van het tweede lid van de tweede paragraaf, voor de eerste vijf academiejaren vanaf de toepassingsdatum van dit decreet, is de waarde van het historisch deel gelijk aan het aantal omkaderingseenheden toegekend voor elke instelling gedurende het jaar 2000-2001.
2° In afwijking van de vierde paragraaf, voor de eerste vijf academiejaren vanaf de toepassingsdatum van dit decreet, is het aantal financierbare studenten van de academiejaren vanaf de toepassingsdatum van dit decreet, gelijk aan het gemiddelde van de financierbare studenten van de academiejaren 1995-1996, 1996-1997, 1997-1998, 1998-1999 en 1999-2000. Dat aantal wordt referentiebevolking genoemd.
(3° In afwijking van het derde lid, indien, in het vier jaar van toepassing van dit decreet, het gemiddeld aantal studenten van een domein die in aanmerking komen voor financiering gedurende de laatste vier jaren, met meer dan 10 % verschilt van het gemiddeld aantal studenten die voor financiering in aanmerking kwamen in datzelfde domein gedurende de academiejaren 1995-1996 tot 1999-2000, brengt de Regering een verslag aan het Parlement van de Franse Gemeenschap alsook een voorstel van eventuele wijziging van de coëfficiënten van artikel 53 voor dat domein uit.) <DFG 2006-06-02/67, art. 38, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
(§ 6. Een specifieke omkadering wordt aan de scholen toegekend voor de organisatie van de aggregatie op basis van de volgende berekening :
Op het einde van elk academiejaar worden de studenten die de graad van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs en het diploma in verband daarmee hebben behaald, geboekt. De uitkomst van de vermenigvuldiging van hun aantal met een coëfficiënt van 0,04 stemt overeen met de omkadering uitgedrukt in betrekkingseenheden die aan de hogere kunstschool worden toegekend voor het volgende academiejaar met de omkadering erbij toegekend overeenkomstig de vorige paragrafen van dit artikel.) <DFG 2004-03-03/44, art. 38, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
[1 Vanaf het academiejaar 2023-2024 wordt jaarlijks een specifieke omkadering toegekend aan de hogere kunstscholen voor de organisatie van opleidingen die vallen onder het gebied nr. 10bis: "opvoedings- en onderwijswetenschappen" op basis van de volgende berekening: alle financierbare studenten ingeschreven in opleidingen die vallen onder het gebied nr. 10bis: "opvoedings- en onderwijswetenschappen", zoals bedoeld in artikel 83, § 1, eerste lid, van het decreet van 7 november 2013 tot vaststelling van het hoger onderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, worden meegeteld. Het product van hun aantal met de coëfficiënt 0,04, komt overeen met het aantal omkaderingsdocenten in werkgelegenheidseenheden dat voor het volgende academiejaar aan de hogere kunstschool is toegewezen bovenop het aantal omkaderingsdocenten dat overeenkomstig artikel 53 aan het artistieke referentiekader is toegewezen.]1
----------
(1)<DFG 2022-12-14/15, art. 62, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
TITEL II. - Vaststelling van de personeelsformatie.
Art.55.Bij de vaststelling van de personeelsformatie van de hogere kunstschool, houdt de inrichtende macht van een instelling voor onderwijs van het lange type rekening met de volgende regels in verband met het onderwijzend personeel in dat type :
1° Het aantal betrekkingseenheden [2 van (hoog)leraars, assistenten-hoogleraren en begeleiders]2 zoals bepaald in de artikelen 69 en 72 van dit decreet kan niet lager zijn dan 60 % van het totaal aantal betrekkingen noch hoger zijn dan 80 % van dit aantal;
2° [1 Het aantal betrekkingseenheden [2 van programmaleiders, werkleiders, assistenten, en docenten]2, zoals bedoeld in de artikelen 69 en 72 van dit decreet, kan niet lager zijn dan 5 % van het totaal aantal betrekkingen noch hoger zijn dan 40 % van dit aantal; binnen hetzelfde percentage kan het aantal assistenten nooit lager zijn dan 35 % van dit aantal;]1
3° Het aantal betrekkingseenheden van lector zoals bepaald in de artikelen 69 en 72 van dit decreet kan niet hoger zijn dan 15 % van het totaal aantal betrekkingen.
Het percentage van de betrekkingseenheden van in vast verband benoemde of aangeworven [2 programmaleiders, werkleiders]2 [1 (hoog)leraren, [2 assistent-hoogleraren]2 begeleiders of docenten]1 mag niet hoger zijn dan 70 % van het aantal betrekkingseenheden [1 van [2 programmaleiders, werkleiders,]2 (hoog)leraren, [2 assistent-hoogleraren,]2 begeleiders of docenten]1 zoals bepaald in lid 1 van dit artikel.
(In afwijking van het vorige lid kan de verhouding tussen betrekkingseenheden van leraars of begeleiders die in vast verband benoemd zijn, niet hoger zijn dan 70 %, om de benoeming of de werving in vast verband mogelijk te maken van leerkrachten die ten minste 55 jaar oud zijn en ten minste 20 jaar dienstactiviteit tellen. Die mogelijkheid kan niet worden toegepast door de hogere kunstscholen die in de vijf vorige jaren leden van het onderwijzend personeel in vast verband hebben benoemd of aangeworven die minder oud waren dan deze aan wie de hogere kunstscholen het voordeel van deze bepaling wensen toe te kennen.
De afgevaardigde van de Regering bevestigt dat de voorwaarden bedoeld bij het vorige lid vervuld zijn.) <DFG 2006-06-02/67, art. 39, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
Een benoeming of een aanwerving in vast verband in een ambt van [1 (hoog)leraren, [2 assistent-hoogleraren,]2 begeleiders of docenten]1, een tijdelijke aanstelling of een tijdelijke werving in een ambt [1 van (hoog)leraar, begeleider, docent of assistent]1, de toekenning van een mandaat van lector zijn alleen dan mogelijk als rekening wordt gehouden met de voormelde aantallen.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 54, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 7, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.56.Bij de vaststelling van de personeelsformatie van de hogere kunstschool, houdt de inrichtende macht van een instelling voor onderwijs van het korte type rekening met de volgende regels voor het onderwijzend personeel in dat type :
1° Het aantal betrekkingseenheden van (hoog)leraar zoals bepaald in de artikelen 75 en 78 van dit decreet kan niet lager zijn dan 85 % van het totaal aantal betrekkingseenheden;
2 ° Het aantal betrekkingseenheden van lector zoals bepaald in de artikelen 75 en 78 van dit decreet kan niet hoger zijn dan 15 % van het totaal aantal betrekkingseenheden.
Het percentage van de betrekkingseenheden van in vast verband benoemde of aangeworven (hoog)leraars mag niet hoger zijn dan 70 % van het aantal betrekkingseenheden van (hoog)leraar zoals bepaald in lid 1 van dit artikel.
Een benoeming of een aanwerving in vast verband in een ambt van (hoog)leraar, de toekenning van een mandaat van lector zijn alleen dan mogelijk als rekening wordt gehouden met de voormelde aantallen.
Art.57.[1 § 1. [2 Elke hogere kunstschool staat onder de leiding van een directeur, voor wie er een bijkomende betrekkingseenheid wordt toegekend.
Een hogere kunstschool die meerdere studiegebieden telt krijgt een betrekking van directeur van een studiegebied, per bijkomend studiegebied, voor wie er een bijkomende betrekkingseenheid wordt toegekend voor vijf jaar.
Wordt een bijkomende betrekkingseenheid toegekend krachtens het vorige lid, dan kan de Inrichtende Macht, na advies van de Pedagogische beheersraad, de duur beperken van het mandaat van de directeur van een studiegebied in deze betrekking tot de duur die overblijft voor het of de mandaat(mandaten) dat (die) lopend is (zijn) van directeur van een studiegebied.
De directeur van een studiegebied wordt door de Inrichtende Macht aangewezen, overeenkomstig de wervingsprocedure toepasselijk op de aanwijzing van de directeurs van de hogere kunstscholen.
De directeur van het studiegebeid heeft de leiding van het gebied waarvoor hij wordt aangewezen. Hij handelt onder het gezag van de directeur van de hogere kunstschool.
Een hogere kunstschool die enkel één studiegebied inricht en die ten minste 500 financierbare studenten telt, krijgt een betrekking van adjunct-directeur toegewezen, voor wie er een bijkomende betrekkingseenheid voor vijf jaar wordt toegekend.
Een hogere kunstschool die enkel één studiegebied inricht en die ten minste 800 financierbare studenten telt, krijgt een tweede betrekking van adjunct-directeur toegewezen, voor wie er een bijkomende betrekkingseenheid voor vijf jaar wordt toegekend.
In afwijking van het tweede lid, wordt de hogere kunstschool die meerdere studiegebieden en meer dan 500 financierbare studenten voor het academiejaar 2010-2011 telde, wordt onderworpen aan de bepaling bedoel bij het zesde lid voor zover de toestand ongewijzigd blijft.]2
[3 Een hogere kunstschool die vóór het academiejaar 2020-2021 ten minste 500 financierbare studenten en slechts één studierichting had, kan, wanneer zij vervolgens meerdere studierichtingen heeft, kiezen tussen de bepaling in lid 2 of de bepaling in lid 6.]3
§ 2. Wanneer er meerdere gebieden georganiseerd worden binnen een hogere kunstschool wordt een directiecollege ingericht bestaande uit het geheel van de directeur, de adjunct-directeur(s) en directeur(s) van een studiegebied. Het wordt voorgezeten door de directeur van de hogere kunstschool.
Het directiecollege is belast met de tenuitvoerlegging van de beslissingen van het beheerorgaan van de hogere kunstschool en neemt de beslissingen waarvoor hij delegatie kreeg.
§ 3. Ingeval van samenvoeging van twee of meerdere Hogere Kunstscholen, kan de Hogere kunstschool ontstaan uit de fusie bepalen dat de titularissen van de mandaten van directeur of adjunct-directeur in de samengevoegde hogere kunstscholen hun mandaat behouden voor een duur die gelijk is aan de overblijvende duur van dat mandaat.
De mandaten van de overtallige directeurs of adjunct-directeurs kunnen verlengd worden voor één enkel mandaat, maar de bovenvermelde directeurs worden niet vervangen indien aan hun mandaat vroegtijdig een einde wordt gesteld. Wanneer deze mandaten niet verlengd kunnen worden, blijven de betrekkingseenheden die ze vertegenwoordigen behouden voor de samengevoegde inrichting.
Nochtans kan één enkele directeur afkomstig uit de samengevoegde hogere kunstschool het ambt van directeur uitoefenen van de hogere kunstschool die ontstaan is uit de samenvoeging. De andere titularissen van een mandaat oefenen de ambten van adjunct-directeur uit.
§ 4. Ingeval van samenvoeging van twee of meerdere Hogere Kunstscholen die verschillende studiegebieden inrichten, kan de Hogere kunstschool ontstaan uit de samenvoeging bepalen dat, per onderwijsgebied, de titularissen van de mandaten van directeur, en desgevallend, adjunct-directeur, in de samengevoegde hogere kunstscholen hun mandaat behouden.
De directeurs van de samengevoegde hogere kunstscholen oefenen dan het ambt van directeur van een studiegebied uit in de uit de samenvoeging onstaande hogere kunstschool tot op het einde van hun lopende mandaat.
Wanneer na een samenvoeging meerdere directeurs van een studiegebied ertoe gebracht worden hetzelfde studiegebied te leiden, worden hun bevoegdheden door de inrichtende macht, na advies van de Pedagogische beheersraad, bepaald.
Eén enkele directeur afkomstig uit de samengevoegde hogere kunstscholen kan het ambt van directeur uitoefenen van de hogere kunstschool die ontstaan is uit de samenvoeging.]1
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 27, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010. Overgangsbepalingen : art. 88>
(2)<DFG 2012-03-23/05, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(3)<DFG 2021-07-19/10, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
TITEL IIbis. - [1 Steun aan de studenten]1
----------
(1)
Art. 57bis. [1 De directeur, na advies van de Pedagogische beheersraad, stelt een personeelslid aan dat belast is met de coördinatie van de evaluatie van de kwaliteit voor wie er een vierde van een aanvullende begeleidingsbetrekking wordt toegekend. In geval van samenvoeging van hogere kunstscholen wordt deze opdracht vermenigvuldigd met het aantal hogere kunstscholen die de samenvoeging hebben ondergaan. De wekelijkse opdracht voor volledige prestaties is bepaald op 36 uur per week. Ze wordt onderverdeeld in vierden van opdracht.
De directeur van de hogere kunstschool bezorgt de Regering vóór 15 oktober van het lopende jaar de identiteit en de opdracht van het personeelslid dat belast is met deze opdracht. Ingeval de hogere kunstschool deze informatie niet verstrekt of de opdracht besteed aan de evaluatie van de kwaliteit lager is dan één vierde van een bijkomende betrekking, wordt het bijkomende bedrag voor het jaar daarna tot een passend beloop verminderd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-12-01/08, art. 28, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Art. 57ter. [1 De directeur, na advies van de Raad bevoegd luidens de federale wetgeving, wijst een personeelslid aan belast met de Interne Dienst van Preventie en Bescherming op het Werk waarvoor er een vierde van eenheid wordt toegekend van een bijkomende betrekking. In geval van samenvoeging van hogere kunstscholen, wordt deze opdracht vermenigvuldigd met het aantal hogere kunstscholen die deel uitmaken van de samenvoeging. De wekelijkse opdracht met volledige prestaties bedraagt 36 uur per week. Ze kan verdeeld worden in vierden van opdracht.
De directeur van de hogere kunstschool bezorgt de Regering vóór 15 oktober van het lopende jaar de identiteit en de opdracht van het personeelslid dat belast is met deze opdracht. Ingeval de hogere kunstschool deze informatie niet verstrekt of de opdracht besteed aan de evaluatie van de kwaliteit lager is dan één vierde van een bijkomende betrekking, wordt het bijkomende bedrag voor het jaar daarna tot een passend beloop verminderd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-12-01/08, art. 28, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Art. 57quater.[2 (oude art. 57bis)]2 [1 § 1. Vanaf het academiejaar 2010-2011 wordt jaarlijks aan iedere hogere kunstschool ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap een bijkomende toelage toegekend samengesteld uit de vier volgende delen :
1° het aantal regelmatige studenten die voor een financiering in aanmerking komen, die een beurs genieten en die ingeschreven zijn voor studies gerangschikt in het hoger onderwijs van het korte type vermenigvuldigd met 76 euro;
2° het aantal regelmatige studenten die voor een financiering in aanmerking komen, die een beurs genieten en die ingeschreven zijn voor studies gerangschikt in het hoger onderwijs van het lange type vermenigvuldigd met 85 euro;
3° het aantal regelmatige minvermogende studenten die voor een financiering in aanmerking komen en die ingeschreven zijn voor studies gerangschikt in het hoger onderwijs van het lange type vermenigvuldigd met 55,5 euro;
4° het verschil tussen :
- enerzijds, de aantallen gewone, minvermogende en beursgenietende regelmatige studenten die voor een financiering in aanmerking komen vermenigvuldigd met de theoretische bedragen van de respectieve volledige maximumbedragen bedoeld bij artikel 12, § 2, veertiende lid, van de wet van 29 mei 1959 houdende wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, en vermenigvuldigd met de indexeringsformule bedoeld bij artikel 12, § 2, achtste lid, van dezelfde wet;
- anderzijds, de aantallen gewone, minvermogende en beursgenietende regelmatige studenten die voor een financiering in aanmerking komen vermenigvuldigd met de theoretische bedragen van de respectieve volledige maximumbedragen bedoeld bij artikel 12, § 2, veertiende lid, van de wet van 29 mei 1959 houdende wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, en vermenigvuldigd met de indexeringsformule bedoeld bij de drie laatste leden van artikel 12, § 2, van dezelfde wet.
Als provisie wordt één derde van de bijkomende toelagen bedoeld bij de vorige paragrafen vereffend op 31 december ten laatste aan elke hogeschool, op basis van de inschrijvingen van regelmatige en voor financiering in aanmerking komende studenten. Het saldo wordt op 1 juli vereffend op basis van de definitief gecontroleerde inschrijvingen van regelmatige voor financiering in aanmerking komende studenten.
Dit artikel is niet van toepassing op de hogere kunstschool als deze aan de studenten, die zich inschrijven, een totaal bedrag vraagt dat hoger is dan het totaal bedrag vereist voor het academiejaar 2009-2010, voor zover dit laatste bedrag hoger is dan het maximumbedrag bepaald bij artikel 12, § 2, veertiende lid, van de voornoemde wet van 29 mei 1959 voor het academiejaar 2009-2010.]1
---------
(1)<Inséré par DFG 2010-07-19/11, art. 15, 021; En vigueur : 15-09-2010>
(2)<DFG 2012-03-23/05, art. 67, 023; En vigueur : 15-04-2012>
TITEL III. - Sociale subsidies.
Art.58. De Franse Gemeenschap komt, door middel van jaarlijkse subsidies, sociale subsidies genoemd, tegemoet in de financiering van de sociale behoeften van de studenten.
Art.59.De sociale subsidies worden berekend op grond van het aantal financierbare studenten op 1 februari van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat. [4 Vanaf het begrotingsjaar [7 2015]7 wordt een bedrag van [7 67,72 euro]7 per subsidieerbare student aan elke hogere kunstschool toegekend. Vanaf het begrotingsjaar [7 2017]7, wordt dat bedrag jaarlijks aangepast aan de schommeling van het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen van het jaar vooraf.]4 [1 [9 Tot en met in het begrotingsjaar 2018 wordt hieraan het bedrag genoemd in artikel 4, § 4, a), van het decreet van 20 juli 2005 betreffende het bijkomend inschrijvingsgeld geïnd in het niet-universitair hoger onderwijs, toegevoegd. Vanaf het begrotingsjaar 2019 wordt EUR 380,64 per student toegekend voor de eerste 2500 studenten en EUR 253,10 per student boven 2500. Vanaf het jaar 2019 worden deze bedragen jaarlijks aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de volgende formule: prijsindexcijfer voor januari van het bedoelde begrotingsjaar/ prijsindexcijfer van de maand januari van het begrotingsjaar 2013.
Voor de jaren 2019 tot 2021 worden de bedragen per student verkregen op grond van het vorige lid toegekend tot 40 % in 2019, 60 % in 2020 en 80 % in 2021.]9]1 <DFG 2006-12-15/84, art. 15, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
[2 De sociale subsidies moeten voor de hierna bedoelde doeleinden dienen : werking van de studentenraad, rechtstreekse of onrechtstreekse sociale hulpverlening aan de studenten, werking van de sociale diensten, van de oriëntatiediensten, van de restaurants en studentenkotten, tegemoetkoming in de bouw, de modernisering, de vergroting en de inrichting van de gebouwen bestemd voor die doeleinden.
De Regering vult in voorkomend geval deze lijst aan en kan de minima en de maxima bepalen voor het gebruik van elke categorie.
[6 [8 De subsidies kunnen gebruikt worden voor de uitvoering van het decreet van 30 januari 2014 betreffende het inclusief hoger onderwijs voor de studenten met een handicap binnen de perken bepaald in artikel 31 van dit decreet.]8]6
De academische criteria kunnen slechts in aanmerking komen voor de toelaatbaarheid en de toelating van de studenten tot de hulpverlening toegekend door de sociale raad.
De Regering kan het bedrag bedoeld in het 1e lid verhogen.]2
----------
(1)<DFG 2007-07-19/59, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 15-09-2007>
(2)<DFG 2008-05-09/75, art. 30, 014; Inwerkingtreding : 03-07-2008>
(3)<DFG 2012-07-12/27, art. 29, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(4)<DFG 2013-07-17/33, art. 46, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(5)<DFG 2013-12-18/18, art. 41, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(6)<DFG 2014-01-30/43, art. 34, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(7)<DFG 2014-12-18/21, art. 84, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(8)<DFG 2019-02-07/11, art. 20, 043; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
(9)<DFG 2019-02-21/06, art. 58, 045; Inwerkingtreding : 24-03-2019>
Art.60. Vóór 1 december, maakt de sociale raad een begroting op voor het volgende begrotingsjaar, na het advies van de studentenraad te hebben ingewonnen.
De begroting maakt een onderscheid tussen de verrichtingen die ten laste zijn van de allocaties van het lopende begrotingsjaar en de verrichtingen die ten laste zijn van de saldi van de vorige begrotingsjaren.
De sociale raad voert een volledige boekhouding. Hij legt jaarlijks zijn boekhouding en zijn rekeningen voor aan de verificateur van de Franse Gemeenschap.
Art. 60bis. [1 De sociale raden van meerdere inrichtingen voor hoger onderwijs in de zin van artikel 6, § 1 van voornoemd decreet van 31 maart 2004, kunnen tot 30 % van hun sociale subsidies gemeenschappelijk stellen met als doel gemeenschappelijke projecten te kunnen leiden of sommige uitgaven te mutualiseren of optimiseren. Voor het beheer van die uitgaven vaardigt elke sociale raad een vertegenwoordiger van het bestuurspersoneel en een vertegenwoordiger van het onderwijzend personeel alsmede twee vertegenwoordigers van de studenten af die zetelen in een sociale raad die verschillende inrichtingen overkoepelt. Iedere beslissing genomen door die sociale raad die verschillende inrichtingen overkoepelt, kan een veto oplopen bij een meerderheid van de stemmen uitgaande van één van de partner sociale raden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2008-05-09/75, art. 31, 014; Inwerkingtreding : 03-07-2008>
Art. 60ter.[1 Wanneer het bedrag van de reserves van de Sociale raad twee keer zo hoog is als de sociale subsidies toegekend gedurende het voorafgaande begrotingsjaar, wordt het overschietende bedrag afgetrokken van de volgende toelagen en gestort op het Steunfonds voor studentenmobiliteit binnen de Europese ruimte van het hoger onderwijs ingericht bij het decreet van 19 mei 2004 tot oprichting van een "Fonds d'aide à la mobilité étudiante au sein de l'espace européen de l'enseignement supérieur" (Steunfonds voor studentenmobiliteit binnen de Europese ruimte van het hoger onderwijs).]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2008-05-09/75, art. 32, 014; Inwerkingtreding : 03-07-2008>
Art. 60quater.[1 De individuele dossiers ingediend door de studenten bij de Sociale raad worden anoniem behandeld.
De leden van de Sociale raad worden binnen de uitoefening van hun mandaat gehouden tot het beroepsgeheim wanneer zij de individuele aanvragen van studenten onderzoeken.
De sociale raad stelt een of meerdere referentiepersonen aan. Die persoon wordt ermee belast de dossiers van aanvraag om tegemoetkoming van de sociale raad die door de studenten werden ingediend, te behandelen. Zij zorgt ervoor dat de dossiers of hun samenvatting, overgemaakt naar de sociale raad voor beslissing, geen enkel persoonlijk gegeven zou bevatten waardoor de student rechtstreeks zou kunnen worden geïdentificeerd. De referentiepersoon kan geen lid zijn van de sociale raad en wordt gehouden tot het beroepsgeheim.
De Regering kan terzake bijzondere bepalingen treffen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2008-05-09/75, art. 33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
TITEL IV. [1 - Uitrusting van de Hogere Kunstscholen]1
----------
(1)
Art. 60quinquies.[1 § 1. [3 Vanaf het begrotingsjaar [5 2015]5 wordt een uitrustingstoelage toegekend aan de Hogere kunstscholen waarvan het bedrag op [5 139.000 euro]5 per jaar vastgesteld wordt.
[5 vanaf het begrotingsjaar 2017, wordt dat bedrag jaarlijks aangepast]5 aan de schommeling van het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de volgende formule :
Gezondheidsindex van januari van het betrokken begrotingsjaar[5 /Gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar 2016]5.]3
§ 2. Die uitrustingstoelage wordt als volgt verdeeld :
1° De hogere kunstscholen die de domeinen van de plastische kunsten, de visuele kunsten en de ruimtekunsten, het toneel en de woordkunsten en de danskunst organiseren, genieten de toelage in de even jaren;
2° De hogere kunstscholen die andere domeinen organiseren, genieten de toelage in de oneven jaren;
3° De subsidie wordt eerst verdeeld over de netwerken in functie van het aantal studenten die ervan deel uitmaken;
4° De toelage van het netwerk, verkregen bij toepassing van 3° wordt achteraf, in voorkomend geval, paritair verdeeld over elk domein van het betrokken netwerk voor het betrokken jaar;
5° De toelage toegekend bij toepassing van de vorige stappen wordt uiteindelijk verdeeld over de scholen van het betrokken domein en netwerk als volgt : een vierde van het bedrag wordt paritair verdeeld over de scholen, het saldo wordt verdeeld naar rato van het aantal financierbare studenten van elke school voor het vorige academiejaar.]1
[6 De uitbetaling van die toelage wordt afhankelijk gemaakt van de overzending van de inlichtingen die bedoeld zijn in artikel 106 van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies.]6
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2008-05-09/75, art. 34, 014; Inwerkingtreding : 03-07-2008>
(2)<DFG 2012-07-12/27, art. 28, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(3)<DFG 2013-07-17/33, art. 45, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(4)<DFG 2013-12-18/18, art. 40, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(5)<DFG 2014-12-18/21, art. 83, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(6)<DFG 2016-06-16/24, art. 22, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
TITEL V. [1 - Werking van de Hogere kunstscholen]1
----------
(1)
Art. 60sexies.[1 In 2020 of 2021 wordt een eenmalige en uitzonderlijke toelage, of aanvullende financiering, voor exploitatiekosten aan de Hogere kunstscholen toegewezen als bijdrage aan de financiering van hun exploitatiekosten. Deze toewijzing wordt vastgesteld op 500.000 euro.]1
[2 Er wordt een enkele en uitzonderlijke werkingstoelage, of aanvullende financiering, toegekend in 2024 aan de Hogere Kunstscholen om hun werkingsuitgaven te helpen financieren. Deze is vastgesteld op 250.000 euro. Deze wordt verdeeld over de Hogere Kunstscholen op basis van de verhouding tussen het aantal financierbare studenten van het academiejaar 2023-2024 van de Hogere Kunstschool en het aantal financierbare studenten van hetzelfde academiejaar van alle Hogere Kunstscholen.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2020-12-09/15, art. 17, 048; Inwerkingtreding : 01-12-2020>
(2)<DFG 2024-05-31/03, art. 8, 057; Inwerkingtreding : 14-09-2024>
Art. 60septies. [1 De toelage zoals bedoeld in artikel 60sexies wordt verdeeld over de Hogere kunstscholen op basis van de verhouding tussen het aantal financierbare studenten in het academiejaar 2019-2020 van de Hogere kunstschool en het aantal financierbare studenten in hetzelfde academiejaar van alle Hogere kunstscholen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2020-12-09/15, art. 17, 048; Inwerkingtreding : 01-12-2020>
TITEL VI. [1 - Financiering van artistieke projecten.]1
----------
(1)
Art. 60octies. [1 § 1. Vanaf 2021 doet de regering elk jaar een oproep tot het indienen van projecten ter ondersteuning van originele en vernieuwende artistieke projecten van hoge kwaliteit voor de scholen voor hoger kunstonderwijs, waardoor studenten in een professionele valoriserende situatie kunnen worden geplaatst op basis van de in § 2 bedoelde middelen.
Alleen projecten die door de hogere kunstscholen worden geleid komen in aanmerking. De reacties op de oproep tot het indienen van projecten moeten het volgende omvatten : een gedetailleerde beschrijving van het project, de doelstellingen, de artistieke kwaliteiten van het project en het innoverende karakter ervan, de methodologie, het werkprogramma en het tijdschema, de menselijke en materiële middelen, en de geraamde begroting.
Elke hogere kunstschool kan partner zijn in meerdere projecten, maar kan slechts drager zijn van één project. Interdisciplinaire samenwerking, tussen vakgebieden of tussen instellingen, wordt aangemoedigd.
De regering selecteert de projecten op basis van een voorstel van de in § 4 bedoelde examencommissie, die de in § 2 bedoelde financiering, met een maximum van 20.000 euro per project, op basis van de volgende gewogen criteria :
1° de artistieke kwaliteit van het project, ten belope van 80 %;
2° de operationele en uitvoeringsaspecten van het project, ten belope van 10 %;
3° de inachtneming van de genderdimensie in de inhoud en de uitvoering van het project, ten belope van 10 %.
§ 2. Vanaf 2022 wordt jaarlijks een minimumbedrag van 96.000 euro toegekend aan de hogere kunstscholen voor de financiering van originele en vernieuwende artistieke projecten in het kader van de in het vorige lid bedoelde oproep tot het indienen van projecten.
§ 3. Het in paragraaf 2 vastgestelde bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de evolutie tussen Consumptieprijsindex (CPI) voor de maand januari van het betrokken jaar en het nationale indexcijfer van de consumptieprijzen voor de maand januari van het jaar 2022.
§ 4 De in § 1, derde lid, bedoelde examencommissie is als volgt samengesteld :
1° de directeur-generaal van de Algemene directie Hoger Onderwijs of zijn afgevaardigde, die het voorzitterschap waarneemt;
2° een vertegenwoordiger van de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs (ARES), voorgedragen door de Kamer van Hogere kunstscholen;
3° vijf deskundigen van de Algemene Administratie van Cultuur wier specialiteiten verband houden met de gebieden die door de hogere kunstscholen worden georganiseerd;
4° een secretaris, benoemd door de administratie, met raadgevende stem.
Voor elk lid wordt een plaatsvervanger aangewezen.
De regering benoemt de leden voor een hernieuwbare termijn van vier jaar.
Als er geen consensus is, neemt de examencommissie haar beslissingen met een gewone meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
De examencommissie stelt haar huishoudelijk reglement vast en legt dit ter goedkeuring voor aan de regering.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2021-07-19/10, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 14-09-2021>
DEEL IV. - HET ADMINISTRATIEF STATUUT.
TITEL I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Art.61. Deze bepalingen zijn van toepassing op :
1° de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde hogere kunstscholen en op de gesubsidieerde leden van de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde hogere kunstscholen (behalve voor wat vermeld is in de artikelen 108, § 1, 128bis, 233, § 1, 255bis, 363, § 1 en 385bis). <DFG 2003-05-08/49, art. 113, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
2° de inrichtende machten van die scholen.
Ze zijn niet van toepassing op de (hoog)leraars godsdienst. Onder " godsdienst ", dient te worden verstaan één van de erediensten bedoeld in artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
(Ze zijn niet van toepassing op het contractueel personeel van de hogere kunstscholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap. Ze zijn niet van toepassing op het personeel dat in de gesubsidieerde hogere kunstscholen geen weddentoelage geniet ten laste van de Franse Gemeenschap behalve voor wat vermeld is in de artikelen 108, § 1, 128bis, 233, § 1, 255bis, 363, § 1 en 385bis.) <DFG 2003-05-08/49, art. 113, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
HOOFDSTUK II. - Definities die specifiek zijn voor de statutaire begrippen.
Art.62.Voor de toepassing van dit decreet dient te worden onder :
1° werkelijk gepresteerde diensten : diensten gepresteerd door het personeelslid dat een hoofdambt uitoefent in de zin van (artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958), terwijl het zich bevindt in de administratieve of dienststanden, in de standen dienstactiviteit of terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking; <DFG 2004-03-03/44, art. 41, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
2° mutatie : overdracht, binnen hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursus als die waarvoor het personeelslid in vast verband benoemd of aangeworven is, van een in vast verband benoemd of aangeworven personeelslid naar een hogere kunstschool van dezelfde inrichtende macht of naar een hogere kunstschool van een andere inrichtende macht van hetzelfde net;
3° wijziging van affectatie : de reaffectatie, in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursus als die waarvoor het personeelslid in vast verband benoemd of aangeworven is, van een personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking, naar een hogere kunstschool van dezelfde inrichtende macht of naar een hogere kunstschool van een andere inrichtende macht van hetzelfde net of een ander net;
4° opdrachtuitbreiding : de procedure volgens welke de inrichtende macht de opdracht van een in vast verband benoemd of aangeworven personeelslid, van een personeelslid dat voor onbepaalde tijd tijdelijk aangeworven is, in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen of in hetzelfde ambt en andere toe te kennen cursussen en in verhouding tot een maximale volledige opdracht in tijdelijk verband voor onbepaalde tijd;
5° nuttige ervaring in het onderwijs : de ervaring opgedaan in de diensten die in het onderwijs werden gepresteerd in een ambt van bestuurs- en onderwijzend personeel;
6° nuttige ervaring buiten het onderwijs : de ervaring opgedaan in de diensten die in de privé- of overheidssector werden gepresteerd, dit is de ervaring opgedaan door de uitoefening van een kunstberoep of een kunstpraktijk; [1 ...]1
7° wet van 19 december 1974 : de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
8° koninklijk besluit van 28 september 1984 : het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
----------
(1)<DFG 2021-07-19/12, art. 79, 050; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
HOOFDSTUK III. - Wervingscommissies.
Art.63. De wervingscommissies worden belast met het onderzoek van de kandidaturen voor de toe te kennen betrekkingen en mandaten.
Art.64. Er kunnen zoveel wervingscommissies zijn als er toe te kennen posten zijn. Ze zijn niet vast.
Art.65. De wervingscommissies delen een met redenen omkleed advies over de kandidaturen mede aan de pedagogische beheersraad van de hogere kunstschool.
Art.66. § 1. De wervingscommissies zijn samengesteld als volgt :
1° een voorzitter : de directeur van de hogere kunstschool;
2° minstens 4 leden die behoren tot het onderwijzend personeel van de hogere kunstschool.
§ 2. Deskundigen die niet behoren tot de hogere kunstschool kunnen daar zitting hebben. Hun aantal kan echter niet hoger zijn dan het aantal vertegenwoordigers van de interne personeelsleden van de hogere kunstschool.
De deskundigen worden door de Regering of de inrichtende macht aangesteld, na het advies van de pedagogische beheersraad te hebben ingewonnen.
Art.67. De adviezen worden met volstrekte meerderheid uitgebracht; de onthoudingen komen niet in aanmerking in het quorum.
TITEL II. - Ambten - opdrachten en betrekkingen.
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen.
Art.68. Voor de toepassing van dit decreet, kunnen de bekwaamheidsbewijzen van de personeelsleden diploma's, getuigschriften en jaren nuttige ervaring zijn overeenkomstig de geldende wetgeving.
De Regering stelt de schalen van de ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel vast.
Art. 68bis. [1 De personeelsleden die de in de artikelen 57bis, 57ter, 69 en 75 van dit decreet bedoelde werkzaamheden verrichten, ontvangen een vergoeding voor het gebruik om beroepsdoeleinden van hun privé-computerinstrument en hun privé-internetverbinding als vergoeding van hun eigen kosten, tenzij zij reeds een dergelijke toelage genieten in toepassing van de artikelen 6 en 20 van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten of van artikel 112bis van het decreet van 16 april 1991 houdende de organisatie van het onderwijs voor sociale promotie.".
Deze vergoeding wordt hun toegekend onder dezelfde voorwaarden als die waarin de artikelen 6, § 2, tweede lid, en 20, § 2, tweede lid, van voornoemd decreet van 14 maart 2019 voorzien.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2022-12-14/15, art. 81, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
HOOFDSTUK 2. - De ambten en opdrachten.
Afdeling 1. - De ambten en opdrachten van het onderwijzend en bestuurspersoneel van het lange type.
Art.69.De ambten die de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de hogere kunstscholen kunnen uitoefenen in de opleiding van het lange type, worden hierna bepaald :
1° Assistent;
2° Lector;
[1 2°bis docent;]1
3° Begeleider;
[3 3° bis Assistent-Hoogleraar;]3
4° (hoog)leraar;
[3 4° bis Werkleider;]3
[3 4° ter Programmaleider;]3
5° Adjunct-directeur;
[2 5°bis directeur van een studiegebied; ]2
6° Directeur.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 55, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2010-12-01/08, art. 29, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(3)<DFG 2019-04-25/51, art. 8, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.70.<DFG 2004-03-03/44, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002> De ambten bedoeld in artikel 69, [1 4° ter,]1 5° [2 , 5° bis]2 en 6° worden altijd als hoofdambt uitgeoefend en de ambten bedoeld in artikel 69, [3 3°, 3° bis, 4° en 4° bis]3 worden ofwel als hoofdambt ofwel als bijambt uitgeoefend met inachtneming van de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
De uitoefening van de ambten bedoeld in artikel 69, 1° en 2°, wordt niet onderworpen aan de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
----------
(1)<DFG 2019-04-25/51, art. 9,a, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 9,b, 046; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(3)<DFG 2019-04-25/51, art. 9,c, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.71.Met uitzondering van de ambten van [1 directeur, adjunct-directeur, directeur van een studiegebied]1 [2 en programmaleider]2 die ambten met volledige prestaties zijn, zijn de ambten vermeld in artikel 69 ambten met volledige of onvolledige prestaties met inachtneming van artikel 4 van het voormelde koninklijk besluit van 15 april 1958.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 30, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 10, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.72.§ 1. De prestaties van de assistenten omvatten de steunverlening aan en de begeleiding van de studenten alsook de onderzoeksactiviteiten. Ze zijn niet verantwoordelijk voor een cursus maar werken samen met één of verschillende (hoog)leraren aan de begeleiding van kunstonderwijsactiviteiten.
Ze mogen zich voor een vorming inzake gespecialiseerde kunststudies bedoeld bij het decreet laten inschrijven en tegelijk hun ambt van assistent uitoefenen.
De wekelijkse opdracht met volledige prestaties van een assistent omvat 20 uren per week. Ze is deelbaar in tienden van een opdracht.
§ 2. De prestaties van de lectoren omvatten onderwijsactiviteiten van theoretische, technische of artistieke aard. (De lectoren kunnen deelnemen aan de evaluatie van de studenten.) <DFG 2006-06-02/67, art. 40, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
(De opdracht met volledige prestaties van een lector omvat 600 uren per jaar.
Ze is deelbaar in zes honderdsten van een opdracht.) <DFG 2004-03-03/44, art. 43, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
[1 § 2bis. De prestaties van de docenten omvatten de steunverlening aan en de begeleiding van de studenten. Ze kunnen verantwoordelijk zijn voor de onderwijsactiviteiten opgesomd in artikel 4 van het decreet en voor de evaluatie van de studenten. Ze werken samen met de assistenten, [4 met de assistent-hoogleraren]4 en met de hoogleraren aan de begeleiding van onderwijsactiviteiten. Ze kunnen ook de coördinatie toegewezen krijgen van een team docenten en assistenten in het kader van een cursus of een project.
De wekelijkse opdracht met volledige prestaties van een docent omvat 20 uren per week. Ze is deelbaar in twintigste van een opdracht.]1
§ 3. Het ambt van begeleider is een ambt dat specifiek is voor het muziek- en dansonderwijs. Naast de begeleiding aan de klavecimbel van studenten, neemt de begeleider een pedagogische opdracht bij dezelfde studenten waar.
De wekelijkse opdracht met volledige prestaties van een begeleider omvat 16 uren per week. Ze is deelbaar in zestienden van een opdracht.
[4 § 3/1. Het ambt van assistent-hoogleraar is een ambt dat specifiek is voor het onderwijs in de podiumkunsten en voor de verspreiding en communicatietechnieken. De assistent-hoogleraren hebben de opdracht om de leerlingen te ondersteunen en te begeleiden. Zij kunnen verantwoordelijk zijn voor de in artikel 4 van het decreet opgesomde onderwijsactiviteiten en voor de evaluatie van de studenten.
De volledige wekelijkse werklast van een assistent-hoogleraar bedraagt 30 uur per week. Hij kan worden verdeeld in zestigste van een opdracht.]4
§ 4. [1 De (hoog)leraren zijn verantwoordelijk voor de onderwijsactiviteiten opgesomd in artikel 4 van het decreet en voor de evaluatie van de studenten. Als verantwoordelijke voor een cursus, een onderwijsactiviteit, een optie, een afdeling of een domein, kunnen ze belast worden met de coördinatie van een team assistenten, docenten, begeleiders, [4 assistent-hoogleraren]4 of (hoog)leraren.]1
De wekelijkse opdracht met volledige prestaties van een (hoog)leraar omvat 12 uren per week. Ze is deelbaar in twaalfden van een opdracht.
[4 § 4/1. Het ambt van werkleider is een ambt dat specifiek is voor het onderwijs van de podiumkunsten en de verspreiding en communicatietechnieken. De werkleiders houden toezicht op het praktische werk.
De volledige wekelijkse werklast van een werkleider omvat 30 uur per week. Hij kan worden verdeeld in dertigste van een opdracht.
§ 4/2. Het ambt van programmaleider is een ambt dat specifiek is voor het onderwijs in de podiumkunsten en de verspreiding en communicatietechnieken. Ter ondersteuning van de directeur en met de adjunct-directeur(s) en eventueel de studiegebiedsdirecteur(s) is hij verantwoordelijk voor de uitvoering van het pedagogisch project van de instelling en het dagelijks bestuur van de instelling.
De volledige wekelijkse werklast van een programmaleider omvat 30 uur per week. Hij is compleet en ondeelbaar.]4
§ 5. De directeur van een hogere kunstschool is de afgevaardigde van de inrichtende macht of van de Regering en voert zijn beslissingen uit. [3 Hij is, samen met de adjunct-directeur, [4 ...]4 [4 de studiegebiedsdirecteur(s)]4 [4 en de programmaleider(s)]4 in voorkomend geval, belast met de verwezenlijking van het pedagogisch project en met het dagelijks beheer van de instelling.]3.
[2 De adjunct-directeur(s) aangewezen door de Inrichtende macht]2 vervangt de directeur bij diens afwezigheid.
De wekelijkse opdracht met volledige prestaties [3 van een directeur, een adjunct-directeur en een directeur van een studiegebied]3 omvat 36 uren per week. Ze is volledig en deelbaar.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 56, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2009-04-30/E0, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 15-09-2009>
(3)<DFG 2010-12-01/08, art. 31, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(4)<DFG 2019-04-25/51, art. 11, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.73.De directeur kan een lid van het onderwijzend personeel ertoe machtigen afwezig te zijn om redenen in verband met de uitoefening van zijn kunst. [1 ...]1 Het lid van het onderwijzend personeel moet een plan voorstellen om de tijdens zijn afwezigheidsperiode niet gepresteerde uren in te halen.
[1 De directeur zendt de machtigingen tot afwezigheid om redenen in verband met de uitoefening van zijn kunst aan de Regering over.]1
Gedurende de afwezigheid van het personeelslid bedoeld [1 in het eerste lid]1, wordt dat personeelslid geacht zich in dienstactiviteit te bevinden.
De leden van het onderwijzend personeel die een ambt uitoefenen dat overeenstemt met ten minste de helft van de volledige prestaties presteren gemiddeld in het academiejaar twee bijkomende wekelijkse uren om activiteiten in verband met het onderwijs, zoals bepaald in artikel 3 van het decreet, uit te oefenen.
Voor de personeelsleden waarvan de opdracht lager is dan de helft van de volledige prestaties, worden die bijkomende prestaties tot één uur herleid.
Die bijkomende prestaties kunnen geen uitbreiding van de opdracht van de cursus betekenen.
----------
(1)<DFG 2013-03-28/21, art. 12, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.74. De prestaties van de personeelsleden worden in uren van 60 minuten uitgedrukt.
Afdeling 2. - De ambten en opdrachten van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het korte type.
Art.75.De ambten die de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de hogere kunstscholen kunnen uitoefenen, in de opleiding van het korte type, worden hierna bepaald :
1° Lector
2° (hoog)leraar
3° Adjunct-directeur
[1 3°bis Directeur van een studiegebied ]1
4° Directeur
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 32, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Art.76.<DFG 2004-03-03/44, art. 44, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002> De ambten bedoeld in artikel 75, 3°, [1 3° bis]1 en 4°, worden altijd als hoofdambt uitgeoefend en het ambt bedoeld in artikel 75, 2° wordt ofwel als hoofdambt ofwel als bijambt uitgeoefend met inachtneming van de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
De uitoefening van het ambt bedoeld in artikel 75, 1°, wordt niet onderworpen aan de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
----------
(1)<DFG 2019-04-25/51, art. 12, 046; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
Art.77.Met uitzondering van de ambten [1 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1, die ambten met volledige prestaties zijn, zijn de prestaties vermeld in artikel 75 ambten met volledige prestaties of met onvolledige prestaties, met inachtneming van artikel 4 van het voormelde koninklijk besluit van 15 april 1958.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 33, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Art.78.§ 1. De prestaties van de lectoren omvatten onderwijsactiviteiten van theoretische, technische of artistieke aard. (De opdracht met volledige prestaties van een lector omvat 600 uren per jaar. Ze is deelbaar in zes honderdsten van een opdracht.) <DFG 2004-03-03/44, art. 45, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
§ 2. De (hoog)leraars zijn verantwoordelijk voor de onderwijsactiviteiten opgesomd in artikel 4 van het decreet en de evaluatie van de studenten.
De wekelijkse opdracht met volledige prestaties van een (hoog)leraar omvat 16 uren per week. Ze is deelbaar in zestienden van een opdracht..
§ 3. De directeur van een hogere kunstschool is de afgevaardigde van de inrichtende macht of van de Regering en voert zijn beslissingen uit. Hij is, samen [1 met de adjunct-directeur en het directeur van een studiegebied in voorkomend geval ]1, belast met de verwezenlijking van het pedagogisch project en voor het dagelijks beheer van de instelling. De adjunct-directeur vervangt de directeur bij diens afwezigheid.
De wekelijkse opdracht met volledige prestaties van een directeur [2 ,een studiegebiedsdirecteur]2 en een adjunct-directeur omvat 36 uren per week. Ze is volledig en ondeelbaar.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 34, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 13, 046; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
Art.79.De directeur kan een lid van het onderwijzend personeel ertoe machtigen afwezig te zijn om redenen in verband met de uitoefening van zijn kunst. [1 ...]1 Het lid van het onderwijzend personeel moet een plan voorstellen om de gedurende zijn afwezigheidsperiode niet gepresteerde uren in te halen.
[1 De directeur zendt de machtigingen tot afwezigheid om redenen in verband met de uitoefening van zijn kunst aan de Regering over.]1
Gedurende de afwezigheid van het personeel bedoeld [1 in het eerste lid]1, wordt het geacht zich in dienstactiviteit te bevinden.
De leden van het onderwijzend personeel die een ambt uitoefenen dat overeenstemt met ten minste de helft van de volledige prestaties, presteren in het academiejaar gemiddeld twee bijkomende wekelijkse uren prestaties om activiteiten in verband met het onderwijs bedoeld in artikel 3 van het decreet uit te oefenen.
Voor deze waarvan de opdracht lager is dan de helft van de volledige prestaties, worden die bijkomende prestaties tot één uur herleid.
Die bijkomende prestaties kunnen geen uitbreiding van de lessenopdracht uitmaken.
----------
(1)<DFG 2013-03-28/21, art. 13, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.80. De prestaties van de personeelsleden worden in uren van 60 minuten uitgedrukt.
HOOFDSTUK 3. - De taken.
Art.81.De [1 (hoog)leraren, [2 assistent-hoogleraar(en)]2, begeleiders of docenten]1, in het onderwijs van het lange of het korte type, kunnen ontheven worden van een deel van hun onderwijsactiviteiten, in verhouding tot hoogstens een halve opdracht met volledige prestaties, om een specifieke taak tot verwezenlijking van een aspect van het pedagogisch en artistiek project binnen de hogere kunstschool te vervullen.
In dat geval, blijft de [1 (hoog)leraar, [2 assistent-hoogleraar(en)]2, begeleider, of docent]1 meegerekend in het aantal betrekkingseenheden dat aan de hogere kunstschool toegekend is zoals bepaald in artikel 52 van dit decreet.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 57, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 14, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
HOOFDSTUK 4. - De bekwaamheidsbewijzen.
Art.82.§ 1. Voor het onderwijs betreffende de algemene vakken, kan niemand het ambt van [1 (hoog)leraar of docent]1 uitoefenen indien hij geen [4 masterdiploma dat is verleend overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies]4, of industrieel ingenieur of architect, of van een bekwaamheidsbewijs van universitair niveau uitgereikt door een georganiseerde of gesubsidieerde hogeschool of van een bekwaamheidsbewijs waarvan de houder de gelijkstelling met een dergelijk diploma heeft behaald.
Voor het onderwijs betreffende de kunstvakken, kan niemand het ambt [1 van (hoog)leraar, [4 assistent-hoogleraar]4, begeleider, docent of assistent]1 uitoefenen, indien hij geen houder is van een diploma uitgereikt door een instelling voor hoger kunstonderwijs of van een bekwaamheidsbewijs waarvan de houder de gelijkstelling met een dergelijk diploma heeft behaald.
Voor het onderwijs betreffende de technische vakken, kan niemand het ambt [1 van (hoog)leraar, docent of assistent]1 uitoefenen indien hij geen houder is van een diploma uitgereikt door een instelling voor hoger onderwijs of van een bekwaamheidsbewijs waarvan de houder de gelijkstelling met een dergelijk diploma heeft behaald.
[4 Niemand mag het ambt van programmaleider uitoefenen tenzij hij in het bezit is van een masterdiploma dat werd uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies of een bekwaamheidsbewijs waarvan de houder met de houder van een dergelijk diploma werd gelijkgesteld.
Niemand mag het ambt van werkleider uitoefenen als hij niet in het bezit is van een diploma van een instelling voor hoger onderwijs of een bekwaamheidsbewijs waarvan de houder met de houder van een dergelijk diploma werd gelijkgesteld.]4
§ 2. [5 De Commissie waarvan sprake in artikel 82bis kan, volgens de procedure waarvan sprake in artikel 82ter,]5 aanvaarden dat een professionele, wetenschappelijke of artistieke beroemdheid in verband met het toe te kennen ambt en de toe te kennen cursussen, zou gelden als een bekwaamheidsbewijs vereist in § 1.
[5 ...]5
[5 ...]5
§ 3. [2 De bekwaamheidsbewijzen bedoeld bij de eerste paragraaf kunnen ook buitenlandse bekwaamheidsbewijzen zijn die als gelijkwaardig erkend werden met toepassing van de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften of van artikel 43 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten.]2
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 58, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2009-01-23/38, art. 17, 017; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
(3)<DFG 2009-04-30/C4, art. 11, 019; Inwerkingtreding : 01-04-2009>
(4)<DFG 2019-04-25/51, art. 15, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
(5)<DFG 2021-07-19/12, art. 80, 050; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Art. 82bis. [1 § 1. Er wordt een commissie voor de erkenning van de nuttige ervaring en bekendheid opgericht voor elk gebied, hierna de Commissie genoemd.
§ 2. De Commissie is per gebied samengesteld als volgt:
1. een voorzitter en zijn plaatsvervanger: een beambte van ten minste rang 10 van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap - Ministerie van de Franse Gemeenschap;
2. de volgende leden:
a) de inspecteur voor de kunstopleidingen die bevoegd is voor het betreffende gebied;
b) vier leden en hun plaatsvervangers, gekozen onder de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het Hoger Kunstonderwijs en voorgesteld door de Hoge Kunstraad waarvan sprake in artikel 2, § 1, 10° ;
c) vier deskundigen waarvan de helft is aangesteld op voordracht van de Hoge Kunstraad.
d) drie leden en hun plaatsvervangers die de vakbonden vertegenwoordigen die zetelen binnen het Comité voor sector IX of het Comité van de plaatselijke en provinciale openbare diensten, 2e afdeling; zij worden aangeduid door hun respectieve vakbondsorganisatie onder de vastbenoemde of aangeworven personeelsleden. Elke vakbondsorganisatie beschikt over ten minste één mandaat.
De voorzitter en zijn plaatsvervanger, de werkende leden en plaatsvervangende leden worden voor een hernieuwbare termijn van vier jaar aangesteld.
§ 3. De Commissie wordt bijgestaan door een secretaris en plaatsvervangend secretaris aangeduid onder de personeelsleden van de diensten van Regering van de Franse Gemeenschap - ministerie van de Franse Gemeenschap.
De secretaris en de plaatsvervangend secretaris hebben een adviserende stem.
§ 4. De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op.
§ 5. De Commissie kan de mening van deskundigen vragen.
§ 6. Het mandaat van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de leden is kosteloos.
Ze krijgen een vergoeding voor verblijfkosten en een terugbetaling van hun reiskosten onder dezelfde voorwaarden als voor de ambtenaren van de diensten van de Regering van rang 12.
§ 7. De deskundigen waarvan sprake in § 4 met een administratieve standplaats buiten Brussel hebben recht op een vergoeding van hun reis- en verblijfskosten volgens de tarieven die van toepassing zijn op de personeelsleden van niveau 1 van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap - Ministerie van de Franse Gemeenschap.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2021-07-19/12, art. 81, 050; Inwerkingtreding : 01-02-2020>
Art. 82ter. [1 § 1. Elk verzoek tot erkenning van de nuttige ervaring en bekendheid moet in voorkomend geval worden verzonden via aangetekende brief via de post of via e-mail naar de voorzitter van de Commissie. Het verzoek kan ook worden ingediend bij de voorzitter van de Commissie, tegen ontvangstbewijs.
Het verzoek moet de elementen bevatten waarmee de Commissie met kennis van zaken een besluit kan nemen, evenals de stukken waarmee deze elementen gecontroleerd kunnen worden.
§ 2. De Commissie neemt een besluit en houdt daarbij rekening met, voor de toe te kennen cursus(sen), de door de kandidaat verstrekte diensten, in het kader van activiteiten die hij voor eigen rekening heeft uitgevoerd, ofwel in een openbare of private dienst of instelling, ofwel in een beroep of artistieke praktijk.
Als het vak, het beroep of de artistieke praktijk de vorm aannemen van in de tijd beperkte openbare evenementen, wat de kandidaat bewijst, dan kan de Commissie ook rekening houden met de gevergde voorbereiding en deze beoordelen in maandeenheden.
§ 3. Iedereen die bij de Commissie een verzoek tot erkenning van de nuttige ervaring of bekendheid indient, kan door haar worden gehoord, als die laatste dit wenst.
§ 4. De Commissie beraadslaagt rechtsgeldig als ten minste de helft van de leden aanwezig is.
De beslissingen worden genomen bij absolute meerderheid van de aanwezige leden. In het geval van staking der stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Elk werkend lid dat niet op een vergadering aanwezig kan zijn, licht de voorzitter hierover in en vraagt zijn plaatsvervanger om te zetelen.
§ 5. Binnen de vier maanden na ontvangst van de aanvraag, doet de Commissie het volgende:
1. ofwel beslist ze in voorkomend geval de nuttige ervaring en bekendheid te erkennen;
2. ofwel deelt ze in voorkomend geval de kandidaat via e-mail mee dat ze deze nuttige ervaring en bekendheid niet zal erkennen. De kandidaat beschikt vervolgens over een termijn van vijftien werkdagen vanaf de kennisgeving om extra elementen te bezorgen aan de Commissie. In dit geval moet de Commissie haar definitieve besluit binnen de zes maanden na ontvangst van de oorspronkelijke vraag te kennen geven.
De in het vorig lid voorziene termijnen worden opgeschort in de maanden juli en augustus.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2021-07-19/12, art. 81, 050; Inwerkingtreding : 01-02-2020>
Art.83. Onder vereist bekwaamheidsbewijs wordt het bekwaamheidsbewijs verstaan, zoals bepaald in artikel 82.
Bij gebrek aan kandidaten die houder zijn van de vereiste bekwaamheidsbewijzen, kan voor individuele gevallen afwijking worden verleend door de Regering, na het met redenen omkleed advies van de Hoge Kunstraad te hebben ingewonnen.
HOOFDSTUK V. [1 - Cursussen
Art. 83bis. Als cursussen worden gewijzigd, stelt de Regering een tabel voor de overeenstemming tussen de vroegere cursussen en de nieuwe cursussen.
Op basis daarvan, wordt het personeelslid dat, vóór de datum van inwerkingtreding van de wijziging, in een vroegere cursus in vast verband benoemd of aangeworven is of tijdelijk voor een onbepaalde tijd aangesteld of aangeworven is, geacht in vast verband benoemd of aangeworven te zijn of tijdelijk voor een onbepaalde tijd aangesteld of benoemd te zijn in de cursus die overeenstemt met dat vroegere cursusopschrift.
De in vast verband of in tijdelijk verband vereiste anciënniteit, in een andere cursus, wordt eveneens geacht in de overeenstemmende cursus verworven te zijn.
De persoon wiens nuttige ervaring en/of bekendheid voor een vroegere cursus werd erkend, behoudt er het voordeel van in het overeenstemmende cursusopschrift.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2016-06-16/22, art. 12, 038; Inwerkingtreding : 15-09-2016>
TITEL III. - De leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde hogere kunstscholen.
HOOFDSTUK I. - Plichten en onverenigbaarheden.
Afdeling 1. - Plichten.
Art.84. De personeelsleden moeten in alles steeds de belangen van de Franse Gemeenschap en van het onderwijs van de Franse Gemeenschap behartigen.
Art.85. Zij komen persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen na die hun zijn opgelegd door de wetten, decreten en verordeningen.
Zij voeren stipt de dienstorders uit en vervullen hun taak met vlijt en nauwgezetheid.
Art.86. Zij moeten zich met de meest volstrekte correctheid gedragen, zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun omgang met het publiek en met de studenten.
Zij moeten elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de hogere kunstschool zulks vereist.
Zij moeten alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt vermijden.
Art.87. Zij moeten in de uitoefening van hun ambt de principes in acht nemen betreffende de neutraliteit van het onderwijs van de Franse Gemeenschap. Zij mogen de studenten niet gebruiken voor doeleinden inzake propaganda of commerciële reclame.
Art.88.Zij moeten, binnen de perken gesteld door de reglementen, de diensten verstrekken die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de hogere kunstschool.
Zij mogen zonder voorafgaande toelating de uitoefening van hun ambt niet onderbreken.
Art.89. Het is hun verboden feiten bekend te maken, die zij zouden kennen ter oorzake van hun ambt en die van nature geheim zijn.
Art.90. Het is hun verboden rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel te vragen, te eisen of aan te nemen.
Art.91.Zij mogen zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van 's Lands onafhankelijkheid op het oog heeft of die de landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid in gevaar brengt.
Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verschaffen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke werkzaamheid.
De uitoefening van de rechten van het Belgische en Europese staatsburgerschap, die de personeelsleden bezitten, wordt steeds geëerbiedigd.
Art.92. Onverminderd de toepassing van de strafwetten, wordt iedere overtreding van deze bepalingen, naar vereisten van het geval, gestraft met een van de bij artikel 171 gestelde tuchtstraffen.
Art.93. Artikel 92 is niet van toepassing op de tijdelijk aangestelde personeelsleden.
Art. 93/1. [1 - Onverminderd naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en afhankelijk van de realiteit van de inrichtende machten, hebben de personeelsleden recht op deconnectie.
De voorwaarden voor dit recht en de invoering van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, worden door de Regering vastgesteld op voorstel van het Centraal Overlegcomité voor Wallonie Bruxelles Enseignement, bedoeld in artikel 31/1 van het bijzonder decreet tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
De in het vorige lid bedoelde voorwaarden en mechanismen moeten ten minste voorzien in:
- de praktische voorwaarden voor de toepassing van het recht van het personeelslid om buiten zijn werktijd niet bereikbaar te zijn;
- instructies voor het gebruik van digitale hulpmiddelen die ervoor zorgen dat de rusttijden, het verlof en het privé- en gezinsleven van het personeelslid gewaarborgd zijn;
- opleidingen en bewustmakingsacties voor personeelsleden over het rationeel gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die gepaard gaan met overmatige connectie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-01-18/27, art. 93, 054; Inwerkingtreding: 21-02-2024>
Afdeling 2. - Onverenigbaarheden.
Art.94. Elke activiteit die het vervullen van de ambtsplichten zou kunnen belemmeren of die in strijd is met de waardigheid van hun ambt, is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van het onderwijs van de Franse Gemeenschap.
Art.95. Met de hoedanigheid van personeelslid is onverenigbaar, elke activiteit die door de echtgenoot of door een tussenpersoon wordt verricht en die in strijd is met de waardigheid van het ambt.
Art.96.De Regering stelt de onverenigbaarheden bedoeld in de artikelen 94 en 95 vast.
Hij brengt er het betrokken personeelslid op de hoogte van door middel van een aangetekend schrijven binnen een termijn van vijf dagen met ingang van de dag waarop zij de onverenigbaarheid vaststelt.
Art.97. De bij artikel 183 ingestelde raad van beroep neemt kennis van de beroepen inzake onverenigbaarheid ingediend door de personeelsleden.
HOOFDSTUK II. - Werving.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.98.§ 1. De personeelsleden worden tijdelijk aangesteld, in vast verband benoemd of krijgen een mandaat door de Regering toegewezen.
§ 2. De personeelsleden worden door de Regering aangeworven na advies van de daartoe opgerichte wervingscommissie, overeenkomstig de artikelen 15 en 63 tot 67.
De kandidaten voor het mandaat van lector zijn niet bedoeld bij § 2.
Art.99. (De personeelsformatie wordt de Regering ter goedkeuring voorgelegd door de directeur van de hogere kunstschool, na het advies van de pedagogische beheersraad te hebben ingewonnen. Die personeelsformatie wordt jaarlijks vastgesteld. Een eerste voorstel van personeelsformatie wordt de Regering ter goedkeuring voorgelegd op 15 februari vóór het academiejaar waarin de personeelsformatie van toepassing zal zijn. De definitieve personeelsformatie wordt de Regering ter goedkeuring voorgelegd op 1 oktober van het academiejaar waarin ze van toepassing is. De personeelsformatie kan in de loop van het jaar worden herzien en aangepast.) <DFG 2006-06-02/67, art. 41, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
De werving, de benoeming en de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking worden door de directeur van de hogere kunstschool aan de Regering voorgedragen, na het advies van de pedagogische beheersraad te hebben ingewonnen.
Uiterlijk voor 15 februari van elk jaar zendt de directeur van de hogere kunstschool aan de Regering de lijst over van de vacante betrekkingen en van de mandaten die hij gedurende het volgende academiejaar wenst toe te kennen.
De Regering maakt uiterlijk voor 30 juni het aantal betrekkingseenheden bekend die toegekend zijn aan de hogere kunstschool voor het volgende academiejaar.
Art.100. In de loop van de maand maart, maakt de Regering een oproep tot de kandidaten voor elke toe te kennen vacante betrekking in het Belgisch Staatsblad bekend.
Die betrekkingen zijn toegankelijk voor de personeelsleden die door mutatie of opdrachtuitbreiding vastbenoemd (door aanstellingsverandering) zijn, de personeelsleden die voor onbepaalde tijd door opdrachtuitbreiding tijdelijk aangesteld zijn en voor de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling. <DFG 2004-03-03/44, art. 46, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Art.101.(...) (De Regering maakt) een oproep tot de kandidaten voor elk toe te kennen mandaat in het Belgisch Staatsblad bekend.
De mandaten [2 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]2 zijn toegankelijk voor de in vast verband benoemde personeelsleden, de voor onbepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden, de voor bepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden en iedere kandidaat die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 121 en 123. <DFG 2002-07-11/59, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2002>
(De mandaten van lector, behalve deze die betrekking hebben op de cursussen op de evaluatietabel van de studenten (, waarvan de opdracht hoger is dan 30/600ste voor een academiejaar en) waarvoor geen enkele [1 (hoog)leraar, [3 assistent-hoogleraar]3 of docent]1 als tijdelijke of in vast dienstverband wordt aangesteld, worden niet bedoeld in dit artikel.) <DFG 2004-03-03/44, art. 47, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002> <DFG 2006-06-02/67, art. 42, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 59, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2010-12-01/08, art. 35, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(3)<DFG 2019-04-25/51, art. 16, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.102.Voor de werving van de [1 (hoog)leraren, [4 assistent-hoogleraren]4, begeleiders, docenten en assistenten,]1 bepaalt de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte oproep :
1° het toe te kennen ambt en de toe te kennen cursussen;
2° het volume van de opdracht;
3° de in te dienen dossiers, die inzonderheid de documenten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de nuttige ervaring bedoeld in artikel 68, de vermelding van de wetenschappelijke publicaties en het bewijs van verschillende beroepservaringen omvatten;
4° het in te dienen pedagogisch en artistiek project betreffende de toe te kennen cursus;
5° de vorm en de termijn vereist voor de indiening van de in 3° en 4° bedoelde dossiers en projecten;
6° de vorm en de termijn vereist voor de eventuele voordracht van de kandidaat voor de wervingscommissie;
[3 7° de plaats(en) waar het ambt zal uitgeoefend worden.]3
[2 Voor de werving van de directeurs, adjunct-directeurs en directeurs van een studiegebied ]2, bepaalt de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte oproep :
1° de aard van het mandaat en, in voorkomend geval, de toe te kennen onderwijsactiviteiten;
2° het volume van de opdracht;
3° de in te dienen dossiers, die inzonderheid de documenten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de nuttige ervaring bedoeld in artikel 68, de vermelding van de wetenschappelijke publicaties en het bewijs van verschillende beroepservaringen omvat;
4° het in te dienen pedagogisch en artistiek project betreffende het toe te kennen mandaat;
5° de vorm en de termijn vereist voor de indiening van de in 3° en 4° bedoelde dossiers en projecten;
6° de vorm en de termijn vereist voor de eventuele voordracht van de kandidaat voor de wervingscommissie;
[3 7° de plaats(en) waar het ambt zal uitgeoefend worden.]3
[4 Voor de aanwerving van programma- en werkleiders wordt in de oproep die in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, gespecificeerd:
1° het ambt;
2° het volume van de opdracht;
3° de in te dienen dossiers, met onder andere de documenten betreffende de in punt 68 bedoelde kwalificaties en nuttige ervaring, verwijzingen naar wetenschappelijke publicaties en bewijzen van diverse beroepservaringen;
4° het in te voeren pedagogische en artistieke project;
5° de vormen en termijnen voor de indiening van de in de punten 3 en 4 bedoelde dossiers en projecten;
6° de vormen en termijnen die nodig zijn voor de eventuele presentatie van de kandidaat voor de aanwervingscommissie.
7° de plaats of plaatsen waar het ambt zal worden uitgeoefend.]4
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 60, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2010-12-01/08, art. 36, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(3)<DFG 2012-07-12/18, art. 44, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
(4)<DFG 2019-04-25/51, art. 17, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.103.De kandidaat die naar verschillende betrekkingen solliciteert, dient een afzonderlijke kandidatuur voor elk van die in. Op straffe van nietigheid worden de kandidaturen bij de Regering [1 volgens de modaliteiten vastgelegd door de oproep waarvan sprake in artikel 102]1 ingediend.
Voor de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling, verdeelt de Regering de ontvangen kandidaturen over twee lijsten : de ene bestaat uit de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 102, de andere uit de kandidaten die niet voldoen aan die bepalingen, en zendt zij de kandidaturen aan de betrokken directeurs van de hogere kunstscholen.
----------
(1)<DFG 2021-07-19/12, art. 83, 050; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Art.104.§ 1. De kandidaturen voor de ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 102 worden door de wervingscommissie onderzocht.
Die commissie onderzoekt de pedagogische en artistieke projecten van de kandidaten. Nadat de projecten zijn onderzocht, selecteert de Commissie de kandidaten die in aanmerking komen voor een individueel gesprek.
De wervingscommissie deelt een met redenen omkleed advies voor iedere kandidaat aan de pedagogische beheersraad mede. De directeur zendt het verslag, samen met het advies van de pedagogische raad (van beheer), aan de Regering over. <DFG 2004-03-03/44, art. 48, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Voor de betrekkingen van [4 programmaleider, werkleider]4, [1 (hoog)leraar, [4 assistent-hoogleraar]4, begeleider en docent]1, is de wervingscommissie er echter toe gehouden bij voorrang de aanvragen om verandering van dienstaanwijzing van de personeelsleden van de hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap te onderzoeken.
[3 Alvorens tot enige tijdelijke aanwijzing over te gaan, stelt de Regering de uitbreiding van de opdracht voor van de personeelsleden van de betrokken hogere kunstschool die het hebben aangevraagd met inachtneming van artikel 103, en dit, in de volgende orde : eerst de vastbenoemde personeelsleden, daarna de voor onbepaalde duur tijdelijk aangewezen personeelsleden].-3
§ 2. Wanneer de pedagogische beheersraad vaststelt dat geen kandidaat voor de betrokken betrekking in aanmerking kan komen, kan de directeur aan de Regering voorstellen een afzonderlijke oproep in het Belgisch Staatsblad, te allen tijde gedurende het academiejaar, bekend te maken. Die oproep vermeldt de elementen van de oproep bedoeld in artikel 102, waarbij de karakteristieken die vereist zijn voor de toe te kennen betrekking worden opgenomen.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 61, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(3)<DFG 2014-04-11/33, art. 38, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(4)<DFG 2019-04-25/51, art. 18, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.105.§ 1. Wanneer een hogere kunstschool de vervanging wenst uit te voeren van een onderwijzend personeelslid, stelt haar directeur, (...) na advies van de pedagogische beheersraad, aan de Regering voor, een persoon aan te stellen in afwijking van de procedure bedoeld in de artikelen 100 en 101. <DFG 2006-06-02/67, art. 43, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
Die aanstelling eindigt bij de terugkeer van de titularis van de betrekking en ieder geval op het einde van het academiejaar waarin de aanstelling plaatsvond. Die aanstelling kan geenszins aanleiding geven tot een aanstelling voor onbepaalde tijd.
[2 Alvorens enige tijdelijke aanwijzing voor te stellen met toepassing van de vorige leden, breidt de Regering de opdracht uit van de personeelsleden van de betrokken hogere kunstschool die het hebben aangevraagd, overeenkomstig artikel 103, en dit, in de volgende orde : eerst de vastbenoemde personeelsleden, daarna de voor onbepaalde duur tijdelijk aangewezen personeelsleden.
Deze opdrachtuitbreiding kan niet toegekend worden aan een personeelslid voor wie een tuchtstraf en/of een beoordelingsstaat met de vermelding "onvoldoende" steeds in zijn dossier aanwezig.]2
§ 2.[3 . Wanneer de hogere kunstschool een betrekking wenst te bekleden die vacant wordt na de bekendmaking van de oproep bedoeld bij de artikelen 100 en 101, is de procedure bedoeld bij de leden 1, 3 en 4 van paragraaf 1 van toepassing.
Deze aanwijzing kan in geen geval aanleiding geven tot een aanwijzing voor onbepaalde duur.]3
[3 Indien een personeelslid aangewezen werd, met toepassing van het eerste lid gedurende een academiejaar als tijdelijke in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen, wordt voor de bekleding van deze betrekking door de hogere kunstschool gezorgd, vanaf het tweede academiejaar, met inachtneming van de artikelen 100 en 102]3
----------
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 39, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(3)<DFG 2014-04-11/33, art. 40, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.106.Elke aanstelling is schriftelijk en vermeldt tenminste :
1° de identiteit van het personeelslid;
2° [1 het uit te oefenen ambt, de kenmerken en de omvang van de opdracht, alsook de plaats(en) waar het ambt uitgeoefend zal worden]1;
3° de datum van indiensttreding;
4° de datum waarop de aanstelling eindigt voor de aanstelling voor bepaalde tijd;
5° of de betrekking vacant is verklaard overeenkomstig de oproep bedoeld in de artikelen 100 en 101;
6° indien de betrekking niet vacant is, de identiteit van de titularis.
Aan het tijdelijk personeelslid wordt een schriftelijke akte uitgereikt waarin de meldingen bedoeld in lid 1 worden opgenomen. Bij gebrek aan schriftelijke documenten, wordt het personeelslid geacht aangesteld te zijn in het ambt, de opdracht en de betrekking die hij werkelijk bekleedt. Hij wordt, naargelang van het geval, geacht, aangesteld te zijn voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 45, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.107. Op het einde van elke activiteitsperiode, zendt het personeelslid aan het tijdelijk personeelslid een attest over met vermelding van de gepresteerde diensten per uitgeoefend ambt, met de datums van het begin en het einde, alsook het volume van de opdracht en de sociale documenten.
Art.108.§ 1. Voor elke betrekking in het ambt [1 van [2 programmaleider, werkleider,]2 (hoog)leraar, [2 assistent-hoogleraren]2, begeleider of docent]1 die vacant verklaard werd volgens de procedure bedoeld in artikel 100, worden de tijdelijke aanstellingen door de Regering uitgevoerd. Ze geschieden eerst voor een bepaalde tijd, hoogstens één academiejaar. Die aanstelling voor bepaalde tijd kan worden verlengd voor hoogstens één academiejaar.
Op het einde van de aanstelling(en) bedoeld in lid 1, wordt het personeelslid dat opnieuw wordt aangesteld, voor een onbepaalde tijd aangesteld, voor zover het personeelslid een hoofdambt bekleedt.
De aanstelling voor onbepaalde tijd kan echter alleen plaatsvinden als de gecumuleerde duur van de aanstellingen voor bepaalde tijd ten minste één academiejaar bedraagt.
(Overeenkomstig artikel 61, wordt het personeelslid dat in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval is, bedoeld in lid 2, aangesteld voor een onbepaalde duur.
Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.
De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld of aangeworven overeenkomstig lid 4, worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet.) <DFG 2003-05-08/49, art. 114, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
§ 2. Voor elke betrekking in het ambt van assistent die vacant wordt verklaard volgens de procedure (bedoeld in artikel 100) worden de tijdelijke aanstellingen door de Regering uitgevoerd. Ze geschieden voor een termijn van één academiejaar, die op het gebied van muziek vijf keer kan worden vernieuwd, en voor een termijn van twee academiejaren die op de andere gebieden twee keer kan worden vernieuwd. <DFG 2004-03-03/44, art. 49, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
(Voor het schooljaar 2002-2003 en in afwijking van het eerste lid worden de aanstellingen in een ambt van assistent door de Regering uitgevoerd voor een duur van hoogstens één academiejaar. Deze aanstellingen komen niet in aanmerking voor de termijn van de mandaten bedoeld in het eerste lid.) <DFG 2004-03-03/44, art. 49, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 62, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 19, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.109.Niemand kan tijdelijk worden aangesteld indien hij op het ogenblik van die aanstelling de volgende voorwaarden niet vervult :
1° [1 ...]1;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het toe te kennen ambt, zoals bepaald in artikel 82;
4° a) als het gaat om een aanstelling voor bepaalde tijd, bij de indiensttreding, een medisch attest overleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij de gezondheid van de studenten, noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan brengen;
b) als het gaat om een aanstelling voor onbepaalde tijd, een medisch onderzoek hebben ondergaan waaruit blijkt dat de door de Regering vastgestelde voorwaarden inzake lichamelijke geschiktheid vervuld zijn;
5° de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling naleven;
6° van onberispelijk gedrag zijn;
7° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten.
Bij zijn eerste aanstelling in het onderwijs, legt het personeelslid de eed af met de woorden bepaald in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
Onderafdeling 2. [1 - De aanstelling voor een bepaalde duur van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
----------
(1)
Art.110.Niemand kan tijdelijk aangesteld worden in een ambt van [2 programmaleider, werkleider]2, [1 (hoog)leraar, [2 assistent-hoogleraar,]2 begeleider of docent]1, indien hij bij die aanstelling, naast de voorwaarden bepaald in artikel 109, niet voldoet aan de volgende bepalingen :
1° een pedagogisch en artistiek project indienen en voorstellen aan de wervingscommissie;
2° het bewijs leveren van een nuttige ervaring buiten het onderwijs van vijf jaar in een kunstpraktijk voor de betrekkingen [1 van (hoog)leraar kunstvakken, [2 assistent-hoogleraar]2, docent kunstvakken en begeleider]1;
3° [ voor de docenten, na gedurende ten minste zes jaar het ambt van (hoog)leraar, [2 assistent-hoogleraar]2, begeleider of assistent te hebben uitgeoefend, waarvan ten minste twee jaar in de hogere kunstschool waar de aanstelling plaatsvindt.]1
De nuttige ervaring buiten het onderwijs, bedoeld in lid 1, 2° (...), moet verband houden met de toe te kennen cursus. <DFG 2006-06-02/67, art. 44, 2°; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 64, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 21, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.111.§ 1. Uiterlijk op het einde van de examenzittijd van juni, maakt de directeur van de hogere kunstschool een rapport op over de manier waarop het personeelslid zijn taak heeft vervuld. Dat rapport, door betrokkene geviseerd en gedateerd, wordt aan de Regering overgezonden. Het personeelslid ontvangt er een afschrift van.
Het rapport draagt, naargelang van het geval, één van de volgende vermeldingen : " heeft voldaan ", " heeft gedeeltelijk voldaan ", " heeft niet voldaan ".
Indien het door de directeur opgemaakte rapport de vermelding " heeft voldaan " draagt en het personeelslid dat een vacante betrekking bezette, de verlenging van zijn aanstelling krijgt, dan is dit voor onbepaalde tijd. Die verlenging heeft de voorrang boven elke verandering van dienstaanwijzing, elke mutatie [2 ...]2.
Wanneer de directeur van de hogere kunstschool geen rapport met de vermelding " heeft voldaan " heeft opgemaakt, moet de pedagogische beheersraad het personeelslid horen voordat de directeur het rapport aan de Regering overzendt. Gedurende dat verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld van het onderwijs van de Franse Gemeenschap of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie in de zin van de wet van 15 december 1974 en van het koninklijk besluit van 28 september 1984. De procedure wordt voortgezet wanneer het personeelslid weigert het rapport te viseren of niet bij het verhoor verschijnt.
Indien het door de directeur opgemaakte rapport de vermelding " heeft gedeeltelijk voldaan " draagt, en het personeelslid dat een vacante betrekking bezette, de verlenging van zijn aanstelling krijgt, is dit verplicht tijdelijk voor bepaalde tijd. Wanneer de betrekking op het begin van het academiejaar vacant blijft, heeft de verlenging voor hoogstens een academiejaar de voorrang boven elke verandering van dienstaanwijzing, elke mutatie [2 ...]2.
[1 Wanneer het verslag de melding bedraagt " heeft niet voldaan ", kan, het personeelslid, binnen de vijf werkdagen na de datum waarop het verslag hem werd voorgelegd, een schriftelijke klacht indienen bij de directeur die deze onmiddellijk overzendt aan de raad van beroep. Deze geeft zijn advies binnen een maximale termijn van één maand vanaf de ontvangst van de klacht. De directeur neemt zijn beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies van de raad van beroep. De aanvankelijke beslissing wordt behouden of gewijzigd.
Indien de aanvankelijke beslissing behouden wordt, kan de Regering in geen enkel geval de aanwijzing verlengen.]1
Bij gebrek aan een rapport, wordt het personeelslid geacht een rapport met de vermelding " heeft voldaan " te hebben gekregen.
§ 2. Wanneer het personeelslid een rapport met de vermelding " heeft gedeeltelijk voldaan " heeft gekregen en zijn aanstelling met hoogstens één academiejaar wordt verlengd, bestaan er voor de directeur van de hogere kunstschool alleen twee beoordelingsprocedures : een rapport met de vermelding " heeft voldaan " of een rapport met de vermelding " heeft niet voldaan ".
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 56, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 41, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Onderafdeling 3. - Aanstelling voor bepaalde tijd van assistenten.
Art.112. Niemand kan tijdelijk worden aangesteld in een ambt van assistent, indien hij, bij die aanstelling, de voorwaarden bepaald in artikel 109 niet vervult, en indien hij geen pedagogisch en artistiek project heeft ingediend en voorgesteld aan de wervingscommissie.
Onderafdeling 4. [1 - De aanstelling voor onbepaalde duur van programmaleider, werkleider, hoogleraar, assistent-hoogleraar, begeleider en docent]1
----------
(1)
Art.113. De Regering stelt de personeelsleden tijdelijk, voor onbepaalde tijd, op het begin van het academiejaar aan, op de voordracht van de directeur van de hogere kunstschool na het advies van de pedagogische beheersraad te hebben ingewonnen.
Onderafdeling 5. - Afdanking.
Art.114.§ 1. De Regering kan ieder voor bepaalde tijd tijdelijk aangeworven personeelslid zonder opzeggingstermijn afdanken wegens zware tekortkoming.
Als zware tekortkoming wordt beschouwd, elke tekortkoming die elke beroepsmedewerking tussen het personeelslid en de hogere kunstschool onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
§ 2. Zodra de Regering kennis heeft genomen van elementen die een zware tekortkoming kunnen uitmaken, roept de Regering bij een ter post aangetekend schrijven het personeelslid op tot een verhoor, dat ten vroegste vijf dagen en uiterlijk tien dagen na de verzending van de oproepingsbrief moet plaatsvinden. De procedure wordt voortgezet wanneer het personeelslid niet bij het verhoor verschijnt [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
[1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.]1
§ 3. Als de Regering oordeelt dat er voldoende elementen zijn die een zware tekortkoming uitmaken, kan zij de afdanking uitvoeren binnen drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.
De afdanking wordt gestaafd door het bewijs van de aangeklaagde feiten.
Ze wordt aan het personeelslid meegedeeld ofwel door middel van een exploot van een deurwaarder, ofwel door middel van een ter post aangetekend schrijven, dat ingaat op de derde werkdag na de verzendingsdatum ervan.
§ 4. [1 Het personeelslid kan een beroep indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout volgens de procedure bedoeld in de artikelen 191 en volgende.
Het beroep is niet opschortend.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 16, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.115. Mits een opzeggingstermijn van vijftien dagen, kan de Regering de opdracht van een tijdelijk aangesteld personeelslid voor bepaalde tijd beëindigen, op een met redenen omkleed voorstel van de directeur van de hogere kunstschool, na het advies van de pedagogische beheersraad te hebben ingewonnen. Het personeelslid wordt vooraf door de directeur van de school gehoord binnen een termijn van vijf werkdagen die ingaan vanaf de dag waarop hij bij een ter post aangetekend schrijven wordt opgeroepen. De procedure wordt voortgezet wanneer het personeelslid niet voor het verhoor verschijnt.
De directeur deelt het afdankingsvoorstel aan het personeelslid onmiddellijk nadat dit opgesteld is, mede.
Het voorstel wordt geviseerd en gedateerd door het betrokken personeelslid, dat het op dezelfde dag terugzendt. Is hij van mening dat het voorstel niet verantwoord is, meldt hij dit in zijn visum, dateert het voorstel en zendt hij het binnen dezelfde termijn terug. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het afdankingsvoorstel te viseren. Is het personeelslid afwezig, dan wordt het afdankingsvoorstel hem toegestuurd bij een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs dat geldt als visum en datum.
De betrokkene kan een beroep indienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in de artikelen 191 en volgende.
Art.116.§ 1. De Regering kan ieder voor onbepaalde tijd tijdelijk aangeworven personeelslid zonder opzeggingstermijn afdanken wegens zware tekortkoming.
Als zware tekortkoming wordt beschouwd, elke tekortkoming die elke beroepsmedewerking tussen het personeelslid en de hogere kunstschool onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
§ 2. Zodra de Regering kennis heeft genomen van elementen die een zware tekortkoming kunnen uitmaken, roept de Regering bij een ter post aangetekend schrijven het personeelslid op tot een verhoor, dat ten vroegste vijf dagen en uiterlijk tien dagen na de verzending van de oproepingsbrief moet plaatsvinden. De procedure wordt voortgezet wanneer het personeelslid niet bij het verhoor verschijnt [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
[1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.]1
§ 3. Als de Regering oordeelt dat er voldoende elementen zijn die een zware tekortkoming uitmaken, kan zij de afdanking uitvoeren binnen drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.
De afdanking wordt gestaafd door het bewijs van de aangeklaagde feiten.
Ze wordt aan het personeelslid meegedeeld ofwel door middel van een exploot van een deurwaarder, ofwel door middel van een ter post aangetekend schrijven, dat ingaat op de derde werkdag na de verzendingsdatum ervan.
§ 4. [1 Het personeelslid kan een beroep indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout volgens de procedure bedoeld in de artikelen 191 en volgende.
Het beroep is niet opschortend]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 17, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.117.Mits een opzeggingstermijn van vijftien dagen, kan de Regering de opdracht van een tijdelijk voor onbepaalde tijd sedert minder dan vijf jaar aangesteld personeelslid beëindigen, op een met redenen omkleed voorstel van de directeur van de hogere kunstschool, na het advies van de pedagogische beheersraad te hebben ingewonnen. De opzeggingstermijn wordt met ten minste drie maanden verlengd vanaf het begin van elke nieuwe aanstellingsperiode van vijf jaar. Het personeelslid wordt vooraf door de directeur van de school gehoord binnen een termijn van vijf werkdagen die ingaat vanaf de dag waarop het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven wordt opgeroepen. De procedure wordt voortgezet wanneer het personeelslid niet voor het verhoor verschijnt [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
De directeur deelt het afdankingsvoorstel aan het personeelslid onmiddellijk nadat dit opgesteld is, mede.
Het voorstel wordt geviseerd en gedateerd door het betrokken personeelslid, dat het op dezelfde dag terugzendt. Is hij van mening dat het voorstel niet verantwoord is, meldt hij dit in zijn visum, dateert het voorstel en zendt hij het binnen dezelfde termijn terug. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het afdankingsvoorstel te viseren. Is het personeelslid afwezig, dan wordt het afdankingsvoorstel hem toegestuurd bij een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs dat geldt als visum en datum.
De betrokkene kan een beroep indienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in de artikelen 191 en volgende.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 18, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Afdeling 3. - Mandaten.
Onderafdeling 1. - Mandaten van de lectoren.
Art.118. Het mandaat van de lectoren wordt hun door de Regering, op de voordracht van de directeur, op advies van de pedagogische beheersraad, toegewezen voor bepaalde tijd.
Art.119. Wanneer het mandaat betrekking heeft op een opdracht die gelijk is aan of hoger is dan een volledige halve opdracht, is de duur ervan beperkt tot zes maanden. In de andere gevallen is die tot negen maanden beperkt.
Onderafdeling 2. - Mandaten van de adjunct-directeurs.
Art.120.[2 Het mandaat van de adjunct-directeurs wordt ze door de Regering voor een duur van vijf jaar toevertrouwd.
Dit mandaat kan vernieuwd worden op basis van een evaluatie verwezenlijkt door een Evaluatiecommissie. Deze evaluatie moet ten laatste zes maanden vóór het einde van het mandaat plaatsvinden.
De Evaluatiecommissie wordt samengesteld als volgt :
1° de directeur van de Hogere Kunstschool, die de voorzitter is;
2° minimum vier leden uit het onderwijzend personeel van de Hogere Kunstschool;
3° minimum twee deskundigen die niet behoren tot de Hogere Kunstschool, van wie het aantal niet hoger mag zijn dan dat van de leden bedoeld bij punt 2°.
De leden bedoeld bij de punten 2° en 3° worden door de Regering benoemd op advies van de Pedagogische beheersraad.
De Evaluatiecommissie stelt een verslag op na een individueel onderhoud met de adjunct-directeur gedurende hetwelk deze laatste uitgenodigd wordt zijn balans voor te stellen over het verlopen mandaat en zijn pedagogische en artistieke project voor het nieuwe mandaat.
De Evaluatiecommissie dient haar verslag bij de Pedagogische beheersraad om advies in. De directeur van de Hogere Kunstschool zendt het verslag aan de Regering over samen met het advies van de Pedagogische beheersraad.]2
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 37, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(2)<DFG 2013-03-28/21, art. 14, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.121.Niemand kan een mandaat toegewezen krijgen om een ambt van adjunct-directeur uit te oefenen, indien hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° [1 ...]1;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° bij de eerste indiensttreding in het onderwijs, een medisch attest overleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij de gezondheid van de studenten, noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan brengen;
4° van onberispelijk gedrag zijn;
5° voldoen aan de dienstplichtwetten;
6° een pedagogisch en artistiek project indienen betreffende het bedoelde mandaat en aan de wervingscommissie voorleggen.
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
Onderafdeling 2bis. - [1 De mandaten van directeurs van studiegebieden]1
----------
(1)
Art. 121bis.[2 Het mandaat van de domeindirecteurs wordt ze door de Regering voor een duur van vijf jaar toevertrouwd.
Dit mandaat kan vernieuwd worden op basis van een evaluatie verwezenlijkt door een Evaluatiecommissie. Deze evaluatie moet ten laatste zes maanden vóór het einde van het mandaat plaatsvinden.
De Evaluatiecommissie wordt samengesteld als volgt :
1° de directeur van de Hogere Kunstschool, die de voorzitter is;
2° minimum vier leden uit het onderwijzend personeel van de Hogere Kunstschool;
3° minimum twee deskundigen die niet behoren tot de Hogere Kunstschool, van wie het aantal niet hoger mag zijn dan dat van de leden bedoeld bij punt 2°.
De leden bedoeld bij de punten 2° en 3° worden door de Regering benoemd op advies van de Pedagogische beheersraad.
De Evaluatiecommissie stelt een verslag op na een individueel onderhoud met de domeindirecteur gedurende hetwelk deze laatste uitgenodigd wordt zijn balans voor te stellen over het verlopen mandaat en zijn pedagogische en artistieke project voor het nieuwe mandaat.
De Evaluatiecommissie dient haar verslag bij de Pedagogische beheersraad om advies in. De directeur van de Hogere Kunstschool zendt het verslag aan de Regering over samen met het advies van de Pedagogische beheersraad.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-12-01/08, art. 38, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(2)<DFG 2013-03-28/21, art. 15, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art. 121ter.[1 Niemand kan een mandaat toegewezen krijgen om een ambt van directeur van een studiegebied uit te oefenen, indien hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° [2 ...]2;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° als het om een eerste indiensttreding in het onderwijs gaat, een medisch attest voorleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij noch de gezondheid van de studenten, noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan brengen;
4° van onberispelijk gedrag zijn;
5° voldoen aan de dienstplichtwetten;
6° een pedagogisch en artistiek project indienen betreffende het bedoelde mandaat en aan de wervingscommissie voorleggen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-12-01/08, art. 38, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(2)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
Onderafdeling 3. - Mandaten van de directeurs.
Art.122.[1 Het mandaat van de directeurs wordt ze door de Regering voor een duur van vijf jaar toevertrouwd.
Dit mandaat kan vernieuwd worden op basis van een evaluatie verwezenlijkt door een Evaluatiecommissie. Deze evaluatie moet ten laatste zes maanden vóór het einde van het mandaat plaatsvinden.
De Evaluatiecommissie wordt samengesteld als volgt :
1° een voorzitter aangewezen door de Regering onder de leden van minstens rang 15 binnen het Bestuur waaronder het Hoger Kunstonderwijs ressorteert;
2° minimum vier leden uit het onderwijzend personeel van de Hogere Kunstschool;
3° minimum twee deskundigen die niet behoren tot de Hogere Kunstschool, van wie het aantal niet hoger mag zijn dan dat van de leden bedoeld bij punt 2°.
De leden bedoeld bij de punten 2° en 3° worden door de Regering benoemd op advies van de Pedagogische beheersraad.
De Evaluatiecommissie stelt een verslag op na een individueel onderhoud met de directeur gedurende hetwelk deze laatste uitgenodigd wordt zijn balans voor te stellen over het verlopen mandaat en zijn pedagogische en artistieke project voor het nieuwe mandaat.
De Evaluatiecommissie dient haar verslag bij de Pedagogische beheersraad om advies in. In afwijking van de artikelen 17 tot 19 van dit decreet, wordt deze Pedagogische beheersraad door de directeur-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap voorgezeten, die met het Niet-verplicht Onderwijs belast is of diens afgevaardigde. De directeur-generaal zendt het verslag aan de Regering over samen met het advies van de Pedagogische beheersraad.]1
----------
(1)<DFG 2013-03-28/21, art. 16, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.123.Niemand kan een mandaat toegewezen krijgen om een ambt van directeur uit te oefenen, indien hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° [1 ...]1;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° bij de eerste indiensttreding in het onderwijs, een medisch attest overleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij de gezondheid van de studenten, noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan brengen;
4° van onberispelijk gedrag zijn;
5° voldoen aan de dienstplichtwetten;
6° een pedagogisch en artistiek project indienen betreffende het bedoelde mandaat en aan de wervingscommissie voorleggen.
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
Art.124.De kandidaturen voor en mandaat in een ambt van directeur worden onderzocht door de wervingscommissie bedoeld in artikel 15 en 63 tot 67 van dit decreet. In afwijking van artikel 66 van dit decreet, wordt die commissie voorgezeten door de directeur-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap tot wiens bevoegdheid het niet verplicht onderwijs behoort, of diens gemachtigde.
De wervingscommissie beoordeelt de curriculum vitae van de kandidaten en onderzoekt hun pedagogisch en artistiek project. Na de projecten te hebben onderzocht, selecteert zij de kandidaten die in aanmerking komen voor een individueel onderhoud. De wervingscommissie dient een met redenen omkleed verslag voor iedere kandidaat aan de pedagogische beheersraad in. In afwijking van de artikelen 17 en 19 van dit decreet, wordt die pedagogische beheersraad voorgezeten door de directeur-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap tot wiens bevoegdheid het niet verplicht onderwijs behoort, of diens gemachtigde. De directeur-generaal zendt het verslag samen met het advies van de pedagogische beheersraad aan de Regering over.
Onderafdeling 3bis. - Bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op de verlofregeling voor de mandatarissen.
Art. 124bis.<Ingevoegd bij DFG 2004-03-03/44, art. 51; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Tijdens de duur van het mandaat kan een mandataris :
1° geen verlof krijgen voor onderbreking van de beroepsloopbaan, met uitzondering van de onderbreking van de loopbaan om palliatieve verzorging te verlenen, voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een zware ziekte of bij de geboorte of de adoptie van een kind in het kader van het ouderschapsverlof;
2° geen verlof krijgen wegens opdracht of geen terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht;
3° geen verlof krijgen voor een stage in een andere betrekking van de overheid, de provincies, de gemeenten, een gelijkgestelde overheidsinstelling, een gesubsidieerde officiële school of een gesubsidieerde vrije school;
4° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen bij de parlements- of provincieraadsverkiezingen;
5° geen verlof krijgen om lessen te volgen, om zich voor te bereiden om examens af te leggen en om examens af te leggen;
6° geen verlof krijgen om proeven af te leggen bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969;
7° geen verlof krijgen om voorlopig een ander ambt in het onderwijs uit te oefenen;
[1 7bis° een verlof krijgen om tijdelijk hetzelfde ambt in het onderwijs, binnen dezelfde inrichtende macht of binnen een andere inrichtende macht uit te oefenen;]1
8° geen verlof krijgen om een ambt uit te oefenen met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden of geen verlof voor een ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan het personeelslid dat ten minste twee kinderen ten laste heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, of geen verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan een personeelslid dat 50 jaar oud is;
9° geen politiek verlof krijgen;
10° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden;
11° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden die voorafgaat aan het rustpensioen op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
----------
(1)<DFG 2020-07-17/30, art. 4, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Onderafdeling 4. - [1 Vervroegd einde van de mandaten van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied.]1
----------
(1)
Art.125.[1 De Regering kan vervroegd een einde stellen aan elk mandaat van een directeur, adjunct-directeur of directeur van een studiegebied die niet behoort tot het in vast verband benoemd onderwijzend personeel overeenkomstig de afdankingsbepalingen bedoeld in de artikelen 114 tot 117 van dit decreet. Het in vast verband benoemd onderwijzend personeelslid kan bij een beslissing van de Regering van zijn mandaat van directeur, adjunct-directeur of directeur van een studiegebied worden ontheven.]1
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 39, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Afdeling 4. [1 - De benoeming in vast verband in een ambt van programmaleider, werkleider, hoogleraar, assistent-hoogleraar, begeleider, docent]1
----------
(1)
Art.126. Het personeelslid wordt door de Regering in vast verband benoemd in het ambt waarvoor het zich kandidaat had gesteld, in de vorm en binnen de termijn vastgesteld door de Regering, indien hij het voorwerp uitmaakte van een met redenen omklede voordracht van benoeming in vast verband die door de directeur, op advies van de pedagogische beheersraad, geformuleerd was.
Art.127.Niemand kan in vast verband worden benoemd, indien hij bij de benoeming in vast verband nier voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° [2 ...]2;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het toe te kennen ambt, zoals voorgeschreven in artikel 82;
4° de vereiste lichamelijke geschiktheid, zoals gecontroleerd door de administratieve gezondheidsdienst, bezitten;
5° voldoen aan de wets- en verordeningsbepalingen inzake taalregeling;
6° van onberispelijk gedrag zijn;
7° aan de dienstplichtwetten voldoen;
8° tijdelijk, voor onbepaalde tijd, aangesteld of aangeworven zijn;
9° die betrekking als hoofdambt bekleden;
10° [1 voldoen aan de anciënniteitsvoorwaarden vastgesteld door artikel 10, § 7, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, en, voor de (hoog)leraren, [3 assistent-hoogleraren]3 of docenten kunstvakken, aan de voorwaarde inzake nuttige ervaring in een kunstpraktijk bedoeld in artikel 110.]1
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 67, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(3)<DFG 2019-04-25/51, art. 24, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.128.De Regering benoemt in vast verband het voor onbepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelslid (voor het bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen), dat, voor het bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen, de grootste dienstanciënniteit, zoals bepaald in artikel 163, telt. <DFG 2004-03-03/44, art. 52, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Het personeelslid kan drie jaar dienstanciënniteit, in vast verband verkregen in een [1 een onderwijzend ambt binnen het onderwijs]1 van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, laten gelden voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in lid 1.
[2 Ieder jaar, op 30 september en op 15 januari, stellen de academische overheden een rangschikking op van de personeelsleden, zenden ze aan de organen voor plaatselijk overleg over en delen ze aan de personeelsleden ofwel via een aanplakbord ofwel elektronische aanplakborden. Deze rangschikking wordt op basis van de dienstanciënniteit in het ambt en de toe te kennen cursus [3 opgenomen in de rangschikking bedoeld in artikel 163, § 2]3.
Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf dagen vanaf de bekendmaking van de rangschikking om een beroep in te stellen tegen de rangschikking per aangetekende brief gericht aan de academische overheden van de hogere kunstschool. Deze laatste nemen een met redenen omklede beslissing waarvan kennis wordt gegeven binnen de drie werkdagen na de indiening van het beroep.]2
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 57, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 42, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(3)<DFG 2019-02-07/11, art. 21, 043; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art. 128bis. <Ingevoegd bij DFG 2003-05-08/49, art. 115; Inwerkingtreding : 01-09-2003> Overeenkomstig artikel 61 is deze afdeling van toepassing op de personeelsleden in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval.
Afdeling 5. - Opdrachtuitbreiding.
Art.129. Wanneer de in artikel 100 bedoelde betrekking, bij opdrachtuitbreiding, toegekend wordt aan een personeelslid dat in vast verband benoemd is in hetzelfde toe te kennen ambt en dezelfde toe te kennen cursussen, dan geschiedt die opdrachtuitbreiding onmiddellijk als tijdelijk personeelslid voor onbepaalde tijd.
Wanneer de in artikel 100 bedoelde betrekking, bij opdrachtuitbreiding, op advies van de wervingscommissie bedoeld in de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet, wordt toegekend aan een onderwijzend personeelslid dat in vast verband benoemd is binnen dezelfde instelling in hetzelfde toe te kennen ambt en andere toe te kennen cursussen waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs bezit, dan geschiedt die opdrachtuitbreiding als tijdelijk personeelslid voor onbepaalde tijd.
Afdeling 6. - Mutatie.
Art.130.De kandidaten voor de mutatie, die op de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte oproep antwoorden, dienen hun aanvraag bij de Regering in.
[1 De verzoeken om overplaatsing worden, op straffe van nietigheid, ingediend in de vorm en binnen de termijn bepaald door de oproep waarvan sprake in lid 1.]1
De voorlopige mutatie kan echter enkel geschieden met de instemming van de directeurs van beide betrokken scholen.
----------
(1)<DFG 2021-07-19/12, art. 84, 050; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Art.131.De aanvraag om mutatie in een ambt [1 van (hoog)leraar, [2 assistent-hoogleraar,]2 [2 programmaleider, werkleider,]2 begeleider of docent]1 wordt onderzocht door de wervingscommissie, die een advies mededeelt aan de pedagogische beheersraad van de hogere kunstschool die over de betrekking waarnaar gesolliciteerd wordt, beschikt. De directeur van de hogere kunstschool zendt aan de Regering het met redenen omklede verslag van de pedagogische beheersraad door.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 68, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 25, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.132. Op het einde van een academiejaar in de nieuwe hogere kunstschool, kan de directeur, op advies van de pedagogische beheersraad, aan de Regering voorstellen het personeelslid dat een voorlopige mutatie verkregen had, definitief aan te stellen. Zo niet, dan komt het betrokken personeelslid terug in de school waarvoor hij was aangesteld voordat hij zijn mutatie aanvroeg.
Afdeling 7. - Beoordeling.
Art.133.Dit hoofdstuk is toepasselijk op de in vast verband benoemde personeelsleden, met uitsluiting [1 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 40, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Art.134. Voor ieder personeelslid wordt bij het hoofdbestuur van het ministerie een beoordelingsdossier bijgehouden, dat uitsluitend de volgende stukken bevat :
1° de verslagen over de wijze van dienen als tijdelijke personeelsleden;
2° de eventuele beoordelingsstaten;
3° de bestuursnota's waarin de in verband met het ambt gunstige of ongunstige gegevens worden vermeld;
4° een staat van de tuchtstraffen.
Art.135.Met uitzondering van de staat van de tuchtstraffen, wordt ieder van de stukken die worden gevoegd bij het beoordelingsdossier vooraf geviseerd door het personeelslid. Al de genoemde stukken worden genummerd en vermeld in een inventaris.
Art.136. Ieder personeelslid krijgt één van de volgende beoordelingsvermeldingen : " Goed ", " Onvoldoende ".
Bij gebrek aan een beoordelingsstaat wordt ieder personeelslid geacht de vermelding " goed " te hebben gekregen.
Elke wijziging van een beoordelingsvermelding moet omstandig gemotiveerd worden door een speciaal verslag dat nauwkeurige, gunstige of ongunstige feiten vermeldt. Dat verslag moet worden gevoegd bij de beoordelingsstaat.
Art.137. Elke beoordelingsvermelding heeft betrekking op het academiejaar op het einde waarvan zij toegekend of behouden werd.
De beoordelingsstaat wordt, in voorkomend geval, door de directeur van de hogere kunstschool ieder jaar opgesteld tussen 1 en 15 juni van elk jaar.
De beoordeling wordt jaarlijks verlengd, indien, sinds het toekennen van de laatste beoordeling, geen enkel gunstig of ongunstig nieuw feit op de persoonlijke fiche werd opgetekend.
De toekenning van de beoordelingsvermelding " Onvoldoende " geeft aanleiding tot een nieuwe beoordeling na een academiejaar.
Er wordt ook een beoordelingsstaat opgemaakt voor ieder personeelslid dat dit aanvraagt.
In dit geval, kan de beoordeling te allen tijde in het academiejaar worden opgemaakt, waarbij nooit meer dan één beoordeling kan worden opgemaakt gedurende een zelfde academiejaar.
Art.138. Met het oog op de eventuele wijziging van de beoordeling, moet een persoonlijke fiche in verband met het betrokken personeelslid de gunstige of ongunstige nauwkeurige feiten vermelden die als beoordelingsbasis kunnen dienen en die betrekking hebben op de uitoefening van het ambt of op de persoonlijke levenssfeer in haar verband met het ambt.
Die persoonlijke fiche wordt, in voorkomend geval, door de directeur van de hogere kunstschool opgemaakt.
Art.139. De beoordelingsstaat wordt door de directeur voorgelegd aan het personeelslid, dat het stuk viseert en binnen tien dagen terug bezorgt, indien hij geen bezwaren heeft. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het stuk te viseren of het niet terug bezorgt na het binnen de vastgestelde termijn te hebben geviseerd.
Oordeelt het personeelslid dat de hem toegekende vermelding niet gerechtvaardigd is, dan viseert hij dienovereenkomstig de beoordelingsstaat en bezorgt hem, samen met een bezwaarschrift, binnen tien dagen terug aan de directeur. Bedoeld bezwaarschrift wordt bij de beoordelingsstaat gevoegd. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het stuk te viseren of het niet terug bezorgt na het binnen de vastgestelde termijn te hebben geviseerd.
Binnen de vijftien dagen na de ontvangst van het bezwaarschrift geeft de directeur het betrokken personeelslid kennis van zijn beslissing. Bedoeld personeelslid viseert de beoordelingsstaat en heeft het recht, langs hiërarchische weg, een klacht neer te leggen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in de artikelen 191 en volgende. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert de beoordelingsstaat te viseren.
Art.140. Geen enkele aanbeveling, van welke aard ook, mag in het beoordelingsdossier worden opgenomen.
Ieder personeelslid mag, op welk ogenblik ook, kennis nemen van zijn beoordelingsdossier en, in voorkomend geval, er een afschrift van bekomen, mits tegemoetkoming in de kosten.
Art.141. Het model van de beoordelingsstaat en het model van de persoonlijke fiche worden door de Regering vastgelegd.
Afdeling 8. - Overneming van een hogere kunstschool door een andere inrichtende macht.
Art.142.§ 1. Bij overneming door de Franse Gemeenschap van een gesubsidieerde officiële hogere kunstschool of van een deel van een gesubsidieerde officiële hogere kunstschool, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
1° de personeelsleden die in vast verband benoemd zijn en die in dienstactiviteit zijn op het ogenblik van de overneming, krijgen van ambtswege de hoedanigheid van vast benoemd personeelslid in de overeenstemmende ambten binnen een school van de Franse Gemeenschap;
2° de in een hogere kunstschool benoemde hogere kunstschool, die, op het ogenblik van de overneming, een mandaat [1 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1 uitoefenen, worden overgenomen in het ambt waarin zij in vast verband benoemd waren voor de uitoefening van hun mandaat;
3° de diensten die, tot de datum van de overneming, werkelijk werden gepresteerd door de personeelsleden, in het onderwijs georganiseerd door de inrichtende macht die de leiding had van de door de Franse Gemeenschap overgenomen hogere kunstschool, alsook de diensten die werkelijk werden gepresteerd in een onderwijsinrichting tot de overneming ervan door boven vermelde inrichtende macht, voor zover zij in dienstactiviteit waren op het ogenblik van die overneming, worden gelijkgesteld met diensten die werkelijk werden gepresteerd als personeelslid van het onderwijs van de Franse Gemeenschap.
De overnemingsovereenkomst die te sluiten is tussen de betrokken inrichtende macht en de Franse Gemeenschap kan aanvullende regels bij de hierboven vermelde bepalingen en, in voorkomend geval, de overnemingsvoorwaarden voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden, vaststellen.
§ 2. De voorwaarden voor de overneming van een hogere kunstschool of van een deel van een gesubsidieerde vrije hogere kunstschool worden vastgesteld in een overeenkomst die tussen de betrokken inrichtende machten te sluiten is.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 41, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Afdeling 9. - Fusies van de hogere kunstscholen.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.143. De keuze tussen de betrokken personeelsleden wordt bepaald door de dienstanciënniteit en, bij gelijke dienstanciënniteit, door de ambtsanciënniteit. Bij gelijke dienst- en ambtsanciënniteit, wordt de voorrang verleend aan het oudste personeelslid.
Onderafdeling 2. - Bepalingen toepasselijk op de personeelsleden waarvan de hogere kunstschool een fusie op gelijke voet ondergaat.
Art.144. § 1. De personeelsleden van de scholen die een fusie hebben ondergaan, worden aangesteld in de school die voortvloeit uit de fusie op gelijke voet binnen de perken van de beschikbare betrekkingen en in de volgende volgorde :
1° de leden van het onderwijzend personeel die in vast verband benoemd zijn in het ambt die zij in deze hoedanigheid uitoefenen;
2° de leden van het onderwijzend personeel die voor onbepaalde tijd tijdelijk aangesteld zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen;
3° de leden van het onderwijzend personeel die een voorlopige aanstelling afwachten.
§ 2. De in § 1, 1° bedoelde personeelsleden die kunnen worden aangesteld, worden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.
De in § 1, 3° bedoelde personeelsleden die geen wijziging van voorlopige aanstelling kunnen genieten, worden opnieuw ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.
Onderafdeling 3. - Bepalingen toepasselijk op de personeelsleden waarvan de hogere kunstschool een fusie door overneming ondergaat.
Art.145. Voor de toepassing van deze onderafdeling, dient te worden verstaan onder :
1° School A : de hogere kunstschool die één of meer andere hogere kunstscholen overneemt;
2° School B : de hogere kunstschool(-scholen) die wordt(en) overgenomen.
Art.146. De leden van het onderwijzend personeel van de school B die in vast verband benoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen en de leden van het onderwijzend personeel van de school B die een wijziging van voorlopige aanstelling genieten, worden respectievelijk ter beschikking gesteld en opnieuw ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking op de datum van de fusie.
Uiterlijk de dag voor de fusie door overneming wordt een einde gemaakt aan de prestaties die de leden van het onderwijzend personeel die niet bedoeld zijn in het vorig lid in de school B uitoefenen.
Art.147. § 1. De in de school A beschikbare betrekkingen worden, op de datum van de fusie, toegekend in de volgende volgorde :
1° aan de leden van het onderwijzend personeel van de school A die in vast verband benoemd zijn in het ambt dat zij in die hoedanigheid uitoefenen;
2° aan de leden van het onderwijzend personeel van de school A die voor onbepaalde tijd tijdelijk aangesteld zijn in het ambt dat zij in die hoedanigheid uitoefenen;
3° aan de leden van het onderwijzend personeel die een verandering van voorlopige aanstelling genieten in de school A in het ambt waarin zij benoemd zijn;
4° door verandering van voorlopige aanstelling, aan de leden van het onderwijzend personeel van de school B die in vast verband benoemd zijn in het ambt dat zij in die hoedanigheid uitoefenden;
5° aan de leden van het onderwijzend personeel van de school B die voor onbepaalde tijd tijdelijk aangesteld zijn in hun ambt;
6° aan de leden van het onderwijzend personeel die een verandering van voorlopige aanstelling genieten in de school B in het ambt waarin zij benoemd zijn.
§ 2. De personeelsleden bedoeld in § 1, 4°, die geen betrekking toegewezen kunnen krijgen, blijven ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking.
De personeelsleden bedoeld in § 1, 6°, die niet voorlopig gereaffecteerd kunnen worden, worden opnieuw ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.
Art.148. Voor zover een vacante betrekking hun kan worden toegewezen in de school A, worden de personeelsleden bedoeld in artikel 147, § 1, 3° en 4°, in die school op de datum van de fusie gereaffecteerd.
HOOFDSTUK III. - [1 Administratieve stand van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
----------
(1)
Afdeling 1. - Algemene bepaling.
Art.149. Het personeelslid bevindt zich in een van de volgende administratieve standen :
1° dienstactiviteit;
2° non-activiteit;
3° terbeschikkingstelling.
Afdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art.150. Het personeelslid wordt altijd geacht zich in dienstactiviteit te bevinden behoudens uitdrukkelijke bepaling waarbij hij in een andere administratieve stand of dienststand wordt ingedeeld.
Art.151.Behoudens uitdrukkelijke strijdige bepaling heeft het personeelslid in actieve dienst recht op wedde, en op bevordering tot een hogere wedde.
Hij kan zijn aanspraken op benoeming in vast verband of op uitoefening van een mandaat [1 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1 doen gelden.
[2 Onder de door de Regering vastgestelde voorwaarden krijgt hij verlof ]2 :
1) voor persoonlijke omstandigheden of aangelegenheden;
2) voor verminderde dienstprestaties in geval van ziekte of gebrekkigheid [3 of voor verminderde prestaties voor de personeelsleden die ter beschikking worden gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid om therapeutische doeleinden]3;
3) voor verminderde dienstprestaties gemotiveerd door sociale of gezinsredenen;
4) voor het vervullen van sommige militaire prestaties in vredestijd, van prestaties voor de civiele bescherming of van taken ten algemenen nutte bij toepassing van de wet houdende het statuut van de gewetensbezwaarden;
5) voor vakbondsopdrachten;
6) voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden;
7) voor een politiek opdracht;
8) voor onderbreking van de beroepsloopbaan;
9) wegens ziekte of gebrekkigheid;
10) wegens opdracht.
(11) voor zwangerschap;
12) voor de opvang, met het oog op de adoptie of de uitoefening van een pleegvoogdij;
13) voor ouderschap;
14) om voorlopig een ander ambt in het onderwijs uit te oefenen;
[4 14bis) om voorlopig hetzelfde ambt in het onderwijs uit te oefenen, binnen dezelfde inrichtende macht of binnen een andere inrichtende macht;]4
15) voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden toegekend aan het personeelslid dat 50 jaar oud is of dat ten minsten twee kinderen ten laste heeft die niet ouder zijn 14 jaar;
16) om dwingende familiale redenen.) <DFG 2004-03-03/44, art. 53, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 42, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(2)<DFG 2012-12-20/28, art. 12, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(3)<DFG 2014-04-11/25, art. 129, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(4)<DFG 2020-07-17/30, art. 5, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.152. De Regering stelt de vakantieregeling voor het personeel van de hogere kunstscholen vast.
De personeelsleden hebben recht op minstens twaalf weken vakantie per academiejaar.
Afdeling 3. - Non-activiteit.
Art.153. Het personeelslid bevindt zich in de stand non-activiteit :
a) wanneer hij onder de door de Regering te bepalen voorwaarden sommige militaire prestaties in vredestijd verricht, of bij de civiele bescherming is ingedeeld, of met taken ten algemenen nutte belast is bij toepassing van de wet houdende het statuut van de gewetensbezwaarden;
b) wanneer schorsing bij tuchtmaatregel of non-activiteitsstelling bij tuchtmaatregel op hem wordt toegepast;
c) wanneer hij om gezinsredenen toelating heeft gekregen tijdens een langdurige periode afwezig te blijven.
Art.154.Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling, heeft het personeelslid in de stand non-activiteit geen recht op wedde. Indien hij zich in de stand non-activiteit bevindt ingevolge de bepalingen van artikel 153, b) , kan hij geen aanspraken op een mandaat [1 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1 doen gelden.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 43, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Art.155.Niemand kan op non-activiteit gesteld of gehouden worden op het einde van [1 waarin hij aan de voorwaarden voldoet die vereist worden voor de vaststelling van het recht op een rustpensioen]1.
----------
(1)<DFG 2014-04-11/25, art. 15, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art.156. Het personeelslid kan ter beschikking worden gesteld :
a) wegens ontstentenis van betrekking;
b) wegens persoonlijke aangelegenheden;
c) wegens persoonlijke aangelegenheden vóór de inrustestelling;
d) wegens bijzondere opdracht;
e) wegens ziekte of gebrekkigheid.
Art.157.Niemand kan op non-activiteit gesteld of gehouden worden op het einde van [2 waarin hij aan de voorwaarden voldoet die vereist worden voor de vaststelling van het recht op een rustpensioen [1 ]2 behalve bij toepassing van artikel 10ter, § 7 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra]1.
De bepaling van lid 1 is niet van toepassing op de personeelsleden die ter beschikking werden gesteld wegens bijzondere opdracht.
----------
(1)<DFG 2008-05-09/75, art. 35, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2007>
(2)<DFG 2014-04-11/25, art. 16, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.158. Een wachtgeld kan worden verleend aan ter beschikking gestelde personeelsleden. Het wachtgeld, de uitkeringen en vergoedingen, die eventueel aan deze personeelsleden worden toegekend, zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling welke geldt voor de bezoldiging van de personeelsleden in actieve dienst.
HOOFDSTUK IV. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en gedeeltelijk opdrachtverlies.
Afdeling 1. - Voorafgaande bepalingen.
Art.159. § 1. Wanneer een cursus, na advies van de Hoge Kunstraad zoals bepaald door het decreet, door de Regering, op eigen initiatief of op aanvraag van de directeur van de hogere kunstschool, wordt gewijzigd, dan wordt het personeelslid dat in die cursus in vast verband benoemd is, ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies indien hij geen houder is van het bekwaamheidsbewijs dat voor die cursus vereist is.
§ 2. Wanneer een onderwijsactiviteit, geheel of gedeeltelijk, niet meer wordt georganiseerd omdat geen student daar ingeschreven is of omdat het aantal studenten die daar ingeschreven zijn, verminderd is, dan wordt het met de betrokken activiteit belaste personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies.
In het in lid 1 bedoelde geval, kan de Regering geen ander personeelslid aanstellen om dezelfde onderwijsactiviteit uit te oefenen.
Art.160. § 1. Een personeelslid dat in een hoofdambt in vast verband benoemd is, wordt pas door de Regering ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies nadat, in de hierna bepaalde volgorde, een einde is gemaakt aan de diensten van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen en dezelfde cursussen verstrekken :
1° als bijambt in de hogere kunstschool;
2° tijdelijk voor bepaalde tijd in de hogere kunstschool en met inachtneming van hun dienstanciënniteit;
3° tijdelijk voor onbepaalde tijd in de hogere kunstschool en met inachtneming van hun dienstanciënniteit.
§ 2. Wanneer een personeelslid ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies en uren van hetzelfde toe te kennen ambt en dezelfde toe te kennen cursussen vacant worden, moet de directeur van de hogere kunstschool die prioritair aan dat personeelslid toekennen, voordat de vacature wordt verklaard zoals bepaald in artikel 100.
Wanneer een personeelslid dat een gedeeltelijk opdrachtverlies ondergaat, zich kandidaat stelt voor een vacante betrekking van het ambt waarin hij in vast verband benoemd is, maar voor andere toe te kennen cursussen waarvoor hij een vereist bekwaamheidsbewijs bezit of waarvoor hij een artistieke, professionele of wetenschappelijke beroemdheid heeft verworven en de in artikel 100 bedoelde betrekking hem wordt toegekend met inachtneming van de in artikel 104 van dit decreet bepaalde procedure, dan wordt het personeelslid onmiddellijk definitief titularis van die cursussen.
Art.161.Nadat de in artikel 160, § 1, bedoelde bepalingen toegepast zijn, verliest het in vast verband benoemd personeelslid die de kleinste dienstanciënniteit telt zijn betrekking of een deel van zijn opdracht in het betrokken ambt of in de toe te kennen cursussen.
In geval van ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies, kan het personeelslid, voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in lid 1, maximaal tien jaar dienstanciënniteit doen gelden [1 verkregen als vast benoemde onderwijzer aangewezen in een onderwijsinrichting ingericht door de Franse Gemeenschap]1 werd verkregen.
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 58, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
Art.162. Bij gelijke dienstanciënniteit, verliest het jongste personeelslid zijn betrekking of een deel van zijn opdracht.
Art.163.[2 § 1.]2 De dienstanciënniteit bedoeld in de artikelen 128, lid 2, 143, 160, § 1, 161, lid 1 en 162 wordt berekend [2 op het geheel van de diensten gepresteerd in een ambt bedoeld in dit decreet en ongeacht de cursus die toegekend moet worden,]2 op de volgende wijze :
1° alle diensten die tijdelijk in de hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap werden gepresteerd, komen in aanmerking voor een anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen geteld van het begin tot het einde van de gepresteerde diensten;
2° de diensten die in de hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap in vast verband werkelijk werden gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties, worden per kalendermaand berekend, waarbij deze die niet de gehele maand dekken, niet in aanmerking worden genomen.
[1 2°bis. De diensten verricht door de leden van het niet-statutaire personeel aangewezen in het kader van overeenkomsten afgesloten met toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, en van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, alsook door de personeelsleden aangeworven ten laste van de hogere kunstschool of van de inrichtende macht, op voorwaarde dat deze diensten gepresteerd werden in een ambt gelijk aan een ambt bedoeld bij artikel 100; wat betreft de eerste 1200 dagen, wordt hen een verminderingscoëfficiënt toegepast van 0,3;]1
3° de diensten die werkelijk werden gepresteerd in een ambt met onvolledige dienstprestaties dat ten minste de helft van het in het ambt met volledige dienstprestaties vereiste aantal uren telt, worden in aanmerking genomen op dezelfde wijze als de diensten gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties;
4° het aantal dagen verkregen in een ambt met onvolledige dienstprestaties dat dit aantal uren niet omvat, wordt met de helft verminderd;
5° dertig dagen vormen één maand;
6° de duur van de diensten die in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige dienstprestaties werkelijk werden gepresteerd mag nooit langer zijn dan de duur van de diensten die werden gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties die gedurende dezelfde periode werden uitgeoefend;
7° de duur van de door het personeelslid werkelijk gepresteerde diensten mag nooit langer zijn dan twaalf maanden voor een kalenderjaar;
8° het bevallingsverlof en het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit. Voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden worden de verlofdagen alleen gedurende de aanstellingsperiode in aanmerking genomen.
(Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel worden de diensten gepresteerd vóór 1 september 2002 in de inrichtingen voor hoger kunstonderwijs van de 3de graad, in de inrichtingen voor hoger onderwijs van de 3de graad voor de vertoningskunsten en techniek voor de verspreiding, in de inrichtingen voor kunsthoger onderwijs van het korte type en in de koninklijke muziekconservatoria, beschouwd als in een Hogere Kunstschool te zijn gepresteerd.) <DFG 2004-03-03/44, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
[2 § 2. Elk jaar, op 15 januari, wordt de rangschikking van de personeelsleden op de aanplakborden bekendgemaakt door de academische overheden van de Hogere Kunstschool en wordt door hen bezorgd aan de plaatselijke overlegorganen. Deze rangschikking wordt opgesteld op basis van de dienstanciënniteit verworven de laatste dag van het kalenderjaar inbegrepen en berekend overeenkomstig § 1 of, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 163bis.
Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen na de bekendmaking van de rangschikking om een beroep hiertegen per aangetekende brief bij de academische overheden van de Hogere Kunstschool in te dienen. Deze overheden delen hun beslissing mee binnen de drie werkdagen na de indiening van het beroep.]2
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 59, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2019-02-07/11, art. 22, 043; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art. 163bis. <Ingevoegd bij DFG 2004-03-03/44, art. 55; Inwerkingtreding : 01-09-2002> In afwijking van artikel 163, wordt de dienstanciënniteit, bedoeld in de artikelen 128, 143, 160, § 1, 161 eerste lid en 162, van de personeelsleden die vóór 1 september 2002 ambten hebben uitgeoefend in de inrichtingen voor kunsthoger onderwijs of voor hoger kunstonderwijs, en die tijdens het academiejaar 2002-2003 ambten in Hogere Kunstscholen hebben uitgeoefend, voor zijn gedeelte vóór 1 september 2002, berekend overeenkomstig artikel 39 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en onderwijs voor sociale promotie van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 20 december 2001 en de artikelen 3sexties en 3septies van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en onderwijs voor sociale promotie van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Afdeling 2. - Gedeeltelijk opdrachtverlies.
Art.164. Wanneer een personeelslid dat een hoofdambt uitoefent, binnen de hogere kunstschool niet meer een aantal uren presteert dat gelijk is aan het aantal uren dat hij op het ogenblik van zijn benoeming presteerde, wordt hij geacht een gedeeltelijk opdrachtverlies te ondergaan.
Het personeelslid met een gedeeltelijk opdrachtverlies blijft ter beschikking van de hogere kunstschool tot beloop van het aantal uren dat overeenstemt met de prestaties die hij uitoefende voordat hij geacht werd een gedeeltelijk opdrachtverlies te ondergaan.
Hij behoudt het genot van zijn wedde.
Afdeling 3. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking.
Art.165.§ 1. Wanneer, met inachtneming van de artikelen 160 tot 162, de betrekking als hoofdambt van een in vast verband benoemd personeelslid afgeschaft is, wordt dat personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.
Het personeelslid geniet een wachtwedde die gelijk is aan zijn laatste activiteitswedde en kan zijn aanspraken op een mandaat [1 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1 gedurende twee academiejaren doen gelden.
Vanaf het derde academiejaar, wordt de wachtwedde elk jaar met 10 % verminderd, maar kan niet lager zijn dan zoveel keer één dertigste van de wedde die het personeelslid als dienstjaren telt op de datum waarop hij ter beschikking wordt gesteld.
Die beslissing kan niet als gevolg hebben de wachtwedde te verminderen tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen waarop het betrokken personeelslid recht zou hebben indien hij de regeling van de sociale zekerheid voor werknemers zou genieten.
Voor de toepassing van deze paragraaf, dient onder dienstjaren te worden verstaan deze die in aanmerking komen voor de bepaling van het rustpensioen.
§ 2. Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking blijft ter beschikking van de hogere kunstschool tot beloop van het aantal uren dat overeenstemt met de prestaties die hij uitoefende voordat hij ter beschikking werd gesteld.
De uitoefening van de taken die de hogere kunstschool hem toewijst kan echter niet leiden tot het behoud van de betrekking van het afgeschafte ambt.
Wanneer, overigens, de wachtwedde van het personeelslid dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld wordt, tot een bepaald percentage verminderd wordt, dan wordt het aantal prestatie-uren in gelijke verhouding verminderd.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 44, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Art.166. Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking, blijft behoren tot het aantal betrekkingseenheden dat overeenkomstig artikel 52 van dit decreet aan de hogere kunstschool toegekend is.
Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking blijft kandidaat voor een verandering van voorlopige aanstelling in een vacante betrekking van een hogere kunstschool van de Franse Gemeenschap.
Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking, kan zich kandidaat stellen voor een verandering van voorlopige aanstelling in een vacante betrekking van een hogere kunstschool van een ander net.
De verandering van voorlopige aanstelling kan echter alleen geschieden met de instemming, naar gelang van het geval, van de Regering of van de Regering en de inrichtende macht van beide betrokken hogere kunstscholen. De verandering van voorlopige aanstelling schorst de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking.
Art.167. Wanneer een personeelslid ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking, geeft er de directeur van de hogere kunstschool kennis van aan de Regering binnen de tien dagen.
Wanneer een personeelslid, binnen zijn instelling, wegens ontstentenis van betrekking, een aantal uren niet meer presteert dat gelijk is aan dat waarvoor hij bezoldigd is, dan geeft de directeur van de hogere kunstschool er kennis van aan de Regering binnen de tien dagen.
HOOFDSTUK V. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel.]1
----------
(1)
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
----------
(1)
Art.168.[1 De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, die niet van de aard van een sanctie is.
Ze wordt door de Regering uitgesproken en met redenen omkleed. Ze heeft tot gevolg dat het personeelslid uit zijn ambt wordt verwijderd.
Tijdens de duur van de preventieve schorsing, blijft het personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 58, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
----------
(1)
Art.169.[2 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een in vast verband benoemd personeelslid :
1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
2° vóór de toepassing van tuchtsancties of indien tuchtsancties tegen hem worden uitgesproken;
3° zodra de Regering hem, bij aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
§ 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de Regering.
De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing van het personeelslid worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, en zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt de beslissing meegedeeld aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven.
Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de tien werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
§ 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2.
Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
§ 4. In het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid of in het kader van een tuchtvordering of vóór de eventuele toepassing van een tuchtvordering, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan één jaar, en, in het kader van een tuchtvordering, eindigt in ieder geval :
1° na zes maanden, indien geen voorstel tot tuchtstraf werd uitgesproken en aan het personeelslid binnen die termijn meegedeeld;
2° de derde werkdag die volgt op de mededeling aan het personeelslid van het voorstel tot tuchtstraf, indien dat voorstel de terechtwijzing, de berisping of de afhouding op de wedde is;
3° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling van het voorstel tot tuchtstraf aan het personeelslid, indien dat lid geen beroep tegen dat voorstel heeft ingediend;
4° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling aan de Regering van het advies van de raad van beroep over het voorstel tot tuchtstraf uitgesproken ten aanzien van het personeelslid;
5° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking heeft.
In het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve schorsing niet tot één jaar beperkt.
Wanneer een tuchtvordering ingesteld wordt of voortgezet wordt na een definitieve beslissing tot strafveroordeling, dan begint de termijn van één jaar bedoeld in het eerste lid pas na de uitspraak van de definitieve veroordeling te lopen.
§ 5. In het kader van een tuchtvordering of vóór de eventuele toepassing van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing om de drie maanden met ingang van de uitwerking schriftelijk worden bevestigd.
Die bevestiging wordt meegedeeld aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven.
Vóór elke beslissing tot bevestiging van een preventieve schorsing, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden.
Wordt de preventieve schorsing binnen de vereiste termijn niet bevestigd, dan mag het betrokken personeelslid zijn ambt opnieuw uitoefenen nadat hij de Regering daarvan, bij aangetekend schrijven, op de hoogte heeft gebracht, ten minste tien werkdagen voordat hij opnieuw gaat werken.
Na ontvangst van die kennisgeving, kan de Regering het behoud van de preventieve schorsing volgens de in het tweede lid bepaalde procedure bevestigen.]2
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 44, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(2)<DFG 2012-07-12/18, art. 58, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 169bis.[1 Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten;
3° tegen wie een tuchtvordering werd ingesteld of voortgezet na een definitieve veroordeling tot straf;
4° tegen wie een tuchtvervolging werd ingesteld wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen voorhanden zijn en die ter beoordeling van de minister staat;
5° tegen wie een voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 171, eerste lid, 5°, 6°, 7° of 8° wordt ingediend, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
Voor de toepassing van het tweede lid, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.
Voor de toepassing van het tweede lid, 3°, wordt die reeds krachtens het tweede lid, 1° of 2° verrichte weddevermindering behouden na de definitieve veroordeling indien de Regering aan het personeelslid haar voornemen meedeelt om de tuchtvordering in te stellen of voort te zetten.
Voor de toepassing van het tweede lid, 4°, heeft de weddevermindering uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop aan het personeelslid door de Regering kennis wordt gegeven van de toepassing van dat tweede lid, 4°.
Voor de toepassing van het tweede lid, 5°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de dag waarop het voorstel tot tuchtstraf aan het personeelslid voorgelegd of meegedeeld wordt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 58, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 169ter.[1 Op het einde van de tuchtvordering of de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
1° de Regering het personeelslid één van de sancties bepaald in artikel 171, eerste lid, 5°, 6°, 7° of 8° oplegt;
2° artikel 209, tweede lid, 2°, b) of 5° wordt toegepast;
3° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, ondergaat.
Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht. De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.
Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd met toepassing van artikel 169bis, tweede lid, 4° of 5° en indien op het einde van de tuchtvordering een straf van tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel tot weddevermindering, dan wordt deze ingetrokken voor de periode die langer is dan de duur van de tuchtschorsing en geniet het personeelslid in dat geval het aanvullend deel van zijn wedde, ten onrechte afgehouden gedurende deze periode, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd verricht.
Het vierde lid is niet van toepassing in het kader van een tuchtvordering die na een definitieve veroordeling tot straf werd ingesteld of voortgezet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 58, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
----------
(1)
Art.170.[2 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een tijdelijk aangesteld of aangeworven personeelslid :
1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
2° zodra de Regering hem, bij aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
§ 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de Regering.
De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, wordt de beslissing meegedeeld aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven, zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen.
Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de tien werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
§ 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
§ 4. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 170 quater kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan zes maanden in het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid; in het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve schorsing niet tot zes maanden beperkt.]2
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 45, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(2)<DFG 2012-07-12/18, art. 58, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 170bis.[1 Ieder preventief geschorst tijdelijk aangesteld personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
Die weddevermindering heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 58, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 170ter. [1 Op het einde van de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
1° naargelang van het geval, artikel 205, 2°, b) of 5° of artikel 207, 2°, b) of 5° worden toegepast;
2° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf ondergaat.
Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 58, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 170quater. [1 Onverminderd de toepassing van het tweede lid eindigen de procedure voor de preventieve schorsing alsook de maatregelen die werden genomen ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid met toepassing van de bepalingen van deze afdeling van rechtswege op de datum waarop de aanstelling eindigt.
Indien het bij deze afdeling bedoelde personeelslid de hoedanigheid van in vast verband benoemd personeelslid krijgt, zijn de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk op hem van toepassing.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 58, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
HOOFDSTUK VI. - Tuchtregeling.
Eerste afdeling. - Tuchtstraffen
Art.171.Aan de vastbenoemde personeelsleden die hun plicht niet nakomen, kunnen de volgende tuchtstraffen worden opgelegd :
1° de terechtwijzing;
2° de berisping;
3° de afhouding op de wedde;
4° de overplaatsing bij tuchtmaatregel;
5° de schorsing bij tuchtmaatregel;
6° de op non-activiteitsstelling bij tuchtmaatregel;
7° [3 het ontslag bij tuchtmaatregel;]3
[1 8° de afzetting]1
In het geval van een onderwijzend personeelslid, stelt de directeur van de hogere kunstschool, op advies van de pedagogische beheersraad, de bij lid 1 bedoelde straffen voor.
In het geval [2 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]2, stelt de ambtenaar met de hoogste rang van het Bestuur waaronder de hogere kunstschool ressorteert de bij lid 1 bedoelde straffen voor.
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 60, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2010-12-01/08, art. 45, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(3)<DFG 2012-03-23/05, art. 46, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
Art.172. De tuchtstraffen worden door de Regering uitgesproken.
Art.173.De afhouding op de wedde wordt toegepast voor een periode van minstens één maand en van hoogstens drie maanden.
Zij mag niet meer dan één vijfde van de bruto activiteits- of wachtwedde bedragen.
Art.174.De schorsing bij tuchtmaatregel mag niet worden uitgesproken voor meer dan één jaar.
Zij heeft de halvering van de wedde tot gevolg.
Art.175. De duur van de op non-activiteitsstelling bij tuchtmaatregel wordt bepaald door de overheid die de straf oplegt; zij mag niet minder dan één jaar bedragen en vijf jaar niet overschrijden.
Gedurende de eerste twee jaar geniet het personeelslid een wachtgeld dat gelijk is aan de helft van de activiteitswedde. Zonder dat het laatst vermelde bedrag mag worden overschreden, wordt het wachtgeld vervolgens vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou bekomen indien hij vroegtijdig in ruste was gesteld.
Het personeelslid mag zijn wederopneming in het onderwijs aanvragen na het verstrijken van de helft van de duur van zijn straf.
Art.176. De afhouding op de wachtwedde of de toekenning van een wachtwedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid verminderd wordt op een bedrag dat lager is dan de werkloosheidsuitkering waarop het personeelslid recht zou hebben indien hij onder de regeling voor de sociale zekerheid voor werknemers zou vallen.
Art.177. Geen straf mag worden voorgesteld dan nadat het personeelslid vooraf is gehoord of ondervraagd. De betrokkene mag gebruik maken van de rechten die het syndicaal statuut hem toekent. Hij kan beroep instellen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld bij de artikelen 191 en volgende.
Art.178. De tuchtprocedure mag enkel betrekking hebben op feiten die vastgesteld werden gedurende het jaar dat voorafgaat aan de datum van het begin van de procedure.
In geval van strafvordering, dient met de tuchtprocedure begonnen te worden binnen de zes maanden van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke beslissing door de overheid die de tuchtstraf moet voorstellen.
Art.179. Geen enkele straf mag uitwerking hebben voor de periode die voorafgaat aan de uitspraak ervan.
Art.180. Elke straf wordt in het beoordelingsdossier opgetekend.
Art.181. De strafvordering met betrekking tot de feiten waarvoor een tuchtprocedure werd ingesteld schorst de tuchtprocedure en -uitspraak, behalve in geval van ontdekking op heterdaad of indien de feiten vastgesteld werden, in verband met het beroep, en bekend door het personeelslid.
Ongeacht het resultaat van de strafvordering, behoudt de administratieve overheid de bevoegdheid recht te spreken over de toepassing van de tuchtstraffen.
Nochtans wordt de tuchtoverheid, in deze beoordeling, gebonden door de materialiteit van de feiten, die definitief door de strafbeslissing werd vastgesteld.
Afdeling 2. - Schrapping van tuchtstraffen.
Art.182.De schrapping van een tuchtstraf geschiedt ambtshalve na een termijn van :
1° één jaar voor de terechtwijzing en de berisping;
2° drie jaar voor de afhouding op de wedde en de verplaatsing bij tuchtmaatregel;
3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;
4° zeven jaar voor de op non-activiteitsstelling bij tuchtmaatregel.
De termijn heeft uitwerking vanaf de datum van de tuchtbeslissing.
Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf heeft de schrapping tot gevolg dat er geen rekening meer kan worden gehouden met de geschrapte tuchtstraf, inzonderheid voor de toegang tot een mandaat [1 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1.
De geschrapte tuchtstraf wordt weggenomen van het dossier van het personeelslid.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 46, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
HOOFDSTUK VII. - Raad van beroep.
Art.183. Bij de Regering wordt een raad van beroep ingesteld, genoemd : raad van beroep van de Hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap.
Art.184.De raad van beroep behandelt :
1° de beroepen ingediend inzake onverenigbaarheden;
2° de beroepen ingediend inzake beoordeling;
3° de beroepen ingediend tegen elk voorstel tot tuchtstraf;
4° de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangewezen zijn tegen elk voorstel van afdanking in de bij de artikelen 115 en 117 bedoelde gevallen;
[1 5° de beroepen ingesteld door de personeelsleden die voor een bepaalde duur aangewezen zijn tegen een verslag houdende de melding " heeft niet voldaan ";]1
[2 6° de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden tegen elk ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout in de gevallen bedoeld in de artikelen 114 en 116.]2
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 61, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2012-07-12/18, art. 19, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.185. De raad van beroep bestaat uit een voorzitter en zes leden.
Art.186.De Regering stelt de voorzitter en de twee plaatsvervangende voorzitters aan [1 onder de magistraten, actief of met pensioen, of onder de algemene ambtenaren, actief of met pensioen, van het ministerie van de Franse Gemeenschap]1.
----------
(1)<DFG 2021-07-19/12, art. 22, 050; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Art.187.[1 De regering stelt de leden van de Raad van beroep aan.]1
De personeelsleden moeten minstens 35 jaar oud zijn en een dienstanciënniteit van minstens tien jaar tellen in het hoger kunstonderwijs van de Franse Gemeenschap.
De leden van de raad van beroep bedoeld bij vorig lid worden aangesteld, voor de helft, [1 onder vertegenwoordigers van de inrichtende macht]1 en voor de helft op de lijsten van twee kandidaten voorgedragen door iedere van de verenigingen die de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap vertegenwoordigen aangesloten bij een vereniging die zitting heeft bij de Nationale Arbeidsraad, waarbij iedere vereniging over minstens één vertegenwoordiger beschikt.
----------
(1)<DFG 2021-07-19/12, art. 23, 050; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Art.188. Onder dezelfde voorwaarden stelt de Regering twee plaatsvervangende leden voor elk werkend lid aan.
Art.189. De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangende leden worden voor een periode van vier jaar aangesteld. Hun mandaat kan worden vernieuwd.
De vervanger van een lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.
Art.190. De Regering stelt een secretaris en twee plaatsvervangende secretarissen aan onder de ambtenaren van het ministerie.
Zij nemen het secretariaat waar zonder stemgerechtigd te zijn.
Art.191.§ 1. Ieder personeelslid dat verzocht wordt een voorstel tot tuchtstraf hem aangaande te viseren, heeft het recht langs de hiërarchische weg een beroep in te stellen voor de raad van beroep, binnen een termijn van 20 dagen, te rekenen vanaf de datum waarop het voorstel hem ter visering werd voorgelegd.
Indien de betrokkene geen beroep heeft ingesteld binnen de bepaalde termijn wordt het voorstel tot tuchtstraf rechtstreeks aan de Regering overgezonden.
§ 2. Het beroep inzake onverenigbaarheid alsook het beroep inzake beoordeling worden langs de hiërarchische weg ingediend, binnen een termijn van 20 dagen, te rekenen vanaf de datum waarop de kennisgeving van de onverenigbaarheid werd gedaan of de datum waarop de directeur van zijn beslissing, zoals bedoeld bij artikel 139, lid 3, kennis heeft gegeven.
§ 3. Het beroep van een voor onbepaalde tijd aangeworven tijdelijk personeelslid tegen een voorstel van afdanking bedoeld bij artikel 115 wordt langs de hiërarchische weg ingediend binnen een termijn van 10 dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het voorstel tot afdanking.
§ 4. Het beroep van een voor onbepaalde tijd aangeworven tijdelijk personeelslid tegen een voorstel van afdanking bedoeld bij artikel 117 wordt langs de hiërarchische weg ingediend binnen een termijn van 10 dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het voorstel tot afdanking.
[1 § 5. Het beroep van een personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor een bepaalde duur, tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout bedoeld in artikel 114, wordt ingediend bij aangetekende brief binnen een termijn van tien dagen na de ontvangst van het ontslag.
§ 6. Het beroep van een personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor een onbepaalde duur, tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout bedoeld in artikel 116, wordt ingediend bij aangetekende brief binnen een termijn van tien dagen na de ontvangst van het ontslag.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 20, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.192. Het beroep inzake onverenigbaarheid, het voorstel van tuchtstraf geviseerd door belanghebbende, het voorstel van afdanking geviseerd door belanghebbende, het beroep dat hij ingediend heeft alsook alle stukken die betrekking hebben op de beoordeling van het belanghebbende personeelslid, worden overgezonden naargelang het geval aan de raad van beroep, binnen een termijn van één maand, te rekenen van de datum van ontvangst van het beroep.
Art.193. De raad van beroep mag niet beraadslagen over een beroep indien de verzoeker niet in de mogelijkheid werd gesteld zijn verweermiddelen te doen gelden en indien het dossier niet de gegevens bevat, die het de raad mogelijk moeten maken met volledige kennis van zaken een advies uit te brengen, o.m. het verslag van het onderzoek, de notulen van het getuigenverhoor en van de onontbeerlijke confrontaties.
Art.194.Behalve in geval van strafvervolging, moet de raad van beroep, voor de gevallen bedoeld [1 bij artikel 184, 1°, 2°, 3° en 5°]1, binnen drie maanden na het ontvangen van het volledig dossier, een advies uitbrengen. De Regering kan het advies dringend vragen, doch in dat geval mag de termijn niet minder bedragen dan één maand.
[1 Ingeval van een beroep ingediend tegen een voorstel tot ontslag zoals bedoeld in artikel 184, 4°, of van een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout zoals bedoeld in artikel 184, 6°, mag de termijn één maand niet overschrijden.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 21, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.195. Zodra een beroep ingesteld wordt, deelt de voorzitter aan de verzoeker de lijst mede van de werkende en plaatsvervangende leden van de raad van beroep.
Binnen tien dagen na de ontvangst van deze lijst, mag de verzoeker de wraking van één of meer leden van de raad van beroep vragen : maximaal drie leden aangewezen op de voordracht van de vakverenigingen en drie leden rechtstreeks door de Regering aangewezen. Hij mag evenwel geen werkend lid en zijn twee plaatsvervangers wraken.
Een lid mag vragen ontlast te worden, ingeval hij meent in de zaak een zedelijk belang te hebben of hij de mening is toegedaan dat men hem zou kunnen verwijten niet onpartijdig te zijn. De voorzitter beslist over het gevolg dat aan dit verzoek moet gegeven worden. Om dezelfde redenen, kan hij ook een lid van ambtswege ontslaan.
Art.196. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters mogen geen zitting hebben in een zaak die een personeelslid van een hogere kunstschool betreft, die onder hun bestuur ressorteert.
De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangende leden mogen geen zitting houden voor een zaak betreffende hun echtgenoot of een bloed- of aanverwante tot en met de vierde graad.
Art.197.De verzoeker verschijnt persoonlijk. Hij kan bijgestaan worden door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in dienstactiviteit zijnde of in ruste gesteld zijnde personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.
[1 De niet-verschijning van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 22, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.198. De raad van beroep beraadslaagt en beslist geldig indien de voorzitter en minstens vier leden aanwezig zijn.
Indien het bij artikel 1 bedoeld quorum niet bereikt wordt, roept de voorzitter een nieuwe vergadering bijéén binnen de veertien dagen. Gedurende deze vergadering, zal een beslissing kunnen worden genomen wat ook het aantal aanwezige leden is.
Art.199. Voor iedere zaak wijst de Regering een verslaggever aan onder de ambtenaren van het ministerie, die niet aan het onderzoek deel hebben genomen.
De verslaggever zet voor de raad van beroep objectief de voorgeschiedenis van de zaak en de uitslagen van het onderzoek uiteen. Hij heeft het recht van repliek. Hij is niet stemgerechtigd.
Art.200.De raad van beroep kan een bijkomend onderzoek bevelen, bezwarende en ontlastende getuigen horen. Na beraadslaging, stuurt hij zijn gemotiveerd advies naar de Regering.
Bedoeld advies vermeldt met hoeveel stemmen, voor en tegen, de stemming werd verkregen.
Art.201.De stemming over het advies is geheim. De leden rechtstreeks door de Regering aangesteld en de leden aangesteld op de voordracht van de vakverenigingen moeten in gelijk aantal zijn om aan de stemming deel te nemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meer leden na loting.
Het advies wordt gegeven bij meerderheid der aanwezige leden.
Voor de toepassing van de leden 1 en 2, worden de blanco stemmen en de onthoudingen niet als stemming beschouwd.
Bij staking van stemmen wordt het advies als gunstig voor de verzoeker beschouwd.
Art.202.De beslissing wordt door de Regering genomen binnen de maand die volgt op de ontvangst van het advies. Erin wordt melding gedaan van het met redenen omkleed advies van de raad van beroep [1 ...]1. Iedere beslissing die niet overeenstemt met het advies van de raad van beroep wordt met redenen omkleed.
De Regering brengt haar beslissing ter kennis van de raad van beroep en van de verzoeker.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 23, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.203. Het mandaat van de leden van de raad van beroep is kosteloos. Reis- en verblijfsvergoedingen kunnen hun evenwel worden toegekend volgens de bepalingen bepaald bij het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten en bij het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries.
Art.204. De werking van de raad van beroep, met inachtneming van de rechten van de verdediging en van het contradictoire karakter van de debatten, wordt door de Regering geregeld.
HOOFDSTUK VIII. - Ambtsneerlegging.
Eerste afdeling. - Ambtsneerlegging van de voor bepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden
Art.205.De voor bepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelsleden worden ambtshalve en zonder vooropzegging uit hun ambt ontslagen :
1° indien zij niet regelmatig tijdelijk aangewezen werden, voor zover de onregelmatigheid niet door de Regering is begaan;
2° indien zij niet meer voldoen aan de volgende voorwaarden :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;
3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en voor een onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
4° indien zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en voor een onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
5° indien zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van de burgerlijke wetten en strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft;
6° indien vastgesteld wordt dat er een permanente arbeidsongeschiktheid bestaat zoals erkend overeenkomstig de wet of de verordening, die zij ervan verhindert hun ambt behoorlijk uit te oefenen;
7° indien zij de normale leeftijd voor de inrustestelling hebben bereikt [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 210bis]2;
8° op het einde van de termijn vermeld in de aanwijzingsakte en uiterlijk de laatste dag van het academiejaar gedurende hetwelk de aanwijzing plaatsheeft;
9° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een opdracht mogelijk te maken in een welbepaald ambt en toe te kennen cursussen voor een personeelslid van dezelfde hogere kunstschool, dat definitief benoemd of voor onbepaalde tijd tijdelijk aangesteld is;
10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het geval van een aanwijzing zoals bedoeld bij artikel 105, § 1;
11° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen beroep zoals bedoeld bij artikel 97 wordt ingesteld of indien het personeelslid een einde weigert te stellen, na uitputting van de procedure, aan de onverenigbare bezigheid;
12° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst waarbij het personeelslid definitief ongeschikt wordt verklaard;
13° in het geval van een vaste benoeming in een ambt naar rata van de uren die het voorwerp maken van deze nieuwe benoeming, ten belope van een volledig ambt;
14° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere kunstschool in een bepaald ambt en toe te kennen cursussen, wanneer deze betrekking bezet is door een voor bepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelslid;
15° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een opdracht mogelijk te maken in een welbepaald ambt en toe te kennen cursussen voor een personeelslid van dezelfde hogere kunstschool, dat definitief benoemd of voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen is. In dat geval, verliest het personeelslid met de kleinste dienstanciënniteit zoals bedoeld bij artikel 163 voor het in acht genomen ambt en de toe te kennen cursussen, zijn betrekking.
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 6, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 13, 040; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.206. Een voor bepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelslid kan vrijwillig zijn ambt neerleggen, mits vooropzegging van veertien dagen.
Het personeelslid geeft er kennis van aan de Regering bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag volgend op de datum van zijn verzending, en licht de directeur van de hogere kunstschool over zijn beslissing in.
Afdeling 2. - Ambtsneerlegging van de voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelsleden.
Art.207.De voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelsleden worden ambtshalve en zonder vooropzegging uit hun ambt ontslagen :
1° indien zij niet regelmatig tijdelijk aangewezen werden, voor zover de onregelmatigheid niet door de Regering is begaan;
2° indien zij niet meer aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;
3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en voor een onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
4° indien zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en voor een onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
5° indien zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van de burgerlijke wetten en strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft;
6° indien vastgesteld wordt dat er een permanente arbeidsongeschiktheid bestaat zoals erkend overeenkomstig de wet of de verordening, die hen ervan verhindert hun ambt behoorlijk uit te oefenen;
7° indien zij de normale leeftijd voor de inrustestelling hebben bereikt [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 210bis]2;
8° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een opdracht mogelijk te maken (voor het bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen) voor een vastbenoemd onderwijzend personeelslid van dezelfde hogere kunstschool. In dat geval, verliest zijn betrekking het voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 163 voor het betrokken ambt en de toe te kennen cursussen. <DFG 2004-03-03/44, art. 56, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
9° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een opdracht mogelijk te maken (voor het bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen) voor een voor onbepaalde tijd tijdelijk aangesteld onderwijzend personeelslid van dezelfde hogere kunstschool. In dat geval, verliest zijn betrekking het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 163 voor het betrokken ambt en de toe te kennen cursussen. <DFG 2004-03-03/44, art. 57, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen beroep zoals bedoeld bij artikel 97 wordt ingesteld of indien het personeelslid een einde weigert te stellen, na uitputting van de procedure, aan de onverenigbare bezigheid;
11° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst waarbij het personeelslid definitief ongeschikt wordt verklaard;
12° in het geval van een vaste benoeming in een ambt naar rata van de uren die het voorwerp uit te maken van deze nieuwe benoeming, ten belope van een volledig ambt;
13° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere kunstschool in een bepaald ambt en toe te kennen cursussen, wanneer deze betrekking bezet is door een voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelslid.
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 6, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 13, 040; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.208. Een voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelslid kan vrijwillig zijn ambt neerleggen, mits vooropzegging van vijftien dagen.
Het personeelslid geeft er kennis van aan de Regering bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag volgend op de datum van zijn verzending, en licht de directeur van de hogere kunstschool over zijn beslissing in.
Afdeling 3. - Ambtsneerlegging van vastbenoemde personeelsleden.
Art.209.De vastbenoemde personeelsleden worden ambtshalve en zonder vooropzegging uit hun ambt ontslagen :
1° indien zij niet regelmatig vastbenoemd werden, voor zover de onregelmatigheid niet door de Regering is begaan. De personeelsleden behouden de verworven rechten in verband met hun vorige regelmatige toestand;
2° indien zij niet meer aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) [2 ...]2;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;
3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en voor een onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
4° indien zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en voor een onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
5° indien zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van de burgerlijke wetten en strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft;
6° indien vastgesteld wordt dat er een permanente arbeidsongeschiktheid bestaat zoals erkend overeenkomstig de wet of de verordening die zij ervan verhindert hun ambt behoorlijk uit te oefenen;
7° indien zij de normale leeftijd voor de inrustestelling hebben bereikt [3 , behoudens afwijking bepaald in artikel 210bis]3;
8° [1 in geval van de tuchtsanctie, ontslag bij tuchtmaatregel of afzetting;]1
9° indien de beroepsongeschiktheid definitief werd vastgesteld. Voor de personeelsleden die een beoordeling genieten, wordt de ongeschiktheid vastgesteld door het behouden van de vermelding "onvoldoende" gedurende twee opeenvolgende jaren vanaf de toekenning ervan;
10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en indien geen beroep zoals bedoeld bij artikel 97 wordt ingesteld of indien het personeelslid een einde weigert te stellen, na uitputting van de procedure, aan de onverenigbare bezigheid;
11° indien zij, zonder geldige reden, een nieuwe aanstelling toegekend na een verandering van aanstelling of van een mutatie weigeren;
12° indien zij, zonder geldige reden, de uren die ze toegekend worden krachtens artikel 165, § 2, weigeren;
13° indien zij in ruste worden gesteld wegens definitieve lichamelijke ongeschiktheid;
14° in het geval van een vaste benoeming in een ander ambt naar rata van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, ten belope van een volledig ambt;
15° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere kunstschool in een bepaald ambt en toe te kennen cursussen, wanneer deze betrekking bezet is door een vastbenoemd personeelslid die een bijambt uitoefent.
Wanneer de definitieve ambtsneerlegging de toepassing van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991 met zich meebrengt, stort de Franse Gemeenschap de bijdragen bepaald in dat artikel ter bestemming van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 47, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(2)<DFG 2013-06-20/18, art. 6, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(3)<DFG 2017-10-19/02, art. 13, 040; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.210. De vrijwillige ontslagneming van het vastbenoemd personeelslid heeft de definitieve ambtsneerlegging tot gevolg. Het personeelslid mag zijn dienst enkel verlaten op voorwaarde ertoe behoorlijk gemachtigd te zijn geweest of na een vooropzegging van vijftien dagen. Het personeelslid geeft er kennis van aan de Regering bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft met ingang van de derde werkdag volgend op de datum van zijn verzending. Hij licht de directeur van de hogere kunstschool over zijn beslissing in.
HOOFDSTUK VIIIbis. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
----------
(1)
Art. 210bis. [1 Het personeelslid dat dit aanvraagt, kan ertoe worden gemachtigd zijn dienstactiviteit na de wettelijke leeftijd van het rustpensioen voort te zetten. Die voortzetting kan door de pedagogische beheersraad worden toegelaten. De periode waarin de dienstactiviteit wordt voortgezet, wordt op hoogstens één jaar vastgesteld. Ze kan, volgens dezelfde nadere regels, worden hernieuwd voor één enkele nieuwe periode van hoogstens één jaar.
De pedagogische beheersraad stelt de procedure voor de toelating tot voortzetting van de dienstactiviteit vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2017-10-19/02, art. 12, 040; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
TITEL IV. - Statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde officiële Hogere kunstscholen.
HOOFDSTUK I. - Plichten en onverenigbaarheden.
Eerste afdeling. - Plichten
Art.211. De personeelsleden moeten in alles steeds de belangen van het onderwijs van de inrichtende macht waar zij hun ambt bekleden, behartigen.
Art.212. Tijdens de uitoefening van hun ambt, komen zij persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen na, die hun zijn opgelegd door de wetten, decreten, besluiten en verordeningen, door de verplichte bijkomende regels van de paritaire commissies zoals bedoeld bij de artikelen 308 en 309.
Art.213. De personeelsleden moeten zich met de meest volstrekte correctheid gedragen, zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun omgang met de studenten als in hun omgang met een persoon van buiten de dienst.
Zij moeten alles wat afbreuk kan doen aan de eer en de waardigheid van hun ambt vermijden.
Art.214. Zij mogen de studenten niet blootstellen aan handelingen van politieke, godsdienstige of filosofische propaganda of aan reclame.
Art.215. De personeelsleden moeten, binnen de perken gesteld door de reglementering, door de bijkomende regels van de bevoegde paritaire commissie en door hun aanwijzingsakte, de diensten verstrekken die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de hogere kunstscholen waar zij hun ambt bekleden.
Zij mogen zonder voorafgaande toelating van de inrichtende macht of van haar vertegenwoordiger de uitoefening van hun ambt niet onderbreken.
Art.216. De personeelsleden wordt verboden feiten bekend te maken, die zij zouden kennen ter oorzake van hun ambt en die van nature geheim zijn.
Art.217. De personeelsleden wordt verboden rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel te vragen, te eisen of aan te nemen.
Art.218.Zij mogen zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van 's Lands onafhankelijkheid op het oog heeft of die de landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid in gevaar brengt.
Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verschaffen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke werkzaamheid.
De uitoefening van de rechten van het Belgisch of Europees Staatsburgerschap, die de personeelsleden bezitten, wordt steeds geëerbiedigd.
Art.219. De personeelsleden moeten de verplichtingen, schriftelijk vastgesteld in de aanwijzings- of benoemingsakte, die voortvloeien uit de specifieke aard van het pedagogisch en artistiek project van de inrichtende macht waarbij zij hun ambt, nakomen.
Art. 219/1. [1 Onverminderd naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en afhankelijk van de realiteit van de inrichtende machten, hebben de personeelsleden recht op deconnectie.
De voorwaarden voor dit recht en de invoering van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, worden door de Regering vastgesteld op voorstel van het bevoegde centrale paritaire comité.
De in het vorige lid bedoelde voorwaarden en mechanismen moeten ten minste voorzien in:
- de praktische voorwaarden voor de toepassing van het recht van het personeelslid om buiten zijn werktijd niet bereikbaar te zijn;
- instructies voor het gebruik van digitale hulpmiddelen die ervoor zorgen dat de rusttijden, het verlof en het privé- en gezinsleven van het personeelslid gewaarborgd zijn;
- opleidingen en bewustmakingsacties voor personeelsleden over het rationeel gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die gepaard gaan met overmatige connectie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-01-18/27, art. 94, 054; Inwerkingtreding : 21-02-2024>
Afdeling 2. - Onverenigbaarheden.
Art.220. Elke activiteit die het vervullen van de ambtsplichten zou kunnen belemmeren die voortvloeien uit de specifieke aard van het pedagogisch en artistiek project van deze inrichtende macht of die in strijd is met de waardigheid van hun ambt, is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een gesubsidieerde officiële hogere kunstschool.
De bij lid 1 bedoelde onverenigbaarheden dienen te worden vermeld in elke aanwijzings- of benoemingsakte.
Art.221. Bij betwisting van het bestaan van een bij artikel 220 bedoelde onverenigbaarheid kunnen de inrichtende macht of het personeelslid het advies vragen van de lokale paritaire commissie.
Het advies wordt uitgebracht binnen de dertig dagen van de ontvangst van de aanvraag.
Art.222. De bij artikel 300 ingestelde raad van beroep beslist over de beroepen inzake onverenigbaarheden.
Wanneer het advies dat gevraagd werd aan de paritaire commissie bekomen is, of na het verstrijken van de termijn van dertig dagen bedoeld bij artikel 221, lid 2, maakt het personeelslid of de inrichtende macht de zaak aanhangig bij de raad van beroep die door middel van een advies beslist.
De eindelijke beslissing van de inrichtende macht moet in overeenstemming zijn met het bij lid 2 bedoeld advies.
HOOFDSTUK II. - Werving.
Eerste afdeling. - Algemene bepalingen
Art.223. § 1. De personeelsleden worden tijdelijk aangewezen, vast benoemd of krijgen een mandaat toevertrouwd door de inrichtende macht.
§ 2. De personeelsleden worden aangeworven door de inrichtende macht op advies van de Wervingscommissie die zij daartoe opricht, overeenkomstig de artikelen 15 en 63 tot 67.
Bij § 2 worden de kandidaten die naar een mandaat van lector solliciteren, niet bedoeld.
Art.224. De personeelsformatie wordt aan de inrichtende macht ter goedkeuring voorgelegd door de directeur van de hogere kunstschool, op advies van de pedagogische beheersraad. Deze personeelsformatie wordt jaarlijks bepaald.
De wervingen, benoemingen en terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking van de personeelsleden worden voorgesteld door de directeur van de hogere kunstschool aan de inrichtende macht, op advies van de pedagogische beheersraad.
Uiterlijk voor 30 juni geeft de Regering kennis van het aantal betrekkingeneenheden toegekend aan de hogere kunstschool voor het volgend academiejaar.
Art.225. Uiterlijk op 1 mei, maakt de inrichtende macht in het Belgisch Staatsblad een oproep tot de kandidaten bekend voor iedere vakante betrekking die te begeven is. Deze betrekkingen zijn toegankelijk voor de vastbenoemde personeelsleden (bij aanstellingsverandering) bij mutatie of opdrachtuitbreiding, voor de voor onbepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden bij opdrachtuitbreiding en voor de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling. <DFG 2004-03-03/44, art. 58, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Art.226.(...) (De inrichtende macht maakt) in het Belgisch Staatsblad een oproep tot de kandidaten bekend voor ieder vacant mandaat dat te begeven is.
De mandaten [2 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]2 zijn toegankelijk voor de vastbenoemde personeelsleden, voor de voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelsleden, voor de voor bepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelsleden en voor de kandidaten die aan de bij de artikelen 247 en 250 bedoelde voorwaarden voldoen. <DFG 2002-07-11/59, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2002>
(De mandaten van lector, behalve deze die betrekking hebben op de cursussen op de evaluatietabel van de studenten (, waarvan de opdracht hoger is dan 30/600ste voor een academiejaar en) waarvoor geen enkele [3 assistent-hoogleraar]3, [1 (hoog)leraar of docent]1 als tijdelijke of in vast dienstverband wordt aangesteld, worden niet bedoeld in dit artikel.) <DFG 2004-03-03/44, art. 59, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002> <DFG 2006-06-02/67, art. 45, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 70, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2010-12-01/08, art. 47, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(3)<DFG 2019-04-25/51, art. 16, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.227.Voor de werving van de [1 (hoog)leraren, [4 assistent-hoogleraren]4, begeleiders, docenten en assistenten]1, vermeldt de oproep in het Belgisch Staatsblad :
1° het ambt en de toe te kennen cursussen;
2° de omvang van de opdracht;
3° de in te dienen dossiers met inzonderheid de documenten betreffende de bekwaamheidsbewijzen en de nuttige ervaring bedoeld bij artikel 68, de meldingen van de wetenschappelijke publicaties en de bewijzen van beroepservaring van diverse aard;
4° het pedagogisch en artistiek project dat dient te worden ingediend met betrekking tot de toe te kennen cursussen;
5° de vormen en de termijnen vereist voor het indienen van de dossiers en de projecten bedoeld bij 3° en 4°;
6° de vormen en de termijnen vereist voor de mogelijke verschijning van de kandidaat voor de wervingscommissie;
[3 7° de plaats(en) waar het ambt zal uitgeoefend worden.]3
Voor de werving [2 van directeurs, adjunct-directeurs en directeurs van een studiegebied]2, vermeldt de oproep in het Belgisch Staatsblad :
1° de aard van het mandaat en, desnoods, de te begeven onderwijsactiviteiten;
2° de omvang van de opdracht;
3° de in te dienen dossiers met inzonderheid de documenten betreffende de bekwaamheidsbewijzen en de nuttige ervaring bedoeld bij artikel 68, de meldingen van de wetenschappelijke publicaties en de bewijzen van beroepservaring van diverse aard;
4° het pedagogisch en artistiek project dat dient te worden ingediend met betrekking tot het te begeven mandaat;
5° de vormen en de termijnen vereist voor het indienen van de dossiers en de projecten bedoeld bij 3° en 4°;
6° de vormen en de termijnen vereist voor de mogelijke verschijning van de kandidaat voor de wervingscommissie;
[3 7° de plaats(en) waar het ambt zal uitgeoefend worden.]3
[4 Voor de aanwerving van programma- en werkleiders wordt in de oproep die in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, gespecificeerd:
1° het ambt;
2° het volume van de opdracht;
3° de in te dienen dossiers, met onder andere de documenten betreffende de in punt 68 bedoelde kwalificaties en nuttige ervaring, verwijzingen naar wetenschappelijke publicaties en bewijzen van diverse beroepservaringen;
4° het in te voeren pedagogische en artistieke project;
5° de vormen en termijnen voor de indiening van de in de punten 3 en 4 bedoelde dossiers en projecten;
6° de vormen en termijnen die nodig zijn voor de eventuele presentatie van de kandidaat voor de aanwervingscommissie.
7° de plaats of plaatsen waar het ambt zal worden uitgeoefend.]4
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 71, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2010-12-01/08, art. 48, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(3)<DFG 2012-07-12/18, art. 46, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
(4)<DFG 2019-04-25/51, art. 17, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.228.De kandidaat die naar verschillende betrekkingen solliciteert, dient een afzonderlijke kandidatuur voor elke betrekking in. Op straffe van nietigheid worden de kandidaturen [1 volgens de modaliteiten vastgelegd door de oproep waarvan sprake in artikel 227]1 bij de inrichtende macht ingediend.
----------
(1)<DFG 2021-07-19/12, art. 85, 050; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Art.229.§ 1. De kandidaturen voor de ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel die de voorwaarden bepaald bij artikel 227 vervullen, worden door de Wervingscommissie onderzocht.
Deze commissie onderzoekt de pedagogische en artistieke projecten van de kandidaten. Na onderzoek van de projecten selecteert de Commissie de kandidaten die gekozen werden voor een individueel onderhoud.
De Wervingscommissie overhandigt de pedagogische beheersraad een met redenen omkleed verslag voor iedere kandidaat. De directeur zendt het verslag met het advies van de pedagogische beheersraad aan de inrichtende macht over.
§ 2. Voor de betrekkingen van [3 programmaleider, werkleider]3, [1 (hoog)leraar, [3 assistent-hoogleraar]3, begeleider en docent]1, is de Wervingscommissie er niettemin toe gehouden prioritair de aanvragen tot verandering van aanstelling van de personeelsleden van de hogere kunstscholen van de inrichtende macht te onderzoeken.
De directeur legt daarna een met redenen omkleed voorstel aan de inrichtende macht voor, die beslist.
[2 Vooraleer elke tijdelijke aanwijzing voor te stellen, stelt de Raad voor pedagogisch beheer de opdracht uit te breiden van de personeelsleden van de betrokken hogere kunstschool, die erom gevraagd hebben met inachtneming van artikel 227, eerste lid, en dit in de volgende orde : eerst, de vast benoemde personeelsleden, daarna de tijdelijk aangewezen personeelsleden voor een onbepaalde duur.]2
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 72, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2009-02-19/61, art. 62, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(3)<DFG 2019-04-25/51, art. 18, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.230.§ 1. Wanneer een hogere kunstschool een vervanging van een onderwijzend personeelslid wenst te verrichten, kan de inrichtende macht een persoon aanwijzen in afwijking van de procedure bedoeld bij de artikelen 225 tot 228 op de voordracht van de directeur, (...) van de pedagogische beheersraad. <DFG 2006-06-02/67, art. 46, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
Deze aanstelling neemt een einde bij de terugkeer van de titularis van de betrekking en in elk geval op het einde van het academiejaar gedurende hetwelk de aanstelling plaats heeft gegrepen. Deze aanstelling mag in geen enkel geval aanleiding geven tot een aanstelling voor onbepaalde tijd.
[2 Alvorens enige tijdelijke aanwijzing voor te stellen met toepassing van de vorige leden, breidt de inrichtende macht de opdracht uit van de personeelsleden van de betrokken hogere kunstschool die het hebben aangevraagd, en dit, in de volgende orde : eerst de vastbenoemde personeelsleden, daarna de voor een onbepaalde duur tijdelijk aangewezen personeelsleden.
Deze opdrachtuitbreiding kan niet toegekend worden aan een personeelslid voor wie een tuchtstraf steeds in zijn dossier aanwezig zou zijn.]2
§ 2. [3 Wanneer de hogere kunstschool een betrekking wenst te bekleden die vacant wordt na de bekendmaking van de oproep bedoeld bij de artikelen 225 en 226, is de procedure bedoeld bij de leden 1, 3 en 4 van paragraaf 1 van toepassing.
Deze aanwijzing kan in geen geval aanleiding geven tot een aanwijzing voor onbepaalde duur]
Indien een personeelslid aangewezen werd, met toepassing van het eerste lid gedurende een academiejaar als tijdelijke in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen, wordt voor de bekleding van deze betrekking door de hogere kunstschool gezorgd, vanaf het tweede academiejaar, met inachtneming van de artikelen 225 en 227.]3
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 63, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 43, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(3)<DFG 2014-04-11/33, art. 44, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.231.Iedere aanstelling geschiedt schriftelijk en vermeldt minstens :
1° de identiteit van de inrichtende macht;
2° de identiteit van het personeelslid;
3° [1 het uit te oefenen ambt, de kenmerken en de omvang van de opdracht, alsook de plaats(en) waar het ambt uitgeoefend zal worden]1;
4° de datum van indiensttreding;
5° de datum waarop de aanstelling een einde neemt voor de aanstellingen voor bepaalde tijd;
6° of de betrekking al dan niet vacant werd verklaard overeenkomstig de oproep bedoeld bij de artikelen 225 en 226;
7° wanneer de betrekking niet vacant werd verklaard, de identiteit van de titularis;
8° desnoods, de verplichtingen bepaald bij de artikelen 212 en 219 en de onverenigbaarheden bedoeld bij artikel 220.
De inrichtende macht verleent aan het tijdelijk personeelslid een schriftelijke akte waarin de meldingen bepaald bij lid 1 opgenomen zijn. Zo er geen schriftelijke akte is, dan wordt het personeelslid geacht voor het ambt, de opdracht en de betrekking aangesteld te zijn dat (die) hij in werkelijkheid bekleedt. Naargelang het geval, wordt hij geacht aangesteld te zijn voor een bepaalde of onbepaalde duur.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 47, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.232. Op het einde van iedere activiteitsperiode bezorgt de inrichtende macht aan het tijdelijk personeelslid een attest waarin de verrichte diensten per uitgeoefend ambt vermeld worden, met de datums van begin en einde, alsook de omvang van de opdracht en de sociale documenten.
Art.233.§ 1. Voor elke betrekking in het ambt [1 van [2 programmaleider, werkleider,]2 (hoog)leraar, [2 assistent-hoogleraren]2, begeleider of docent]1, die vacant werd verklaard volgens de procedure bedoeld bij artikel 225, worden de tijdelijke aanstellingen door de inrichtende macht gedaan. Ze gebeuren eerst voor een bepaalde duur, voor één academiejaar maximum. Deze aanstelling voor bepaalde tijd kan vernieuwd worden voor maximum één academiejaar. Op het einde van de aanstelling of de aanstellingen bedoeld bij lid 1, wordt het personeelslid dat een nieuwe aanstelling krijgt aangesteld voor een onbepaalde duur, voor zover het personeelslid een hoofdambt bekleedt. De aanstelling voor onbepaalde tijd kan nochtans enkel geschieden indien de gecumuleerde duur van de aanstellingen voor bepaalde tijd minimum één academiejaar bedraagt.
(Overeenkomstig artikel 61, wordt het personeelslid dat in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval is en dat een nieuwe aanstelling geniet overeenkomstig artikel 1, aangesteld voor een onbepaalde duur.
Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.
De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld of aangeworven overeenkomstig lid 2 worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet.) <DFG 2003-05-08/49, art. 116, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
§ 2. Voor elke betrekking in het ambt van assistent, die vacant werd verklaard volgens de procedure (bedoeld bij artikel 225), worden de tijdelijke aanstellingen door de inrichtende macht gedaan. Ze gebeuren eerst voor een termijn van één academiejaar, die tot vijf maal vernieuwd kan worden op het gebied van de muziek, en voor twee academiejaren twee maal hernieuwbaar op andere gebieden. <DFG 2004-03-03/44, art. 60, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
(Voor het schooljaar 2002-2003 en in afwijking van het eerste lid, worden de aanstellingen in een ambt van assistent door de Inrichtende macht uitgevoerd voor een duur van hoogstens één academiejaar. Deze aanstellingen komen niet in aanmerking voor de termijn van de mandaten bedoeld in het eerste lid.) <DFG 2004-03-03/44, art. 60, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 73, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 19, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.234.Niemand kan als tijdelijk personeelslid aangesteld worden, indien hij niet voldoet aan de onderstaande voorwaarden als hij deze aanstelling toegewezen krijgt :
1° [1 ...]1;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het te begeven ambt, zoals bepaald bij artikel 82;
4° a) indien het om een aanstelling voor bepaalde tijd gaat, bij de indiensttreding een medisch attest overleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij de gezondheid van de studenten, noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan brengen;
b) indien het om een aanstelling voor onbepaalde tijd gaat, een medisch onderzoek succesvol te hebben ondergaan ter controle van de lichamelijke geschiktheid zoals bepaald door de Regering;
5° in regel zijn met de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling;
6° van onberispelijk gedrag zijn;
7° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten.
§ 2. Bij de eerste aanstelling in het onderwijs, legt het personeelslid de eed af in de woorden bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
Onderafdeling 2. [1 - De aanstelling voor een bepaalde duur van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
----------
(1)
Art.235.Niemand kan als tijdelijk personeelslid in het ambt [1 van [2 programmaleider, werkleider]2, (hoog)leraar, [2 assistent-hoogleraar,]2 begeleider of docent]1 aangesteld worden, indien hij op het ogenblik van deze aanstelling, naast de voorwaarden bepaald bij artikel 234, ook de volgende voorwaarden niet vervult :
1° een pedagogisch en artistiek project indienen en aan de Wervingscommissie voorstellen;
2° het bewijs leveren van een nuttige ervaring buiten het onderwijs van vijf jaar in een kunstpraktijk voor de betrekkingen [1 van (hoog)leraar kunstvakken, [2 assistent-hoogleraar]2, docent kunstvakken en begeleider]1;
3° [1 voor de docenten, na gedurende ten minste zes jaar het ambt van (hoog)leraar, [2 assistent-hoogleraar]2, begeleider of assistent te hebben uitgeoefend, waarvan ten minste twee jaar in de hogere kunstschool waar de aanstelling plaatsvindt.]1
De nuttige ervaring buiten het onderwijs, bedoeld bij lid 1, 2° (...) dient in direct verband te staan met de toe te kennen cursussen. <DFG 2006-06-02/67, art. 47, 2°; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 75, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 21, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.236.§ 1. Uiterlijk op het einde van de zittijd juni, stelt de directeur van de hogere kunstschool een verslag op over de manier waarop het personeelslid zijn opdracht heeft vervuld.
Dit verslag, dat door betrokkene dient te worden geviseerd en gedateerd, wordt aan de inrichtende macht toegezonden. Het personeelslid krijgt er een afschrift van.
Op het verslag verschijnt een van de volgende meldingen : " heeft voldaan ", " heeft gedeeltelijk voldaan ", " heeft niet voldaan ".
Indien het door de directeur opgestelde verslag de melding " heeft voldaan " draagt en het personeelslid dat een vakante betrekking bekleedde opnieuw aangesteld wordt, zo gebeurt dit voor onbepaalde tijd. Deze nieuwe aanstelling gebeurt prioritair tegenover elke wijziging van affectatie, ambt, mutatie [2 ...]2.
Wanneer de directeur van de hogere kunstschool geen verslag met de vermelding " heeft voldaan " heeft opgesteld, moet de inrichtende macht het personeelslid horen alvorens een beslissing te nemen. Gedurende dit verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in dienstactiviteit zijnde of in ruste gestelde personeelsleden van het onderwijs van de inrichtende macht of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie.
De procedure gaat door wanneer het personeelslid weigert het verslag te viseren of niet verschijnt op het verhoor.
Indien het door de directeur opgestelde verslag de melding " heeft gedeeltelijk voldaan " draagt, en het personeelslid dat een vakante betrekking bekleedde opnieuw wordt aangesteld, wordt hij verplicht als tijdelijke voor bepaalde tijd aangesteld. Wanneer de betrekking vacant blijft op het begin van het academiejaar, heeft de nieuwe aanstelling plaats voor maximum één academiejaar prioritair aan elke wijziging van affectatie, ambt, mutatie [2 ...]2.
[1 Wanneer het verslag de melding bedraagt " heeft niet voldaan ", kan, het personeelslid, binnen de vijf werkdagen na de datum waarop het verslag hem werd voorgelegd, een schriftelijke klacht indienen bij de directeur die deze onmiddellijk overzendt aan de raad van beroep. Deze geeft zijn advies binnen een maximale termijn van één maand vanaf de ontvangst van de klacht. De directeur neemt zijn beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies van de raad van beroep. De aanvankelijke beslissing wordt behouden of gewijzigd. Indien de aanvankelijke beslissing behouden wordt, kan de Regering in geen enkel geval de aanwijzing verlengen.]1
Bij gebrek aan verslag, wordt het personeelslid geacht een verslag te hebben bekomen met de melding " heeft voldaan ".
§ 2. Wanneer het personeelslid een verslag met de melding " heeft gedeeltelijk voldaan " heeft gekregen en hij opnieuw voor dezelfde betrekking wordt gekozen voor maximaal één jaar, bestaan er voor de directeur van de hogere kunstschool enkel twee beoordelingen : een verslag met de melding " heeft voldaan " en een met de melding " heeft niet voldaan ".
[1 § 3. Het verslagmodel wordt bepaald door de centrale paritaire commissie bedoeld bij artikel 307, eerste lid, 1°.]1
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 64, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 45, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Onderafdeling 3. - Aanstelling voor bepaalde tijd van assistenten.
Art.237. Niemand kan als tijdelijke aangesteld worden in een ambt van assistent als hij, op het ogenblik van de aanstelling, de bij artikel 234 bedoelde voorwaarden niet vervult en hij geen pedagogisch en artistiek project heeft ingediend en voor een Wervingscommissie voorgesteld.
Art.238. De kandidaturen voor een ambt van assistent worden door de bij de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet bedoelde Wervingscommissie onderzocht. Na onderzoek van de door de kandidaten ingediende projecten, selecteert de Commissie de kandidaten die in aanmerking worden genomen voor een individueel onderhoud. De Wervingscommissie zendt voor iedere kandidaat een gemotiveerd verslag over aan de pedagogische beheersraad. De directeur zendt het verslag met het advies van de pedagogische beheersraad over aan de inrichtende macht.
Onderafdeling 4. [1 - De aanstelling voor onbepaalde duur van programmaleider, werkleider, hoogleraar, assistent-hoogleraar, begeleider en docent]1
----------
(1)
Art.239. De inrichtende macht stelt tijdelijk voor onbepaalde tijd de personeelsleden aan op het begin van het academiejaar, op de voordracht van de directeur van de hogere kunstschool na advies van de pedagogische beheersraad.
Onderafdeling 5. - Afdanking.
Art.240.§ 1. De inrichtende macht kan elk tijdelijk voor bepaalde tijd aangeworven personeelslid wegens zware tekortkoming zonder vooropzegging afdanken.
Wordt geacht als zware tekortkoming, elke tekortkoming die onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt elke beroepsmedewerking te onderhouden tussen het personeelslid en de inrichtende macht.
§ 2. Vanaf het ogenblik dat zij kennis heeft van elementen die van natuur zijn om de vaststelling van een zware tekortkoming te verantwoorden, roept de inrichtende macht bij een ter post aangetekende brief het personeelslid op een verhoor bij te wonen dat plaats moet vinden ten vroegste vijf dagen en uiterlijk tien dagen na de verzending van de oproepingsbrief. De procedure gaat door wanneer het personeelslid niet op het verhoor verschijnt [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
[1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.]1
§ 3. Als de inrichtende macht acht dat er genoeg elementen zijn die een zware tekortkoming bewijzen, kan zij overgaan tot de afdanking binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.
De afdanking gaat vergezeld van het bewijs van de werkelijkheid van de tenlaste gelegde feiten.
Ze wordt medegedeeld aan het personeelslid, hetzij bij exploot van een gerechtsdeurwaarder, hetzij bij een ter post aangetekende brief met uitwerking met ingang van de derde werkdag volgend op de datum van verzending.
§ 4. [1 Binnen de tien dagen volgend op de mededeling bedoeld in § 3, kan het personeelslid een beroep [2 ...]2 indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout.
Het beroep is niet opschortend.
De Raad van beroep brengt zijn met redenen omkleed advies uit aan de inrichtende macht binnen een termijn van hoogstens één maand volgend op de datum van ontvangst van het beroep. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 24, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
(2)<BFG 2017-10-25/11, art. 13, 041; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.241.Mits vooropzegging van vijftien dagen, kan de inrichtende macht het personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor bepaalde tijd op gemotiveerd voorstel van de directeur van de hogere kunstschool, na advies van de pedagogische beheersraad, afdanken.
Het personeelslid wordt vooraf door de inrichtende macht gehoord binnen een termijn van vijf werkdagen vanaf zijn oproeping bij een ter post aangetekende brief. De procedure gaat door wanneer het personeelslid niet op het verhoor verschijnt.
Op straffe van nietigheid dient de afdanking met redenen omkleed te zijn.
Het tijdelijke personeelslid dat zijn vooropzeg heeft gekregen, kan binnen de tien dagen van de kennisgeving van de vooropzegging, een beroep instellen tegen de beslissing tot afdanking bij de raad van beroep.
Het beroep heeft geen schorsende kracht.
De raad van beroep zendt een advies over aan de inrichtende macht binnen een maximale termijn van één maand vanaf de datum van ontvangst van het beroep.
De beslissing wordt genomen door de inrichtende macht binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de raad van beroep.
Art.242.§ 1. De inrichtende macht kan elk tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven personeelslid wegens zware tekortkoming zonder vooropzegging afdanken.
Wordt geacht als zware tekortkoming, elke tekortkoming die onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt elke beroepsmedewerking te onderhouden tussen het personeelslid en de inrichtende macht.
§ 2. Vanaf het ogenblik dat zij kennis heeft van elementen die van natuur zijn om de vaststelling van een zware tekortkoming te verantwoorden, roept de inrichtende macht bij een ter post aangetekende brief het personeelslid op een verhoor bij te wonen dat plaats moet vinden ten vroegste vijf dagen en uiterlijk tien dagen na de verzending van de oproepingsbrief. De procedure gaat door wanneer het personeelslid niet op het verhoor verschijnt [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
[1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.]1
§ 3. Als de inrichtende macht acht dat er genoeg elementen zijn die een zware tekortkoming bewijzen, kan zij overgaan tot de afdanking binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.
De afdanking gaat vergezeld van het bewijs van de werkelijkheid van de tenlaste gelegde feiten.
Ze wordt medegedeeld aan het personeelslid, hetzij bij exploot van een gerechtsdeurwaarder, hetzij bij een ter post aangetekende brief met uitwerking met ingang van de derde werkdag volgend op de datum van verzending.
§ 4. [1 Binnen de tien dagen volgend op de mededeling bedoeld in § 3, kan het personeelslid een beroep [2 ...]2 indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout.
Het beroep is niet opschortend.
De Raad van beroep brengt zijn met redenen omkleed advies uit aan de inrichtende macht binnen een termijn van hoogstens één maand volgend op de datum van ontvangst van het beroep. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
(2)<BFG 2017-10-25/11, art. 13, 041; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.243. In het geval van een afdanking van een tijdelijke voor onbepaalde tijd, is de procedure bepaald bij artikel 241 van toepassing, met uitzondering van de duur van de vooropzeg die minstens drie maanden bedraagt en van het advies van de raad van beroep dat, in dit geval, bindend is voor de inrichtende macht.
De termijn van de vooropzeg wordt vermeerderd met minstens drie maanden vanaf het begin van iedere nieuwe periode van aanstelling van vijf jaar.
Afdeling 3. - Mandaten.
Onderafdeling 1. - Mandaten van lector.
Art.244. Het mandaat van lector wordt toegewezen door de inrichtende macht op de voordracht van de directeur, na advies van de pedagogische beheersraad, voor een bepaalde duur.
Art.245. Wanneer het mandaat een opdracht inhoudt die gelijk is aan of groter is dan de helft van een volledige opdracht, wordt de duur ervan tot zes maanden beperkt. In de andere gevallen wordt het tot negen maanden beperkt.
Onderafdeling 2. - Mandaten van adjunct-directeurs.
Art.246.[2 Het mandaat van de adjunct-directeurs wordt ze door de Inrichtende macht voor een duur van vijf jaar toevertrouwd.
Dit mandaat kan vernieuwd worden op basis van een evaluatie verwezenlijkt door een Evaluatiecommissie. Deze evaluatie moet ten laatste zes maanden vóór het einde van het mandaat plaatsvinden.
De Evaluatiecommissie wordt samengesteld als volgt :
1° de directeur van de Hogere Kunstschool, die de voorzitter is;
2° minimum vier leden uit het onderwijzend personeel van de Hogere Kunstschool;
3° minimum twee deskundigen die niet behoren tot de Hogere Kunstschool van wie het aantal niet hoger mag zijn dan dat van de leden bedoeld bij het punt 2°.
De leden bedoeld bij de punten 2° en 3° worden door de Inrichtende macht benoemd op advies van de Pedagogische beheersraad.
De Evaluatiecommissie stelt een verslag op na een individueel onderhoud met de adjunct-directeur gedurende hetwelk deze laatste uitgenodigd wordt zijn balans voor te stellen over het verlopen mandaat en zijn pedagogische en artistieke project voor het nieuwe mandaat.
De Evaluatiecommissie dient haar verslag bij de Pedagogische beheersraad om advies in. De directeur van de Hogere Kunstschool zendt het verslag aan de Inrichtende macht over samen met het advies van de Pedagogische beheersraad.]2
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 49, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(2)<DFG 2013-03-28/21, art. 17, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.247.Niemand kan een mandaat om het ambt van adjunct-directeur te bekleden toegewezen krijgen, indien hij niet voldoet aan de onderstaande voorwaarden :
1° [1 ...]1;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° indien het om een eerste ambtsbekleding in het onderwijs gaat, een medisch attest overleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij de gezondheid van de studenten, noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan brengen;
4° van onberispelijk gedrag zijn;
5° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten.
6° een pedagogisch en artistiek project indienen betreffende het bedoelde mandaat en het aan de Wervingscommissie voorstellen.
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
Art.248.De kandidaturen voor een mandaat in een ambt van adjunct-directeur worden door de bij de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet bedoelde Wervingscommissie onderzocht. Zij beoordeelt het curriculum vitae van de kandidaten en onderzoekt hun pedagogisch en artistiek project. Na onderzoek van de projecten, selecteert de Commissie de kandidaten die in aanmerking werden genomen voor een afzonderlijk onderhoud.
De Wervingscommissie zendt de pedagogische beheersraad een met reden omkleed verslag toe voor iedere kandidaat. De directeur zendt het verslag met het advies van de pedagogische beheersraad aan de inrichtende macht over.
Onderafdeling 2bis - [1 mandaten van de directeurs van een studiegebied]1
----------
(1)
Art. 248bis.[2 Het mandaat van de domeindirecteurs wordt ze door de Inrichtende macht voor een duur van vijf jaar toevertrouwd.
Dit mandaat kan vernieuwd worden op basis van een evaluatie verwezenlijkt door een Evaluatiecommissie. Deze evaluatie moet ten laatste zes maanden vóór het einde van het mandaat plaatsvinden.
De Evaluatiecommissie wordt samengesteld als volgt :
1° de directeur van de Hogere Kunstschool, die de voorzitter is;
2° minimum vier leden uit het onderwijzend personeel van de Hogere Kunstschool;
3° minimum twee deskundigen die niet behoren tot de Hogere Kunstschool, van wie het aantal niet hoger mag zijn dan dat van de leden bedoeld bij het punt 2°.
De leden bedoeld bij de punten 2° en 3° worden door de Inrichtende macht benoemd op advies van de Pedagogische beheersraad.
De Evaluatiecommissie stelt een verslag op na een individueel onderhoud met de domeindirecteur gedurende hetwelk deze laatste uitgenodigd wordt zijn balans voor te stellen over het verlopen mandaat en zijn pedagogische en artistieke project voor het nieuwe mandaat.
De Evaluatiecommissie dient haar verslag bij de Pedagogische beheersraad om advies in. De directeur van de Hogere Kunstschool zendt het verslag aan de Inrichtende macht over samen met het advies van de Pedagogische beheersraad.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-12-01/08, art. 50, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(2)<DFG 2013-03-28/21, art. 18, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art. 248ter.[1 Niemand kan een mandaat toegewezen krijgen om een ambt van directeur van een studiegebied uit te oefenen, indien hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° [2 ...]2;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° als het om een eerste indiensttreding in het onderwijs gaat, een medisch attest voorleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij noch de gezondheid van de studenten, noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan brengen;
4° van onberispelijk gedrag zijn;
5° voldoen aan de dienstplichtwetten;
6° een pedagogisch en artistiek project indienen betreffende het bedoelde mandaat en aan de wervingscommissie voorleggen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-12-01/08, art. 50, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(2)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
Art. 248quater. [1 De kandidaturen voor een mandaat in een ambt van directeur van een studiegebied worden door de bij de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet bedoelde Wervingscommissie onderzocht. Zij beoordeelt de CV's van de kandidaten en onderzoekt hun pedagogisch en artistiek project. Na onderzoek van de projecten, selecteert de Commissie de kandidaten die in aanmerking werden genomen voor een afzonderlijk onderhoud.
De Wervingscommissie zendt de pedagogische beheersraad een met reden omkleed verslag toe voor iedere kandidaat. De directeur zendt het verslag met het advies van de pedagogische beheersraad aan de Inrichtende macht over.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-12-01/08, art. 50, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Onderafdeling 3. - Mandaat van directeur.
Art.249.[1 Het mandaat van de directeurs wordt ze door de Inrichtende macht voor een duur van vijf jaar toevertrouwd.
Dit mandaat kan vernieuwd worden op basis van een evaluatie verwezenlijkt door een Evaluatiecommissie. Deze evaluatie moet ten laatste zes maanden vóór het einde van het mandaat plaatsvinden.
De Evaluatiecommissie wordt samengesteld als volgt :
1° de vertegenwoordiger van de Inrichtende macht of diens afgevaardigde, die de voorzitter is;
2° minimum vier leden uit het onderwijzend personeel van de Hogere Kunstschool;
3° minimum vier deskundigen die niet behoren tot de Hogere Kunstschool, van wie het aantal niet hoger mag zijn dan dat van de leden bedoeld bij punt 2°.
De leden bedoeld bij de punten 2° en 3° worden door de Inrichtende macht benoemd op advies van de Pedagogische beheersraad.
De Evaluatiecommissie stelt een verslag op na een individueel onderhoud met de directeur gedurende hetwelk deze laatste uitgenodigd wordt zijn balans voor te stellen over het verlopen mandaat en zijn pedagogische en artistieke project voor het nieuwe mandaat.
De Evaluatiecommissie dient haar verslag bij de Pedagogische beheersraad om advies in. In afwijking van de artikelen 17 tot 19 van dit decreet, wordt deze Pedagogische beheersraad door de vertegenwoordiger van de Inrichtende macht, of diens afgevaardigde, voorgezeten. De vertegenwoordiger van de Inrichtende macht zendt het verslag aan de Inrichtende macht over samen met het advies van de Pedagogische beheersraad.]1
----------
(1)<DFG 2013-03-28/21, art. 19, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.250.Niemand kan een mandaat om het ambt van directeur te bekleden toegewezen krijgen, indien hij niet voldoet aan de onderstaande voorwaarden :
1° [1 ...]1;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° indien het om een eerste ambtsbekleding in het onderwijs gaat, een medisch attest overleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij de gezondheid van de studenten, noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan brengen;
4° van onberispelijk gedrag zijn;
5° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten.
6° een pedagogisch en artistiek project indienen betreffende het bedoelde mandaat en het aan de Wervingscommissie voorstellen.
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
Art.251. De kandidaturen voor een mandaat in een ambt van adjunct-directeur worden door de bij de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet bedoelde Wervingscommissie onderzocht. In afwijking van artikel 66 van dit decreet, wordt deze commissie voorgezeten door de vertegenwoordiger van de inrichtende macht of zijn afgevaardigde. De Wervingscommissie beoordeelt het curriculum vitae van de kandidaten en onderzoekt hun pedagogisch en artistiek project. Na onderzoek van de projecten, selecteert de Commissie de kandidaten die in aanmerking werden genomen voor een afzonderlijk onderhoud. De Wervingscommissie zendt de pedagogische beheersraad een met reden omkleed verslag toe voor iedere kandidaat. In afwijking van de artikelen 17 en 19 van dit decreet wordt deze pedagogische beheersraad voorgezeten door de vertegenwoordiger van de inrichtende macht of zijn afgevaardigde.
De voorzitter zendt het verslag met het advies van de pedagogische beheersraad aan de inrichtende macht over.
Onderafdeling 3bis. - Bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op de verlofregeling voor de mandatarissen.
Art. 251bis.<Ingevoegd bij DFG 2004-03-03/44, art. 61; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Tijdens de duur van het mandaat kan een mandataris :
1° geen verlof krijgen voor onderbreking van de beroepsloopbaan, met uitzondering van de onderbreking van de loopbaan om palliatieve verzorging te verlenen, voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad dat lijdt aan een zware ziekte of bij de geboorte of de adoptie van een kind in het kader van het ouderschapsverlof;
2° geen verlof krijgen wegens opdracht of geen terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht;
3° geen verlof krijgen voor een stage in een andere betrekking van de overheid, de provincies, de gemeenten, een gelijkgestelde overheidsinstelling, een gesubsidieerde officiële school of een gesubsidieerde vrije school;
4° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen bij de parlements- of provincieraadsverkiezingen;
5° geen verlof krijgen om lessen te volgen, om zich voor te bereiden om examens af te leggen en om examens af te leggen;
6° geen verlof krijgen om proeven af te leggen bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969;
7° geen verlof krijgen om voorlopig een ander ambt in het onderwijs uit te oefenen;
[1 7bis) een verlof krijgen om voorlopig hetzelfde ambt in het onderwijs, binnen dezelfde inrichtende macht of in een andere inrichtende macht uit te oefenen;]1
8° geen verlof krijgen om een ambt uit te oefenen met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden of geen verlof voor een ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan het personeelslid dat ten minste twee kinderen ten laste heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, of geen verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan een personeelslid dat 50 jaar oud is;
9° geen politiek verlof krijgen;
10° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden;
11° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden die voorafgaat aan het rustpensioen op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
----------
(1)<DFG 2020-07-17/30, art. 6, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Onderafdeling 4. - [1 Vervroegde beëindiging van de mandaten van directeur, adjunct-directeur of directeur van een studiegebied]1
----------
(1)
Art.252.[1 De inrichtende macht kan een vervroegd eind stellen aan ieder mandaat van een directeur, adjunct-directeur of directeur van een studiegebied die niet behoort tot het vastbenoemd onderwijzend personeel overeenkomstig de bepalingen over de afdanking bepaald bij de artikelen 240 en 241 van dit decreet.
Het vastbenoemd onderwijzend personeelslid kan ontheven worden van zijn mandaat van directeur, adjunct-directeur of directeur van een studiegebied bij een beslissing van de Inrichtende macht.]1
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 51, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Afdeling 4. [1 - De benoeming in vast verband in een ambt van programmaleider, werkleider, hoogleraar, assistent-hoogleraar, begeleider, docent]1
----------
(1)
Art.253. Het personeelslid wordt vastbenoemd door de inrichtende macht, in het ambt waarvoor hij kandidaat was, indien hij het voorwerp was van een gemotiveerd voorstel van vaste benoeming geformuleerd door de directeur, op advies van de pedagogische beheersraad.
Art.254.Niemand kan vast benoemd worden, indien hij niet voldoet aan de onderstaande voorwaarden op het ogenblik van de vaste benoeming :
1° [2 ...]2;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het te begeven ambt, zoals bepaald bij artikel 82;
4° de vereiste lichamelijke geschiktheid bezitten, gecontroleerd door de Administratieve Gezondheidsdienst;
5° in regel zijn met de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling;
6° van onberispelijk gedrag zijn;
7° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;
8° tijdelijk aangesteld zijn voor onbepaalde tijd;
9° deze betrekking bekleden als hoofdambt;
10° [1 aan de anciënniteitsvoorwaarden voldoen, zoals bedoeld in artikel 10, § 7, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs en, voor de (hoog)leraren kunstvakken, [3 assistent-hoogleraren]3 of docenten kunstvakken, aan de voorwaarde inzake nuttige ervaring in een kunstpraktijk bedoeld in artikel 235.]1
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 78, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(3)<DFG 2019-04-25/51, art. 24, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.255.De inrichtende macht benoemt in vast verband het personeelslid dat tijdelijk voor onbepaalde tijd aangesteld is en dat, voor het betrokken ambt en de toe te kennen cursussen, de grootste dienstanciënniteit telt, zoals bedoeld bij artikel 278 van dit decreet.
Het personeelslid kan drie jaar dienstanciënniteit laten gelden, verworven als vastbenoemde in [1 een onderwijzend ambt in het onderwijs]1 van dezelfde inrichtende macht voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld bij lid 1.
[2 Ieder jaar, op 30 september en op 15 januari, stellen de academische overheden een rangschikking op van de personeelsleden, zenden ze aan de organen voor plaatselijk overleg over en delen ze aan de personeelsleden ofwel via een aanplakbord ofwel elektronische aanplakborden. Deze rangschikking wordt op basis van de dienstanciënniteit in het ambt en de toe te kennen cursus [3 opgenomen in de rangschikking bedoeld in artikel 278, § 2]3.
[3 ...]3.]2
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 65, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 46, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(3)<DFG 2019-02-07/11, art. 23, 043; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art. 255bis. <Ingevoegd bij DFG 2003-05-08/49, art. 117; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Overeenkomstig artikel 61 is deze afdeling van toepassing op de personeelsleden in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval.
Afdeling 5. - Opdrachtuitbreiding.
Art.256. Wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 225 aan een vastbenoemd personeelslid wordt toegewezen, via een opdrachtuitbreiding, in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen, gebeurt deze opdrachtuitbreiding onmiddellijk als tijdelijke voor onbepaalde tijd.
Wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 225 via een opdrachtuitbreiding wordt toegekend, op advies van de Wervingscommissie bedoeld bij de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet, aan een vastbenoemd onderwijzend personeelslid binnen dezelfde inrichting, in hetzelfde ambt en de toe te kennen cursussen waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit, gebeurt deze opdrachtuitbreiding als tijdelijke voor een onbepaalde duur.
Afdeling 6. - Mutatie.
Art.257.De inrichtende macht die een vakante betrekking moet toekennen, kan de mutatie toekennen aan een personeelslid dat die aanvraagt, als gevolg van de oproeping bedoeld bij artikel 225.
[1 De verzoeken om overplaatsing worden, op straffe van nietigheid, ingediend in de vorm en binnen de termijn bepaald door de oproep waarvan sprake in lid 1.]1
De voorlopige mutatie kan enkel gebeuren met de instemming van de inrichtende machten van beide betrokken hogere kunstscholen.
----------
(1)<DFG 2021-07-19/12, art. 86, 050; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Art.258.De aanvraag tot mutatie in een ambt [1 van (hoog)leraar, [2 programmaleider, werkleider,]2 [2 assistent-hoogleraar]2, begeleider of docent]1 wordt door de Wervingscommissie onderzocht, die een advies uitbrengt ter bestemming van de pedagogische beheersraad van de hogere school die over de beoogde betrekking beschikt.
De directeur van de hogere kunstschool zendt het gemotiveerd verslag van de pedagogische beheersraad aan de inrichtende macht over.
De inrichtende macht spreekt zich uit over de aanvraag tot mutatie.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 79, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 25, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.259. Op het einde van een academiejaar in de nieuwe hogere kunstschool, stelt de directeur, op advies van de pedagogische beheersraad, aan de inrichtende macht voor het personeelslid dat een voorlopige mutatie had gekregen, vast te benoemen. Zoniet, gaat het personeelslid terug naar de hogere kunstschool waar hij aangesteld was voor zijn aanvraag tot mutatie.
Afdeling 7. - Overneming van een hogere kunstschool van een andere inrichtende macht.
Art.260.§ 1. Als een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs een hogere kunstschool of een deel van een hogere kunstschool ingericht door de Franse Gemeenschap of een andere Overheid overneemt, worden de volgende bepalingen van toepassing :
1° de vastbenoemde personeelsleden die hun ambt bekleden op het ogenblik van de overneming krijgen ambtshalve hun hoedanigheid als vastbenoemd personeelslid in het overeenstemmend ambt binnen de inrichtende macht die overneemt;
2° de personeelsleden benoemd in een hogere kunstschool, die op het ogenblik van de overneming, een mandaat [1 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1 uitoefenen, worden in het ambt heropgenomen waarin ze vastbenoemd waren voordat zij hun mandaat uitoefenden;
3° de effectieve diensten gepresteerd voor de overneming door de personeelsleden bedoeld bij 1° en 2° worden gelijkgesteld met de effectieve diensten gepresteerd als personeelslid van de overnemende inrichtende macht.
De overnemingsovereenkomst die tussen de betrokken inrichtende machten te sluiten is, kan bijkomende regels vastleggen, naast de hierboven vermelde bepalingen, en, in voorkomend geval, voorwaarden voor de overneming van tijdelijke personeelsleden nader bepalen. Deze bijkomende regels zullen binnen de Plaatselijke paritaire commissie die onder de overnemende inrichtende macht ressorteert, voorbereid worden.
§ 2. De voorwaarden voor de overneming door een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs of van een hogere kunstschool of van een deel van een gesubsidieerde vrij hogere kunstschool worden bepaald volgens de bewoordingen van een overeenkomst die gesloten moet worden tussen de betrokken inrichtende machten. Voornoemde regels zullen binnen de plaatselijke paritaire commissie van de overnemende inrichtende macht worden voorbereid.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 52, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Afdeling 8. - Fusies van hogere kunstscholen.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.261. De dienstanciënniteit geeft de doorslag tussen de betrokken personeelsleden en, bij gelijke dienstanciënniteit, beslist de ambtsanciënniteit. Bij gelijke dienst- en ambtsanciënniteit, wordt voorrang verleend aan het oudste personeelslid.
Onderafdeling 2. - Bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van wie de school een fusie op gelijke voet ondergaat.
Art.262.§ 1. De personeelsleden van de gefuseerde scholen worden aangesteld in de school voortkomend uit de fusie op gelijke voet binnen de perken van de beschikbare betrekkingen en mits inachtneming van de volgende volgorde :
1° de onderwijzende personeelsleden die vastbenoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen;
2° de onderwijzende personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor onbepaalde tijd in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen;
3° niet vertaald.
§ 2. de onderwijzende personeelsleden bedoeld bij § 1, 1°, die niet meer aangesteld kunnen worden, worden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.
De bij § 1, 3°, bedoelde personeelsleden die geen wijziging van voorlopige aanstelling kunnen genieten, worden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.
Onderafdeling 3. - Bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van wie de hogere kunstschool een fusie door overneming ondergaat.
Art.263. Voor de toepassing van deze onderafdeling, dient verstaan te worden onder :
1° School A : de hogere kunstschool die een of meerdere andere hogere kunstscholen overneemt;
2° School B : de hogere kunstschool of de hogere kunstscholen die overgenomen wordt (worden).
Art.264. De onderwijzende personeelsleden van School B die vastbenoemd zijn in het ambt dat zij uitoefenen in die hoedanigheid en de onderwijzende personeelsleden van School B die een voorlopige aanstelling genieten, worden respectief ter beschikking en opnieuw ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking op de datum van de fusie.
Uiterlijk op de dag voor de fusie door overneming wordt een einde gesteld aan de prestaties in School B uitgeoefend door onderwijzende personeelsleden die niet bedoeld zijn bij het vorig lid.
Art.265. § 1. De betrekkingen die beschikbaar zijn in school A worden toegewezen op de datum van de fusie met inachtneming van de volgende volgorde :
1° aan de onderwijzende personeelsleden van school A die vastbenoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen;
2° aan de onderwijzende personeelsleden van school A die tijdelijk aangesteld worden voor onbepaalde tijd in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen;
3° aan de onderwijzende personeelsleden die een wijziging van voorlopige aanstelling genieten in school A in het ambt waarin zij benoemd zijn;
4° bij een wijziging van de voorlopige aanstelling, aan de onderwijzende personeelsleden van school B die vastbenoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenden;
5° aan de onderwijzende personeelsleden van de school B die tijdelijk voor onbepaalde tijd aangesteld zijn in het ambt waarin zij benoemd zijn;
6° aan de onderwijzende personeelsleden die een wijziging van voorlopige aanstelling genieten in school B in het ambt waarin zij benoemd zijn.
§ 2. De bij § 1, 4°, bedoelde personeelsleden aan wie geen betrekking kan worden toegewezen, blijven ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking.
De bij § 1, 6°, bedoelde personeelsleden die geen wijziging van voorlopige aanstelling kunnen genieten, worden opnieuw ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking gesteld.
Art.266. Voor zover een vakante betrekking hun kan worden toegewezen in school A, worden de bij artikel 265, § 1, 3° en 4°, bedoelde personeelsleden opnieuw aangesteld in deze school op de datum van de fusie.
HOOFDSTUK III. - [1 Administratieve stand van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
----------
(1)
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.267. Het personeelslid bevindt zich in een van de volgende administratieve standen :
1° dienstactiviteit;
2° non-activiteit;
3° terbeschikkingstelling.
Afdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art.268. Het personeelslid wordt altijd geacht zich in dienstactiviteit te bevinden behoudens uitdrukkelijke bepaling waarbij hij in een andere administratieve of dienststand wordt ingedeeld.
Art.269.Het in dienstactiviteit zijnde personeelslid heeft recht op een weddetoelage en op bevordering tot een hogere wedde onder dezelfde voorwaarden als in de Hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap.
Hij kan zijn rechten op een benoeming in vast verband of op het uitoefenen van een mandaat [1 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1 laten gelden.
Het personeelslid bekomt een verlof van de inrichtende macht onder dezelfde voorwaarden als in de hogere kunstschool van de Franse Gemeenschap.
Ieder verlof waarvoor een beslissing van de Regering nodig is om de wedde in de hogere kunstschool van de Franse Gemeenschap te kunnen genieten, wordt ter goedkeuring aan dezelfde overheid voorgelegd door de inrichtende macht.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 53, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Art.270. De Regering bepaalt de verlofregeling van het personeel van de Hogere kunstscholen.
De personeelsleden hebben recht op minstens twaalf weken verlof per academiejaar.
Afdeling 3. - Non-activiteit.
Art.271. Het personeelslid bevindt zich in de stand non-activiteit onder dezelfde voorwaarden als in de Hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap.
Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art.272. Het personeelslid kan ter beschikking worden gesteld door zijn inrichtende macht onder dezelfde voorwaarden als in de Hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap.
Elke terbeschikkingstelling waarvoor een beslissing van de Regering of van zijn afgevaardigde nodig is met het oog op het toekennen van een wachtwedde in de Hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap wordt voorgelegd door dezelfde inrichtende macht aan dezelfde overheid.
Art.273. Er kunnen weddetoelagen worden toegekend aan de terbeschikkinggestelde personeelsleden. Deze wachtwedden-toelagen, uitkeringen en vergoedingen die eventueel aan deze personeelsleden worden toegekend, worden onderworpen aan de mobiliteitsregeling die van toepassing is op de bezoldiging van de in dienstactiviteit zijnde personeelsleden.
HOOFDSTUK IV. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en gedeeltelijk opdrachtverlies.
Afdeling 1. - Voorafgaande maatregelen.
Art.274. § 1. Wanneer een cursus gewijzigd wordt door de Regering, na advies van de Hogere kunstraad, op eigen initiatief of op aanvraag van de inrichtende macht van de hogere kunstschool, wordt het personeelslid dat vastbenoemd is in deze cursus ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of ten gevolge van een gedeeltelijk opdrachtverlies als hij niet over het geschikte bekwaamheidsbewijs beschikt om dit vak te onderwijzen.
§ 2. Wanneer een onderwijsactiviteit, gedeeltelijk of totaal, niet meer ingericht wordt omdat geen student ervoor ingeschreven is of omdat het aantal studenten er ingeschreven lager is geworden, wordt het personeelslid dat belast is met de betrokken activiteit ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies.
In het geval bedoeld bij artikel 1, mag de inrichtende macht geen ander personeelslid aanstellen voor het uitoefenen van dezelfde onderwijsactiviteit.
Art.275. § 1. Een personeelslid dat vastbenoemd is in een hoofdambt kan enkel door de inrichtende macht ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies, nadat er een einde werd gesteld, in de hierna volgende volgorde, aan de diensten van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen en die dezelfde vakken onderwijzen :
1° als bijambt in de hogere kunstschool;
2° tijdelijk voor bepaalde tijd in de hogere kunstschool en mits inachtneming van hun dienstanciënniteit;
3° tijdelijk voor onbepaalde tijd in de hogere kunstschool en mits inachtneming van hun dienstanciënniteit.
§ 2. Wanneer een personeelslid ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies en dat de uren van hetzelfde ambt en van dezelfde toe te kennen cursussen vacant worden, moet de inrichtende macht ze prioritair aan dit personeelslid toewijzen alvorens over te gaan tot de vacantverklaring zoals bedoeld bij artikel 225.
Wanneer een personeelslid met een gedeeltelijk opdrachtverlies zich kandidaat stelt voor een vakante betrekking van het ambt waarvoor hij vast benoemd werd, maar voor andere toe te kennen cursussen waarvoor hij over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikt ofwel waarvoor hij artistieke, beroeps- of wetenschappelijke beroemdheid is verworven en wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 225 hem wordt toegekend, met inachtneming van de procedure bepaald bij artikel 229 van dit decreet, wordt het personeelslid onmiddellijk titularis van deze cursus in vast verband.
Art.276.Na toepassing van de bepalingen bepaald in artikel 275, § 1, verliest zijn betrekking of een deel van zijn opdracht in het in acht genomen ambt en de toe te kennen cursussen, het vastbenoemd personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt.
Het personeelslid mag, in geval van terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies, maximaal tien jaar dienstanciënniteit laten gelden, die definitief verworven werd [1 in een onderwijsinrichting]1 van dezelfde inrichtende macht voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld bij lid 1.
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 66, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
Art.277. Bij gelijke dienstanciënniteit, verliest het jongste personeelslid zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht.
Art.278.[2 § 1.]2 De bij de artikelen 255, lid 2, 261, 275, § 1, 276 en 277 bedoelde dienstanciënniteit wordt berekend [2 op het geheel van de diensten gepresteerd in een ambt bedoeld in dit decreet en ongeacht de cursus die toegekend moet worden,]2 op de volgende manier:
1° alle effectieve diensten als tijdelijke gepresteerd in de Hogere kunstscholen van de inrichtende macht tellen voor een anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen opgeteld vanaf het begin tot het einde van de gepresteerde diensten;
2° de effectieve diensten als vastbenoemde gepresteerd in de Hogere kunstscholen van de inrichtende macht, in een ambt met volledige dagtaak, worden opgeteld per kalendermaand, waarbij deze die niet de hele maand dekken niet bijgeteld worden;
[1 2°bis. De diensten verricht door de leden van het niet-statutaire personeel aangewezen in het kader van overeenkomsten afgesloten met toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, en van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, alsook door de personeelsleden aangeworven ten laste van de hogere kunstschool of van de inrichtende macht, op voorwaarde dat deze diensten gepresteerd werden in een ambt gelijk aan een ambt bedoeld bij artikel 225; wat betreft de eerste 1 200 dagen, wordt hen een verminderingscoëfficiënt toegepast van 0,3;]1
3° de effectieve diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige dagtaak, met minstens de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige dagtaak, worden in aanmerking genomen zoals de diensten gepresteerd in een ambt met volledige dagtaak;
4° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige dagtaak die dit aantal uren niet bevat wordt gehalveerd;
5° dertig dagen vormen één maand;
6° de duur van de effectieve diensten gepresteerd in twee of meerdere ambten met volledige of onvolledige prestaties die gelijktijdig worden uitgeoefend, kunnen nooit de duur overschrijden van de diensten gepresteerd in een ambt met volledige dagtaak uitgeoefend gedurende dezelfde periode;
7° de duur van de gepresteerde effectieve diensten die het personeelslid telt mag nooit twaalf maanden overschrijden per burgerlijk jaar;
8° het bevallingsverlof, het verlof voor de opvang met het oog op de adoptie en pleegvoogdij worden in acht genomen voor de berekening van de dienstanciënniteit. Voor de tijdelijk aangewezen personeelsleden, worden de verlofdagen in aanmerking genomen enkel tijdens de periode van de aanstelling.
(Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel worden de diensten gepresteerd vóór 1 september 2002 in de inrichtingen voor hoger kunstonderwijs van de 2de graad en in de inrichtingen voor kunsthoger onderwijs van het korte type beschouwd als in een Hogere Kunstschool gepresteerd te zijn geweest.) <DFG 2004-03-03/44, art. 62, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
[2 § 2. Elk jaar, op 15 januari, wordt de rangschikking van de personeelsleden op de aanplakborden bekendgemaakt door de academische overheden van de Hogere Kunstschool en wordt door hen bezorgd aan de plaatselijke overlegorganen. Deze rangschikking wordt opgesteld op basis van de dienstanciënniteit verworven de laatste dag van het kalenderjaar inbegrepen en berekend overeenkomstig § 1 of, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 278bis.
Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen na de bekendmaking van de rangschikking om een beroep hiertegen per aangetekende brief bij de academische overheden van de Hogere Kunstschool in te dienen. Deze overheden delen hun beslissing mee binnen de drie werkdagen na de indiening van het beroep.]2
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 67, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2019-02-07/11, art. 24, 043; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art. 278bis. <Ingevoegd bij DFG 2004-03-03/44, art. 63; Inwerkingtreding : 01-09-2002> In afwijking van artikel 278 wordt de dienstanciënniteit, bedoeld in de artikelen 255, tweede lid, 261, 275, § 1, 276 en 277, van de personeelsleden die vóór 1 september 2002 ambten uitgeoefend hebben in de inrichtingen voor kunsthoger onderwijs of voor hoger kunstonderwijs, en die tijdens het academiejaar 2002-2003 ambten in de Hogere Kunstscholen hebben uitgeoefend, voor zijn gedeelte vóór 1 september 2002, berekend overeenkomstig artikel 34 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs en artikel 7 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en buitengewoon onderwijs en kunstonderwijs.
Afdeling 2. - Gedeeltelijk opdrachtverlies.
Art.279. Wanneer een personeelslid met een hoofdambt, binnen de hogere kunstschool, niet meer een aantal uren presteert dat gelijk is met hetgeen hij verrichtte bij zijn benoeming, wordt hij geacht een gedeeltelijk opdrachtverlies te ondergaan.
Het personeelslid dat gedeeltelijk zijn opdracht verliest, blijft ter beschikking van de hogere kunstschool ten belope van het aantal uren dat overeenstemt met de prestaties die hij uitoefende voordat hij wordt geacht een gedeeltelijk opdrachtverlies te ondergaan.
Hij behoudt het genot van zijn weddetoelage.
Afdeling 3. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking.
Art.280.§ 1. Overeenkomstig de artikelen 275 tot 277, wanneer de betrekking als hoofdambt van een vastbenoemd personeelslid afgeschaft wordt, wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.
Het personeelslid geniet een wachtweddetoelage gelijk aan zijn laatste activiteitswedde-toelage en mag zijn rechten laten gelden op een mandaat [1 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1 gedurende twee academiejaren.
Vanaf het derde academiejaar, wordt de weddetoelage ieder jaar met 10 % verminderd, zonder dat ze lager mag zijn dan zoveel keer een dertigste van de wedde als het aantal jaren dienst dat het personeelslid telt bij zijn terbeschikkingstelling.
Deze beslissing kan niet tot gevolg hebben dat de wachtweddetoelage wordt teruggebracht op een bedrag dat lager zou zijn dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop het betrokken personeelslid recht zou hebben indien hij de regeling van de sociale zekerheid voor werknemers zou genieten.
Voor de toepassing van deze paragraaf, dient verstaan te worden onder "dienstjaren", deze die in aanmerking komen voor het berekenen van het rustpensioen.
§ 2. Het wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gestelde personeelslid blijft ter beschikking van de hogere kunstschool ten belope van het aantal uren dat overeenstemt met de prestaties die hij uitoefende voordat hij ter beschikking werd gesteld.
Het uitoefenen van de opdrachten hem toegewezen door de hogere kunstschool kan echter niet resulteren in het behouden van de betrekking van het afgeschafte ambt.
Wanneer overigens de wachtweddetoelage van het wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gestelde personeelslid verminderd wordt tot een gegeven percentage, wordt het aantal uren van de prestaties verminderd tot het passende beloop.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 54, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Art.281. § 1. Het wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gestelde personeelslid blijft vervat in het aantal betrekkingseenheden toegekend aan de hogere kunstschool overeenkomstig artikel 52 van dit decreet.
§ 2. Het wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gestelde personeelslid blijft kandidaat voor een wijziging van voorlopige aanstelling in een vakante betrekking van een hogere kunstschool van hetzelfde net.
§ 3. Het wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gestelde personeelslid kan zich kandidaat stellen voor een wijziging van voorlopige aanstelling in een vakante betrekking van een hogere kunstschool van een ander net.
De verandering van voorlopige aanstelling kan enkel geschieden met de instemming, naargelang het geval, van de Regering of van de inrichtende machten van beide Hogere kunstscholen. De wijziging van voorlopige aanstelling schorst de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking.
Art.282. Wanneer een personeelslid ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking geeft er de directeur van de hogere kunstschool kennis van aan de Regering binnen de tien dagen.
Wanneer een personeelslid binnen zijn inrichting wegens ontstentenis van betrekking niet meer een aantal uren presteert dat gelijk is met hetgeen waarvoor hij bezoldigd wordt, geeft er de directeur kennis van binnen de tien dagen aan de Regering.
HOOFDSTUK V. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel]1.
----------
(1)
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
----------
(1)
Art.283.[1 De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, die niet van de aard van een sanctie is.
Ze wordt door de inrichtende macht uitgesproken en met redenen omkleed. Ze heeft tot gevolg dat het personeelslid uit zijn ambt wordt verwijderd.
Tijdens de duur van de preventieve schorsing, blijft het personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit.
De Regering wordt op de hoogte gebracht van de preventieve schorsing, opdat die maatregel onmiddellijk wordt uitgevoerd.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 59, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
----------
(1)
Art.284.[1 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een in vast verband benoemd personeelslid :
1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
2° zodra een tuchtprocedure tegen hem door de inrichtende macht wordt ingezet;
3° zodra de inrichtende macht hem, bij aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
§ 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de Regering.
De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing van het personeelslid worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het officieel gesubsidieerd onderwijs.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, en zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, deelt de inrichtende macht haar beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven mee.
Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kan inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de drie werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
§ 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
§ 4. In het kader van een tuchtvordering of in het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan één jaar en, in het kader van een tuchtvordering, eindigt in ieder geval :
1° vijfenveertig kalenderdagen na de datum bepaald voor de hoorzitting bedoeld in artikel 294, indien de inrichtende macht de beslissing bedoeld in artikel 289, § 1, niet aan het personeelslid binnen die termijn heeft meegedeeld;
2° de derde werkdag die volgt op de mededeling van de beslissing bedoeld in artikel 289, § 1, aan het personeelslid, indien deze beslissing de terechtwijzing, de berisping of de afhouding op de wedde is;
3° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking heeft.
In het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve schorsing niet tot één jaar beperkt.
Wanneer een tuchtvordering ingesteld wordt of voortgezet wordt na een definitieve beslissing tot strafveroordeling, dan begint de termijn van één jaar bedoeld in het eerste lid pas na de uitspraak van de definitieve veroordeling te lopen.
§ 5. In het kader van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing om de drie maanden met ingang van de uitwerking ervan door de inrichtende macht schriftelijk worden bevestigd.
Die bevestiging wordt meegedeeld aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven.
Vóór elke beslissing tot bevestiging van een preventieve schorsing moet het personeelslid uitgenodigd zijn om te worden gehoord.
Wordt de preventieve schorsing binnen de vereiste termijn niet bevestigd, dan mag het betrokken personeelslid zijn ambt opnieuw uitoefenen nadat hij de inrichtende macht daarvan, bij aangetekend schrijven, op de hoogte heeft gebracht, ten minste tien werkdagen voordat hij opnieuw gaat werken.
Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht het behoud van de preventieve schorsing bevestigen volgens de in het tweede lid beschreven procedure.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 59, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 284bis.[1 Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten;
3° tegen wie een tuchtvordering werd ingesteld of voortgezet na een definitieve veroordeling tot straf;
4° tegen wie een tuchtvervolging werd ingesteld wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen voorhanden zijn en die ter beoordeling van de minister staat;
5° tegen wie een beslissing tot tuchtstraf bedoeld in artikel 288, 4° tot 7° wordt genomen, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
Voor de toepassing van het tweede lid, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.
Voor de toepassing van het tweede lid, 3°, wordt die reeds krachtens het tweede lid, 1° of 2° verrichte weddevermindering behouden na de definitieve veroordeling indien de inrichtende macht aan het personeelslid haar voornemen meedeelt om de tuchtvordering in te stellen of voort te zetten.
Voor de toepassing van het tweede lid, 4°, heeft de weddevermindering uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop aan het personeelslid door de inrichtende macht kennis wordt gegeven van de toepassing van dat tweede lid, 4°.
Voor de toepassing van het tweede lid, 5°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de dag waarop het personeelslid zijn beroep heeft ingediend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 59, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 284ter.[1 Op het einde van de tuchtvordering of de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
1° de inrichtende macht op het einde van de tuchtvordering het personeelslid één van de sancties bepaald in artikel 288, 4° tot 7° oplegt;
2° artikel 324, eerste lid, 2°, b) of 5° wordt toegepast;
3° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, ondergaat.
Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht. De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.
Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd met toepassing van artikel 284bis, tweede lid, 4° of 5° en indien op het einde van de tuchtvordering een straf van tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel tot weddevermindering, dan wordt deze ingetrokken voor de periode die langer is dan de duur van de tuchtschorsing en geniet het personeelslid in dat geval het aanvullend deel van zijn wedde, ten onrechte afgehouden gedurende deze periode, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd verricht.
Het vierde lid is niet van toepassing in het kader van een tuchtvordering die na een definitieve veroordeling tot straf werd ingesteld of voortgezet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 59, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
----------
(1)
Art.285.[1 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid :
1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
2° zodra de inrichtende macht hem, bij een ter post aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
§ 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de inrichtende macht.
De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing van het personeelslid worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het officieel gesubsidieerd onderwijs.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, wordt de beslissing meegedeeld aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven, zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen.
Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de drie werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
§ 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing door de inrichtende macht worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
§ 4. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 286, mag de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan zes maanden in het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid; in het kader van een strafvervolging is de duur van de preventieve schorsing niet tot zes maanden beperkt.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 59, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 285bis.[1 Ieder preventief geschorst tijdelijk aangesteld personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
Die weddevermindering heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 59, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 285ter. [1 Op het einde van de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
1° naargelang van het geval, artikel 320, 2°, b) of 5° of artikel 322, 2°, b) of 5° worden toegepast;
2° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf ondergaat.
Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 59, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.286.[1 Onverminderd de toepassing van het tweede lid eindigen de procedure voor de preventieve schorsing alsook de maatregelen die door de inrichtende macht werden genomen ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid met toepassing van de bepalingen van deze afdeling van rechtswege op de datum waarop de aanstelling eindigt.
Indien het bij deze afdeling bedoelde personeelslid de hoedanigheid van in vast verband benoemd personeelslid krijgt, zijn de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk op hem van toepassing.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 59, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.287. Voor de toepassing van dit hoofdstuk, dient onder " inrichtende macht " te worden verstaan : het College van burgemeester en schepenen.
HOOFDSTUK VI. - Tuchtregeling.
Afdeling 1. - Tuchtstraffen.
Art.288.De hiërarchie van de tuchtstraffen die aan de vastbenoemde personeelsleden kunnen worden opgelegd, is de volgende :
1° de terechtwijzing;
2° de blaam;
3° de afhouding op de wedde;
4° de schorsing bij tuchtmaatregel;
5° de op non-activiteitsstelling bij tuchtmaatregel;
6° [1 het ontslag bij tuchtmaatregel;]1
7° de afzetting.
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 48, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
Art.289. § 1. Behalve voor de nadere gegevens van dit artikel, worden de tuchtstraffen uitgesproken door de overheid die de benoemingsbevoegdheid uitoefent.
In de Hogere kunstscholen die onder het gemeentelijk onderwijs ressorteren, heeft het college van burgemeester en schepenen de bevoegdheid om de volgende straffen uit te spreken : de terechtwijzing, de blaam, de afhouding op de wedde en de schorsing bij tuchtmaatregel voor een duur die één maand niet zal overschrijden.
§ 2. Voorafgaandelijk geven dezelfde overheden kennis van een voorstel tot tuchtstraf aan het personeelslid.
Binnen een termijn van twintig dagen te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving, kan het personeelslid een beroep instellen tegen het voorstel tot tuchtstraf bij de raad van beroep bedoeld bij artikel 300.
Het beroep schorst de procedure.
Behalve in de gevallen van strafvordering, brengt de raad van beroep een gemotiveerd advies uit binnen de negentig dagen die volgen op de ontvangst van het beroep ingesteld door het personeelslid.
§ 3. De beslissing wordt door de overheid die de bevoegdheid heeft om de straf uit te spreken binnen de maand die volgt op de ontvangst van het advies getroffen.
Zij geeft het met redenen omkleed advies van de raad van beroep weer. Zelf wordt zij gemotiveerd als zij niet het advies volgt of de motivering ervan.
De overheid geeft kennis van haar beslissing aan de raad van beroep en aan de verzoeker.
Indien zij zich niet uitspreekt binnen de vereiste termijn, wordt de beslissing geacht conform te zijn met het advies.
Art.290.De afhouding op de wedde wordt gedurende minstens één maand en hoogstens drie maanden toegepast.
Zij mag een vijfde van de laatste bruto activiteits- of wachtwedde niet overschrijden.
Art.291. De schorsing bij tuchtmaatregel wordt voor maximaal één jaar uitgesproken.
Betrokkene wordt van zijn ambt verwijderd en geniet de helft van zijn laatste bruto activiteits- en wachtwedde.
Art.292. De duur van de op non-activiteitsstelling bij tuchtmaatregel mag niet korter zijn dan één maand en niet langer dan vijf jaar.
Het personeelslid wordt van zijn ambt verwijderd en geniet gedurende de eerste twee maanden een wachtwedde die gelijk is aan de helft van de activiteitswedde. Zonder dat bedrag ooit te kunnen overschrijden, wordt de wachtwedde, daarna, op het cijfer van het pensioen dat betrokkene zou bekomen indien hij vroegtijdig tot het pensioen zou worden toegelaten, bepaald.
Na de helft van zijn straf te hebben doorstaan, mag het personeelslid zijn wederopneming in het onderwijs aanvragen.
Art.293. De afhouding op de wedde of de toekenning van een wachtwedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid teruggebracht wordt op een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop hij recht zou hebben indien hij de regeling voor sociale zekerheid voor werknemers zou genieten.
Art.294. Geen straf mag worden uitgesproken zonder dat het personeelslid eerst gehoord of opgeroepen werd.
Tijdens het verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, die in dienst zijn of in ruste gesteld, of door een afgevaardigde van een erkende vakvereniging.
Art.295. De tuchtprocedure mag enkel betrekking hebben op feiten die vastgesteld werden gedurende het jaar dat voorafgaat aan de datum waarop de procedure werd ingesteld.
In geval van strafvordering, dient de tuchtprocedure binnen de zes maanden van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke beslissing door de overheid die de tuchtstraf moet voorstellen, te worden aangevangen.
Art.296. Geen straf mag uitwerking hebben voor de periode die voorafgaat aan de uitspraak ervan.
Art.297. De ten laste van een personeelslid ingestelde tuchtvordering heeft enkel de verwijdering van de betrokkene uit zijn ambt ten gevolge na de kennisgeving van de tuchtbeslissing, of betrokkene al dan niet een beroep ingesteld heeft.
Art.298. De strafvordering met betrekking tot de feiten waarvoor een tuchtprocedure aan de gang is, is schorsend voor de tuchtprocedure en -uitspraak, behalve in de gevallen van ontdekking op heterdaad of indien de vastgestelde feiten, die betrekking hebben op de beroepsactiviteit, toegegeven werden door het personeelslid.
De administratieve overheid alleen oordeelt over de toepassing van de tuchtstraffen, ongeacht de uitslag van de strafvordering.
Doch is de tuchtoverheid, in deze beoordeling, gebonden door de materialiteit der feiten, die definitief werd vastgesteld door de strafbeslissing.
Afdeling 2. - Schrapping van tuchtstraffen.
Art.299.De tuchtstraf wordt van ambtswege geschrapt na een termijn van :
1° één jaar voor de terechtwijzing en de blaam;
2° drie jaar voor de afhouding op de wedde;
3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;
4° zeven jaar voor de op non-activiteitsstelling bij tuchtmaatregel.
De bij lid 1 bedoelde termijn begint te lopen, naargelang het geval, vanaf de uitspraak van de tuchtstraf of bij het verstrijken van de bij artikel 289, § 3 bedoelde termijn.
Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf, heeft de schrapping tot gevolg dat de straf geen uitwerking meer mag hebben, inzonderheid voor de toegang tot een mandaat [1 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1.
De tuchtstraf wordt geschrapt in het dossier van het personeelslid.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 55, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
HOOFDSTUK VII. - De raad van beroep.
Art.300. Er wordt door de Regering, na raadpleging van de meest representatieve groepen van inrichtende machten en groeperingen van het personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs erkend in de zin van de wet van 19 december 1974 en van het koninklijk besluit van 28 september 1984, een raad van beroep ingesteld voor de gesubsidieerde officiële Hogere kunstscholen.
De raad van beroep stelt zijn eigen huishoudelijk reglement vast mits goedkeuring door de Regering.
Art.301.De raad van beroep behandelt :
1° de beroepen ingesteld inzake onverenigbaarheid;
2° de beroepen ingesteld tegen elk voorstel tot tuchtstraf;
3° de beroepen ingesteld door tijdelijk aangewezen personeelsleden die afgedankt werden door de inrichtende macht in de gevallen [2 bedoeld bij de artikelen 240, 241, 242 en 243]2;
[1 4° de beroepen ingesteld door de personeelsleden die voor een bepaalde duur aangewezen zijn tegen een verslag houdende de melding " heeft niet voldaan ".]1
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 68, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2012-07-12/18, art. 26, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.302. De raad van beroep wordt samengesteld uit :
1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de leden van het personeel der gesubsidieerde officiële Hogere kunstscholen;
2° (van een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters gekozen onder de in activiteit zijnde of in ruste gestelde magistraten, of bij ontstentenis daarvan, onder de ambtenaren-generaal van het ministerie;) <DFG 2006-06-02/67, art. 48, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
3° een secretaris en twee adjunct-secretarissen.
De Regering bepaalt het aantal leden van de raad van beroep alsook de duur van hun mandaat, waarbij iedere raad minstens vier werkende leden bevat die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.
Voor ieder werkend lid zijn er twee plaatsvervangende leden.
De werkende en plaatsvervangende leden worden door de Regering benoemd op de voordracht van de groeperingen bedoeld bij artikel 300. Bij gebrek aan overeenstemming onder deze, benoemt de Regering rechtstreeks.
Art.303. Zodra een zaak aanhangig wordt gemaakt, deelt de voorzitter aan het personeelslid en aan de inrichtende macht de lijst mede van de werkende en plaatsvervangende leden. Binnen de tien dagen die volgen op de ontvangst van deze lijst, kunnen de personeelsleden en de inrichtende macht maximum drie leden wraken. Hij mag evenwel geen werkend lid en zijn twee plaatsvervangers tezelfdertijd wraken.
De voorzitter en plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangende leden mogen geen zitting houden voor een zaak betreffende hun echtgenoot of een bloed- of aanverwante tot en met de vierde graad.
Elk lid dat weet dat hij gewraakt kan worden dient zich te onthouden.
Een lid mag vragen ontheven te worden, ingeval hij meent in de zaak een zedelijk belang te hebben of hij de mening is toegedaan dat men hem zou kunnen verwijten niet onpartijdig te zijn. De voorzitter beslist over het gevolg dat aan dit verzoek moet worden gegeven. Om dezelfde redenen, kan hij ook een lid van ambtswege ontheffen.
Art.304.De partijen worden opgeroepen door de voorzitter binnen de twintig dagen die volgen op de ontvangst van het beroep en worden gehoord door de raad van beroep.
De bij lid 1 vermelde termijn wordt opgeheven tijdens 15 juli en 15 augustus.
Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, die in dienst zijn of in ruste gesteld, of door een afgevaardigde van een erkende vakvereniging.
De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve organisatie van de inrichtende machten, door een advocaat of door een verdediger onder de vertegenwoordigers van de inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van de inrichtende machten behartigt.
[1 De niet-verschijning van de partij die regelmatig opgeroepen wordt of van haar vertegenwoordiger belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken.]1
Alvorens te beraadslagen en te beslissen, kan de raad van beroep een bijkomend onderzoek bevelen en getuigen horen.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 27, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.305.De raad van beroep kan zich enkel uitspreken als ten minste twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn.
De leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en de leden die de personeelsleden vertegenwoordigen moeten in gelijk aantal zijn om aan de stemming deel te nemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meer leden na loting.
Indien het bij artikel 1 bedoeld quorum niet bereikt wordt, roept de voorzitter een nieuwe vergadering bijéén binnen de vijftien dagen. Gedurende deze vergadering, zal een beslissing kunnen worden genomen wat ook het aantal aanwezige leden is.
Het advies wordt uitgebracht bij meerderheid der aanwezige leden. De stemming is geheim. De blanco stemmen en de onthoudingen worden niet als stemming beschouwd. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.
Er wordt kennis gegeven aan de partijen [1 ...]1 van het gemotiveerd advies van de raad van beroep, binnen de vijf dagen die volgen op de vergadering gedurende welke het werd uitgebracht.
----------
(1)<BFG 2017-10-25/11, art. 13, 041; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.306. De werkingskosten van de raad van beroep zijn ten laste van de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters recht hebben.
HOOFDSTUK VIII. - Paritaire commissies.
Eerste afdeling. - Algemene bepalingen
Art.307. Na raadpleging van de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van het personeel van het gesubsidieerd officieel hoger kunstonderwijs erkend in de zin van de wet van 19 december 1974 en van het koninklijk besluit van 28 september 1984, stelt de Regering :
1° een centrale paritaire commissie in, waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt tot de hogere kunstscholen van het gesubsidieerd officieel onderwijs;
2° plaatselijke paritaire commissies in, waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt tot eenzelfde inrichtende macht. Na advies van de plaatselijke paritaire commissie opgericht op basis van het decreet van 6 juni 1994, kan de inrichtende macht de Regering voorstellen een specifieke paritaire commissie op te richten, waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt tot de hogere kunstschool van de inrichtende macht.
Het besluit van de Regering tot instelling van een paritaire commissie bepaalt met nauwkeurigheid haar bevoegdheid.
Art.308. De beslissingen van de paritaire commissie bedoeld bij artikel 307, lid 1, 1°, kunnen, op haar aanvraag, bindend gemaakt worden bij besluit van de Regering.
Indien de Regering geen gevolg meent te kunnen geven aan deze aanvraag, laat zij de redenen ervan aan de commissie kennen.
Art.309. De bijkomende regels genomen door de plaatselijke paritaire commissies kunnen afwijken noch van de regels van dit decreet noch van de bijkomende regels bepaald door de centrale paritaire commissie en worden bindend gemaakt bij een besluit van de Regering.
Overigens, kunnen de bijkomende regels genomen door de plaatselijke paritaire commissies enkel bindend gemaakt worden indien ze door beraadslaging van de gemeenteraad goedgekeurd werden.
Afdeling 2. - Centrale paritaire commissie.
Art.310. Het algemeen reglement van de paritaire commissie wordt door de Regering bepaald.
De commissie stelt haar eigen huishoudelijk reglement vast, mits goedkeuring door de Regering.
Art.311. De paritaire commissie wordt samengesteld uit :
1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden;
2° een voorzitter en een ondervoorzitter;
3° referendarissen, die als opdracht hebben aan de commissie adviezen te geven;
4° een secretaris en een adjunct-secretaris.
Het aantal leden van de paritaire commissie, alsook de duur van hun mandaat wordt door de Regering bepaald.
De voorzitter, ondervoorzitter, referendarissen, secretaris en adjunct-secretaris zijn niet stemgerechtigd.
De commissie bestaat uit ten minste zes werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en zes werkende leden die het personeel vertegenwoordigen en gekozen worden op de voordracht van de vakverenigingen die de personeelsleden van het onderwijs ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, die zitting hebben in de Nationale Arbeidsraad, vertegenwoordigen.
De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de personeelsleden kunnen zich laten bijstaan door technische adviseurs waarvan het maximum aantal door het huishoudelijk reglement bedoeld bij artikel 310 zal worden bepaald.
Art.312. De werkende en plaatsvervangende leden van de paritaire commissie worden door de Regering benoemd op de voordracht van de groeperingen bedoeld bij artikel 307. Bij gebrek aan overeenkomst tussen deze groeperingen, bepaalt de Regering het aantal mandaten die aan elk van hen worden toegewezen.
De voorzitter en ondervoorzitter worden door de Regering gekozen onder de personen die geen belang hebben bij de zaken die de commissie aanbelangen.
De referendarissen, secretarissen en adjunct-secretarissen worden door de Regering benoemd.
Het uitoefenen van het ambt van voorzitter en ondervoorzitter is onverenigbaar met het uitoefenen van een parlementsmandaat.
Art.313.De paritaire commissie heeft voornamelijk tot opdracht :
1° over de algemene arbeidsvoorwaarden te beraadslagen;
2° bijkomende regels te bepalen voor de personeelsleden naast de statutaire bepalingen van dit decreet en van zijn uitvoeringsbesluiten;
3° advies uit te brengen over alle problemen betreffende de organisatie, de verdediging en de promotie van de Hogere kunstscholen van het gesubsidieerd officieel onderwijs;
[1 4° elk geschil te voorkomen of regelen dat zou kunnen rijzen of dat opgerezen zou zijn tussen de inrichtende machten en de leden van zijn personeel onder dit decreet.]1
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 69, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
Art.314. De beslissingen van de paritaire commissie worden bij eenparigheid getroffen, waarbij de meerderheid der leden bereikt wordt in iedere groep.
Indien de eenparigheid niet bereikt kan worden of indien de meerderheid niet aanwezig is binnen iedere groep, roept evenwel de commissie een nieuwe vergadering bijeen binnen de veertien dagen.
In dat geval, zullen de beslissingen geldig worden genomen op voorwaarde dat ze de instemming krijgen van twee derde van de stemmen onder de aanwezige leden binnen iedere groep.
Voor de toepassing van de leden 1 tot 3, worden de blanco stemmen en de onthoudingen niet als stemmingen in aanmerking genomen.
Afdeling 3. - Plaatselijke paritaire commissies.
Art.315. Het algemeen reglement van de plaatselijke paritaire commissies wordt vastgelegd bij een besluit van de Regering.
Iedere commissie stelt haar eigen huishoudelijk reglement vast.
Art.316. De plaatselijke paritaire commissies omvatten :
1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende macht en van de personeelsleden;
2° een voorzitter en een ondervoorzitter;
3° een secretaris en een adjunct-secretaris.
De samenstelling en de nadere regels voor de werking van deze commissies worden door de Regering bepaald.
Het voorzitterschap van deze commissies wordt uitgeoefend door de burgemeester of diens afgevaardigde.
De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden kunnen zich laten bijstaan door technische adviseurs waarvan het maximum aantal bepaald zal worden door het huishoudelijk reglement bedoeld bij artikel 315.
De ondervoorzitter wordt gekozen onder de vertegenwoordigers van de personeelsleden.
Art.317. De plaatselijke paritaire commissies hebben voornamelijk tot opdracht, ieder wat hun bevoegdheden betreft :
1° over de algemene arbeidsvoorwaarden te beraadslagen;
2° bijkomende regels te bepalen voor de personeelsleden naast de statutaire bepalingen van dit decreet en van zijn uitvoeringsbesluiten en naast de bijkomende regels bepaald door de centrale paritaire commissie die bindend zijn gemaakt door de Regering;
3° de Regering een advies uit te brengen over de statutaire verrichtingen;
4° advies uit te brengen over alle problemen betreffende de organisatie, de verdediging en de promotie van de Hogere kunstscholen van het gesubsidieerd officieel onderwijs.
Art.318. De beslissingen van de paritaire commissie worden bij eenparigheid getroffen, waarbij de meerderheid der leden bereikt wordt in iedere groep.
Indien de eenparigheid niet bereikt kan worden of indien de meerderheid niet aanwezig is binnen iedere groep, roept evenwel de commissie een nieuwe vergadering bijeen binnen de veertien dagen.
In dat geval, zullen de beslissingen geldig worden genomen op voorwaarde dat ze de instemming krijgen van twee derde van de stemmen onder de aanwezige leden binnen iedere groep.
Voor de toepassing van de leden 1 tot 3, worden de blanco stemmen en de onthoudingen niet als stemmingen in aanmerking genomen.
Afdeling 4. - Nazicht en bekrachtiging van de bindend gemaakte beslissingen.
Art.319.§ 1. De uitvoering van de beslissingen die bindend werden gemaakt overeenkomstig artikel 308 wordt gecontroleerd, onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie, door ambtenaren die door de Regering worden aangesteld.
§ 2. Bij overtreding, maken de ambtenaren vermeld bij § 1 processen-verbaal op die zij aan de bevoegde procureur des Konings overzenden en een afschrift ervan wordt [1 ...]1 toegezonden, binnen de acht dagen, aan de overtreder, dit alles op straffe van nietigheid.
§ 3. De bij lid 1 bedoelde ambtenaren treden in de lokalen binnen waar de personeelsleden hun opdracht uitvoeren, mits inachtneming van het recht op woonplaats.
De directeurs alsook de personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor het administratieve beheer worden ertoe gehouden hun de inlichtingen te geven die zij nodig hebben voor het uitvoeren van hun opdracht.
§ 4. Iedere overtreding van de beslissingen die bindend werden gemaakt overeenkomstig artikel 308, wordt gestraft met een boete van 2,50 tot 2.500 EUR. De boete kan opgelegd worden zoveel keren als er personen zijn die tewerk worden gesteld in overtreding van genoemde beslissingen, zonder dat het totaal van de boeten meer dan 5.000 EUR mag bedragen.
De straffen bepaald bij vorig lid zijn van toepassing op elk personeelslid dat deze bepalingen overtreedt.
§ 5. De inrichtende machten en de directeurs, alsook het onderwijzend personeel, die het nazicht ingericht krachtens dit decreet hebben belemmerd, worden gestraft met een boete van 26 tot 100 EUR, onverminderd, desnoods, de toepassing van de straffen uitgevaardigd door de artikelen 269 en 274 van het Strafwetboek.
§ 6. Gestraft wordt met een boete van 2,50 tot 2.500 EUR eenieder die, met als doel op een dwaalspoor te brengen, onware verklaringen aflegt gedurende de onderzoeken verricht door de nazichtdienst.
§ 7. De inrichtende machten zijn burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de boeten uitgesproken ten laste van hun directeurs.
----------
(1)<BFG 2017-10-25/11, art. 13, 041; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
HOOFDSTUK IX. - Ambtsneerlegging.
Eerste afdeling. - Ambtsneerlegging van de voor bepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden
Art.320.De voor bepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden worden ambtshalve en zonder vooropzegging uit hun ambt ontslagen :
1° indien zij niet regelmatig tijdelijk aangewezen werden, voor zover de onregelmatigheid niet door de inrichtende macht is begaan;
2° indien zij niet meer voldoen aan de volgende voorwaarden :
a)[1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;
3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en voor een onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
4° indien zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en voor een onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
5° indien zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van de burgerlijke wetten en strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft;
6° indien vastgesteld wordt dat er een permanente arbeidsongeschiktheid bestaat zoals erkend overeenkomstig de wet of de verordening die zij ervan verhindert hun ambt behoorlijk uit te oefenen;
7° indien zij de normale leeftijd voor de inrustestelling hebben bereikt [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 325bis]2;
8° op het einde van de termijn vermeld in de aanwijzingsakte en uiterlijk de laatste dag van het academiejaar gedurende hetwelk de aanwijzing plaatsheeft;
9° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een opdracht mogelijk te maken in een welbepaald ambt en toe te kennen cursussen voor een personeelslid van dezelfde hogere kunstschool, dat definitief benoemd of voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen is;
10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het geval van een aanwijzing zoals bedoeld bij artikel 105, § 1;
11° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen beroep zoals bedoeld bij artikel 348 wordt ingesteld of het personeelslid een einde weigert te stellen, na uitputting van de procedure, aan de onverenigbare bezigheid;
12° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst waarbij het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt wordt verklaard;
13° in het geval van een vaste benoeming in een ambt naar rata van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, ten belope van een volledig ambt;
14° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere kunstschool in een bepaald ambt en toe te kennen cursussen, wanneer deze betrekking bezet wordt door een voor bepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelslid;
15° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een opdracht mogelijk te maken in een welbepaald ambt en toe te kennen cursussen voor een personeelslid van dezelfde hogere kunstschool, dat definitief benoemd of voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen is.
In dat geval, verliest het personeelslid met de kleinste dienstanciënniteit zoals bedoeld bij artikel 278 voor het in acht genomen ambt en de toe te kennen cursussen, zijn betrekking.
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 6, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 15, 040; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.321. Een voor bepaalde tijd tijdelijk aangesteld personeelslid kan vrijwillig zijn ambt neerleggen, mits vooropzegging van veertien dagen.
Het personeelslid geeft er kennis van aan de Regering bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag volgend op de datum van zijn verzending, en licht de directeur van de hogere kunstschool over zijn beslissing in.
Afdeling 2. - Ambtsneerlegging van de voor onbepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden.
Art.322.De voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelsleden worden ambtshalve en zonder vooropzegging uit hun ambt ontslagen :
1° indien zij niet regelmatig tijdelijk aangewezen werden, voor zover de onregelmatigheid niet door de inrichtende macht is begaan;
2° indien zij niet meer voldoen aan de volgende voorwaarden :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;
3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en voor een onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
4° indien zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en voor een onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
5° indien zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van de burgerlijke wetten en strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft;
6° indien vastgesteld wordt dat er een permanente arbeidsongeschiktheid bestaat zoals erkend overeenkomstig de wet of de verordening die zij ervan verhindert hun ambt behoorlijk uit te oefenen;
7° indien zij de normale leeftijd voor de inrustestelling hebben bereikt [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 325bis]2;
8° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een opdracht mogelijk te maken voor een vastbenoemd onderwijzend personeelslid van dezelfde hogere kunstschool.
In dat geval, verliest zijn betrekking het voor bepaalde tijd aangewezen personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 278 voor het betrokken ambt en de toe te kennen cursussen;
9° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een opdracht mogelijk te maken voor een voor onbepaalde tijd tijdelijk aangesteld onderwijzend personeelslid van dezelfde hogere kunstschool. In dat geval, verliest zijn betrekking, het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 278 voor het betrokken ambt en de toe te kennen cursussen;
10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen beroep zoals bedoeld bij artikel 222 wordt ingesteld of indien het personeelslid een einde weigert te stellen, na uitputting van de procedure, aan de onverenigbare bezigheid;
11° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst waarbij het personeelslid definitief ongeschikt wordt verklaard;
12° in het geval van een vaste benoeming in een ambt naar rata van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, ten belope van een volledig ambt;
13° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere kunstschool in een bepaald ambt en toe te kennen cursussen, wanneer deze betrekking bezet wordt door een voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelslid.
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 6, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 15, 040; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.323. Een voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelslid kan vrijwillig zijn ambt neerleggen, mits vooropzegging van veertien dagen.
Het personeelslid geeft er kennis van aan de Regering bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag volgend op de datum van zijn verzending, en licht de directeur van de hogere kunstschool over zijn beslissing in.
Afdeling 3. - Ambtsneerlegging van vastbenoemde personeelsleden.
Art.324.De vastbenoemde personeelsleden worden ambtshalve en zonder vooropzegging uit hun ambt ontslagen :
1° indien zij niet regelmatig vast benoemd werden, voor zover de onregelmatigheid niet door de inrichtende macht is begaan. De personeelsleden behouden de rechten die voortvloeien uit de vorige regelmatige toestand;
2° indien zij niet meer voldoen aan de volgende voorwaarden :
a) [2 ...]2;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;
3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en voor een onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
4° indien zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en voor een onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
5° indien zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van de burgerlijke wetten en strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft;
6° indien vastgesteld wordt dat er een permanente arbeidsongeschiktheid bestaat zoals erkend overeenkomstig de wet of de verordening die zij ervan verhindert hun ambt behoorlijk uit te oefenen;
7° indien zij de normale leeftijd voor de inrustestelling hebben bereikt [3 , behoudens afwijking bepaald in artikel 325bis]3;
8° indien zij [1 bij tuchtmaatregel worden ontslagen]1 of afgezet;
9° indien zij, na uitputting van de procedure, een einde weigeren te stellen aan een bezigheid die onverenigbaar is met de hoedanigheid van personeelslid van een gesubsidieerde officiële hogere kunstschool;
10° indien zij, zonder geldige reden, een nieuwe aanstelling toegekend na een verandering van aanstelling of na een mutatie weigeren;
11° indien zij, zonder geldige reden, de uren die hun toegekend worden krachtens artikel 165, § 2, weigeren;
12° indien zij in ruste worden gesteld wegens definitieve lichamelijke ongeschiktheid;
13° in het geval van een vaste benoeming in een ambt naar rata van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, ten belope van een volledig ambt;
14° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere kunstschool in een bepaald ambt en toe te kennen cursussen, wanneer deze betrekking bezet wordt door een vastbenoemd personeelslid dat een bijambt uitoefent.
Wanneer de definitieve ambtsneerlegging de toepassing van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991 met zich meebrengt, stort de Franse Gemeenschap de bijdragen bepaald in dat artikel ter bestemming van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 49, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(2)<DFG 2013-06-20/18, art. 6, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(3)<DFG 2017-10-19/02, art. 15, 040; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.325.Bij vrijwillige ontslagneming, mag het personeelslid zijn dienst enkel verlaten op voorwaarde ertoe behoorlijk gemachtigd te zijn geweest of na een vooropzegging van veertien dagen. Het personeelslid geeft er kennis van aan de Regering bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag volgend op de datum van zijn verzending.
Hij licht de directeur van de hogere kunstschool over zijn beslissing in.
HOOFDSTUK IXbis. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
----------
(1)
Art. 325bis. [1 Het personeelslid dat dit aanvraagt, kan ertoe worden gemachtigd zijn dienstactiviteit na de wettelijke leeftijd van het rustpensioen voort te zetten. Die voortzetting kan door de pedagogische beheersraad worden toegelaten. De periode waarin de dienstactiviteit wordt voortgezet, wordt op hoogstens één jaar vastgesteld. Ze kan, volgens dezelfde nadere regels, worden hernieuwd voor één enkele nieuwe periode van hoogstens één jaar.
De pedagogische beheersraad stelt de procedure voor de toelating tot voortzetting van de dienstactiviteit vast.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK X. - Bestraffing van de niet-nakoming van de verplichtingen van de inrichtende macht.
Art.326. § 1. De inrichtende macht verliest het genot van de weddetoelage voor elk personeelslid van wie zij de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking of het gedeeltelijke opdrachtverlies niet zou melden.
In het geval van het gedeeltelijk opdrachtverlies, blijft het verlies van de weddetoelage beperkt tot het aantal verloren uren.
§ 2. De inrichtende macht die nalaat de bezetting van een betrekking door een tijdelijk personeelslid te vermelden en indien deze betrekking vermeld zou kunnen worden voor een wijziging van aanstelling en een wijziging van voorlopige aanstelling, verliest het genot van de weddetoelage die toegekend wordt aan dat lid.
§ 3. De inrichtende macht die, zonder geldige reden, geweigerd heeft gevolg te geven aan een verandering van aanstelling of aan een verandering van voorlopige aanstelling of die niet voldoet aan zijn verplichtingen inzake verlenging van de wijzigingen van aanstelling en van voorlopige aanstellingen, verliest het genot van de weddetoelage toegekend aan het tijdelijke personeelslid dat de betrekking toegewezen aan deze verandering van aanstelling of verandering van voorlopige aanstelling bezet.
§ 4. De Regering zendt een ingebrekestelling aan de inrichtende macht toe waarbij deze laatste ertoe uitgenodigd wordt, binnen een termijn van dertig dagen vanaf de ingebrekestelling, het bewijs te leveren dat zij niet meer in een geval is waarvoor de toepassing van de §§ 1 tot 3 mogelijk is. De Regering, kan, per besluit, deze bevoegdheid delegeren aan de functioneel bevoegde minister.
Indien, op het einde van deze termijn van dertig dagen, de inrichtende macht het bewijs niet heeft geleverd dat zij zich niet meer in één van de gevallen van toepassing van de paragrafen 1 tot 3 bevindt, verliest zij, zoals vermeld in deze paragrafen, het genot van de weddetoelage voor een periode die begint op het einde van de voornoemde termijn van dertig dagen en die loopt tot op de dag waarop de inrichtende macht het bewijs heeft geleverd dat zij zich niet meer bevindt in een geval van toepassing van de §§ 1 tot 3.
Er wordt een afschrift van de bij lid 1 bedoelde ingebrekestelling ter kennis gebracht van het betrokken personeelslid.
HOOFDSTUK XI. - De bepalingen die in strijd zijn met het statuut kunnen niet worden tegengeworpen.
Art.327. Elke bepaling die in een aanstellings-, benoemingsakte of in een arbeidsreglement zou voorkomen en die in strijd zou zijn met de dwingende wettelijke bepalingen, inzonderheid de artikelen 12bis, § 1, en 45 van de wet van 29 mei 1959, met dit decreet of de bijkomende regels bepaald door de bevoegde paritaire commissies, kan niet worden tegengeworpen.
TITEL V. - Statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde vrije hogere kunstscholen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.328. Voor de toepassing van deze titel, wordt verstaan onder "bijkomende regels van de bevoegde centrale paritaire commissie", de regels die bepaald worden als aanvulling van dit statuut door de centrale paritaire commissie bedoeld bij artikel 437, die dankzij een besluit van de Regering bindende kracht hebben bekomen, overeenkomstig artikel 443.
Art.329. Van nul en gener waarde is iedere contractclausule, iedere bepaling van een arbeidsreglement die in strijd is met de dwingende wettelijke bepalingen, met dit statuut of met de bijkomende regels van de bevoegde centrale paritaire commissie.
Art.330. Wanneer de personeelsleden door de inrichtende macht de uitvoering van delegatieopdrachten toegewezen worden, worden ze van rechtswege geacht als mandataris op te treden van de inrichtende macht in de betrekkingen met de andere personeelsleden. Het bewijs van het tegendeel wordt niet toegelaten.
Art.331. In geval van schade veroorzaakt door het personeelslid aan de inrichtende macht of aan derden gedurende de uitvoering van het contract dat voortvloeit uit dit statuut, is het personeelslid enkel verantwoordelijk voor zijn bedrog of zijn zware tekortkoming en voor zijn lichte tekortkoming indien deze een gewoonte is meer dan een toeval in zijn handelen.
Art.332. Het personeelslid is noch aansprakelijk voor de beschadiging of de sleet die voortvloeien uit het normale gebruik van het ding, noch voor het ongewenste verlies.
Art.333. Wanneer het schriftelijk niet vereist is, wordt het getuigenbewijs toegelaten, wat ook de waarde van de betwisting zij, en dit zelfs voor de raden van beroep.
Art.334. De handelingen die uit het contract voortvloeien, verstrijken één jaar na de beëindiging ervan of vijf jaar na het feit dat aanleiding gaf tot de handeling zonder dat deze laatste termijn één jaar mag overschrijden na de beëindiging van het contract.
HOOFDSTUK II. - Plichten en onverenigbaarheden.
Eerste afdeling. Plichten van de inrichtende macht
Art.335. De inrichtende macht heeft tot verplichting :
1° het personeelslid te laten werken onder de voorwaarden, op de tijd en de plaats die overeengekomen zijn, inzonderheid door het terbeschikking stellen van de instrumenten en de materies die noodzakelijk zijn voor het volbrengen van zijn opdracht;
2° als een goede huisvader te zorgen voor het volbrengen van het werk in behoorlijke omstandigheden vanuit het standpunt van de veiligheid en de gezondheid van het personeelslid, en voor de eerste zorg in geval van ongeval;
3° het betalen van de bezoldiging volgens de voorwaarden, op de tijd en op de plaats die overeengekomen zijn;
4° voldoende aandacht en zorg te schenken aan de opvang van de personeelsleden, en meer specifiek, de jonge personeelsleden;
5° als een goed huisvader te zorgen voor het onderhoud van de werkinstrumenten van de personeelsleden.
In geen enkel geval heeft zij het recht deze werkinstrumenten te behouden.
Art.336. Wanneer het contract tot zijn einde komt, heeft de inrichtende macht tot verplichting alle sociale documenten aan de personeelsleden te bezorgen.
Art.337. Heeft recht op de weddetoelage die hem toegekomen zou zijn indien hij zijn normale dagtaak had kunnen volbrengen, het personeelslid dat geschikt is om te werken op het ogenblik dat hij zich naar het werk begeeft :
1° dat, op de normale weg naar het werk, er slechts met vertraging of er niet aankomt voor zover deze vertraging of afwezigheid te wijten is aan een oorzaak opgedoken op de weg van en naar het werk of die niet van zijn wil afhangt;
2° dat, met uitzondering van het geval van de staking, wegens een reden die onafhankelijk is van zijn wil, zijn werk niet kan aanvatten, terwijl hij zich normaal naar de plaats van het werk begaf, ofwel voltooien als hij er al mee bezig is.
Art.338. De personeelsleden hebben recht om van hun werk afwezig te zijn, met behoud van de normale bezoldiging, bij gezinsevenementen, voor het volbrengen van verplichtingen inzake burgertrouw en burgerlijke opdrachten, en in geval van een dagvaarding voor het gerecht.
Art. 338/1. [1 Onverminderd naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en afhankelijk van de realiteit van de inrichtende machten, hebben de personeelsleden recht op deconnectie.
De voorwaarden voor dit recht en de invoering van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, worden door de Regering vastgesteld op voorstel van het bevoegde centrale paritaire comité.
De in het vorige lid bedoelde voorwaarden en mechanismen moeten ten minste voorzien in:
- de praktische voorwaarden voor de toepassing van het recht van het personeelslid om buiten zijn werktijd niet bereikbaar te zijn;
- instructies voor het gebruik van digitale hulpmiddelen die ervoor zorgen dat de rusttijden, het verlof en het privé- en gezinsleven van het personeelslid gewaarborgd zijn;
- opleidingen en bewustmakingsacties voor personeelsleden over het rationeel gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die gepaard gaan met overmatige connectie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-01-18/27, art. 95, 054; Inwerkingtreding : 21-02-2024>
Afdeling 2. - Plichten van de personeelsleden.
Art.339. De personeelsleden moeten in alles steeds de belangen van het onderwijs waarin zijn hun ambt uitoefenen, behartigen.
Gedurende de uitoefening van hun ambt, komen zij persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen na die hun zijn opgelegd door de wetten, decreten, besluiten en verordeningen, door bijkomende regels van de bevoegde paritaire commissie, door het arbeidsreglement en door de wervingsovereenkomst.
Art.340. De personeelsleden moeten zich met de meest volstrekte correctheid gedragen zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun omgang met het publiek en de studenten. Zij moeten elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de hogere kunstschool zulks vereist. Zij moeten alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt vermijden.
Art.341. De personeelsleden mogen de leerlingen niet gebruiken om politieke of commerciële propagandadoeleinden.
Art.342. De personeelsleden moeten, binnen de perken gesteld door de reglementering, de bijkomende regels van de bevoegde paritaire commissie, het arbeidsreglement en de wervingsovereenkomst, de diensten verstrekken die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de hogere kunstschool waar zij hun ambt uitoefenen.
Zij mogen zonder voorafgaande toelating van de inrichtende macht of van zijn vertegenwoordiger de uitoefening van hun ambt niet onderbreken.
Art.343. Het is de personeelsleden verboden feiten bekend te maken, die zij zouden kennen ter oorzake van hun ambt en die van nature geheim zijn.
Art.344.Het is de personeelsleden verboden rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel te vragen, te eisen of aan te nemen.
Art.345. Zij mogen zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgisch volk, die de vernietiging van 's Lands onafhankelijkheid op het oog heeft of die de landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid in gevaar brengt.
Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verlenen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke werkzaamheid.
De uitoefening van de rechten van het Belgisch of Europees Staatsburgerschap, die de personeelsleden bezitten, wordt steeds geëerbiedigd.
Art.346. De personeelsleden moeten de verplichtingen in acht nemen, die schriftelijk in de wervingsovereenkomst worden bepaald en die voortvloeien uit de specifieke aard van het pedagogisch en artistiek project van de hogere kunstschool waar zij hun ambt uitoefenen.
Afdeling 3. - Onverenigbaarheden.
Art.347. Elke activiteit die het vervullen van de ambtsplichten zou kunnen belemmeren of die in strijd is met de waardigheid van hun ambt, is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een gesubsidieerde vrije hogere kunstschool.
Art.348. Ontstaat er een betwisting over het bestaan van een onverenigbaarheid bedoeld bij artikel 347, dan kan de inrichtende macht het advies aanvragen van de bevoegde paritaire commissie.
De paritaire commissie brengt haar advies uit binnen de dertig dagen na ontvangst van de aanvraag.
Art.349. Elke bezigheid die van natuur zou zijn om de specifieke aard van het pedagogisch en artistiek project van een gesubsidieerde vrije hogere kunstschool in het gedrang te brengen, is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van deze school.
Art.350. De bij artikel 347 bedoelde onverenigbaarheden worden schriftelijk in de wervingsovereenkomst bepaald.
Art.351. De inrichtende macht die vaststelt dat een personeelslid voortdurend een bezigheid beoefent die, in de zin van artikel 347, onverenigbaar is met zijn ambt in het onderwijs of die, in de zin van artikel 349, onverenigbaar is met de specifieke aard van het pedagogisch en artistiek project van de hogere kunstschool, geeft er hem kennis van bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft met ingang van de derde werkdag na de datum van verzending.
Behoudens zware tekortkoming, kan het personeelslid zich voorhoeden tegen elk risico tot beëindiging van zijn overeenkomst door te bewijzen dat hij de hem verweten bezigheid niet meer uitoefent.
Onder voorbehoud van de toepassing van het vorig lid, heeft de kennisgeving tot gevolg dat de overeenkomst van het personeelslid beëindigd wordt, behalve als hij een beroep instelt, binnen de maand, voor de arbeidsrechtbank.
Het personeelslid dat een beroep instelt, blijft in dienstactiviteit.
Afdeling 4. - Bescherming van het privé-leven.
Art.352. Het recht van de inrichtende macht om een geëngageerd onderwijs in te richten, wordt gewaarborgd, zonder dat daarbij de bescherming van het privé-leven van de personeelsleden beperkt zou worden.
Afdeling 5. - [1 Beroepsdossier]1
----------
(1)
Art. 352bis. [1 Het beroepsdossier van het personeelslid bevat het administratieve dossier en, desgevallend, het tuchtdossier.
Elk stuk dat in het tuchtdossier wordt opgenomen moet aan het voorafgaande visum van het betrokken personeelslid voorgelegd worden.
Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen om het bovenvermelde stuk te viseren vanaf het ogenblik dat de aanvraag om visum hem toegezonden werd door de inrichtende macht.
Bij het verstrijken van de termijn van vijf werkdagen bedoeld bij het vorige lid, wordt de verplichting bedoeld bij het tweede lid geacht nagekomen te zijn voor zover de inrichtende macht het bewijs levert dat de aanvraag tot visum aan het personeelslid toegezonden werd.
Elke tuchtprocedure kan enkel steunen op stukken die tot het tuchtdossier behoren.
Het administratieve dossier bevat exclusief de documenten die betrekking hebben op de administratieve en geldelijke statuten van het personeelslid. Deze documenten komen enerzijds uit de betrekking tussen de inrichtende macht en de subsidiërende macht en anderzijds uit de betrekking tussen de inrichtende macht en het personeelslid voortvloeien.
De Regering keurt de nadere regels goed voor de samenstelling van het dossier en voor de toegang tot dat dossier goed, bepaald door de bevoegde paritaire commissie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/61, art. 70, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
HOOFDSTUK III. - Werving.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.353. § 1. De personeelsleden worden tijdelijk aangeworven, vastbenoemd of krijgen een mandaat toegewezen door de inrichtende macht.
§ 2. De personeelsleden worden door de inrichtende macht aangeworven op advies van een Wervingscommissie die door haar te dien einde wordt opgericht, overeenkomstig de artikelen 15 en 63 tot 67.
De kandidaten voor een mandaat van lector worden niet bij § 2 bedoeld.
Art.354. De personeelsformatie wordt aan de inrichtende macht ter goedkeuring voorgelegd door de directeur van de hogere kunstschool, op advies van de pedagogische beheersraad. Deze personeelsformatie wordt jaarlijks bepaald.
De werving, benoeming in vast verband en terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking van de personeelsleden worden voorgelegd door de directeur van de hogere kunstschool aan de inrichtende macht, op advies van de pedagogische beheersraad.
De Regering geeft kennis, uiterlijk op 30 juni, van het aantal betrekkingseenheden die aan de hogere kunstschool voor het volgende academiejaar worden toegewezen.
Art.355. De inrichtende macht maakt, uiterlijk op 1 mei, een oproep tot de kandidaten voor elke toe te kennen vacante betrekking in het Belgisch Staatsblad bekend.
Die betrekkingen zijn toegankelijk voor de in vast verband aangeworven personeelsleden, (door aanstellingsverandering) door mutatie of opdrachtuitbreiding, voor de voor onbepaalde tijd tijdelijk aangeworven personeelsleden, door opdrachtuitbreiding, en voor de kandidaten voor een tijdelijke aanwerving. <DFG 2004-03-03/44, art. 64, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Art.356.De inrichtende macht maakt (...) een oproep tot de kandidaten voor elk toe te kennen mandaat in het Belgisch Staatsblad bekend.
De mandaten [2 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]2 zijn toegankelijk voor de in vast verband aangeworven personeelsleden, de tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven personeelsleden, de tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven personeelsleden en iedere andere kandidaat die voldoet aan de in de artikelen 377 en 380 bedoelde voorwaarden. <DFG 2002-07-11/59, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2002>
(De mandaten van lector, behalve deze die betrekking hebben op de cursussen op de evaluatietabel van de studenten (waarvan de opdracht hoger is dan 30/600ste voor een academiejaar en) waarvoor geen enkele [1 (hoog)leraar, [3 assistent-hoogleraar]3 of docent]1 als tijdelijke of in vast dienstverband wordt aangesteld, worden niet bedoeld in dit artikel.) <DFG 2004-03-03/44, art. 65, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002> <DFG 2006-06-02/67, art. 49, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 81, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2010-12-01/08, art. 56, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(3)<DFG 2019-04-25/51, art. 16, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.357.Voor de werving [1 van de (hoog)leraren, [4 assistent-hoogleraren]4, begeleiders, docenten en assistenten]1, bepaalt de oproep in het Belgisch Staatsblad :
1° het ambt en de toe te kennen cursussen;
2° de omvang van de opdracht;
3° de dossiers die ingediend moeten worden, met, inzonderheid, de documenten met betrekking tot de bekwaamheidsbewijzen en de nuttige ervaring bedoeld bij artikel 68, de meldingen van de wetenschappelijke publicaties en de diverse elementen die tot bewijs van de beroepservaring dienen;
4° het pedagogisch en artistiek project dat ingediend dient te worden, met betrekking tot de te begeven cursus;
5° de vorm en de termijnen die vereist zijn voor de indiening van de dossiers en projecten bedoeld bij 3° en 4°
6° de vorm en de termijn die vereist zijn voor de mogelijke verschijning van de kandidaat voor de wervingscommissie;
[3 7° de plaats(en) waar het ambt zal uitgeoefend worden.]3
Voor de werving [2 van directeur, adjunct-directeurs of directeurs van een studiegebied]2, bepaalt de oproep in het Belgisch Staatsblad :
1° de aard van het mandaat en, in voorkomend geval, de te begeven onderwijsactiviteiten;
2° de omvang van de opdracht;
3° de dossiers die ingediend moeten worden met inzonderheid de documenten met betrekking tot de bekwaamheidsbewijzen en de nuttige ervaring bedoeld bij artikel 68, de meldingen van de wetenschappelijke publicaties en de diverse elementen die tot bewijs van de beroepservaring dienen;
4° het pedagogisch en artistiek project dat ingediend dient te worden, met betrekking tot het te begeven mandaat;
5° de vorm en de termijnen die vereist zijn voor de indiening van de dossiers en projecten bedoeld bij 3° en 4°
6° de vorm en de termijn die vereist zijn voor de mogelijke verschijning van de kandidaat voor de wervingscommissie;
[3 7° de plaats(en) waar het ambt zal uitgeoefend worden.]3
[4 Voor de aanwerving van programma- en werkleiders wordt in de oproep die in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, gespecificeerd:
1° het ambt;
2° het volume van de opdracht;
3° de in te dienen dossiers, met onder andere de documenten betreffende de in punt 68 bedoelde kwalificaties en nuttige ervaring, verwijzingen naar wetenschappelijke publicaties en bewijzen van diverse beroepservaringen;
4° het in te voeren pedagogische en artistieke project;
5° de vormen en termijnen voor de indiening van de in de punten 3 en 4 bedoelde dossiers en projecten;
6° de vormen en termijnen die nodig zijn voor de eventuele presentatie van de kandidaat voor de aanwervingscommissie.
7° de plaats of plaatsen waar het ambt zal worden uitgeoefend.]4
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 82, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2010-12-01/08, art. 57, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(3)<DFG 2012-07-12/18, art. 48, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
(4)<DFG 2019-04-25/51, art. 17, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.358.De kandidaat die naar verschillende betrekkingen solliciteert, dient een afzonderlijke kandidatuur voor elke betrekking in. Op straffe van nietigheid, worden de kandidaturen [1 volgens de modaliteiten vastgelegd door de oproep waarvan sprake in artikel 357.]1 bij de inrichtende macht ingediend.
----------
(1)<DFG 2021-07-19/12, art. 87, 050; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Art.359.§ 1. De kandidaturen voor de ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel die de voorwaarden bepaald bij artikel 357 in acht nemen, worden door de Wervingscommissie onderzocht.
Deze commissie onderzoekt de pedagogische en artistieke projecten van de kandidaten. Na onderzoek van de projecten selecteert de Commissie de kandidaten die gekozen werden voor een individueel onderhoud. De Wervingscommissie overhandigt de pedagogische beheersraad een met redenen omkleed verslag voor iedere kandidaat. De directeur zendt het verslag met het advies van de pedagogische beheersraad aan de inrichtende macht over.
§ 2. Voor de betrekkingen [1 van [3 programmaleider, werkleider]3, (hoog)leraar, [3 assistent-hoogleraar]3, begeleider en docent]1, is de Wervingscommissie er niettemin toe gehouden prioritair de aanvragen tot verandering van aanstelling van de personeelsleden van de hogere kunstscholen van de inrichtende macht te behandelen.
De directeur legt daarna een met redenen omkleed voorstel aan de inrichtende macht die beslist voor.
[2 Vooraleer elke tijdelijke aanwijzing voor te stellen, stelt de Raad voor pedagogisch beheer de opdracht uit te breiden van de personeelsleden van de betrokken hogere kunstschool, die erom gevraagd hebben met inachtneming van artikel 357, eerste lid, en dit in de volgende orde : eerst, de vast benoemde personeelsleden, daarna de tijdelijk aangewezen personeelsleden voor een onbepaalde duur.]2
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 83, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2009-02-19/61, art. 71, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(3)<DFG 2019-04-25/51, art. 18, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.360.§ 1. Wanneer een hogere kunstschool een vervanging van een onderwijzend personeelslid wenst te verrichten, kan de inrichtende macht een persoon aanwijzen in afwijking van de procedure bedoeld bij de artikelen 355 en 356 op de voordracht van de directeur, (...) van de pedagogische beheersraad. <DFG 2006-06-02/67, art. 50, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
Deze aanstelling neemt een einde bij de terugkeer van de titularis van de betrekking en in elk geval op het einde van het academiejaar gedurende hetwelk de aanstelling plaats heeft gevonden. Deze aanstelling mag in geen enkel geval aanleiding geven tot een aanstelling voor onbepaalde tijd.
[2 Alvorens enige tijdelijke aanwijzing voor te stellen met toepassing van de vorige leden, breidt de inrichtende macht de opdracht uit van de personeelsleden van de betrokken hogere kunstschool die het hebben aangevraagd, en dit, in de volgende orde : eerst de vastbenoemde personeelsleden, daarna de voor een onbepaalde duur tijdelijk aangewezen personeelsleden.
Deze opdrachtuitbreiding kan niet toegekend worden aan een personeelslid voor wie een tuchtstraf steeds in zijn dossier aanwezig zou zijn.]2
§ 2. [3 Wanneer de hogere kunstschool een betrekking wenst te bekleden die vacant wordt na de bekendmaking van de oproep bedoeld bij de artikelen 355 en 356, is de procedure bedoeld bij de leden 1, 3 en 4 van paragraaf 1 van toepassing.
Deze aanwijzing kan in geen geval aanleiding geven tot een aanwijzing voor onbepaalde duur]3
[1[3 Indien een personeelslid aangewezen werd, met toepassing van het eerste lid gedurende een academiejaar als tijdelijke in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen, wordt voor de bekleding van deze betrekking door de hogere kunstschool gezorgd, vanaf het tweede academiejaar, met inachtneming van de artikelen 355 en 357.]3]1
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 72, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 47, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(3)<DFG 2014-04-11/33, art. 48, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Afdeling 2. - Tijdelijk aangeworven personeelsleden.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.361.Uiterlijk op het moment van de aanwerving wordt een schriftelijke overeenkomst gesloten, getekend door beide partijen en in twee exemplaren opgesteld, waarvan één aan het personeelslid wordt overhandigd.
In deze overeenkomst wordt het volgende vermeld :
1° de identiteit van de inrichtende macht;
2° de identiteit van het personeelslid;
3° [1 het uit te oefenen ambt, de kenmerken en de omvang van de opdracht, alsook de plaats(en) waar het ambt uitgeoefend zal worden]1;
4° in voorkomend geval, de verplichtingen bedoeld in artikel 346 en de onverenigbaarheden bedoeld in de artikelen 347 en 349;
5° de begindatum en de einddatum van de aanwerving;
6° of de betrekking vacant verklaard is overeenkomstig de oproep bedoeld in de artikelen 355 en 356;
7° indien de betrekking niet vacant is, de identiteit van de titularis.
Bij gebrek aan een schriftelijke overeenkomst, wordt het personeelslid geacht binnen het ambt, de opdracht en de betrekking die hij werkelijk bezet, te worden aangeworven. Hij wordt, overeenkomstig artikel 363, naargelang van het geval, geacht te worden aangeworven voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 49, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.362. Na elke activiteitsperiode, overhandigt de inrichtende macht aan het tijdelijk personeelslid een attest met de gepresteerde diensten per uitgeoefend ambt, met de begindatum en de einddatum alsmede het volume van de opdracht.
Art.363.§ 1. Voor iedere betrekking binnen het ambt [1 van [2 programmaleider, werkleider,]2 (hoog)leraar, [2 assistent-hoogleraren]2, begeleider of docent]1 die vacant werd verklaard volgens de procedure bedoeld in artikel 355, worden de tijdelijke aanwerving door de inrichtende macht uitgeoefend. Eerst geschiedt die voor bepaalde tijd, maximaal voor een academiejaar. Deze aanwerving voor bepaalde tijd is verlengbaar voor hoogstens een academiejaar. Op het einde van de aanwerving of de aanwervingen bedoeld in het eerste lid, wordt het personeelslid dat opnieuw moet worden aangeworven, voor onbepaalde tijd aangeworven, voor zover het personeelslid een hoofdambt uitoefent. De aanwerving voor onbepaalde tijd kan echter alleen plaatshebben als de gecumuleerde duur van de aanwervingen voor bepaalde tijd minimaal één jaar bedraagt.
(Overeenkomstig artikel 61, wordt het personeelslid dat in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval is en dat een nieuwe aanstelling geniet overeenkomstig artikel 2, aangesteld voor een onbepaalde duur.
Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.
De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld of aangeworven overeenkomstig lid 1 worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet.) <DFG 2003-05-08/49, art. 118, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
§ 2. Voor een betrekking in het ambt van assistent, vacant verklaard volgens de procedure bedoeld in artikel 355, worden de tijdelijke aanwervingen door de inrichtende macht uitgevoerd. Dit gebeurt voor een termijn van één academiejaar, vijf keer hernieuwbaar op het gebied van muziek, en voor een termijn van twee academiejaren, twee keer hernieuwbaar, wat de andere gebieden betreft.
(Voor het jaar 2002-2003 en in afwijking van het eerste lid worden de aanstellingen in een ambt van assistent door de Inrichtende macht uitgevoerd voor een duur van hoogstens één academiejaar. Deze aanstellingen komen niet in aanmerking voor de termijn van de mandaten bedoeld in het eerste lid.) <DFG 2004-03-03/44, art. 66, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 84, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 19, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.364.§ 1. Niemand kan tijdelijk in dienst worden aangeworven als hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet bij de aanwerving:
1° [1 ...]1;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het toe te kennen ambt, zoals bepaald in artikel 82;
4° a) indien het over een aanwerving gaat voor bepaalde tijd, bij de indiensttreding een medisch attest overleggen dat niet langer dan zes maanden tevoren werd opgegeven en waaruit blijkt dat de gezondheid van de kandidaat in een zodanige toestand verkeert, dat hij de gezondheid van de studenten en andere personeelsleden niet in gevaar kan brengen;
b) indien het over een aanwerving voor onbepaalde tijd gaat, een medisch onderzoek hebben ondergaan met als doel de lichamelijke geschiktheid na te gaan, vastgesteld door de Regering;
5° in regel zijn met de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling;
6° van onberispelijk gedrag zijn;
7° aan de dienstplichtwetten voldoen.
§ 2. Bij de eerste aanwerving in het onderwijs, legt het personeelslid de eed af met de woorden bedoeld in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
----------
(1)<DVR 2013-06-20/18, art. 5, 029; En vigueur : 27-07-2013>
Onderafdeling 2. [1 - De aanstelling voor een bepaalde duur van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
----------
(1)
Art.365.Niemand kan tijdelijk worden aangeworven in het ambt [1 van [2 programmaleider, werkleider]2, (hoog)leraar, [2 assistent-hoogleraar,]2 begeleider of docent]1 als hij, op het moment van deze aanwerving, naast de voorwaarden bedoeld in artikel 364, niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° een pedagogisch en artistiek project overleggen en dit aan de Wervingscommissie voorleggen;
2° een nuttige ervaring buiten het onderwijs van vijf jaar hebben opgedaan binnen een artistiek domein voor de betrekkingen [1 van (hoog)leraar kunstvakken, [2 assistent-hoogleraar]2, docent kunstvakken en begeleider]1v;
3° [1 voor de docenten, na gedurende ten minste zes jaar het ambt van (hoog)leraar, [2 assistent-hoogleraar]2, begeleider of assistent te hebben uitgeoefend, waarvan ten minste twee jaar in de hogere kunstschool waar de aanstelling plaatsvindt;]1
De nuttige ervaring buiten het onderwijs opgedaan, bedoeld in de leden 1, 2 (...), moet een verband hebben met de toe te kennen cursus. <DFG 2006-06-02/67, art. 51, 2°, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 86, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 21, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.366.§ 1. Uiterlijk op het einde van de examenzittijd in juni, stelt de directeur van de hogere kunstschool een verslag op over de manier waarop het personeelslid zijn taak heeft vervuld.
Dit verslag, geviseerd en gedateerd door de betrokkene, wordt naar de inrichtende macht opgestuurd. Het personeelslid ontvangt een afschrift ervan.
Het verslag draagt, volgens het geval, een van de volgende vermeldingen : " heeft voldaan ", " heeft gedeeltelijk voldaan ", " heeft niet voldaan ". Indien het verslag de vermelding " heeft voldaan " draagt, en de betrekking van het personeelslid dat een vacante betrekking had, vernieuwd wordt, dan moet die betrekking voor onbepaalde tijd zijn. Deze vernieuwing gebeurt met voorrang boven elke verandering van aanstelling, ambt, mutatie [2 ...]2.
Wanneer de directeur van de hogere kunstschool geen verslag heeft opgesteld met als vermelding " heeft voldaan ", moet de inrichtende macht het personeelslid horen vooraleer een beslissing te nemen. Bij deze hoorzitting, kan het personeelslid bijgestaan worden of vertegenwoordigd worden door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in actieve dienst zijnde of gepensioneerde personeelsleden van het onderwijs van de inrichtende macht of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakvereniging.
De procedure wordt voortgezet wanneer het personeelslid weigert het verslag te viseren of niet naar de hoorzitting komt.
Indien het verslag de vermelding " heeft gedeeltelijk voldaan " draagt, en de betrekking van het personeelslid dat een vacante betrekking uitoefende, verlengd wordt, is dit verplicht tijdelijk en voor bepaalde tijd. Wanneer de betrokken betrekking vacant blijft in het begin van het academiejaar, geschiedt de vernieuwing voor maximaal een academiejaar met voorrang boven elke verandering van aanstelling, ambt, mutatie [2 ...]2.
[1 Wanneer het verslag de melding bedraagt " heeft niet voldaan ", kan, het personeelslid, binnen de vijf werkdagen na de datum waarop het verslag hem werd voorgelegd, een schriftelijke klacht indienen bij de directeur die deze onmiddellijk overzendt aan de raad van beroep. Deze geeft zijn advies binnen een maximale termijn van één maand vanaf de ontvangst van de klacht. De directeur neemt zijn beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies van de raad van beroep. De aanvankelijke beslissing wordt behouden of gewijzigd. Indien de aanvankelijke beslissing behouden wordt, kan de Regering in geen enkel geval de aanwijzing verlengen.]1
Bij gebrek aan een verslag, wordt het personeelslid geacht een verslag te hebben ontvangen met als vermelding " heeft voldaan ".
§ 2. Wanneer over het personeelslid een verslag is opgesteld met als kenmerk " heeft gedeeltelijk voldaan " en zijn betrekking wordt vernieuwd voor een academiejaar maximaal, zijn er voor de directeur van de hogere kunstschool slechts twee evaluatiemogelijkheden: een verslag met de vermelding " heeft voldaan " of een verslag met de vermelding " heeft niet voldaan ".
[1 § 3. Het verslagmodel wordt bepaald door de centrale paritaire commissie bedoeld bij artikel 437.]1
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 73, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 49, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Onderafdeling 3. - Aanwerving voor bepaalde tijd van de assistenten.
Art.367. Niemand kan tijdelijk worden aangeworven voor een ambt van assistent als hij op het moment van deze aanwerving niet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 364 voldoet en als hij geen pedagogisch of artistiek project ingediend en voorgesteld heeft aan de Wervingscommissie.
Art.368. De kandidaturen voor een ambt van assistent worden onderzocht door de Wervingscommissie bedoeld in de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet. Na onderzoek van de door de kandidaten voorgelegde projecten, selecteert de Commissie de kandidaten die in aanmerking komen voor een individueel interview. De Wervingscommissie geeft een gemotiveerd verslag voor elke kandidaat aan de pedagogische beheersraad. De directeur geeft het verslag, samen met het advies van de pedagogische beheersraad, aan de inrichtende macht door.
Onderafdeling 4. [1 - De aanstelling voor onbepaalde duur van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
----------
(1)
Art.369. In het begin van het academiejaar worden de personeelsleden tijdelijk aangeworven voor een onbepaalde duur door de inrichtende macht op de voordracht van de directeur van de hogere kunstschool, na advies van de pedagogische beheersraad.
Onderafdeling 5. - Afdanking.
Art.370.§ 1. De inrichtende macht kan elk personeelslid tijdelijk aangeworven voor onbepaalde tijd, afdanken zonder opzegging, wegens een zware tekortkoming.
Als zware tekortkoming wordt elke tekortkoming beschouwd die elke professionele medewerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
§ 2. Vanaf het moment dat de inrichtende macht op de hoogte is van de elementen die de zware tekortkoming kunnen staven, roept hij bij een ter post aangetekende brief het personeelslid op voor een hoorzitting die plaats moet grijpen minstens vijf dagen en hoogstens tien dagen na de verzending van de oproepingsbrief. De procedure verloopt verder wanneer het personeelslid niet naar de hoorzitting komt [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
[1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het vrij gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie.]1
§ 3. Indien de inrichtende macht beschouwt dat voldoende elementen de zware tekortkoming staven, kan hij de afdanking uitvoeren binnen de drie dagen volgend op de datum van de hoorzitting. De afdanking gaat vergezeld van het bewijs dat de feiten werkelijk zijn gebeurd. Zij wordt ofwel bij gerechtsdeurwaardersexploot, ofwel bij een ter post aangetekende brief, die uitwerking heeft met ingang van de derde werkdag volgend op de datum van de verzending, aan de andere partij meegedeeld.
§ 4. [1 Binnen de tien dagen volgend op de mededeling bedoeld in § 3, kan het personeelslid een beroep [2 ...]2 indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout.
Het beroep is niet opschortend.
Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het vrij gesubsidieerd onderwijs.
De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de leden van de inrichtende machten van een Hogere Kunstschool van dezelfde aard of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende machten behartigt.
De niet-verschijning van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger, alsook de niet-verschijning van de inrichtende macht of van zijn vertegenwoordiger op de vergadering belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken. ".
De Raad van beroep brengt zijn met redenen omkleed advies uit aan de inrichtende macht binnen een termijn van één maand volgend op de datum van ontvangst van het beroep. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 28, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
(2)<BFG 2017-10-25/11, art. 13, 041; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.371.Mits een opzeggingstermijn van vijftien dagen, kan de inrichtende macht een einde maken aan de opdracht van een tijdelijk personeelslid voor een bepaalde duur, op gemotiveerde voordracht van de directeur van de hogere kunstschool na advies van de pedagogische beheersraad.
Het personeelslid wordt vooraf gehoord door de inrichtende macht. De procedure verloopt verder wanneer het personeelslid niet naar de hoorzitting komt.
Art.372.§ 1. De inrichtende macht kan elk personeelslid tijdelijk aangeworven voor onbepaalde tijd ontslaan, zonder opzegging, wegens een zware tekortkoming.
Als zware tekortkoming wordt elke tekortkoming beschouwd die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
§ 2. Vanaf het moment dat de inrichtende macht op de hoogte is van de elementen die de zware tekortkoming staven, roept hij bij een ter post aangetekende brief het personeelslid op voor een hoorzitting die plaats moet grijpen minstens vijf dagen en hoogstens tien dagen na de verzending van de oproepingsbrief. De procedure verloopt verder wanneer het personeelslid niet naar de hoorzitting komt [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
[1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het vrij gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie.]1
§ 3. Indien de inrichtende macht oordeelt dat voldoende elementen de zware tekortkoming staven, kan hij de afdanking uitvoeren binnen de drie dagen volgend op de datum van de hoorzitting. De afdanking gaat vergezeld van het bewijs dat de feiten werkelijk zijn gebeurd. Zij wordt ofwel bij gerechtsdeurwaardersexploot, ofwel bij een ter post aangetekende brief, die uitwerking heeft met ingang van de derde werkdag na de verzending, aan de andere partij meegedeeld.
§ 4. [1 Binnen de tien dagen volgend op de mededeling bedoeld in § 3, kan het personeelslid een beroep [2 ...]2indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout.
Het beroep is niet opschortend.
Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het vrij gesubsidieerd onderwijs.
De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de leden van de inrichtende machten van een Hogere Kunstschool van dezelfde aard of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende machten behartigt.
De niet-verschijning van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger, alsook de niet-verschijning van de inrichtende macht of van zijn vertegenwoordiger op de vergadering belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken. ".
De Raad van beroep brengt zijn met redenen omkleed advies uit aan de inrichtende macht binnen een termijn van één maand volgend op de datum van ontvangst van het beroep. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 29, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
(2)<BFG 2017-10-25/11, art. 13, 041; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.373. Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor onbepaalde tijd kan afgedankt worden door de inrichtende macht.
De opzeggingstermijn bedraagt minstens drie maanden voor het personeelslid aangeworven voor onbepaalde tijd sinds minder dan vijf jaar.
De termijn wordt vermeerderd met minstens drie maanden vanaf het begin van elke nieuwe wervingsperiode van vijf jaar bij dezelfde inrichtende macht.
Het tijdelijk personeelslid voor onbepaalde tijd aangeworven, tegen wie een gemotiveerd afdankingsvoorstel wordt geformuleerd, kan binnen de tien dagen een schriftelijke klacht indienen bij de inrichtende macht die ervan ontvangst bericht.
De inrichtende macht stuurt, op de dag van ontvangst, de klacht door naar de raad van beroep. Het beroep is niet schorsend.
Het personeelslid en de inrichtende macht worden gehoord door de raad van beroep.
Het personeelslid mag bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een vertegenwoordiger van een representatieve vakvereniging, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de in dienstactiviteit zijnde of gepensioneerde personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs.
De inrichtende macht mag bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat, door een verdediger uitgekozen onder de leden van de inrichtende machten van een hogere kunstschool van dezelfde aard of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van de inrichtende machten behartigt.
Het niet-verschijnen van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger, alsmede het niet-verschijnen van de inrichtende macht of van haar vertegenwoordiger bij de hoorzitting, verhindert de raad niet zich uit te spreken.
De raad van beroep geeft zijn gemotiveerd advies aan de inrichtende macht binnen een termijn van één maand vanaf de datum van ontvangst van de klacht. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies.
De afdanking wordt gemotiveerd, op straffe van nietigheid.
Afdeling 2. - Mandaten.
Onderafdeling 1. - Mandaat van lector.
Art.374. Het mandaat van lector wordt toegekend door de inrichtende macht op de voordracht van de directeur, na advies van de pedagogische beheersraad, voor een bepaalde duur.
Art.375. Wanneer het mandaat overeenkomt met een opdracht gelijk aan of hoger dan een halve volledige opdracht, is de duur beperkt tot zes maanden. In de andere gevallen is hij beperkt tot negen maanden.
Onderafdeling 2. - Mandaat van adjunct-directeur.
Art.376.[2 Het mandaat van de adjunct-directeurs wordt ze door de Inrichtende macht voor een duur van vijf jaar toevertrouwd.
Dit mandaat kan vernieuwd worden op basis van een evaluatie verwezenlijkt door een Evaluatiecommissie. Deze evaluatie moet ten laatste zes maanden vóór het einde van het mandaat plaatsvinden.
De Evaluatiecommissie wordt samengesteld als volgt :
1° de directeur van de Hogere Kunstschool, die de voorzitter is;
2° minimum vier leden uit het onderwijzend personeel van de Hogere Kunstschool;
3° minimum twee deskundigen die niet behoren tot de Hogere Kunstschool van wie het aantal niet hoger mag zijn dan dat van de leden bedoeld bij het punt 2°.
De leden bedoeld bij de punten 2° en 3° worden door de Inrichtende macht benoemd op advies van de Pedagogische beheersraad.
De Evaluatiecommissie stelt een verslag op na een individueel onderhoud met de adjunct-directeur gedurende hetwelk deze laatste uitgenodigd wordt zijn balans voor te stellen over het verlopen mandaat en zijn pedagogische en artistieke project voor het nieuwe mandaat.
De Evaluatiecommissie dient haar verslag bij de Pedagogische beheersraad om advies in. De directeur van de Hogere Kunstschool zendt het verslag aan de Inrichtende macht over samen met het advies van de Pedagogische beheersraad.]2
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 58, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(2)<DFG 2013-03-28/21, art. 20, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.377.Niemand kan een mandaat krijgen om een ambt uit te oefenen van adjunct-directeur als hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° [1 ...]1;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° indien het over een eerste aanwerving gaat voor bepaalde tijd, bij de indiensttreding een medisch attest overleggen dat niet langer dan zes maanden tevoren werd opgegeven en waaruit blijkt dat de gezondheid van de kandidaat in een zodanige toestand verkeert, dat hij de gezondheid van de studenten en andere personeelsleden niet in gevaar kan brengen;
4° van onberispelijk gedrag zijn;
5° aan de dienstplichtwetten voldoen;
6° een pedagogisch en artistiek project betreffende het bedoelde mandaat indienen en aan de Wervingscommissie voorstellen.
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
Art.378.De kandidaturen voor een mandaat in een ambt van adjunct-directeur worden onderzocht door de Wervingscommissie bedoeld in de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet. Zij beoordeelt het curriculum vitae van de kandidaten en onderzoekt hun pedagogisch en artistiek project. Na het onderzoek van de projecten, selecteert de Commissie de kandidaten die in aanmerking komen voor een individueel interview.
De Wervingscommissie dient een gemotiveerd verslag in voor elke kandidaat aan de pedagogische beheersraad. De directeur zendt het verslag, samen met het advies van de pedagogische beheersraad, naar de inrichtende macht over.
Onderafdeling 2bis. - [1 Over de mandaten van directeurs van studiegebieden]1
----------
(1)
Art. 378bis.[2 Het mandaat van de domeindirecteurs wordt ze door de Inrichtende macht voor een duur van vijf jaar toevertrouwd.
Dit mandaat kan vernieuwd worden op basis van een evaluatie verwezenlijkt door een Evaluatiecommissie. Deze evaluatie moet ten laatste zes maanden vóór het einde van het mandaat plaatsvinden.
De Evaluatiecommissie wordt samengesteld als volgt :
1° de directeur van de Hogere Kunstschool, die de voorzitter is;
2° minimum vier leden uit het onderwijzend personeel van de Hogere Kunstschool;
3° minimum twee deskundigen die niet behoren tot de Hogere Kunstschool, van wie het aantal niet hoger mag zijn dan dat van de leden bedoeld bij punt 2°.
De leden bedoeld bij de punten 2° en 3° worden door de Inrichtende macht benoemd op advies van de Pedagogische beheersraad.
De Evaluatiecommissie stelt een verslag op na een individueel onderhoud met de domeindirecteur gedurende hetwelk deze laatste uitgenodigd wordt zijn balans voor te stellen over het verlopen mandaat en zijn pedagogische en artistieke project voor het nieuwe mandaat.
De Evaluatiecommissie dient haar verslag bij de Pedagogische beheersraad om advies in. De directeur van de Hogere Kunstschool zendt het verslag aan de Inrichtende macht over samen met het advies van de Pedagogische beheersraad.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-12-01/08, art. 59, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(2)<DFG 2013-03-28/21, art. 21, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art. 378ter.[1 Niemand kan een mandaat toegewezen krijgen om een ambt van directeur van een studiegebied uit te oefenen, indien hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° [2 ...]2;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° als het om een eerste indiensttreding in het onderwijs gaat, een medisch attest voorleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij noch de gezondheid van de studenten, noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan brengen;
4° van onberispelijk gedrag zijn;
5° voldoen aan de dienstplichtwetten;
6° een pedagogisch en artistiek project indienen betreffende het bedoelde mandaat en aan de wervingscommissie voorleggen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-12-01/08, art. 59, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(2)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
Art. 378quater. [1 De kandidaturen voor een mandaat in een ambt van directeur van een studiegebied worden door de bij de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet bedoelde Wervingscommissie onderzocht. Zij beoordeelt de CV's van de kandidaten en onderzoekt hun pedagogisch en artistiek project. Na onderzoek van de projecten, selecteert de Commissie de kandidaten die in aanmerking werden genomen voor een afzonderlijk onderhoud.
De Wervingscommissie zendt de pedagogische beheersraad een met reden omkleed verslag toe voor iedere kandidaat. De directeur zendt het verslag met het advies van de pedagogische beheersraad aan de Inrichtende macht over.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-12-01/08, art. 59, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Onderafdeling 3. - Mandaat van directeur.
Art.379.[1 Het mandaat van de directeurs wordt ze door de Inrichtende macht voor een duur van vijf jaar toevertrouwd.
Dit mandaat kan vernieuwd worden op basis van een evaluatie verwezenlijkt door een Evaluatiecommissie. Deze evaluatie moet ten laatste zes maanden vóór het einde van het mandaat plaatsvinden.
De Evaluatiecommissie wordt samengesteld als volgt :
1° de vertegenwoordiger van de Inrichtende macht of diens afgevaardigde, die de voorzitter is;
2° minimum vier leden uit het onderwijzend personeel van de Hogere Kunstschool;
3° minimum twee deskundigen die niet behoren tot de Hogere Kunstschool, van wie het aantal niet hoger mag zijn dan dat van de leden bedoeld bij punt 2°.
De leden bedoeld bij de punten 2° en 3° worden door de Inrichtende macht benoemd op advies van de Pedagogische beheersraad.
De Evaluatiecommissie stelt een verslag op na een individueel onderhoud met de directeur gedurende hetwelk deze laatste uitgenodigd wordt zijn balans voor te stellen over het verlopen mandaat en zijn pedagogische en artistieke project voor het nieuwe mandaat.
De Evaluatiecommissie dient haar verslag bij de Pedagogische beheersraad om advies in. In afwijking van de artikelen 17 tot 19 van dit decreet, wordt deze Pedagogische beheersraad door de vertegenwoordiger van de Inrichtende macht, of diens afgevaardigde, voorgezeten. De vertegenwoordiger van de Inrichtende macht zendt het verslag aan de Inrichtende macht over samen met het advies van de Pedagogische beheersraad.]1
----------
(1)<DFG 2013-03-28/21, art. 22, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.380.Niemand kan een mandaat krijgen om een ambt van directeur uit te oefenen als hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° [1 ...]1;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° indien het over een eerste aanwerving gaat voor bepaalde tijd, bij de indiensttreding een medisch attest overleggen dat niet langer dan zes maanden tevoren werd opgegeven en waaruit blijkt dat de gezondheid van de kandidaat in een zodanige toestand verkeert, dat hij de gezondheid van de studenten en andere personeelsleden niet in gevaar kan brengen;
4° van onberispelijk gedrag zijn;
5° aan de dienstplichtwetten voldoen;
6° een pedagogisch en artistiek project betreffende het bedoelde mandaat indienen en aan de Wervingscommissie voorstellen.
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
Art.381.De kandidaturen voor een mandaat in een ambt van directeur worden onderzocht door de Wervingscommissie bedoeld in de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet. In afwijking van artikel 66 van dit decreet, wordt deze commissie voorgezeten door de vertegenwoordiger van de inrichtende macht of zijn afgevaardigde. De Wervingscommissie beoordeelt het curriculum vitae van de kandidaten en onderzoekt hun pedagogisch en artistiek project. Na het onderzoek van de projecten, selecteert de Commissie de kandidaten die in aanmerking komen voor een individueel interview. De Wervingscommissie dient een gemotiveerd verslag in voor elke kandidaat van de pedagogische beheersraad. In afwijking van de artikelen 17 en 19 van dit decreet, wordt deze pedagogische beheersraad voorgezeten door de vertegenwoordiger van de inrichtende macht of zijn afgevaardigde. De voorzitter zendt het verslag, samen met het advies van de pedagogische beheersraad, naar de inrichtende macht over.
Onderafdeling 3bis. - Bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op de verlofregeling voor de mandatarissen.
Art. 381bis.<Ingevoegd bij DFG 2004-03-03/44, art. 67; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Tijdens de duur van het mandaat kan een mandataris :
1° geen verlof krijgen voor onderbreking van de beroepsloopbaan, met uitzondering van de onderbreking van de loopbaan om palliatieve verzorging te verlenen, voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een zware ziekte of bij de geboorte of de adoptie van een kind in het kader van het ouderschapsverlof;
2° geen verlof krijgen wegens opdracht of geen terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht;
3° geen verlof krijgen voor een stage in een andere betrekking van de overheid, de provincies, de gemeenten, een gelijkgestelde overheidsinstelling, een gesubsidieerde officiële school of een gesubsidieerde vrije school;
4° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen bij de parlements- of provincieraadsverkiezingen;
5° geen verlof krijgen om lessen te volgen, om zich voor te bereiden om examens af te leggen en om examens af te leggen;
6° geen verlof krijgen om proeven af te leggen bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969;
7° geen verlof krijgen om voorlopig een ander ambt in het onderwijs uit te oefenen;
[1 7bis° een verlof krijgen om voorlopig hetzelfde ambt in het onderwijs, binnen dezelfde inrichtende macht of in een andere inrichtende macht uit te oefenen;]1
8° geen verlof krijgen om een ambt uit te oefenen met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden of geen verlof voor een ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan het personeelslid dat ten minste twee kinderen ten laste heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, of geen verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan een personeelslid dat 50 jaar oud is;
9° geen politiek verlof krijgen;
10° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden;
11° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden die voorafgaat aan het rustpensioen op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
----------
(1)<DFG 2020-07-17/30, art. 7, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Onderafdeling 4. - [1 Vervroegde beëindiging van de mandaten van directeur, adjunct-directeur of directeur van een studiegebied]1
----------
(1)
Art.382.[1 De inrichtende macht kan een vervroegd eind stellen aan ieder mandaat van een directeur, adjunct-directeur of directeur van een studiegebied die niet behoort tot het vastbenoemd onderwijzend personeel overeenkomstig de bepalingen over de afdanking bepaald bij de artikelen 370 en 372 van dit decreet.
Het vastbenoemd onderwijzend personeelslid kan ontheven worden van zijn mandaat van directeur, adjunct-directeur of directeur van een studiegebied bij een beslissing van de Inrichtende macht.]1
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 60, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Afdeling 4. [1 - De benoeming in vast verband in een ambt van programmaleider, werkleider, hoogleraar, assistent-hoogleraar, begeleider, docent]1
----------
(1)
Art.383. Het personeelslid wordt in vast verband aangeworven door de inrichtende macht, voor het ambt waarvoor hij zich kandidaat stelt, als hij een gemotiveerd voorstel tot aanwerving in vast verband van de directeur gekregen heeft, op advies van de pedagogische beheersraad.
Art.384.Niemand kan in vast verband worden aangeworven als hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet bij de definitieve aanwerving :
1° [2 ...]2;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het te begeven ambt, zoals bedoeld in artikel 82;
4° over de vereiste lichamelijke geschiktheid beschikken, gecontroleerd door de Administratieve Gezondheidsdienst;
5° in regel zijn met de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling;
6° van onberispelijk gedrag zijn;
7° aan de dienstplichtwetten voldoen;
8° tijdelijk aangeworven zijn voor onbepaalde tijd;
9° deze betrekking als hoofdambt bezetten;
10° [1 aan de anciënniteitsvoorwaarden voldoen, vastgesteld door artikel 10, § 7 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, en, voor de (hoog)leraren, [3 assistent-hoogleraren]3 of docenten kunstvakken, aan de voorwaarde van nuttige ervaring binnen een artistieke praktijk bedoeld in artikel 365.]1
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 89, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2013-06-20/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(3)<DFG 2019-04-25/51, art. 24, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.385.De inrichtende macht werft in vast verband het tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven personeelslid aan dat, voor het betrokken ambt en de te kennen cursussen, de grootste dienstanciënniteit, zoals bedoeld in artikel 410, telt.
Het personeelslid kan drie jaar dienstanciënniteit, verkregen in vast verband in [1 een onderwijzend ambt in het onderwijs]1 van hetzelfde net en van dezelfde aard, laten gelden voor de berekening van de in lid 1 bedoelde dienstanciënniteit.
[2 Ieder jaar, op 30 september en op 15 januari, stellen de academische overheden een rangschikking op van de personeelsleden, zenden ze aan de organen voor plaatselijk overleg over en delen ze aan de personeelsleden ofwel via een aanplakbord ofwel elektronische aanplakborden. Deze rangschikking wordt op basis van de dienstanciënniteit in het ambt en de toe te kennen cursus [3 opgenomen in de rangschikking bedoeld in artikel 410, § 2]3.
[3 ...]3.]2
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 74, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 50, 036; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(3)<DFG 2019-02-07/11, art. 25, 043; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art. 385bis. <Ingevoegd bij DFG 2003-05-08/49, art. 119; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Overeenkomstig artikel 61 is deze afdeling van toepassing op de personeelsleden in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval.
Afdeling 5. - Opdrachtuitbreiding.
Art.386. Wanneer de betrekking bedoeld in artikel 355 wordt toegekend bij opdrachtuitbreiding aan een personeelslid in vast verband aangeworven in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen, wordt deze opdrachtuitbreiding onmiddellijk uitgevoerd in de hoedanigheid van tijdelijk personeelslid voor onbepaalde tijd.
Wanneer de betrekking bedoeld in artikel 355 bij opdrachtuitbreiding, op advies van de Wervingscommissie bedoeld in de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet, wordt toegekend aan een onderwijzend personeelslid in vast verband aangeworven binnen dezelfde instelling, binnen hetzelfde ambt en andere toe te kennen cursussen waarvoor het personeelslid over een bekwaamheidsbewijs beschikt, wordt deze opdrachtuitbreiding uitgevoerd in de hoedanigheid van tijdelijk personeelslid voor onbepaalde tijd.
Afdeling 6. - Mutatie.
Art.387.De inrichtende macht die een vacante betrekking toe te kennen heeft, kan de mutatie aan een personeelslid toekennen dat die aanvraagt in antwoord op de oproep bedoeld in artikel 355.
[1 De verzoeken om overplaatsing worden, op straffe van nietigheid, ingediend in de vorm en binnen de termijn bepaald door de oproep waarvan sprake in lid 1.]1
De tijdelijke mutatie kan echter slechts met de instemming, volgens het geval, van de inrichtende machten van de twee betrokken Kunstscholen gebeuren.
----------
(1)<DFG 2021-07-19/12, art. 89, 050; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Art.388.De aanvraag om mutatie in een ambt [1 van (hoog)leraar, [2 assistent-hoogleraar]2, [2 programmaleider, werkleider,]2 begeleider of docent]1 wordt onderzocht door de Wervingscommissie die een advies uitbrengt aan de pedagogische beheersraad van de hogere kunstschool die over de betrekking waarnaar wordt gesolliciteerd, beschikt.
De directeur van de hogere kunstschool stuurt het gemotiveerd verslag van de pedagogische beheersraad door naar de inrichtende macht.
De inrichtende macht beslist over de aanvraag om mutatie.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 90, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-04-25/51, art. 25, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art.389. Op het einde van het academiejaar in de nieuwe hogere kunstschool en op advies van de pedagogische beheersraad, stelt de directeur aan de inrichtende macht voor het personeelslid dat een tijdelijke mutatie gekregen had, een aanstelling in vast verband te geven. Indien dit niet het geval is, komt het betrokken personeelslid terug naar de school waar hij werkte voordat hij zijn mutatie aanvroeg.
Afdeling 7. - Overneming van een hogere kunstschool van een andere inrichtende macht.
Art.390.§ 1. In geval van overneming door een vrije gesubsidieerde inrichtende macht van een vrije gesubsidieerde hogere kunstschool of van een deel van een vrije gesubsidieerde hogere kunstschool, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
1° De personeelsleden die in vast verband aangeworven zijn en hun ambt uitoefenen op het moment van de overneming, worden van rechtswege vastbenoemd personeelslid in de overeenkomstige ambten binnen de inrichtende macht die overneemt;
2° de personeelsleden die in vast verband aangeworven zijn in een hogere kunstschool die, op het moment van de overneming, een mandaat uitoefenen [1 van directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1, worden terug aangeworven voor het ambt waarvoor ze in vast verband waren aangeworven voordat ze hun mandaat uitoefenden;
3° de werkelijke diensten gepresteerd voor de overneming door de personeelsleden bedoeld in 1° en 2° worden gelijkgesteld met werkelijke diensten gepresteerd als personeelslid van de inrichtende macht die overneemt.
De overnemingsovereenkomst te sluiten tussen de betrokken inrichtende machten kan bijkomende regels vaststellen bij de hierboven vermelde bepalingen en, in voorkomend geval, overnemingsvoorwaarden bepalen voor de tijdelijk aangeworven personeelsleden.
§ 2. De voorwaarden voor de overneming door een inrichtende macht van het vrij gesubsidieerd onderwijs, van een officiële gesubsidieerde hogere kunstschool of van een hogere kunstschool van de Franse Gemeenschap of voor de overneming van een deel van een officiële gesubsidieerde hogere kunstschool of een deel van een hogere kunstschool van de Franse Gemeenschap zullen worden vastgesteld volgens een overeenkomst te sluiten tussen de betrokken inrichtende machten.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 61, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Afdeling 8. - Fusies van de hogere kunstscholen.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.391. De dienstanciënniteit scheidt de betrokken personeelsleden en, bij gelijke dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit. Bij gelijke dienst- en ambtsanciënniteit, gaat de voorrang naar het oudste personeelslid.
Onderafdeling 2. - Bepalingen toepasselijk op de personeelsleden waarvan de hogere kunstschool een fusie op gelijke voet ondergaat.
Art.392. § 1. De personeelsleden van de gefusioneerde scholen worden aangeworven op de school die uit de fusie op gelijke voet is ontstaan, binnen de perken van de beschikbare betrekkingen en in de volgende volgorde :
1° de leden van het onderwijzend personeel definitief aangeworven in het ambt dat zij uitoefenen;
2° de leden van het onderwijzend personeel tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven in het ambt dat zij uitoefenen;
3° de leden van het onderwijzend personeel die een verandering van voorlopige aanstelling genieten.
§ 2. De personeelsleden bedoeld in § 1, 1°, die niet kunnen worden aangesteld, worden wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld.
De in § 1, 3°, bedoelde personeelsleden die geen verandering van aanstelling kunnen genieten, worden terug ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.
Onderafdeling 3. - Bepalingen van toepassing op de personeelsleden waarvan de hogere kunstschool een fusie door overneming ondergaat..
Art.393. Voor de toepassing van deze onderafdeling, moet verstaan worden onder :
1° School A : de hogere kunstschool die één of meer andere hogere kunstscholen overneemt;
2° School B : de hogere kunstschool(scholen) die wordt(worden) overgenomen.
Art.394. De leden van het onderwijzend personeel van School B die in vast verband aangeworven zijn in het ambt dat ze uitoefenen in die hoedanigheid en de leden van het onderwijzend personeel van School B die een verandering van tijdelijke aanstelling genieten, worden respectievelijk ter beschikking gesteld en opnieuw ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking op de datum van de fusie.
Er wordt, uiterlijk de dag voor de fusie door overneming, een einde gemaakt aan de prestaties die de leden van het onderwijzend personeel, niet bedoeld in het vorige lid, uitoefenen in School B.
Art.395. De beschikbare betrekkingen in School A worden toegekend op de dag van de fusie, in de volgende volgorde:
1° aan de leden van het onderwijzend personeel van School A in vast verband aangeworven voor het ambt dat ze in die hoedanigheid uitoefenen;
2° aan de leden van het onderwijzend personeel van School A tijdelijk aangeworven voor onbepaalde tijd in het ambt dat ze in die hoedanigheid uitoefenen;
3° aan de leden van het onderwijzend personeel die een verandering van tijdelijke aanstelling genieten in School A in het ambt waarvoor ze in vast verband worden aangeworven;
4° door verandering van tijdelijke aanstelling, aan de leden van het onderwijzend personeel van School B, in vast verband aangeworven voor het ambt dat ze in deze hoedanigheid uitoefenden;
5° aan de leden van het onderwijzend personeel van School B tijdelijk aangeworven voor onbepaalde tijd voor het ambt waarvoor ze zijn aangeworven;
6° aan de leden van het onderwijzend personeel die een verandering van tijdelijke aanstelling genieten in School B in het ambt waarvoor ze in vast verband zijn aangeworven.
§ 2. De personeelsleden bedoeld in § 1, 4°, aan wie geen betrekking kan worden toegekend, blijven ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking.
De personeelsleden bedoeld in § .1., 6° die geen verandering van aanstelling kunnen genieten, worden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.
Art.396. Voor zover een vacante betrekking hun kan worden toegekend in School A, worden de personeelsleden bedoeld in artikel 395, § 1, 3° en 4°, in deze School op de datum van de fusie gereaffecteerd.
HOOFDSTUK IV. - Opschorting van de aanwerving.
Art.397. Onverminderd de van kracht zijnde reglementering, wordt de uitvoering van de aanwerving opgeschort :
1° gedurende de periode van werkonderbreking en verlof wegens bevalling;
2° gedurende de tijd die, voor het personeelslid, nodig is om te zetelen als adviseur of sociale rechter voor de arbeidshoven en -rechtbanken;
3° gedurende de periode van oproeping of wederoproeping van het personeelslid onder de wapens;
4° gedurende het verblijf van het personeelslid in een centrum voor werving en selectie;
5° gedurende de observatie in een inrichting van de gezondheidsdienst van het leger;
6° gedurende de ziekenhuisopname in een militaire inrichting ten gevolge van een ongeluk of een ziekte die opgelopen of verergerd is gedurende het medisch onderzoek of de selectieproeven;
7° voor de duur van de dienst gepresteerd bij de civiele bescherming;
8° gedurende de uitvoering van de dienst opgelegd aan de gewetensbezwaarde;
9° gedurende de periode tijdens welke het onmogelijk was voor het personeelslid om zijn werk te verrichten ten gevolge van een ziekte of een ongeluk.
Art.398. Op aanvraag van het personeelslid, is de inrichtende macht ertoe gehouden hem vrijaf te geven ten vroegste vanaf de zevende week voor de vermoede bevallingsdatum.
Het personeelslid geeft hem uiterlijk acht weken voor de vermoede bevallingsdatum een medisch attest dat deze datum bevestigt.
Indien de bevalling slechts voorkomt na de datum voorzien door de arts, wordt het verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling.
Het personeelslid mag geen enkele arbeid verrichten vanaf de zevende dag voor de vermoede bevallingsdatum tot het einde van een periode van acht weken die begint op de dag van de bevalling.
De arbeidsonderbreking wordt op haar aanvraag verlengd, na de achtste week, voor een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode gedurende welke zij verder heeft gewerkt vanaf de zevende week voor de exacte datum van de bevalling. Deze periode is, in geval van vroeggeboorte, verminderd met het aantal dagen gedurende welke zij gewerkt heeft in de periode van zeven dagen voor de bevalling.
Wanneer echter het pasgeboren kind in het ziekenhuis moet blijven gedurende ten minste acht weken vanaf de geboorte, kan het personeelslid de verlenging van arbeidsonderbreking waar ze recht op heeft, uitstellen tot het moment waarop het pasgeboren kind thuiskomt.
Daartoe geeft het personeelslid aan de inrichtende macht :
1° bij de hervatting van het werk, een attest van het ziekenhuis, dat bevestigt dat het pasgeboren kind in het ziekenhuis is opgenomen sinds minstens acht weken;
2° op het moment van de aanvraag om verlenging van arbeidsonderbreking, een attest van het ziekenhuis dat de datum van ontslag van het pasgeboren kind bevestigt.
Het personeelslid bewaart zijn recht op de verlenging van werkonderbreking in geval van overlijden van zijn kind binnen het jaar van zijn geboorte.
Art.399. In geval van ziekte of ongeval, moet het personeelslid, behalve ingeval van overmacht, onmiddellijk de inrichtende macht op de hoogte brengen van zijn arbeidsongeschiktheid.
Indien een bijkomende regel van de bevoegde paritaire commissie die bindend is geworden, overeenkomstig artikel 437, het voorschrijft of, bij gebrek aan zulk voorschrift, indien de inrichtende macht hem ertoe uitnodigt, geeft het personeelslid deze laatste een medisch attest. Behalve bij overmacht, stuurt hij het of geeft hij het af binnen de twee werkdagen vanaf de dag van arbeidsongeschiktheid of de dag van ontvangst van de uitnodiging, behalve indien een andere termijn vastgesteld is door een collectieve arbeidsovereenkomst of door het arbeidsreglement. Wanneer het getuigschrift opgesteld is na de opgelegde termijn, kan het personeelslid zijn bezoldiging verliezen voor de dagen van ongeschiktheid voorafgaand aan het geven of opsturen van een attest.
Daarenboven mag het personeelslid niet weigeren een arts te ontvangen die afgevaardigd en bezoldigd wordt door de inrichtende macht, noch zich te laten onderzoeken. Behalve indien de huisarts van het personeelslid beschouwt dat zijn gezondheidstoestand hem niet toelaat zich te verplaatsen, moet het personeelslid, als hij ertoe wordt uitgenodigd, naar de arts gaan die afgevaardigd en bezoldigd wordt door de inrichtende macht. De reiskosten van het personeelslid zijn ten laste van de inrichtende macht.
De arts die afgevaardigd en bezoldigd wordt door de inrichtende macht kijkt na of de arbeidsongeschiktheid werkelijk is, houdende rekening met het feit dat alle andere vaststellingen beschermd worden door het beroepsgeheim.
HOOFDSTUK V. - [1 Administratieve stand van programmaleiders, werkleiders, hoogleraren, assistent-hoogleraren, begeleiders en docenten]1
----------
(1)
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.400. Het personeelslid bevindt zich in een van de volgende administratieve standen:
1° dienstactiviteit;
2° non-activiteit;
3° terbeschikkingstelling.
Afdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art.401. Het personeelslid wordt altijd geacht zich in dienstactiviteit te bevinden behoudens uitdrukkelijke bepaling waarbij hij in een andere administratieve stand of een dienststand wordt ingedeeld.
Art.402.Het personeelslid in actieve dienst heeft recht op een weddetoelage en op de bevordering tot een hogere wedde.
Hij kan zijn aanspraken laten gelden op een aanwerving in vast verband of voor de uitoefening van een mandaat als [1 directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1.
Hij krijgt van de inrichtende macht verlof binnen dezelfde voorwaarden als op de hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap.
Elk verlof waarvoor een beslissing van de Regering nodig is om de bezoldiging te kunnen genieten in de hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap, moet door de inrichtende macht ter goedkeuring aan de Regering worden voorgelegd.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 62, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Art.403. De Regering stelt de vakantieregeling van de personeelsleden van de hogere kunstscholen vast.
De personeelsleden hebben recht op minimaal twaalf weken vakantie per academiejaar.
Afdeling 3. - Non-activiteit.
Art.404. Een personeelslid bevindt zich in de stand non-activiteit wanneer schorsing bij tuchtmaatregel op hem is toegepast.
Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art.405.Een personeelslid kan ter beschikking worden gesteld door zijn inrichtende macht onder dezelfde voorwaarden als in de hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap.
Elke terbeschikkingstelling waarvoor een beslissing van het bevoegd Regeringslid, of van diens gemachtigde, nodig is om een bezoldiging te kunnen genieten in de hogere kunstscholen van de Gemeenschap, wordt door de inrichtende macht ter goedkeuring aan dezelfde overheid voorgelegd.
HOOFDSTUK VI. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en gedeeltelijk opdrachtverlies.
Afdeling 1. - Voorafgaande maatregelen.
Art.406. § 1. Wanneer een cursus gewijzigd wordt door de Regering, na advies van de Hoge Kunstraad, op eigen initiatief of op aanvraag van de inrichtende macht van de hogere kunstschool, wordt het personeelslid, dat in vast verband aangeworven is voor deze cursus, ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of bij gedeeltelijk opdrachtverlies als hij het bekwaamheidsbewijs niet heeft om deze cursus te geven.
§ 2. Wanneer een onderwijsactiviteit geheel of gedeeltelijk niet meer georganiseerd wordt omdat geen enkele student ervoor ingeschreven is of omdat het aantal ingeschreven studenten verminderd is, wordt het personeelslid belast met de betrokken activiteit ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of in gedeeltelijk opdrachtverlies.
In het geval bedoeld in het eerste lid, kan de inrichtende macht geen ander lid aanwerven om dezelfde onderwijsactiviteit uit te voeren.
Art.407. § 1. Een personeelslid dat in vast verband aangeworven is voor een hoofdambt wordt slechts ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of bij gedeeltelijk opdrachtverlies door de inrichtende macht nadat er een einde werd gemaakt, in de volgorde hierna vastgesteld, aan de diensten van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen en dezelfde cursussen geven :
1° in een bijambt op de hogere kunstschool;
2° tijdelijk voor bepaalde tijd, op de hogere kunstschool en met inachtneming van hun dienstanciënniteit;
3° tijdelijk voor onbepaalde tijd, op de hogere kunstschool en met inachtneming van hun dienstanciënniteit.
§ 2. Wanneer een personeelslid ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking of bij gedeeltelijk opdrachtverlies en de uren van hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen vrij worden, moet de inrichtende macht die prioritair toekennen aan dit personeelslid vooraleer de verklaring tot vacante betrekking zoals bedoeld in artikel 355 te maken.
Wanneer een personeelslid in gedeeltelijk opdrachtverlies zijn kandidatuur stelt voor een vacante betrekking van het ambt waarvoor hij in vast verband is aangeworven, maar voor andere toe te kennen cursussen waarvoor hij een vereist bekwaamheidsbewijs bezit of waarvoor hij een artistieke, professionele of wetenschappelijke bekendheid heeft verkregen en de betrekking bedoeld in artikel 355 hem wordt toegekend met inachtneming van de procedure bedoeld in artikel 359, wordt het personeelslid onmiddellijk en definitief titularis van deze cursussen.
Art.408.Na de toepassing van de bepalingen bedoeld in artikel 407, § 1, verliest het personeelslid dat in vast verband is aangeworven en dat de kleinste dienstanciënniteit telt, zijn betrekking of een deel van zijn opdracht binnen het betrokken ambt en de toe te kennen cursussen.
Het personeelslid kan, in geval van terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies, maximaal tien jaren dienstanciënniteit die in vast verband werd verkregen [1 in een onderwijsinrichting]1 van hetzelfde net laten gelden voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in het 1ste lid.
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 75, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
Art.409. Bij gelijke dienstanciënniteit, verliest het jongste personeelslid zijn betrekking of een deel van zijn opdracht.
Art.410.[2 § 1.]2 De dienstanciënniteit bedoeld in de artikelen 391, 407, 408 en 409 wordt berekend [2 op het geheel van de diensten gepresteerd in een ambt bedoeld in dit decreet en ongeacht de cursus die toegekend moet worden,]2 op de volgende manier:
1° alle werkelijke diensten tijdelijk gepresteerd in de hogere kunstscholen van de inrichtende macht komen in aanmerking voor een anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen geteld van het begin tot het einde van de gepresteerde diensten;
2° de werkelijke diensten in vast verband gepresteerd in de hogere kunstscholen van dezelfde inrichtende macht in een ambt met volledige dienstprestaties, worden geteld per kalendermaand; deze die niet over een hele maand lopen, tellen niet mee;
[1 2°bis. De diensten verricht door de leden van het niet-statutaire personeel aangewezen in het kader van overeenkomsten afgesloten met toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, en van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, alsook door de personeelsleden aangeworven ten laste van de hogere kunstschool of van de inrichtende macht, op voorwaarde dat deze diensten gepresteerd werden in een ambt gelijk aan een ambt bedoeld bij artikel 100; wat betreft de eerste 1 200 dagen, wordt hen een verminderingscoëfficiënt toegepast van 0,3;]1
3° de werkelijke diensten gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties die minstens de helft van het aantal vereiste uren bedragen van het ambt met volledige dienstprestaties, worden in acht genomen evenals de diensten gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties;
4° het aantal dagen behaald in een ambt met onvolledige dienstprestaties dat niet dit aantal uren telt, wordt met de helft verminderd;
5° dertig dagen vormen een maand;
6° de duur van de werkelijke diensten gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige dienstprestaties, kan nooit meer bedragen dan de duur van de diensten gepresteerd in een ambt met volledige opdracht dat tijdens dezelfde periode uitgeoefend wordt;
7° de duur van de gepresteerde werkelijke diensten die het personeelslid telt mag nooit twaalf maanden overschrijden per kalenderjaar;
8° het bevallingsverlof en het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij worden in acht genomen voor de berekening van de dienstanciënniteit. Voor de personeelsleden tijdelijk aangeworven, worden de verlofdagen slechts in acht genomen gedurende de wervingsperiode.
(Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel worden de diensten gepresteerd vóór 1 september 2002 in de inrichtingen voor hoger kunstonderwijs van de 2de graad, in de inrichtingen voor hoger onderwijs van de derde graad van de vertoningskunsten en technieken voor de verspreiding, in de inrichtingen voor kunsthoger onderwijs van het korte type en in het Instituut voor Kerkmuziek en muziekpedagogie beschouwd als in een Hogere Kunstschool te zijn gepresteerd.) <DFG 2004-03-03/44, art. 68, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
[2 § 2. Elk jaar, op 15 januari, wordt de rangschikking van de personeelsleden op de aanplakborden bekendgemaakt door de academische overheden van de Hogere Kunstschool en wordt door hen bezorgd aan de plaatselijke overlegorganen. Deze rangschikking wordt opgesteld op basis van de dienstanciënniteit verworven de laatste dag van het kalenderjaar inbegrepen en berekend overeenkomstig § 1 of, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 410bis.
Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen na de bekendmaking van de rangschikking om een beroep hiertegen per aangetekende brief bij de academische overheden van de Hogere Kunstschool in te dienen. Deze overheden delen hun beslissing mee binnen de drie werkdagen na de indiening van het beroep.]2
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 76, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2019-02-07/11, art. 26, 043; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art. 410bis. <Ingevoegd bij DFG 2004-03-03/44, art. 69; Inwerkingtreding : 01-09-2002> In afwijking van artikel 410 wordt de dienstanciënniteit, bedoeld in de artikelen 385, 391, 407, 408 en 409, van de personeelsleden die vóór 1 september 2002 ambten hebben uitgeoefend in de inrichtingen voor kunsthoger onderwijs of voor hoger kunstonderwijs en die tijdens het academiejaar 2002-2003 ambten in de Hogere Kunstscholen hebben uitgeoefend, voor zijn gedeelte vóór 1 september 2002, berekend overeenkomstig artikel 47 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en artikel 11 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon secundair onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs.
Afdeling 2. - Gedeeltelijk opdrachtverlies.
Art.411. Wanneer een personeelslid dat een hoofdambt uitoefent binnen de hogere kunstschool niet meer het aantal uren presteert gelijk aan het aantal dat hij presteerde toen hij in vast verband werd aangeworven, wordt hij geacht een gedeeltelijk opdrachtverlies te ondergaan.
Het personeelslid dat een gedeeltelijk opdrachtverlies ondergaat, blijft ter beschikking van de hogere kunstschool tot hij het aantal uren bereikt dat gelijk is aan de prestaties die hij leverde voordat hij geacht werd een gedeeltelijk opdrachtverlies te ondergaan.
Hij geniet een weddetoelage.
Afdeling 3. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking.
Art.412.§ 1. Met inachtneming van de artikelen 407 tot 409, wordt een in vast verband aangeworven personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking wanneer de betrekking in hoofdambt van dit personeelslid wordt afgeschaft.
Het personeelslid geniet een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde en kan zijn aanspraken op een mandaat als [1 directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1 gedurende twee academiejaren laten gelden.
Vanaf het derde academiejaar, wordt het wachtgeld elk jaar verminderd met 10 percent, zonder lager te zijn dan zoveel keer een dertigste van de wedde als een personeelslid dienstjaren telt vanaf zijn terbeschikkingstelling.
Deze beslissing kan niet tot gevolg hebben het wachtgeld te verminderen tot een bedrag dat lager ligt dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop het bedoeld personeelslid recht zou hebben als hij de regeling van sociale zekerheid voor werknemers zou genieten.
Voor de toepassing van deze paragraaf moet verstaan worden onder de dienstjaren, de jaren die gelden voor de vaststelling van het rustpensioen.
§ 2. Het personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking blijft ter beschikking van de hogere kunstschool tot hij hetzelfde aantal uren presteert als zijn prestaties die hij uitoefende voordat hij ter beschikking werd gesteld.
De uitoefening van de taken die hem door de hogere kunstschool worden toevertrouwd, kan echter niet leiden tot het behoud van de betrekking van het afgeschafte ambt.
Overigens wordt het aantal prestatie-uren tot het passende beloop verminderd wanneer het wachtgeld van het personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, beperkt is tot een bepaald percentage.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 63, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
Art.413.§ 1. Het personeelslid dat ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking blijft inbegrepen in het aantal betrekkingseenheden toegekend aan de hogere kunstschool overeenkomstig artikel 52 van dit decreet.
§ 2. Het personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking blijft kandidaat voor een verandering van voorlopige aanstelling in een vacante betrekking van een hogere kunstschool van hetzelfde net.
§ 3. Het personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking kan zich kandidaat stellen voor een verandering van voorlopige aanstelling in een vacante betrekking van een hogere kunstschool van een ander net. De verandering van voorlopige aanstelling kan slechts geschieden met de toestemming, volgens het geval, van de Regering of van de inrichtende machten van beide betrokken hogere kunstscholen.
De verandering van voorlopige aanstelling schort de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking op.
Art.414. Wanneer een personeelslid ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking, deelt de directeur van de hogere kunstschool dit binnen de tien dagen aan de Regering mee.
Wanneer een personeelslid in zijn inrichting, wegens ontstentenis van betrekking, niet meer hetzelfde aantal uren presteert gelijk aan het aantal waarvoor hij bezoldigd wordt, deelt de directeur van de hogere kunstschool dit binnen de tien dagen aan de Regering mee.
HOOFDSTUK VII. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel]1.
----------
(1)
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
----------
(1)
Art.415.[1 De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, die niet van de aard van een sanctie is.
Ze wordt door de inrichtende macht uitgesproken en met redenen omkleed. Ze heeft tot gevolg dat het personeelslid uit zijn ambt wordt verwijderd.
Tijdens de duur van de preventieve schorsing, blijft het personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit.
De Regering wordt op de hoogte gebracht van de preventieve schorsing, opdat die maatregel onmiddellijk wordt uitgevoerd.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 60, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
----------
(1)
Art.416.[2 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een in vast verband benoemd personeelslid :
1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
2° zodra een tuchtprocedure tegen hem door de inrichtende macht wordt ingezet;
3° zodra de inrichtende macht hem, bij een ter post aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
§ 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd worden om gehoord te worden door de inrichtende macht.
De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing van het personeelslid worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het vrij gesubsidieerd onderwijs.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, en zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, deelt de inrichtende macht haar beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven.
Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kan inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de drie werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
§ 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
De verwijderingsmaatregel moet worden genomen binnen de drie werkdagen volgend op de dag waarop de zware tekortkoming of de grieven worden vastgesteld.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
§ 4. In het kader van een tuchtvordering, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan één jaar en eindigt in ieder geval :
1° na vijfenveertig kalenderdagen indien het voorstel tot tuchtsanctie bedoeld in artikel 419 niet aan het personeelslid binnen die termijn werd meegedeeld;
2° de derde werkdag die volgt op de mededeling van het in artikel 419 bedoelde voorstel tot tuchtsanctie aan het personeelslid, indien dat voorstel de terechtwijzing, de berisping of de afhouding op de wedde is;
3° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, veertig kalenderdagen na de mededeling van het voorstel tot tuchtstraf aan het personeelslid, indien dat lid geen beroep tegen dat voorstel heeft ingediend;
4° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, dertig kalenderdagen na de mededeling aan de inrichtende macht van het advies van de raad van beroep over het voorstel tot tuchtstraf uitgesproken ten aanzien van het personeelslid;
5° de dag waarop de beslissing tot tuchtstraf uitwerking heeft.
In het kader van een strafvervolging of in het kader van een beroep vóór de Arbeidsrechtbank tegen de vaststelling van een onverenigbaarheid, is de duur van de preventieve schorsing niet tot één jaar beperkt.
Wanneer een tuchtvordering ingesteld wordt of voortgezet wordt na een gerechtelijke beslissing tot definitieve strafveroordeling, dan begint de termijn van één jaar bedoeld in het eerste lid pas na de uitspraak van die definitieve veroordeling te lopen.
§ 5. In het kader van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing om de drie maanden met ingang van de uitwerking ervan door de inrichtende macht schriftelijk worden bevestigd.
Vóór elke beslissing tot bevestiging van een preventieve schorsing moet het personeelslid uitgenodigd worden om te worden gehoord.
Die bevestiging wordt meegedeeld aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven.
Wordt de preventieve schorsing binnen de vereiste termijn niet bevestigd, dan mag het betrokken personeelslid zijn ambt opnieuw uitoefenen nadat hij de inrichtende macht daarvan, bij aangetekend schrijven, op de hoogte heeft gebracht, ten minste tien werkdagen voordat hij opnieuw gaat werken.
Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht het behoud van de preventieve schorsing bevestigen volgens de in het tweede lid beschreven procedure.]2
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 50, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(2)<DFG 2012-07-12/18, art. 60, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 416bis.[1 Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten;
3° tegen wie een tuchtvordering werd ingesteld of voortgezet na een definitieve veroordeling tot straf;
4° tegen wie een tuchtvervolging werd ingesteld wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen voorhanden zijn en die ter beoordeling van de minister staat;
5° tegen wie een beslissing tot tuchtstraf bedoeld in artikel 419, 4°, 5° of 7° wordt genomen op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
Voor de toepassing van het tweede lid, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.
Voor de toepassing van het tweede lid, 3°, wordt die reeds krachtens het tweede lid, 1° of 2° verrichte weddevermindering behouden na de definitieve veroordeling indien de inrichtende macht aan het personeelslid haar voornemen meedeelt om de tuchtvordering in te stellen of voort te zetten.
Voor de toepassing van het tweede lid, 4°, heeft de weddevermindering uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop aan het personeelslid door de inrichtende macht kennis wordt gegeven van de toepassing van dat tweede lid, 4°.
Voor de toepassing van het tweede lid, 5°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de dag waarop het voorstel tot tuchtstraf door de inrichtende macht wordt meegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 60, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 416ter. [1 Op het einde van de tuchtvordering of de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
1° de inrichtende macht op het einde van de tuchtvordering het personeelslid één van de sancties bepaald in artikel 419, 4°, 5°, 6° of 7° oplegt;
2° artikel 455, eerste lid, 2°, b) of 5° wordt toegepast;
3° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, ondergaat.
Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.
Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd met toepassing van artikel 416bis, tweede lid, 4° of 5° en indien op het einde van de tuchtvordering een straf van tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel tot weddevermindering, dan wordt deze ingetrokken voor de periode die langer is dan de duur van de tuchtschorsing en geniet het personeelslid in dat geval het aanvullend deel van zijn wedde, ten onrechte afgehouden gedurende deze periode, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd verricht.
Het vierde lid is niet van toepassing in het kader van een tuchtvordering die na een definitieve veroordeling tot straf werd ingesteld of voortgezet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 60, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
----------
(1)
Art.417.[2 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid :
1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
2° zodra de inrichtende macht hem, bij aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
§ 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de inrichtende macht.
De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing van het personeelslid worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het vrij gesubsidieerd onderwijs.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, wordt de beslissing meegedeeld aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven, zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen.
Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de drie werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
§ 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
De verwijderingsmaatregele moet worden genomen binnen de drie werkdagen volgend op de dag waarop de voormelde zware tekortkoming of grieven worden vastgesteld.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
§ 4. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 418 kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan zes maanden in het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid; in het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve schorsing niet tot zes maanden beperkt.]2
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 51, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(2)<DFG 2012-07-12/18, art. 60, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 417bis.[1 Ieder preventief geschorst tijdelijk aangesteld personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
Die weddevermindering heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 60, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 417ter. [1 Op het einde van de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
1° naargelang van het geval, artikel 451, 2°, b) of 5° of artikel 453, 2°, b) of 5° worden toegepast;
2° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf ondergaat.
Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 60, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.418.[1 Onverminderd de toepassing van het tweede lid eindigen de procedure voor de preventieve schorsing alsook de maatregelen die door de inrichtende macht werden genomen ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid met toepassing van de bepalingen van deze afdeling van rechtswege op de datum waarop de aanstelling eindigt.
Indien het bij deze afdeling bedoelde personeelslid de hoedanigheid van in vast verband benoemd personeelslid krijgt, zijn de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk op hem van toepassing.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 60, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
HOOFDSTUK VIII. - Tuchtregeling.
Afdeling 1. - Tuchtstraffen.
Art.419.Als de personeelsleden die definitief aangeworven zijn, hun plicht niet nakomen, zullen hun de volgende straffen worden opgelegd:
1° de terechtwijzing;
2° de blaam;
3° de afhouding op de wedde;
4° de schorsing bij tuchtmaatregel;
5° de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel;
6° [1 het ontslag bij tuchtmaatregel;
7° het ontslag wegens een zware fout.]1
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 52, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
Art.420. De tuchtstraffen worden uitgeroepen door de inrichtende macht van de hogere kunstschool waar het personeelslid in vast verband is aangeworven.
De inrichtende macht deelt van tevoren een voorstel tot tuchtstraf aan het personeelslid mee.
Binnen een termijn van twintig dagen vanaf de kennisgeving, kan het personeelslid een beroep indienen tegen het voorstel tot tuchtstraf voor de bevoegde raad van beroep bedoeld in artikel 429.
Het beroep schort de procedure op.
§ 2. Het personeelslid en de inrichtende macht worden gehoord door de raad van beroep.
Het personeelslid kan worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een vertegenwoordiger van een representatieve vakvereniging, door een advocaat of een verdediger van het in dienstactiviteit zijnde of gepensioneerd personeel van het vrij gesubsidieerd onderwijs.
De inrichtende macht mag bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de leden van de inrichtende machten van een hogere kunstschool van dezelfde aard of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende machten behartigt.
De niet-verschijning van het personeelslid of zijn vertegenwoordiger, alsmede de niet-verschijning van de inrichtende macht of zijn vertegenwoordiger op de vergadering verhindert de raad van beroep niet zich uit te spreken.
§ 3. De raad van beroep geeft een gemotiveerd advies aan het personeelslid en aan de inrichtende macht binnen een termijn van negentig dagen vanaf de datum van ontvangst van het beroep ingediend door het personeelslid.
De inrichtende macht vermeldt, in voorkomend geval, de redenen waarom het advies niet werd gevolgd.
Art.421.De afhouding op de wedde wordt gedurende minstens een maand en hoogstens drie maanden toegepast.
Ze kan niet één vijfde van de laatste brutoactiviteitswedde of het laatste bruto wachtgeld overschrijden.
Art.422. De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor één jaar maximaal. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van zijn laatste brutoactiviteitswedde of zijn laatste brutowachtgeld.
Art.423. De duur van de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel kan niet minder dan één jaar en meer dan vijf jaar zijn.
Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet gedurende de eerste twee jaren een wachtgeld waarvan het bedrag gelijk is aan de helft van de activiteitswedde. Het wachtgeld wordt, zonder ooit dit laatste bedrag te overschrijden, daarna vastgesteld op het tarief van het pensioen dat de betrokken persoon zou ontvangen als hij vroeger zou gepensioneerd zijn.
Nadat het personeelslid de helft van zijn straf heeft ondergaan, mag hij zijn herstel in het onderwijs vragen.
Art.424. De afhouding op het wachtgeld of de toekenning van een wachtgeld kan slechts als gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid beperkt wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop het personeelslid recht zou hebben als hij het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers zou genieten.
Art.425. De tuchtprocedure kan slechts worden getroffen voor feiten die werden vastgesteld gedurende het jaar voor de datum waarop de procedure in gang werd gezet.
In geval van strafvordering, moet de tuchtprocedure binnen de zes maanden van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke beslissing door de overheid die de tuchtstraf moet voorstellen, worden gestart.
Art.426. Geen enkele straf kan uitwerking hebben voor de periode die aan de verklaring voorafgaat.
Art.427. De strafrechtelijke vordering betreffende de feiten die tot een tuchtprocedure hebben geleid, schorst de tuchtprocedure en de uitspraak van de straf, behalve bij heterdaad of als de vastgestelde feiten, die verbonden zijn aan de professionele activiteit, erkend zijn door het personeelslid.
Wat ook het resultaat van de strafvordering moge zijn, toch oordeelt de inrichtende macht over de toepassing van de tuchtstraffen.
De inrichtende macht is echter voor deze beoordeling gebonden door het objectieve karakter van de feiten definitief vastgesteld door de strafrechtelijke beslissing.
Afdeling 2. - Doorhaling van de tuchtstraffen.
Art.428.De doorhaling van de tuchtstraffen wordt van ambtswege uitgevoerd na een termijn waarvan de duur vastgesteld wordt op :
1° één jaar voor de terechtwijzing en de blaam;
2° drie jaar voor de afhouding op de wedde;
3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;
4° zeven jaar voor de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel.
Het termijn gaat in op de datum van de beslissing inzake tucht.
Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf, heeft de doorhaling als gevolg dat er geen rekening meer kan worden gehouden met de doorgehaalde tuchtstraf, inzonderheid voor de toegang tot een mandaat als [1 directeur, adjunct-directeur en directeur van een studiegebied]1, of bij de toekenning van de evaluatie die na de doorhaling plaatsvindt.
De doorgehaalde tuchtstraf wordt geschrapt in het dossier van het personeelslid.
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 64, 022; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
HOOFDSTUK IX. - Raad van beroep.
Art.429. Na de raadpleging van de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten en de groeperingen van het gesubsidieerd onderwijspersoneel ingeschreven bij een vakvereniging vertegenwoordigd bij de Nationale Arbeidsraad, stelt de Regering een raad van beroep in voor de vrije gesubsidieerde hogere kunstscholen.
De raad van beroep stelt haar huishoudelijk reglement vast onder voorbehoud van de goedkeuring door de Regering.
Art.430.[2 De Raad van beroep behandelt de beroepen ingediend door de personeelsleden tegen elk voorstel tot tuchtstraf, alsmede de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk worden aangeworven voor een bepaalde duur tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout, zoals bedoeld in artikel 370, de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor een onbepaalde duur tegen een voorstel tot ontslag, zoals bedoeld in artikel 373, de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor een onbepaalde duur tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout, zoals bedoeld in artikel 372, alsook de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk worden aangeworven voor een bepaalde duur tegen een verslag met de melding " heeft niet voldaan ".]2
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 77, 018; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2012-07-12/18, art. 30, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.431. De raad van beroep bestaat uit :
1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de personeelsleden van de vrije gesubsidieerde hogere kunstscholen. De Regering benoemt twee plaatsvervangende leden voor ieder werkend lid;
2° een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters;
3° een secretaris en een adjunct-secretaris.
Het aantal leden van de raad van beroep alsmede de duur van hun mandaat worden vastgesteld bij besluit van de Regering; de raad kent minstens vier werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.
De werkende en plaatsvervangende leden van de raad van beroep worden benoemd door de Regering op de voordracht van de groeperingen waarvan sprake is in artikel 429. Bij gebrek aan een akkoord tussen deze, neemt de Regering de beslissing.
De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters worden gekozen door de Regering onder de in dienstactiviteit zijnde of gepensioneerde magistraten (of, bij ontstentenis daarvan, onder de ambtenaren-generaal van het ministerie). <DFG 2006-06-02/67, art. 52, 008; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
Art.432. Zodra een zaak wordt ingevoerd, geeft de voorzitter de lijst van de werkende en plaatsvervangende leden door aan het personeelslid en aan de inrichtende macht. Binnen de tien dagen na de ontvangst van deze lijst, kan het personeelslid of de inrichtende macht de wraking vragen van maximaal drie leden. Zij kunnen echter niet tegelijkertijd een werkend lid en zijn twee plaatsvervangers wraken.
Een lid mag vragen om te worden ontheven als hij denkt een zedelijk belang te hebben bij de zaak of als hij denkt dat men over zijn onpartijdigheid kan twijfelen. De voorzitter beslist over het gevolg dat moet worden gegeven aan deze aanvraag. Hij kan zo ook van rechtswege een lid ontheffen om dezelfde redenen.
De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangende leden mogen niet zetelen voor een zaak die hun echtgenoot(ote) of een bloed- of aanverwante, tot en met de vierde graad, betreft.
Art.433.De partijen worden opgeroepen door de voorzitter binnen de twintig dagen volgend op de ontvangst van het beroep.
De partijen mogen worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een raadsman overeenkomstig de bepalingen, volgens het geval, [1 van artikel 420, § 2, artikel 370, artikel 372 of van artikel 373]1.
De raad van beroep kan bevelen een aanvullende enquête in gang te zetten en de getuigen horen.
De in het eerste lid vermelde termijn wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 31, 024; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.434.De raad van beroep kan zich slechts uitspreken als tenminste twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn.
De leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en de leden die de personeelsleden vertegenwoordigen moeten in gelijk aantal zijn om aan de stemming te mogen deelnemen. In voorkomend geval, wordt de gelijkheid hersteld door doorhaling van één of meer leden na loting.
Indien het quorum bedoeld in het vorige lid niet wordt bereikt, roept de voorzitter een nieuwe vergadering bijeen binnen de vijftien dagen. Gedurende deze vergadering kan een beslissing worden genomen welk ook het aantal aanwezige leden is.
Het advies wordt gegeven na een geheime stemming bekomen bij gewone meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter beslissend.
Voor de toepassing van het derde lid, worden de blanco stemmen en de onthoudingen niet beschouwd als stemmen.
Art.435.Het advies van de raad wordt aan de partijen medegedeeld [1 ...]1 binnen de vijf dagen na de vergadering gedurende welke het werd gegeven. Het advies wordt gemotiveerd.
----------
(1)<BFG 2017-10-25/11, art. 13, 041; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.436. De werkingskosten van de raad van beroep zijn ten laste van de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters recht hebben.
HOOFDSTUK X. - Paritaire commissie.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.437. Na beraadslaging van de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten en de personeelsgroeperingen van het vrij gesubsidieerd hoger kunstonderwijs, ingeschreven bij een vakvereniging vertegenwoordigd bij de Nationale Arbeidsraad, richt de Regering voor het vrij confessioneel onderwijs een centrale paritaire commissie op die bevoegd is voor de hogere kunstscholen.
Het besluit van de Regering tot oprichting van deze paritaire commissie vermeldt de bevoegdheid ervan.
Art.438.Het algemeen reglement van de paritaire commissies wordt opgesteld bij een besluit van de Regering.
De centrale paritaire commissie bedoeld in artikel 437 stelt haar bijzonder huishoudelijk reglement op onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.
Art.439. De paritaire commissie bestaat uit :
1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en personeelsleden. Er zijn evenveel plaatsvervangende leden als werkende leden voor elke categorie;
2° een voorzitter en een ondervoorzitter;
3° de referendarissen;
4° een secretaris en een adjunct-secretaris.
De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de vertegenwoordigers van de personeelsleden mogen begeleid worden door technische adviseurs waarvan het maximum aantal zal worden vastgesteld in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 438.
Het aantal leden van elke paritaire commissie alsmede de duur van hun mandaat worden vastgesteld bij besluit van de Regering.
Elke Commissie telt minstens vier werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier werkende leden die het personeel vertegenwoordigen.
Art.440. De werkende en plaatsvervangende leden van de Commissie worden benoemd door de Regering op de voordracht van de groeperingen waarvan sprake is in artikel 437. Bij gebrek aan een akkoord onder hen, zal de Regering beslissen.
De voorzitter en de ondervoorzitter worden door de Regering gekozen onder de terzake bevoegde personen, die onafhankelijk moeten zijn ten opzichte van de belangen waarvan de commissie kennis kan nemen. Binnen de mogelijke perken kan het gaan over sociale bemiddelaars. De referendarissen, de secretaris en adjunct-secretaris worden door de Regering benoemd.
De uitoefening van de ambten als voorzitter en ondervoorzitter is onverenigbaar met een parlementair mandaat.
Art.441. De paritaire commissie heeft voornamelijk als opdracht :
1° te beraadslagen over de algemene arbeidsvoorwaarden;
2° elk geschil te voorkomen of te beslechten dat zou kunnen rijzen of zou zijn gerezen tussen de inrichtende machten en de personeelsleden die onder de toepassing van dit decreet vallen.
3° bijkomende regels vast te stellen voor de statutaire bepalingen van dit decreet;
4° de evolutie te volgen van het sociaal recht en er de bijkomende regels aan toe te passen.
De Regering kan de commissie uitnodigen bijkomende regels vast te stellen bedoeld in 2° binnen een vaste termijn.
Art.442.De beslissingen van de paritaire commissie worden eenparig genomen door de aanwezige leden.
De voorzitter, de ondervoorzitter, de referendarissen en de secretarissen zijn niet stemgerechtigd.
Afdeling 2. - Controle van het naleven en bestraffing van het niet-naleven van de beslissingen die bindend zijn geworden.
Art.443.Op aanvraag van de commissie of van een representatieve organisatie zoals bedoeld in artikel 437, kan een besluit van de Regering bindende kracht geven aan de genomen beslissingen.
Ingeval deze niet bindend zouden worden, laat de Regering aan de commissie weten waarom hij geen gevolg heeft gegeven aan deze aanvraag.
Art.444. De uitvoering van de beslissingen die bindend zijn geworden, overeenkomstig artikel 443, wordt gecontroleerd door de ambtenaren aangewezen door de Regering onverminderd de plichten van de ambtenaren van de gerechtelijke politie.
Art.445.In geval van overtreding, stellen de in artikel 444 vernoemde ambtenaren processen-verbaal op die zij aan de bevoegde Procureur des Koning doorgeven en wordt een afschrift ervan [1 ...]1 binnen de acht dagen aan de overtreder opgestuurd, dit alles op straffe van nietigheid.
----------
(1)<BFG 2017-10-25/11, art. 13, 041; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.446. De in artikel 444 vermelde ambtenaren gaan, met inachtneming van het woningsrecht, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, de lokalen binnen waar de personeelsleden hun opdracht uitoefenen.
De directeurs van de hogere kunstscholen alsmede de personeelsleden die voor het administratief beheer zorgen, zijn ertoe gehouden hun inlichtingen te verschaffen die ze nodig hebben om hun opdracht te vervullen.
Art.447.Elke overtreding van de beslissingen die bindend zijn geworden overeenkomstig artikel 443, wordt gestraft met een geldboete van 2,50 tot 2.500 EUR.
Er mogen zoveel geldboetes zijn als er aangeworven personen in overtreding zijn van deze beslissingen, zonder dat het totaal van de geldboetes 5.000 EUR overschrijdt.
Deze in het vorig lid bepaalde straffen zijn toepasselijk op elk personeelslid dat dezelfde bepalingen overtreedt.
Art.448. De inrichtende machten en de directeurs van de hogere kunstscholen alsmede het onderwijzend personeel die de controle georganiseerd bij toepassing van dit decreet hebben tegengewerkt, worden gestraft met een geldboete van 26 tot 100 EUR, onverminderd, in voorkomend geval, de toepassing van de straffen bedoeld in de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek.
Art.449. Wie onjuiste verklaringen doet gedurende de onderzoeken gevoerd door de controledienst, met als doel op een dwaalspoor te brengen, wordt met een geldboete van 2,50 tot 2500 EUR gestraft.
Art.450. De inrichtende machten zijn burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboetes uitgesproken ten laste van hun directeurs.
HOOFDSTUK XI. - Einde van de overeenkomst.
Afdeling 1. - Tijdelijk voor bepaalde tijd aangeworven personeelsleden.
Art.451.De overeenkomsten gesloten met de personeelsleden tijdelijk aangeworven voor bepaalde tijd worden beëindigd zonder opzegging :
1° als zij niet regelmatig tijdelijk zijn aangeworven, voor zover de onregelmatigheid niet aan de inrichtende macht toe te schrijven is;
2° als de personeelsleden niet meer aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) aan de dienstplichtwetten voldoen.
3° als, na een toegelaten afwezigheid, zij zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
4° als zij zonder geldige reden hun werk verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
5° als zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten de beëindiging van de ambten als gevolg heeft;
6° als zij zich in een toestand van erkende permanente arbeidsongeschiktheid bevinden, overeenkomstig de wet of de verordening, die hen verhindert hun ambt correct uit te voeren;
7° als zij de leeftijd hebben bereikt van de normale oppensioenstelling [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 456bis]2;
8° op de dag vermeld in de overeenkomst bedoeld in artikel 361 en uiterlijk de laatste dag van het academiejaar gedurende hetwelk de aanwerving werd gedaan;
9° om de toekenning, in een bepaald ambt en in toe te kennen cursussen, van een volledige opdracht of van een deel van een opdracht, mogelijk te maken voor een personeelslid van dezelfde hogere kunstschool dat in vast verband aangeworven is of tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven is;
10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het geval van een aanwerving zoals bedoeld in artikel 360, § 1;
11° wanneer geen enkel beroep werd ingediend tegen de kennisgeving van de vaststelling van een onverenigbaarheid of wanneer de onverenigbaarheid wordt vastgesteld bij een definitief vonnis of een definitief arrest van een arbeidsgerecht;
12° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst waaruit blijkt dat het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt is;
13° in geval van aanwerving in vast verband in een ambt naar evenredigheid van de uren die voor deze aanwerving in aanmerking komen, ten belope van een volledig ambt;
14° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere kunstschool voor een bepaald ambt en de toe te kennen cursussen, wanneer deze betrekking bezet wordt door een personeelslid tijdelijk aangeworven voor een bepaalde duur;
15° om de toekenning, in een bepaald ambt en in toe te kennen cursussen, van een volledige opdracht of van een deel van een opdracht, mogelijk te maken voor een ander onderwijzend personeelslid dat tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven is. In dat geval verliest het onderwijzend personeelslid met de kleinste dienstanciënniteit zoals bedoeld in artikel 410 voor het bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen zijn betrekking.
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 7, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 17, 040; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.452. Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor een bepaalde duur kan eenzijdig een einde maken aan de overeenkomst, mits een opzeggingstermijn van vijftien dagen.
Hij brengt er de inrichtende macht van op de hoogte bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van de verzending ervan en brengt de directeur van de hogere kunstschool op de hoogte van zijn beslissing.
Afdeling 2. - Tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven personeelsleden.
Art.453.De overeenkomsten gesloten met de tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven personeelsleden worden zonder opzegging beëindigd :
1° als zij niet regelmatig zijn aangeworven, voor zover de onregelmatigheid niet aan de inrichtende macht toe te schrijven is;
2° als de personeelsleden niet meer aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) aan de dienstplichtwetten voldoen;
3° als, na een toegelaten afwezigheid, zij zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
4° als zij zonder geldige reden hun werk verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
5° als zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het stopzetten van de ambten als gevolg heeft;
6° als zij zich in een toestand van erkende permanente arbeidsongeschiktheid bevinden, overeenkomstig de wet of de verordening, die hen verhindert hun ambt correct uit te voeren;
7° als zij de leeftijd hebben bereikt van de normale oppensioenstelling [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 456bis]2;
8° om de toekenning van een volledige opdracht of van een deel van een opdracht mogelijk te maken voor een personeelslid van dezelfde hogere kunstschool dat in vast verband aangeworven is.
In dat geval verliest het tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven personeelslid met de kleinste dienstanciënniteit zoals bedoeld in artikel 410 voor het bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen zijn betrekking.
9° om de toekenning van een volledige opdracht of van een deel van een opdracht mogelijk te maken voor een ander onderwijzend personeelslid van dezelfde hogere kunstschool dat tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven is. In dat geval verliest het onderwijzend personeelslid met de kleinste dienstanciënniteit zoals bedoeld in artikel 410 voor het bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen zijn betrekking.
10° wanneer geen enkel beroep werd ingediend tegen de kennisgeving van de vaststelling van een onverenigbaarheid of wanneer de onverenigbaarheid wordt vastgesteld bij een definitief vonnis of een definitief arrest van een arbeidsgerecht;
11° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst waaruit blijkt dat het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt is;
12° in geval van definitieve aanwerving in een ambt naar evenredigheid van de uren die voor deze aanwerving in aanmerking komen, ten belope van een volledig ambt;
13° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere kunstschool voor een bepaald ambt en de toe te kennen cursussen, wanneer deze betrekking bezet wordt door een tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven personeelslid;
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 7, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 17, 040; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.454. Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor een onbepaalde duur kan eenzijdig een einde maken aan de overeenkomst, mits een opzegging van vijftien dagen.
Hij brengt de inrichtende macht ervan op de hoogte bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na de verzendingsdatum en informeert de directeur van de hogere kunstschool over zijn beslissing.
Afdeling 3. - In vast verband aangeworven personeelsleden.
Art.455.De overeenkomsten die gesloten zijn met de in vast verband aangeworven personeelsleden worden zonder opzegging beëindigd :
1° als ze niet regelmatig in vast verband zijn aangeworven, voor zover de onregelmatigheid niet aan de inrichtende macht toe te schrijven is. De personeelsleden behouden de verworven rechten gebonden aan hun vorige regelmatige situatie;
2° als de personeelsleden niet meer aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) [2 ...]2;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) aan de dienstplichtwetten voldoen.
3° als, na een toegelaten afwezigheid, zij zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
4° als zij zonder geldige reden hun werk verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
5° als zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het stopzetten van de ambten als gevolg heeft;
6° als zij zich in een toestand van erkende permanente arbeidsongeschiktheid bevinden, overeenkomstig de wet of de verordening, die hen verhindert hun ambt correct uit te voeren;
7° als zij de leeftijd hebben bereikt van de normale oppensioenstelling [3 , behoudens afwijking bepaald in artikel 456bis]3;
8° [1 indien ze ontslagen werden wegens een zware fout of indien ze ontslagen werden bij tuchtmaatregel;]1
9° wanneer geen enkel beroep werd ingediend tegen de kennisgeving van de vaststelling van een onverenigbaarheid of wanneer de onverenigbaarheid wordt vastgesteld bij een definitief vonnis of een definitief arrest van een arbeidsgerecht;
10° als zij weigeren zonder geldige reden een nieuwe aanstelling te bekleden die bekomen wordt ten gevolge van een verandering van aanstelling of een mutatie;
11° als zij de uren toegekend met toepassing van artikel 407, § 2 zonder geldige reden weigeren;
12° als zij op pensioen worden gesteld voor definitieve fysieke ongeschiktheid;
13° in geval van aanwerving in vast verband in een ander ambt naar evenredigheid van de uren die voor deze nieuwe aanwerving in aanmerking komen, in verhouding tot een volledig ambt;
14° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere kunstschool voor een bepaald ambt en de toe te kennen cursussen, wanneer deze betrekking bezet wordt door een in vast verband aangeworven personeelslid dat een bijambt uitoefent.
Wanneer de definitieve beëindiging van de ambten als gevolg heeft dat artikel 10 van de wet van 20 juli 1991 wordt toegepast, stort de Franse Gemeenschap de in dit artikel bepaalde premies aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 53, 023; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(2)<DFG 2013-06-20/18, art. 7, 029; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(3)<DFG 2017-10-19/02, art. 17, 040; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.456.De overeenkomst gesloten met de in vast verband aangeworven personeelsleden wordt beëindigd door ontslag van het personeelslid mits een toelating aan het personeelslid zijn dienst te verlaten of een opzegging van vijftien dagen.
Deze opzegging wordt aan de inrichtende macht meegedeeld bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Het personeelslid informeert de directeur van de hogere kunstschool over zijn beslissing.
HOOFDSTUK XIbis. [1 Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen]1
----------
(1)
Art. 456bis. [1 Het personeelslid dat dit aanvraagt, kan ertoe worden gemachtigd zijn dienstactiviteit na de wettelijke leeftijd van het rustpensioen voort te zetten. Die voortzetting kan door de pedagogische beheersraad worden toegelaten. De periode waarin de dienstactiviteit wordt voortgezet, wordt op hoogstens één jaar vastgesteld. Ze kan, volgens dezelfde nadere regels, worden hernieuwd voor één enkele nieuwe periode van hoogstens één jaar.
De pedagogische beheersraad stelt de procedure voor de toelating tot voortzetting van de dienstactiviteit vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2017-10-19/02, art. 16, 040; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
HOOFDSTUK XII. - Bestraffing van het niet-nakomen van de verplichtingen door de inrichtende macht.
Art.457. § 1. De inrichtende macht verliest het voordeel van de weddetoelage voor elk personeelslid waarvoor hij de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking of het gedeeltelijk opdrachtverlies niet zou melden.
In geval van gedeeltelijk opdrachtverlies, wordt het verlies van de weddetoelage beperkt tot het aantal verloren lestijden.
§ 2. De inrichtende macht die nalaat de betrekking te melden die door een tijdelijk personeelslid wordt bekleed en die kan worden aangekondigd naar aanleiding van de reaffectatie, de hervatting van het werk of de voorlopige wederoproeping in dienst, verliest het genot van de weddetoelage die aan dat personeelslid werd toegekend.
§ 3. De inrichtende macht die zonder geldige reden geweigerd heeft gevolg te geven aan een reaffectatie, aan een hervatting van het werk of een voorlopige wederoproeping in dienst of die niet zijn plichten nakomt inzake verlenging van de reaffectatie, hervatting van het werk of voorlopige wederoproeping in dienst, verliest het voordeel van de weddetoelage toegekend aan het tijdelijk personeelslid dat de aan deze reaffectatie, hervatting van het werk of voorlopige wederoproeping in dienst toegekende betrekking bekleedt.
§ 4. De Regering verstuurt de inrichtende macht een ingebrekestelling waarbij zij haar binnen een termijn van dertig dagen vanaf deze ingebrekestelling verzoekt te bewijzen dat hij zich niet meer in een geval van toepassing van de paragrafen 1 tot 3 bevindt. De Regering kan, bij besluit, deze bevoegdheid delegeren aan de minister die functioneel bevoegd is.
Indien, op het einde van deze termijn van dertig dagen, de inrichtende macht geen bewijs heeft geleverd dat hij zich niet meer in een geval bevindt dat valt onder de toepassing van de paragrafen 1 tot 3, verliest hij zoals in deze paragrafen wordt aangeduid, het voordeel van de weddetoelage voor een periode die begint op het einde van de voornoemde termijn van dertig dagen en die duurt tot de dag waarop de inrichtende macht het bewijs heeft geleverd dat hij zich niet meer in een geval bevindt dat valt onder de toepassing van de paragrafen 1 tot 3.
Er wordt een afschrift van de ingebrekestelling bedoeld in het eerste lid aan het personeelslid bezorgd.
DEEL V. - WIJZIGINGS-, OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.
TITEL 1. - Overgangsbepalingen.
Art.458. De personeelsleden die in vast verband benoemd of aangeworven zijn voor de inwerkingtreding van dit decreet worden geacht in vast verband benoemd of aangeworven te zijn in de zin van dit decreet welke ook de vroegere classificatie van de cursussen die zij geven moge zijn en naar evenredigheid van het percentage van de opdracht waarvoor zij in vast verband benoemd of aangewezen werden.
Het eerste lid wordt toegepast op het geheel van de personeelsleden die in vast verband benoemd of aangeworven zijn in het artistiek hoger onderwijs en in het hoger kunstonderwijs, ook wanneer de cursussen die deze personeelsleden verstrekten, worden georganiseerd in het lange of het korte type, overeenkomstig het decreet.
(Het eerste lid is van toepassing op het geheel van de in artikel 461, § 1 bedoelde personeelsleden die in een niet-uitsluitend ambt worden vastbenoemd, en die niet gekozen hebben voor het behoud van het niet-uitsluitend karakter van hun ambten.
Ze zullen worden geacht in vast dienstverband te zijn benoemd met uitwerking vanaf 1 september 2002 ten belope van het aantal uren cursussen die ze tijdens het academiejaar 2001-2002 gepresteerd hadden, met inbegrip van de bijkomende uren gepresteerd met toepassing van artikel 13 van het koninklijk besluit van 25 juni 1973 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toelating van de leerlingen en van de duur van de lessen in de Koninklijke Muziekconservatoria.) <DFG 2004-03-03/44, art. 70, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Art.459. De titularissen van het ambt van docent in het hoger kunstonderwijs van de derde graad worden geacht de bekwaamheidsbewijzen en de nodige ervaring te bezitten om het ambt van (hoog)leraar te kunnen uitoefenen in het hoger kunstonderwijs van het lange type.
De titularissen van het ambt van (hoog)leraar in een niet exclusief ambt in het kunstonderwijs worden geacht de vereiste bekwaamheidsbewijzen en de nodige ervaring te bezitten om het ambt van (hoog)leraar in het hoger kunstonderwijs van het lange type te kunnen uitoefenen.
De titularissen van het ambt van onderdirecteur in het hoger kunstonderwijs van het korte type worden geacht de vereiste bekwaamheidsbewijzen en de nodige ervaring te bezitten om het ambt van onderdirecteur in het hoger kunstonderwijs van het korte en het lange type te kunnen uitoefenen.
Art.460. Prioritair boven elke benoeming of elke tijdelijke aanwerving voor bepaalde tijd, worden geacht als tijdelijk aangewezen of aangeworven voor onbepaalde tijd, de personeelsleden die, tijdelijk aangewezen of aangeworven in de inrichting voor het academiejaar 2001-2002, voor het bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen, een vacante betrekking bekleden en die, bij de inwerkingtreding van dit decreet een dienstanciënniteit tellen van minimaal twee jaar, berekend volgens de vroeger toepasselijke regels.
Art.461.§ 1. Bij overgangsmaatregel, kunnen de (hoog)leraren en begeleiders die, op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, benoemd zijn in een ambt aan het Conservatorium en (die een bezoldiging of een pensioen genieten in hoofde van een ander ambt in het onderwijs, een statutair ambt of een ambt als werknemer), deze mogelijkheid van cumulatie in een niet exclusief ambt behouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 voorlaatste lid van het koninklijk besluit van 15 april 1958, zoals gewijzigd bij artikel 473 van dit decreet. <DFG 2004-03-03/44, art. 71, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Daartoe moeten de betrokken (hoog)leraren en begeleiders hun keuze meedelen bij een ter post aangetekende brief gericht aan de Algemene Administratie van het onderwijspersoneel binnen de dertig dagen van de datum van toepassing van dit decreet.
Zij moeten hun keuze uiterlijk op 1 mei voor elk academiejaar herhalen.
Indien dit niet wordt gedaan, worden de nieuwe regels van dit decreet op hen toegepast.
§ 2. Als zij de cumulatie kiezen, worden hun prestaties op het Conservatorium beperkt tot maximaal vier uur per week voor de (hoog)leraren en maximaal 6 uur per week voor de begeleiders.
Hun bezoldiging in dit ambt stemt, in voorkomend geval, overeen met de werkelijk gepresteerde uren volgens de volgende weddeschaal :
1° (Hoog)leraar voor kunst in het muziekonderwijs (ambt van 6 uur per week) :
a) die onderwijs verstrekt in een cursus van de eerste categorie : 610;
b) die onderwijs verstrekt in een cursus van de tweede categorie : 606.
2° Begeleider in het muziekonderwijs (ambt van 12 uur per week): 607.
Zij bewaren de anciënniteit van hun vroeger niet-exclusief ambt overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs die geldend zou zijn op de dag van de aanneming van dit decreet.
§ 3. Bij uitzonderlijk geval in verband met dringende pedagogische redenen, mogen de prestaties op het Conservatorium worden opgevoerd tot maximaal acht uur per week voor de (hoog)leraren.
Op straffe van nietigheid, moet het voordeel van de uitzonderlijke toestand aangevraagd worden door de Directeur van de betrokken inrichting bij een ter post aangetekende brief, gemotiveerd en gericht aan het Ministerie waarvan de inrichting afhangt, uiterlijk binnen de dertig dagen volgend op de feiten waarvoor beroep werd aangetekend.
Het voordeel van de uitzonderlijke situatie kan slechts worden toegekend op beslissing genomen door de Minister tot wiens bevoegdheid het hoger Kunstonderwijs behoort.
De beslissing is slechts geldig voor de duur van het betrokken schooljaar.
De bezoldiging van de uren gepresteerd binnen het kader van een uitzonderlijke situatie zal overeenstemmen met de werkelijk gepresteerde uren, volgens het referentiebarema hieronder bedoeld.
Maar boven zes uur voor de (hoog)leraren zullen de gepresteerde uren voor de helft worden betaald.
§ 4. Bij overgangsmaatregel en binnen de perken van het kader zoals bepaald in uitvoering van artikel 99 van dit decreet, kunnen de personeelsleden van de conservatoria die voor het academiejaar 2001-2002 werden aangewezen voor een mandaat van docent en opnieuw zijn aangewezen volgens dit decreet, ten belope van de uren en de cursussen waarvoor zij in 2001-2002 werden bezoldigd, de benaming van docent blijven genieten, in plaats van de benaming assistent en, zonder beperking van het aantal mandaten en in afwijking van de bepalingen van § 2 van artikel 108 van dit decreet.
Deze mogelijkheid moet echter gebonden zijn aan de activiteit van de (hoog)leraar met wie zij verbonden zijn tot 2001-2002 met toepassing van de bepalingen van artikel 18 van het koninklijk besluit van 25 juni 1973 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toelating van de leerlingen en van de duur van de lessen in de Koninklijke Muziekconservatoria en moet beëindigd worden zodra de (hoog)leraar niet meer in dienst is. Het globaal urenvolume dat een conservatorium zou reserveren voor de toepassing van deze bepaling wordt afgetrokken van het aantal betrekkingseenheden als assistent bepaald bij toepassing van artikel 55 van dit decreet.
De betrokken docenten moeten hun keuze meedelen bij een ter post aangetekende brief gericht aan de Algemene Administratie Onderwijspersoneel binnen de dertig dagen na de bekendmaking van dit decreet. Dit document moet de naam van de (hoog)leraar vermelden aan wie zij waren verbonden in de context van het voornoemd koninklijk besluit van 25 juni 1973.
In dat geval wordt hun bezoldiging vastgesteld per weekuur op grond van een jaarlijks uurpercentage van 1.182,28 euro, gekoppeld aan de index 100 op 1 november 1993. Het mandaat van docent wordt geacht een ambt met volledige prestaties te zijn in de zin van artikel 4 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, wanneer het 18 uren telt.
[1 In afwijking van de artikelen 110, 235 en 365, kunnen de ambtsjaren die tot en met het academiejaar 2007-2008 uitgeoefend worden in het ambt van lector, in aanmerking worden genomen voor de toegang tot het ambt van docent.]1
(§ 5. Voor de toepassing van de bepalingen betreffende de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in artikel 163 worden de titularissen van een niet-uitsluitend ambt beschouwd als een ambt met volledige dienstprestaties te hebben uitgeoefend, onafhankelijk van het urenvolume van de opdracht uitgeoefend vóór de inwerkingtreding van dit decreet.) <DFG 2004-03-03/44, art. 71, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 99, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art.462. De regelmatige leerlingen van de koninklijke muziekconservatoria die aan het studeren zijn om de eerste prijs te behalen bij de inwerkingtreding van dit decreet, worden toegelaten het begonnen studiecyclus voort te zetten tot het bekomen van de eerste prijs en uiterlijk op 31 augustus 2006.
Deze leerlingen worden toegelaten, zodra zij hun diploma van eerste prijs ontvangen, hun opleiding voort te zetten in het eerste jaar van de tweede cyclus van het nieuw studiesysteem ingevoerd bij toepassing van dit decreet. Zij zijn echter ertoe gehouden hun schoolcursus aan te vullen voor het einde van dit eerste schooljaar door het slagen voor de vakken bepaald in het nieuw studieprogramma die niet zouden gezien zijn gedurende de studies die leiden tot de eerste prijs.
De studenten die regelmatig zijn ingeschreven, anderen dan die bedoeld in het eerste lid, worden toegelaten hun studies verder te zetten in de optie en het jaar die overeenkomen in het nieuw studiesysteem ingevoerd bij toepassing van dit decreet, en met inachtneming van de voorwaarden gesteld door de Regering.
Art.463. De regelmatige leerlingen van de koninklijke muziekconservatoria die aan het studeren zijn om een hoger diploma te bekomen bij de inwerkingtreding van dit decreet, worden toegelaten het begonnen studiecyclus verder te zetten tot het bekomen van het hoger diploma en uiterlijk op 31 augustus 2005.
Art.464. De regelmatige leerlingen van de koninklijke muziekconservatoria die aan het studeren zijn om een diploma van pedagogische bekwaamheid te bekomen bij de inwerkingtreding van dit decreet, worden toegelaten het studiecyclus verder te zetten tot het bekomen van het diploma van pedagogische bekwaamheid en uiterlijk op 31 augustus 2003.
(De regelmatige leerlingen van de koninklijke muziekconservatoria die aan het studeren zijn bij de inwerkingtreding van dit decreet, worden toegelaten het studiecyclus verder te zetten tot het bekomen van het diploma van pedagogische bekwaamheid en uiterlijk op 31 augustus 2008.) <DFG 2004-03-03/44, art. 39, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
Art.465. Voor de toepassing van de artikelen 462 tot 464 van dit decreet is de regelmatige leerling diegene die het geheel van de vakken volgt, vastgesteld bij de bepalingen van het koninklijk besluit van 20 maart 1972 voor het behalen van het bedoeld diploma.
Art.466.Voor het academiejaar 2002-2003 en in afwijking van de bepalingen vastgesteld voor de aanwerving bij dit decreet, kan de inrichtende macht nieuwe benoemingen of aanwervingen doen voor bepaalde tijd.
Deze tijdelijke aanstellingen of aanwervingen kunnen niet het volgend academiejaar worden verlengd als de betrekking niet vacant is verklaard (overeenkomstig artikel 100), 225 of 355, of als het personeelslid niet voldoet aan de voorwaarden vastgesteld, volgens het geval, bij de artikelen 109, 110, 112 of 234, 235, 237, 238 of 364, 365, 367, 368. <DFG 2004-03-03/44, art. 72, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Art. 466bis. <Ingevoegd bij DFG 2003-11-19/40, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-2003> Voor het academiejaar 2003-2004 en in afwijking van de bepalingen bedoeld voor de aanwerving in dit decreet en mits inachtneming van de voorwaarden inzake studiebewijzen bepaald bij de artikelen 82 en 83, worden de inrichtende machten van de hogere kunstscholen die de optie Circuskunsten inrichten ertoe gemachtigd over te gaan tot de aanwijzingen voor bepaalde duur van leerkrachten voor deze optie. Deze tijdelijke aanwijzingen kunnen niet voor het volgende academiejaar hernieuwd worden als de betrekking niet vakant wordt verklaard overeenkomstig artikel 225 of als het personeelslid niet voldoet aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 234 en 236 van dit decreet.
Art. 466ter.[1 Op het gebied van dans kan de inrichtende macht voor het academiejaar 2021-2022 [2 en voor het academiejaar 2022-2023]2 tijdelijke aanstellingen voor bepaalde tijd in het onderwijzend personeel verrichten, in afwijking van de bepalingen inzake aanwerving van de artikelen 98 tot en met 104 en de artikelen 110 en 112.
Deze tijdelijke aanstellingen voor bepaalde tijd kunnen met ingang van [2 gedurende de academiejaren 2022-2023 en 2023-2024]2 worden verlengd, indien het ambt [2 vóór]2 overeenkomstig artikel 100 vacant is verklaard of indien het betrokken onderwijzend personeelslid voldoet aan de aanwervingsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 109, 110 en 111.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2021-07-19/10, art. 5, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(2)<DFG 2022-07-20/17, art. 5, 051; Inwerkingtreding : 14-09-2022>
Art.467. Voor de toepassing van artikel 108 § 2, 233 § 2, 363 § 2 van dit decreet, wordt, voor de berekening van de mandaten als assistent, geen rekening gehouden met enige aanwerving van voor de toepassing van dit decreet.
Art.468. Vanaf het academiejaar 2002-2003 kan geen enkele betrekking van de categorie van het administratief personeel, van de categorie van het opvoedend hulppersoneel, leiden tot een tijdelijke aanstelling of aanwerving, behalve als het gaat om een vervanging van een personeelslid in dienst op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.
Art.469. Vanaf het academiejaar 2002-2003 kan geen enkele betrekking van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel dat, voor de inwerkingtreding van dit besluit, de ambten van afdelingschef voor studies, van practicumchef, van (hoog)leraar beroepspraktijk en van assistent in het onderwijs voor de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie uitoefent, leiden tot een tijdelijke aanstelling of aanwerving behalve als het gaat om de vervanging voor bepaalde tijd in de gevallen bepaald bij de geldende decreetsbepalingen en verordeningsbepalingen.
Art. 469/1. [1 Met ingang van het academisch jaar 2019-2020 worden de in artikel 469 bedoelde ambten afgeschaft en vervangen door de volgende ambten
1° het ambt van hoofd van het studiebureau wordt het ambt van programmaleider;
2° het ambt van hoofd van de werkzaamheden wordt het ambt van werkleider;
3° het ambt van hoogleraar beroepspraktijk wordt het ambt van assistent-hoogleraar;
4° het ambt van assistent wordt het ambt van assistent-hoogleraar.
De in artikel 469 bedoelde ambten van hoofd van het studiebureau, hoofd van de werkzaamheden, hoogleraar beroepspraktijk en assistenten worden afgeschaft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-04-25/51, art. 28, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art. 469/2. [1 § 1. Met ingang van het academiejaar 2019-2020 worden de diensten die in het ambt dat vóór de inwerkingtreding van artikel 469/1, werden uitgeoefend door het personeelslid dat is aangesteld of tijdelijk in dienst genomen voor een bepaalde duur, geacht te zijn verricht in het overeenstemmende nieuwe ambt overeenkomstig artikel 469/1.
Met ingang van het academiejaar 2019-2020 wordt het personeelslid dat voor onbepaalde duur is aangesteld of aangeworven, dat in vast verband benoemd of aangeworven is op de vooravond van de inwerkingtreding van artikel 469/1, geacht te zijn tijdelijk aangesteld of aangeworven voor onbepaalde duur, in vast verband benoemd of aangeworven, indien van toepassing, in de overeenkomstige nieuwe opdrachten en het nieuwe ambt als voorgeschreven in artikel 469/1. Zij worden geacht te worden toegewezen in de instelling waar zij deze opdrachten en ambten uitoefenden.
§ 2. Het in § 1 bedoelde personeelslid wordt geacht voor het overblijvende gedeelte van zijn loopbaan te voldoen aan de in artikel 82 bedoelde kwalificatie-eisen.
§ 3. Het in § 1 bedoelde personeelslid behoudt in het nieuwe ambt de verdeelsleutel van zijn vorige ambt indien deze gunstiger is voor het personeelslid. Het behoud van de initiële opdrachtbreuk omvat ook de uitbreidingen van de opdracht en maatregelen met betrekking tot de terbeschikkingstelling en reaffectatie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-04-25/51, art. 28, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art. 469/3. [1 1. Een personeelslid dat geacht wordt voor onbepaalde duur te zijn aangesteld of tijdelijk in dienst te zijn genomen of dat op grond van de artikelen 469/1 en 469/2 voor onbepaalde tijd in een nieuw ambt is aangesteld of in vast verband is aangesteld, heeft recht op de loonschaal die aan dat nieuw ambt is verbonden, tenzij de loonschaal die betrekking heeft op zijn oorspronkelijke ambt in een hogere bezoldiging voorziet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-04-25/51, art. 28, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art. 469/4. [1 Met ingang van het academisch jaar 2019-2020 mag, met uitzondering van artikel 55, lid 2, en bij wijze van overgangsregeling, het aandeel van de arbeidseenheden van programmaleiders, werkleiders en assistent-hoogleraren die zijn aangesteld of in vast verband zijn aangesteld, meer dan 70% bedragen om de aanstelling of permanente aanwerving mogelijk te maken van personeelsleden die werkzaam waren in de in artikel 469 bedoelde ambten van hoofd van het studiebureau, hoofd van de werkzaamheden, hoogleraar beroepspraktijk en assistenten, en die worden geacht te zijn benoemd of in vast verband in het desbetreffende nieuwe ambt te zijn aangesteld of aangeworven overeenkomstig het bepaalde in artikel 469/1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-04-25/51, art. 28, 046; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
Art. 469bis. <Ingevoegd bij DFG 2006-06-02/67, art. 53; Inwerkingtreding : 15-09-2006> Het personeel bedoeld in de artikelen 468 en 469 voor de verkiezing van de pedagogische beheersraad wordt geacht te behoren tot de categorie " andere categorieën van het personeel dan de categorie van het onderwijzend personeel " bepaald in artikel 17 totdat een statutaire oplossing wordt gevonden en totdat de categorieën waarin ze geplaatst zullen worden, wordt bepaald.
Art.470. In afwijking van de artikelen 468 en 469 en bij wijze van overgangsmaatregel, behouden de personeelsleden die tijdelijk aangesteld of aangeworven zijn voor de inwerkingtreding van dit decreet, hun ambt, tot er een statutaire oplossing wordt gevonden.
Art.471. <DFG 2004-03-03/44, art. 73, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Zolang de artikelen 151, 152, 153, 156, 270 en 403 niet worden toegepast bij specifieke bepalingen, genieten de personeelsleden verloven en bevinden ze zich in een stand van non-activiteit of worden ze ter beschikking gesteld overeenkomstig de decreets- en verordeningsbepalingen die van toepassing zijn op de bestuurs- en onderwijzende personeelsleden onderworpen aan het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Art. 471bis. <Ingevoegd bij DFG 2003-11-19/40, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2003> Voor de academiejaren 2003-2004 tot 2006-2007, in afwijking van de artikelen 52, 53 en 54 van dit decreet, wordt de omkadering toegekend aan de Hogeschool voor circuskunsten de volgende :
Voor het academiejaar 2003-2004, bedraagt het aantal betrekkingseenheden 5 eenheden.
Voor het academiejaar 2004-2005, bedraagt het aantal betrekkingseenheden 11 eenheden.
Voor de academiejaren 2005-2006 en 2006-2007, bedraagt het aantal betrekkingseenheden 17 eenheden.
Vanaf het academiejaar 2007-2008 en in afwijking van § 2 van artikel 54 van dit decreet, is de waarde van het historische gedeelte voor de Hogeschool voor circuskunsten gelijk aan het aantal omkaderingseenheden toegekend aan de inrichting tijdens het academiejaar 2006-2007.
Art. 471ter. [1 Voor de academiejaren 2021-2022 tot en met 2022-2023 wordt, in afwijking van de artikelen 52, 53 en 54, het volgende kader toegekend voor de organisatie van de masteropleiding Dans : dans en choreografische praktijken
- voor het academiejaar 2021-2022 bedraagt het aantal tewerkstellingseenheden 4 eenheden;
- voor het academiejaar 2022-2023 bedraagt het aantal tewerkstellingseenheden 7 eenheden.
Vanaf het academiejaar 2023-2024 en in afwijking van artikel 54, paragraaf 2, is de organieke berekening progressief tot het jaar 2026-2027. Vanaf het jaar 2027-2028 is de waarde van het historische deel voor de master in de dans : dans en choreografische praktijken gelijk aan het aantal begeleidingseenheden dat in het jaar 2026-2027 aan de gezamenlijke instellingen die het getuigschrift verlenen, is toegekend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2021-07-19/10, art. 6, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
TITEL 2. - Wijzigingsbepalingen.
Art.472. Artikel 4 van de wet van 14 mei 1955 tot regeling van het kunstonderwijs, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met de volgende bepaling : " Zij wordt niet toegepast op de hogere kunstscholen. "
Art.473.De volgende wijzigingen worden aangebracht aan het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, zoals gewijzigd :
1° (Na het eerste lid van artikel 5 wordt het volgende lid ingevoegd :
" In afwijking van de bepalingen b), c) en e) hierboven, behouden de leerkrachten van de hogere kunstscholen die een artistiek beroep uitoefenen het voordeel van het hoofdambt wat de rechtspositie betreffende de uitoefening van hun beroep ook is en welke de bedragen van hun inkomsten en het urenvolume van hun artistieke activiteit ook mogen zijn.) <DFG 2006-06-02/67, art. 54, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2002, Opheffing : 31-12-2005>
2° Het voorlaatste lid van artikel 5 wordt vervangen door de volgende bepaling : " De uitdrukking " niet-exclusief ambt " duidt het ambt aan dat, in een of verschillende scholen of inrichtingen voor kunstonderwijs van de Staat, uitgeoefend wordt door de (hoog)leraar belast met de artistieke vakken en de begeleider die in vast verband benoemd zijn voor 1 september 2002 en die hebben geopteerd voor het behoud van de vorige cumulaties.
3° Een lid r) , luidend als volgt, wordt in artikel 16, § 1, A ingevoerd : " r) de effectieve diensten die het personeelslid gepresteerd heeft voor 1 september 2002 in een inrichting voor kunstonderwijs georganiseerd door de Staat of door de Franse Gemeenschap als titularis van een niet-exclusief ambt dat een volledige wedde begrijpt, voor zover dat niet-exclusieve ambt niet tegelijkertijd met een ander ambt of beroep beschouwd als hoofdambt werd uitgeoefend ";
4° Het eerste lid van artikel 16, § 1., B , wordt als volgt aangevuld : " alsmede de tijd die het personeelslid heeft doorgebracht voor 1 september 2002 als titularis van een niet-uitsluitend ambt dat geen volledige wedde begrijpt, in een inrichting voor kunstonderwijs georganiseerd door de Staat of door de Franse Gemeenschap, voor zover dit niet-uitsluitend ambt niet tegelijkertijd is uitgevoerd met een ander ambt of beroep beschouwd als hoofdambt ".
5° Artikel 17, § 1, wordt aangevuld met de woorden, " ofwel in het kunstonderwijs ", na de woorden : " ofwel in het technisch en landbouwkundig onderwijs ";
6° Artikel 41, § 2, wordt aangevuld met het cijfer 12 tussen de cijfers 8 en 16, in de kolom minimumaantal lesuren en met het cijfer 12 op dezelfde plaats in de kolom Deler;
7° Artikel 44ter , § 2, wordt aangevuld met het cijfer 12 tussen de cijfers 8 en 16 in de kolom Minimumaantal lesuren en met het cijfer 15 tussen de cijfers 12 en 18 in de kolom Deler.
(NOTA : bij arrest nr 7/2004 van 21-01-2004 (B.St. 13-02-2004, p. 8909), heeft het Arbitragehof dit artikel vernietigd, in zoverre het de docenten aan de hogere kunstscholen die een artistiek beroep onder statuut uitoefenen, uitsluit van het voordeel van een volledige bezoldiging)
Art.474.In artikel 12 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals gewijzigd, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) § 2, 1e lid wordt vervangen door het volgend lid : " Een inschrijvingsgeld wordt opgelegd aan de studenten van de inrichtingen voor hoger onderwijs van het korte of het lange type met volledig leerplan ";
b) In § 2, 2e lid, 1°, worden de woorden " het onderwijs van de 2e graad, in de koninklijke muziekconservatoria en in het " Institut de musique et de pédagogie musicale de Namur " geschrapt;
c) § 2, 2e lid, 2° wordt opgeheven;
d) In § 2, 3e lid, worden de woorden " , onderwijs van de tweede graad, in de koninklijke muziekconservatoria alsmede op het I.K.M.P., " en de woorden " in het hoger onderwijs van de derde graad en " geschrapt;
e) In § 2, 5e lid, worden de woorden " artistiek hoger of " geschrapt;
f) § 2bis wordt vervangen door de volgende paragraaf : " § 2bis. De bedragen ontvangen door een hogere kunstschool als inschrijvingsgeld bedoeld in § 2, voor het geheel wat betreft het inschrijvingsgeld betaald door de studenten betaald die zich inschrijven voor studies die geklasseerd zijn in het onderwijs van het korte type en de helft voor wat betreft het inschrijvingsgeld betaald door de studenten die zich inschrijven voor studies geklasseerd in het hoger onderwijs van het lange type, alsmede de bedragen van de ontvangen specifieke inschrijvingsrechten, overeenkomstig de artikelen 59, 60 en 61 van de wet van 21 juni 1985 betreffende het onderwijs, worden afgetrokken van het bedrag dat de Gemeenschap stort, naargelang van het geval, als werkingssubsidie of dotatie aan de betrokken hogere kunstschool ";
g) § 2ter wordt met het volgend lid aangevuld : " Deze paragraaf is niet toepasselijk op de hogere kunstscholen ".
Art.475. Artikel 14 van het koninklijk besluit van 22 maart 1961 houdende toepassing van artikel 5 van de wet van 14 mei 1955 en van de artikelen 24, 27 en 32 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepaling : " Dit besluit wordt niet toegepast op de hogere kunstscholen, met uitzondering van artikel 13. "
Art.476. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 november 1962 houdende algemene regeling van de studiën in het Hoger Technisch Onderwijs, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met de volgende bepaling : " Het kunsthoger onderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen is niet onderworpen aan de bepalingen van dit besluit. "
Art.477.Artikel 1, 1e lid, 1. van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs, zoals gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepaling : " 1. De voorschools-, lagere, middelbare en hogere onderwijsinrichtingen, met uitsluiting van de hogescholen, de universitaire instellingen en de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de hogere kunstscholen, met uitzondering van de leden van het onderwijzend personeel die de ambten van afdelingschef voor studies, practicumchef alsmede (hoog)leraar beroepspraktijk en assistent in het onderwijs betreffende de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie uitoefenen. Artikel 2 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgend lid " Dit artikel wordt niet toegepast op de leden van het onderwijzend en bestuurspersoneel van de hogere kunstscholen met uitzondering van de leden van het onderwijzend personeel die een ambt als afdelingschef voor studies, practicumchef alsmede (hoog)leraar beroepspraktijk en assistent in het onderwijs betreffende de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie. "
Art.478. In het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd, wordt een artikel 5ter ingevoegd, luidend als volgt : Artikel 5ter . De bepalingen van dit besluit worden niet toegepast op de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de hogere kunstscholen. "
Art.479. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en onderwijs voor sociale promotie van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met het volgend lid : " Het wordt niet toegepast op de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap ". Er wordt in hetzelfde koninklijk besluit een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidend als volgt : " Hoofdstuk XIbis - Overgangsbepalingen. "
Hetzelfde koninklijk besluit wordt aangevuld met een artikel 169bis, luidend als volgt : " Artikel 169bis. De personeelsleden die, op datum van 30 juni 2002, de ambten uitoefenen van afdelingschef voor studies, practicumchef alsmede (hoog)leraar beroepspraktijk en assistent onderwijs betreffende de vertoningskunsten en technieken inzake verspreiding en communicatie, blijven de bepalingen van dit besluit genieten ".
Art.480. De artikelen 10, 11 en 12 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969, betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen, zoals gewijzigd, worden aangevuld met de volgende woorden : " De bepalingen van dit artikel worden niet toegepast op de hogere kunstscholen ".
Art.481. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de wervingsambten waarvan de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel en het paramedisch personeel van de rijksonderwijsinrichtingen titularis moeten zijn om in een selectieambt te kunnen worden benoemd, zoals gewijzigd, wordt het eerste lid vervangen door het volgend lid : " Met uitsluiting van het personeel van de hogere kunstscholen, waarop de bepalingen van dit artikel niet worden toegepast, om te kunnen worden benoemd in de selectieambten van de categorie van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, in de volgende tabel opgenomen, moeten de personeelsleden titularis zijn van een van de wervingsambten vermeld naast het toe te kennen selectieambt en houder zijn van het bekwaamheidsbewijs dat eventueel naast het ambt vermeld is. "
Art.482. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van de wervings- en selectieambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om benoemd te kunnen worden in een bevorderingsambt in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel der rijksonderwijsinrichtingen, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met het volgend lid : " Dit besluit is niet van toepassing op de hogere kunstscholen ".
Art.483. In het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van de wervings- en selectieambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om benoemd te kunnen worden in een bevorderingsambt in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel der rijksonderwijsinrichtingen, zoals gewijzigd, wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidend als volgt : " Artikel 1bis. Dit besluit is niet van toepassing op de hogere kunstscholen ".
Art.484. In het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van de regels betreffende de samenstelling van de bevorderingscommissies bedoeld in het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd, wordt een artikel 5bis ingevoegd, luidend als volgt : " Artikel 5bis. Dit besluit is niet van toepassing op de hogere kunstscholen ".
Art.485. In artikel 1 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, zoals gewijzigd, wordt een vierde paragraaf ingevoegd, luidend als volgt : " § 4. Deze wet is niet van toepassing op de hogere kunstscholen, met uitzondering van de artikelen 1, 2, eerste lid, 8, §§ 1 en 2 en 10, § 7. "
Art.486. Het koninklijk besluit van 23 november 1970 tot vaststelling van de ambtsbevoegdheden van de provisors en onderdirecteurs bij de rijksonderwijsinrichtingen, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met een artikel 1bis met de volgende bepaling : " Artikel 1bis. De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de hogere kunstscholen. "
Art.487. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst der inrichtingen van de Franse Gemeenschap, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : " Dit besluit is niet van toepassing op de hogere kunstscholen. "
Art.488. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 december 1973 houdende bepaling van de splitsings- en hergroeperingsnormen van studiejaren in het secundair technisch onderwijs, in het technisch, economisch, agrarisch, paramedisch, sociaal en pedagogisch hoger onderwijs van het korte type, in het technisch en agrarisch hoger onderwijs van de tweede graad, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met de volgende woorden " Zij zijn niet van toepassing op de hogere kunstscholen. "
Art.489. In het eerste hoofdstuk van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen in uitvoering van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd, wordt een artikel 3 octies ingevoegd, luidend als volgt : " Artikel 3octies . Hoofdstuk 1 van dit besluit is niet van toepassing op de hogere kunstscholen, met uitzondering van de artikelen 3bis en 3quater tot 3 septies. "
Art.490. In artikel 77, § 2, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, zoals gewijzigd, worden de volgende woorden toegevoegd : " Deze paragraaf is niet van toepassing op de hogere kunstscholen. "
Art.491. In hoofdstuk III van de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs en inzonderheid van het technisch en het agrarisch onderwijs van het lange type, zoals gewijzigd, wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidend als volgt : " Artikel 9bis. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de hogere kunstscholen. "
Art.492. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 1 augustus 1977 tot vaststelling van het organiek reglement van de rijksinrichtingen voor hoger onderwijs van het lange type en met volledig leerplan, zoals gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepaling : " Artikel 1. De bepalingen van dit besluit worden toegepast op de inrichtingen van de Staat voor hoger onderwijs van het lange type en met volledig leerplan, met uitzondering van de hogescholen en de hogere kunstscholen. "
Art.493.In artikel 2, 3de lid van het koninklijk besluit van 28 december 1977 tot vaststelling van de modaliteiten tot het verlenen van de vrijstelling van examens in het hoger onderwijs van het korte en van het lange type, zoals gewijzigd, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het woord " artistiek " wordt toegevoegd tussen de woorden " landbouwkundig " en " economisch ";
2° de woorden " alsmede in het architectuuronderwijs " worden geschrapt. "
Art.494. Artikel 1 van het ministerieel besluit van 23 januari 1978 tot vaststelling van de wijze van verkiezing van sommige leden van de raad van beheer in de rijksinrichtingen voor hoger onderwijs van het lange type, met volledig leerplan, zoals gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepaling : " Artikel 1. De bepalingen van dit besluit zijn noch op de hogescholen noch op de hogere kunstscholen van toepassing. "
Art.495. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 december 1978 tot vaststelling van de voorwaarden voor het bepalen van het aantal betrekkingen in de ambten van het administratief personeel van de inrichtingen voor het hoger onderwijs van het lange type, zoals gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepaling : " Artikel 1. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de inrichtingen met volledig leerplan van hoger onderwijs van het lange type met uitzondering van de hogere kunstscholen. "
Art.496. In het koninklijk besluit nr. 79 van 21 juli 1982 tot vaststelling van het aantal aanvaardbare lestijden in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat, zoals gewijzigd, wordt een artikel 10 bis ingevoegd, luidend als volgt : " Artikel 10bis. De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op het hoger kunstonderwijs van het korte type georganiseerd in de hogere kunstscholen. "
Art.497. In het koninklijk besluit van 27 juli 1982 ter bepaling van de coëfficiënt die het maximum aantal toegelaten studiebegeleidingseenheden in het hoger onderwijs van het lange type vastlegt, wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidend als volgt : " Artikel 1bis. De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de hogere kunstscholen. "
Art.498. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 februari 1984 houdende algemene regeling van de studiën in het hoger onderwijs van het lange type met volledig leerplan, zoals gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepaling : " Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de inrichtingen van hoger onderwijs van het lange type en met volledig leerplan waarvan de onderwijstaal het Frans is, met uitzondering van de hogescholen en de hogere kunstscholen. "
Art.499. In artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, zoals gewijzigd, wordt een lid ingevoegd, luidend als volgt : " (Hoofdstuk I is niet van toepassing op de hogere kunstscholen.) " <DFG 2002-07-11/59, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 04-09-2002>
Art.500. Artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 301 van 31 maart 1984 houdende vaststelling van de minimale studentenbevolking van afdelingen van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met de volgende woorden : " Het is niet van toepassing op de hogere kunstscholen. "
Art.501. In artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit nr. 460 van 17 september 1986 tot vaststelling van het rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger onderwijs van het korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het hoger onderwijs van het lange type, zoals gewijzigd, wordt het volgend lid toegevoegd : " De artikelen 4 tot 13 en 16 tot 22 van dit besluit zijn niet van toepassing op het kunsthoger onderwijs georganiseerd binnen de hogere kunstscholen. "
Art.502. Het tweede lid van artikel 1 van het koninklijk besluit van 3 november 1987 houdende algemeen reglement van de studie in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, zoals gewijzigd, wordt vervangen door het volgende lid : " Dit besluit is noch op de hogescholen, noch op de hogere kunstscholen van toepassing. "
Art.503. Artikel 1bis van het koninklijk besluit van 6 november 1987 tot vaststelling van de begrippen " regelmatig ingeschreven student " en " student die in aanmerking komt voor de financiering " in het hoger onderwijs met volledig leerplan, met uitzondering van het universitair onderwijs, zoals gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepaling : " Artikel 1bis. Dit besluit is noch op de hogescholen, noch op de hogere kunstscholen van toepassing. "
Art.504.Artikel 1, § 2, van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met het volgend punt : " 3° op de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de vrije gesubsidieerde hogere kunstscholen ". Artikel 110, 6e lid, van hetzelfde decreet wordt vervangen door een lid, luidend als volgt : " De personeelsleden die, op datum van 30 juni 2002, het ambt uitoefenen van (hoog)leraar beroepspraktijk in het onderwijs betreffende de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie, blijven de bepalingen van dit decreet genieten. "
Art.505. Artikel 1 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, zoals gewijzigd, wordt door het volgend lid aangevuld : " Dit decreet is niet van toepassing op de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de vrije gesubsidieerde hogere kunstscholen. "
Art.506. In het decreet van 5 augustus 1995 houdende diverse maatregelen inzake hoger onderwijs, zoals gewijzigd, wordt een artikel 16 toegevoegd, luidend als volgt : " Artikel 16. Dit decreet is niet van toepassing op de hogere kunstscholen. "
Art.507. In artikel 2, 2e lid van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen, zoals gewijzigd, worden de woorden " voor architectuur " ingevoegd tussen de woorden " studies " en " ressorterend onder het kunsthoger onderwijs ".
De laatste zin van dit lid wordt vervangen door de volgende bepaling : " Dit decreet is noch op de universitaire instellingen, noch op de hogere kunstscholen toegepast, met uitzondering van de artikelen 78 en 83. "
Art.508. Het tweede lid van artikel 1 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het officieel gesubsidieerd gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het hoger onderwijs van het korte type alsmede het kunstonderwijs, zoals gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepaling : " De bepalingen van dit besluit zijn noch op de personeelsleden van de officiële gesubsidieerde hogescholen, noch op de personeelsleden van de officiële gesubsidieerde hogere kunstscholen van toepassing. "
Art.509. Het tweede lid van artikel 1 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het officieel gesubsidieerd gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het hoger onderwijs van het korte type alsmede het kunstonderwijs, zoals gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepaling : " De bepalingen van dit besluit zijn noch op de personeelsleden van de vrije gesubsidieerde hogescholen noch op de personeelsleden van de hogere kunstscholen van toepassing. "
TITEL 3. - Opheffingsbepalingen.
Art.510. Het koninklijk besluit van 30 november 1926 houdende oprichting te Brussel van een hogere school voor decoratiekunst, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.511. Het koninklijk besluit van 16 oktober 1933 houdende het organiek reglement van het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.512. Het koninklijk besluit van 16 oktober 1933 houdende het organiek reglement van het Koninklijk Muziekconservatorium te Luik, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.513. Het besluit van de Regent van 13 januari 1950 houdende het organiek reglement van het Koninklijk Muziekconservatorium te Bergen,, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.514. Het ministerieel besluit van 24 juni 1952 tot vaststelling van de huurtarieven van de instrumenten die toebehoren aan de Koninklijke Muziekconservatoria, wordt opgeheven.
Art.515. Het koninklijk besluit van 4 oktober 1957 waarbij het inschrijvingsgeld voor de leerlingen van de Rijksinrichtingen voor kunstonderwijs wordt vastgesteld, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.516. Het koninklijk besluit van 19 januari 1961 betreffende bepaalde toekenningsvoorwaarden en de vorm der door de Koninklijke Muziekconservatoria uitgereikte attesten, getuigschriften en diploma's, alsook betreffende het virtuositeitsdiploma, zoals gewijzigd, wordt opgeheven op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, met uitzondering van de artikelen 1 tot 3, opgeheven met uitwerking op 31 augustus 2006, van artikel 3bis, opgeheven met uitwerking (op 31 augustus 2008), en artikel 4, §§ 3 tot 5, opgeheven met uitwerking op 31 augustus 2005. <DFG 2004-03-03/44, art. 40, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Art.517. Het koninklijk besluit van 15 april 1965 tot regeling, in de derde graad van het hoger technisch onderwijs, van de studiën, ter verkrijging van het diploma voor cultuurspreidingstechnieken, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.518. Het koninklijk besluit van 16 april 1965, houdende organiek reglement van het Hoger Rijkstechnisch Instituut voor Toneel en Cultuurspreiding zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.519. Het koninklijk besluit van 16 april 1965 houdende organiek kader van het Hoger Rijkstechnisch Instituut voor Toneel en Cultuurspreiding wordt opgeheven.
Art.520. Het ministerieel besluit van 28 oktober 1969 tot vaststelling van de vakken die een bijzondere beroepservaring vergen, zoals bedoeld in artikel 10, 18°, tweede lid, van het koninklijk besluit van 22 april 1969, betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter- lager-, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, wordt opgeheven.
Art.521. Het koninklijk besluit van 20 maart 1970 houdende vaststelling van de huurprijzen voor de concertzalen van het Koninklijk Muziekconservatorium te Luik en van de vergoedingen van het personeel nodig voor het benutten van deze zalen, wordt opgeheven.
Art.522. Het koninklijk besluit van 20 juli 1971 tot regeling van de administratieve toestand der leraars aan de Koninklijke Muziekconservatoria van Brussel (Franstalige afdeling), Luik en Bergen, die een artistieke activiteit buiten de instelling uitoefenen, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.523. Het koninklijk besluit van 8 september 1971 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder rijkstoelagen worden verleend aan het Instituut voor Kerkmuziek en muziekpedagogie (I.K.M.P.), zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.524. Het koninklijk besluit van 20 oktober 1971 tot vaststelling van de huurprijzen van de concertzalen van het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel en de toelagen van het personeel nodig voor het gebruik van de zalen, wordt opgeheven.
Art.525. Het koninklijk besluit van 21 februari 1972 tot regeling van de samenstelling, de bevoegdheid en de werkwijze van de Commissies van Toezicht bij de Koninklijke Muziekconservatoria van Brussel (Franstalige afdeling), Luik en Bergen, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.526. Het koninklijk besluit van 20 maart 1972 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de diploma's van eerste prijs en van de hogere diploma's in de koninklijke muziekconservatoria te Brussel (Franstalige afdeling), Luik en Bergen, zoals gewijzigd, wordt opgeheven op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, met uitzondering van artikel 4bis, opgeheven met uitwerking op 31 augustus (2008), van artikel 5, opgeheven met uitwerking op 31 augustus 2005, en de artikelen 1 tot 4, opgeheven met uitwerking op 31 augustus 2006. <DFG 2006-07-20/66, art. 78, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Art.527. Het ministerieel besluit van 20 juli 1972 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van de koninklijke muziekconservatoria te Brussel (Franstalige afdeling), Luik en Bergen, zoals gewijzigd, wordt opgeheven op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, met uitzondering van de artikelen 66bis en 67, die opgeheven zullen worden op 31 augustus 2005, en van de artikelen 26, 31 en 55 tot 61, die zullen worden opgeheven op 31 augustus (2008). <DFG 2006-07-20/66, art. 79, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Art.528. Het koninklijk besluit van 25 juni 1973 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toelating van de leerlingen en van de duur van de lessen in de Koninklijke Muziekconservatoria, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.529. Het koninklijk besluit van 5 november 1973 tot organisatie van het onderwijs in de beeldende kunsten afhangend van de Minister van Franse Cultuur, wordt opgeheven.
Art.530. Het koninklijk besluit van 5 mei 1976 houdende gelijkstelling van de titels van het kunstonderwijs, wordt opgeheven.
Art.531. Het ministerieel besluit van 15 juli 1976 tot vaststelling van het kalender voor de examens, voorzien voor de parallelle leergangen in koninklijke muziekconservatoria, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.532. Het ministerieel besluit van 15 juli 1976 tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden tot de eerste technische en openbare wedstrijd alsook tot de openbare wedstrijd met het oog op het behalen van een eerste prijs van een koninklijk muziekconservatorium, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.533. Het Ministerieel besluit van 15 juli 1976, tot vaststelling van het kalender voor de examens, voorzien voor de parallelle leergangen in koninklijke muziekconservatoria, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.534. Het ministerieel besluit van 15 juli 1976 tot vaststelling van het model van het getuigschrift voor toelating tot de inrichtingen voor muziekonderwijs van hoger niveau, wordt opgeheven.
Art.535. Het ministerieel besluit van 15 juli 1976 tot vaststelling van de praktische modaliteiten voor de opdracht van de Staatsafgevaardigde voor de examens voor toelating in de inrichtingen voor muziekonderwijs van hoger niveau, wordt opgeheven.
Art.536. Het ministerieel besluit van 20 juli 1976 tot vaststelling van de vakken die een bijzondere beroepservaring vereisen zoals bedoeld in artikel 10, 18e, tweede lid, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.537. Het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de voorwaarden tot rangschikking van de studiën in de plastische kunsten met volledig leerplan in de drie graden van het hoger kunstonderwijs, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.538. Het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de bezoldiging van de voordrachthouders en van de lesgevers der rijksinrichtingen voor kunstonderwijs ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur wordt opgeheven.
Art.539. Het koninklijk besluit van 12 december 1979 tot vaststelling van de nieuwe structuren en de organisatie in de " Ecole superieure des arts plastiques et visuels " te Bergen, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.540. Het koninklijk besluit van 19 december 1979 tot rangschikking van de studies van de " Ecole supérieure des Arts plastiques et visuels de l'Etat ", te Bergen, wordt opgeheven.
Art.541. Het koninklijk besluit van 4 april 1980 tot vaststelling van de nieuwe structuren en de organisatie in de " Ecole nationale superieure des arts visuels de la Cambre ", zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.542. Het ministerieel besluit van 22 april 1980 tot inrichting van de artistieke proef voor de toegang tot de inrichtingen voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan die een onderwijs in de plastische kunsten organiseren van de 1e, de 2e of de 3e graad, wordt opgeheven.
Art.543. Het koninklijk besluit van 23 april 1980 tot inrichting van het examen over de algemene vorming voor de toelating tot de inrichtingen voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan die onderwijs in de plastische kunsten organiseren van de eerste of van de tweede graad, wordt opgeheven.
Art.544. Het koninklijk besluit van 16 mei 1980 tot rangschikking van de studies van de " Ecole nationale supérieure des Arts visuels de la Cambre " wordt opgeheven.
Art.545. Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 21 september 1983 tot vaststelling van het organiek reglement van de " Ecole supérieure des Arts plastiques et visuels à Mons ", zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.546. Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 17 januari 1984 tot vaststelling van de procedure voor de samenstelling van de pedagogische raad en de raad van beheer van de " Ecole superieure des Arts plastiques et visuels de l'Etat " te Bergen, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art.547. Het koninklijk besluit van 26 januari 1988 tot vrijstelling van bekwaamheidsbewijzen in het hoger artistiek muziekonderwijs, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
TITEL 4. - SLOTBEPALINGEN.
Art.548. De Regering kan de wets-, decreets- en verordeningsbepalingen coördineren inzake het hoger onderwijs georganiseerd binnen de hogere kunstscholen alsmede de bepalingen die deze opzettelijk of impliciet zouden hebben gewijzigd op het moment waarop deze coördinatie zal worden opgesteld.
Daartoe kan zij :
1° de volgorde, de nummering en, in het algemeen, de voorstelling van de te coördineren bepalingen wijzigen, onder andere afdelingen;
2° de referenties wijzigen die de te coördineren bepalingen zouden bevatten, om die in overeenstemming te brengen met de nieuwe nummering;
3° de redactie wijzigen van de te coördineren bepalingen om die in overeenstemming met elkaar te brengen en de terminologie ervan te uniformiseren, zonder dat de principes ingeschreven in deze bepalingen geschonden kunnen worden.
De coördinatie zal het volgende opschrift dragen : " Decreet betreffende het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen, (gecoördineerd op ...) ". <Erratum, zie B.St. 10.07.2002, p. 30958>
Art. 549. Dit decreet treedt in werking op 1 september 2002, met uitzondering van de artikelen 1; 2; 5 tot 31, die in werking treden op de dag waarop dit decreet in het Belgisch Staatsblad verschijnt, en de artikelen 61 tot 67; 98 tot 105; 223 tot 230; 353 tot 360, die in werking treden op 1 januari 2002.