4 FEBRUARI 2021. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 2 juni 2004 betreffende het verlof van de personeelsleden van de Regeringsdiensten van de Franse Gemeenschap, van de Hoge raad voor de Audiovisuele Sector en van de instellingen van openbaar nut die onder het Sectorcomité XVII ressorteren
HOOFDSTUK I. - Bepalingen tot wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 2 juni 2004 betreffende het verlof van de personeelsleden van de Regeringsdiensten van de Franse Gemeenschap, van de Hoge raad voor de Audiovisuele Sector en van de instellingen van openbaar nut die onder het sectorcomité XVII ressorteren
Art. 1-6
HOOFDSTUK II. - Bepaling tot wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 3 september 2020 betreffende de delegatie van bevoegdheden en ondertekening aan de ambtenaren-generaal en sommige andere personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap
Art. 7
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art. 8-9
HOOFDSTUK I. - Bepalingen tot wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 2 juni 2004 betreffende het verlof van de personeelsleden van de Regeringsdiensten van de Franse Gemeenschap, van de Hoge raad voor de Audiovisuele Sector en van de instellingen van openbaar nut die onder het sectorcomité XVII ressorteren
Artikel 1. In artikel 1, § 3, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 2 juni 2004 betreffende het verlof van de personeelsleden van de Regeringsdiensten van de Franse Gemeenschap, van de Hoge raad voor de Audiovisuele Sector en van de instellingen van openbaar nut die onder het sectorcomité XVII ressorteren, wordt het 19de lid aangevuld met de woorden "of bij de voorzitter van een Vergadering".
Art.2. In hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt afdeling 6 vervangen door de volgende tekst
"Afdeling 6 - Moederschapsverlof
Artikel 23. - Het moederschapsverlof bepaald in artikel 39 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Artikel 24. - De bezoldiging die verschuldigd is voor de periode waarin de ambtenaar met moederschapsverlof is, kan niet meer bedragen dan 15 weken, of 19 weken in geval van een meerling.
De vergoeding die verschuldigd is voor de uit hoofde van artikel 32/1 toegestane verlenging van de postnatale rusttijd mag niet meer dan 24 weken bedragen.
Artikel 25. - Wanneer de ambtenaar het moederschapsverlof heeft uitgeput en de geboorte na de uitgerekende datum plaatsvindt, wordt het moederschapsverlof verlengd tot de werkelijke geboortedatum. Gedurende deze periode is de ambtenaar met moederschapsverlof.
In afwijking van artikel 24 is de bezoldiging verschuldigd.
Artikel 26. - Op verzoek van de werkneemster (ambtenaar) wordt het moederschapsverlof, overeenkomstig artikel 39 van de Arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode gelijk aan de duur van de periode gedurende dewelke zij haar arbeid heeft voortgezet vanaf de zesde week voorafgaand aan de effectieve bevallingsdatum of vanaf de achtste week wanneer een meerling wordt verwacht. In geval van vroeggeboorte wordt deze termijn verminderd met het aantal dagen dat zij heeft gewerkt tijdens de periode van zeven dagen die aan de bevalling voorafging.
Met werkdagen die kunnen worden uitgesteld tot na het postnatale verlof, worden gelijkgesteld
1° jaarlijks vakantieverlof;
2° de in artikel 12 bedoelde feestdagen;
3° de in de artikelen 13 en 14 bedoelde verloven;
4° verlof om dwingende familieredenen;
5° afwezigheden wegens ziekte of ongeval;
6° de periode van volledige verwijdering van de arbeid als maatregel ter bescherming van het moederschap.
In geval van meerlingen wordt op verzoek van de ambtenaar de periode van onderbreking van de arbeid na de negende week, die overeenkomstig de bepalingen van lid 2 kan worden verlengd, met ten hoogste twee weken verlengd.
Artikel 27. - Overeenkomstig artikel 39, lid 3, van de Arbeidswet van 16 maart 1971 kunnen de laatste twee weken van de postnatale rustperiode op haar verzoek worden omgezet in postnatale rustdagen, wanneer de ambtenaar de periode van werkonderbreking met ten minste twee weken na de negende week kan verlengen.
Uiterlijk vier weken vóór het einde van de verplichte postnatale rustperiode moet de ambtenaar de overheid waaronder zij ressorteert schriftelijk in kennis stellen van de omschakeling en de planning bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971.
Overeenkomstig artikel 39, lid 3, van de Arbeidswet van 16 maart 1971 moeten de postnatale rustdagen worden opgenomen binnen acht weken na het einde van de ononderbroken periode van postnatale rust.
Postnatale rustdagen worden behandeld als een dienstactiviteit.
Artikel 28. - Aan een voltijds zwangere ambtenaar wordt halftijds verlof verleend voor de periode van twee maanden die aan de vermoedelijke geboortedatum voorafgaat en, in voorkomend geval, voor de periode tussen deze datum en de datum van de werkelijke bevalling.
Dit verlof wordt betaald en wordt behandeld als een periode van actieve dienst.
Artikel 29. - Tijdens de zwangerschap of de lactatie mogen vrouwelijke ambtenaren geen overwerk verrichten. Voor de toepassing van dit artikel wordt arbeid die meer dan 38 uur per week wordt verricht, als overwerk beschouwd.
Artikel 30. - Aan een vrouwelijke ambtenaar in actieve dienst wordt op haar verzoek het nodige verlof verleend om prenatale medische onderzoeken, die niet buiten de werkuren kunnen plaatsvinden, te kunnen bijwonen en ondergaan. Het verzoek van de ambtenaar moet met alle relevante bewijzen worden gestaafd.
Het verlof wordt behandeld als een periode van dienstactiviteit.
Artikel 30/1. - De ambtenaar die krachtens de artikelen 42 en 43 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 en artikel 18 van de Wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector, van het werk is vrijgesteld, wordt ambtshalve voor de noodzakelijke periode met verlof gezonden. Het verlof wordt behandeld als een periode van dienstactiviteit.
Artikel 31. - De artikelen 23 en 24 zijn niet van toepassing in geval van een miskraam die vóór de 181e dag van de zwangerschap plaatsvindt.
Artikel 32. - § 1. Indien de moeder van het kind in het ziekenhuis wordt opgenomen of overlijdt, wordt de vader van het kind, op eigen verzoek, vervangend vaderschapsverlof toegekend om voor het kind te zorgen.
§ 2. In geval van ziekenhuisopname van de moeder kan aan het personeelslid dat de vader van het kind is, onder de volgende voorwaarden vervangend vaderschapsverlof worden verleend:
1° de pasgeborene moet het ziekenhuis hebben verlaten;
2° de ziekenhuisopname van de moeder moet langer dan zeven dagen duren.
Het vervangend vaderschapsverlof kan niet eerder ingaan dan op de zevende dag na de dag van de geboorte van het kind en eindigt wanneer de ziekenhuisopname van de moeder eindigt en uiterlijk aan het einde van het nog niet door de moeder opgenomen deel van het moederschapsverlof.
Het personeelslid dat de vader van het kind is en vervangend vaderschapsverlof wenst op te nemen, stelt zijn overheid daar schriftelijk in kennis van. In de schriftelijke mededeling worden de datum van ingang van het verlof en de vermoedelijke duur ervan vermeld. Het verzoek om verlof moet samen gaan met een verklaring waarin de duur van de ziekenhuisopname van de moeder na de zeven dagen die volgen op de datum van de bevalling en de datum waarop het pasgeboren kind uit het ziekenhuis wordt ontslagen, worden gestaafd.
§ 3. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het vervangend vaderschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het moederschapsverlof dat de moeder nog niet heeft opgebruikt.
Het personeelslid dat de vader van het kind is en vervangend vaderschapsverlof wenst op te nemen, stelt zijn overheid daar schriftelijk in kennis van binnen zeven dagen na het overlijden van de moeder. De schriftelijke mededeling vermeldt de datum waarop het vervangend vaderschapsverlof ingaat en de vermoedelijke duur ervan. Een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder moet zo spoedig mogelijk worden overgelegd.
§ 4. Wanneer het kind geen vader heeft van wie de afstamming is vastgesteld, wordt het in dit artikel bedoelde vervangende vaderschapsverlof toegekend aan het personeelslid dat op het tijdstip van de geboorte :
1° gehuwd is met de moeder van het kind ;
2° wettig samenwoont met de moeder van het kind en bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, en zij niet met elkaar verwant zijn op een wijze die een huwelijksverbod meebrengt waarvan zij door de Koning niet kunnen worden ontheven;
3° gedurende een ononderbroken periode van drie jaar voorafgaand aan de geboorte, duurzaam en feitelijk samenwoont met de moeder van het kind en bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, en zij niet verenigd zijn door een familierechtelijke betrekking die een huwelijksverbod inhoudt waarvan de Koning hen niet kan ontheffen. Het bewijs van samenwoning en hoofdverblijfplaats wordt geleverd door middel van een uittreksel uit het bevolkingsregister.
§ 5. Het vervangend vaderschapsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Artikel 32/1. - Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen na de geboorte in het ziekenhuis moet blijven, kan het postnatale rustverlof op verzoek van de ambtenaar worden verlengd met een periode gelijk aan de periode gedurende welke het kind na de eerste zeven dagen in het ziekenhuis is gebleven. De duur van deze verlenging mag niet meer dan 24 weken bedragen. Daartoe legt de ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert:
1° op het einde van de postnatale rustperiode, een attest van het ziekenhuis waarin wordt bevestigd dat het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen vanaf de geboortedatum in het ziekenhuis heeft verbleven, en waarin de duur van de ziekenhuisopname wordt vermeld;
2° in voorkomend geval, op het einde van de verlengingsperiode die voortvloeit uit de bepalingen van dit lid, een nieuwe verklaring van de ziekenhuisinstelling waarin wordt bevestigd dat de pasgeborene de ziekenhuisinstelling nog niet heeft verlaten en waarin de duur van de ziekenhuisopname wordt vermeld. ".
Art.3. In hetzelfde besluit wordt het opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk VIII vervangen door het volgende:
"Afdeling. 2 - Verlof voor het uitoefenen van een activiteit met een erkende politieke groepering of de voorzitter van een vergadering ".
Art.4. Aan artikel 93 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid toegevoegd, luidend als volgt:
"Voorzitter van een Vergadering": elke voorzitter van een Vergadering of Parlement die/dat de wetgevende functie uitoefent op federaal, gemeenschaps- of gewestelijk niveau. ".
Art.5. In artikel 94 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen door de volgende tekst:
"Op verzoek van de voorzitter van een erkende fractie of van de voorzitter van een vergadering en met instemming van het personeelslid wordt hem, voor zover het dienstbelang zich daar niet tegen verzet, verlof verleend voor een periode van ten hoogste twee jaar om op geregelde en permanente basis opdrachten uit te voeren ten behoeve van die fractie of van de voorzitter ervan of de voorzitter van een vergadering. ".
Art.6. In artikel 96 van hetzelfde besluit worden de woorden "of de voorzitter van een vergadering" ingevoegd tussen de woorden "of de voorzitter van de groep" en de woorden "ter beschikking waarvan hij is gesteld".
HOOFDSTUK II. - Bepaling tot wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 3 september 2020 betreffende de delegatie van bevoegdheden en ondertekening aan de ambtenaren-generaal en sommige andere personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap
Art.7. In artikel 33, eerste lid, 2°, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 3 september 2020 betreffende de delegatie van bevoegdheden en ondertekening aan de ambtenaren-generaal en sommige andere personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, wordt het punt a) aangevuld met de woorden "of aan de voorzitter van een vergadering".
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art.8. Artikel 2 van dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2020.
Art. 9. De minister die ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft, is belast met de uitvoering van dit besluit.