Details





Titel:

7 MEI 1999. - Koninklijk besluit betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-05-1999 en tekstbijwerking tot 13-06-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Algemeen stelsel.
Afdeling 1. - Volledige onderbreking van de beroepsloopbaan.
Art. 4
Art. 4 Vlaams Gewest
Art. 5
Art. 5 Vlaams Gewest
Afdeling 2. [1 - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor de ambtenaren van minder dan 55 jaar.]1
Art. 6
Art. 6 Vlaams Gewest
Art. 7
Art. 7 Vlaams Gewest
Afdeling 3. [1 - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor de ambtenaren van 55 jaar of meer.]1
Art. 8
Art. 8 Vlaams Gewest
Art. 8bis
Art. 8bis Vlaams Gewest
HOOFDSTUK III. - Specifieke stelsels.
Afdeling 1. - Palliatieve zorgen.
Art. 9-10
Afdeling 1bis. [1 - Erkende mantelzorgers ]1
Art. 10bis
Afdeling 2. - Zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid.
Art. 11, 11bis, 11ter
Afdeling 3. - Ouderschapsverlof.
Art. 12, 12/1
Afdeling 4. - Bedrag van de uitkeringen.
Art. 13
HOOFDSTUK IV. - Vervanging.
Art. 14-18
HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 19-21
Art. 21 Vlaams Gewest
Art. 22-26
HOOFDSTUK VI. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure.
Art. 27-32, 32/1
Afdeling 4. - Toezicht.
Art. 33
HOOFDSTUK VII. - Overgangsmaatregelen en slotbepalingen.
Art. 34-36



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werknemers die onderworpen zijn aan een statuut, in zoverre de verschillende overheden de bepalingen van dit besluit geheel of gedeeltelijk van toepassing hebben gemaakt op de statutaire personeelsleden die onder hun bevoegdheid vallen.
  Nochtans zijn de bepalingen van dit besluit niet van toepassing op :
  - de personeelsleden van de lokale besturen zoals bedoeld bij artikel 99, vijfde lid van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
  - de personeelsleden van het onderwijs;
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2019-02-03/11, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

Art.2. Elke overheid bepaalt in welke mate en op welke categorieën van personeelsleden zij de bepalingen van dit besluit toepast.
  Dit betekent ondermeer dat elke overheid kan beslissen bepaalde categorieën van zijn personeel van de toepassing van dit besluit uit te sluiten of slechts onder bepaalde voorwaarden de voordelen van dit besluit toe te kennen of in geval van gedeeltelijke loopbaanonderbreking slechts bepaalde formules toe te passen.
  De verschillende overheden kunnen de bepalingen van hoofdstuk 3, afdelingen 2 en 3 eveneens van toepassing maken op hun contractueel personeel.

Art.3. Iedere rechtshandeling uitgaande van een niet-federale overheid die tot doel heeft bepalingen van dit besluit van toepassing te maken op zijn personeel, kan slechts uitwerking hebben wanneer zij het voorafgaandelijk akkoord verkregen heeft van de federale Ministerraad.

HOOFDSTUK II. - Algemeen stelsel.
Afdeling 1. - Volledige onderbreking van de beroepsloopbaan.
Art.4.De ambtenaar kan verlof bekomen om zijn loopbaan volledig te onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste 3 maanden en ten hoogste 12 maanden.
  De periodes waarin de ambtenaar zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan [1 60 maanden]1 tijdens de hele loopbaan.
  Voor de berekening van de duur van [1 60 maanden]1 wordt geen rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking in de specifieke stelsels voorzien in hoofdstuk 3.
  Nochtans wordt de maximumduur van [1 60 maanden]1 verminderd met de periode van volledige loopbaanonderbreking waarvan de ambtenaar reeds genoten heeft krachtens gelijk welke wettekst of reglementaire tekst genomen in uitvoering van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
  ----------
  (1)<KB 2011-12-28/24, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

Art.4_VLAAMS_GEWEST.   <Opgeheven bij BVR 2016-07-26/02, art. 35, 1°, 016; Inwerkingtreding : 02-09-2016>   

Art.5. § 1. Aan de ambtenaar die een voltijdse arbeidsregeling volledig onderbreekt wordt een uitkering van 10 504 frank per maand toegekend.
  § 2. Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot 11 504 frank per maand verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van 3 jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind waarvoor het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.
  Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot 12 504 frank verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van 3 jaar vanaf de geboorte of adoptie van een derde kind waarvoor de werknemer die zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.
  De bedragen voorzien in het eerste en tweede lid blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijke onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het rechtgevend kind de leeftijd van 3 jaar bereikt of, in geval van adoptie, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende de welke de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte wordt bereikt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit bedrag behouden voor de duur van de lopende onderbrekingsperiode of totdat het kind de leeftijd van 3 jaar zou hebben bereikt of tot de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte zou bereikt worden.
  Indien de ambtenaar tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het krijgen van een verhoogde onderbrekingsuitkering bedoeld in het eerste of tweede lid, kan deze slechts toegekend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag. Als aanvraag geldt hier het indienen van de bewijsstukken waarvan sprake is in het artikel 28.
  § 3. Aan de ambtenaren die een deeltijdse arbeidsregeling volledig onderbreken, wordt per maand een gedeelte van de in dit artikel vermelde bedragen toegekend, dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in die deeltijdse arbeidsregeling.

Art.5_VLAAMS_GEWEST.   <Opgeheven bij BVR 2016-07-26/02, art. 35, 2°, 016; Inwerkingtreding : 02-09-2016>   

Afdeling 2. [1 - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor de ambtenaren van minder dan 55 jaar.]1   ----------   (1)
Art.6.§ 1. De ambtenaar van minder dan [2 55 jaar]2 tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling kan verlof bekomen om zijn loopbaan te onderbreken ten belope van een vijfde, een vierde, een derde of de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd met al dan niet opeenvolgende periodes van tenminste 3 maanden.
  § 2. In afwijking van § 1 kan de ambtenaar die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een ambtenaar die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde administratie, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling.
  § 3. De periodes waarin de ambtenaar zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan [1 60 maanden]1 tijdens de hele loopbaan.
  Voor de berekening van deze periode van [1 60 maanden]1 wordt geen rekening gehouden met de periodes van gedeeltelijke onderbreking in de specifieke stelsels voorzien in hoofdstuk 3.
  Nochtans wordt de maximumduur van [1 60 maanden]1 verminderd met de periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking waarvan de ambtenaar reeds genoten heeft krachtens gelijk welke wettelijke of reglementaire tekst genomen in uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985.
  ----------
  (1)<KB 2011-12-28/24, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<KB 2012-08-25/02, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.6_VLAAMS_GEWEST.   <Opgeheven bij BVR 2016-07-26/02, art. 35, 3°, 016; Inwerkingtreding : 02-09-2016>   

Art.7.§ 1. De ambtenaar van [1 55 jaar]1 of meer die zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt ontvangt een maandelijkse onderbrekingstoelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld :
  1° 2 101 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met een vijfde verminderen;
  2° 2 626 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met een vierde verminderen;
  3° 3 501 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met een derde verminderen;
  4° 5 252 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met de helft verminderen;
  5° voor de ambtenaren bedoeld in artikel 6, § 2 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  § 2. Wanneer de gedeeltelijke onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind, wordt het maandelijks bedrag van de onderbrekingstoelage die bedoeld is in :
  1° § 1, 1° verhoogd tot 2 301 frank;
  2° § 1, 2° verhoogd tot 2 876 frank;
  3° § 1, 3° verhoogd tot 3 835 frank;
  4° § 1, 4° verhoogd tot 5 752 frank;
  5° § 1, 5° verhoogd tot het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  § 3. Wanneer de gedeeltelijke onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind, wordt het maandelijks bedrag van de onderbrekingstoelage die bedoeld is in :
  1° § 1, 1° verhoogd tot 2 501 frank;
  2° § 1, 2° verhoogd tot 3 126 frank;
  3° § 1, 3° verhoogd tot 4 168 frank;
  4° § 1, 4° verhoogd tot 6 252 frank;
  5° § 1, 5° verhoogd tot het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  ----------
  (1)<KB 2012-08-25/02, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.7_VLAAMS_GEWEST.   <Opgeheven bij BVR 2016-07-26/02, art. 35, 4°, 016; Inwerkingtreding : 02-09-2016>   

Afdeling 3. [1 - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor de ambtenaren van 55 jaar of meer.]1   ----------   (1)
Art.8.§ 1. De ambtenaar tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling die de leeftijd van [1 55 jaar]1 bereikt heeft kan verlof bekomen om zijn loopbaan te onderbreken te belopen van een vijfde, een vierde, een derde of de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd, tot aan zijn pensioen in zoverre hij zich, volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald door de bevoegde overheid, engageert om zijn loopbaan gedeeltelijk te onderbreken tot aan zijn pensioen.
  § 2. In afwijking van § 1 kan de ambtenaar die de leeftijd van [1 55 jaar]1 bereikt heeft en die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van een ambtenaar die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde administratie, onder dezelfde voorwaarden als voorzien bij § 1, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling tot aan zijn pensioen.
  § 3. De ambtenaar bedoeld in § 1, ontvangt per maand een onderbrekingsuitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld :
  1° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde op 4 202 frank;
  2° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met een vierde op 5 252 frank;
  3° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met een derde op 7 002 frank;
  4° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft op 10 504 frank;
  De ambtenaar bedoeld in § 2 ontvangt per maand een onderbrekingsuitkering waarvan het bedrag vastgesteld wordt op het gedeelte van het in vorig lid, 4°, vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  § 4. Wanneer de gedeeltelijke loopbaanonderbreking van de ambtenaar bedoeld in § 1 een aanvang neemt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of de adoptie van een tweede kind wordt het maandbedrag van de uitkering bedoeld in :
  1° § 3, 1° verhoogd tot 4 402 frank;
  2° § 3, 2° verhoogd tot 5 502 frank;
  3° § 3, 3° verhoogd tot 7 336 frank;
  4° § 3, 4° verhoogd tot 11 004 frank.
  De ambtenaar bedoeld in § 2 ontvangt per maand een onderbrekingsuitkering waarvan het bedrag vastgesteld wordt op het gedeelte van het in vorig lid, 4°, vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  § 5. Wanneer de gedeeltelijke loopbaanonderbreking van de ambtenaar bedoeld in § 1 een aanvang neemt binnen een termijn van drie jaar vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind, wordt het maandelijks bedrag van de onderbrekingstoelage die bedoeld is in :
  1° § 3, 1° verhoogd tot 4 602 frank;
  2° § 3, 2° verhoogd tot 5 752 frank;
  3° § 3, 3° verhoogd tot 7 669 frank;
  4° § 3, 4° verhoogd tot 11 504 frank.
  De ambtenaar bedoeld in § 2 ontvangt per maand een onderbrekingsuitkering waarvoor het bedrag vastgesteld wordt op het gedeelte van het in vorig lid, 4°, vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  ----------
  (1)<KB 2012-08-25/02, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.8_VLAAMS_GEWEST.   <Opgeheven bij BVR 2016-07-26/02, art. 35, 5°, 016; Inwerkingtreding : 02-09-2016>  

Art. 8bis.[1 § 1. [2 In afwijking van artikel 8, § 1 wordt voor ambtenaren die tewerkgesteld zijn in een voltijdse arbeidsregeling en die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft, een derde of een vierde, de leeftijd op 50 jaar gebracht, voor de ambtenaren die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden :
   - een zwaar beroep hebben uitgeoefend gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar;
   - een zwaar beroep waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat hebben uitgeoefend. Deze beroepen zijn de volgende :
   a) de verpleegkundigen en het verzorgend personeel in de ziekenhuizen;
   b) de verpleegkundigen en verzorgend personeel in de rusthuizen en in de rust- en verzorgingstehuizen;
   c) de beroepen die voorkomen op een lijst van knelpuntberoepen, vertrekkende van de knelpuntberoepenlijsten van de Gewesten, jaarlijks vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd besluit, na onderhandeling binnen het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten, na unaniem advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en van het Comité Overheidsbedrijven.]2
   Voor de toepassing van het vorige lid wordt als zwaar beroep beschouwd :
   - het werk in wisselende ploegen, meer bepaald de ploegenarbeid in minstens twee ploegen van minstens twee personeelsleden, die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan één vierde van hun dagtaak, op voorwaarde dat het personeelslid van ploegen alterneert;
   - het werk in onderbroken diensten waarbij het personeelslid permanent werkt in dagprestaties waarvan de begintijd en de eindtijd minimum 11 uur uit elkaar liggen met een onderbreking van minstens 3 uur en minimumprestaties van 7 uur. Onder permanent verstaat men dat de onderbroken dienst de gewone arbeidsregeling van het personeelslid vormt en dat hij niet occasioneel in een dergelijke dienst wordt tewerkgesteld;
   - het werk met prestaties die gewoonlijk tussen 20 uur en 6 uur vallen, met uitsluiting van de ambtenaren die uitsluitend prestaties verrichten tussen 6 uur en 22 uur en van de ambtenaren die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur.
   Het begrip zwaar beroep kan, op voorstel van het Gemeenschappelijk Comité van alle Overheidsdiensten, bij een in Ministerraad overlegd besluit aangepast worden.
   § 2. In afwijking van artikel 8, § 1, wordt voor ambtenaren die tewerkgesteld zijn in een voltijdse arbeidsregeling en die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de ambtenaren die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties voldoen aan één van de volgende voorwaarden :
   - daaraan voorafgaand was de ambtenaar actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar. Wordt als zwaar beroep beschouwd, het zwaar beroep zoals gedefinieerd in § 1, tweede en derde lid;
   - daaraan voorafgaand heeft de ambtenaar een beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar doorlopen.
   Voor toepassing van het vorige lid komt in aanmerking voor de berekening van de beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar :
   1° elk kalenderjaar van tewerkstelling onder het stelsel van de private sector, waarvoor minstens 285 dagen voltijds loon werd uitbetaald, gerekend in een zesdagenweek;
   2° elk kalenderjaar van tewerkstelling, onder het stelsel van de publieke sector, waarvoor minstens 237 dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten werden vastgesteld, gerekend in een vijfdagenweek.
   Voor de kalenderjaren in de private sector van minder dan 285 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 285. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
   Voor de kalenderjaren in de publieke sector van minder dan 237 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 237. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
   Voor de kalenderjaren met respectievelijk meer dan 285 dagen of 237 dagen van tewerkstelling, worden de dagen die de 285 dagen of 237 dagen overschrijden, buiten beschouwing gelaten.
   De som van de jaren in de punten 1° en 2° wordt afgerond naar de hogere eenheid.
   Voor toepassing van het punt 1° wordt gelijkgesteld met dagen waarop voltijds loon werd uitbetaald, de dagen van :
   - moederschapsverlof;
   - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
   - adoptieverlof;
   - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
   - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
   Voor de toepassing van het punt 2° worden gelijkgesteld met dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten, de dagen van :
   - verloven met behoud van bezoldiging;
   - moederschapsverlof;
   - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
   - adoptieverlof;
   - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
   - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
   Het bewijs van de 28 jaar beroepsloopbaan gebeurt aan de hand van een formulier, vastgesteld door de Minister van Werk, op voorstel van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
   § 3. De §§ 3, 4 en 5 van artikel 8 zijn van toepassing op de situaties bedoeld in de §§ 1 en 2.
   § 4. De periodes van vermindering van prestaties bedoeld in § 1 en § 2, worden niet aangerekend op de 60 maanden bedoeld in artikel 6, § 3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2012-08-25/02, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<KB 2014-05-12/06, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art.8bis_VLAAMS_GEWEST.   <Opgeheven bij BVR 2016-07-26/02, art. 35, 6°, 016; Inwerkingtreding : 02-09-2016>  

HOOFDSTUK III. - Specifieke stelsels.
Afdeling 1. - Palliatieve zorgen.
Art.9. In afwijking van artikel 4, kan de ambtenaar verlof bekomen om zijn loopbaan volledig te onderbreken voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand, teneinde palliatieve zorg te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van het artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
  Onder palliatieve zorg wordt verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.
  De ambtenaar die om deze reden zijn loopbaan wil onderbreken brengt er de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte, voegt bij die mededeling het formulier bedoeld in artikel 28 alsmede een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve zorg behoeft en waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is deze zorg te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
  De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op die gedurende dewelke de voormelde mededeling is gebeurd.
  De overheid vult het in artikel 28 vermelde formulier in en geeft het af aan de ambtenaar.

Art.10. In afwijking van artikel 6 kan de ambtenaar tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling verlof bekomen om zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreken ten belope van een vijfde (...) of de helft voor een periode van een maand, eventueel verlengbaar met één maand, teneinde palliatieve zorgen te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van het artikel 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen. <KB 2007-01-18/37, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 17-02-2007>
  De ambtenaar die, anders dan in toepassing van artikel 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een ambtenaar die voltijds tewerkgesteld is in dezelfde openbare dienst, kan voor een periode van een maand, eventueel verlengbaar met één maand, naar een deeltijdse arbeidsregeling overgaan die normaal gemiddeld de helft bedraagt van het aantal arbeidsuren in de voltijdse arbeidsregeling.
  De in artikel 9 voorziene aanvraagprocedure is van toepassing.

Afdeling 1bis. [1 - Erkende mantelzorgers ]1   ----------   (1)
Art.10bis. [1 In toepassing van artikel 99 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en in afwijking van artikel 2, zijn de bepalingen voorzien in artikel 100ter en 102ter van de genoemde herstelwet van 22 januari 1985, van toepassing op zowel de statutaire als de contractuele personeelsleden. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2020-10-19/05, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


Afdeling 2. - Zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid.
Art.11. De ambtenaar kan verlof bekomen om zijn loopbaan volledig te onderbreken op basis van artikel 100 van de voormelde wet van 22 januari 1985 voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een zware ziekte.
  Op basis van artikel 102 van voormelde wet van 22 januari 1985 kan voor dezelfde reden de ambtenaar tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling eveneens verlof bekomen om zijn loopbaan gedeeltelijk te onderbreken met een vijfde (...) of de helft en de ambtenaar die tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een ambtenaar die voltijds tewerkgesteld is in dezelfde openbare dienst, kan naar een deeltijdse arbeidsregeling overgaan die de helft bedraagt van het aantal arbeidsuren in de voltijdse arbeidsregeling. <KB 2007-01-18/37, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 17-02-2007>
  Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met de ambtenaar en als familielid zowel de bloed als de aanverwanten.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder zware ziekte verstaan elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.
  Het bewijs van de reden van deze loopbaanonderbreking wordt geleverd bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezins- of familielid tot de tweede graad, waaruit blijkt dat de ambtenaar bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.
  De mogelijkheid om zijn loopbaan volledig te onderbreken om de in dit artikel aangehaalde reden is beperkt tot maximum 12 maanden per patiënt. De onderbrekingsperiodes kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum één en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximumtermijn van 12 maanden bereikt is. Nochtans wordt de maximumperiode van 12 maanden verminderd met de periodes van volledige loopbaanonderbreking die de ambtenaar reeds genoten heeft voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of reglementaire tekst ter uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, die dezelfde mogelijkheid voorzag.
  De in dit artikel bedoelde mogelijkheid van gedeeltelijke loopbaanonderbreking is beperkt tot maximum 24 maanden per patiënt. De periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum één maand tot maximum drie maanden, aaneensluitend of niet tot de maximum van 24 maanden bereikt is.
  Nochtans wordt de maximumperiode van 24 maanden per patiënt verminderd met de periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking waarvan de ambtenaar reeds genoten heeft voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of reglementaire tekst ter uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, die dezelfde mogelijkheid voorzag.
  De aanvraagprocedure is dezelfde als deze voorzien in het artikel 9.
  (Ingeval van zware ziekte van een kind dat hoogstens 16 jaar oud is, wordt, wanneer de ambtenaar alleenstaand is, de maximumperiode van de volledige loopbaanonderbreking bedoeld in het zesde lid van dit artikel uitgebreid naar 24 maanden en wordt de maximumperiode van de gedeeltelijke loopbaanonderbreking bedoeld in het zevende lid van dit artikel uitgebreid naar 48 maanden.
  De periodes van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen enkel worden opgenomen met periodes van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet.
  Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan de ambtenaar die uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
  Ingeval van toepassing van het tiende lid van dit artikel moet de ambtenaar bovendien het bewijs leveren van de samenstelling van zijn gezin door middel van een attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt dat de ambtenaar op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
  Voor iedere verlenging van een periode van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking dient de ambtenaar dezelfde procedure te volgen en de door dit koninklijk besluit vereiste attest(en) in te dienen.) <KB 2007-01-18/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 17-02-2007>

Art. 11bis. [1 In afwijking van de duur van minimum één maand, zoals vermeld in artikel 11 kan de ambtenaar voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, zijn beroepsloopbaan volledig onderbreken voor een duur van één week, eventueel verlengbaar met één week.
   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of psychologische bijstand of verzorging noodzakelijk is.
   De door het eerste lid geboden mogelijkheid staat open voor :
   - de ambtenaar die ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont;
   - de ambtenaar die samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding.
   Wanneer de in het derde lid bedoelde ambtenaren geen gebruik kunnen maken van de door het eerste lid geboden mogelijkheid, kunnen ook de volgende ambtenaren zich op die mogelijkheid beroepen :
   - de ambtenaar die ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en er niet mee samenwoont;
   - of wanneer laatstgenoemde ambtenaar in de onmogelijkheid verkeert dit verlof op te nemen, een familielid van het zwaar zieke kind tot de tweede graad.
   De volledige onderbreking van de beroepsloopbaan kan genomen worden voor een periode die het mogelijk maakt de minimum duur van een maand te bereiken wanneer de ambtenaar aansluitend op de in het eerste lid bedoelde volledige onderbreking zijn recht bedoeld in artikel 11 wenst uit te oefenen voor hetzelfde zwaar zieke kind.
   Het bewijs van de reden van deze loopbaanonderbreking wordt geleverd bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek kind, waaruit blijkt dat de ambtenaar bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan het zwaar ziek kind.
   Het bewijs van hospitalisatie van het kind wordt geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis.
   Wanneer de hospitalisatie van het kind onvoorzienbaar is, kan worden afgeweken van de voormelde termijn in artikel 19. In dat geval bezorgt de ambtenaar zo spoedig mogelijk een attest van de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind waaruit het onvoorzienbaar karakter van de hospitalisatie blijkt. Deze mogelijkheid geldt ook ingeval het verlof verlengd wordt met een week.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-07-12/01, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 01-08-2013>

Art.11ter. [1 In afwijking van artikel 11, zesde, zevende en elfde lid, kan de minimumperiode van onderbreking worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.
   Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 11, zesde, zevende en tiende lid, ingevolge de toepassing van het eerste lid, minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft de ambtenaar het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-07-18/02, art. 10, 021; Inwerkingtreding : 01-08-2019>


Afdeling 3. - Ouderschapsverlof.
Art.12.<KB 2007-01-18/37, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 17-02-2007> § 1. [2 Bij de geboorte of de adoptie van zijn kind heeft de ambtenaar in dienstactiviteit recht op een ouderschapsverlof van :
   - hetzij een periode van vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan zoals bedoeld bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; deze periode kan naar keuze van de ambtenaar worden opgesplitst in maanden;
   - hetzij een periode van acht maanden halftijdse onderbreking van de loopbaan zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van de ambtenaar worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
   - hetzij een periode van twintig maanden onderbreking van de loopbaan met één vijfde zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van de ambtenaar worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
  [5 - hetzij een periode van veertig maanden onderbreking van de loopbaan met één tiende zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van de ambtenaar worden opgesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan.]5
   Het recht op een onderbrekingsuitkering in hoofde van ambtenaren die de vierde maand of een ander gelijkwaardig regime opnemen wordt slechts toegekend voor kinderen geboren of geadopteerd vanaf 8 maart 2012.]2
  § 2. De ambtenaar heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in paragraaf 1. [5 Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand volledige loopbaanonderbreking gelijk is aan twee maanden halftijdse loopbaanonderbreking, gelijk is aan vijf maanden loopbaanonderbreking met één vijfde en gelijk is aan tien maanden loopbaanonderbreking met één tiende]5.
  § 3. [3 De ambtenaar heeft recht op het ouderschapsverlof :
   - naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
   - in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de ambtenaar zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt.
   Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [4 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]4, wordt de leeftijdsgrens vastgesteld op 21 jaar.
   Aan de voorwaarden van de twaalfde en de eenentwintigste verjaardag moet zijn voldaan uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.]3
  § 4. [1 ...]1
  § 5. De ambtenaar die al genoten heeft van één of andere vorm van ouderschapsverlof voor het betrokken kind vooraleer hij het statuut van ambtenaar heeft verworven, kan voor hetzelfde kind niet meer genieten van de bepalingen van dit artikel.
  § 6. De aanvraagprocedure is dezelfde als deze die werd voorzien voor het bekomen van een volledige of halftijdse loopbaanonderbreking. Per aanvraag kan slechts één aaneengesloten periode van ouderschapsverlof worden gevraagd.
  [5 In afwijking van het eerste lid, kan, bij toepassing van artikel 12/1, § 1, eerste lid, elke aanvraag betrekking hebben op verschillende niet aaneengesloten periodes van een week of een veelvoud hiervan, op voorwaarde dat de aldus aangevraagde weken gespreid zijn over een periode van maximum drie maanden. Het in artikel 19 bedoelde geschrift vermeldt in dat geval de begin- en einddatum van elk van deze periodes.]5
  ----------
  (1)<KB 2010-03-04/17, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
  (2)<KB 2012-07-20/07, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-08-2012>
  (3)<KB 2013-04-14/09, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 20-05-2011>
  (4)<KB 2019-07-18/02, art. 11,3°, 021; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
  (5)<KB 2019-07-18/02, art. 11,1°,2°,4°, 021; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art.12/1.[1 § 1. In afwijking van artikel 12, § 1, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden mits akkoord van de overheid geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan zestien weken volledige onderbreking van de loopbaan.
   De ambtenaar heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 12, § 1. Onverminderd artikel 12, § 2, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.
   Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft de ambtenaar het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.
   § 2. In afwijking van artikel 12, § 1, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de overheid geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.
   Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft de ambtenaar het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.
   § 3. De overheid kan de uitoefening van het in paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel of artikel 12, § 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, bedoelde recht weigeren.
   In dit geval dient de overheid zijn [2 gemotiveerde]2 beslissing schriftelijk mee te delen aan de ambtenaar die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 12, § 1, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd binnen een maand na de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 19.]1
  [2 Het uitblijven van een beslissing wordt gelijkgesteld met een akkoord van de overheid.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-07-18/02, art. 12, 021; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
  (2)<KB 2022-12-26/17, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 15-01-2023>

Afdeling 4. - Bedrag van de uitkeringen.
Art.13.§ 1. Het bedrag van de onderbrekingsuitkering toegekend aan de ambtenaren die voltijdse arbeidsregeling volledig onderbreken in de stelsels voorzien bij dit hoofdstuk bedraagt (508,92 EUR) per maand. <KB 2005-07-20/36, art. 1, 003 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 2>
  Aan de ambtenaren die hun deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, wordt per maand een gedeelte van de in het eerste lid vermelde bedrag toegekend, dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in die deeltijdse arbeidsregeling.
  § 2. Voor de ambtenaren die een gedeeltelijke loopbaanonderbreking nemen in de stelsels voorzien bij dit hoofdstuk, wordt dit maandbedrag van de onderbrekingsuitkering als volgt vastgesteld :
  1° (Voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met één vijfde verminderen op 86,32 EUR. Voor de ambtenaar die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 86,32 EUR vervangen door 116,08 EUR;) <KB 2005-07-20/36, art. 1, 003 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 2>;
  2° [2 voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen op 43,16 euro. Voor de ambtenaar die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 43,16 euro vervangen door 58,04 euro;]2
  3° (...) <KB 2007-01-18/37, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 17-02-2007>
  4° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op (254,46 EUR); <KB 2005-07-20/36, art. 1, 003 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 2>
  5° voor de ambtenaren bedoeld in artikel 6, § 2 op het gedeelte van het in 4° vermeld bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  § 3. [3 ...]3
  [2 § 4. Als een ambtenaar, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de overheid overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.]2
  ----------
  (1)<KB 2017-05-23/06, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (2)<KB 2019-07-18/02, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
  (3)<KB 2023-01-26/01, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 01-02-2023>

HOOFDSTUK IV. - Vervanging.
Art.14. § 1. Met toepassing van de bepalingen van de artikelen 100 en 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985 en van artikel 97, § 3, van de programmawet van 30 december 1988, dient het bestuur de ambtenaar gedurende de periode van loopbaanonderbreking te vervangen door een werkloze die, op het moment van de indienstneming geniet van werkloosheidsuitkeringen in een uitkeringsstelsel van volledige uitkeringen voor alle dagen van de week.
  § 2. Voor de toepassing van § 1 worden gelijkgesteld met vergoede volledige werklozen die uitkeringen genieten voor alle dagen van de week :
  1° de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die een inkomensgarantie-uitkering genieten in toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
  2° de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die geen inkomensgarantie-uitkering genieten en de vergoede werklozen die volledig werkloos zijn in een vrijwillig deeltijdse arbeidsregeling. Deze gelijkstelling geldt slechts voor de vervanging van een ambtenaar tewerkgesteld in een deeltijdse arbeidsregeling die zijn loopbaan volledig onderbreekt of van een ambtenaar tewerkgesteld in een arbeidsregeling die minstens drie vierden bedraagt van een voltijdse arbeidsregeling die een deeltijdse loopbaanonderbreking neemt;
  3° de jonge werknemers die alle toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden vervullen om gerechtigd te worden op wachtuitkeringen bepaald in artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, behalve die van de wachtperiode bedoeld in artikel 36, § 1, eerste lid, 4° van hetzelfde besluit, in zoverre zij hiervan het bewijs leveren;
  4° de personen die zich wensen in te schakelen of terug in te schakelen op de arbeidsmarkt en tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden voldoen :
  a) zij leveren het bewijs dat zij op een bepaald ogenblik gedurende hun beroepsloopbaan 312 arbeidsdagen of daaraan gelijkgestelde dagen in de zin van de werkloosheidsreglementering gepresteerd hebben gedurende een periode van 18 maanden, ofwel tonen zij aan dat zij minstens één werkloosheidsuitkering genoten hebben op basis van hun arbeidsprestaties, buiten de periode bedoeld in b);
  b) op het ogenblik van de indienstneming hebben zij gedurende een periode van minstens 24 maanden zonder onderbreking geen werkloosheidsuitkeringen genoten en geen arbeidsprestaties geleverd als loontrekkende of zelfstandige;
  c) zij zijn op het ogenblik van de indienstneming ingeschreven als werkzoekende;
  5° de werkzoekenden die genieten van het bestaansminimum bepaald bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van een recht op het bestaansminimum, die ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en het bewijs leveren dat zij gedurende ten minste drie maanden in de loop van de zes maanden die hun indiensttreding voorafgaan het bestaansminimum genoten hebben;
  6° de werkzoekenden die zijn ingeschreven in het bevolkingsregister en sociale bijstand genieten, maar geen recht hebben op het bestaansminimum omwille van hun nationaliteit, en die ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en die het bewijs leveren dat ze sociale bijstand genoten hebben gedurende ten minste drie maanden tijdens de zes maanden die hun indienstneming voorafgaan;
  7° de minder-valide werknemers tewerkgesteld in een beschermde werkplaats zoals bedoeld in artikel 78 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991;
  8° de werknemers die verbonden zijn door een vervangingsovereenkomst in de zin van artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, op voorwaarde :
  - dat zij uitkeringen genoten voor alle dagen van de week als vergoede volledige werkloze, onmiddellijk voor het begin van de uitvoering van de vervangingsovereenkomst, of een van de voorwaarden vervulden van het 1° tot 7 of 10;
  - dat de periode van vervanging waarvoor zij aangeworven werden, beëindigd is;
  9° de werknemers die reeds geldige vervangers waren van dezelfde personen die hun loopbaanonderbreking verlengen;
  10° de werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid geschorst werd krachtens de bepalingen van hoofdstuk 3, afdeling 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering of op basis van artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, en die gedurende minstens 24 maanden zonder onderbreking geen uitkeringen meer genoten hebben in het kader van de werkloosheidsreglementering;
  11° de werknemers die, de dag van hun indiensttreding, als vervangers van een loopbaanonderbreking tewerkgesteld waren in dezelfde openbare dienst.

Art.15. In afwijking aan artikel 14 dient de ambtenaar niet vervangen te worden :
  1° wanneer hij in loopbaanonderbreking is voor het verlenen van palliatieve zorgen zoals bedoeld in de artikelen 9 en 10;
  2° wanneer hij in loopbaanonderbreking is voor het verlenen van zorgen aan een zwaar ziek gezins- of familielid zoals bedoeld in artikel 11, behalve in de volgende gevallen :
  - de aangevraagde periode bedraagt 3 maand;
  - de betrokken ambtenaar heeft reeds 2 maanden volledige loopbaanonderbreking of gedeeltelijke loopbaanonderbreking genoten en vraagt opnieuw een verlenging;
  3° wanneer het aantal uren dat globaal nog vervangen moet worden minder bedraagt dan een derde-tijdse arbeidsregeling.

Art.16. De overheden kunnen specifieke of bijkomende voorwaarden vaststellen waaraan de vervangers dienen te voldoen.

Art.17. De in artikel 14 bepaalde vervanger dient uiterlijk binnen de 30 dagen na het begin van de voltijdse of deeltijdse loopbaanonderbreking bij arbeidsovereenkomst aangeworven te worden, volgens de regels bepaald bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
  Ingeval er een einde gesteld wordt aan de arbeidsovereenkomst van de vervanger, beschikt het bestuur over een termijn van 30 kalenderdagen, te rekenen vanaf het einde van deze arbeidsovereenkomst, om een nieuwe vervanger te werk te stellen.
  Nochtans kunnen de overheden beslissen om de vervangers of sommige vervangers aan te werven als statutair ambtenaar.

Art.18. De overheid dient, behalve in de gevallen en voor de periodes waarvoor geen vervangingsplicht bestaat, de ambtenaar in volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking te vervangen voor de ganse duur ervan.
  Voor de periodes waarin de ambtenaar niet werkelijk vervangen wordt volgens de bepalingen voorzien in artikel 14, vraagt de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aan het bestuur of de dienst waaronder de ambtenaar ressorteert, de terugbetaling van de onderbrekingsuitkering.

HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.19. De ambtenaar die zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mede waarop de onderbreking van zijn loopbaan zal aanvangen en de duur ervan, en hij voegt bij die mededeling het formulier voor de aanvraag om uitkering bedoeld in artikel 30.
  Behalve anders bepaald in dit besluit gebeurt deze mededeling schriftelijk minstens drie maanden voor de aanvang van de onderbreking, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
  De overheid vult het in artikel 30 vermelde formulier in en geeft het af aan de ambtenaar.
  Indien de overheid verplicht is de ambtenaar in loopbaanonderbreking te vervangen dient zij zelf bij het werkloosheidsbureau bevoegd voor de woonplaats van de ambtenaar, een attest in te dienen waaruit blijkt dat de vervanger de hoedanigheid heeft van vergoede volledige werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of daarmee gelijkgestelde persoon.

Art.20. De in dit besluit bedoelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

Art.21. De in de artikelen 5, 7 en 8 vastgestelde bedragen blijven nochtans slechts behouden gedurende de eerste twaalf maanden van loopbaanonderbreking. Na deze periode worden ze verminderd met 5 pct..

Art.21_VLAAMS_GEWEST.   <Opgeheven bij BVR 2016-07-26/02, art. 35, 7°, 016; Inwerkingtreding : 02-09-2016>  

Art.22. De onderbrekingsuitkeringen bedoeld in dit besluit worden geïndexeerd en zijn gekoppeld aan de spilindex 143,59. De indexering geschiedt vanaf de tweede maand die volgt op het einde van de periode van twee maanden tijdens dewelke het gemiddeld indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.
  Voor de toepassing van deze indexering wordt het indexcijfer der consumptieprijzen van elke maand vervangen door het rekenkundig gemiddelde van het indexcijfer van de betrokken maand en de indexcijfers der drie voorgaande maanden.
  Iedere maal dat het gemiddelde van het volgens het tweede lid vervangen indexcijfer van twee opeenvolgende maanden een der spilindexen bereikt of er op teruggebracht wordt, worden de onderbrekingsuitkeringen gekoppeld aan de spilindex 143,59 opnieuw berekend door de coëfficiënt 1,02n er op toe te passen waarin n de rang van de bereikte spilindex vertegenwoordigt.
  Te dien einde, wordt iedere spilindex aangeduid met een volgnummer die zijn rang opgeeft, het nr. 1 duidt de spilindex aan die volgt op de spilindex 143,59.
  Voor het berekenen van de coëfficiënt 1,02n worden de breuken van een tienduizendste van een eenheid afgerond tot het hogere tienduizendste of weggelaten naargelang zij al dan niet 50 pct. van een tienduizendste bereiken.
  Wanneer het overeenkomstig de voorgaande bepalingen berekend bedrag der onderbrekingsuitkering een frankgedeelte bevat, wordt het tot de hogere of lagere frank afgerond naargelang het al dan niet 50 centimes bereikt.

Art.23.§ 1. Behoudens onverenigbaarheden die voortvloeien uit het statuut dat op de ambtenaar toepasselijk is, kunnen de onderbrekingsuitkeringen gecumuleerd worden met de inkomsten die voortvloeien, ofwel uit het uitoefenen van een politiek mandaat, ofwel uit een bijkomende activiteit als loontrekkende die reeds werd uitgeoefend gedurende tenminste drie maanden vóór de onderbreking van de loopbaan, ofwel uit de uitoefening van een zelfstandige activiteit. De cumulatie van inkomsten uit een zelfstandige activiteit is echter uitsluitend mogelijk in geval van volledige onderbreking en dit slechts gedurende een periode van maximum 12 maanden.
  [3 De onderbrekingsuitkeringen kunnen ook gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit in geval van een vermindering van de arbeidsprestaties. In dat geval, in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan, wordt de cumulatie toegelaten gedurende een periode van maximum :
   - vierentwintig maanden, in geval van vermindering met 1/2 van de prestaties die hem normaal worden opgelegd;
   - zestig maanden, in geval van vermindering met 1/5 of 1/10 van de prestaties die hem normaal worden opgelegd.]3
  [1 [2 De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen, uitgezonderd:
   a) met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   b) met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.]2
  [2 De onder b) genoemde periode van 12 kalendermaanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin:
   - een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   - een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
   - een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013,
   gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.]2
   Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend :
   a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
   b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.]1
  Voor de toepassing van deze paragraaf wordt beschouwd als bijkomende activiteit als loontrekkende de activiteit in loondienst waarvan het gemiddeld aantal arbeidsuren niet meer bedraagt dan in de betrekking die onderbroken wordt.
  Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als zelfstandige activiteit beschouwd, deze activiteit waardoor volgens de ter zake geldende reglementering, de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
  § 2. Wanneer het personeelslid enige betaalde arbeid in loondienst begint te verrichten of een zodanige bijkomstige werkzaamheden uitbreidt, moet hij de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 27 voorafgaandelijk hiervan op de hoogte te brengen alvorens een zodanige werkzaamheid te verrichten.
  De ambtenaar verliest de aanspraak op uitkeringen op de dag dat een in het eerste lid bedoelde werkzaamheid wordt uitgeoefend of [3 bij een langere zelfstandige activiteit dan toegelaten op basis van § 1, eerste of tweede lid]3.
  Indien de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 27 niet op de hoogte is gebracht alvorens een werkzaamheid wordt uitgeoefend, wordt de reeds betaalde uitkering teruggevorderd.
  § 3. Het personeelslid wordt, voor de betwistingen die voortvloeien uit de uitoefening van de in de §§ 1 en 2 bedoelde activiteiten en voor de controle op deze activiteiten, gelijkgesteld met de werknemer bedoeld in het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
  ----------
  (1)<KB 2014-12-19/56, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
  (2)<KB 2018-12-06/37, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<KB 2019-07-18/04, art. 7, 022; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art.24. De overheden kunnen het statuut bepalen van de ambtenaar indien hij geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau, bedoeld in artikel 27 of afziet van de uitkeringen.
  Op de ambtenaar die geen of geen recht meer heeft door het enkel feit dat hij afziet van de uitkeringen omdat deze overeenkomstig de koninklijke besluiten nrs. 415, 416 en 418 van 16 juli 1986 niet verenigbaar zijn met het genot van een pensioen of dat hij het recht verloren heeft omdat hij de termijn van 12 maanden zelfstandige activiteit voorzien in artikel 23 overschreden heeft, is nochtans hetzelfde statuut van toepassing als datgene dat geldt voor de ambtenaar in loopbaanonderbreking met onderbrekingsuitkeringen.

Art.25.§ 1. Een volledige loopbaanonderbreking kan onmiddellijk aansluiten op een gedeeltelijke loopbaanonderbreking en omgekeerd en een vorm van gedeeltelijke loopbaanonderbreking kan onmiddellijk aansluiten bij een andere. Voor de in dit besluit bepaalde minimumtermijnen wordt dan rekening gehouden met de samengenomen periodes.
  § 2. De verschillende overheden kunnen de voorwaarden en modaliteiten bepalen die toelaten dat een ambtenaar zijn ambt terug opneemt vooraleer de toegekende periode van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking verstreken is.
  § 3. In zoverre dat het niet een periode van loopbaanonderbreking of loopbaanhalvering betreft, die onmiddellijk aansluit bij een eerste periode van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking, dienen de onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode die minder bedraagt dan de verschillende minimumperiodes voorzien bij dit besluit terugbetaald te worden aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
  [1 In afwijking van het voorgaande lid, heeft de ambtenaar die een loopbaanonderbreking opneemt bedoeld in hoofdstuk II, afdelingen 1 en 2, en in hoofdstuk III, afdelingen 1, 2 en 3, mits akkoord van de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde, de mogelijkheid om de onderbreking stop te zetten voor de afloop van de verschillende minimumperiodes bedoeld in hoofdstuk II, afdelingen 1 en 2, en in hoofdstuk III, afdelingen 1, 2 en 3. De ambtenaar is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen aan het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
   Indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de minimumperiode niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande periode. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties, en de dagen die hierop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode, worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
   Een stopzetting voor de afloop van de minimumperiodes, bedoeld in het tweede lid, doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van:
   1° de maximumduur van 60 maanden bedoeld in artikel 4 en in artikel 6, § 3;
   2° de maximumduur van 12, 24 of 48 maanden bedoeld in artikel 11;
   3° de maximumduur van 4, 8, 20 of 40 maanden bedoeld in artikel 12, § 1.
   Wat betreft het verlof voor erkende mantelzorgers, bepaald in hoofdstuk III, afdeling 1bis, zijn de bepalingen voorzien in het koninklijk besluit van 20 juli 2021 houdende uitvoering van artikel 100ter, § 3, tweede lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen van toepassing.]1
  § 4. De Administrateur-generaal van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of de door deze laatste aangewezen ambtenaar kan afzien van de terugvordering, in geval van stopzetting van de volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking, gemotiveerd door uitzonderlijke omstandigheden, als de ambtenaar daartoe een verzoekschrift, eventueel vergezeld van de nodige bewijsstukken, heeft ingediend bij de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 27 die het aan de administrateur-generaal doet toekomen.
  ----------
  (1)<W 2024-05-03/37, art. 6, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2024>

Art.26.<KB 2005-06-15/31, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Om te kunnen genieten van onderbrekingsuitkeringen dient de betrokken ambtenaar over een woonplaats te beschikken in een land behorende tot de (Europese Economische Ruimte of in Zwitserland). <KB 2007-06-07/54, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2002>
  [1 ...]1
  De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. [2 ...]2
  [2 De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan de ambtenaar werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn.]2
  [2 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]2
  ----------
  (1)<KB 2018-04-27/15, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
  (2)<KB 2024-06-03/05, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

HOOFDSTUK VI. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure.
Art.27.[1 De ambtenaar die een onderbrekingsuitkering wenst te genieten, dient bij een ter post aangetekende brief een aanvraag in gericht aan het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier bedoeld in artikel 28.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-04-27/15, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.28.De aanvraag dient te gebeuren door middel van het formulier waarvan het model en de inhoud vastgesteld worden door het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening [1 ...]1.
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt welke bewijsstukken de ambtenaar bij zijn aanvraag dient te voegen indien hij aanspraak maakt op de verhoogde uitkering voorzien bij artikel 5, § 2, of bij artikel 7, § 2 en § 3 bij artikel 8, § 3 en § 4, alsmede de termijnen binnen welke deze bewijsstukken dienen ingediend te worden.
  De aanvraagformulieren kunnen worden verkregen op het werkloosheidsbureau.
  ----------
  (1)<KB 2018-04-27/15, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.29. Elke verlenging of nieuwe aanvraag dient te worden ingediend met inachtneming van dezelfde formaliteiten en termijnen als een eerste aanvraag.

Art.30.[1 [2 Het recht op uitkeringen gaat in de dag aangeduid op de aanvraag om uitkeringen, wanneer alle nodige documenten, behoorlijk en volledig ingevuld, verzonden zijn naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier, binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na de dag aangeduid in de aanvraag, en berekend van datum tot datum.]2 Wanneer de documenten behoorlijk en volledig ingevuld verzonden worden na die termijn, gaat het recht op uitkeringen slechts in de dag van de verzending ervan.
   Indien het recht op uitkeringen op een latere datum ingaat overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid, wordt de ambtenaar, wat zijn bestuur betreft, toch geacht in loopbaanonderbreking te zijn vanaf de dag die op het aanvraagformulier is aangegeven.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-07-09/05, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<KB 2018-04-27/15, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.31. De directeur van het bevoegde werkloosheidsbureau neemt alle beslissingen inzake toekenning of ontzegging van het recht op onderbrekingen na de nodige onderzoekingen en navorderingen te hebben verricht of laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkeringskaart waarvan het model en de inhoud worden vastgelegd door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De directeur stuurt een exemplaar van deze onderbrekingsuitkeringskaart aan de ambtenaar.

Art.32.[1 § 1. Alvorens hij een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van de uitkeringen neemt, roept de directeur de ambtenaar op teneinde hem te horen. De ambtenaar moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in verband met zijn verweermiddelen:
   1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat de ambtenaar de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet, terwijl hij de uitoefening ervan reeds gedurende een jaar heeft gecumuleerd met het recht op onderbrekingsuitkeringen;
   2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 5, 7, 8 en 13;
   3° wanneer de ambtenaar schriftelijk heeft meegedeeld dat hij niet wenst te worden gehoord.
   Indien de ambtenaar de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen dat het verhoor wordt verschoven naar een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na de datum die voor het eerste verhoor was vastgesteld.
   Behoudens gevallen van overmacht wordt slechts éénmalig uitstel verleend.
   De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in geval van overmacht, door het werkloosheidsbureau worden ontvangen uiterlijk de dag vóór de dag waarop het personeelslid wordt opgeroepen.
   De ambtenaar kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie.
   De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven ter kennis van de betrokken ambtenaar gebracht en dient te vermelden voor welke periode er wordt teruggevorderd alsook welk bedrag wordt teruggevorderd.
   De directeur zendt een afschrift van deze beslissing aan de overheid onder welke het personeelslid ressorteert.
   De ambtenaar kan tegen de beslissingen van de directeur tot uitsluiting van het recht of tot terugvordering van de uitkeringen, op straffe van verval, binnen 3 maanden na de kennisgeving bij de bevoegde arbeidsrechtbank in beroep gaan.
   § 2. De bepalingen in § 1, eerste lid, zijn evenwel niet van toepassing, indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
   1° de Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van artikel 23;
   2° de ambtenaar werd schriftelijk in kennis gesteld van deze vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
   Indien de ambtenaar in toepassing van deze paragraaf, vraagt gehoord te worden, wordt toepassing gemaakt van § 1.
   § 3. De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer :
   - ofwel de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau;
   - ofwel de ambtenaar die een vereiste aangifte niet heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou gehad hebben op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.]1
  [2 Wanneer de ambtenaar evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]2
  ----------
  (1)<KB 2014-07-09/05, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<KB 2019-07-18/03, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art. 32/1. [1 Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is gemachtigd om geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog terug te betalen bedragen overeenkomstig de artikelen 171 tot en met 174, met uitzondering van artikel 173, 5°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2012-09-20/25, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 04-10-2012>

Afdeling 4. - Toezicht.
Art.33. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie, worden de personeelsleden van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, aangewezen overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 van economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK VII. - Overgangsmaatregelen en slotbepalingen.
Art.34. Zolang de verschillende overheden de bepalingen van dit besluit niet toepasselijk gemaakt hebben blijven de verschillende wetsbepalingen of reglementaire bepalingen die het stelsel van loopbaanonderbreking regelen voor de personeelsleden onder hun bevoegdheid vallen van kracht, zelfs indien deze bepalingen verwijzen naar het koninklijk besluit van 18 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en de andere diensten van de ministeries en/of de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de halftijdse loopbaanonderbreking in de Rijksbesturen.

Art.35. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 1999.

Art. 36. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.