Artikels:
BOEK I. - STATUUT VAN DE AMBTENAREN VAN HET GEWEST.
TITEL I. - De hoedanigheid van ambtenaar, rechten en plichten.
Artikel 1. (Voorheen LI.TI.1.) De hoedanigheid van gewestelijk ambtenaar wordt erkend aan elk statutair personeelslid dat vastbenoemd is in de diensten van de Waalse Regering of in een instelling waarop het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren van toepassing is, hierna instellingen genoemd.
Art.2. (Voorheen LI.TI.2.) § 1. De ambtenaren vervullen hun ambt op loyale, gewetensvolle en integere wijze onder het gezag van hun hiërarchische meerderen.
Ze zijn ertoe gehouden de vigerende wetten en regelgevingen, evenals de procedures en richtlijnen van de overheid waaronder ze ressorteren, na te leven.
Zij eerbiedigen de arbeidsinstrumenten die hen ter beschikking worden gesteld, gebruiken ze voor beroepsdoeleinden en volgens de regels vastgesteld door de overheid waarvan ze afhangen.
In hun dagelijks werk houden ze rekening met het handvest inzake goed bestuurlijk gedrag opgenomen in bijlage I bij dit besluit.
§ 2. De ambtenaren gaan begripsvol en vrij van enige discriminatie om met de gebruikers van hun dienst. Zij waarborgen de gebruikers een gelijke behandeling zonder onderscheid van onder meer nationaliteit, geslacht, maatschappelijke of etnische afkomst, religie of overtuigingen, handicap, leeftijd of sexuele geaardheid.
§ 3. Buiten de uitoefening van hun ambt voorkomen de ambtenaren elk gedrag dat het vertrouwen van het publiek in hun dienst zou kunnen schokken.
§ 4. Giften, gratificaties of enigerlei voordeel mogen de ambtenaren noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon, zelfs buiten de uitoefening van hun ambt om maar op grond ervan, vragen, eisen of krijgen.
§ 5. De ambtenaren behandelen hun dossiers en formuleren de adviezen die bestemd zijn voor hun hiërarchische meerderen en de Regering los van elke invloed van buitenaf en geven geen enkel persoonlijk belang gehoor. De ambtenaren onthouden zich ervan deel te nemen aan het treffen van beslissingen in dossiers waar zij zelf een persoonlijk belang in hebben.
§ 6. De ambtenaren houden zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van techniek, regelgeving en onderzoek in de aangelegenheden waar ze beroepsmatig mee belast zijn.
Art.3.(Voorheen LI.TI.3.) § 1. De ambtenaren genieten spreekrecht ten opzichte van de feiten waarvan ze in de uitoefening van hun ambt kennis van hebben.
§ 2. Het is hun enkel verboden die feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder op het recht op eerbied voor het privé-leven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er geen eindbeslissing is getroffen, evenals voor de feiten die, als ze eenmaal bekend zijn gemaakt, schade kunnen berokkenen aan de concurrentiële positie van de instelling waar de ambtenaar tewerkgesteld is.
De bepalingen van het eerste lid gelden eveneens voor de ambtenaren die hun ambt hebben neergelegd.
§ 3. De ambtenaren hebben recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor hun taakvervulling.
§ 4. Elke rijksambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen en er een kosteloos afschrift van te krijgen.
§ 5. De deelneming van de ambtenaar aan een overlegde werkonderbreking mag voor die ambtenaar er enkel toe leiden dat hem voor de onderbrekingsperiode zijn wedde ontnomen wordt.
§ 6. De ambtenaren hebben recht op de vorming die voor hun arbeid nuttig is. In die opleiding wordt voorzien overeenkomstig de Titels V en VI van dit boek.
§ 7. De ambtenaren hebben het recht om zowel door de hiërarchische meerderen als door de ondergeschikten waardig te worden behandeld.
[1 § 8. De personeelsleden voeren hun diensten uit en blijven tijdens deze diensten bereikbaar, rekening houdend met het geldende uurrooster, vast of variabel. Naast hun diensten hebben personeelsleden het recht om niet verbonden te zijn met professionele digitale hulpmiddelen en niet op professionele oproepen en berichten te beantwoorden. Rekening houdend met dit recht op deconnectie en onverminderd wacht- en terugroepingsprestaties voor onvoorziene en dringende werkzaamheden, mag van personeelsleden niet worden verwacht dat ze reageren op verzoeken om werk buiten hun werkuren of tijdens perioden van verlof, gerechtvaardigde afwezigheid of vrijstelling van dienst.]1
----------
(1)<BWG 2024-03-14/28, art. 1, 090; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
TITEL II. - Algemene bepalingen.
Art.4. (Voorheen LI.TII.1.) De graad is de titel die de ambtenaar in de hiërarchie situeert en hem ertoe machtigt één van de betrekkingen van de personeelsformatie die met die graad overeenstemt, te bekleden.
De graden worden ingedeeld in rangen en de rangen in niveaus.
Art.5.(Voorheen LI.TII.2.) De rang bepaalt het betrekkelijk belang van een graad in zijn niveau.
[1 De rangen worden tussen de niveaus ingedeeld als volgt :
1° in niveau A, zes rangen aangewezen door de letter A;
2° in niveau B, drie rangen aangewezen door de letter B;
3° in niveau C, drie rangen aangewezen door de letter C;
4° in niveau D, [2 drie]2 rangen aangewezen door de letter D.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 1, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2016-12-22/30, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.6.(Voorheen LI.TII.3.) De graden worden tussen de rangen ingedeeld als volgt :
1° in de rang A1, de graad van secretaris-generaal;
2° [2 in rang A2, de graad van directeur-generaal;]2
3° [3 in de rang A3°, de graden van inspecteur-generaal en inspecteur-generaal expert;]3
4° [6 in rang A4, de graden van directeur, adviseur en fiscale ontvanger;]6
5° in de rang A5, de graad van eerste attaché;
6° [4 in de rang A6, de graad van [6 van commissaris bij een aankoopcomité,]6 gekwalificeerd attaché en attaché;]4
7° in de rang B1, de graad van eerste gegradueerde;
8° [4 in de rang B2, de graad van gekwalificeerd eerstaanwezend gegradueerde en eerstaanwezend gegradueerde;]4
9° [4 in de rang B3, de graad van gekwalificeerd gegradueerde en gegradueerde;]4
10° in de rang C1, de graad van eerste assistent;
11° in de rang C2, de graad van eerstaanwezend assistent;
12° in de rang C3, de graad van assistent;
13° in de rang D1, de graad van eerste adjunct;
14° in de rang D2, de graad van eerstaanwezend adjunct;
15° [1 in de rang D3, de graad van [5 ...]5 adjunct;]1
16° [5 ...]5
17° [1 ...]1
18° [1 ...]1
----------
(1)<BWG 2007-09-13/40, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(2)<BWG 2009-03-27/47, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(3)<BWG 2012-09-20/59, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 06-02-2013>
(4)<BWG 2014-05-15/49, art. 1, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(5)<BWG 2016-12-22/30, art. 2, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(6)<BWG 2017-05-24/12, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 6bis. [1 a) in de zin van artikel 6, 4°, wordt verstaan onder fiscale ontvanger, de ambtenaar belast met de invordering van belastingvorderingen ten gunste van het Waalse Gewest, zoals bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 16 november 2000 tot uitvoering van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake Waalse gewestelijke belastingen;
b) in de zin van artikel 6, 6°, wordt verstaan onder commissaris bij een aankoopcomité, de ambtenaar van de Waalse Overheidsdienst gemachtigd om de in artikel 6quinquies van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bedoelde handelingen van de rechtspersonen te authentificeren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-05-24/12, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art.7.(Voorheen LI.TII.4.) <BWG 2006-08-31/37, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 15-09-2006> De ambtenaren-generaal zijn de ambtenaren van de rangen A1, A2 en A3.
[1 De mandatarissen van de rangen A1 en A2 zijn leidend ambtenaren-generaal.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.8.[1 De graden van eerste attaché, eerste gegradueerde, eerste assistent en eerste adjunct zijn leidinggevende graden.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.9.(Voorheen LI.TII.6.) Enkel de betrekkingen [4 van commissaris bij een aankoopcomité,]4 [2 van gekwalificeerd attaché]2 van attaché [2 van gekwalificeerd gegradueerde]2, gegradueerde, assistent, [3 ...]3 en [1 adjunct]1 kunnen via werving worden ingevuld.
----------
(1)<BWG 2007-09-13/40, art. 4, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(2)<BWG 2014-05-15/49, art. 2, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<BWG 2016-12-22/30, art. 3, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(4)<BWG 2017-05-24/12, art. 3, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art.10.(Voorheen LI.TII.7.) § 1. [3 Onder het gezag van de Minister-President en van de Regering leidt de secretaris-generaal en coördineert hij de Waalse Overheidsdienst in het kader van het mandaat dat hem overeenkomstig de bepalingen bedoeld in Boek II door de Regering wordt opgedragen, geleid en gecoördineerd. Hij waarborgt er de eenheid van beheer van.
Voor de bevoegdheden die onder de secretaris-generaal ressorteren, heeft laatstgenoemde, die aan de leiding staat van de Waalse Overheidsdienst, het gezag over het geheel van de leden van de Waalse Overheidsdienst.
Hij heeft het gezag over de algemene diensten van het Secretariaat-generaal en waarborgt er de coördinatie van.
Voor de bevoegdheden die onder de Directoraten-generaal ressorteren, heeft hij een positief injunctierecht voor elk beleid bedoeld in de gewestelijke beleidsverklaring of beslist door de Regering.
Een verslag over de uivoering van de gewestelijke beleidsverklaring voor het gelopen jaar wordt door de secretaris-generaal opgesteld, die voor de uitvoering ervan met de directeurs-generaal zorgt.]3
§ 2. [1 Elk directoraat-generaal wordt geleid [3 en gecoördineerd]3 door een directeur-generaal in het kader van het mandaat dat hem overeenkomstig de bepalingen bedoeld in Boek II door de Regering wordt toegewezen.]1
§ 3. [6 Elk Departement wordt geleid door een inspecteur-generaal.
Afwijkend van het eerste lid worden de departementen die de gekenmerkt worden door de vereiste, voor het uitgeoefende ambt, van een bijzondere beroepsgebonden expertise met een hoge technische graad in de materies of van een bijzondere onafhankelijkheidsgarantie opgelegd bij een specifieke reglementering of van beide samen, worden onder het gezag van een inspecteur-generaal expert geplaatst.]6
§ 4. Elke directie wordt geleid door een directeur.
§ 5. [5 Bij het Secretariaat-generaal worden de in dit besluit bepaalde bevoegdheden van de directeur-generaal uitgeoefend door de secretaris-generaal, met uitsluiting van de directeuren-generaal van het Secretariaat-generaal.]5
§ 6. De Regering stelt voor elke aangelegenheid die in dit besluit vermeld wordt de bevoegdheidsopdrachten die aan de ambtenaren van rang A1 en A2 verleend worden, vast. Hij somt de bevoegdheidsopdrachten op die de ambtenaren van de rangen A1 en A2 verder kunnen overdragen.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 5, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-09-20/59, art. 3, 035; Inwerkingtreding : 06-02-2013>
(3)<BWG 2013-01-31/03, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(4)<BWG 2014-02-06/11, art. 8, 043; Inwerkingtreding : 08-03-2014>
(5)<BWG 2021-09-02/10, art. 1, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
(6)<BWG 2023-05-26/15, art. 1, 087; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
Art.11.(Voorheen LI.TII.8.) § 1. [3 De organieke personeelsformatie van de administratieve diensten bevat, enerzijds, de benamingen van de Directoraten-generaal, de Departementen en de Directies en, anderzijds, de betrekkingen gebonden aan de graden van secretaris-generaal, directeur-generaal, inspecteur-generaal, directeur alsmede die gebonden aan de leidinggevende graden.
Onder dienst dient een directie of een entiteit te worden verstaan die in de buitendiensten niet als directie is opgericht.
De Regering legt de organieke personeelsformatie vast.]3
§ 2. [3 Het organogram omvat het geheel van de bezette betrekkingen [6 en]6 die vacant verklaard [6 ...]6.
Ze worden door hem verdeeld tussen de departementen, directies en andere diensten.
Het organogram bepaalt de graad, het beroep en de administratieve standplaats van de betrekkingen.
[6 ...]6]3
[3 § 2bis. Het personeelsplan is een instrument dat [8 de directiecomités]8 de mogelijkheid biedt om voor het jaar n+1 en n+2 (met dien verstande dat het lopende jaar overeenstemt met "n") de personeelsbehoeften van hun diensten te plannen, [7 ...]7, in de wervings- en bevorderingsrangen bedoeld in de artikelen 49, § 2 en 56, § 2, ieder wat hem betreft.
De leden van de Regering onderzoeken het voorstel van organogram en personeelsplan van het Directiecomité bedoeld in artikel 163.
Samen met de opstelling van de jaarlijkse oorspronkelijke begroting van de uitgaven bepaalt de Regering het organogram en viseert ze het personeelsplan dat met de representatieve vakbondsorganisaties is overlegd [7 binnen de basisoverlegcomités]7.
Het directiecomité kan de verdeling van de betrekkingen tussen de departementen, directies en andere diensten wijzigen. Het kan ook het beroep en de administratieve standplaats van deze betrekkingen wijzigen.
De Regering bepaalt een begrotingsenveloppe voor het secretariaat-generaal en per directoraat-generaal [8 van buiten het Secretariaat-generaal,]8 die de werving en de bevorderingen bedoeld in de artikelen 49, § 2, en [8 56, § 5]8, mogelijk maken.
In de instellingen stelt het beheersorgaan of de vakminister, als de instelling niet over een beheersorgaan beschikt, een begrotingsenveloppe vast die de bovengenoemde werving en bevorderingen toelaat.]3
§ 3. [1 Onder beroep dient een geheel van vaardigheden en bekwaamheden te worden verstaan die vereist zijn voor de uitoefening van bepaalde categorieën van functies.]1 [Onder adviesverlenend beroep wordt verstaan het beroep i.v.m. advies- en steunverlening aan particulieren, ondernemingen en operatoren op de gewestelijke arbeidsmarkt in het kader van de adviesverlening binnen de entiteit " regisseur-coördinator " bedoeld in artikel 2, zesde lid, 1°, van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi", zoals gewijzigd bij het decreet van 13 maart 2003, alsook [2 ...]2 hiërarchische functies inzake begeleiding van die functies.] <BWG 2003-12-18/67, art. 8, 024 ; Inwerkingtreding : 2004-01-01, wat de adviesverlenende beroepen betreft>
§ 4. [1 In de graden van adviseur, eerste attaché [5 gekwalificeerd attaché]5 en attaché en in de niveaus B en C]1 wordt voor het behoren tot een beroep zoals bedoeld in bijlage II bij dit besluit ervan uitgegaan [4 dat één of verschillende diploma's, studiegetuigschriften of andere titels gehouden worden die door bijlage III toegelaten zijn]4 of wordt uitgegaan van de bevordering door overgang naar het hogere niveau.
[1 In niveau D]1 wordt er voor het behoren tot een beroep uitgegaan van bijzondere kennis of capaciteiten overeenkomstig de lijst van bijlage II.
----------
(1)<BWG 2010-07-15/09, art. 8, 026; Inwerkingtreding : 16-08-2010>
(2)<BWG 2010-07-15/09, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 16-08-2010>
(3)<BWG 2014-05-15/28, art. 1, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(4)<BWG 2014-04-24/41, art. 1, 052; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
(5)<BWG 2014-05-15/49, art. 3, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(6)<BWG 2019-05-02/48, art. 1, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(7)<BWG 2019-05-02/48, art. 2, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(8)<BWG 2021-09-02/10, art. 2, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.12.(Voorheen LI.TII.9.) De wijzigingen [1 van het organogram]1 worden minstens één maal per maand door de directeuren-generaal [1 aan de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]3 en aan de betrokken functionele Ministers medegedeeld.]1.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 7, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 3, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.13.(Voorheen LI.TII.10.) <BWG 2005-04-15/32, art. 1, 007 ; Inwerkingtreding : 01-05-2005> [1 De Regering verklaart [3 jaarlijks]3 de staffuncties, de betrekkingen van directeur en van inspecteur-generaal vacant.
[3 [4 Op voorstel van het betrokken directiecomité, verklaart de [5 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]5 de wervingsbetrekkingen vacant]4.
[4 ...]4
[4 ...]4
[4 ...]4
In de instellingen verklaart het beheersorgaan of de vakminister, als de instelling niet over een beheersorgaan beschikt, de wervingsbetrekkingen en de bevorderingsbetrekkingen vacant [4 ...]4, op voorstel van het directiecomité.]3 ]1
De procedure voor de toewijzing van een betrekking kan voor een directeursbetrekking of een staffunctie één jaar voor de datum waarop vaststaat dat de betrekking vacant wordt aanvangen, twee jaar voor de datum waarop vaststaat dat de betrekking vacant wordt voor een wervingsbetrekking.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 8, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2014-05-15/28, art. 2, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(4)<BWG 2019-05-02/48, art. 3, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(5)<BWG 2021-09-02/10, art. 4, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 13/1. [1 In de Waalse overheidsdienst worden de vacantverklaringen van de wervingsbetrekkingen en de aanwervingsbeslissingen uitgevoerd binnen de perken van de jaarlijkse begrotingsenveloppe opgesteld voor het secretariaat-generaal en voor elk Directoraat-generaal.
De enveloppe wordt voortdurend aangevuld met de kredieten die beschikbaar worden gesteld na vertrek binnen het secretariaat-generaal en elk directoraat-generaal.
In geval van de vaststelling van een norm voor de gedeeltelijke vervanging van de vertrekkende personeelsleden zal een gemiddeld vervangingspercentage worden toegepast om te bepalen welk deel van de ter beschikking gestelde kredieten voor de enveloppe zal worden gebruikt
Dit gemiddelde vervangingspercentage wordt bepaald op basis van het aandeel van het personeelsbestand dat wordt ingezet voor kritieke opdrachten binnen de Waalse Overheidsdienst.
Kritieke opdrachten zijn opdrachten die aan minstens één van de volgende criteria voldoen:
1° zij zijn 24 uur per dag, 7 dagen per week verzekerd;
2° ze mogen niet onderbroken worden zonder ernstige schade te berokkenen aan de openbare orde en de veiligheid;
3° ze voldoen aan de interne logistieke behoeften die nodig zijn voor de goede werking van de administratie;
4° ze mogen niet onderbroken worden zonder ernstige schade te berokkenen aan de overheidsfinanciën van het Gewest;
In afwijking van artikel 305, § 1, eerste lid, 2°, is dit artikel niet van toepassing op de instellingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-02/48, art. 4, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 13/2.[2 Ancien art. 13bis.]2 [1 De toegangsvoorwaarden voor een betrekking worden vóór de toewijzing ervan geverifieerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2009-03-27/47, art. 9, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2019-05-02/48, art. 5, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.14.[1 § 1. Onder voorbehoud van het recht van de overheid om de betrekking in te vullen door reaffectatie van ambtswege, door mutatie van ambtswege of door interne of externe mobiliteit van ambtswege wordt de vacante betrekking van directeur achtereenvolgens ingevuld bij :
1° [2 mutatie, reaffectatie, verandering van graad of bevordering door verhoging in graad van een ambtenaar uit dezelfde personeelsformatie of de organogrammen ervan;]2
2° [2 bevordering van graad van een ambtenaar uit een andere personeelsformatie of de organogrammen ervan, interne of externe mobiliteit.]2
[2 § 1/2. Onder voorbehoud van het recht van de overheid om de betrekking in te vullen door reaffectatie van ambtswege, door mutatie van ambtswege of door interne of externe mobiliteit van ambtswege wordt de vacante betrekking van adviseur achtereenvolgens ingevuld bij :
1° mutatie, reaffectatie, bevordering van graad of bevordering door verhoging in graad;
2° interne of externe mobiliteit.]2
[3 § 1.3. Onder voorbehoud van het recht van de overheid om de betrekking in te vullen door reaffectatie van ambtswege, door mutatie van ambtswege of door interne of externe mobiliteit van ambtswege wordt de vacante betrekking van fiscale ontvanger achtereenvolgens ingevuld bij :
1° mutatie, reaffectatie, bevordering door verhoging in graad;
2° externe mobiliteit.]3
§ 2. Onder voorbehoud van het recht van de overheid om de betrekking in te vullen door reaffectatie van ambtswege, door mutatie van ambtswege of door interne of externe mobiliteit van ambtswege wordt de vacante staffunctie achtereenvolgens ingevuld bij
1° mutatie, reaffectatie of bevordering door verhoging in graad;
2° interne mobiliteit.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 10, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-05-15/49, art. 4, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<BWG 2017-05-24/12, art. 4, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art.15.[1 Onder voorbehoud van het recht van de overheid om de betrekking in te vullen door reaffectatie van ambtswege, door mutatie van ambtswege of door interne of externe mobiliteit van ambtswege wordt de vacante wervingsbetrekking achtereenvolgens ingevuld bij :
1° verandering van graad ;
2° mutatie of interne mobiliteit;
3° werving.
Het directiecomité waaronder de betrekking ressorteert, kan evenwel afwijken van het eerste lid. In dit geval brengt het comité de [2 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]2 hiervan op de hoogte, die de betrekking achtereenvolgens invult bij:
1° verandering van graad;
2° mutatie of interne mobiliteit;
3° externe mobiliteit;
4° werving.]1
----------
(1)<BWG 2016-07-21/25, art. 1, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 5, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 15bis. [1 Onder voorbehoud van het recht van de overheid om de betrekking in te vullen door reaffectatie van ambtswege, door mutatie van ambtswege of door interne of externe mobiliteit van ambtswege wordt de vacante betrekking van commissaris bij een aankoopcomité achtereenvolgens ingevuld bij :
1° mutatie of reaffectatie;
2° werving;
3° externe mobiliteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-05-24/12, art. 5, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art.16.[1 § 1. [2 De procedure van oproep tot de kandidaten voor de mutatie wordt overeenkomstig artikel 71 uitgevoerd.
De procedure van oproep tot de kandidaten voor de interne of externe mobiliteit wordt uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 75 en volgende.
De vergelijking van de titels en verdiensten voor de procedures bedoeld in artikel 15, eerste lid, 2° en tweede lid, 2°, moet worden afgesloten uiterlijk drie maanden na de bekendmaking van de oproep tot de kandidaten.
De procedure van oproep tot de kandidaten voor de bevordering door verhoging in graad wordt bepaald overeenkomstig § 2.]2
§ 2. [2 De oproep tot kandidaten wordt bekendgemaakt op de internetsite van de Waalse Overheidsdienst. Hij omvat de omschrijving van de functie, de werkpostfiche, de criteria voor de selectie en de rangschikking.
De procedure voor de oproep tot de kandidaten mag niet opgestart worden tussen 1 juli en 31 augustus.]2
§ 3. Op straffe van nietigheid :
1° [2 moeten de kandidaturen ingediend worden binnen een termijn van éénentwintig kalenderdagen te rekenen van de dag na de datum van de bekendmaking van de oproep tot de kandidaten;]2
2° [2 vermeldt de ambtenaar de betrekkingen waarvoor hij kandidaat is in de volgorde van zijn voorkeur;]2
3° is de kandidatuur voor elke betrekking van directeur, [3 van fiscale ontvanger]3 elke staf- of wervingsfunctie met redenen omkleed en gaat ze vergezeld van een curriculum vitae dat overeenstemt met het in bijlage VI vermelde model.
De voorwaarden moeten verenigd zijn op de dag waarop de betrekking vacant wordt verklaard en op de dag van toekenning ervan.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 12, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2016-07-21/25, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<BWG 2017-05-24/12, art. 6, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art.17.[1 Elk personeelslid heeft toegang tot het nominatief jaarboek der ambtenaren op zijn of haar niveau. Dit jaarboek vermeldt hun graad, hun rangschikking, hun beroep en of zij geslaagd zijn voor het bij artikel 132 bedoelde bekwaamheidsattest, rekening houdend met hun overeenkomstig artikel 219 vastgestelde administratieve anciënniteit.]1
----------
(1)<BWG 2024-03-14/28, art. 2, 090; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.18. (Voorheen LI.TII.15.) De administratieve standplaats van de ambtenaar is vastgesteld op de plaats waar zijn dienst gevestigd is of op elke andere plaats indien deze overeenstemt met de plaats waar zijn beroepsactiviteiten doorgaans plaatsvinden.
TITEL III. - Werving en loopbaan.
HOOFDSTUK I. - Werving.
Art.19.(Voorheen LI.TIII.CI.1.) Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd zonder de volgende toelaatbaarheidsvereisten zoals volgt te vervullen :
1° een gedrag hebben dat overeenstemt met de vereisten van het ambt;
2° burger- en politieke rechten genieten;
3° voldoen aan de wetten op de dienstplicht;
4° het bezit van de (lichamelijke) geschiktheid die vereist is voor de uitoefening van het ambt kunnen aantonen; <BWG 2007-02-15/58, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
5° houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift [4 of een andere titel]4 dat in verband staat tot het niveau van de graad die volgens de tabel vermeld in [1 bijlage III]1 toegewezen wordt;
6° de voorwaarden vervullen voor de toegang tot de betrekking vastgesteld bij de vacantverklaring van de betrekking;
7° geslaagd zijn voor [3 een statutaire selectie die georganiseerd wordt door]3 (Selor); <BWG 2007-02-15/58, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
8° met vrucht een stage doorlopen.
[2 [4 In de voorziene gevallen en volgens de voorwaarden bepaald bij bijlage III kan de Regering bij een met redenen omklede beslissing een afwijking van het vereiste inzake diploma's, studiegetuigschriften of andere titels bedoeld in het eerste lid, 5°, toestaan aan de kandidaten houders van een diploma, een studiegetuigschrift of een andere titel van een lager niveau, in het geval van arbeidsmarktekorten. In de oproep tot kandidaten wordt elke afwijking vermeld.]4]2
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 14, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-04-24/41, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
(3)<BWG 2014-05-15/37, art. 1, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(4)<BWG 2019-05-09/24, art. 1, 071; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art.20. (Voorheen LI.TIII.CI.2.) De benoeming heeft uitwerking vanaf de dag van toelating tot de stage.
Art.21. (Voorheen LI.TIII.CI.3.) De hoedanigheid van ambtenaar wordt bevestigd door de eed die afgelegd wordt in de bewoordingen vastgesteld bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
HOOFDSTUK II. - Stage.
Art.22.(Voorheen LI.TIII.CII.1.) De stage heeft een duur van één jaar voor de kandidaat-ambtenaren [1 van niveau A en B]1 en een duur van zes maanden voor de kandidaat-ambtenaren [1 van niveau C en D]1.
Voor de berekening van de duur van de stage worden alle periodes waarin de stagiair zich in een dienstactiviteitspositie bevindt, in overweging genomen.
De periodes van jaarlijks verlof, syndicaal verlof, omstandigheidsverlof, [2 uitzonderlijk verlof bedoeld in artikel 379]2, verlof voor de uitoefening van een ambt in een ministerieel kabinet van een lid van de Waalse Regering uitgezonderd schorsen de verlofperiodes waarop de stagiair [1 van niveau A of B ]1 recht heeft de duur van de stage evenwel zodra de totale duur ervan de veertig dagen overschrijdt. Voor de stagiair [1 van niveau C of D]1 wordt die duur teruggebracht tot twintig dagen.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 15, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2022-12-01/05, art. 2, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.23.(Voorheen LI.TIII.CII.2.) ([1 De [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]3]1 benoemt de overeenkomstig de artikelen 116 tot en met 119 aangewezen geslaagde in de hoedanigheid van stagiair.) <BWG 2007-02-15/58, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
De benoeming in de hoedanigheid van stagiair heeft onmiddellijke uitwerking. Zij heeft evenwel uitwerking :
1° bij verstrijken van elke onbeschikbaarheidsperiode van de stagiair voor zover ze voortvloeit uit de uitvoering van wettelijke verplichtingen;
2° bij verstrijken van een periode van hoogstens drie maanden aangevraagd door een geslaagde om een zelfstandige hoofdactiviteit af te handelen;
3° bij verstrijken van elke onbeschikbaarheidsperiode van de stagiair die voortvloeit uit overmacht voor zover ze de zes maanden niet overschrijdt.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 16, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 7, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 23bis.[1 [2 De Directie van de Waalse Overheidsdienst Secretariaat-generaal belast met Human Resources]2 is ten opzichte van de Waalse Overheidsdienst en van de instellingen uitsluitend bevoegd voor de uitoefening van de volgende opdrachten :
1° zorgen voor de evaluatie en de opvolging van de stagiairs van de Waalse Overheidsdienst en van de instellingen;
2° met bijstand van de stageleiders de stagiairs voor wie ze de evaluatie en de opvolging waarborgt, begeleiden;
3° binnen de Waalse Overheidsdienst en de instellingen, de stageleiders aanwijzen, die voor de zorgvuldige integratie en de opvolging van de stagiairs zorgen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2012-10-18/04, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 8, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.24.(Voorheen LI.TIII.CII.3.) § 1. De evaluatieverslagen van de stagiairs [1 van niveau A en B]1 worden collegiaal opgesteld door de ambtenaar van minstens rang A4 onder wie de stagiair ressorteert en [3 De Directie van de Waalse Overheidsdienst Secretariaat-generaal belast met Human Resources]3 of diens gemachtigde, die aangewezen wordt onder de ambtenaren [1 van niveau A ]1 van een directie vorming.
§ 2. De evaluatieverslagen van de stagiairs [1 van niveau C en D]1 worden opgesteld door de ambtenaar van minstens rang A4 onder wie de stagiair ressorteert.
De ambtenaar van minstens rang A4 maakt de evaluatieverslagen aan de directie vorming over.
De [2 directeur Human Resources]2 of diens gemachtigde, die aangewezen wordt onder de ambtenaren [1 van niveau A]1 van een [3 Directie van de Waalse Overheidsdienst Secretariaat-generaal belast met Human Resources]3, kan zijn samenwerking verlenen aan de ambtenaren die belast zijn met de evaluatie van de stagiairs [1 van niveau C en D]1.
§ 3. Indien de stagiair zijn stage doorloopt op een ministerieel kabinet van een Lid van de Waalse Regering, stelt de Minister of diens gemachtigde de evaluatieverslagen bedoeld in de §§ 1 en 2 op.
----------
(1)<BWG 2007-09-13/40, art. 8, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(2)<BWG 2012-10-18/04, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 9, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.25. (Voorheen LI.TIII.CII.4.) § 1. Van de evaluatiecriteria van de stagiair wordt hem kennis gegeven bij aanvang van de stage. Het betreft beoordelingscriteria voor de prestaties en beoordelingscriteria voor de geschiktheid.
De beoordelingscriteria voor de prestaties zijn volgende :
- Kwaliteit van de arbeid (kwaliteit en graad van voltooiing van de arbeid - zonder het kwantitatieve rendement in aanmerking te nemen), zorgvuldigheid, juistheid en nauwkeurigheid.
- Hoeveelheid arbeid (hoeveelheid arbeid verricht in een tijdsbestek bepaald zonder de kwaliteit van de arbeid in aanmerking te nemen - capaciteit voor de beoordeelde om het geheel van de taken van zijn ambt te verrichten).
- Polyvalentie (capaciteit om uiteenlopende werken te verrichten en andere posities te bekleden dan die welke de stagiair worden toevertrouwd).
- Beschikbaarheid (reactie van belanghebbende op de dwingende omstandigheden die voortvloeien uit de bijzondere voorwaarden of uit een verandering in het arbeidsmilieu).
- Creativiteit, initiatief (capaciteit van de stagiair om nieuwe ideeën uit te denken en te bevorderen als geschiktheid om te reageren op onverwachte gebeurtenissen).
- Teamgeest en sociale vaardigheid (capaciteit van de stagiair om in groep te werken met het oog op de verwezenlijking van een gemeenschappelijke doelstelling en bij te dragen tot het behoud van een aangenaam arbeidsmilieu).
- Zin voor solidariteit (capaciteit om zijn collega's te helpen).
§ 2. De beoordelingscriteria voor de geschiktheid zijn volgende :
- Inschakeling in het arbeidscircuit (kennis van het milieu, van de instellingen en besturen van het gewest, van de doelstellingen van de dienst).
- Aanleren van het beroep (beheersen van de regelgeving en technieken van het beroep, kennis van de context, contacten).
- Overeenstemming met het ambt.
- Geschiktheid om te evolueren.
§ 3. De evaluatieverslagen worden opgesteld op een document waarvan het model als bijlage IV is opgenomen.
De evaluatie wordt verricht na een onderhoud met de stagiair.
Art.26. (Voorheen LI.TIII.CII.5.) De stagiair voldoet aan de stage indien de meerderheid van de evaluatiecriteria positief is.
Art.27.(Voorheen LI.TIII.CII.6.) Het eerste verslag wordt overgemaakt voor het einde van de derde maand wat betreft de stagiairs [1 van niveau A en B]1 en voor het einde van de tweede maand wat betreft de stagiairs [1 van niveau C en D]1.
Het tweede verslag wordt overgemaakt voor het einde van de negende maand wat betreft de stagiairs [1 van niveau A en B]1 en voor het einde van de vierde maand wat betreft de stagiairs [1 van niveau C en D]1.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 18, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.28.(Voorheen LI.TIII.CII.7.) Indien uit één van de verslagen blijkt dat de stagiair niet aan de stage voldoet, kan [1 de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3]1 nog voor de stage afloopt :
1° tot de verlenging van de stage beslissen met een duur die de helft van de aanvankelijke stageduur niet mag overschrijden;
2° [1 tot een verandering van Directoraat-generaal na advies van het Directoraat-generaal waarin de stagiair actief is]1 beslissen;
3° de stagiair zijn ontslag betekenen.
Bij verlenging van de stage wordt er een verslag overgemaakt uiterlijk één maand voor het einde van de stage.
De verandering [1 van Directoraat-generaal]1 houdt van rechtswege de verlenging van de stage in met een duur die de helft van de aanvankelijke stageduur niet mag overschrijden.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 19, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 10, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.29.(Voorheen LI.TIII.CII.8.) § 1. [1 De stagecommissie bestaat uit :
1° [4 de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten of zijn afgevaardigde van minstens rang A3;]4
2° [4 de directeur-generaal van het Directoraat-generaal waaronder de stagiair valt, of zijn afgevaardigde van minstens rang A3;]4
3° [4 de ambtenaar-generaal van rang A belast met personeelszaken.]4
De commissie wordt voorgezeten door de [4 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]4 of door zijn afgevaardigde van minstens rang A3.
In afwijking van het eerste en het tweede lid als de rechtstreekse hiërarchische meerdere van de stagiair de [4 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten of de ambtenaar-generaal van rang A belast met Human Resources]4 is, wordt hij vervangen door [4 een ambtenaar van minstens rang A3 die door de secretaris-generaal is aangewezen]4.]1
De [2 directeur Human Resources van de Waalse Overheidsdienst]2 en de ambtenaar van minstens rang A4 bedoeld in artikel 24. § 1 en 2 wonen de vergadering met raadgevende stem bij.
§ 2. (Zodra uit één van de twee verslagen blijkt dat de stagiair niet aan de stage voldoet, kan dat door de vormingsdirecteur aanhangig gemaakt worden bij de commissie. Als uit beide verslagen of uit het verslag betreffende de verlenging van de stage blijkt dat de stagiair niet aan de stage voldoet, wordt dat door de vormingsdirecteur aanhangig gemaakt bij de commissie.) <BWG 2007-02-15/58, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Na de stagiair te hebben gehoord, kan de commissie [1 de [4 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]4]1 voorstellen om de stage te verlengen of om de stagiair aan een andere [1 Directoraat-generaal]1 toe te wijzen.
De Commissie kan het ontslag van de stagiair voorstellen. De voorzitter van de Commissie geeft de stagiair onverwijld kennis van het voorstel tot ontslag.
Indien ontslag wordt voorgesteld, beschikt de stagiair over een beroep voor de Kamer van beroep bedoeld in artikel 186.
De Regering treft zijn beslissing binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van het advies van de Kamer van beroep, uitgebracht binnen de termijn bedoeld in artikel 200.
Het uitblijven van een beslissing binnen die termijn wordt geacht de stagiair gunstig te zijn.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 20, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-10-18/04, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(3)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(4)<BWG 2021-09-02/10, art. 11, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 29bis. [1 In afwijking van de artikelen 22 tot 29 wordt het contractuele personeelslid dat overeenkomstig artikel 119quater geworven is voor de betrekking die het bekleedt van de stage vrijgesteld als het gedurende de looptijd van zijn contract het voorwerp is van een gunstige evaluatie overeenkomstig artikel 12, eerste lid, van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 betreffende de voorwaarden voor de indienstneming en de administratieve en geldelijke toestand van de contractuele personeelsleden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-03-20/10, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
Art.30.[1 De Regering verricht de vaste benoeming van de stagiairs van niveau A, B, C en D.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 21, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.31.[1 De stagiair die tijdens de stage of na afloop ervan ontslagen is, krijgt behalve in het geval van een zware fout, een opzegtermijn van drie maanden.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 22, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
HOOFDSTUK III. - (Lichamelijke geschiktheid.)
Afdeling 1. - (De opdeling van hoofdstuk III in afdelingen wordt geschrapt.)
Art.32.<BWG 2007-02-15/58, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007> De geslaagde die aangewezen wordt [1 ...]1 wordt onderworpen aan een aan de stage voorafgaande gezondheidsbeoordeling uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 26 tot en met 29 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers.
Indien de geslaagde na afloop van de voorafgaande gezondheidsbeoordeling ongeschikt wordt verklaard voor een door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer bepaalde periode, wordt hij niet tot de stage toegelaten en de [2 directie van de Waalse Overheidsdienst die belast is met de selectie]2 wijst hem voor die periode af.
Indien de geslaagde na afloop van de voorafgaande gezondheidsbeoordeling definitief ongeschikt wordt verklaard door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, wordt hij niet tot de stage toegelaten en de [2 directie van de Waalse Overheidsdienst die belast is met de selectie]2 sluit hem uit de reserve uit.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 23, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 12, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.33.<BWG 2007-02-15/58, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007> Indien de geslaagde nalaat om gevolg te geven aan twee opeenvolgende oproepingen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, waarbij de tweede oproeping bij ter post aangetekend schrijven is geschied, licht laatstgenoemde onverwijld de [2 directie van de Waalse Overheidsdienst die belast met de selectie]2 in, die de geslaagde uit de reserve uitsluit, behoudens een toelaatbaar geachte reden.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 24, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 13, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.34. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.35. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.36. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.37. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.38. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.39. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.40. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.41. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Afdeling II. - (De opdeling van hoofdstuk III in afdelingen wordt geschrapt.)
Art.42. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.43. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.44. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
HOOFDSTUK IV. - Mandaten.
Art.45. (Voorheen LI.TIII.CIV.1.) De ambtenaren-generaal (bedoeld in artikel 39) worden bij mandaat aangewezen overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Regering. <BWG 2006-08-31/37, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 15-09-2006>
HOOFDSTUK V. - Loopbaan.
Afdeling I. - [1 Algemene bepalingen.]1
----------
(1)
Art.46.[1 Er zijn drie soorten bevorderingen :
1° de bevordering door verhoging in graad;
2° de bevordering door verhoging in weddeschaal;
3° bevordering door overgang naar een hoger niveau.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Onderafdeling 1. - [1 Algemeenheden wat betreft de bevordering door verhoging in graad.]1
----------
(1)
Art.47.[1 § 1. De bevordering door verhoging in graad is de benoeming in de hogere graad van hetzelfde niveau.
§ 2. In niveau A kan de ambtenaar bevorderd worden tot de graad van eerste attaché, adviseur, directeur of inspecteur-generaal.
[2 Met uitzondering van de bevorderingen door verhoging in graad tot de graden van adviseur, bedoeld in artikel 52, gekwalificeerd eerstaanwezend gegradueerde, eerstaanwezend assistent [3 en]3 eerstaanwezend adjunct en [3 ...]3 wordt de bevordering door verhoging in graad ondergeschikt gemaakt aan de vacature van een betrekking van die graad.]2
De bevordering door verhoging in graad heeft uitwerking de eerste dag van de maand volgend op de benoeming. Indien de betrekking evenwel nog bezet is op de datum van de benoeming, heeft de benoeming uitwerking op de dag waarop de betrekking vacant wordt.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-05-15/49, art. 6, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<BWG 2016-12-22/30, art. 4, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Onderafdeling 2. - [1 Bevordering door verhoging in graad van de graden van [2 ...]2 eerstaanwezend adjunct, eerstaanwezend assistent, eerstaanwezend gegradueerde en geschoold eerstaanwezend gegradueerde]1
----------
(1)
(2)
Art.48.[1 Door verhoging in graad bevorderd wordt :
1° tot de graad van geschoold eerstaanwezend gegradueerde, de geschoolde gegradueerde;
2° tot de graad van eerstaanwezend gegradueerde, de gegradueerde;
3° tot de graad van eerstaanwezend assistent, de assistent;
4° tot de graad van eerstaanwezend adjunct, de [2 ...]2 adjunct;
5° [2 ...]2]1
----------
(1)<BWG 2016-07-21/25, art. 4, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2016-12-22/30, art. 6, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.49.[1 § 1. [2 De ambtenaar wordt bij verhoging in graad bevorderd tot de graden van [5 eerstaanwezend assistent, eerstaanwezend gegradueerde en geschoold eerstaanwezend gegradueerde]5 als hij de volgende voorwaarden vervult :
1° vijftien jaar ranganciënniteit hebben;
2° aantonen dat de evaluatie positief is;
3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie.
De [6 ...]6 adjunct wordt bij verhoging in graad bevorderd tot de graad van eerstaanwezend adjunct als hij de volgende voorwaarden vervult :
1° tien jaar ranganciënniteit hebben;
2° aantonen dat de evaluatie positief is;
3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie.
[6 ...]6]2
§ 2. De ambtenaar kan door verhoging in graad bevorderd worden tot de graden van eerstaanwezend adjunct, [5 eerstaanwezend assistent, eerstaanwezend gegradueerde en geschoold eerstaanwezend gegradueerde]5 als hij de volgende voorwaarden vervult :
1° zes jaar ranganciënniteit hebben;
2° aantonen dat de evaluatie positief is;
3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;
4° houder zijn van een getuigschrift ter bevestiging van de vaardigheden voor de betrokken graad en het betrokken beroep.
[3 De bevordering wordt één keer per jaar toegekend aan de ambtenaren zonder dat ze zich kandidaat moeten stellen, door de [7 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]7 op voorstel het betrokken directiecomité met inachtneming van het aantal bevorderingen in het niveau voorzien voor het lopende jaar in het personeelsplan. De bevordering wordt enkel wegens onwettigheid van het voorstel geweigerd.]3 ]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-10-18/04, art. 6,1°, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(3)<BWG 2012-10-18/04, art. 6,2°, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(4)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(5)<BWG 2016-07-21/25, art. 5, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(6)<BWG 2016-12-22/30, art. 7, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(7)<BWG 2021-09-02/10, art. 14, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Onderafdeling 3. [1 - Bevordering door verhoging in de graden van directeur, adviseur en fiscale ontvanger.]1
----------
(1)
Art.50.[1 § 1. De ambtenaar van niveau A die aan de volgende voorwaarden voldoet, kan door de Regering bevorderd worden tot de graad van directeur :
1° [5 vijf]5 jaar niveauanciënniteit hebben;
2° aantonen dat de evaluatie positief is;
3° niet het voorwerp zijn van een niet geschrapte en definitieve disciplinaire maatregel;
4° [4 ...]4
§ 2. Het Directiecomité van het Directoraat-generaal waaronder de in te vullen betrekking ressorteert, bepaalt [3 , na het horen van de kandidaten,]3 op grond met name [3 van de functie-omschrijving]3 en van de visie van de kandidaat over de uitoefening van de aan de betrekking gebonden opdracht, een voorlopig voorstel voor rangschikking van de kandidaten die geacht worden geschikt te zijn :
1° voor de mutatie, de reaffectatie [3 voor de verandering van graad]3 of de bevordering door verhoging in graad;
2° voor de interne of externe mobiliteit.
Het Directiecomité stelt slechts een voorstel volgens de in het eerste lid, 2°, bepaalde wijzen vast in afwezigheid van elke kandidatuur voor de toekenning van de betrekking volgens de wijzen bepaald in het eerste lid, 1°, of als de overheid beslist die betrekking aan geen enkele kandidaat toe te kennen.
§ 3. Het voorlopige voorstel tot rangschikking of niet-rangschikking is gemotiveerd en wordt aan de kandidaten medegedeeld.
Elke kandidaat mag binnen de vijftien dagen na de mededeling zijn opmerkingen laten geworden of een bezwaar indienen bij de voorzitter van het Directiecomité. Het Directiecomité beslist over het bezwaar binnen twee maanden na ontvangst ervan, na de bezwaarindiener te hebben gehoord indien laatstgenoemde dat wenst. De bezwaarindiener mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Van de met redenen omklede beslissing van het Directiecomité over de opmerkingen of het bezwaarschrift wordt kennis gegeven aan degene die zijn opmerkingen heeft laten geworden of een bezwaarschrift heeft ingediend.
In geval van wijziging van het voorlopige voorstel is het definitieve voorstel gemotiveerd en wordt het aan alle kandidaten medegedeeld. [2 ...]2 ]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-10-18/04, art. 7, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(3)<BWG 2014-05-15/49, art. 7, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(4)<BWG 2016-04-21/11, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(5)<BWG 2023-10-12/24, art. 1, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 50/1. [1§ 1. De bevordering tot de graad van directeur wordt gevolgd door een proefperiode, waarna de bevorderde ambtenaar bij een ongunstige evaluatie naar zijn vorige graad wordt gedegradeerd.
De in zijn vorige graad herstelde ambtenaar, wordt gereaffecteerd.
De ambtenaar met een gunstige evaluatie wordt van rechtswege bevorderd.
§ 2. De proefperiode duurt een jaar.
In afwijking van artikel 144 is de voorbehouden evaluatie niet van toepassing; er wordt alleen een gunstige of ongunstige evaluatie toegekend.
In afwijking van artikel 145 zijn het principe van een onderhoud om de twee jaar en het principe van het wachten op de periode van 15 september tot 15 december voor de evaluatie niet van toepassing.
In afwijking van artikel 151 geeft een ongunstige evaluatie geen aanleiding tot een tussentijdse evaluatie.
De in aanmerking te nemen evaluatie is de definitief toegekende evaluatie, in voorkomend geval na advies of beslissing van de kamer van beroep overeenkomstig artikel 150. Bij een beroep bij de kamer van beroep wordt de proefperiode verlengd met de tijd die nodig is om de overheid in staat te stellen een beslissing te nemen binnen de in artikel 150, tweede lid, en artikel 200, lid 2, vierde lid, vastgestelde termijnen.
§ 3. Dit artikel is eveneens van toepassing op de ambtenaar die door verandering van graad de graad van directeur krijgt.
§ 4. Voor de ambtenaar die voor het verstrijken van de proefperiode door interne mobiliteit een andere functie als directeur krijgt toegewezen, wiens functie wordt ingetrokken of wiens functie wordt afgeschaft en die in een andere functie van directeur wordt gereaffecteerd, geldt een nieuwe proeftijd van een jaar. Bij herplaatsing in de vorige graad wordt onder vorige graad verstaan de graad die de ambtenaar bekleedde voor zijn bevordering tot de graad van directeur.
§ 5. Dit artikel is niet van toepassing op ambtenaren die voor de inwerkingtreding van dit artikel zijn bevorderd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-10-12/24, art. 2, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.51.[1 [2 De directeur kan op eigen verzoek worden benoemd]2 tot de graad van adviseur voor zover hij vijftien jaar ranganciënniteit heeft en voor zover hij de in [3 artikel 50, § 1, 2° en 3°]3 bedoelde voorwaarden vervult. De voorwaarde betreffende de ranganciënniteit wordt evenwel niet meer vereist voor de directeur die minstens vijfenvijftig jaar oud is.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-05-15/49, art. 8, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<BWG 2016-04-21/11, art. 3, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.52.[1 Door verhoging tot de graad van adviseur bevorderd worden, de eerste attaché [3 de commissaris bij een aankoopcomité]3 [2 de gekwalificeerd attaché]2 en de attaché die de gunstige evaluatie aantonen aan het einde van een volledig mandaat toegekend overeenkomstig Boek II voor zover ze niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-05-15/49, art. 9, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<BWG 2017-05-24/12, art. 8, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 52bis.[1 Door verhoging in graad tot de graad van adviseur kan worden bevorderd de ambtenaar van niveau A die aan volgende voorwaarden voldoet:
1° [3 vijf]3 jaar niveauanciënniteit;
2° een gunstige beoordeling;
3° elke afwezigheid van niet-geschrapte tuchtstraf.
De procedure bedoeld in artikel 50, § 2 [2 en § 3]2 is van toepassing.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/49, art. 10, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2017-05-24/12, art. 9, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
(3)<BWG 2023-10-12/24, art. 3, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 52ter. [1 Door verhoging in graad tot de graad van fiscale ontvanger kan worden bevorderd de ambtenaar van niveau A die aan volgende voorwaarden voldoet :
1° twee jaar niveauanciënniteit hebben;
2° het bewijs leveren van een positieve evaluatie;
3° niet getroffen zijn door een niet-geschrapte tuchtsanctie;
4° houder zijn van een brevet van fiscale ontvanger en/of van brevetten met als opschrift "Invordering ten laste van de natuurlijke personen" en "Invordering ten laste van de rechtspersonen" behaald in het kader van de vergelijkende selectie voor overgang naar een betrekking A3 of van de overeenstemmende proef over de beroepsbekwaamheid, georganiseerd in de fiscale algemene administraties voor de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering.
De procedure bedoeld in artikel 50, § 2 en § 3, is van toepassing.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-05-24/12, art. 10, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Onderafdeling 4. - [1 Bevordering door verhoging in graad tot de leidinggevende graden.]1
----------
(1)
Art.53.[1 § 1. Bevorderd kan worden :
1° tot de graad van eerste attaché, [5 de gekwalificeerd attaché]5 de attaché;
2° [5 tot de graad van eerste gegradueerde, de gekwalificeerd eerstaanwezend gegradueerde, de eerstaanwezend gegradueerde en de gegradueerde;]5
3° tot de graad van eerste assistent, de eerstaanwezend assistent en de assistent;
4° tot de graad van eerste adjunct, de eerstaanwezend adjunct en de [7 ...]7 adjunct.
§ 2. De in de vorige § bedoelde ambtenaar kan bevorderd worden als hij de volgende voorwaarden vervult :
1° [9 vier]9 jaar niveauanciënniteit hebben;
2° aantonen dat de evaluatie positief is;
3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;
4° [6 ...]6
5° [6 ...]6
6° [3 ...]3
§ 3. Onverminderd de leden 2 tot 4 worden de staffuncties ingevuld overeenkomstig de regels bepaald in artikel 50, §§ 2 en 3.
Voor de staffuncties van niveau B, C en D stelt het directiecomité, uitgebreid met de ambtenaar van rang A4, en in voorkomend geval met de ambtenaar van rang A onder wie de in te vullen betrekking ressorteert, een voorlopig [5 en, in voorkomend geval, definitief]5 voorstel van rangschikking op van de kandidaten.
De betrekking wordt toegekend door de Regering voor niveau A en door de [8 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]8 voor de andere niveaus. [3 ...]3.
Bij ex aequo wordt de ambtenaar met de hoogste anciënniteit in de hoogste rang onder de bekwaam verklaarde geslaagden door verhoging in graad bevorderd tot de staffunctie.]1
[2 § 4. [6 ...]6]2
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-01-19/04, art. 1,1° en 4° 031; Inwerkingtreding : 09-02-2012>
(3)<BWG 2012-01-19/04, art. 1, 2° en 3°, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(4)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(5)<BWG 2014-05-15/49, art. 11, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(6)<BWG 2016-04-21/11, art. 4, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(7)<BWG 2016-12-22/30, art. 8, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(8)<BWG 2021-09-02/10, art. 15, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
(9)<BWG 2023-10-12/24, art. 4, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.54.[1 Op eigen verzoek krijgt de ambtenaar die een staffunctie bekleedt, zijn wederopname in de graad en de weddeschaal die hij had of die hij zou hebben gekregen overeenkomstig de artikelen 49, § 1, en 56, § 1.
De wederopname wordt beslist door de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3 en heeft uitwerking op de eerste dag van de tweede maand na ontvangst van de aanvraag.
De in zijn graad herstelde ambtenaar wordt gereaffecteerd.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 16, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Afdeling 2. - [1 Bevordering door verhoging in weddeschaal.]1
----------
(1)
Art.55.[1 § 1. De bevordering door verhoging in weddeschaal is de toewijzing van een hogere weddeschaal in dezelfde graad.
§ 2. Door verhoging in weddeschaal bevorderd wordt :
[2 1° tot de weddeschaal A5/2bis, de gekwalificeerd attaché met weddeschaal A5/2;
1°/1 tot weddeschaal A5/1bis, de eerste attaché en de attaché met weddeschaal A5/1;
2° tot de weddeschaal A5/2, de gekwalificeerd attaché met weddeschaal A6/2;
3° tot weddeschaal A5/1, de attaché met weddeschaal A6/1;
3°/1 tot weddeschaal B1/2bis, degekwalificeerd eerstaanwezend gegradueerde met weddeschaal B2/2;
4° tot weddeschaal B1/1bis, de eerstaanwezend gegradueerde met weddeschaal B2/1;]2
5° tot weddeschaal C1bis, de eerstaanwezend assistent met weddeschaal C2;
6° tot weddeschaal D1bis, de eerstaanwezend adjunct met weddeschaal D2.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-05-15/49, art. 12, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.56.[1 § 1. De ambtenaar die de volgende voorwaarden vervult, wordt door verhoging in weddeschaal bevorderd tot de weddeschalen A5/2 en A5/1 :
1° vijftien jaar ranganciënniteit hebben;
2° het bewijs leveren van een positieve evaluatie;
3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie.
De ambtenaar die de volgende voorwaarden vervult, wordt door verhoging in weddeschaal bevorderd tot de weddeschaal A5/2bis of A5/1bis :
1° vijfentwintig jaar niveau-anciënniteit hebben, of zestien jaar als de ambtenaar bevorderd is overeenkomstig paragraaf 5, lid 1;
2° tien jaar weddeschaalanciënniteit hebben in de weddeschalen A5/2 of A5/1;
3° het bewijs leveren van een positieve evaluatie;
4° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie.
Voor de bevorderingen door verhoging in weddeschaal tot de weddeschalen A5/2bis en A5/1bis, wordt de weddeschaalanciënniteit verworven in de voormalige weddeschalen A5S en A5 gelijkgesteld met de weddeschaalanciënniteit verworven respectievelijk in de weddeschalen A5/2 en A5/1.
§ 2. De ambtenaar die de volgende voorwaarden vervult, wordt door verhoging in weddeschaal bevorderd tot de weddeschalen B1/2bis en B1/1bis :
1° vijfentwintig jaar niveau-anciënniteit hebben, of zestien jaar als de ambtenaar bevorderd is overeenkomstig paragraaf 49, § 2, lid 1;
2° tien jaar ranganciënniteit hebben;
3° het bewijs leveren van een positieve evaluatie;
4° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie.
§ 3. De ambtenaar die de volgende voorwaarden vervult, wordt door verhoging in weddeschaal bevorderd tot de weddeschaal C1bis :
1° tien jaar ranganciënniteit hebben;
2° het bewijs leveren van een positieve evaluatie;
3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie.
§ 4. De ambtenaar die de volgende voorwaarden vervult, wordt door verhoging in weddeschaal bevorderd tot de weddeschaal D1bis :
1° tien jaar ranganciënniteit hebben;
2° het bewijs leveren van een positieve evaluatie;
3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie.
§ 5. De ambtenaar die de volgende voorwaarden vervult, kan bevorderd worden door verhoging in weddeschaal tot de weddeschalen A5/2, A5/1, C1bis of D1bis :
1° zes jaar ranganciënniteit hebben;
2° aantonen dat de evaluatie positief is;
3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;
4° houder zijn van een getuigschrift ter bevestiging van de vaardigheden voor de betrokken weddeschaal en het betrokken beroep.
De ambtenaar die de volgende voorwaarden vervult, wordt door verhoging in weddeschaal bevorderd tot de weddeschalen B1/2bis en B1/1bis :
1° éénentwintig jaar niveau-anciënniteit hebben, of twaalf jaar als de ambtenaar bevorderd is overeenkomstig paragraaf 49, § 2, lid 1;
2° zes jaar ranganciënniteit hebben;
3° het bewijs leveren van een positieve evaluatie;
4° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;
5° houder zijn van een getuigschrift ter bevestiging van de vaardigheden voor de betrokken weddeschaal en het betrokken beroep.
De bevordering wordt één keer per jaar toegekend aan de ambtenaren zonder dat ze zich kandidaat moeten stellen, door de [2 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]2, op voorstel van het betrokken directiecomité met inachtneming van het aantal bevorderingen in het niveau voorzien voor het lopende jaar in het personeelsplan. De bevordering mag enkel wegens onwettigheid van het voorstel geweigerd worden.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-04/46, art. 1, 069; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 17, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Afdeling 3. - [1 Bevordering door overgang naar een hoger niveau.]1
----------
(1)
Art.57.[1 § 1. De bevordering door overgang naar het hogere niveau is de benoeming in een wervingsgraad van een hoger niveau dan het niveau waartoe de ambtenaar behoort.
[3 ...]3
§ 2. [3 De [4 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]4 kent, op voorstel van het betrokken directiecomité, de bevordering door overgang naar het hogere niveau toe uiterlijk 12 maanden te rekenen van de datum van het proces-verbaal dat het vergelijkend examen afsluit.
De bevordering door overgang naar het hogere niveau kan gebeuren hetzij via een aanpassing van de kenmerken van de betrekking die hij bezet, hetzij op een andere betrekking voorgesteld door het betrokken Directiecomité.
Het voorstel van het Directiecomité, bedoeld in het eerste lid, wordt opgesteld, nadat de ambtenaar zijn opmerkingen heeft kunnen laten gelden;]3
§ 3. De bevordering door overgang naar het hogere niveau heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de benoeming. [3 ...]3]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(3)<BWG 2016-07-21/25, art. 7, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(4)<BWG 2021-09-02/10, art. 18, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.58. [1 § 1. Door overgang naar het hogere niveau bevorderd kan worden :
1° tot de graad van attaché, de ambtenaar van niveau B of niveau C;
2° tot de graad van gegradueerde, de ambtenaar van niveau C;
3° tot de graad van assistent, de ambtenaar van niveau D.
§ 2. De ambtenaar kan bevorderd worden als hij de volgende voorwaarden vervult :
1° vier jaar niveauanciënniteit hebben;
2° aantonen dat de evaluatie positief is;
3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;
4° laureaat zijn van een vergelijkend overgangsexamen voor het betrokken niveau en beroep. ]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Afdeling IV.
Art.59.
<Opgeheven bij BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.60.
<Opgeheven bij BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.61.
<Opgeheven bij BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.62.
<Opgeheven bij BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Afdeling V.
Art. 62bis.
<Opgeheven bij BWG 2009-03-27/47, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
HOOFDSTUK VI. - Hogere functies.
Art.63. (Voorheen LI.TIII.CVI.1.) Een ambtenaar kan aangewezen worden om hogere functies uit te oefenen die beantwoorden aan ofwel een betrekking van de formatie waarvan de titularis (sinds minstens twee maanden) afwezig is voor een voorspelbare duur van minstens twee maanden, ofwel een betrekking van de formatie die vacant is verklaard. <BWG 2007-02-15/58, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.64.[1 De aanwijzing voor de uitoefening van hogere functies kan verricht worden voor de betrekkingen van inspecteur-generaal, directeur en voor de staf- en wervingsfuncties.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 64, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.65.[1 Om aangewezen te worden voor de uitoefening van de hogere functies dienen volgende voorwaarden te worden vervuld :
1° de toegangsvoorwaarden voor de betrekking vervullen;
2° onder hetzelfde Directoraat-generaal ressorteren als dat waaronder de betrekking valt.
[3 Bij gebrek aan een ambtenaar die alle voorwaarden vervult, kan een ambtenaar van de Waalse Overheidsdienst, die niet voldoet aan de in het eerste lid, 2°, bepaalde voorwaarde, of bij gebrek, een ambtenaar die aan die voorwaarde voldoet maar die de anciënniteitsvoorwaarde vereist om de betrekking te bekleden, niet vervult, aangewezen worden.]3.
Onder ambtenaren die dezelfde voorwaarden vervullen, worden de hogere functies verleend aan de ambtenaar die het meest geschikt is om de ambten uit te oefenen. [2 Wat de adviesverlenende beroepen betreft, kan ook een personeelslid aangewezen worden dat niet voldoet aan de anciënniteitsvoorwaarde bedoeld in artikel 53, § 2, 1°, mits gemotiveerde beslissing van het beheerscomité m.b.t. het vereist aantal jaren, na advies van het tussenoverlegcomité. In dat geval mag de vereiste niveauanciënniteit niet lager zijn dan twee jaar.]2]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 27, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2010-07-15/09, art. 12, 026; Inwerkingtreding : 16-08-2010>
(3)<BWG 2016-04-21/11, art. 6, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.66. <BWG 2006-08-31/31, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 21-07-2006> De hogere functies worden al naar gelang van het geval beëindigd :
1° wanneer de titularis van de betrekking zijn ambt wederopneemt;
2° op de uitwerkingsdatum van de benoeming van de titularis van de vacant verklaarde betrekking en uiterlijk bij het verstrijken van een termijn van één jaar te rekenen van de dag waarop de betrekking vacant is verklaard, die eenmaal voor dezelfde duur verlengbaar is.
Art.67. (Voorheen LI.TIII.CVI.5.) In geval van aanwijzing voor de uitoefening van de hogere functies valt de administratieve standplaats van de ambtenaar samen met de betrekking die aan het ambt beantwoordt.
Art.68. (Voorheen LI.TIII.CVI.6.) De ambtenaar die belast is met de hogere functies oefent alle rechten en prerogatieven uit, vervult alle plichten en draagt alle lasten die met de betrekking waarvoor hij aangewezen is, verbonden zijn.
Art.69.[1 De aanwijzing voor de uitoefening van de hogere functies voor de betrekkingen van rang A3, A4 en A5 wordt door de Regering verricht.
De aanwijzing voor de uitoefening van de hogere functies wordt door de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3 verricht op voorstel van het Directiecomité van het Directoraat-generaal waarbij de betrekking behoort.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 28, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 19, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.70.
<Opgeheven bij BWG 2009-03-27/47, art. 29, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
HOOFDSTUK VIbis. [1 - Verandering van graad]1
----------
(1)
Art. 70bis. [1 De verandering van graad is de benoeming van een ambtenaar op eigen verzoek in een andere graad van dezelfde rang.
De graden van éénzelfde rang zijn gelijkwaardig.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/49, art. 14, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 70ter. [1 De verandering van graad is ondergeschikt aan de vacantverklaring van een betrekking van die graad.
Om in aanmerking te komen voor een verandering van graad, voldoet de ambtenaar aan volgende voorwaarden :
1° het bewijs leveren van een positieve evaluatie;
2° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;
3 een ranganciënniteit van twee jaar bezitten;
4° de voorwaarden vervullen voor de toegang tot de betrekking vastgesteld bij de vacantverklaring van de betrekking.
Daarnaast dient de ambtenaar, om in aanmerking te komen voor een verandering van graad naar de graad van gekwalificeerd attaché of gekwalificeerd gegradueerde laureaat zijn van een functieproef bedoeld in artikel 114 van dit besluit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/49, art. 14, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK VII. - [1 Mutatie.]1
----------
(1)
Art.71.[1 § 1. De mutatie is de overgang van een ambtenaar van een betrekking in een andere betrekking binnen de diensten van de Regering of binnen dezelfde instelling.
[2 De mutatie wordt verricht naar een betrekking van hetzelfde niveau.
De mutatie naar een betrekking van rang A3 tot A5, B1, C1 en D1 wordt nochtans verricht naar een betrekking van dezelfde graad.
[5 De mutatie naar een betrekking van commissaris bij een aankoopcomité wordt verricht naar een betrekking van dezelfde graad.]5
De mutatie naar een betrekking wordt verricht onder de voorwaarden bepaald voor haar toewijzing door bevordering, met uitzondering, wat betreft de mutatie van ambtswege, van de voorwaarden betreffende de gunstige evaluatie en de definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie.]2
[4 De mutatie gebeurt van ambtswege of op verzoek van de ambtenaar die zich kandidaat heeft gesteld voor een betrekking.
De oproep tot kandidaten voor de mutatie wordt bekendgemaakt op de internetsite van de Waalse Overheidsdienst. Hij omvat de omschrijving van de functie, de werkpostfiche, de criteria voor de selectie en de rangschikking.
De procedure voor de oproep tot het indienen van kandidaturen mag niet opgestart worden tussen [7 van 15 juli tot 15 augustus]7.
Op straffe van nietigheid:
1° moeten de kandidaturen ingediend worden binnen een termijn van [7 vijftien]7 kalenderdagen te rekenen van de dag na de datum van de bekendmaking van de oproep tot de kandidaten [7 ,deze termijn kan met maximaal twee weken worden verlengd indien de begindatum van de termijn of het einde ervan in een zomerschoolvakantieperiode valt]7;
2° vermeldt de ambtenaar de betrekkingen waarvoor hij kandidaat is in de volgorde van zijn voorkeur;
3° wordt de kandidatuur voor elke betrekking gemotiveerd en samen verzonden met een curriculum vitae die overeenstemt met het model opgenomen in bijlage VI.
De voorwaarden moeten verenigd zijn op de dag waarop de betrekking vacant wordt verklaard en op de dag van toekenning ervan.]4
§ 2. [7 § 2. Voor de wervingsbetrekkingen en staffuncties in de rangen B1, C1 en D1 wordt over een mutatie op verzoek van de ambtenaar beslist door de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteuning, op gemotiveerd voorstel van de directeur-generaal onder wie de te bezetten functie ressorteert, na raadpleging van de betrokken inspecteur-generaal, met name op basis van de motivatie van de kandidaat en de geschiktheid van het functieprofiel.
In het geval van staffuncties en functies in de rangen A4 en hoger wordt over de mutatie op verzoek van de ambtenaar beslist door de Regering volgens de voor deze functies geldende procedure.]7.
§ 3. [7 Voor de wervingsbetrekkingen en staffuncties in de rangen B1, C1 en D1 wordt over een mutatie van ambtswege beslist door de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteuning op basis van een voorstel of een gezamenlijk met redenen omkleed advies van de directeuren-generaal na advies van de betrokken inspecteuren-generaal]7.
De ambtenaar die dwingende sociale of gezinsredenen aanvoert, kan in aanmerking komen voor een mutatie van ambtswege. De overheid beveelt een sociaal onderzoek aan, dat uitgevoerd wordt door de sociale dienst die zijn advies uitbrengt binnen twintig dagen na ontvangst van de aanvraag.
[2 Wanneer dwingende sociale of familiale redenen door de sociale dienst erkend zijn, wordt de instemming van het directiecomité waaronder de door de ambtenaar beklede betrekking ressorteert, niet vereist voor zijn mutatie van ambtswege.]2
§ 4. Voor de staffuncties[7 van rang A5]7 en de betrekkingen van rang A4 en A3 wordt de mutatie van ambtswege besloten door de Regering.
§ 5. De ambtenaar kan geen mutatieaanvraag indienen vóór een termijn van [7 één jaar]7 jaar te rekenen van de toekenning van zijn betrekking.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 30, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-10-18/04, art. 9, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(3)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(4)<BWG 2016-07-21/25, art. 8, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(5)<BWG 2017-05-24/12, art. 11, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
(6)<BWG 2021-09-02/10, art. 20, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
(7)<BWG 2023-10-12/24, art. 6, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK VIII. - [1 Permutatie.]1
----------
(1)
Art.72.[1 § 1. De permutatie is de gelijktijdige mutatie van twee ambtenaren van hetzelfde beroep of met dezelfde diploma en van hetzelfde niveau op hun verzoek.
In niveau A is ze slechts mogelijk voor de ambtenaren van [4 rang A4, A5 en A6]4.
De permutatie geschiedt volgens de modaliteiten en voorwaarden bepaald in artikel 71, § 1, eerste en tweede lid.
§ 2. De permutatie tussen ambtenaren aangesteld voor een wervingsbetrekking wordt door de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3 op eensluidend advies van de [4 de directeuren-generaal na raadpleging van de betrokken inspecteuren-generaal]4 besloten.
[4 Voor de staffuncties van rang A5 en de betrekkingen van rang A4]4 wordt ze nochtans besloten door de Regering.
§ 3. De ambtenaar dient zijn permutatieaanvraag [4 in voorkomend geval, langs elektronische weg]4 in aan de hand van een formulier dat overeenstemt met het in bijlage X bepaalde model samen met een curriculum vitae dat overeenstemt met het in bijlage VI bedoelde model.
De ambtenaar kan geen mutatieaanvraag indienen vóór een termijn van [4 één jaar]4 te rekenen van de toekenning van zijn betrekking.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 30, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 21, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
(4)<BWG 2023-10-12/24, art. 7, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK IX. - [1 Tijdelijke mutatie.]1
----------
(1)
Art.73.[1 § 1. De tijdelijke mutatie is een mutatie van ambtswege voor een periode van maximum drie jaar.
De ambtenaar behoudt zijn betrekking.
§ 2. De tijdelijke mutatie wordt besloten door de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3[4 op basis van een voorstel of een gezamenlijk met redenen omkleed advies van de directeuren-generaal na raadpleging van de betrokken inspecteuren-generaal]4.
De tijdelijke mutatie van een ambtenaar met een graad van de rangen A3 tot A5 wordt evenwel besloten door de Regering [4 ]4.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 30, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 22, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
(4)<BWG 2023-10-12/24, art. 8, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK X. - [1 Reaffectatie.]1
----------
(1)
Art.74.[1 De reaffectatie is de toekenning door de Regering van een nieuwe betrekking aan een ambtenaar die voor geen enkele betrekking aangesteld is.
De reaffectatie wordt verricht naar een betrekking van dezelfde graad en onder de voorwaarden bepaald voor haar toewijzing door bevordering, met uitzondering, wat betreft de reaffectatie van ambtswege, van de voorwaarden betreffende de gunstige evaluatie en de definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie.
De ambtenaren die de reaffectatieprocedure aan het doorlopen zijn, worden door de Regering belast met een opdracht die in verhouding staat tot hun graad, hun kwalificaties, hun ervaring en hun gezondheidstoestand.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 30, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
HOOFDSTUK XI. - [1 Interne of externe mobiliteit.]1
----------
(1)
Art.75.[1 § 1. De interne mobiliteit is de overgang van een ambtenaar :
1° ofwel van een dienst van de Waalse Regering naar een Waalse instelling van openbaar nut waarvan het personeel onderworpen is aan dit besluit;
2° ofwel van een Waalse instelling van openbaar nut waarvan het personeel al dan niet onderworpen is aan dit besluit naar een dienst van de Waalse Regering of een Waalse instelling van openbaar nut onderworpen aan dit besluit.
§ 2. De externe mobiliteit is de overgang van een ambtenaar van een dienst of instelling van openbaar nut van de federale uitvoerende macht of van een dienst of instelling van openbaar nut van een andere uitvoerende macht dan die van het Waalse Gewest, waarvan het personeel onderworpen is aan het KBAB, naar een dienst van de Waalse Regering of een Waalse instelling van openbaar nut onderworpen aan dit besluit.
§ 3. De interne of externe mobiliteit gebeurt van ambtswege of op verzoek van de ambtenaar die zich kandidaat heeft gesteld voor een betrekking [3 ...]3.
§ 4. [5 § 4. Voor de wervingsbetrekkingen en staffuncties van rang B1, C1 en D1 wordt over de interne of externe mobiliteit op verzoek van de ambtenaar beslist door de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteuning, op gemotiveerd voorstel van de directeur-generaal, na advies van de inspecteur-generaal onder wie de te bezetten functie ressorteert, met name op basis van de motivatie van de kandidaat en de geschiktheid van het functieprofiel
Voor staffuncties van rang A5 en betrekkingen van rang A en A3 beslist de Regering op verzoek van de ambtenaar over interne of externe mobiliteit, volgens de voor deze functies geldende procedure.
Voor wervingsbetrekkingen en staffuncties van B1, C1 en D1 beslist de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteuning, op gemotiveerd voorstel van de betrokken directeur-generaal en na raadpleging van de betrokken inspecteur-generaal, over automatische interne of externe mobiliteit.
Voor de staffuncties van rang A 5 en de betrekkingen van rang A4 en A3 beslist de Regering over interne of externe mobiliteit van ambtswege.]5.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 30, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2016-07-21/25, art. 9, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(4)<BWG 2021-09-02/10, art. 23, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
(5)<BWG 2023-10-12/24, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.76.[1 § 1. De overheid mag slechts een beroep doen op een maatregel van interne mobiliteit van ambtswege in de volgende gevallen :
1° wijziging van de opdrachten van de diensten;
2° noodzaak om een beroep te doen op een ambtenaar die vereiste kwalificaties en ervaring heeft, die overeenstemmen met het functieprofiel;
3° opgave van dwingende sociale of familiale redenen door de ambtenaar;
4° aanbeveling van de preventie-adviseur-arbeidsgeneesheer.
In geval van opgave van dwingende sociale of familiale redenen kan de overheid een sociaal onderzoek aanbevelen, dat door de sociale dienst van de Diensten van de Regering uitgevoerd wordt. De sociale dienst brengt advies uit binnen de maand na ontvangst van de aanvraag.
§ 2. De overheid kan slechts een beroep doen op een maatregel van externe mobiliteit van ambtswege als het nodig is een beroep te doen op een ambtenaar die vereiste kwalificaties en ervaring heeft, die overeenstemmen met het functieprofiel.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 30, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.77.[1 De externe mobiliteit wordt verricht tussen betrekkingen van gelijkwaardige graden.
De Regering bepaalt de gelijkwaardigheid tussen de graden van de diensten of instellingen bedoeld in artikel 75 en de graden van dit besluit.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 30, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.78.[2 De begunstigde van de interne of externe mobiliteit wordt van rechtswege in vast dienstverband benoemd tot de aan zijn vorige graad gelijke of gelijkwaardige graad van de vacante betrekking die door mobiliteit wordt toegekend.]2
[1 De begunstigde van de interne of externe mobiliteit wordt volledig onderworpen aan het statuut van gewestelijke ambtenaar.
De [4 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]4 betekent de maatregel van interne of externe mobiliteit aan de begunstigde, aan de voormalige overheid van de begunstigde en aan de SELOR.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 30, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-10-18/04, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(3)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(4)<BWG 2021-09-02/10, art. 24, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.79.[1 § 1er. De oproep tot kandidaten voor de mobiliteit wordt bekendgemaakt op de internetsite van de Waalse Overheidsdienst. Hij omvat de omschrijving van de functie, de werkpostfiche, de criteria voor de selectie en de rangschikking.
De procedure voor de oproep tot het indienen van kandidaturen mag niet opgestart worden tussen 1 juli en 31 augustus.
§ 2. Op straffe van nietigheid:
1° moeten de kandidaturen ingediend worden binnen een termijn van éénentwintig kalenderdagen te rekenen van de dag na de datum van de bekendmaking van de oproep tot de kandidaten";
2° vermeldt de ambtenaar de betrekkingen waarvoor hij kandidaat is in de volgorde van zijn voorkeur";
3° wordt de kandidatuur voor elke betrekking gemotiveerd en samen verzonden met een curriculum vitae die overeenstemt met het model opgenomen in bijlage VI.
De voorwaarden moeten verenigd zijn op de dag waarop de betrekking vacant wordt verklaard en op de dag van toekenning ervan.]1
----------
(1)<BWG 2016-07-21/25, art. 10, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
HOOFDSTUK XII. - [1 Verandering van administratieve standplaats.]1
----------
(1)
Art.80.[1 § 1. Elke verandering van administratieve standplaats gebonden aan een beslissing van ambtswege wordt betekend aan de betrokken ambtenaar die ze slechts mag weigeren als hij melding maakt van erkende belangrijke nadelen gezien met name zijn leeftijd, zijn gezondheidstoestand, zijn inkomens of zijn gezinstoestand of de duur van zijn verplaatsing tussen zijn woonplaats en zijn werkplaats.
De mededeling maakt melding van de beroepsmogelijkheden en de termijnen waarin die uitgeoefend moeten worden.
§ 2. De ambtenaar beschikt over een termijn van vijftien dagen vanaf de kennisgeving van het beslissingsvoorstel dat een verandering van administratieve standplaats meesleept, om, volgens het geval, de in artikel 186 bedoelde kamer van beroep of de kamer va beroep van de algemene ambtenaren bedoeld in artikel 335 aanhangig te maken.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 30, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
TITEL IV. - [1 Werving en loopbaan van de gehandicapte personen]1
----------
(1)
HOOFDSTUK I. - [1 Verplichting tot tewerkstelling van gehandicapte personen]1
----------
(1)
Art. 80bis. [1 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :
1° het Agentschap : het " Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées ";
2° de " Office " : de " Office de la Communauté germanophone pour les personnes handicapées " (Dienst van de Duitstalige gemeenschap voor gehandicapte personen);
3° de Dienst : de Dienst " Personnes handicapées autonomie recherchée, Phare " van de Franse gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.]1
----------
(1)<BWG 2015-02-26/07, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 19-03-2015>
Art.81.[1 § 1. De Waalse overheidsdienst stelt een aantal gehandicapte personen te werk dat overeenstemt met twee en een half percent van het bestand tewerkgesteld op 31 december van het vorige jaar. De RSZ-aangifte geldt als bewijs voor het tewerkgestelde bestand.
De door gehandicapte personen beklede betrekkingen worden geïdentificeerd in het organogram bedoeld in artikel 11, § 2.
Vijf percent van de wervingen worden voorbehouden aan gehandicapte personen zolang het in het eerste lid vastgestelde tewerkstellingspercentage niet bereikt is.
§ 2. De [2 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]2 geeft de personeelsleden kennis van de maatregelen die de gehandicapte personen kunnen genieten inzake redelijke inrichting van de werkomstandigheden.]1
----------
(1)<BWG 2015-02-26/07, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 19-03-2015>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 25, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.82. [1 Om in aanmerking te worden genomen in het quotum bedoeld in artikel 81, § 1, vervullen de gehandicapte personen binnen de Waalse overheidsdienst minstens één van de volgende voorwaarden :
1° in aanmerking gekomen zijn voor het voordeel van de maatregelen van het Agentschap, de " Office ", de Dienst, in aanmerking gekomen zijn voor het voordeel van één of meer " bijzondere tewerkstellingsondersteunde maatregelen, BTOM " verleend door de " Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, VDAB " en een door één van die instellingen afgegeven bewijs of beslissing overleggen;
2° het slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval en een door het Fonds voor arbeidsongevallen of het Bestuur voor medische expertise (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Dienst Arbeidsgeneeskunde) afgeleverd attest voorleggen op grond waarvan een blijvende ongeschiktheid van minstens 30 percent bevestigd wordt;
3° het slachtoffer zijn geweest van een beroepsziekte en een door het Fonds voor beroepsziekten of het Bestuur voor medische expertise afgeleverd attest voorleggen op grond waarvan een blijvende ongeschiktheid van minstens 30 percent bevestigd wordt;
4° het slachtoffer zijn geweest van een ongeval van gemeen recht en een afschrift van het door de griffie van de rechtbank of van het hof afgeleverd vonnis voorleggen op grond waarvan bevestigd wordt dat de handicap of de blijvende ongeschiktheid minstens 30 percent bereikt;
5° het slachtoffer zijn geweest van een huishoudelijk ongeval en een afschrift van de beslissing van de verzekeringsinstelling voorleggen op grond waarvan bevestigd wordt dat de blijvende ongeschiktheid minstens 30 % bereikt;
6° voldoen aan de medische voorwaarden om in aanmerking te komen voor de inkomensvervangende tegemoetkoming of voor een integratietegemoetkoming krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, waarbij het bewijs geleverd wordt aan de hand van een attest van de Federale overheidsdienst Sociale zekerheid;
7° definitief ongeschikt zijn verklaard voor de uitoefening van hun gebruikelijke activiteiten maar geschikt voor bepaalde specifieke functies aangeduid door het Bestuur van de Medische Expertise, door de interne dienst preventie of bescherming ingesteld overeenkomstig de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, of door de externe dienst preventie en bescherming waarbij het overheidsbestuur aangesloten is, overeenkomstig de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
8° definitief ongeschikt zijn verklaard voor de uitoefening van hun gebruikelijke activiteiten door het Bestuur van de Medische Expertise, door de interne dienst preventie of bescherming of door de externe dienst preventie en bescherming waarbij de vorige werkgever aangesloten was, maar geschikt voor bepaalde specifieke functies aangeduid door het Bestuur van de Medische Expertise, door de interne dienst preventie of bescherming of door de externe dienst preventie en bescherming waarbij het overheidsbestuur aangesloten is;
9° in aanmerking zijn gekomen voor een redelijke aanpassing van de arbeidsomstandigheden, toegekend door de werkgever wegens een handicap ter uitvoering van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en ter uitvoering van het decreet van het Waalse Gewest van 6 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie.]1
----------
(1)<BWG 2015-02-26/07, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 19-03-2015>
Art.83. [1 De gehandicapte personen genieten op eigen verzoek redelijke aanpassingen om deel te nemen aan statutaire selecties en toegangsexamens.]1
----------
(1)<BWG 2015-02-26/07, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 19-03-2015>
Art.84.[1 De gehandicapte personen genieten op eigen verzoek redelijke aanpassingen om deel te nemen aan proeven voor het verkrijgen van het certificaat publiek management [3 of van het brevet van fiscale ontvanger]3 [2 ...]2, proeven inzake validering van de vaardigheden, kwalificerende examens of loopbaanopleidingen.]1
----------
(1)<BWG 2015-02-26/07, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 19-03-2015>
(2)<BWG 2016-04-21/11, art. 7, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<BWG 2017-05-24/12, art. 12, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art.85. [1 De toewijzing van overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten met de bedrijven voor aangepast werk staat gelijk met de naleving van de verplichting tot tewerkstelling bedoeld in artikel 81 op grond van de volgende beginselen :
1° voor een bepaalde opdracht, wordt het aantal gehandicapte werknemers, uitgedrukt in voltijds equivalenten, verkregen door de prijs van de opdracht te delen door de bruto jaarlijkse bezoldiging toegekend aan een voltijds tewerkgesteld personeelslid dat in aanmerking komt voor de weddeschaal C3, met een geldelijke anciënniteit van tien jaar;
2° de verplichting tot tewerkstelling bedoeld in artikel 81 kan slechts voor de helft nagekomen worden via de toewijzing van opdrachten met de bedrijven voor aangepast werk.]1
----------
(1)<BWG 2015-02-26/07, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 19-03-2015>
Art.86.[1 De [2 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]2 organiseert, desgevallend in samenwerking met het Agentschap, de "Office" of de Dienst, de opvang, de vorming en de integratie van de gehandicapte personen in het arbeidscircuit, met de instemming van de betrokken personen.
Desgevallend en met de instemming van betrokken gehandicapte persoon stelt het Agentschap, de "Office" of de Dienst maatregelen tot aanpassing van de arbeidspost voor.]1
----------
(1)<BWG 2015-02-26/07, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 19-03-2015>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 26, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.87.[1 De [2 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]2 maakt om de twee jaar, uiterlijk 31 maart, een rapport op m.b.t. de tewerkstelling van de gehandicapte personen binnen de Waalse overheidsdienst en maakt het aan het Agentschap over.
Het Agentschap maakt een globaal rapport op m.b.t. de tewerkstelling van de gehandicapte personen binnen de Waalse overheidsdienst en de instellingen.
Het rapport wordt meegedeeld aan de ministers bevoegd inzake gewestelijke ambtenarenzaken en integratie van de gehandicapte personen, die de Regering daarover inlichten.
Het rapport wordt bekendgemaakt op de internetsite van het Agentschap en voor advies overgelegd aan de " Commission wallonne des personnes handicapées ", die erom verzocht wordt aanbevelingen te formuleren en te publiceren voor de integratie van de gehandicapte personen.]1
----------
(1)<BWG 2015-02-26/07, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 19-03-2015>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 27, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 87bis. [1 § 1. Bij de Minister van Ambtenarenzaken wordt voor het geheel van de diensten van de Regering en de bij dit besluit betrokken instellingen een begeleidingscommissie opgericht die samengesteld is uit :
1° een vertegenwoordiger van de Waalse overheidsdienst, die er het voorzitterschap van waarneemt;
2° een vertegenwoordiger van elke instelling die onder dit besluit valt;
3° een vertegenwoordiger van het Agentschap, in zijn hoedanigheid van instelling belast met een transversale rol van tenuitvoerlegging van het beleid van de Waalse Regering inzake integratie en instandhouding van gehandicapte personen in het arbeidscircuit binnen de overheidsdiensten die onder zijn bevoegdheden vallen;
4° een vertegenwoordiger van de " Commission wallonne des personnes handicapées ";
5° drie vertegenwoordigers van elke representatieve vakbondsvereniging in de zin van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
§ 2. De begeleidingscommissie moet om de twee jaar en binnen zes maanden na de overlegging van het door het Agentschap opgemaakte rapport een rapport over de tenuitvoerlegging van deze titel aan de Regering overleggen.
De begeleidingscommissie mag daartoe alle nodige gegevens voor de uitvoering van haar opdracht vragen en in ontvangst nemen. Ze kan alle aanbevelingen formuleren die nuttig zijn voor een beter beleid van de werving en de tewerkstelling van gehandicapte personen en die bekendmaken op de pagina van het portaal van de Waalse Regering die daarvoor bestemd is.]1
----------
(1)<BWG 2015-02-26/07, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 19-03-2015>
TITEL V. - Vorming.
HOOFDSTUK I. [1 - Directie Opleiding van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]1
----------
(1)
Art.88.(Voorheen LI.TV.CI.1.) § 1. De Regering neemt de doelstellingen van de voortgezette vorming van het personeel [1 van de Waalse Overheidsdienst]1 en instellingen aan.
§ 2. [1 Er bestaat in [3 het Secretariaat-generaal]3 een [6 Directie belast met de opleiding van het personeel]6 die uitsluitend bevoegd is ten opzichte van de Waalse Overheidsdienst en van de instellingen voor de uitoefening van de volgende opdrachten :]1
1° opzetten en uitvoeren van de vormingen in het stageprogramma, [2 ...]2;
2° instellen en coördineren van een netwerk van correspondenten van de vorming [2 ...]2 aangewezen in de diensten en instellingen, door de vormingsdirecteur op voorstel van de betrokken leidende ambtenaar-generaal. [2 ...]2 ;
3° de specifieke vormingsacties op aanvraag van de diensten en instellingen erkennen, coördineren en organiseren in voorkomend geval;
4° [1 in het kader van de vordering van de loopbaan van de ambtenaren, de uitvoering van vormingsacties voorzien en waarborgen, de validering van de vaardigheden voorbereiden, de validering van de vaardigheden doorvoeren [4 ...]4 [5 het examen voor het behalen van het brevet van fiscale ontvanger voorbeiden en organiseren]5;]1
5° de uitvoering van een algemeen vormingsprogramma voorzien en waarborgen, welke beantwoordt aan de vormingsbehoeften die gemeen zijn aan alle diensten en instellingen.
§ 3. [6 Elke instelling kan beschikken over een directie belast met de opleiding om de andere opdrachten uit te voeren dan de exclusieve opdrachten bedoeld in deze titel. Bij gebrek aan een dergelijke directie worden die opdrachten door de directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel waargenomen.]6
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 36, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-10-18/04, art. 11, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(3)<BWG 2013-01-31/03, art. 3, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(4)<BWG 2016-04-21/11, art. 8, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(5)<BWG 2017-05-24/12, art. 13, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
(6)<BWG 2021-09-02/10, art. 29, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.89.
<Opgeheven bij BWG 2012-10-18/04, art. 12, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(Opschrift van vorig hoofdstuk II geschrapt)
Art.90.(Voorheen LI.TV.CII.1.) Naast de bevoegdheden die hem uitdrukkelijk erkend zijn bij dit besluit, heeft [1 de [3 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]3]1 als opdracht de uitvoering van de vormingsprogramma's [2 ...]2. [2 ...]2
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 37, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-10-18/04, art. 13,1°,2°, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 30, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
HOOFDSTUK(II). - Vormingen.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.91.(Voorheen LI.TV.CIII.SI.1.) De diensten kunnen vormingsplannen uitwerken voor hun personeel. Die plannen worden door [1 goedgekeurd door de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3]1. Ze houden de doelstellingen, de programma's, de duur en de evaluatiewijze van de vormingen in.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 38, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 31, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 91bis.<Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/58, art. 22; Inwerkingtreding : 12-04-2007> Onder loopbaanvorming wordt elke vorming verstaan voor het voldoen aan de evaluatiecriteria, alsmede de vormingen ter voorbereiding van de proeven voor het verkrijgen van [2 het certificaat publiek management en van het brevet van fiscale ontvanger]2, de vormingen ter voorbereiding van de proeven voor de validering van de verworven vaardigheden en van de vergelijkende examens voor de overgang naar het hogere niveau.
----------
(1)<BWG 2016-04-21/11, art. 9, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2017-05-24/12, art. 14, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 91ter.<Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/58, art. 23; Inwerkingtreding : 12-04-2007> § 1. [1 De Waalse Overheidsdienst neemt de inschrijvingskosten over voor de in dit hoofdstuk bedoelde loopbaanopleidingen of verplichte opleidingen.]1
§ 2. De ambtenaren die gebruik maken van het openbaar vervoer om zich naar loopbaanvormingen te begeven, genieten een vergoeding berekend overeenkomstig de artikelen 523 tot en met 527.
De ambtenaren die gebruik maken van hun eigen voertuig om zich naar loopbaanvormingen te begeven, genieten de vergoeding bedoeld in artikel 535, lid 2.
De ambtenaren die zich op eigen initiatief naar andere vormingen begeven, genieten geen enkele vergoeding wegens reiskosten.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 39, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Afdeling II. - Dienstopdracht wegens verplichte vorming.
Art.92.(Voorheen LI.TV.CIII.2.) De ambtenaar die een vorming volgt op initiatief van zijn dienst is ertoe verplicht daaraan deel te nemen. Hij wordt beschouwd als in dienstopdracht zijnde, [1 ...]1 wordt georganiseerd. <BWG 2007-02-15/58, art. 24, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 40, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.93.<BWG 2007-02-15/58, art. 25, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007> De [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3 keurt de vorming op initiatief van de dienst goed die niet georganiseerd wordt door [1 de [3 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]3]1, na advies van laatstgenoemde.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 41, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 32, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.94. (Voorheen LI.TV.CIII.4.) De dienstopdracht dekt de tijd die nodig is om de vorming te volgen, met inbegrip van de tijd die nodig is voor de weg heen en terug. De ambtenaar kan de vormingsuren die buiten zijn normale diensturen plaatsvonden, op zijn normale diensturen compenseren.
Art.95. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 26, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Afdeling III. - Dienstvrijstelling wegens (vorming).
Art.96.(Voorheen LI.TV.CIII.6.) § 1. De ambtenaar krijgt een dienstvrijstelling om (op eigen initiatief) een vorming die door [1 de Waalse Overheidsdienst]1 of een instelling georganiseerd wordt, te volgen. <BWG 2007-02-15/58, art. 27, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
§ 2. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 27, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 42, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Afdeling IV. - Vormingsverlof.
Art.97.(Voorheen LI.TV.CIII.7.) De ambtenaar die op eigen initiatief een vorming (goedgekeurd door [1 de Waalse Overheidsdienst]1 of een instelling) volgt kan vormingsverlof krijgen. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. <BWG 2007-02-15/58, art. 27, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 43, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.98.<BWG 2007-02-15/58, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007> De vormingen bedoeld in bijlage XI zijn goedgekeurd. [1 De [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3]1 keurt de andere vormingen op initiatief van de ambtenaar goed die niet georganiseerd worden door [1 de [3 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]3]1.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 44, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 33, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.99.(Voorheen LI.TV.CIII.9.) De vorming op initiatief van de ambtenaar dient verband te houden ofwel met zijn tegenwoordig beroep, ofwel met een ander beroep dat hij zou kunnen uitoefenen [1 in de Waalse Overheidsdienst of in een instelling]1.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 45, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.100.(Voorheen LI.TV.CIII.10.) In de zin van deze afdeling wordt onder school- of academiejaar de periode verstaan die reikt van 1 september tot en met 31 augustus.
Behalve voor de loopbaanvormingen of de vormingen die worden gevolgd met het oog op een verandering van beroep kan het verlof worden geweigerd indien het onverenigbaar is met het belang van de dienst dat wordt aangetoond door de hiërarchische meerdere van minstens rang A4.
[1 De [2 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]2]1 verleent of weigert het vormingsverlof en licht er de ambtenaar en diens hiërarchische meerdere over in.
(lid 4 opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 29, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 46, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 34, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.101. (Voorheen LI.TV.CIII.11.) Het verlof kan niet meer dan één keer voor dezelfde vorming worden verleend.
Voor éénzelfde vorming kan het verlof niet gecumuleerd worden met de opdracht bedoeld in artikel 92.
Art.102. (Voorheen LI.TV.CIII.12.) De duur van het verlof is gelijk aan het aantal vormingsuren, na aftrek van de uren waarvan de ambtenaar is vrijgesteld.
Voor een vorming die een regelmatige aanwezigheid niet nodig maakt, is het aantal vormingsuren gelijk aan het aantal uur of lessen waaruit het studieprogramma bestaat.
Art.103.<BWG 2007-02-15/58, art. 30, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007> Het totaal van de dienstvrijstellingen en verloven die de ambtenaar worden toegekend om vormingen te volgen, verplichte vormingen niet meegerekend, mag niet meer bedragen dan 120 uur per jaar voor daadwerkelijke diensten die volledige prestaties inhouden.
Ten opzichte van de ambtenaren die in een deeltijdse arbeidsregeling tewerkgesteld zijn, worden die honderdtwintig uur verhoudingsgewijs verminderd.
[1 Het aantal uren bedoeld in lid 2 en 3 wordt op honderd tachtig gebracht wanneer de ambtenaar universitaire opleidingen of opleidingen van universitair niveau volgt.]1
----------
(1)<BWG 2013-10-24/05, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 10-11-2013>
Art.104.(Voorheen LI.TV.CIII.14.) Tot de verhoudingsgewijze vermindering [1 van het aantal uren per jaar bedoeld in artikel 103]1 geven aanleiding :
1° de stageduur;
2° de periodes van niet-activiteit en disponibiliteit;
3° het stageverlof of de proefperiode;
4° het verlof wegens opdracht;
5° het verlof voor loopbaanonderbreking;
6° (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 31, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
7° het verlof wegens kandidaatstelling voor de verkiezingen voor bepaalde wetgevende vergaderingen zoals bedoeld in boek III van deze Code.
----------
(1)<BWG 2013-10-24/05, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 10-11-2013>
Art.105.<BWG 2007-02-15/58, art. 32, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007> In de maand waarin een vorming die niet door haar georganiseerd wordt, aanvangt of waarin de eerste taak van het afstandsonderwijs wordt opgestuurd, maakt de ambtenaar een inschrijvingsattest over aan [1 de [2 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]2]1.
In de maand waarin de vorming die niet door haar georganiseerd wordt, of het studieprogramma beëindigd wordt, maakt de ambtenaar een nauwgezetheidsbewijs aan [1 de [2 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]2]1 over.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 47, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 35, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.106.(Voorheen LI.TV.CIII.16.) § 1. Het verlof voor een vorming die tijdens het schooljaar wordt georganiseerd wordt opgenomen tussen het begin van het schooljaar en het einde van de eerste of, eventueel, de tweede examenperiode.
Het verlof voor een vorming die niet tijdens het schooljaar georganiseerd wordt, wordt opgenomen tussen de aanvang en het einde van de vorming.
Het verlof voor een vorming die geen regelmatige aanwezigheid vereist, wordt opgenomen tussen de aanvang en het einde van de opgelegde taken. Indien die vorming gevolgd wordt door de deelname aan een examen, wordt de periode verlengd tot aan het einde van de eerste of, eventueel, de tweede examenperiode.
§ 2. Rekening houdend met de behoeften van de dienst en het aantal uren of lessen die de vorming inhoudt, kan [1 de [2 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]2]1 op aanvraag van het diensthoofd eisen dat het verlof gespreid en gepland opgenomen wordt.
De spreiding mag het recht van de ambtenaar om het geheel van zijn verlof op te nemen noch diens recht om het verlof te gebruiken om zich naar de vorming te begeven, deze bij te wonen, zijn arbeidsplaats na de vorming te bereiken en aan de examens deel te nemen, aantasten.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 48, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 36, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.107.<BWG 2007-02-15/58, art. 34, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007> De ambtenaar geeft schriftelijk kennis aan [1 de [2 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]2]1 dat hij de vorming opgeeft.
Bij afstandsonderwijs geeft de ambtenaar kennis aan [1 de [2 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]2]1 van elke onderbreking van meer dan twee maanden in het opsturen van de opgelegde taken, ongeacht of het om een onderbreking in één of meerdere keren gaat.
In beide gevallen maakt de ambtenaar het nauwgezetheidsbewijs aan [1 de [2 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]2]1 over.
[1 De [2 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]2]1 beëindigt het verlof op de datum van de kennisgevingen bedoeld in leden 1 en 2.
De opgave en het feit dat het versturen van de opgelegde taken definitief of tijdelijk onderbroken wordt, worden verantwoord op straffe van de sanctie bepaald in artikel 108.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 49, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 37, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.108.(Voorheen LI.TV.CIII.18.) Het recht op verlof wordt geschorst indien uit het nauwgezetheidsbewijs of uit andere informatiegegevens blijkt :
1° ofwel dat de ambtenaar van de cursussen afwezig is gebleven zonder wettige reden tijdens meer dan één vijfde van de duur ervan;
2° ofwel dat de ambtenaar een onderbreking van meer dan twee maanden in het opsturen van de opgelegde taken niet medegedeeld heeft.
De schorsing van het recht op verlof wordt uitgesproken door [1 de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3]1. De schorsing strekt zich uit over het overblijvende gedeelte van het lopende jaar, evenals over de twee daaropvolgende jaren.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 50, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 38, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
HOOFDSTUK III. [1 - Opleiding van de eerste adjuncten, eerste assistenten, eerste gegradueerden, eerste attachés en van de directeurs.]1
----------
(1)
Art. 108bis. [1 Elke ambtenaar die houder is van een graad van eerste attaché, eerste gegradueerde, eerste assistent of eerste adjunct moet een opleiding van ten minste 12 uur per kalenderjaar volgen.
Elke ambtenaar die houder is van de graad van directeur moet een opleiding van ten minste 18 uur per kalenderjaar volgen.
De opleidingen hebben de ontwikkeling van de vaardigheden gebonden aan de kaderfuncties van de ambtenaren tot doel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-04-21/11, art. 1, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK IV. [1 Dienstodracht voor de personeelsleden die aangewezen worden als interne opleidingenverstrekkers bij de openbare bestuursschool die gemeenschappelijk is aan de Franse Gemeenschap en aan het Waalse Gewest of bij de [2 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]2.]1
----------
(1)
(2)
Art.109.[1 Het personeelslid dat als interne opleidingenvestrekker in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 27 oktober 2016 tot vaststelling van de regels voor de selectie en de vergoeding van de interne opleidingenverstrekkers bij de "Ecole d'administration publique" (Openbare bestuursschool) en de vormingsdiensten een opleiding verstrekt bij de genoemde bestuursschool of de [2 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]2 wordt als in dienstopdracht zijnde beschouwd.]1
----------
(1)<BWG 2016-10-27/14, art. 9, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 40, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 109bis. [1 Het personeelslid bedoeld in artikel 109 dat gebruik maakt van het openbaar vervoer om zich naar de plaats van de opleiding te begeven, genieten een vergoeding berekend overeenkomstig de artikelen 523 tot en met 527.
Het personeelslid dat gebruik maakt van zijn eigen voertuig om zich naar de plaats van de opleiding te begeven, genieten de vergoeding bedoeld in artikel 535, lid 2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-10-27/14, art. 9, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
TITEL VI. - Wervings- en loopbaanproeven.
HOOFDSTUK I. - [1 Statutaire selecties]1 en vergelijkende examens voor de overgang naar het hogere niveau.
----------
(1)
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.110.(Voorheen LI.TVI.CI.1.) [1 De statutaire selecties en de overgangsexamens]1 worden voor het geheel van de diensten van de Regering en de openbare instellingen die onder het Gewest ressorteren die aan het statuut van de ambtenaren van het Gewest onderworpen zijn, georganiseerd.
----------
(1)<BWG 2014-05-15/37, art. 4, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.111.[1 De programma's van de statutaire selecties worden opgesteld door de Minister van Ambtenarenzaken.
De programma's van de vergelijkende examens voor overgang naar het hogere niveau worden opgesteld door de Minister van Ambtenarenzaken, op voorstel van de [2 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]2 van de Waalse Overheidsdienst. Die programma's dienen om na te gaan of het profiel van de kandidaten beantwoordt aan de toe te wijzen functie.]1
----------
(1)<BWG 2016-07-21/25, art. 11, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 41, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.112.
<Opgeheven bij BWG 2016-07-21/25, art. 12, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 112bis.<Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/58, art. 38; Inwerkingtreding : 12-04-2007> Onverminderd artikel 511 genieten de voorzitter en de juryleden van [1 een statutaire selectie]1 of een (wervingsexamen) een toelage van 75 euro per halve dag, gekoppeld aan spilindex 138,01 op 1 januari 1990 en aan het indexcijfer gekoppeld overeenkomstig de regels van artikel 247.
----------
(1)<BWG 2014-05-15/37, art. 7, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Afdeling II. [1 - Statutaire selectie]1
----------
(1)
Art.113.[1 § 1. Een functie stemt overeen met een betrekking of een groep van betrekkingen en wordt opgedeeld in één of meer beroepen vermeld in bijlage II, in het kader van een aan de Waalse Overheidsdienst en aan de instellingen gemeen referentiesysteem dat goedgekeurd is door de Waalse Regering na advies van het college van de leidende ambtenaren-generaal en in overleg met de representatieve vakbondorganisaties.
§ 2. Voor elke toe te wijzen functie wordt een functieomschrijving bepaald, die de volgende inlichtingen omvat :
1° het niveau, de graad, de rang en de weddeschaal van de betrekking(en);
2° de voorwaarden voor de toegang tot die betrekking(en), met inbegrip van de eventueel vereiste beroepservaring.
De functieomschrijving bepaalt :
1° de doelstelling en de hoofdzakelijke activiteiten van de functie;
2° de vereiste vaardigheden om de functie uit te oefenen.
De functieomschrijving wordt aangekondigd in de oproep tot kandidaten van SELOR.]1
[2 § 3. Om de graden van gekwalificeerd attaché en gekwalificeerd gegradueerde toe te voegen aan een betrekking, dienen het einddoel en de hoofdactiviteiten van de functie in verband met die betrekking minstens aan twee van volgende kenmerken te voldoen :
1° in het geding zijn van de straf- of burgerrechtelijke aansprakelijkheid bepaald bij een wettelijke of reglementaire bepaling;
2° beheer van innoverende projecten;
3° beheer van zeer complexe projecten waarbij de coördinatie van de daarmee verband houdende activiteiten betrokken is;
4° uitoefenen van activiteiten die een bijzondere kennis vereisen;
5° aantonen van een ruime hoogwaardige ervaring via praktische kennis of het uitoefenen van vroegere activiteiten over een duur van zes jaar. Die duur kan tot twee jaar teruggebracht worden bij het houden van aanvullende diploma's of een doctoraat.]2
----------
(1)<BWG 2014-05-15/37, art. 9, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<BWG 2014-05-15/49, art. 15, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.114.(Voorheen LI.TVI.CI.5.) § 1. [2 De statutaire selecties houden één generieke proef in die door SELOR georganiseerd wordt en die bestemd is om de vaardigheden van de kandidaat ten opzichte van de vaardigheden gebonden aan het betrokken niveau te evalueren.
De selecties houden ook een functieproef in, die door de [4 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de selectie]4 onder de supervisie van SELOR wordt georganiseerd en die bestemd is om de technische en gedragsvaardigheden van de kandidaat alsook zijn motivering ten opzichte van de vaardigheden vereist om de functie uit te oefenen, zoals ze vermeld staan in de functieomschrijving, te evalueren.]2
[3 In de graden van gekwalificeerd attaché en gekwalificeerd gegradueerde bestaat de functieproef uit minstens twee eliminerende onderdelen en worden bij deze de technische en gedragsgerelateerde vaardigheden van de kandidaat beoordeeld op volgende dimensie(s) :
1° de technische specialisatie;
2° de innovatie;
3° het beheer van complexe projecten.]3
§ 2. [2 De Regering keurt het programma van de statutaire selecties goed, dat bepaalt :
1° of de functieproef uit één of meerdere delen bestaat;
2° of bepaalde gedeelten van de functieproef uitschakelend zijn en of de bij die proefgedeelten verkregen punten in overweging worden genomen voor het totaal punten verkregen bij de proef;
3° in voorkomend geval, het maximumaantal kandidaten die in aanmerking komen om een reservepool voortvloeiend uit een statutaire selectie aan te leggen.]2
§ 3. [2 De kandidaten dienen minstens 50 % van de punten op de generieke proef en 60 % van de punten op de functieproef te behalen.]2
§ 4. [2 Tijdens de functieproef is de jury samengesteld uit minstens een voorzitter afkomstig uit de [4 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de selectie]4 alsook twee leden die over bijzondere kennissen of een brede expertise van hoog niveau in het betrokken domein beschikken waaronder, minstens een, zoals zijn plaatsvervanger, afkomstig is uit de Waalse Overheidsdienst of van een instelling.]2
[5 Niet meer dan tweederde van de juryleden mag van hetzelfde geslacht zijn.]5
[1 § 5.]1 De proeven en proefgedeelten kunnen schriftelijk en/of mondeling, theoretisch en/of praktisch, geïnformatiseerd zijn en een beroep doen op het gebruik van informatica- of multimediamiddelen. Het verbeteren ervan kan geautomatiseerd gebeuren.
[4 § 6. De kandidaten die geslaagd zijn voor de generieke proef en die zich voor een statutaire selectie voor hetzelfde niveau of voor een lager niveau inschrijven, worden vrijgesteld van die proef tijdens drie jaar na het afleggen van de proef waarvoor ze geslaagd zijn.
De kandidaten die niet voor de generieke proef slagen, mogen die proef voor hetzelfde niveau of voor een lager niveau niet meer afleggen tijdens zes maanden na het afleggen van de proef waarvoor ze niet geslaagd zijn.
Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt in aanmerking genomen, het slagen of het zakken voor een generieke proef georganiseerd voor de federale uitvoerende macht of voor een uitvoerende macht onderworpen aan het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen.]4
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 53, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-05-15/37, art. 10, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<BWG 2014-05-15/49, art. 16, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(4)<BWG 2021-09-02/10, art. 42, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
(5)<BWG 2023-10-12/24, art. 11, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.115.[1 § 1. [3 Bij de afsluiting van de inschrijvingen voor de generieke proef]3, vergewist SELOR zich ervan dat de laureaten aan alle algemene toelaatbaarheidsvoorwaarden bepaald in artikel 19, 5° voldoen en [2 de vereiste diploma's, studiegetuigschriften of andere titels]2 bezitten en verklaart de laureaten die aan die voorwaarden voldoen toegelaten.
§ 2. [3 SELOR stelt de lijst vast van de laureaten die toegang hebben tot de functieproef.
Selor maakt op voorstel van de [4 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de selectie]4 het proces-verbaal van de functieproef op en stelt de lijst vast van de laureaten die na de statutaire selecties de reserves uitmaken.]3
§ 3. [3 De laureaten worden in de reserve gerangschikt op grond van de punten verkregen bij de functieproef.]3 Bij een gelijk puntenaantal wordt de oudste kandidaat het eerst gerangschikt.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 54, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-04-24/41, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
(3)<BWG 2014-05-15/37, art. 11, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(4)<BWG 2021-09-02/10, art. 43, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.116.<BWG 2007-02-15/58, art. 41, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007> § 1. [3 De betrekkingen worden toegekend op grond van de overeenkomstig artikel 115, § 3, vastgestelde reserves.]3
§ 2. [1 ...]1.
§ 3. Vóór hun aanwijzing vergewist het Waalse Gewest zich ervan dat de geslaagden aan de algemene toelaatbaarheidsvoorwaarden voldoen bepaald bij artikel 19, 1° tot 4° en 6°.
[3 Als de voorwaarden m.b.t. de toegang tot een betrekking bijzondere kennis vereisen die in de functieproef niet geverifieerd worden, wordt het bezitten van die kennis door de [4 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de selectie]4 vóór de aanwijzing gecontroleerd. De kennis wordt bewezen indien de geslaagde kandidaat zestig procent van de punten bij het onderhoud of bij de verificatietest behaalt.]3
Als een bijkomend onderzoek nodig blijkt bij het nagaan van de voorwaarden bepaald in artikel 19, 1° en 2°, wordt de geslaagde uit de reserve geschorst.
De geslaagde van wie na onderzoek vastgesteld is dat hij aan de voorwaarden voldoet en die voorbijgegaan is door een minder goed gerangschikte geslaagde, neemt bij zijn latere werving rang in op de datum van de werving van die minder goed gerangschikte geslaagde.
[3 De geslaagde van wie na onderzoek vastgesteld is dat hij niet voldoet aan de voorwaarden, wordt uit de reserve uitgesloten.]3
[3 De beslissing om een bijkomend onderzoek uit te voeren en de beslissingen tot schorsing of uitsluiting uit de reserve worden door de directeur van de selectie getroffen en aan de geslaagde medegedeeld.]3
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 55, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2014-05-15/37, art. 12, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(4)<BWG 2021-09-02/10, art. 44, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.117.(Voorheen LI.TVI.CI.8.) [1 De geslaagden van statutaire selecties die het geheel van de toelaatbaarheidsvoorwaarden bedoeld in artikel 19 vervullen voor de toe te wijzen betrekking worden tot de stage toegelaten in de orde van hun rangschikking.]1
[1 Indien geslaagden van verschillende statutaire selecties tegelijk voor de toe te wijzen betrekking kandidaat zijn, worden ze gerangschikt volgens de orde van de datum van de processen-verbaal ter afsluiting van de statutaire selecties.]1
[1 ...]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/37, art. 13, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.118.<BWG 2007-02-15/58, art. 43, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007> § 1. [4 De geslaagden van statutaire selecties maken hun voorkeur voor één of meerdere welbepaalde betrekkingen tijdens een termijn van vijftien dagen kenbaar. De termijn wordt onder bepaalde omstandigheden en met name gedurende de periode tussen 15 juli en 15 augustus door de directeur van de Directie Selectie van de Waalse Overheidsdienst met vijftien dagen verlengd.
Er wordt de keuze van betrekkingen van de geslaagden van statutaire selecties volgens hun rang in de rangschikking rekening gehouden.]4
[1 De geslaagden die twee keer ingaan maar zich niet kandidaat stellen voor de tegelijke aangeboden betrekkingen, waarvan minstens een in Namen, verliezen het voordeel van hun rang in de rangschikking. De geslaagden die twee keer opeenvolgend niet ingaan op een aanbod voor betrekkingen worden uit de wervingsreserve uitgesloten.]1
De geslaagden die hun voorkeur kenbaar maken voor één of meerdere betrekkingen verbinden zich ertoe de hen toegewezen betrekking te aanvaarden. [1 De [5 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]5]1 deelt hun uitsluiting uit de reserve mee aan de geslaagden die na die aanvaarding weigeren om hun ambt op te nemen.
De geslaagden delen elke adresverandering mee [2 aan de [5 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de selectie]5]2. Elk aanbod wordt hen rechtsgeldig overgemaakt op het laatst opgegeven adres.
§ 2. [2 De [5 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de selectie]5]2 heeft als opdrachten het beheer van de wervingsreserves [4 ...]4 voor de diensten van de Waalse Regering en de instellingen van openbaar nut van het Waalse Gewest en de aanwijzing van de geslaagden uit de wervingsreserves in vacant verklaarde betrekkingen voor de diensten van de Waalse Regering en de instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 56, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-10-18/04, art. 15, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(3)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(4)<BWG 2014-05-15/37, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(5)<BWG 2021-09-02/10, art. 45, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.119.<BWG 2007-02-15/58, art. 44, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007> Een wervingsreserve blijft geldig totdat de volgende reserve is samengesteld en ten minste [1 drie]1 jaar vanaf het proces-verbaal waarbij ze wordt samengesteld.
----------
(1)<BWG 2014-05-15/37, art. 15, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 119bis.[1 Indien geen wervingsreserve bestaat of indien geen enkele geslaagde de voorgestelde betrekking aanvaardt, kan de overheid beroep doen op een gelijkwaardige reserve van de federale uitvoerende macht of van een uitvoerende macht onderworpen aan het Koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de Rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregering en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, [2 ...]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2009-03-27/47, art. 57, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-05-15/37, art. 16, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 119ter.[1 Een ambtenaar van de niveaus A, B en C kan een andere betrekking uitoefenen dan degene waarvoor hij aangeworven is op voorwaarde dat hij houder is van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang verleent tot deze betrekking of dat hij geslaagd is voor een vergelijkend examen voor overgang voor het hoger niveau geldig voor het betrokken niveau en de betrokken betrekking.
[2 [4 Een ambtenaar van de niveaus B en C kan eveneens een ander ambt uitoefenen dan datgene waarvoor hij aangeworven is op voorwaarde dat hij houder is van één of meerdere beroepsgetuigschriften dat/die overeenstemt (-stemmen) met het bedoeld ambt, en met het niveau van de betrekking, overeenkomstig bijlage III.]4]2
Een ambtenaar van niveau D kan een andere betrekking uitoefenen dan degene waarvoor hij aangeworven is op voorwaarde dat hij geslaagd is voor [3 een statutaire selectie voor een functie vallend onder]3 deze betrekking of voor een bekwaamheidsexamen waarvan de inhoud overeenkomt met deze van [3 de statutaire selectie.]3]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2009-03-27/47, art. 58, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-04-24/41, art. 4, 052; Inwerkingtreding : 01-06-2014>
(3)<BWG 2014-05-15/37, art. 17, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(4)<BWG 2019-05-09/24, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art. 119quater.[2 § 1.]2 [1 In afwijking van de artikelen 13, tweede lid, 15, 117 en 119bis, wordt het voor onbepaalde duur in dienst genomen contractuele personeelslid geworven als het de volgende voorwaarden vervult:
1° voldoen aan de algemene toelaatbaarheidsvoorwaarden bedoeld in artikel 19, 1° tot 5°, en 8°;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkend wervingsexamen dat georganiseerd wordt door de SELOR;
3° in nuttige volgorde gerangschikt zijn om geworven te worden voor de betrekking die het bekleedt of voor een andere betrekking van hetzelfde niveau en hetzelfde beroep die vacant verklaard is.]1
§ 2. [2 [3 ...]3]2.
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-03-20/10, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
(2)<BWG 2021-12-16/17, art. 1, 080; Inwerkingtreding : 14-01-2022>
(3)<BWG 2025-01-30/14, art. 1, 093; Inwerkingtreding : 01-03-2025>
Afdeling III. - Vergelijkende examens voor de overgang naar het hogere niveau.
Art.120.[1 De overgang naar het hogere niveau wordt enkel georganiseerd voor de beroepen opgenomen in bijlage II, afdeling III.]1
---------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 59, 024; En vigueur : 01-05-2009>
Art.121. <BWG 2007-02-15/58, art. 46, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>De vergelijkende overgangsexamens worden minstens om de vier jaar gehouden.
Art.122.(De vergelijkende overgangsexamens waarmee overgangsreserves samengesteld worden, bevatten eliminerende basisproeven waarvan de inhoud opgenomen is in bijlage II, afdeling IV. Die basisproeven worden brevetten genoemd voor de vergelijkende examens voor overgang [1 naar niveau A]1.) <BWG 2007-02-15/58, art. 47, 014; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Het slagen voor elke proef blijft definitief verworven.
De proeven kunnen schriftelijk en/of mondeling, theoretisch en/of praktisch zijn, en een beroep doen op het gebruik van informatica- of multimediamiddelen. Het verbeteren ervan kan automatisch gebeuren.
De proeven kunnen in proefgedeelten verdeeld worden.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 60, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.123. (Voorheen LI.TVI.CI.14.) Als een vergelijkend examen bestaat uit een algemene proef en één of meerdere bijzondere proeven, worden de ambtenaren die voor de algemene proef geslaagd zijn op eigen verzoek vrijgesteld van die proef indien ze in het vervolg opnieuw deelnemen aan één of meerdere vergelijkende examens van hetzelfde niveau of van een lager niveau.
Art.124. (Voorheen LI.TVI.CI.15.) § 1. De Regering bepaalt, in de oproep tot de kandidaten :
1° de inhoud van de proeven en proefgedeelten;
2° het aantal punten dat toegewezen wordt aan het geheel van het vergelijkend examen, aan elke proef en proefgedeelte.
§ 2. De kandidaten dienen minstens vijftig percent van de punten bij elke proef en proefgedeelte te behalen en zestig percent voor alle proeven.
§ 3. Voor de proeven en proefgedeelten waarvan de verbetering geautomatiseerd gebeurt, kan de jury niet zonder motivering het verkregen puntenaantal afronden.
§ 4. De kandidaten worden in de reserve gerangschikt op grond van het totaalaantal punten die zij bij alle basisproeven verkregen hebben. Bij gelijk puntenaantal gebeurt de rangschikking op grond van de dienstanciënniteit, waarbij degene met de meeste anciënniteit eerste wordt gerangschikt. Indien er nog gelijkheid bestaat, wordt de oudste kandidaat het eerst gerangschikt.
Art.125.(Voorheen LI.TVI.CI.16.) Een proces-verbaal wordt opgesteld door [1 de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3]1 na de basisproeven; hij stelt de lijst van de geslaagden die de reserve uitmaken, vast. De geslaagden behouden het voordeel van hun welslagen zonder beperking in de tijd.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 61, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 46, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.126. (Voorheen LI.TVI.CI.17.) De geslaagden voor de toe te wijzen betrekking worden bevorderd in de volgorde van hun rangschikking.
Indien geslaagden van verschillende vergelijkende wervingsexamens tegelijk voor de toe te wijzen betrekking kandidaat zijn, worden ze gerangschikt volgens de orde van de datum van de processen-verbaal ter afsluiting van de vergelijkende examens, te beginnen bij de oudste datum en, voor elk vergelijkend examen, in de orde van hun rangschikking.
HOOFDSTUK II. [1 - Brevet van fiscale ontvanger.]1
----------
(1)
Afdeling I. [1 - Voorbereidende vorming voor het brevet van fiscale ontvanger.]1
----------
(1)
Art.127.[1 De voorbereiding voor de proef vereist voor het behalen van het brevet van fiscale ontvanger wordt voor het geheel van de diensten en instellingen georganiseerd.]1
----------
(1)<BWG 2017-05-24/12, art. 15, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Afdeling II. [1 - Examen voor het behalen van het brevet van fiscale ontvanger.]1
----------
(1)
Art.128.[1 Het examen voor het behalen van het brevet van fiscale ontvanger heeft betrekking op de vaardigheden die vereist zijn om een betrekking van fiscale ontvanger te bekleden.
Het programma van het brevet van fiscale ontvanger slaat minstens op de volgende aangelegenheden :
1° rechtstreekse en onrechtstreekse vervolgingen;
2° voorrechten en hypotheken;
3° huwelijksvermogensstelsels;
4° insolventieprocedures: faillissement, collectieve schuldregeling, gerechtelijke reorganisatie, liquidatie van vennootschap;
5° verjaring;
6° begrippen vennootschapsrecht;
7° invordering ten laste van de erfgenamen.
Het urenpakket van het brevet van fiscale ontvanger telt minstens honderd uren.
De Minister van Ambtenarenzaken en de Minister van Begroting bepalen het programma en het reglement van het examen op de gezamenlijke voordracht van de [2 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]2 van de Waalse Overheidsdienst en van de Directeur-generaal [2 bevoegd voor Fiscaliteit]2.]1
----------
(1)<BWG 2017-05-24/12, art. 15, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 47, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.129.[1 Het reglement van het examen van het brevet van fiscale ontvanger wordt ter kennis gebracht van de kandidaten door middel van een dienstnota.
De kandidaten moeten ten minste vijftig procent van de punten behalen voor elk examen en elk examengedeelte en zestig procent voor het geheel van de proeven.]1
----------
(1)<BWG 2017-05-24/12, art. 15, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art.130.[1 Het examen voor het behalen van het brevet van fiscale ontvanger wordt de even jaren georganiseerd door de [2 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]2 voor het geheel van de diensten en instellingen.
Het brevet wordt afgeleverd door een jury bestaande uit :
1° de inspecteur-generaal van het Departement Invordering;
2° één vertegenwoordiger van de fiscale cel van het Waalse Gewest;
3° één vertegenwoordiger van de Directie Juridische en Rechtsbijstand van het Operationeel Directoraat-generaal Fiscaliteit;
4° één fiscale ontvanger;
5° één universiteitsdocent gespecialiseerd in fiscale zaken.
Het in 1° bedoelde lid zit de jury voor.]1
----------
(1)<BWG 2017-05-24/12, art. 15, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 48, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.131.[1 De laureaten behouden onbeperkt het voordeel van hun goede uitslag.]1
----------
(1)<BWG 2017-05-24/12, art. 15, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
HOOFDSTUK III. - [1Examen voor de validatie van de verworven bekwaamheden.1
----------
(1)
Art.132.[1 Het getuigschrift ter bevestiging van de vaardigheden wordt verworven na een voor elk beroep door de [2 directie van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]2 voor het geheel van de diensten en instellingen georganiseerde procedure.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 65, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 49, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.133.[1 De procedures voor het verkrijgen van het getuigschrift worden om de twee jaar georganiseerd.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 65, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.134.[1 De Regering bepaalt de bekwaamheden die vereist zijn voor de uitoefening, op elke rang, van elk beroep.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 65, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.135.[1 [2 De Regering bepaalt het programma en het reglement van deze procedures voor het verkrijgen van het getuigschrift.]2 ]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 65, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(1)<BWG 2016-07-21/25, art. 13, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art.136.[1 De [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3 kondigt d.m.v. een dienstnota de organisatie van elke procedure voor het verkrijgen van het getuigschrift af waarvoor elk personeelslid dat andere bevorderingsvoorwaarden vervult dan het houden van het getuigschrift ter bevestiging van de vaardigheden, zich kan inschrijven.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 65, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 50, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.137.[1 De jury van elke procedure wordt aangewezen door de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3. Hij stelt het huishoudelijk reglement vast voor de organisatie van de procedure en waakt over de toepassing ervan; hij stelt het proces-verbaal op ter bepaling van de lijst van de laureaten. De directeur van de Opleiding deelt de uitslagen aan de kandidaten mee.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 65, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 51, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.138.[1 De kandidaat die na afloop van de procedure het getuigschrift ter bevestiging van de vaardigheden heeft behaald, wordt houder ervan verklaard. Deze verklaring staat vermeld in het jaarboek bedoeld in artikel 17.
De houders van een getuigschrift ter bevestiging van de vaardigheden behouden onbeperkt het voordeel ervan. ]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 65, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
HOOFDSTUK IV.
Art. 138bis.
<Opgeheven bij BWG 2012-10-18/04, art. 16, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 138ter.
<Opgeheven bij BWG 2012-10-18/04, art. 16, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
TITEL VII. - Onverenigbaarheden.
Art.139. (Voorheen LI.TVII.1.) De ambtenaren mogen geen beroepsactiviteiten cumuleren.
Onder beroepsactiviteit verstaat men, in de zin van dit besluit, elke tewerkstelling die aanleiding geeft tot een beroepsinkomen, zoals bedoeld in (artikel 23 van het Wetboek op de Inkomstenbelastingen 1992). <BWG 2007-02-15/58, art. 49, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
In afwijking van het tweede lid, wordt een openbaar politiek mandaat niet beschouwd als een beroepsactiviteit.
Art.140.(Voorheen LI.TVII.2.) § 1. In afwijking van artikel 139, wordt de cumulatie van beroepsactiviteiten eigen aan de functie van rechtswege uitgeoefend.
Een opdracht is eigen aan de uitoefening van de functie indien :
1° ze verbonden is, krachtens een wettelijke of reglementaire bepaling, aan de functie uitgeoefend door de ambtenaar;
2° de ambtenaar van ambtswege daarvoor wordt aangewezen door de hiërarchische overheid waaronder hij ressorteert.
Voor de toepassing van deze paragraaf, worden de door een dienstvrijstelling gedekte afwezigheidsuren beschouwd als diensturen.
§ 2. In afwijking van artikel 139, kan de cumulatie [2 voor een maximale verlengbare duur van vijf jaar]2 worden toegestaan door [1 de [4 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]4]1, op voorafgaande schriftelijke aanvraag van de ambtenaar en na met redenen omkleed advies van [1 het betrokken directiecomité]1, onder de volgende voorwaarden :
1° de cumulatie brengt de vervulling van de opdrachten verbonden met de functie niet in gevaar;
2° de cumulatie is niet tegenstrijdig met de waardigheid van die functie;
3° de cumulatie brengt de onafhankelijkheid van de ambtenaar niet in gevaar en veroorzaakt geen verwarring met zijn hoedanigheid van ambtenaar.
§ 3. Uiterlijk binnen twee maanden vanaf de indiening van de aanvraag bij [1 de [4 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]4]1, brengt het directiecomité een met redenen omkleed advies uit. Na deze termijn, wordt het advies geacht gunstig te zijn.
De Regering beslist over de aanvraag van de ambtenaar binnen een termijn van zestig dagen die ingaat op de datum van de ontvangst van het met redenen omklede advies van het directiecomité. Na die termijn, wordt [1 de [4 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]4]1 geacht in te stemmen met het advies van het directiecomité.
Indien het dossier de noodzakelijke informatie niet bevat, vraagt de overheid die het vaststelt, die informatie aan binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de datum van ontvangst van het dossier.
De toestemming is herroepbaar indien niet meer wordt voldaan aan één van de in § 2 bedoelde voorwaarden.
De beslissingen tot toestemming, weigering en herroeping zijn met redenen omkleed.
§ 4. In geval van wijziging van zijn administratieve toestand, van de voorwaarden voor de uitoefening van de cumulatie of van de aard daarvan, moet de ambtenaar een nieuwe aanvraag indienen.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 67, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-10-18/04, art. 17, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(3)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(4)<BWG 2021-09-02/10, art. 52, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
TITEL VIII. - Evaluatie.
Art.141.(Voorheen LI.TVIII.1.) § 1. De evaluatie van de ambtenaar is bestemd om zijn bijdrage tot de goede werking van de dienst te beoordelen volgens zijn beroep en de hem toevertrouwde opdrachten.
Die wordt de ambtenaar in kennis gesteld dmv een evaluatieblad dat overeenstemt met het in bijlage XII gevoegde model.
§ 2. De evaluatie van de ambtenaar neemt het volgende in aanmerking :
alle elementen betreffende zijn werkwijze : zijn relaties met de andere ambtenaren, de andere diensten en de gebruikers, zijn punctualiteit, zijn organisatie, zijn methoden en zijn vormingsinspanningen, alsook de werkkwaliteit en -kwantiteit;
1° de bijdrage van de ambtenaar tot het bereiken van de doelstellingen van de dienst, vastgelegd volgens beheersmethoden eigen [1 aan de Waalse Overheidsdienst of de betrokken]1 of instellingen, en na bepaling van zijn functie en betrokkenheidsniveau ivm het bereiken van die doelstellingen;
2° het bereiken van persoonlijke doelstellingen die vooraf zijn vastgelegd door de hiërarchische meerdere van minstens rang A4. In de buitendiensten, worden die doelstellingen vastgelegd door de hiërarchische meerdere van minstens rang A of A5.
Het [1 Directiecomité van het Directoraat-generaal waaronder de ambtenaar ressorteert]1. legt de doelstellingen voor de ambtenaren van rang A4 vast.
§ 3. De in § 2 bedoelde doelstellingen worden vastgelegd bij een planningsonderhoud; ze zijn specifiek, meetbaar, gericht op de resultaten en opgenomen worden in een kalender.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 68, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.142. (Voorheen LI.TVIII.2.) De methodiek van de evaluatie wordt aangenomen door de Regering, na advies van het college bedoeld in artikel 153.
Art.143. (Voorheen LI.TVIII.3.) Het individuele dossier van de ambtenaar bevat elk bewijsstuk en een individuele fiche met de feiten of omstandigheden, gunstig of ongunstig, die als evaluatie-element kunnen worden gebruikt. Die feiten of vaststellingen hebben alleen betrekking op de uitoefening van de functie en worden geviseerd door de ambtenaar, dat zijn eventuele opmerkingen opschrijft.
Elk feit of vaststelling die de ambtenaar beschouwt als een evaluatie-element, wordt op zijn verzoek opgeschreven op zijn individuele fiche door de bevoegde hiërarchische meerdere, die zijn eventuele opmerkingen vermeldt.
Art.144. (Voorheen LI.TVIII.4.) Een gunstige, voorbehouden of ongunstige evaluatie wordt toegekend aan de ambtenaar.
Art.145.(Voorheen LI.TVIII.5.) De evaluatie wordt toegekend na afloop van een onderhoud, om de twee jaar tussen 15 september en 15 december en twee jaar na het planningsonderhoud bedoeld in artikel 141. [1 De vaste benoeming geldt als eerste gunstige evaluatie van de ambtenaar ]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 69, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.146.(Voorheen LI.TVIII.6.) § 1. Om de twee jaar worden de ambtenaren van rang A4 geëvalueerd door het [1 Directiecomité ]1, die van rang A5 en A6 door de hiërarchische meerdere van rang A4 en die [1 van niveau B, C en D]1 door de hiërarchische meerdere van minstens rang A5 of A6.
De ambtenaar-generaal of de ambtenaar die de evaluatie uitvoert, moet een gunstige evaluatie gekregen hebben.
§ 2. De ambtenaar die, om welke reden dan ook, afwezig is of zijn functie niet uitoefent en die zich bevindt in een administratieve positie waarin hij zijn recht op bevordering behoudt, behoudt zijn laatste evaluatie totdat hij zijn functie herneemt.
Indien de afwezigheidsduur het verantwoordt, vindt een planningsonderhoud plaats vanaf de herneming van zijn functies.
Een jaar na de herneming van zijn functies, kan hij een nieuwe evaluatie aanvragen.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 70, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.147. (Voorheen LI.TVIII.7.) Binnen 15 dagen na het onderhoud, stellen de in artikel 146 bedoelde hiërarchische meerderen de ambtenaar in kennis van het evaluatievoorstel. Binnen 15 dagen na de kennisgeving, ondertekent de ambtenaar dit voorstel en zendt het terug, samen met zijn eventuele opmerkingen. Bij gebreke daarvan, wordt hij geacht de evaluatie te aanvaarden, die definitief wordt.
Art.148. (Voorheen LI.TVIII.8.) De door de ambtenaar gemaakte opmerkingen worden onderzocht door de rechtstreekse hiërarchische meerdere bedoeld in artikel 146 die het evaluatievoorstel heeft uitgebracht en de hiërarchische meerdere van deze. Ze stellen de ambtenaar in kennis van hun beslissing binnen 15 dagen vanaf de ontvangst de opmerkingen.
Art.149. (Voorheen LI.TVIII.9.) De ambtenaar die het voorwerp uitmaakt van een voorbehouden of ongunstige evaluatie, kan de zaak aanhangig maken bij de beroepskamer.
De kennisgeving van de evaluatie vermeldt het bestaan en de vormen van het beroep.
Art.150.<BWG 2007-02-15/58, art. 50, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007> De Kamer van beroep brengt een gunstig advies of een beslissing tot vernietiging uit [1 ...]1.
Het gemotiveerde advies wordt voor beslissing voorgelegd aan het Directiecomité en de gemotiveerde beslissing waarmee de toegewezen evaluatie van rechtswege vernietigd wordt, wordt overgemaakt aan de personen bedoeld in artikel 148, zodat een nieuwe evaluatie doorgevoerd kan worden na een periode van vier maanden vanaf de ontvangst ervan. Laatstgenoemden worden bijgestaan door een vertegenwoordiger [1 van de dienst personele middelen]1 en een waarnemer die in voorkomend geval door de geëvalueerde persoon gekozen wordt uit de leden van een vakbeweging. Die tweede evaluatie kan niet door de kamer van beroep vernietigd worden.
[1 De [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3]1 deelt het personeelslid de toegewezen evaluatie mee.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 71, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 53, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.151. (Voorheen LI.TVIII.11.) Wanneer de toegekende evaluatie voorbehouden of ongunstig is, vindt een tussenevaluatie plaats zes maanden na de toekenning daarvan.
Art.152.(Voorheen LI.TVIII.12.) [1 Na twee definitief toegekende opeenvolgende ongunstige evaluaties, en op voordracht van het Directiecomité, stelt de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3 de ambtenaar die houder is van een wervingsgraad of de Regering de ambtenaar die houder is van een bevorderingsgraad in kennis van het voorstel tot ontslag wegens beroepsonbekwaamheid.]1
Binnen vijftien dagen na deze kennisgeving, kan de ambtenaar een beroep indienen bij de Kamer van Beroep bedoeld in Titel XI van dit besluit.
De Kamer van Beroep, in plenaire vergadering, brengt een advies uit [1 binnen de twee maanden]1 van zijn aanhangigmaking en deelt het mee aan de Regering.
Na kennis te hebben genomen van het advies van de Kamer van Beroep, kan de Regering beslissen de ambtenaar te ontslaan wegens beroepsonbekwaamheid.
[1 De [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]3]1 geeft kennis van het ontslag wegens beroepsonbekwaamheid bij ter post aangetekende brief.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 72, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 54, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
TITEL IX. - [1 College van de leidende ambtenaren-generaal, Strategisch comité en Directiecomité.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK I. - College van de leidende ambtenaren-generaal.
Art.153.(Voorheen LI.TIX.CI.1.) Er bestaat een college van leidende ambtenaren-generaal, hierna het " college " genoemd, samengesteld uit het geheel van de leidende ambtenaar-generaal [1 van de Waalse Overheidsdienst en de instellingen.]1.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 74, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.154. (Voorheen LI.TIX.CI.2.) Het college vergadert op aanvraag van de Regering, van een Minister of van een derde van de leden.
Art.155. (Voorheen LI.TIX.CI.3.) Naast de bij dit besluit toevertrouwde bevoegdheden, heeft het college als opdracht een (gemotiveerd) advies te geven aan de Regering of aan één van haar leden : <BWG 2007-02-15/58, art. 51, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
1° over de vraagstukken van algemeen nut betreffende de Waalse ambtenarenzaken;
2° over de voorontwerpen van decreten en ontwerpen van reglementair besluit die het college onderworpen zijn.
Het kan elke suggestie of aanbeveling die het nodig acht richten aan de Regering of aan één van haar leden.
(Het college maakt voor 1 mei een activiteitenverslag over het vorige jaar aan de Regering over.) <BWG 2007-02-15/58, art. 51, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Het college kan al dan niet openbare hoorzittingen houden, wanneer het dit nodig acht voor de voortgang van zijn werkzaamheden. Het kan de ambtenaren en contractuele personeelsleden alsook elke persoon in het algemeen uitnodigen wegens hun bijzondere kennis of ervaring.
Het brengt een (gemotiveerd) advies uit binnen de termijn bepaald door degene die de zaak aanhangig heeft gemaakt. <BWG 2007-02-15/58, art. 51, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.156. <BWG 2007-02-15/58, art. 52, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007> Het college kiest zijn voorzitter uit eigen kring voor een duur van ten minste zes maanden en hoogstens twee jaar. Het mandaat is verlengbaar.
Art.157. (Voorheen LI.TIX.CI.5.) Het maakt zijn huishoudelijke reglement op, dat goedgekeurd wordt door de Regering.
HOOFDSTUK II. - [1 Strategisch comité.]1.
----------
(1)
Art.158.(Voorheen LI.TIX.CII.1.) [1 Er bestaat binnen de Waalse Overheidsdienst een Strategisch comité met de ambtenaren-generaal van de rangen A1 en A2]1
[1 Tweede lid opgeheven.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 76, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.159.(Voorheen LI.TIX.CII.2.) Naast de bij dit besluit toevertrouwde bevoegdheden, neemt het [1 Strategisch comité]1 kennis van alle vraagstukken van algemeen nut betreffende de organisatie en de werking [1 van de Waalse Overheidsdienst]1.
[2 Voor elk dossier betreffende de organisatie of de opdrachten van de Waalse Overheidsdienst heeft hij een advies- of initiatiefrecht of oefent hij die rechten uit op verzoek van een Minister of van de Regering.]2
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 77, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 4, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.160.(Voorheen LI.TIX.CII.3.) Het voorzitterschap van het [1 Strategisch comité]1 wordt waargenomen door de oudste ambtenaar-generaal met de hoogste rang.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 78, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.161.(Voorheen LI.TIX.CII.4.) Het [1 Strategisch comité]1 maakt zijn huishoudelijk reglement op, dat goedgekeurd wordt door de Regering.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 78, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.162. (Voorheen LI.TIX.CII.5.) De personen die een zitting van het [1 Strategisch comité]1 bijwonen, zijn tot geheimhouding gedwongen tav de documenten en beraadslagingen die betrekking hebben op de nationale veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, de preventie en de repressie van misdrijven, het medisch geheim, de rechten en vrijheden van de burger en de bescherming van het privé leven. Dit geldt ook voor de feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van elke beslissing, zolang een eindbeslissing nog niet is genomen, alsook voor de feiten die, wanneer ze openbaar worden gemaakt, de concurrentiepositie van de instelling waarin de ambtenaar wordt tewerkgesteld, kunnen benadelen.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 78, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
HOOFDSTUK III. - [1 Directiecomité.]1
----------
(1)
Art.163.[1 Er bestaat binnen het secretariaat-generaal en elk Directoraat-generaal [3 van buiten het Secretariaat-generaal]3 en elke instelling, een Directiecomité met de ambtenaren-generaal.]1
[2 In de instellingen van openbaar nut met één enkele ambtenaar-generaal in de personeelsformatie, is het directiecomité samengesteld uit die ambtenaar-generaal en de ambtenaren die houder zijn van de graad van directeur.]2
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 80, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-05-15/49, art. 17, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 55, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.164.(Voorheen LI.TIX.CIII.2.) Naast de bij dit besluit toevertrouwde bevoegdheden, neemt het strategisch comité kennis van alle vraagstukken van algemeen nut betreffende de werking [1 van het secretariaat-generaal, van het directoraat-generaal of van de instelling]1.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 81, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.165.(Voorheen LI.TIX.CIII.3.) Het voorzitterschap van het [1 Directiecomité ]1 wordt waargenomen door de oudste ambtenaar-generaal met de hoogste rang.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 82, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.166.(Voorheen LI.TIX.CIII.4.) De personen die een zitting van het [1 Directiecomité ]1 bijwonen, zijn tot geheimhouding gedwongen tav de stukken en beraadslagingen binnen de in artikel 162 vastgelegde grenzen.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 82, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
TITEL X. - Tuchtregeling.
Art.167.(Voorheen LI.TX.1.) De personeelsleden die hun plichten verzuimen zijn strafbaar met volgende straffen :
1° [1 berisping;]1
2° [1 inhouding van wedde;]1
3° [1 strafmutatie;]1
4° [1 lagere inschaling]1
5° terugzetting in graad;
6° ontslag van ambtswege;
7° afzetting.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 83, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.168. (Voorheen LI.TX.2.) De inhouding van wedde wordt uitgesproken ten hoogste voor drie maanden. Zij heeft betrekking op de helft van het deel van het loon in geld bedoeld in artikel 23, 2e lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Art.169.[1 De lagere inschaling bestaat in de toekenning van een lagere weddeschaal binnen de graad.
De terugzetting in graad bestaat in de benoeming tot een lagere graad. ]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 84, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.170. (Voorheen LI.TX.4.) De ambtenaar onderworpen aan een strafprocedure kan in elk stadium van de procedure worden bijgestaan door een persoon van zijn keuze.
Art.171. (Voorheen LI.TX.5.) De ambtenaar heeft recht op raadpleging van zijn dossier en op een gratis afschrift daarvan.
Art.172.(Voorheen LI.TX.6.) § 1. [1 Elke minister, de [2 secretaris-generaal]2 en, binnen zijn diensten, elke directeur-generaal kan een hiërarchische meerdere bevelen een tuchtvordering in te stellen voor de feiten die hij opgeeft en een voorstel tot tuchtstraf voor te leggen.]1
§ 2. [1 ...]1.
§ 3. De tuchtvordering heeft alleen betrekking op feiten die vastgesteld zijn of die ter kennis van de overheid zijn gebracht binnen zes maanden voor de datum waarop de vordering wordt ingesteld.
Bij strafrechtelijke vordering en indien het Openbaar Ministerie de definitieve gerechtelijke beslissing heeft meegedeeld aan de bevoegde overheid om de tuchtstraf op te leggen, moet die tuchtvordering ingesteld of voortgezet worden binnen zes maanden na de mededelingsdatum.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 85, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.173.[1 Elke ambtenaar van niveau A kan een tuchtvordering instellen en een voorstel tot tuchtstraf uitspreken ten opzichte van de ambtenaar die onder zijn gezag staat. Bij het voorstel voegt hij het proces-verbaal van verhoor van de aan de procedure onderworpen ambtenaar, behoorlijk ondertekend door laatstgenoemde en door degene die als secretaris optreedt bij het verhoor.
De secretaris is houder van een graad ten minste gelijk aan die van de ambtenaar onderworpen aan de procedure.
De ambtenaar die een verhoor bijwoont is tot geheimhouding gedwongen.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 86, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.174.[1 Het definitieve voorstel tot berisping, inhouding van wedde, strafmutatie, lagere inschaling, terugzetting in graad, ontslag van rechtswege en afzetting wordt vastgesteld en betekend door het directiecomité op voorstel van de ambtenaar die de tuchtvordering heeft ingesteld.]1
----------
(1)<BWG 2014-03-20/10, art. 3, 044; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
Art.175.(Voorheen LI.TX.9.) [1 ...]1. De kennisgeving vermeldt de voorziene beroepen en de termijn waarin ze moeten worden ingediend.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 88, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.176.[1 De berisping, de inhouding van wedde, de strafmutatie, de lagere inschaling, de terugzetting in graad, het ontslag van rechtswege en de afzetting worden door de Regeringen opgelegd.]1
----------
(1)<BWG 2014-03-20/10, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
Art.177.(Voorheen LI.TX.11.) Degene die een tuchtvordering heeft behandeld of die een [1 voorlopig]1 tuchtstrafvoorstel heeft geformuleerd, mag niet deelnemen aan de straf.
----------
(1)<BWG 2021-09-02/10, art. 56, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.178. (Voorheen LI.TX.12.) De opgelegde straf mag niet zwaarder zijn dan degene die definitief voorgesteld wordt en er wordt alleen rekening gehouden met de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de tuchtprocedure.
Art.179. (Voorheen LI.TX.13.) De tuchtstraf wordt door de overheid opgelegd binnen twee maanden vanaf het verstrijken van de termijn voor het beroep bij de Kamer van Beroep of vanaf de kennisgeving van het advies van de Kamer van Beroep of van het proces-verbaal van afstand van verschijning.
Art.180. (Voorheen LI.TX.14.) § 1 Indien geen straf is opgelegd binnen de in artikel 179 bedoelde termijn, wordt de overheid geacht afstand daarvan te hebben gedaan.
§ 2. De straf wordt onverwijld ter kennis gebracht van de ambtenaar bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs. De kennisgeving vermeld de voorziene beroepen en de termijn waarbinnen ze moeten worden ingediend.
Indien de Kamer van Beroep een advies heeft uitgebracht, wordt de straf ook ter kennis daarvan gebracht.
Art.181. (Voorheen LI.TX.15.) Wanneer meer dan één feit ten laste van de ambtenaar gelegd wordt, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.
Art.182. (Voorheen LI.TX.16.) Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt.
Art.183.(Voorheen LI.TX.17.) De doorhaling van de tuchtstraffen wordt van ambtswege uitgevoerd na een termijn die ingaat op de datum waarop de straf is opgelegd en gelijk aan :
1° [1 ...]1;
2° [1 vier]1 maanden voor de berisping;
3° negen maanden voor de inhouding van wedde, de strafmutatie, [1 de lagere inschaling]1 en de terugzetting in graad.
De doorhaling heeft als enig gevolg elke vermelding van of verwijzing naar de tuchtstraf uit het dossier te nemen.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 90, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.184. <BWG 2007-02-15/58, art. 54, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007> Bij strafrechtelijke vervolging kan de tuchtprocedure voortgezet worden mits een gemotiveerde beslissing van de minister van Ambtenarenzaken.
De tuchtsanctie wordt door de Regering bevestigd, ingetrokken of aangepast binnen de zes maanden vanaf de dag waarop een rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is getreden.
Art.185.(Voorheen LI.TX.19.) De ambtenaar die belast is met het opmaken van een tuchtstrafvoorstel of met het opleggen van een tuchtstraf en het directiecomité worden aangeraden door een rechtskundig ambtenaar die daartoe uitdrukkelijk is aangewezen [1 binnen [2 het Secretariaat-generaal]2 ]1 en die voltijds of deeltijds gespecialiseerd is in deze bijstandsfunctie.
De rechtskundige ambtenaar woont de verhoren bij, zorgt voor het goede verloop van de procedure en mag geen advies uitbrengen over de inhoud. Hij viseert alle documenten van de procedure.
De instellingen die het aanvragen, kunnen in aanmerking komen voor de bijstand van de rechtskundige ambtenaar bedoeld in het eerste lid.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 91, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 5, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
TITEL XI. - Kamer van Beroep.
HOOFDSTUK I. - Bevoegdheid en samenstelling van de Kamer van Beroep.
Art.186.(Voorheen LI.TXI.CI.1.) Voor het geheel van de diensten van de Regering en de instellingen, bestaat een Kamer van Beroep die bevoegd is
1° om een met redenen omkleed advies te geven over :
a) elk definitief voorstel tot tuchtstraf;
b) elke beslissing tot schorsing in het belang van de dienst, al dan niet vergezeld van een inhouding van wedde;
c) elk voorstel tot ontslag wegens beroepsonbekwaamheid;
d) elk voorstel tot ontslag van een stagiair;
(e) elke evaluatie toegewezen aan een ambtenaar;) <BWG 2007-02-15/58, art. 55, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
[1 f) elk beslissingsvoorstel bedoeld in artikel 80 dat een verandering van administratieve standplaats teweegbrengt;
g) elke beslissing inzake verloven, disponibiliteit en afwezigheden.]1
2° [1 ...]1
(3° onverminderd 1°, e), een beslissing uitbrengen tot vernietiging van elk beroep betreffende elke toegewezen evaluatie.) <BWG 2007-02-15/58, art. 55, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 92, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.187.(Voorheen LI.TXI.CI.2.) § 1. De Kamer van Beroep bestaat uit :
1° één voorzitter en drie ondervoorzitters;
2° achttien vaste en achttien plaatsvervangende assessoren, personeelsleden of gemachtigden [1 van de Waalse Overheidsdienst en de]1 instellingen van openbaar nut;
Ze wordt bijgestaan door vier vaste en vier plaatsvervangende griffiers.
§ 2. De voorzitter en de ondervoorzitter worden aangewezen door de Regering onder de vaste of eremagistraten.
De negen vaste en plaatsvervangende assessoren worden aangewezen door de Regering, waaronder ten minste drie vaste en drie plaatsvervangende assessoren afkomstig van een instelling van openbaar nut.
Negen vaste en plaatsvervangende assessoren worden aangewezen door de representatieve vakbondsorganisaties, in de zin van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. De door de vakbondsorganisaties aangewezen assessoren moeten erkend worden door de Regering. De weigering van de erkenning is onderworpen aan het Sectorcomité nr. XVI.
De vaste en plaatsvervangende griffiers worden aangewezen door de Regering onder de personeelsleden [1 van niveau A van de Waalse Overheidsdienst en van de instellingen]1 van de diensten en instellingen.
[2 § 3. De voorzitter en de ondervoorzitters van de kamer van beroep ontvangen een presentiegeld van 75 euro per halve dag, dat gekoppeld is aan de spilindex 138,01 van 1 januari 1990 en geïndexeerd wordt volgens de regels van artikel 247.]2
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 93, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 57, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.188.(Voorheen LI.TXI.CI.3.) In elke zaak wordt een ambtenaar aangewezen door [1 de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]3]1 om het beslissingsvoorstel of de betwiste beslissing te verdedigen.
Die ambtenaar mag de beraadslaging niet bijwonen. Het advies vermeldt de naleving van dit verbod.
De Kamer wordt bijgestaan door een beëdigd vertaler Duits wanneer de ambtenaar behoort tot het Duitse taalstelsel.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 94, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 58, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.189. (Voorheen LI.TXI.CI.4.) De Kamer van Beroep maakt haar huishoudelijk reglement op, dat goedgekeurd wordt door de Regering.
Het huishoudelijk reglement voorziet in de werkmethodiek, het aantal afdelingen dat minstens gelijk aan drie moet zijn.
Het huishoudelijk reglement bepaalt, naast het geval bedoeld in artikel 152, derde lid, de andere gevallen waarin de Kamer beraadslaagt in plenaire vergadering, alsook de wijze waarop de Kamerleden aangesteld worden bij de afdelingen en de zaken verdeeld onder de afdelingen.
Art.190. (Voorheen LI.TXI.CI.5.) De verzoeker heeft het recht, om gegronde redenen, de wraking van elke assessor te vragen. Elke magistraat die het voorzitterschap van de Kamer of van een afdeling waarneemt, wraakt de assessor van wie de onpartijdigheid kan worden betwijfeld.
Art.191. (Voorheen LI.TXI.CI.6.) Bij beraadslaging in plenaire vergadering, beraadslaagt de Kamer van Beroep alleen op geldige wijze voor zover minstens dertien leden aanwezig zijn, namelijk de voorzitter of een ondervoorzitter, zes assessoren aangewezen door de Regering, onder wie twee vertegenwoordigers van de instellingen van openbaar nut en zes assessoren aangewezen door de vakbondsorganisaties en erkend door de Regering.
Behoudens de gevallen van beraadslaging in plenaire vergadering, beraadslaagt de Kamer in afdelingen van zeven leden, namelijk de voorzitter of een ondervoorzitter, drie assessoren aangewezen door de Regering, onder wie een vertegenwoordiger van de instellingen van openbaar nut en drie assessoren aangewezen door de vakbondsorganisaties en erkend door de Regering.
HOOFDSTUK II. - Procedure van beroep voor de Kamer van Beroep.
Art.192. (Voorheen LI.TXI.CII.1.) De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de beroepen tegen de beslissingsvoorstellen en de beslissingen bedoeld in artikel 186.
Art.193. (Voorheen LI.TXI.CII.2.) De ambtenaar beschikt over een termijn van vijftien dagen vanaf de kennisgeving van het/de betwiste beslissingsvoorstel of beslissing om de raad van beroep aanhangig te maken.
Bij gebrek aan beroep binnen die termijn, is het beslissingsvoorstel of de beslissing definitief.
De beroepen tegen een beslissing tot schorsing in het belang van de dienst en een eventuele inhouding van wedde en de beroepen tegen een beslissing inzake verlof, disponibiliteit en afwezigheid hebben geen schorsende kracht.
Art.194.<BWG 2007-02-15/58, art. 57, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007> De griffier vraagt onmiddellijk het volledige dossier van de zaak op aan degene die de beslissing of het voorstel tot beslissing getroffen heeft, die het per kerende post aan de kamer overmaakt. De stukken en inlichtingen die bijkomend opgevraagd worden, worden eveneens per kerende post overgemaakt.
De voorzitter maakt één keer per jaar een overzicht over [1 aan de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3]1 van de termijnen waarin de dossiers en de bijkomende stukken en inlichtingen zijn overgemaakt.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 95, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 59, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.195. (Voorheen LI.TXI.CII.4.) Geen beroep mag het voorwerp zijn van de beraadslagingen van de Kamer van Beroep indien de in artikel 198 bedoelde onderzoeken niet volledig afgesloten worden, indien de verzoeker zijn verweermiddelen niet kon doen gelden.
Art.196. (Voorheen LI.TXI.CII.5.) § 1. De ambtenaar wordt bij een ter post aangetekende brief met ontvangbewijs opgeroepen ten minste vijftien dagen vóór zijn verschijning voor de raad van beroep.
De oproeping moet vermelden :
1° de feiten die het beslissingsvoorstel of de beslissing rechtvaardigen.
2° de samenstelling van een volledig administratief dossier betreffende het beslissingsvoorstel of de beslissing;
3° de plaats, de dag en het uur van de verschijning;
4° het recht van de ambtenaar zich te laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze, die echter geen Kamerlid mag zijn, onder welke hoedanigheid dan ook;
5° de plaats waar er kennis genomen kan worden van het dossier en de dagen en uren van deze kennisneming;
6° het recht het verhoor van getuigen te vragen.
§ 2. Vanaf de ontvangst van de oproeping tot verschijning tot aan de dag vóór de verschijning kan de ambtenaar kennis nemen van het dossier en, indien hij het wenst, de verweermiddelen schriftelijk aan de Kamer van Beroep betekenen.
Art.197. (Voorheen LI.TXI.CII.6.) § 1. Behalve bij overmacht of akkoord van de Kamer van Beroep, verschijnt de ambtenaar persoonlijk en mag geen afstand daarvan doen.
§ 2. De ambtenaar die niet verschijnt, ofschoon behoorlijk opgeroepen, wordt geacht afstand te doen van het ingediende beroep, behalve bij overmacht of akkoord van de Kamer van Beroep.
§ 3. De ambtenaar die niet persoonlijk kon verschijnen wegens overmacht of akkoord van de Kamer van Beroep, wordt onmiddellijk opnieuw opgeroepen.
Art.198. (Voorheen LI.TXI.CII.7.) § 1. De Kamer van Beroep kan beslissen getuigen te verhoren, van ambtswege of op aanvraag van de ambtenaar.
Het verhoor van de getuigen vindt plaats in aanwezigheid van de ambtenaar.
Het als getuige opgeroepen ambtenaar die mag zich niet verzetten tegen zijn verhoor.
§ 2. De raad van beroep kan aanvullende onderzoeken aanbevelen en daartoe twee assessoren afvaardigen die de beraadslagingen bijgewoond hebben. Behalve in gevallen waarin geen assessor aangewezen is door de vakorganisaties, worden deze assessoren gekozen, de ene uit de door de overheid, de andere uit de door de vakorganisaties aangewezen assessoren.
Art.199. (Voorheen LI.TXI.CII.8.) § 1. (Het proces-verbaal van verhoor wordt aan de ambtenaar overgemaakt in de zeven dagen na verschijning, met het verzoek om het te ondertekenen en zijn eventuele opmerkingen mede te delen.
De ambtenaar verzendt het proces-verbaal, voorzien van zijn eventuele opmerkingen, binnen de vijftien dagen na overmaking. Bij ontstentenis wordt het proces-verbaal definitief.) <BWG 2007-02-15/58, art. 58, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
§ 2. Indien de ambtenaar geen gevolg aan de uitnodiging tot verschijnen gegeven heeft, ofschoon behoorlijk opgeroepen, wordt een proces-verbaal van het gebrek aan verschijning opgemaakt.
§ 3. Het proces-verbaal van de verschijning of van het gebrek daaraan vermeldt de uitvoering van alle vereiste procedurehandelingen.
Art.200.(Voorheen LI.TXI.CII.9.) § 1. De Kamer van Beroep brengt haar advies uit binnen (vier) maanden vanaf haar aanhangigmaking. <BWG 2007-02-15/58, art. 59, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
[1 Bij beroep tegen het voorstel tot ontslag wegens beroepsonbekwaamheid bedoeld in artikel 152, eerste lid, of bij beroep tegen het voorstel tot ontslag van een stagiair bedoeld in artikel 29 wordt het advies evenwel binnen de twee maanden uitgebracht.]1
[1 Bij beroep tegen een advies of tegen een beslissing inzake evaluatie en bij beroep tegen een beslissing inzake verloven, afwezigheden of disponibiliteit, wordt het advies of de beslissing binnen de twee maanden uitgebracht.]1
§ 2. Met uitzondering van een beroep tegen een voorstel tot ontslag van een stagiair bedoeld in artikel 29 en van een beroep tegen een beslissing inzake verlof, kan de Voorzitter, d.m.v. een met redenen omklede beslissing, de termijn voor het uitbrengen van een advies verlengen voor een periode van drie maanden.
Bij gebrek aan advies of beslissing binnen de voorgeschreven termijn, wordt de Kamer van Beroep geacht een gunstig advies of een gunstige beslissing te hebben uitgebracht aan de verzoeker.
Het advies wordt gelijktijdig ter kennis gebracht van de verzoeker en van de overheid bevoegd om de beslissing te nemen. Het dossier van de zaak wordt gevoegd bij de kennisgeving van het advies van die overheid.
Bij gebrek aan beslissing van de bevoegde overheid binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van het advies van de Kamer van Beroep, wordt de bevoegde overheid geacht afstand te doen van de maatregel.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 96, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
TITEL XII. - Schorsing in het belang van de dienst.
Art.201. (Voorheen LI.TXII.1.) Wanneer het belang van de dienst het vereist, kan de ambtenaar uit zijn functies geschorst worden.
Art.202. (Voorheen LI.TXII.2.) Wanneer de ambtenaar het voorwerp uitmaakt van straf- of tuchtvervolgingen wegens grove tekortkoming met ontdekking op heterdaad of bewijsaanwijzingen, kan de schorsing in het belang van de dienst vergezeld zijn met een inhouding van wedde.
De inhouding van wedde mag niet hoger zijn dan het gedeelte van de bezoldiging in gelden bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Art.203.(Voorheen LI.TXII.3.) [1 Het personeelslid wordt door de directeur-generaal onder wie het ressorteert of door diens gemachtigde gehoord voordat de beslissing tot opschorting in het belang van de dienst genomen wordt.]1
De ambtenaar mag het dossier dat opgemaakt werd met het oog op het instellen van een vordering tot schorsing in het belang van de dienst.
----------
(1)<BWG 2014-03-20/10, art. 5, 044; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
Art.204. (Voorheen LI.TXII.4.) De ambtenaar mag worden bijgestaan door een persoon naar eigen keuze op elk stadium van de procedure tot schorsing in het belang van de dienst.
Art.205. (Voorheen LI.TXII.5.) § 1. De schorsing in het belang van de dienst wordt beslist door de Regering voor een maximum termijn van zes maanden. In geval van strafvervolgingen, kan de Regering die termijn verlengen voor opeenvolgende periodes van hoogstens zes maanden, tot de mededeling van een definitieve gerechtelijke beslissing.
De ambtenaar kan een beroep indienen bij de Kamer van Beroep overeenkomstig artikel 186.
De Regering neemt een nieuwe beslissing binnen twee maanden na de kennisgeving van een advies van de Kamer van Beroep dat gunstig is voor de verzoeker. Bij gebreke daarvan worden alle gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst en van de eventuele inhouding van de wedde opgeheven. Geen beroep staat open bij de Kamer van Beroep tegen die nieuwe beslissing, tenzij die nieuwe beslissing strenger is dan de beslissing die het voorwerp uitmaakt van het advies.
§ 2. Indien geen tuchtstraf wordt opgelegd binnen zes maanden vanaf de mededeling van de definitieve gerechtelijke beslissing, worden alle gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst en van de eventuele inhouding van de wedde opgeheven.
Art.206. (Voorheen LI.TXII.6.) De beslissing tot schorsing in het belang van de dienst en de eventuele inhouding van de wedde worden betekend, binnen vijftien dagen na de beslissing, aan de ambtenaar bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs. De kennisgeving vermeldt de voorziene beroepen en de termijnen waarbinnen ze moeten worden ingediend.
Art.207. (Voorheen LI.TXII.7.) Behoudens ontslag van ambtswege of afzetting, wordt de wedde ingehouden tijdens de schorsing in het belang van de dienst terugbetaald aan de ambtenaar zodra de schorsing eindigt.
TITEL XIII. - Administratieve standen en anciënniteiten.
HOOFDSTUK I. - Administratieve standen.
Art.208. (Voorheen LI.TXIII.CI.1.) Ten alle tijden bevindt de ambtenaar zich in een van de volgende administratieve standen :
1° dienstactiviteit;
2° non-activiteit;
3° disponibiliteit.
Art.209. (Voorheen LI.TXIII.CI.2.) De ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht in actieve dienst te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem, hetzij van rechtswege, hetzij bij beslissing van de bevoegde overheid, in een andere administratieve stand plaatst.
Art.210. (Voorheen LI.TXIII.CI.3.) De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich in een administratieve toestand bevindt op grond waarvan hij recht heeft op zijn activiteitswedde of bij gemis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.
De dienstonderbreking wordt enkel aan de ambtenaar toegerekend indien zij te wijten is aan de niet gerechtvaardigde initiatief of aan de schuld van de ambtenaar. In deze gevallen wordt de dienstonderbreking geacht vrijwillig te zijn.
Art.211. (Voorheen LI.TXIII.CI.4.) De maximale gemiddelde duur van de werktijd is gelijk aan achtendertig uur per week voor voltijdse prestaties.
Art. 211/1. [1 In afwijking van artikel 211 wordt de maximale gemiddelde duur van de werktijd voor voltijdse prestaties teruggebracht tot dertig uur en vierentwintig minuten per week indien aan de volgende voorwaarden is voldaan :
1° van niveau C of D zijn en niet houder zijn van een begeleidingsgraad;
2° de leeftijd van zestig jaar hebben bereikt;
3° een betrekking bekleden,
- hetzij waarvoor, sinds 16 september 2016, het huishoudelijk reglement, waaraan zij onderworpen is, in werken voorziet zoals bedoeld in artikel 4, 5° en 6° van het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 tot regeling van de valorisering van onregelmatige prestaties en van wacht- en terugroepingsprestaties en van de toekenning van toelagen betreffende specifieke werken,
- hetzij waarvoor, sinds 16 september 2016, een toelage bedoeld in artikel 16, 2° en 3°, van bedoeld besluit, wordt toegekend,
- hetzij waarvoor, sinds 16 september 2016, toelagen die respectievelijk zijn bedoeld bij de besluiten van de Waalse Regering van 19 februari 2009 tot toekenning van een risicotoelage aan de personeelsleden die doorgaans deelnemen aan de terreinoperaties van de "Unité de Répression des Pollutions" (Eenheid Bestraffing Verontreinigingen) en van 8 december 2005 tot toekenning van een risicotoelage aan de ambtenaren die regelmatig deelnemen aan de veldopdrachten van de anti-stroperij eenheid, worden toegekend;
4° automatisch in aanmerking komen voor de toelagen bedoeld in 3° wegens de zwaarte of het risico verbonden met de uitvoering van de taken die inherent zijn aan de uitoefening van zijn functie.
De vermindering van de maximale gemiddelde duur van de werktijd gaat gepaard met een compenserende indienstneming in evenredige maat.
De directeur-generaal van het betrokken directoraat-generaal beslist, naar gelang van de behoeften van de dienst, over de verdeling van de wekelijkse dienstverleningen over een maandelijks gemiddelde.
In afwijking van het tweede en van het derde lid komt het personeelslid dat het beroep van schoonmaker - oppervlaktetechnicus of van leerlingenbegeleider uitoefent, in aanmerking voor een tijdcompensatie die met een vijfde van de arbeidsduur overeenstemt. Deze tijdcompensatie wordt genomen rekening houdende met de behoeften van de dienst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-10-11/23, art. 1, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.212. (Voorheen LI.TXIII.CI.5.) Behoudens andersluidende bepaling, heeft de ambtenaar in de stand van dienstactiviteit :
1° recht op de wedde;
2° recht op bevordering tot een hogere wedde;
3° en kan zijn aanspraak op bevordering doen gelden.
Art.213. (Voorheen LI.TXIII.CI.6.) Behoudens andersluidende bepaling, heeft de ambtenaar in de stand van non-activiteit :
1° geen recht op de wedde;
2° geen recht op bevordering tot een hogere wedde;
3° en kan zijn aanspraak op bevordering niet doen gelden.
Art.214. (Voorheen LI.TXIII.CI.7.) De ambtenaar kan niet in non-activiteit worden gesteld of gehouden indien hij voldoet aan de vereiste voorwaarden om in ruste te worden gesteld.
Art.215.(Voorheen LI.TXIII.CI.8.) De ambtenaar die zonder toelating afwezig is of dat zonder geldige reden de duur van zijn verlof overschrijdt, is van ambtswege in de stand van non-activiteit.
[1 Het personeelslid dat niet ingaat op het in artikel 418 bedoelde verzoek tot werkhervatting verkeert van rechtswege in non-activiteit]1
----------
(1)<BWG 2010-09-02/02, art. 1, 027; Inwerkingtreding : 24-09-2010>
Art.216.(Voorheen LI.TXIII.CI.9.) Onder de in de artikelen 420 tot 434 van dit Wetboek gestelde voorwaarden kan de ambtenaar in disponibiliteit worden gesteld :
1° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;
2° wegens ziekte of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte [1 ...]1;
3° wegens persoonlijke aangelegenheid.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 97, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.217. (Voorheen LI.TXIII.CI.10.) De ambtenaar kan niet in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in ruste te worden gesteld.
Art.218. (Voorheen LI.TXIII.CI.11.) § 1. Een wachtgeld tot een in boek III van dit Wetboek vastgelegd bedrag wordt verleend aan ambtenaren die in disponibiliteit worden gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid.
§ 2. De ambtenaren, die in disponibiliteit worden gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid, behouden hun aanspraken op bevordering alsook hun dienst- en pecuniaire anciënniteit.
§ 3. Er wordt geen wachtgeld toegekend aan de ambtenaar die in disponibiliteit wordt gesteld wegens persoonlijke aangelegenheid.
Hij kan geen ziekten of gebrekkigheden doen gelden die hij tijdens zijn periode van disponibiliteit heeft opgelopen.
Hij kan geen aanspraken doen gelden op bevordering, mutatie of bevordering tot een hogere wedde.
HOOFDSTUK II. - Administratieve anciënniteiten.
Art.219.[1 Voor de toepassing van de verordeningsbepalingen die uitgaan van de anciënniteit wordt, onder de ambtenaren wier anciënniteit moet worden vergeleken, de voorrang als volgt bepaald :
1° bij gelijke [2 rang]2, de ambtenaar met de grootste ranganciënniteit;
2° bij gelijke ranganciënniteit, de ambtenaar met de hoogste weddeschaal;
3° bij gelijke weddeschaal, de ambtenaar met de grootste anciënniteit in de weddeschaal;
4° bij gelijke anciënniteit in de weddeschaal, de ambtenaar met de grootste dienstanciënniteit;
5° bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste ambtenaar.
Bij overgang van schaal [3 A6/1 of A5/1]3 naar schaal [3 A6/2 en A5/2]3 en omgekeerd, is de anciënniteit verworven in de oude weddeschaal geldig in de nieuwe schaal.
Voor de toepassing van dit artikel, worden de weddenschalen [3 A6/1 of A5/1]3 gelijkgesteld met de weddenschalen [3 A6/2 en A5/2]3.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 98, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-10-18/04, art. 18, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(3)<BWG 2014-05-15/49, art. 18, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.220.(Voorheen LI.TXIII.CII.2.) § 1. (Voor het berekenen van de niveau-anciënniteit vormen de werkelijke diensten die de ambtenaar als statutair en zonder vrijwillige onderbreking [1 in een niveau minstens gelijkwaardig aan zijn aanwervingsniveau]1 heeft verricht in de volgende instellingen toelaatbare diensten :
1° elke instelling van internationaal recht waarvan de federale Staat, een Gewest of een Gemeenschap lid is;
2° elke instelling, al dan niet opgericht als aparte rechtspersoon, die ressorteert onder de wetgevende, uitvoerende of gerechtelijke macht, van de federale Staat, een Gewest, een Gemeenschap of een Gemeenschapscommissie;
3° elke instelling die onder een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, een agglomeratie of een federatie van gemeenten ressorteert, en elke instelling die ressorteert onder een instelling die ondergeschikt is aan een provincie of een gemeente;
4° elke instelling van internationaal recht waarvan een andere Staat van de Europese Economische Ruimte lid is, of Zwitserland of een bestanddeel van één van die Staten die vergelijkbaar is met een Gewest of een Gemeenschap;
5° elke instelling van een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, vergelijkbaar met de instellingen bedoeld in 2° en 3°.
Voor de berekening van de niveau-anciënniteit vormen de daadwerkelijke diensten die de ambtenaar in vast dienstverband zonder vrijwillige onderbreking [1 in een niveau minstens gelijkwaardig aan zijn aanwervingsniveau]1 gepresteerd heeft bij elke onderwijsinstelling of -inrichting, vrij gesubventioneerde dienst voor school- of beroepsoriëntatie of psychologisch-medisch-sociaal centrum en bij elke vergelijkbare instelling of inrichting, dienst of centrum van een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, toelaatbare diensten.) <BWG 2007-02-15/58, art. 60, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
[4 § 1bis. In aanmerking komen ook voor het berekenen van de niveau-anciënniteit, de werkelijke diensten die de ambtenaar als contractueel en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in een niveau minstens gelijkwaardig aan zijn aanwervingsniveau, bij de diensten van de Waalse Regering of in de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen en waarvan het personeel aan dit besluit is onderworpen.
Voor de toepassing van het eerste lid, in het geval van externe mobiliteit bedoeld in artikel 75, § 2, worden de werkelijke diensten die de ambtenaar als contractueel en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in een niveau minstens gelijkwaardig aan zijn omzettingsniveau bij zijn entiteit van herkomst, gelijkgesteld met werkelijke diensten die de ambtenaar als contractueel en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in een niveau minstens gelijkwaardig aan zijn aanwervingsniveau, bij de diensten van de Waalse Regering of in de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen en waarvan het personeel aan dit besluit is onderworpen.]4
§ 2. [1 In aanmerking komen voor het berekenen van de [5 ranganciënniteit bij de aanwerving]5, de werkelijke diensten die de ambtenaar als statutair en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in een rang minstens gelijkwaardig aan zijn aanwervingsrang, bij de instellingen bedoeld in § 1, eerste lid.
In aanmerking komen ook voor het berekenen van de [5 ranganciënniteit bij de aanwerving]5, de werkelijke diensten die de ambtenaar als statutair en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in een rang minstens gelijkwaardig aan zijn aanwervingsrang, bij de instellingen bedoeld in § 1, tweede lid.]1
[5 Voor de toepassing van de artikelen 49 en 56 vormen de daadwerkelijke diensten die de ambtenaar bij de diensten van de Waalse Regering of de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen en waarvan het personeel onder huidig besluit valt, vervuld heeft als vastbenoemde en zonder vrijwillige onderbreking in een minstens gelijkwaardige rang, toelaatbare diensten voor de berekening van de ranganciënniteit in de rangen B2, C2 of D2.]5
§ 3. [4 [5 Voor de toepassing van de artikelen 49 en 56 vormen eveneens toelaatbare diensten :
1° voor de berekening van de ranganciënniteit in rang A6, B3, C3 of D3, de daadwerkelijke diensten die de ambtenaar als contractueel en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in een niveau minstens gelijkwaardig aan zijn aanwervingsniveau, bij de diensten van de Waalse Regering of in de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen en waarvan het personeel aan dit besluit is onderworpen;
2° voor de berekening van de ranganciënniteit in rang B2, C2 of D2, de daadwerkelijke diensten die de ambtenaar als contractueel en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht onder de dienovereenkomstige weddeschaal bij de diensten van de Waalse Regering of in de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen en waarvan het personeel aan dit besluit is onderworpen.]5
Voor de toepassing van het eerste lid worden, in het geval van externe mobiliteit bedoeld in artikel 75, § 2, de werkelijke diensten die de ambtenaar als contractueel en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in een niveau minstens gelijkwaardig aan zijn omzettingsniveau bij zijn entiteit van herkomst, gelijkgesteld met werkelijke diensten die de ambtenaar als contractueel en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in een niveau minstens gelijkwaardig aan zijn aanwervingsniveau, bij de diensten van de Waalse Regering of in de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen en waarvan het personeel aan dit besluit is onderworpen.]4
[5 Voor de toepassing van artikel 56, § 1, lid 2, vormen eveneens toelaatbare diensten voor de berekening van de weddeschaalanciënniteit in de weddeschaal A5/2 of A5/1:
1° de daadwerkelijke diensten die de ambtenaar als vastbenoemde en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht onder minstens een gelijkwaardige weddeschaal bij de diensten van de Waalse Regering of in de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen en waarvan het personeel aan dit besluit is onderworpen;
2° de daadwerkelijke diensten die de ambtenaar als contractueel en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht onder minstens een gelijkwaardige weddeschaal bij de diensten van de Waalse Regering of in de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen en waarvan het personeel aan dit besluit is onderworpen.]5
§ 4. In aanmerking komen voor het berekenen van de dienstanciënniteit, de werkelijke diensten die de ambtenaar als statutair en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht bij de instellingen bedoeld in § 1.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 99, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(4)<BWG 2016-07-21/25, art. 14, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(5)<BWG 2019-04-04/46, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art.221. <BWG 2007-02-15/58, art. 61, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007> Voor de berekening van de rang-, niveau en dienstanciënniteit met een maximum van tien jaar vormen de diensten die gepresteerd zijn in statutair of dienstverband bij de overheid van een andere Staat dan die bedoeld in artikel 220, § 1, in de privé-sector en als zelfstandige, indien het diensten betreft die overeenkomen met een bij de werving vereiste beroepservaring, eveneens toelaatbare diensten.
Art.222. (Voorheen LI.TXIII.CII.4.) Voor het berekenen van de graad- en niveau-anciënniteit komen rechtstreeks in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht als titularis van een ambt met volledige prestaties.
Voor de graad- of niveau-anciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in de graden of in de niveaus die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen, of vanaf de datum waarop hij voor latere bevordering is gerangschikt ingevolge terugwerking van zijn benoeming in zulke graden.
Voor de berekening van de dienstanciënniteit komen rechtstreeks in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar in enigerlei hoedanigheid zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht als titularis van een ambt met volledige prestaties.
Art.223. (Voorheen LI.TXIII.CII.5.) § 1. De in aanmerking komende diensten die betrekking hebben op hele maanden, worden rechtstreeks meegerekend voor het bepalen van de rang-, niveau- en dienstanciënniteit.
§ 2. De in aanmerking komende diensten die betrekking hebben op maandgedeelten, worden opgeteld aan het einde van het jaar. De maandgedeelten die het totaal bereiken van periodes van dertig dagen worden meegerekend voor het bepalen van de rang-, niveau- en dienstanciënniteit ten belope van één maand per periode van dertig dagen.
De in aanmerking komende diensten, bedoeld in het eerste lid, hebben pas uitwerking op 1 januari van het volgende jaar.
De maandgedeelten die aan het einde van het jaar lager zijn dan dertig dagen worden overgebracht naar het volgende jaar waar, aan het einde van het boekjaar, de in het eerste en tweede lid bedoelde bepalingen opnieuw van toepassing daarop zijn.
Art.224. (Voorheen LI.TXIII.CII.6.) De duur van de diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de rang-, niveau- en dienstanciënniteit mag nooit langer zijn dan de reële duur van de periodes waarop de werkelijke diensten betrekking hebben.
Art.225.(Voorheen LI.TXIII.CII.7.) De diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de rang-, niveau- en dienstanciënniteit, worden vastgelegd door [1 de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten of zijn afgevaardigde van minstens rang A3]3]1 op aanvraag van de ambtenaar die zijn aanvraag moet indienen uiterlijk binnen drie maanden vanaf zijn benoeming in vast verband. De ambtenaar voegt alle nuttige bewijsstukken bij zijn aanvraag. Genoemde diensten komen in aanmerking op de eerste dag van de maand die volgt op de aanvraag.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 100, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 60, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.226.[1 Bij mutatie of interne mobiliteit, behoudt de ambtenaar de vóór de mutatie of de maatregel inzake interne mobiliteit verworven rang-, niveau- en dienstanciënniteit]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 101, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
TITEL XIV. - Verlies van de hoedanigheid van personeelslid en ambtsneerlegging.
Art.227. (Voorheen LI.TXIV.1.) Niemand kan de hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de normale leeftijd voor de pensionering, behalve in de gevallen voorzien bij de pensioenwetgeving en bij dit besluit.
Art.228.(Voorheen LI.TXIV.2.) Verliest van ambtswege en zonder opzeggingstermijn de hoedanigheid van personeelslid :
1° de ambtenaar wiens benoeming onregelmatig is, op voorwaarde dat, behoudens arglist of bedrog, die onregelmatigheid vastgesteld is door de overheid die hem benoemd heeft binnen de termijn vereist om een beroep tot vernietiging in te dienen voor de Raad van State of, indien zo'n beroep ingediend is, tijdens de procedure;
2° [1 de ambtenaar die niet meer voldoet aan de nationaliteitsvoorwaarde, die zijn burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet of die niet meer voldoet aan de dienstplichtwetten;]1
3° de ambtenaar die, zonder geldige reden, zijn post verlaat en afwezig blijft tijdens meer dan tien dagen;
4° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waar de toepassing van de burgerlijke en strafwetten de ambtsneerlegging als gevolg heeft;
5° de ambtenaar die ontheven is wegens tuchtredenen of dat ontslagen is.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 102, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.229.(Voorheen LI.TXIV.3.) Tot ambtsneerlegging geven ook aanleiding :
1° [2 vrijwillig ontslag.
In dit geval mag de ambtenaar zijn dienst verlaten ten vroegste acht dagen na kennisgeving van zijn vrijwillige ontslag aan de [4 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]4. Die termijn mag in onderlinge overeenstemming verminderd worden;]2
2° de pensionering;
3° het ontslag wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 103, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-10-18/04, art. 20, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(3)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(4)<BWG 2021-09-02/10, art. 61, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 229bis.[1 Het in activiteit blijven na [4 de wettelijke pensioenleeftijd]4 kan op aanvraag van het personeelslid worden toegestaan door de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3 [2 na advies van de betrokken directeur-generaal]2. De periode van het in activiteit blijven wordt vastgelegd voor een maximale duur van één jaar. Bedoelde periode kan volgens dezelfde modaliteiten verlengd worden voor een eenmalige nieuwe periode van maximum één jaar.
Het in activiteit blijven na [4 de wettelijke pensioenleeftijd]4 [2 van een ambtenaar van rang A1 of A2 kan op diens aanvraag door de Regering worden toegestaan]2 onder de in het eerste lid bedoelde voorwaarden. De mandataris mag in geen geval de uitvoering van zijn mandaat na het verstrijken ervan voortzetten.]1
[2 Het in activiteit blijven van een ambtenaar van rang A3 of A4 na 65 jaar kan op diens diens aanvraag en na advies van zijn hiërarchische overste toegestaan worden door de Regering onder de voorwaarden omschreven onder lid 1.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-04-30/07, art. 1, 051; Inwerkingtreding : 28-05-2014>
(2)<BWG 2016-04-14/03, art. 1, 058; Inwerkingtreding : 05-05-2016>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 62, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
(4)<BWG 2023-06-23/20, art. 2, 088; Inwerkingtreding : 01-10-2023>
TITEL XV. - Geldelijk statuut.
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsbepalingen.
Art.230.(Voorheen LI.TXV.CI.1.) De bezoldiging van de ambtenaren die van het Gewest bestaat uit :
1° de wedde;
2° [1 ...]1
----------
(1)<BWG 2023-12-14/48, art. 3, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.231. (Voorheen LI.TXV.CI.2.) De wedden van de ambtenaren van het Gewest worden in schalen vastgesteld.
Een weddeschaal bestaat uit :
1° een minimumwedde;
2° tussenwedden die met weddetrappen van geldelijke anciënniteit overeenkomen en voortvloeien uit jaarlijkse, tweejaarlijkse en zesjaarlijkse tussentijdse verhogingen;
3° een maximumwedde.
Elke weddeschaal bestaat uit een aantal in munteenheden uitgedrukte wedden die overeenstemmen met hun niet-geïndexeerd jaarbedrag tegen 100 %.
Art.232. (Voorheen LI.TXV.CI.3.) De geldelijke anciënniteit is samengesteld uit het geheel van de voor de vaststelling van de wedde in aanmerking komende diensten.
HOOFDSTUK II. - Wedden.
Afdeling I. - Vaststelling van de weddeschalen.
Art.233.(Voorheen LI.TXV.CII.1.) De weddeschalen zijn degene opgenomen in bijlage XIII.
[1 ...]1
(NOTA : Geldig voor het personeel van het Gewestelijk psychiatrisch centrum "Les Marronniers" : Voor de toepassing van artikel 233 van de Code op het personeel van de personeelsformatie II van de instelling worden de woorden "in bijlage XIII" vervangen door "in de collectieve arbeidsovereenkomst tot vaststelling van de arbeids- en bezoldigingsvoorwaarden die van toepassing zijn op het Paritair Comité nr. 330"; zie <BWG 2013-06-27/12, art. 27, 038; Inwerkingtreding : 01-07-2010>; De weddeschalen van de betrekkingen opgenomen in de personeelsformatie II van de instelling en die niet worden vastgelegd door de collectieve overeenkomsten afgesloten binnen het Paritair Comité nr. 330, worden opgesomd in bijlage II)
----------
(1)<BWG 2014-05-15/49, art. 20, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.234.(Voorheen LI.TXV.CII.2.) [1 Een weddeschaal wordt toegekend aan de houder van een graad overeenkomstig volgende lijst :
1° weddeschaal A1 voor de graad van secretaris-generaal;
2° weddeschaal A2 voor de graad van directeur-generaal;
3° weddeschaal A3 voor de graad van inspecteur-generaal;
[2 4° voor de graad van directeur, weddeschaal A4/2;
5° [4 voor de graad van adviseur en fiscale ontvanger, weddeschaal A4/1;]4
6° voor de graad van eerste attaché :
a) ofwel weddeschaal A5/1;
b) ofwel weddeschaal A5/1bis;
[4 6°/1 voor de graad van commissaris bij een aankoopcomité, weddeschaal A6/CAI;]4
7° voor de graad van gekwalificeerd attaché :
a) ofwel weddeschaal A6/2;
b) ofwel weddeschaal A5/2;
c) ofwel weddeschaal A5/2bis;
7°/1 voor de graad van attaché :
a) ofwel weddeschaal A6/1;
b) ofwel weddeschaal A5/1;
c) ofwel weddeschaal A5/1bis;
8° voor de graad van eerste gegradueerde, weddeschaal B1;
8°/1 voor de graad van eerstaanwezend gegradueerde, weddeschaal B1/2bis of B2/2;
9° voor de graad van eerstaanwezend gegradueerde, weddeschaal B1/1bis of B2/1;
9°/1 voor de graad van gekwalificeerd gegradueerde, weddeschaal B3/2;
10° voor de graad van gegradueerde, weddeschaal B3/1;]2
11° weddeschaal C1 voor de graad van eerste assistent;
12° weddeschaal C1bis of C2 voor de graad van eerstaanwezend assistent;
13° weddeschaal C3 voor de graad van assistent;
14° weddeschaal D1 voor de graad van eerste adjunct;
15° weddeschaal D1bis of D2 voor de graad van eerstaanwezend adjunct;
16° weddeschaal D3 voor de graad van [3 ...]3 adjunct;
17° [3 ...]3]1
[2 ...]2
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 104, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-05-15/49, art. 21, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<BWG 2016-12-22/30, art. 9, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(4)<BWG 2017-05-24/12, art. 16, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art.235.(Voorheen LI.TXV.CII.3.) De wedde van elke ambtenaar wordt vastgelegd in de schaal van zijn graad.
[1 Als de wedde van de ambtenaar die een externe mobiliteitsmaatregel genoten heeft, lager is dan degene die hij genoot op de dag die voorafgaat aan de mobiliteitsmaatregel, wordt evenwel de hoogste wedde behouden totdat hij een minstens gelijke wedde verkrijgt in zijn nieuwe schaal.]1
----------
(1)<BWG 2014-12-11/05, art. 9, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.236. (Voorheen LI.TXV.CII.4.) Bij iedere wijziging in het geldelijk statuut van een graad, wordt elke aan die graad verbonden wedde opnieuw vastgesteld alsof het nieuw geldelijk statuut altijd had bestaan.
Indien de aldus vastgestelde nieuwe wedde in dezelfde graad lager is dan de wedde die de ambtenaar geniet bij de inwerkingtreding van een nieuwe geldelijke loopbaan, blijft hij de oude geldelijke loopbaan genieten totdat hij een ten minste gelijke wedde verkrijgt in de nieuwe geldelijke loopbaan.
Art.237.[1 De bevorderde ambtenaar krijgt op elk ogenblik een wedde die minstens gelijk is aan de wedde die hij voor zijn bevordering genot of zou hebben genoten.
De ambtenaar aangeworven in een hoger niveau dan het niveau van de graad waarvan hij op de dag voor zijn aanwerving houder was, krijgt op elk ogenblik een wedde die minstens gelijk is aan de wedde die hij genoot of zou hebben genoten in het niveau dat hij op de dag voor zijn aanwerving had binnen de diensten van Regering of de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het decreet van 22 januari 1998 betreffende het statuut van het personeel van sommige openbare instellingen die onder het Waalse Gewest ressorteren.]1
----------
(1)<BWG 2012-10-18/04, art. 21, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
Afdeling II. - In aanmerking komende diensten.
Art.238.<BWG 2007-02-15/58, art. 62, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007> § 1. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit vormen de daadwerkelijke diensten die de ambtenaar in statutair dan wel contractueel dienstverband en zonder vrijwillige onderbreking uitgevoerd heeft bij volgende instellingen, eveneens toelaatbare diensten :
1° elke instelling van internationaal recht waarvan de federale Staat, een Gewest of een Gemeenschap lid zijn;
2° elke instelling, al dan niet opgericht als aparte rechtspersoon, die ressorteert onder de wetgevende, uitvoerende of gerechtelijke macht, van de federale Staat, een Gewest, een Gemeenschap of een Gemeenschapscommissie;
3° elke instelling die onder een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, een agglomeratie of een federatie van gemeenten ressorteert, en elke instelling die ressorteert onder een instelling die ondergeschikt is aan een provincie of een gemeente;
4° elke andere instelling van Belgisch recht die inspeelt op collectieve behoeften van algemeen of plaatselijk nut en waarvan de leiding vaststelbaar overwegend in handen is van de overheid;
5° elke instelling van internationaal recht waarvan een andere Staat van de Europese Economische Ruimte lid is, of Zwitserland of een onderdeel van één van die Staten dat vergelijkbaar is met een Gewest of een Gemeenschap;
6° elke instelling van een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, vergelijkbaar met de instellingen bedoeld in 2° en 4°;
7° elke onderwijsinstelling of -inrichting, vrij gesubventioneerde dienst voor school- of beroepsoriëntatie of psychologisch-medisch-sociaal centrum en elke vergelijkbare instelling of inrichting, dienst of centrum van een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland.
§ 2. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit met een maximum van zes jaar vormen de diensten gepresteerd als werkloze tewerkgesteld bij de Belgische overheid en in een hoedanigheid die vergelijkbaar is met de hoedanigheid van werkloze tewerkgesteld in een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, eveneens toelaatbare diensten.
§ 3. [1 Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit met een maximum van zes jaar komen ook in aanmerking :
1°de diensten gepresteerd in statutair of contractueel dienstverband bij de overheid van een andere Staat dan die bedoeld in § 1;
2° de diensten gepresteerd in de privésector;
3° de activiteitenperiodes als zelfstandige.
De in het eerste lid bedoelde duur wordt op tien jaar gebracht indien het diensten of activiteitenperiodes betreft, die overeenstemmen met een beroepservaring vereist bij de aanwerving.]1
[1 Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit met een maximum van vier jaar komen ook in aanmerking, de periodes waarin de ambtenaar ingeschreven is voor een doctoraat in een universitaire openbare of privé-instelling. Die maatregel is van toepassing op de ambtenaar die houder is van een academische graad van doctor van niveau 8 in de zin van artikel 6 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten alsmede op de ambtenaar die houder is van een academische graad van doctor gekregen in een buitenlandse universitaire instelling die als gelijkwaardig wordt erkend overeenkomstig het koninklijk besluit van 20 juli 1971 tot vaststelling van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften.]1
----------
(1)<BWG 2012-10-18/04, art. 22, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
Art.239. (Voorheen LI.TXV.CII.7.) Eveneens in aanmerking komen, de diensten die ambtenaar heeft verricht in een ambt bedoeld in artikel LI.TXV.CII.6, maar met onvolledige prestaties, ten bedrage van de evenredige duur van een voltijds ambt dat deze diensten opleveren wanneer ze verricht worden.
Art.240. (Voorheen LI.TXV.CII.8.) § 1. De in aanmerking komende diensten die volle maanden bedragen worden rechtstreeks meegerekend in de geldelijke anciënniteit.
§ 2. De in aanmerking komende diensten, die maandgedeelten bedragen, worden aan het einde van het jaar opgeteld. De maandgedeelten met perioden van dertig dagen worden in de geldelijke anciënniteit meegerekend als één maand per periode van dertig dagen.
De in het eerste lid bedoelde diensten hebben in de geldelijke anciënniteit slechts uitwerking met ingang van 1 januari van het volgende jaar. Die diensten hebben echter uitwerking vanaf de datum van de werving als ambtenaar of stagiair of van de eerste dag van de maand na de werving in die hoedanigheid wanneer de wervingsdatum niet overeenstemt met de eerste dag van de maand.
De maandgedeelten, die aan het einde van het jaar minder dan dertig dagen bedragen, worden naar het volgende jaar overgebracht waar ze aan het einde van het boekjaar opnieuw worden onderworpen aan de in het eerste en het tweede lid bedoelde bepalingen.
Art.241. (Voorheen LI.TXV.CII.9.) De duur van de diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit mag nooit langer zijn dan de reële duur van de periodes waarop de werkelijke diensten betrekking hebben.
De duur van de in aanmerking komende diensten die de ambtenaar in het onderwijs ad interim of als tijdelijke heeft verricht, wordt vastgesteld aan de hand van het attest afgegeven door de bevoegde autoriteiten.
De op dit attest vermelde volledige prestaties, waarvoor de betaling in 10den gebeurde en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld. Het totale aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het verkregen product geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden; met de rest wordt rekening gehouden op de in artikel LI.TXV.CII.8 (NOTA : nu 240), § 2, bedoelde wijze.
De op hetzelfde attest vermelde volledige prestaties, die bewijzen dat de ambtenaar een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van 300 dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.
Art.242. (Voorheen LI.TXV.CII.10.) Voor elke periode waarin de ambtenaar zijn aanspraken op bevordering tot een hogere wedde in een graad heeft behouden of verloren, worden de diensten die hij in een andere graad mocht hebben verricht niet medegeteld bij de vaststelling van zijn wedde in die graad en in enige latere graad die met deze laatste verband houdt.
Art.243.(Voorheen LI.TXV.CII.11.) De in artikel LI.TXV.CII.6 (NOTA : nu 238) bedoelde diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, worden vastgelegd door [1 de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten of zijn afgevaardigde van minstens rang A3]3]1 op aanvraag van de ambtenaar. De ambtenaar voegt alle nuttige bewijsstukken bij zijn aanvraag. Genoemde diensten komen in aanmerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de aanvraag.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 105, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 63, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Afdeling III. - Berekening en uitbetaling van de wedde.
Art.244. (Voorheen LI.TXV.CII.12.) § 1. De maandwedde is gelijk aan 1/12 van de wedde.
De wedde van de maand waarin de ambtenaar in ruste wordt gesteld of overlijdt, wordt in zijn geheel uitbetaald.
§ 2. De uurwedde is gelijk aan 1/(52 * h)e van de wedde, breuk waarin " h " staat voor, in de werkregeling waaraan de ambtenaar is onderworpen, de wekelijkse werkduur voor voltijdse prestaties.
Art.245. (Voorheen LI.TXV.CII.13.) De maandelijkse wedde wordt uitbetaald na de verstreken termijn, uiterlijk op de laatste werkdag van elke maand.
Art.246. (Voorheen LI.TXV.CII.14.) § 1. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten verdeeld.
Als het werkelijk aantal te betalen dagen vijftien of minder bedraagt, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen.
Als het werkelijk aantal te betalen dagen meer dan vijftien bedraagt, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijk aantal niet te betalen dagen.
§ 2. Wanneer de maand uit twee perioden bestaat die verschillen naar gelang van het bedrag of de begrotingsaanwijzing der wedde :
1° wordt het aantal voor de eerste periode verschuldigde dertigsten bepaald naar § 1;
2° wordt het totaal aantal voor de maand verschuldigde dertigsten bepaald naar § 1; dit aantal is altijd gelijk aan dertig zo de maand volledig te betalen is;
3° is het aantal voor de tweede periode verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen het totaal voor de maand verschuldigde dertigsten en het aantal voor de eerste periode verschuldigde dertigsten.
Art.247. (Voorheen LI.TXV.CII.15.) De maand- en uurwedde ondergaat de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de regels voorgeschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
De wedde wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 van 1 januari 1990.
Afdeling IV. - Wedde in geval van verlof wegens verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen [1 ...]1.
----------
(1)
Art.248.(Voorheen LI.TXV.CII.16.) Bij verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen [1 ...]1 en in afwijking van artikel LI.TXV.CII.14 (NOTA : nu 246), wordt de verschuldigde wedde berekend door de maandwedde te vermenigvuldigen met de breuk die de verhouding van de prestaties voorstelt.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 107, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.249. (Voorheen LI.TXV.CII.17.) De stand van non-activiteit schorst de toekenning van de zesjaarlijkse tussentijdse verhogingen bedoeld in artikel LI.TXV.CI.2 (NOTA : nu 231).
HOOFDSTUK III.
Art.250.
<Opgeheven bij BWG 2023-12-14/48, art. 4, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.251.
<Opgeheven bij BWG 2023-12-14/48, art. 4, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.252.
<Opgeheven bij BWG 2023-12-14/48, art. 4, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.253.
<Opgeheven bij BWG 2023-12-14/48, art. 4, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.254.
<Opgeheven bij BWG 2023-12-14/48, art. 4, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.255.
<Opgeheven bij BWG 2023-12-14/48, art. 4, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK IV.
Art.256.
<Opgeheven bij BWG 2023-12-14/48, art. 5, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.257.
<Opgeheven bij BWG 2023-12-14/48, art. 5, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.258.
<Opgeheven bij BWG 2023-12-14/48, art. 5, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.259.
<Opgeheven bij BWG 2023-12-14/48, art. 5, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.260.
<Opgeheven bij BWG 2023-12-14/48, art. 5, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK V. - Vakantiegeld.
Art.261. (Voorheen LI.TXV.CV.1.) De ambtenaren komen elk jaar in aanmerking voor een vakantiegeld.
Art.262.(Voorheen LI.TXV.CV.2.) Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder :
1° " volledige prestaties " : de prestaties waarvan de werktijdregeling overeenstemt met een normale voltijdse betrekking;
2° " referentiejaar " : het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de vakantie wordt toegekend;
3° " jaarsalaris " : de salaris, de wedde, de vergoeding of de toelage die de wedde of salaris vervangt[1 ...]1.
[1 ...]1
----------
(1)<BWG 2023-12-14/48, art. 6, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.263.(Voorheen LI.TXV.CV.3.) Voor volledige prestaties die gedurende het hele referentiejaar werden verricht, is het vakantiegeld gelijk aan 92 % van een twaalfde van het(de) jaarsalaris(sen), verbonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, die het(de) salaris(sen) verschuldigd voor de maand maart van het vakantiejaar bepaalt(bepalen).
[1 Een inhouding van 13,07 % wordt uitgevoerd op het vakantiegeld.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 108, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.264. (Voorheen LI.TXV.CV.4.) § 1. In afwijking van artikel 263, in 2003, bestaat het vakantiegeld uit een forfaitair en een veranderlijk gedeelte, vastgesteld als volgt :
a) het forfaitaire gedeelte : het bedrag van het forfaitaire gedeelte toegekend tijdens het vorige jaar, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het vorige jaar, en de teller aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het betrokken jaar. Het verkregen resultaat wordt berekend tot op vier decimalen;
b) het veranderlijke gedeelte : het veranderlijke gedeelte bedraagt 1,1 percent van het(de) jaarsalaris(sen), verbonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, die het(de) salaris(sen) verschuldigd voor de maand maart van het vakantiejaar bepaalt(bepalen). Als de ambtenaar in genoemde maand geen of slechts een gedeeltelijk salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage berekend op basis van het salaris dat voor diezelfde maand verschuldigd zou zijn geweest.
§ 2. In afwijking van artikel 263, wordt het bedrag van het vakantiegeld van de ambtenaren van niveau 2+ en 2 berekend volgens de volgende percentages :
1° in 2004, 71 %;
2° in 2005, 81 %.
§ 3. In afwijking van artikel 263, wordt het bedrag van het vakantiegeld van de ambtenaren van niveau 1 berekend volgens de volgende percentages :
1° in 2004, 55 %;
2° in 2005, 61 %;
3° in 2006, 68 %.
Art.265. (Voorheen LI.TXV.CV.5.) § 1. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld komen de periodes in aanmerking gedurende welke de ambtenaar tijdens het referentiejaar :
1° het jaarsalaris geheel of gedeeltelijk heeft genoten;
2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsuitoefening heeft geschorst wegens verplichtingen ingevolge de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of ingevolge de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;
3° afwezig was wegens ouderschapsverlof;
4° afwezig was wegens verlof, toegekend met het oog op de moederschapsbescherming, zoals bepaald in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971;
5° vrijgesteld werd van het werk overeenkomstig artikel 18, tweede lid, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector.
§ 2. Voor de berekening van het vakantiegeld komt de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar tot de dag die voorafgaat aan de datum van de indiensttreding als personeelslid eveneens in aanmerking, op voorwaarde dat de ambtenaar :
1° minder dan 25 jaar oud is op het einde van het referentiejaar;
2° uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vierde maand die volgt op een van de onderstaande data :
a) de datum waarop de ambtenaar de instelling heeft verlaten waar het zijn studies heeft gedaan, onder de voorwaarden, bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
b) de datum waarop zijn leerovereenkomst een einde heeft genomen.
De ambtenaar moet het bewijs leveren dat het aan de gestelde voorwaarden voldoet. Dat bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen.
Art.266.(Voorheen LI.TXV.CV.6.) In afwijking van artikel 265, worden de periodes gedurende welke de ambtenaar [1 verlof ]1 voor het vervullen van een in artikel 435 van dit Wetboek bedoelde opdracht genoot, niet in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld, uitgezonderd de opdrachten uitgeoefend in het kader van boek II.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 109, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.267. (Voorheen LI.TXV.CV.7.) § 1. Onverminderd artikel 265, § 1, 2° en 3°, en § 2, als de ambtenaar niet gedurende het hele referentiejaar volledige prestaties heeft verricht, wordt het vakantiegeld vastgesteld als volgt :
a) één twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een volledige maand beslaat;
b) één dertigste van het maandbedrag per kalenderdag als de prestaties geen volledige maand beslaan.
§ 2. De toekenning van een gedeeltelijk salaris wegens het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld tot gevolg.
Art.268. (Voorheen LI.TXV.CV.8.) Bij onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de gepresteerde uren op basis van de uurdeler(s) die krachtens de bezoldigingsregeling van toepassing is(zijn). In voorkomend geval is dezelfde verhouding van toepassing op de periodes, bedoeld in artikel 265, § 1, 2° en § 2.
Art.269.
<Opgeheven bij BWG 2019-05-09/22, art. 1, 070; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art.270.
<Opgeheven bij BWG 2019-05-09/22, art. 1, 070; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art.271. (Voorheen LI.TXV.CV.11.) Het bedrag van het vakantiegeld dat toegekend wordt krachtens artikel 265, § 2, wordt verminderd met de bedragen die de ambtenaar eventueel als vakantiegeld heeft ontvangen voor andere prestaties die tijdens het referentiejaar werden verricht.
Art.272. (Voorheen LI.TXV.CV.12.) § 1. Het vakantiegeld wordt uitbetaald in de loop van de maand mei, overeenkomstig de artikelen 262 en 263.
§ 2. In afwijking van de bepaling van § 1, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand die volgt op de datum van de pensionering van de ambtenaar of op de datum van het overlijden, het ontslag, de afdanking of de afzetting van de rechthebbende.
Voor de toepassing van het vorige lid, bij de berekening van het vakantiegeld wordt rekening gehouden met het forfaitaire bedrag, het percentage en de eventuele inhouding, die op de datum in kwestie van kracht zijn. Het percentage wordt toegepast op het jaarsalaris dat als basis dient voor de berekening van het salaris dat de ambtenaar op die datum geniet.
Als de ambtenaar op die datum geen verminderd salaris geniet, dan wordt het percentage berekend op het(de) salaris(sen) dat(die) hem verschuldigd zou(den) zijn geweest.
HOOFDSTUK VI. - Eindejaarstoelage.
Art.273. (Voorheen LI.TXV.CVI.1.) De ambtenaar heeft recht op een eindejaarstoelage.
Art.274.(Voorheen LI.TXV.CVI.2.) Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° " bezoldiging ", iedere wedde, loon of in plaats daarvan gestelde vergoeding, rekening gehouden met de vermeerderingen of verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen;
2° [1 ...]1;
3° [1 ...]1;
4° " volledige prestaties " : de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt.
5° " referentieperiode " : de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar.
----------
(1)<BWG 2023-12-14/48, art. 7, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.275. (Voorheen LI.TXV.CVI.3.) § 1. De belanghebbende bekomt het volledig genot van het bedrag van de eindejaarstoelage indien hij als titularis van een ambt met volledige prestaties het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten tijdens de hele duur van de referentieperiode.
§ 2. Wanneer de betrokkene niet het volledig voordeel van de in § 1 bedoelde bezoldiging heeft genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd naar rata van de bezoldiging die hij werkelijk heeft ontvangen.
§ 3. Wanneer de belanghebbende, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, tijdens de referentieperiode met ouderschapsverlof was, niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens de verplichtingen hem opgelegd door de militiewetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1960, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen, worden deze periodes gelijkgesteld met periodes tijdens welke hij het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten.
Art.276.
<Opgeheven bij BWG 2019-05-09/22, art. 1, 070; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art.277.[1 § 1. Het bedrag van de eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair gedeelte en twee gedeelten die variëren afhankelijk van de bezoldiging.
§ 2. Het forfaitaire gedeelte wordt vastgesteld op 744,8500 euro, welk bedrag geïndexeerd voor het jaar 2018.
In dat forfaitaire gedeelte geldt een geïndexeerd bedrag voor het jaar 2018 van 349,8277 euro als vastgesteld voor 1 augustus 1990.
Het forfaitaire gedeelte en het bedrag van 349,8277 euro worden jaarlijks aangepast volgens een breukcijfer waarvan de noemer het afgevlakte indexcijfer is van de maand oktober van het voorgaande jaar en de teller het afgevlakte indexcijfer van de maand oktober van het betrokken jaar.
§ 3. Het eerste veranderlijke gedeelte vertegenwoordigt 2,5 % van de [2 bezoldiging ]2 die als basis is gebruikt voor de berekening van de bezoldiging die aan de gerechtigde moet worden uitbetaald voor de maand oktober van het betrokken jaar.
§ 4. Het tweede veranderlijke gedeelte vertegenwoordigt 7 % van de [2 bezoldiging]2 die als basis is gebruikt voor de berekening van de bezoldiging die aan de gerechtigde moet worden uitbetaald voor de maand oktober van het betrokken jaar.
Dit tweede gedeelte wordt evenwel op 100,9500 euro gebracht als het resultaat van de berekening kleiner is dan dat bedrag en wordt beperkt tot 201,9000 euro als het resultaat van de berekening hoger is dan dat bedrag.
Deze bedragen van 100,9500 euro en 201,9000 euro worden gekoppeld aan spilindex 138,01 van 1 januari 1990 en aan de schommelingen van de index der consumptieprijzen.
§ 5.[2 Als betrokkene zijn bezoldiging niet heeft genoten voor de maand oktober van het betrokken jaar, worden de veranderlijke gedeelten berekend:
1° op grond van zijn laatste bezoldiging in geval van definitieve stopzetting van het ambt tijdens de referentieperiode
2° op grond van de bezoldiging voor die maand, indien deze uitbetaald had moeten worden, in de andere gevallen]2.]1
----------
(1)<BWG 2019-05-09/22, art. 2, 070; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
(2)<BWG 2023-12-14/48, art. 8, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.278.
<Opgeheven bij BWG 2023-12-14/48, art. 9, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.279.
<Opgeheven bij BWG 2019-05-09/22, art. 4, 070; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art.280.(Voorheen LI.TXV.CVI.8.) De eindejaarstoelage wordt in één keer vereffend en uitbetaald tussen 1 en 15 december van het betrokken jaar.
[1 In afwijking van het eerste lid wordt bij beëindiging van de functie de eindejaarstoelage binnen de in artikel 272, lid 2, gestelde termijn tegelijk met het vakantiegeld uitbetaald.]1
----------
(1)<BWG 2023-10-12/24, art. 12, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.281. (Voorheen LI.TXV.CVI.9.) De vereffening en de uitbetaling van de eindejaarstoelage zijn ten laste van de dienst die de plicht heeft of zou hebben gehad de bezoldiging aan de gerechtigde uit te betalen, hetzij voor de laatste maand van de referentieperiode, hetzij voor het eerste deel van die maand indien die verschillende delen bevat waarvoor een onderscheid wordt gemaakt in de budgettaire aanrekening van de bezoldiging.
Art.282. (Voorheen LI.TXV.CVI.10.) De gevallen waarvoor interpretatiemoeilijkheden rijzen ivm de artikelen 275, § 2, 276 en 277, worden geregeld door de Minister van Ambtenarenzaken, op de voordracht van de bevoegde Minister.
HOOFDSTUK VII.
Art.283.
<Opgeheven bij BWG 2012-10-18/04, art. 24, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
Art.284.
<Opgeheven bij BWG 2012-10-18/04, art. 24, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
Art.285.
<Opgeheven bij BWG 2012-10-18/04, art. 24, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
HOOFDSTUK VIII. - Vertrektoelage.
Art.286. (Voorheen LI.TXV.CVIII.1.) Behoudens grove fout, wordt een vertrektoelage toegekend aan de ambtenaar die ontslagen is wegens beroepsongeschiktheid.
Die toelage is gelijk aan :
1° de laatste jaarlijkse activiteitswedde indien de ambtenaar minstens twintig jaar dienstanciënniteit heeft;
2° twee derden van de laatste jaarlijkse activiteitswedde indien de ambtenaar minstens tien jaar en minder dan twintig jaar dienstanciënniteit heeft;
3° de helft van de laatste jaarlijkse activiteitswedde indien de ambtenaar minder dan tien jaar dienstanciënniteit heeft.
TITEL XVI. - Andere voorschriften toepasselijk op stagiairs.
Art.287. <BWG 2007-02-15/58, art. 64, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007> Artikel 92 is van toepassing op de vormingen die deel uitmaken van het stageprogramma van de stagiair.
Art.288.(Voorheen LI.TXVI.2.) De volgende bepalingen van Boek I zijn toepasselijk op stagiairs :
1° van titel I, Rechten en verplichtingen van personeelsleden;
1°bis [1 van titel III, hoofdstuk VII, Mutatie, hoofdstuk IX, Tijdelijke mutatie, en hoofdstuk XI, Interne of externe mobiliteit,[2; de hoofdstukken in kwestie zijn echter alleen van toepassing op ambtshalve maatregelen]2.]1
2° van titel V, hoofdstuk III, afdeling III, dienstvrijstelling wegens beroepsvorming;
3° van titel VII, Onverenigbaarheden;
4° van titel X, Tuchtregeling;
5° van titel XI, Kamer van Beroep;
6° van titel XII, Schorsing in het belang van de dienst;
7° van de artikelen 208 tot 212, 1° en 2° van titel XIII, hoofdstuk I, Administratieve standen;
----------
(1)<BWG 2012-10-18/04, art. 25, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(2)<BWG 2023-10-12/24, art. 10, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 288bis.[1 De stagiairs genieten de bevorderingen bedoeld in de artikelen [2 49 en 56]2, onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren in vast dienstverband.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2012-10-18/04, art. 26, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(2)<BWG 2023-06-23/20, art. 3, 088; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
TITEL XVII. - Wetenschappelijk personeel.
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art.289.[1 § 1. Onder wetenschappelijk personeelslid wordt verstaan het personeelslid dat houder is van een graad bedoeld in artikel 290, § 1.
De diensten van de Waalse Overheidsdienst en de in bijlage XIV opgesomde instellingen van openbaar nut, hierna diensten en instellingen genoemd, nemen wetenschappelijke personeelsleden in dienst.
Het organogram van de diensten of instellingen bepaalt de aan de wetenschappelijke personeelsleden voorbehouden betrekkingen.
Deze worden toegewezen, op voordracht van de in artikel 294 bedoelde wetenschappelijke jury, door de Regering of, in de betrokken instelling, door het beheersorgaan van laatstgenoemde.
§ 2. De bepalingen van de andere titels van dit Boek alsook van de Boeken II, III en IV zijn van toepassing op de wetenschappelijke personeelsleden voor zover deze Titel daarvan niet afwijkt.
Voor de toepassing van deze bepalingen worden de wetenschappelijke personeelsleden die houder zijn van de graad vermeld in de linkerkolom geacht personeelsleden te zijn die houder zijn van de overeenstemmende graad vermeld in de rechterkolom van onderstaande tabel:
Wetenschappelijk Directeur | Directeur |
Wetenschappelijk adviseur | Adviseur |
Onderzoeksleider | Eerste attaché |
Lasthebber voor onderzoek | Eerste attaché |
Eerstaanwezend wetenschappelijk attaché | Attaché |
Wetenschappelijk attaché | Attaché |
]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
Art.290.[1 § 1. De wetenschappelijke loopbaan omvat drie rangen in niveau A:
1° rang A4;
2° rang A5;
3° rang A6.
De rang bepaalt het belang betreffende een graad in het niveau.
De graden worden tussen de rangen ingedeeld als volgt:
1° in de rang A4, de graden van wetenschappelijk directeur en wetenschappelijk adviseur;
2° in de rang A5, de graden van onderzoeksleider en lasthebber voor onderzoek;
3° in de rang A6, de graden van eerstaanwezend wetenschappelijk attaché en wetenschappelijk attaché.
Met uitzondering van de verhoging in graad tot de graad van wetenschappelijk directeur, hangt de overgang van een personeelslid in opeenvolgende orde naar die verschillende graden en rangen niet van een vacante betrekking af.
Hij wordt geregeld door de bepalingen van de afdelingen I tot IV van hoofdstuk III.
§ 2. De graden van wetenschappelijk attaché en eerstaanwezend wetenschappelijk attaché worden toegekend aan de personeelsleden die in rang A worden aangeworven onder de volgende voorwaarden:
1° wetenschappelijk attaché: houder zijn van een diploma of een studietitel die toegang geeft tot het niveau A en vermeld in bijlage III;
2° eerstaanwezend wetenschappelijk attaché:
a) houder zijn van de academische graad van doctor van de derde cyclus verworven na de verdediging van een proefschrift;
b) ofwel houder zijn van een diploma of studietitel die toegang geeft tot het niveau A en vermeld in bijlage III en het bewijs leveren van wetenschappelijke activiteiten die door de wetenschappelijke jury erkend worden als gelijkwaardig met het niveau van de academische graad van doctor van de derde cyclus verworven na de verdediging van een proefschrift.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
Art.291.[1 Een weddeschaal wordt toegekend aan de houder van een graad overeenkomstig volgende lijst:
1° weddeschaal A4Sc voor de graad van wetenschappelijk directeur;
2° weddeschaal A4/2 voor de graad van wetenschappelijk adviseur;
3° weddeschaal A5Sc/bis voor de graad van onderzoeksleider;
4° weddeschaal A5Sc voor de graad van lasthebber voor onderzoek;
5° weddeschaal A6Sc voor de graad van eerstaanwezend wetenschappelijk attaché;
6° weddeschaal A6/1 voor de graad van wetenschappelijk attaché.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
Art.292.[1 § 1. Onder wetenschappelijke anciënniteit wordt de duur verstaan:
1° van de diensten gepresteerd in de stand dienstactiviteit door het personeelslid sedert zijn indiensttreding als [2 lid van het wetenschappelijk personeel]2 van één van de diensten of instellingen;
2° van de opdrachten uitgeoefend door het personeelslid in het belang van het hoger onderwijs of van de wetenschap, ook al werd het personeelslid, om die te verrichten, in de stand non-activiteit geplaatst.
Als wetenschappelijke anciënniteit wordt eveneens in aanmerking genomen:
1° de duur van de diensten die door het personeelslid werden gepresteerd vóór zijn indiensttreding in de diensten of instellingen, als lid van het onderwijzend of wetenschappelijk personeel, met inbegrip van de vrijwillige assistenten, van een Belgische universiteit of ermee gelijkgestelde instelling krachtens de gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens;
2° de duur van de wetenschappelijke activiteit van het personeelslid, vóór zijn indiensttreding in die instellingen, als begunstigde van een bezoldiging of een subsidie toegekend door :
a) de Staat, een Gemeenschap, een Gewest, een Gemeenschapscommissie of een internationale instelling die door één van voormelde overheden wordt erkend, of een buitenlandse staat die met België door een cultureel akkoord wordt gebonden;
b) de provincies, de gemeenten, het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, alsook alle andere openbare of private diensten of instellingen voor wetenschappelijk onderzoek of voor financiering van het wetenschappelijk onderzoek, op voorwaarde dat die instellingen of diensten waarbij de wetenschappelijke activiteit werd uitgeoefend, vermeld staan op de lijst die door de Regering wordt bepaald.
De duur van de diensten gepresteerd als titularis van een ambt houdende onvolledige prestaties wordt tot het passende beloop geraamd.
§ 2. Naast de in artikel 238 van de Code bedoelde in aanmerking komende diensten, komen in aanmerking voor het berekenen van de geldelijke anciënniteit, de diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de wetenschappelijke anciënniteit zoals bepaald in § 1.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
(2)<BWG 2024-04-19/08, art. 1, 089; Inwerkingtreding : 01-06-2024>
Art.293.[1 § 1 Onder voorbehoud van het recht van de overheid om de betrekking in te vullen door reaffectatie van ambtswege, door mutatie van ambtswege of door interne of externe mobiliteit van ambtswege wordt de vacante betrekking van wetenschappelijk directeur achtereenvolgens ingevuld bij :
1° mutatie, reaffectatie, of bevordering door verhoging in graad van een wetenschappelijk personeelslid uit dezelfde personeelsformatie of de organogrammen ervan;
2° bevordering door verhoging in graad van een wetenschappelijk personeelslid uit een andere personeelsformatie of de organogrammen ervan, interne of externe mobiliteit.
§ 2. Onder voorbehoud van het recht van de overheid om de betrekking in te vullen door reaffectatie van ambtswege, door mutatie van ambtswege of door interne of externe mobiliteit van ambtswege wordt de vacante betrekking van wetenschappelijk attaché of van eerstaanwezend wetenschappelijk attaché achtereenvolgens ingevuld bij:
1° mutatie of interne mobiliteit;
2° werving.
Het directiecomité waaronder de betrekking ressorteert, kan evenwel afwijken van het eerste lid. In dit geval brengt het comité de [2 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]2 hiervan op de hoogte die de betrekking achtereenvolgens invult bij:
1° mutatie of interne mobiliteit;
2° externe mobiliteit;
3° werving.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 64, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.294.[1 § 1. Voor ieder van de diensten en instellingen wordt een wetenschappelijke jury ingesteld die, voor de werving van wetenschappelijke personeelsleden, samengesteld wordt als volgt:
1° als voorzitter: de afgevaardigd bestuurder van SELOR of diens afgevaardigde;
2° als lid:
a) de inspecteur-generaal onder wiens gezag de dienst staat of, voor de instelling, de leidend ambtenaar staat, of hun afgevaardigde van minstens rang A4;
b) een vertegenwoordiger van minstens rang A4 van de dienst of de instelling;
c) drie leerkrachten als gewoon lid en drie leerkrachten als plaatsvervangend lid, bevoegd in de wetenschappelijke vakken behandeld door de dienst of de instelling en afkomstig van Franstalige instellingen van het universitair onderwijs die over derde cycli in de betrokken vakken beschikken om het geheel van de universitaire gemeenschap te vertegenwoordigen;
d) een vertegenwoordiger van de Functionele en steundirectie van het Secretariaat-generaal of van het betrokken Directoraat-generaal van de Waalse Overheidsdienst of, voor de instelling, een vertegenwoordiger van de dienst belast met human resources van deze instelling; deze vertegenwoordiger wordt als verslaggever aangewezen en is niet stemgerechtigd.
De in het eerste lid, 2°, bedoelde leerkrachten worden voor een periode van drie jaar, die één keer verlengbaar is, door de Regering aangewezen.
Ze genieten de vergoedingen voor reis- en verblijfkosten toegekend aan de personeelsleden van het Gewest. Ze ontvangen 75 EUR presentiegeld per halve dag zitting. Dit bedrag wordt gekoppeld aan spilindex 138,01 van 1 januari 1990 en wordt geïndexeerd overeenkomstig artikel 247.
De beslissingen worden bij meerderheid van de stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend
De wetenschappelijke jury die overeenkomstig deze paragraaf wordt samengesteld, brengt de adviezen uit en doet de voorstellen die vereist zijn voor de toegang tot de betrekking en de rangschikking van de kandidaten.
§ 2. Onverminderd § 1, leden 2 tot 4, wordt de wetenschappelijke jury, indien hij uitspraak moet doen over de stage of de bevordering van een wetenschappelijk personeelslid, samengesteld als volgt:
1° als voorzitter: de inspecteur-generaal onder wiens gezag de dienst staat of de leidend ambtenaar van de instelling, of hun afgevaardigde van minstens rang A4;
2° als lid: de leden bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, b), c) en d).]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
HOOFDSTUK II. [1 - Selectie, werving en loopbaan]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 - Selectie]1
----------
(1)
Art.295.[1 § 1. Als betrekkingen vacant worden verklaard, wordt een oproep gedaan tot de kandidaten met een in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt bericht.
Dat bericht vermeldt per dienst of instelling:
1° de vacant verklaarde betrekking(en);
2° de toelaatbaarheidsvoorwaarden;
3° het functieprofiel zoals vastgesteld door de wetenschappelijke jury;
4°de termijn waarbinnen en de wijze waarop de kandidaturen worden ingediend, en de over te leggen stukken.
§ 2. Na de ingediende kandidaturen te hebben onderzocht en de ontvankelijke kandidaten te hebben gehoord, rangschikt de wetenschappelijke jury de kandidaten die geacht worden bekwaam te zijn om te functie uit te oefenen. De rangschikking wordt op grond van hun wetenschappelijke bekwaamheidsbewijzen en verdiensten vastgesteld. Ze wordt met redenen omkleed en door de voorzitter van de wetenschappelijke jury overgezonden aan de [2 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]2 of, voor de instelling, aan de [2 ambtenaar-generaal van rang A2 bevoegd inzake personeel]2.
Elke kandidaat wordt, elk voor wat hem betreft, op de hoogte gebracht van de rangschikking bepaald door de wetenschappelijke jury en van zijn motivering.
[3 De door de wetenschappelijke jury bepaalde rangschikking is geldig voor de betrokken betrekking totdat de volgende rangschikking is vastgesteld]3.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 65, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
(3)<BWG 2024-04-19/08, art. 2, 089; Inwerkingtreding : 01-06-2024>
Afdeling 2. [1 - Werving]1
----------
(1)
Art.296.[1 De wetenschappelijk personeelsleden worden in rang A6 geworven.
Niemand kan in een betrekking van wetenschappelijk personeelslid worden geworven als hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° een gedrag hebben dat overeenstemt met de vereisten van de functie;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;
4° het bewijs leveren van het medisch attest vereist om de functie uit te oefenen;
5° houder zijn van een diploma of studietitel die toegang geeft tot het niveau A en vermeld in bijlage III;
6° voldoen aan de voorwaarden m.b.t. de toegang tot de betrekkingen bepaald bij de vacantverklaring, met inbegrip van de bijzondere wetenschappelijke bekwaamheden bepaald, indien nodig, door de wetenschappelijke jury.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
Afdeling 3. [1 - Stage en benoeming in vast verband]1
----------
(1)
Art.297.[1 § 1. De kandidaten geworven in de graad van wetenschappelijk attaché of eerstaanwezend wetenschappelijk attaché worden respectievelijk voor een stage van vier jaar of één jaar toegelaten, in de volgorde van de rangschikking bedoeld in artikel 295.
De stage wordt volbracht onder het toezicht van de wetenschappelijke jury en onder het meesterschap van een wetenschappelijk directeur, die het programma van de stage bekrachtigd door de wetenschappelijke jury superviseert en de stageverslagen vaststelt.
Het programma omvat wetenschappelijke werken in verband met de specificiteiten van de dienst of de instelling.
Behalve voor de werving in de graad van eerstaanwezend wetenschappelijk attaché omvat het stageprogramma een doctoraal onderzoeksproject of wetenschappelijke werken die als gelijkwaardig worden beschouwd door de wetenschappelijke jury.
§ 2 Er wordt respectievelijk elk jaar, voor de stage met een duur van vier jaar, en om de drie maanden, voor de stage met een duur van één jaar, een tussentijds verslag opgesteld.
Het tussentijds stageverslag houdt rekening met de wetenschappelijke activiteit die de stagiair heeft geleverd, de manier waarop hij de aan hem toevertrouwde taken vervuld heeft en met zijn integratie in de dienst of de instelling.
Er wordt respectievelijk vóór het einde van vierenveertigste stagemaand, voor de stage met een duur van vier jaar, en vóór het einde van de 11de maand, voor de stage met een duur van één jaar, een eindverslag opgesteld.
Elk verslag wordt aan de stagiair meegedeeld die er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt.
De betrokken inspecteur-generaal of, voor de instelling, de leidend ambtenaar bepaalt in samenspraak met de stageleider de opleidingsactiviteiten waaraan de stagiair moet deelnemen.
De stagiair stelt een activiteitenverslag op en maakt het over aan de betrokken inspecteur-generaal of, voor de instelling, aan de leidend ambtenaar respectievelijk voor het einde van de vierenveertigste stagemaand, voor de stage met een duur van vier jaar, en vóór het einde van de elfde maand, voor de stage met een duur van één jaar.
§ 3. Indien een tussentijds verslag erop wijst dat de stagiair zich niet aanpast of onvoldoende evolueert, moet de wetenschappelijke jury op verzoek van de betrokken inspecteur-generaal of, voor de instelling, de leidend ambtenaar samenkomen.
Na de stagiair en de stageleider gehoord te hebben, kan de wetenschappelijke jury:
1° de voortzetting van de stage toestaan. Hij formuleert aanbevelingen die nuttig zijn om de stage te voltooien;
2° het ontslag van de stagiair voorstellen.
Wat punt 2°betreft deelt de voorzitter van de wetenschappelijke jury in dit laatste geval het voorstel tot ontslag van de stagiair onverwijld mee.
Indien ontslag wordt voorgesteld, beschikt de stagiair over een beroep voor de Kamer van beroep bedoeld in artikel 186.
§ 4. Vóór het einde van de stageperiode wordt de stagiair door de wetenschappelijke jury gehoord in aanwezigheid van de stageleider. De wetenschappelijke jury brengt een gunstig of ongunstig advies uit rekening houdend met de kwaliteit van de productie, de wetenschappelijke activiteit die de stagiair heeft geleverd, de eindverhandeling en de manier waarop hij de aan hem toevertrouwde taken vervuld heeft.
Het gemotiveerde advies wordt overgemaakt aan de Regering, met een voorstel tot benoeming, tot verlenging van de stage met één jaar, die eventueel één kaar kan worden hernieuwd, of tot ontslag van de stagiair.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
Art.298.[1 § 1. In afwijking van de artikelen 13, tweede lid, 293, § 2 en 297, § 1, wordt het voor onbepaalde duur in dienst genomen contractuele lid van het wetenschappelijk personeel geworven in de betrekking die hij in zijn dienst of in zijn instelling bekleedt, als het de volgende voorwaarden vervult:
1° voldoen aan de algemene toelaatbaarheidsvoorwaarden bedoeld in artikel 296;
2° in nuttige volgorde zijn in de rangschikking vastgesteld door de wetenschappelijke jury overeenkomstig artikel 295, § 2.
§ 2. In afwijking van de artikelen 13, tweede lid, 293, § 2, en 297, § 1, wordt het contractuele personeelslid dat in één van de diensten of instellingen opgesomd in bijlage XIV, voor onbepaalde duur in dienst genomen wordt, geworven in de betrekking die hij in zijn dienst of in zijn instelling bekleedt, als het de volgende voorwaarden vervult:
1° voldoen aan de algemene toelaatbaarheidsvoorwaarden bedoeld in artikel 296;
2° in nuttige volgorde zijn in de rangschikking vastgesteld door de wetenschappelijke jury overeenkomstig artikel 295, § 2.
3° wetenschappelijke activiteiten uitoefenen in één van de diensten bedoeld in bijlage XIV, die door de directeur-generaal onder wiens gezag de dienst staat of, voor de instelling, door de leidend ambtenaarerkend worden.
§ 3. In afwijking van artikel 297, § 1, wordt de duur van de stage verminderd met de duur van de diensten verricht zonder onderbreking tot de dag vóór zijn aanwerving binnen de dienst of de instelling voor zover het personeelslid de in artikel 290, § 2, 2°, bedoelde voorwaarden vervult.
§ 4. Het overeenkomstig dit artikel aangeworven personeelslid krijgt op elk ogenblik een wedde die minstens gelijk is aan de wedde die hij de dag vóór zijn bevordering genot.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
Art.299.[1 Ongeacht of hij in de graad van wetenschappelijk attaché of eerstaanwezend wetenschappelijk attaché wordt geworven, wordt de stagiair in vast verband benoemd tot de graad van eerstaanwezend wetenschappelijk attaché.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
HOOFDSTUK III. [1 - Loopbaan]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 - Bevordering tot de graad van lasthebber voor onderzoek]1
----------
(1)
Art.300.[1 § 1. Tot de graad van lasthebber voor onderzoek bevorderd wordt, de eerstaanwezend wetenschappelijk attaché die de volgende voorwaarden vervult:
1° [2 een wetenschappelijke anciënniteit als bedoeld in artikel 292, § 1, eerste lid, 1°, van elf jaar tellen in de graad eerstaanwezend wetenschappelijk attaché]2;
2° aantonen dat de evaluatie positief is;
3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;
§ 2. De eerstaanwezend wetenschappelijk attaché die de volgende voorwaarden vervult, kan op eigen verzoek tot de graad van lasthebber voor onderzoek bevorderd wordt :
1° sinds minstens zes jaar in vast verband benoemd worden tot de graad van eerstaanwezend wetenschappelijk attaché;
2° het bewijs leveren van wetenschappelijke activiteiten in verband met de specificiteiten van de dienst of van de instelling en waarvan de waarde door de wetenschappelijke jury erkend is;
3° aantonen dat de evaluatie positief is;
4° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;
De bevordering wordt één keer per jaar toegekend met inachtneming van het aantal bevorderingen in de graad voorzien voor het lopende jaar in het personeelsplan.
Indien het aantal bevorderingsaanvragen hoger is dan het aantal bevorderingen bedoeld in het personeelsplan, worden de bevorderingen toegekend aan de eerstaanwezend wetenschappelijke attachés met de grootste wetenschappelijke anciënniteit.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
(2)<BWG 2024-04-19/08, art. 3, 089; Inwerkingtreding : 01-06-2024>
Afdeling 2. [1 - Bevordering tot de graad van onderzoeksleider]1
----------
(1)
Art.301.[1 § 1. Tot de graad van onderzoeksleider bevorderd wordt, de lasthebber voor onderzoek die de volgende voorwaarden vervult:
1° [2 een wetenschappelijke anciënniteit als bedoeld in artikel 292, § 1, eerste lid, 1°, van elf jaar tellen in de graad van eerstaanwezend wetenschappelijk attaché]2;
2° aantonen dat de evaluatie positief is;
3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;
§ 2. De lasthebber voor onderzoek die de volgende voorwaarden vervult, kan op eigen verzoek tot de graad van onderzoeksleider bevorderd wordt:
1° sinds minstens vijf jaar in vast verband benoemd worden tot de graad van lasthebber voor onderzoek;
2° het bewijs leveren van wetenschappelijke activiteiten in verband met de specificiteiten van de dienst of van de instelling en waarvan de waarde door de wetenschappelijke jury erkend is;
3° aantonen dat de evaluatie positief is;
4° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;
De bevordering wordt één keer per jaar toegekend met inachtneming van het aantal bevorderingen in de graad voorzien voor het lopende jaar in het personeelsplan.
Indien het aantal bevorderingsaanvragen hoger is dan het aantal bevorderingen bedoeld in het personeelsplan, worden de bevorderingen toegekend aan de lasthebbers voor onderzoek met de grootste wetenschappelijke anciënniteit.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
(2)<BWG 2024-04-19/08, art. 4, 089; Inwerkingtreding : 01-06-2024>
Afdeling 3. [1 - Bevordering tot de graad van wetenschappelijk directeur of wetenschappelijk adviseur]1
----------
(1)
Art.302.[1 § 1. Het wetenschappelijk personeelslid dat aan de volgende voorwaarden voldoet, kan bevorderd worden tot de graad van wetenschappelijk directeur:
1°[2 vijf ]2 jaar niveauanciënniteit hebben;
2° tien jaar wetenschappelijke anciënniteit hebben;
3° aantonen dat de evaluatie positief is;
4° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;
De in artikel 50, § § 2 en 3, bedoelde procedure is van toepassing; het directiecomité stelt evenwel zijn voorstel na advies van de wetenschappelijke jury op.
§ 2. De wetenschappelijk directeur kan op eigen verzoek tot de graad van wetenschappelijk adviseur benoemd worden voor zover hij een ranganciënniteit van vijftien jaar telt en aan de voorwaarden die vastliggen in artikel 50, § 1, 2° en 3°, voldoet.
De voorwaarde inzake ranganciënniteit wordt evenwel niet vereist in hoofde van de wetenschappelijk directeur die minstens vijfenvijftig jaar oud is.
§ 3. Door verhoging tot de graad van wetenschappelijk adviseur bevorderd wordt, het wetenschappelijk personeelslid van rang A5 of A6 dat een gunstige evaluatie aantoont aan het einde van een volledig mandaat toegekend overeenkomstig Boek II voor zover het niet getroffen is door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
(2)<BWG 2023-10-12/24, art. 5, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 4. [1 - Mutatie, tijdelijke mutatie, reaffectatie, interne of externe mobiliteit]1
----------
(1)
Art.303.[1 Elke mutatie, tijdelijke mutatie, reaffectatie of mobiliteitsmaatregel van een wetenschappelijk personeelslid moet aan volgende gezamenlijke voorwaarden voldoen:
1° de vacature van een betrekking;
2° aan het profiel van de in te vullen functie voldoen;
3° een gunstig advies van de wetenschappelijke jury van de dienst of de instelling waarin de betrekking vacant is.
Wat punt 3° betreft, wordt de inspecteur-generaal of, voor de instelling, de leidend ambtenaar waaronder het wetenschappelijk personeelslid ressorteert, gehoord.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
HOOFDSTUK IV. [1 - Verlof voor een opdracht inzake wetenschappelijk onderzoek]1
----------
(1)
Art.304.[1 § 1. Het wetenschappelijk personeelslid dat in vast verband benoemd is, kan met de instemming van de Regering, de uitoefening van een opdracht inzake wetenschappelijk onderzoek aanvaarden in een organisme, instelling of een dienst bedoeld in artikel 292, hierna opvangdienst genoemd, met uitzondering van hun oorspronkelijke instelling alsook van de private diensten en instellingen bedoeld in lid 2, 2°, b, van hetzelfde artikel.
§ 2.Indien de opdracht waarmee het in vast verband benoemd wetenschappelijk personeelslid belast wordt, hem in feite of in rechte belet de opdrachten die hem worden toevertrouwd, uit te oefenen, dan wordt het in paragraaf 1 bedoelde verlof door de Regering op advies van de wetenschappelijke jury van de dienst of de instelling waartoe dit personeelslid behoort, aan het wetenschappelijk personeelslid toegekend.
Het verlof wordt toegekend voor zover de opvangdienst de terugbetaling van de bezoldiging van het personeelslid voor de periode van het verlof heeft aanvaard. Onder bezoldiging worden de werkgeversbijdragen, de wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de gezinsbijslagen verstaan. Elke andere toelage of vergoeding wordt overgenomen door de opvangdienst.
Die verloven worden toegestaan voor maximum twee jaar. Ze kunnen worden vernieuwd voor perioden die, elk afzonderlijk, niet langer dan twee jaar kunnen zijn. Het totaal van de verlofperioden voor een opdracht inzake wetenschappelijk onderzoek die aan een personeelslid worden toegekend, kan niet hoger zijn dan zes jaar.
§ 3. Gedurende de duur van het verlof blijft het wetenschappelijk personeelslid in dienstactiviteit. Hij behoudt zijn aanspraken op wedde, weddeverhogingen, alsook op bevorderingen in zijn oorspronkelijke dienst of instelling.
§ 4. De terugbetaling bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, is gelijk aan het totaal bedrag van de bezoldigingen, vergoedingen en toelagen die aan het personeelslid werden uitbetaald of die voor hem gedurende zijn verlof tijdens het voorafgaande trimester werden gestort.
§ 5. Er wordt een einde gemaakt aan het verlof, wanneer de opvangdienst overeenkomstig § 4 het vastgestelde bedrag niet heeft terugbetaald binnen een termijn van drie maanden volgend op de maand waarin de schuldvordering betreffende de terugbetaling werd ingediend.]1
----------
(1)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
TITEL XVIII. - Diverse, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Diverse bepalingen.
Art.305.(Voorheen LI.TXVIII.CI.1.) § 1. Voor de toepassing van dit besluit op de instellingen die onder de toepassing vallen van het decreet van 22 januari 1998 betreffende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren dienen de woorden uit onderstaande linkerkolom vervangen te worden door de woorden uit de rechterkolom, behoudens andersluidende bepaling :
1° Gewest instelling
2° [1 Waalse Overheidsdienst]1 instelling(en)
3° [1 [3 secretaris-generaal]3]1 [4 leidend ambtenaar-generaal met de hoogste graad]4;
[4 4° directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten: ambtenaar-generaal van rang A2 of van rang A3 bevoegd inzake personeel.]4
[2 Het eerste lid, 2°, is niet van toepassing als het gaat om :
1° de Directie [4 van de Waalse Overheidsdienst belast met de opleiding van het personeel]4;
2° de directeur of de Directie [4 van de Waalse Overheidsdienst Secretariaat-generaal belast met Human Resources]4, wat betreft de stage.]2
Voor de instellingen van categorie B in de zin van de wet van 16 maart 1954 en voor de daarmee gelijkgestelde instellingen wordt in de bepalingen die hen geen reglementaire bevoegdheid toewijzen onder " regering " en " minister " verstaan het bij het decreet aangewezen orgaan of, bij gebreke daarvan, het orgaan waaraan het decreet houdende oprichting van de instelling het beheer of de administratie ervan toegewezen heeft.
[1 § 2. Tenzij het decreet houdende oprichting van bedoelde instelling daar anders over beslist, worden beschouwd als graden :
1° van rang A2 : de graad van administrateur-generaal alsook elke functie bepaald bij het decreet tot oprichting van de instelling en die erin bestaat de leiding erover permanent te waarborgen;
2° van rang A3 : de graden van adjunct-administrateur-generaal en van adjunct-directeur-generaal.
§ 3. Tenzij het decreet houdende oprichting van bedoelde instelling daar anders over beslist, wordt een weddeschaal toegekend aan de houder van een graad overeenkomstig volgende lijst :
1° weddeschaal A2 voor de graad van administrateur-generaal alsook voor elke functie bepaald bij het decreet tot oprichting van de instelling en die erin bestaat de Algemene leiding erover permanent te waarborgen;
2° weddeschaal Abis voor de graden van adjunct-administrateur-generaal en van adjunct-directeur-generaal.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 129, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-10-18/04, art. 29, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(3)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(4)<BWG 2021-09-02/10, art. 66, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.306. <BWG 2007-02-15/58, art. 65, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007> De dag van de akte of de gebeurtenis die het vertrekpunt uitmaakt van een termijn is daar niet in begrepen. De vervaldag wordt in de termijn meegerekend. Indien die dag evenwel een zaterdag, een zondag, een wettelijke feestdag, 27 september, 2 november, 15 november of 26 december is, wordt de vervaldag uitgesteld tot de eerstvolgende werkdag. Elke kennisgeving van het Waalse Gewest wordt bij ter post aangetekend schrijven gesteld.
HOOFDSTUK II. - Opheffingsmaatregelen.
Art.307. (Voorheen LI.TXVIII.CII.1.) Opgeheven worden :
1° het koninklijk besluit van 18 maart 1940 betreffende de afdanking wegens beroepsonbekwaamheid ten aanzien van het Rijkspersoneel;
2° de artikelen 1 tot 3 van het ministerieel besluit van 31 juli 1991 houdende vaststelling van het programma van de vergelijkende wervingsexamens, de vergelijkende examens voor overgang naar het hogere niveau en de examens voor verhoging in graad;
3° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 1 december 1994, 18 januari 1996, 29 april 1999, 8 juni 12000 en 19 juli 2001;
4° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijke statuut van de ambtenaren van het Gewest, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 1 december 1994, 18 juli 2000, 13 september 2001 en 4 oktober 2001;
5° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende bepalingen tot uitvoering van het statuut van de ambtenaren van het Gewest, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 22 januari 1998 en 29 april 1999;
6° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 (NOTA van Justel : lees "1 december 1994"; zie Frans origineel) tot vastlegging van het statuut van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 januari 1998 en bij de besluiten van de Waalse Regering van 11 juni 1998 en 13 september 2001;
7° het besluit van de Waalse Regering van 1 december 1994 tot vastlegging van het statuut van de ambtenaren van het " Institut scientifique de service public ", gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 13 september 2001;
8° het besluit van de Waalse Regering van 26 oktober 1995 tot instelling van de commissie van beroep inzake stage van de diensten van de Regering;
9° het besluit van de Waalse Regering van 21 december 1995 betreffende de vergelijkende examens georganiseerd voor de werving van de ambtenaren van het Gewest en hun overgang naar een hoger niveau, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 1997;
10° het besluit van de Waalse Regering van 5 maart 1998 tot instelling van een beroepscommissie inzake stage voor sommige instellingen van openbaar nut;
11° het besluit van de Waalse Regering van 5 maart 1998 tot instelling van een beroepscommissie inzake stage voor het " Institut scientifique de service public ";
12° het besluit van de Waalse Regering van 14 januari 1999 betreffende de indienstneming van gehandicapte personen in de diensten van de Waalse Regering en in sommige instellingen van openbaar nut;
13° het besluit van de Waalse Regering van 14 januari 1999 betreffende de hogere functies;
14° het besluit van de Waalse Regering van 28 januari 1999 tot toekenning van een haar- of residentietoelage aan de ambtenaren van de Waalse Regering en de ambtenaren van sommige instellingen die onder het Waalse Gewest ressorteren;
15° het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1999 tot vastlegging van het administratief en geldelijk statuut van het wetenschappelijk personeel van de diensten van de Regering en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Gewest ressorteren.
HOOFDSTUK III. - Overgangsmaatregelen.
Afdeling I. - Bevorderingsprocedures.
Art.308. <Opgeheven bij BWG 2007-09-13/40, art. 20, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.309. <Opgeheven bij BWG 2016-04-21/11, art. 15, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 309bis.[1 [6 ...]6
Voor de procedures die op 12 april 2007 lopende zijn, zijn de voorwaarden bedoeld in artikel 53, § 2, 5° en 6°, niet vereist.
De ambtenaren die houder zijn van een graad bedoeld in artikel 8 en die niet aangewezen zijn voor een staffunctie [6 mogen slechts een staffunctie toegekend krijgen indien ze in nuttige orde voorkomen ten gevolge van een bevorderingsprocedure door verhoging in graad tot een staffunctie]6.]1
[6 ...]6
[6 ...]6
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 131, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2010-07-15/09, art. 46, 026; Inwerkingtreding : 16-08-2010 (wat de adviesverlenende beroepen betreft)>
(3)<BWG 2012-01-19/04, art. 3, 031; Inwerkingtreding : 09-02-2012>
(4)<BWG 2014-02-13/06, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(5)<BWG 2014-05-15/49, art. 24, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(6)<BWG 2016-04-21/11, art. 16, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.310. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.3.) <BWG 2007-03-22/31, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-03-2007> § 1. De op 1 januari 2004 lopende bevorderingsprocedures worden voortgezet op grond van de bepalingen die daarop toepasselijk waren vóór 1 januari 2004.
§ 2. Voor wat betreft de eerste toekenning van de bevorderingen onder deze Code gelden volgende bepalingen.
Binnen tien dagen na de inwerkingtreding van deze Code betekent de secretaris-generaal :
1° aan elke ambtenaar een voorstel waarin zijn beroep en zijn pool op grond van de uitgeoefende functie worden vastgelegd;
2° hun aanstelling volgens de vigerende personeelsformatie aan de ambtenaren die een betrekking van directeur bekleden;
3° aan de Regering een ontwerp-besluit waarin het geheel van de per pool en per rang ingedeelde voorstellen opgenomen is, alsook de aanstelling van de ambtenaren die een betrekking van directeur bekleden.
De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen tien dagen na de kennisgeving een gemotiveerd bezwaar indienen bij de Minister van Ambtenarenzaken.
De Regering bepaalt het beroep, de pool en de aanstelling van elke ambtenaar die een betrekking van directeur bekleedt.
§ 3. Tot en met de aanwijzing van de mandatarissen zijn de ambtenaren die in vast dienstverband benoemd zijn in de aan een mandaat onderworpen betrekkingen of die erin aangesteld zijn voor de uitoefening van hogere functies lid van het Directiecomité.
Art.311. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.4.) De procedures betreffende de overgang tot het hogere niveau in de betrekkingen die vacant verklaard worden vóór de inwerkingtreding van dit besluit en die lopen bij de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet op grond van de bepalingen die op hen toepasselijk waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art.312. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.5.) De procedures betreffende de mutatie, de mutatie en de permutatie in de betrekkingen die vacant verklaard worden vóór de inwerkingtreding van dit besluit en die lopen bij de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet op grond van de bepalingen die op hen toepasselijk waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Afdeling II. - Wervings- en loopbaanproeven.
Art.313. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.6.) § 1. (Artikel 119 is van toepassing op de gewestelijke wervingsreserves samengesteld op grond van de bepalingen die van kracht waren voor dit besluit.
De Minister van Ambtenarenzaken stelt de lijst van die reserves op en bepaalt aan welk beroep of welke beroepen ze beantwoordt. Een reserve die meerdere beroepen verenigt, behoudt zijn rechtsgeldigheid ten overstaan van de beroepen waarvoor geen enkele nieuwe reserve is samengesteld; ze behoudt haar rechtsgeldigheid ten overstaan van alle beroepen waaraan ze beantwoordt, vier jaar vanaf het proces-verbaal waarbij ze samengesteld is.
Die reserves kunnen niet leiden tot betrekkingen in andere diensten dan de diensten die aangekondigd zijn in de berichten voor vergelijkende examens op grond waarvan ze samengesteld zijn.) <BWG 2007-02-15/58, art. 67, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
§ 2. (De wervingsprocedures waarvoor de vacantverklaringen plaatsvonden vóór 1 januari 2004 worden voortgezet op grond van het besluit van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest en van de afwijkingsbepalingen genomen op grond van artikel 8, § 2, van dit besluit.) <BWG 2007-03-22/31, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 01-03-2007>
Art. 313bis. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/58, art. 68; Inwerkingtreding : 12-04-2007> De geslaagden van de reserves met als referte AFW9910A, AFW9926B, AFW9920C, AFW9930D, ADW9926D, ADW9920C, ADW9930D en AFW9940E die niet ingaan op een aanbieding voor een betrekking binnen de termijn bepaald in artikel 118, § 1, lid 2, worden uit de wervingsreserves uitgesloten.
Art. 313ter. [1 De vergelijkende wervingsexamens waarvan het programma vóór 1 mei 2009 werd opgesteld, worden voortgezet op basis van de bepalingen die vóór deze datum van toepassing zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2009-03-27/47, art. 132, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.314.(Voorheen LI.TXVIII.CIII.7.) De overgeplaatste of geïntegreerde personen behouden het voordeel van de goede afloop van een vergelijkend overgangsexamen georganiseerd door de SELOR op verzoek van hun ministerie of instelling van herkomst.
Op de datum van inwerkingtreding van dit besluit :
1° behouden de geslaagden van de vergelijkende examens waarvan het proces-verbaal afgesloten is, het voordeel van goede afloop;
2° worden de geslaagden van de algemene proef voor de overgang naar niveau 2 (en 2+) vrijgesteld van de algemene proef waarin dit besluit voorziet; <BWG 2004-05-27/39, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
3° (worden de houders van het brevet dat de goede afloop van een proef inzake de algemene vorming voor de overgang naar niveau 1 bevestigt, met inbegrip van degenen die dat brevet later zullen verkrijgen na een proef waarvoor de oproep tot de kandidaten bekend is gemaakt en niet afgesloten is, vrijgesteld van het algemene brevet waarin dit besluit voorziet voor de overgang [1 naar niveau A]1;
4° wat betreft de drie brevetten voor de controle van de kennis voorzien voor de overgang [1 naar niveau A]1 :
a) de brevetten verkregen voor materies die door de Vaste wervingssecretaris vastgelegd werden, blijven geldig;
b) de ambtenaar die drie van die brevetten bezit, mag zich inschrijven voor het eindbrevet voorzien voor de overgang [1 naar niveau A]1;
c) de ambtenaar die twee van die brevetten bezit, moet slagen in een brevet inzake kenniscontrole vooraleer hij zich mag inschrijven voor het eindbrevet voor de overgang [1 naar niveau A]1;
d) de ambtenaar die één van die brevetten bezit, moet slagen in twee brevetten inzake kenniscontrole vooraleer hij zich mag inschrijven voor het eindbrevet voor de overgang [1 naar niveau A]1;
e) de ambtenaar die het brevet " bestuursrecht " bezit, moet de proef " Bestuur " niet afleggen en de ambtenaar die het brevet " overheidsopdrachten " bezit, moet de proef " Financiën " niet afleggen;
f) onverminderd vorige littera moet de ambtenaar die één of twee brevetten inzake kenniscontrole moet afleggen, verplicht de proef " Bestuur " en/of de proef " Financiën " kiezen. Als hij reeds houder is van de twee overeenstemmende brevetten, zal hij het brevet " Instellingen " voorzien voor de overgang [1 naar niveau A]1 afleggen.) <BWG 2007-02-15/58, art. 69, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
(De proeven voor de overgang naar het hogere niveau die aanvingen vóór de inwerkingtreding van dit besluit worden verdergezet op grond van de bepalingen die daarvoor golden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.) <BWG 2004-05-27/39, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 133, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.315. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.8.) De hogere functies toegekend vóór de inwerkingtreding van dit besluit worden ambtshalve verlengd en verstrijken uiterlijk twaalf maanden na bedoeld inwerkingtreding.
Art.316. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.9.) <BWG 2007-03-22/31, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 01-03-2007> Behoudens het geval van terugzetting in graad worden geacht definitief houder te zijn van het directiebrevet :
1° de directeur benoemd op grond van de bepalingen die in werking waren voor dit besluit :
2° de ambtenaren die geslaagd zijn voor het examen tot bevordering in de graad van directeur, ingericht overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest;
3° de ambtenaren die houder zijn geweest van een graad van rang 11 of van een graad van rang 12 en die een anciënniteit bezitten van minstens negen jaar in niveau 1 op 1 januari 2004.
Art.317.(Voorheen LI.TXVIII.CIII.10.) [1 Eerste lid opgeheven.]1
[1 Tweede lid opgeheven.]1
De ambtenaren die laureaat zijn van een examen voor weddeschaalbevordering in rang 26 [1 voor de bevordering in schaal B1bis overeenkomstig artikel 56, § 1, tweede lid]1 worden geacht definitief [1 houder te zijn van het validatiegetuigschrift]1 inzake de bevoegdheden.
De ambtenaren die laureaat zijn van de bevorderingsexamens in de graden van de voormalige rangen 24, 23, 22 en van het examen voor weddeschaalbevordering in rang 20 [1 voor de bevordering in schaal C1bis overeenkomstig artikel 56, § 1, tweede lid]1 worden geacht definitief [1 houder te zijn van het validatiegetuigschrift]1 inzake de bevoegdheden.
De ambtenaren aangeworven in een graad van de voormalige rangen 24, 23 of 22 houder te zijn van het validatiegetuigschrift worden geacht definitief [1 houder te zijn van het validatiegetuigschrift]1 inzake de bevoegdheden.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 134, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.318.[1 De eerstaanwezend gegradueerde van schaal B2 die laureaat is van het bevorderingsexamen tot de voormalige graad van eerste gegradueerde wordt geacht definitief houder te zijn van de validatieproef inzake de bevoegdheden voor de bevordering in schaal B1bis overeenkomstig artikel 56, § 1, tweede lid.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 135, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.319.[1 De eerstaanwezend assistent van schaal C2 die laureaat is van het bevorderingsexamen tot de voormalige graad van eerste assistent wordt geacht definitief houder te zijn van de validatieproef inzake de bevoegdheden voor de bevordering in schaal C1bis overeenkomstig artikel 56, § 1, tweede lid.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 136, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art. 319bis. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/58, art. 71; Inwerkingtreding : 12-04-2007> Zolang de voorwaarde bedoeld in artikel 56, § 1, 3° niet vereist is, zijn de ambtenaren die, overeenkomstig de artikelen 317 tot en met 319, geacht definitief geslaagd te zijn voor de test voor de validering van de vaardigheden voor de verhoging in graad, prioritair voor de verhoging in die graad. Op hen is artikel 309bis, lid 1, van toepassing.
Zolang de voorwaarde bedoeld in artikel 56, § 3, lid 2, niet vereist is, zijn de ambtenaren die, overeenkomstig artikel 317, lid 2, geacht zijn definitief de vormingen voor de verwerving van de vaardigheden voor de verhoging in graad te hebben gevolgd, prioritair voor de verhoging in die graad. Op hen is artikel 309bis, lid 3, van toepassing.
Art.320. Voorheen (LI.TXVIII.CIII.13.) De overgangsmaatregelen bedoeld in de artikelen 316 tot 319 zijn van toepassing op de ambtenaren in dienst op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Afdeling IIbis. [1 Toekenningsprocedures van de betrekkingen die vanaf 1 januari 2004 worden vacant verklaard.]1
----------
(1)
Art. 320bis. [1 De toekenningsprocedures van de betrekkingen die vóór 1 mei 2009 worden vacant verklaard, worden voortgezet op basis van de bepalingen die op hen van toepassing waren vóór die datum.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2009-03-27/47, art. 138, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Afdeling III. - Onverenigbaarheden.
Art.321. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.14.) De ambtenaren die zich in de toestand bevinden waarvan sprake in artikel 139 moeten binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit overeenkomstig artikel 140, § 2 en § 3 een aanvraag om machtiging tot cumulatie indienen, behalve die aan wie overeenkomstig artikel 140 een ambtshalve afwijking verleend wordt.
In afwijking van vorig lid hebben de cumulatiemachtigingen die toegekend zijn voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit een geldigheidsduur van drie jaar te rekenen van hun datum van toekenning.
De overheden die daartoe aangewezen worden, spreken zich uit over de aanvraag binnen de termijn bepaald bij hetzelfde artikel 140, § 2.
Als de machtiging geweigerd wordt, maakt de ambtenaar een einde aan de cumulatie van de activiteiten binnen de termijn opgelegd door die overheden en hoe dan ook binnen twaalf maanden na de kennisgeving van de weigering.
Als de machtiging geweigerd wordt, wordt de cumulatie in het onderwijs uitgeoefend tot aan het einde van het lopende school- of academisch jaar.
De niet-inachtneming van de bepalingen van dit artikel zijn strafbaar met tuchtstraffen.
Afdeling IIIbis. [1 Evaluatie.]1
----------
(1)
Art.322. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.15.) De eerste evaluatie van de ambtenaar met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit is die welke hem is toegekend op grond van de vorige bepalingen.
Als die evaluatie betwist wordt, wordt de laatste onbetwiste evaluatie gelijkgesteld met de evaluatie bedoeld in het eerste lid.
Afdeling IV. - Tuchtregeling.
Art.323. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.16.) De lopende disciplinaire procedures worden voortgezet op basis van de bepalingen die op hen van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
De beroepsorganen samengesteld vóór de inwerkingtreding van dit besluit gaan door met het onderzoek van de beroepen in de procedures bedoeld in het eerste lid.
Afdeling V. - Administratieve toestanden en anciënniteiten.
Art.324. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.17.) De ambtenaar behoudt zijn rang-, niveau- en dienstanciënniteit die had vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art.325. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.18.) De ambtenaar die verzoekt om een herberekening van zijn anciënniteiten overeenkomstig de artikelen 225 en 243 beschikt over een termijn van zes maanden met ingang van de inwerkingtreding van deze Code om zijn aanvraag in te dienen. De nieuwe anciënniteiten hebben gevolg vanaf de eerste dag van de negende maand die volgt op de inwerkingtreding van deze Code.
Afdeling VI. - Wetenschappelijk statuut.
Art.326. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.19.) De ambtenaar die vast benoemd wordt in de wetenschappelijke loopbaan wordt als wetenschappelijk statutair beschouwd.
De ambtenaar die op grond van een contract in dienst genomen wordt na te zijn geslaagd voor een vergelijkend examen van wetenschappelijk attaché georganiseerd door de Selor wordt als wetenschappelijk statutair beschouwd.
(NOTA : lid 3, niet vertaald, zie franse versie)
Deze bepaling is niet van toepassing op de ambtenaar of de stagiair die onder het federale wetenschappelijk statuut valt.
Afdeling VII. - Geldelijk statuut.
Art.327. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.20.) De ambtenaar benoemd bij omzetting behoudt hoe dan ook de bezoldiging die hij op de datum van de graadomzetting had of gehad zou hebben in zijn vorige weddeschaal.
De ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de weddeschaal A2S hebben, behouden dat voordeel.
De ambtenaar die houder is van een vroegere graad in de vlakke loopbaan behoudt hoe dan ook de bezoldiging die hij op de datum van de graadomzetting had of gehad zou hebben in elk van de graden waaruit die loopbaan bestaat.
Afdeling VIII. - Directiecomités en strategische comités.
Art.328. (Voorheen LI.TXVIII.CIII.21.) De directiecomités van de ministeries en de instellingen zoals samengesteld in artikel 310, § 2, 5°, oefenen de bevoegdheden uit van de directiecomités en de strategische comités bedoeld in dit besluit totdat ze samengesteld zijn overeenkomstig de artikelen 7, en 158.
Tot op het ogenblik waarop zij samengesteld zijn overeenkomstig de artikelen 7 en 163 bestaan de strategische comités uit de ambtenaren van rang A1 en A3 voor een secretariaat-generaal en rang A2 en A3 voor een directoraat-generaal die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit benoemd of aangewezen zijn om hogere functies uit te oefenen of ad interim aangesteld zijn.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.329. (Voorheen LI.TXVIII.CIV.1.) Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van bekendmaking in het Belgisch staatsblad, met uitzondering van :
a) de bepalingen betreffende de vlakke loopbaan bedoeld in de artikelen 51, tweede lid, en 308, die van kracht worden op 1 oktober 2003;
b) de herwaardering van de weddeschalen van de rangen B3 en B2 die uitwerking heeft op 1 oktober 2003;
c) de verhoging met één percent van de weddeschalen van de niveaus 2+ en 1 die uitwerking heeft op 1 december 2003;
d) de bepalingen van artikel 264, § 1, die uitwerking hebben op 1 mei 2003.
Art.330. (Voorheen LI.TXVIII.CIV.2.) Artikel 3 van het decreet van 6 december 2001 tot opheffing van sommige bepalingen inzake ambtenarenzaken treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art.331. (Voorheen LI.TXVIII.CIV.3.) De minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
BOEK II- MANDAATREGELING BETREFFENDE DE AMBTENAREN-GENERAAL
TITEL I. - Bepalingen toepasselijk op alle ambtenaren-generaal
Art.332. <BWG 2006-08-31/37, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 15-09-2006> De bepalingen van de boeken I, III en IV zijn toepasselijk op de ambtenaren-generaal voorzover dit boek van deze bepalingen niet afwijkt.
Art.333.<BWG 2006-08-31/37, art. 6, 012; Inwerkingtreding : onbepaald > De ambtenaar-generaal moet een opleiding volgen binnen twee jaar, te rekenen van de datum waarop de betrekking hem wordt toegekend.
Het algemeen opleidingsaanbod wordt door [1 de Regering]1 bepaald [2 ...]2.
Er wordt een opleidingscertificaat uitgereikt aan de ambtenaar-generaal die de opleiding met succes heeft gevolgd, tenzij een opleidingscertificaat hem vroeger is uitgereikt.
[1 De overheid]1 kan na advies van de hiërarchische meerderen en of van de vakminister(s) een aanvullende opleiding opleggen aan de ambtenaar-generaal die houder is van het opleidingscertificaat.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 140, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2016-07-21/25, art. 15, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art.334.<BWG 2006-08-31/37, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 15-09-2006> § 1. De ambtenaren-generaal worden geëvalueerd door een college samengesteld uit :
1° de Minister van Ambtenarenzaken of zijn afgevaardigde, die er voorzitter van is;
2° de betrokken vakministers of hun afgevaardigde;
3° in voorkomend geval, de hiërarchische meerderen van de ambtenaren-generaal.
[2 In afwijking van lid 1, 3°, zetelt de secretaris-generaal van Wallonië met raadgevende stem indien het een mandataris van de Waalse Overheidsdienst betreft.]2
[3 § 1/1. De leidend ambtenaar van de dienst "e-Wallonie-Bruxelles Simplification" bedoeld in het samenwerkingsakkoor van 21 februari 2013 tussen het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap tot organisatie van een gemeenschappelijke dienst inzake de administratieve vereenvoudiging en de elektronische administratie, "e-Wallonie-Bruxelles Simplification" (e-Wallonië-Brussel Vereenvoudiging) genoemd, afgekort " eWBS ", wordt geëvalueerd door een college samengesteld uit :
1° de Minister van Ambtenarenzaken of zijn afgevaardigde, die voorzitter is;
2° de betrokken functionele Ministers of hun afgevaardigde;
3° de secretaris-generaal van de Waalse Overheidsdienst;
4° de secretaris-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.]3
§ 2. De kandidatuur van een ambtenaar-generaal die zitting heeft gehad in een college, is onontvankelijk bij de eerstkomende oproep tot kandidaten voor de betrekking waarop de evaluatie slaat.
Een ambtenaar-generaal kan weigeren zitting te nemen in het college.
§ 3. [1 ...]1.
§ 4. Vanaf het begin van de procedure verzoekt de voorzitter erom dat hem binnen een maand een met redenen omkleed verslag wordt toegezonden door :
1° de ambtenaar-generaal;
2° [3 de secretaris-generaal van de Waalse Overheidsdienst en de secretaris-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap;]3
3° in voorkomend geval, het bestuursorgaan, met name het orgaan dat, ongeacht zijn benaming, over de nodige bevoegdheden beschikt voor de uitvoering van de opdrachten of de verwezenlijking van het maatschappelijk doel van de instelling;
4° [2 ...]2
[1 De ambtenaar-generaal kan op zijn verzoek gehoord worden.
Het college kan beslissen om de ambtenaar-generaal te horen, alsook elke nuttig geachte persoon, mits motivatie.
De ambtenaar-generaal mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Het college deelt zijn evaluatievoorstel per aangetekende brief mee aan de ambtenaar-generaal binnen de vijftien dagen na aanneming ervan.]1
§ 5. Binnen vijftien dagen na ontvangst van de kennisgeving van het ongunstige evaluatievoorstel door de voorzitter van het college kan de ambtenaar-generaal een beroep instellen bij de raad van beroep van de ambtenaren-generaal en erom verzoeken gehoord te worden.
Bij gebrek aan beroep binnen de voorgeschreven termijn wordt het evaluatievoorstel de definitieve evaluatie.
De voorzitter betekent het advies van de raad van beroep aan de Regering, aan de ambtenaar-generaal en, in voorkomend geval, aan het bestuursorgaan. De evaluatie wordt door de Regering aangenomen binnen een maand na ontvangst van dat advies.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 141, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-09-20/59, art. 4, 035; Inwerkingtreding : 06-02-2013>
(3)<NO 2014-02-13/31, art. 56, 045; Inwerkingtreding : 01-03-2014>
Art.335.<BWG 2006-08-31/37, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 15-09-2006> § 1. Er bestaat voor de gezamenlijke Regeringsdiensten en instellingen een raad van beroep van de ambtenaren-generaal die bevoegd is om een met redenen omkleed advies uit te brengen over elk beroep m.b.t. :
1° elk voorstel van tuchtstraf;
2° elke schorsing in het belang van de dienst met of zonder inhouding van wedde;
3° elk ongunstig evaluatievoorstel;
4° elk voorstel tot afdanking wegens beroepsonbekwaamheid;
5° elke beslissing inzake verloven, disponibiliteit en afwezigheden.
[1 elke beslissing bedoeld in artikel 80 die een wijziging van administratieve standplaats teweegbrengt.]1
§ 2. De raad van beroep van de ambtenaren-generaal bestaat uit :
1° de voorzitter van de raad van beroep van de Regeringsdiensten en van de instellingen en uit een plaatsvervangende voorzitter aangewezen onder de ondervoorzitters van de raad van beroep van de Regeringsdiensten en van de instellingen, die het voorzitterschap waarneemt;
2° drie gewone en drie plaatsvervangende leden gespecialiseerd in human resources management en die geen deel uitmaken van het Waalse openbaar ambt, onder wie minstens één universiteitsprofessor.
De Regering wijst de leden van de raad aan voor een verlengbare periode van vier jaar.
Een lid dat in een toestand verkeert die zijn onpartijdigheid in het gedrang brengt, mag niet zitting hebben in een de Raad.
§ 3. De voorzitter en de leden van de raad van beroep ontvangen 75 euro presentiegeld per halve dag, gekoppeld aan de spilindex 138.01 van 1 januari 1990 en geïndexeerd overeenkomstig de regels van artikel 247.
§ 4. [1 De Kamer van beroep van de ambtenaren-generaal wordt bijgestaan door een griffier en een plaatsvervangende griffier aangewezen door de Regeringen onder de personeelsleden van niveau A van de diensten van de Regering.]1
Het huishoudelijk reglement van de raad wordt goedgekeurd door de Regering.
§ 5. De artikelen 193 tot 200 zijn van toepassing op de raad van beroep van de ambtenaren-generaal. In afwijking [1 van artikel 200, § 1, eerste lid ]1 brengt de raad van beroep haar advies in tuchtzaken uit binnen zestig dagen, te rekenen van de datum van aanhangigmaking.
[2 § 6. De autoriteit die het voorstel tot beslissing of de omstreden beslissing genomen heeft, of zijn afgevaardigde, kan voor de kamer van beroep verschijnen en zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze, die op geen enkele titel deel mag uitmaken van de kamer.
De autoriteit of zijn afgevaardigde mag de deliberatie niet bijwonen. In het advies wordt van de naleving van dat verbod gewag gemaakt.]2
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 142, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 67, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.336. <BWG 2006-08-31/37, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 15-09-2006> § 1. De disciplinaire actie ten aanzien van een ambtenaar-generaal van rang A1 van een Regeringsdienst wordt ingesteld en gevoerd door de Minister-President of door de Minister van Ambtenarenzaken.
De disciplinaire actie tegen een ambtenaar-generaal van rang A2 van een Regeringsdienst wordt ingesteld en gevoerd door de Minister van Ambtenarenzaken, door een vakminister of door een hiërarchische meerdere.
De disciplinaire actie tegen een ambtenaar-generaal van een instelling wordt ingesteld en gevoerd door de Minister van Ambtenarenzaken, door een functioneel bevoegde Minister of door een hiërarchische meerdere. In voorkomend geval kan de disciplinaire actie ook door het bestuursorgaan ingesteld en gevoerd worden.
§ 2. De overheid bedoeld in § 1 stelt een straf voor. Ze betekent haar voorstel aan de betrokken ambtenaar-generaal en informeert de leden van de Regering alsmede, in voorkomend geval, het bestuursorgaan. De sanctie wordt door de Regering aangenomen.
Art.337. <BWG 2006-08-31/37, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 15-09-2006> De ambtenaren van rang A2 en A3 die niet aangewezen zijn voor een betrekking van de personeelsformatie, worden door de Regering belast met een opdracht in overeenstemming met hun graad, bekwaamheden en ervaring. Ze staan onder het gezag van de Regering of van een Minister of ambtenaar-generaal aangewezen door de Regering.
Art.338. <BWG 2006-08-31/37, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 15-09-2006> In het belang van de dienst kan De Regering een ambtenaar die al dan niet aangewezen is voor een betrekking van rang A2 of A3 op de personeelsformatie en die geen mandataris is, overplaatsen van een dienst van de Regering of van een instelling naar een andere, alsook van een Regeringsdienst naar een instelling of van een instelling naar een Regeringsdienst. In voorkomend geval wordt het eensluidend advies van het bestuursorgaan vereist.
TITEL II. - [1 Mandaatregeling]1
----------
(1)
HOOFDSTUK I. - [1 Toepassingsgebied en toegangsvoorwaarden]1
----------
(1)
Art.339.[1 Per mandaat worden toegewezen, overeenkomstig de bepalingen van deze titel :
1° binnen de diensten van de Regering, de betrekkingen van ambtenaren-generaal, met uitzondering van de betrekkingen van deskundige-inspecteur-generaal, van rang A3, bedoeld in de artikelen 6 en 10, § 3;
2° [2 binnen de in artikel 1 bedoelde instellingen:
a) de betrekkingen van leidende ambtenaren-generaal tenzij het decreet houdende oprichting van bedoelde instelling daar anders over beslist;
b) de overige betrekkingen van ambtenaar-generaal, tenzij het besluit tot vaststelling van de organieke personeelsformatie van bedoelde instelling daar overeenkomstig de criteria vastgesteld in artikel 10, § 3, tweede lid, van de Waalse Ambtenarencode daar anders over beslist voor de betrekkingen van inspecteur-generaal expert]2.
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2023-05-26/15, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 01-11-2023>
Art.340. [1 De kandidaat voor een mandaat moet uiterlijk op de vervaldatum van de voor de indiening van de kandidaturen voorgeschreven termijn lid zijn van de pool van kandidaten bedoeld in artikel 341/8.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.341. [1 In afwijking van artikel 19 kan niemand voor een mandaat aangewezen worden als hij niet voldoet aan volgende voorwaarden :
1° van een gedrag zijn in overeenstemming met de vereisten van de functie;
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° niet getroffen zijn door een definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie;
4° voldoen aan de wetten op de dienstplicht;
5° het bewijs leveren van het medisch attest vereist om de functie uit te oefenen;
6° niet houder zijn van een politiek mandaat dat voor een ambtenaar een politiek verlof van meer dan vier dagen per maand meebrengt;
7° niet houder zijn van één van de volgende politieke mandaten : schepen, burgemeester of voorzitter van de raad sociale actie;
8° overeenkomstig de artikelen 476 en 477, niet in aanmerking komen voor dienstvrijstellingen of facultatieve politieke verloven die na cumulatie met het politieke verlof van ambtswege, een overschrijding van het totaal van vier werkdagen afwezigheid per maand als gevolg zouden hebben.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
HOOFDSTUK II. - [1 Selectie en aanwijzing]1
----------
(1)
Afdeling 1. - [1 Getuigschrift management openbare besturen]1
----------
(1)
Art. 341/1.[1 § 1. Het getuigschrift management openbare besturen wordt afgegeven na het slagen voor het examen georganiseerd aan het einde van de vorming die bedoeld is in de samenwerkingsovereenkomst gesloten op 10 november 2011 tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest tot oprichting van een Openbare bestuursschool die gemeenschappelijk is aan de Franse Gemeenschap en aan het Waalse Gewest.
§ 2. De vorming bestaat in [3 ...]3 een interuniversitair getuigschrift management openbare besturen bedoeld in artikel 6, § 1, 6°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, hierna het "interuniversitair getuigschrift" genoemd. Het interuniversitair getuigschrift wordt door de universiteiten van de Franse Gemeenschap toegekend.
Het Getuigschrift management openbare besturen wordt bij cycli georganiseerd. Een cyclus bepaalt het geheel gevormd door :
- het vergelijkend overgangsexamen tot de vorming bedoeld in artikel 341/4, § 2;
- de cursussen, gevallenstudies, [3 ...]3 werkcolleges en examens die leiden tot het afgeven van het interuniversitair getuigschrift;
- [3 het examen bedoeld in artikel 341/7, § 3.]3
§ 3. Op de voordracht van de Openbare Bestuursschool die in overleg met de universiteiten handelt, bepaalt de Regering het programma van het interuniversitair getuigschrift dat nodig is voor het verkrijgen van het getuigschrift management openbare besturen. Dit programma omvat de doelstellingen van de cursussen en het profiel van de leerkrachten die ermee belast zijn.
§ 4. Het programma van het interuniversitair getuigschrift is multidisciplinair en van hoog niveau. Het heeft als doel de bekwaamheden inzake management openbare besturen te ontwikkelen en zorgt ervoor dat de kandidaten de voor de uitoefening van een mandaat vereiste bevoegdheden bezitten. Onder voorbehoud van bepaalde theoretische aspecten is het wezenlijk gericht op een praktische vorming die zich op een interactieve pedagogie steunt, waarbij de persoonlijke inzet van de deelnemers bevorderd wordt. Dit programma omvat gevallenstudies en onderzoeken van dossiers gegrond op de administratieve werkelijkheid. De theoretische en praktische lessen leggen de nadruk op de concrete problemen ontmoet in het beheer van de openbare diensten en op de oplossingen die daarvoor kunnen worden gevonden.
[3 ...]3
§ 5. [3 Het urenpakket van het interuniversitair getuigschrift telt minstens honderdzeventig uur uren. De universiteiten bepalen in onderling overleg het aantal ECTS-punten voor het interuniversitaire getuigschrift.]3]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 06-02-2013>
(2)<BWG 2014-02-06/11, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 08-03-2014>
(3)<BWG 2021-05-20/14, art. 1, 077; Inwerkingtreding : 02-06-2021>
Art. 341/2.[1 Niemand kan toegang tot de cyclus krijgen met het oog op het behalen van het getuigschrift management overheidsbesturen indien hij voor afloop van de termijn voor de indiening van de kandidaturen niet aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoet:
1° houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau 1 of niveau A of laureaat zijn van een overgangsexamen naar niveau 1 of niveau A of naar een vergelijkbaar niveau of houder zijn van een getuigschrift van competenties verworven buiten diploma dat toegang geeft tot niveau 1 of niveau A. Dit getuigschrift wordt uitgereikt of erkend door de Openbare Bestuursschool of door een ander orgaan aangewezen bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode of bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap;
2° over ten minste vijf jaar beroepservaring op het gebied van teambeheer beschikken.]1
----------
(1)<BWG 2021-05-20/14, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 02-06-2021>
Art. 341/3.[1 § 1. Elke cyclus moet schriftelijk aangekondigd worden door de Openbare bestuursschool en bekendgemaakt worden door SELOR, ten minste in het Belgisch Staatsblad, in twee in het Frans verschijnende kranten van de Belgische pers en op de website van SELOR.
§ 2. In die aankondiging worden minstens volgende gegevens vermeld:
1° de toegangsvoorwaarden alsook het maximumaantal deelnemers aan de proef bedoeld in artikel 341/4, § 2, tweede lid, en aan de opleiding die leidt tot het behalen van het interuniversitair getuigschrift;
2° de verwijzing naar de pagina van de website van SELOR via welke de kandidaten zich kunnen inschrijven voor het vergelijkend examen voor toegang tot de opleiding;
3° de identiteit van de diensten of personen die de kandidaten alle nuttige informatie over de opleiding kunnen verstrekken;
4° de informatie of de documenten die in de kandidatuurakte opgenomen moeten worden;
5° de termijn en de modaliteiten voor de indiening van de kandidaturen.
§ 3. De termijn voor de indiening van de kandidaturen wordt door SELOR vastgesteld en kan niet korter zijn dan twintig dagen en niet langer zijn dan twee maanden. De termijn gaat in de dag na de dag van bekendmaking van de in § 2 bedoelde aankondiging in het Belgisch Staatsblad. Indien de termijn niet nageleefd wordt, is de kandidatuur onontvankelijk.
De in het eerste lid bedoelde termijn wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus.
§ 4. De kandidaturen worden via e-mail bij SELOR ingediend.
§ 5. SELOR gaat na of de kandidaturen ontvankelijk zijn.]1
----------
(1)<BWG 2021-05-20/14, art. 3, 077; Inwerkingtreding : 02-06-2021>
Art. 341/4.[1 § 1. Voor zover het een voorwaarde is voor het uitreiken van het getuigschrift management overheidsbesturen, is het interuniversitair getuigschrift toegankelijk voor een beperkt aantal deelnemers. Voor elke cyclus wordt dit aantal van tevoren door de Regering bepaald na advies van de Openbare Bestuursschool dat binnen dertig dagen na de aanvraag uitgebracht moet worden; zo niet wordt het advies geacht gunstig te zijn.
§ 2. SELOR nodigt de kandidaten uit wier kandidatuur ontvankelijk is verklaard voor het vergelijkend examen voor toegang tot de opleiding;
Het vergelijkend examen wordt door SELOR georganiseerd en bestaat uit twee proeven.
De eerste proef is gebaseerd op de kennis van de kandidaat, met name zijn kennis van de openbare instellingen.
De inhoud van de eerste proef wordt door SELOR vastgesteld. SELOR doet een beroep op de opleiders van de door de Openbare Bestuursschool aangewezen universiteiten om de vragen voor de proef op te stellen en het vereiste kennisniveau te bepalen.
SELOR zendt de kandidaten ten minste 30 dagen voor de datum van de eerste proef een lijst toe van de onderwerpen die tijdens de eerste proef zullen worden behandeld, alsmede een niet-limitatieve lijst van naslagwerken.
De geslaagde kandidaten worden door de SELOR batig gerangschikt.
De Regering bepaalt hoeveel personen die voor de eerste proef zijn geslaagd, worden uitgenodigd voor een tweede proef. Als twee of meerdere kandidaten ex aequo zijn gerangschikt in de rang die met dat aantal overeenstemt, worden ze allen tot de deelname aan de tweede proef toegelaten.
De tweede proef bestaat uit een generieke test om de managementvaardigheden van de kandidaten te beoordelen.
SELOR ontwikkelt en organiseert de proef. De proef moet het mogelijk maken de minimale managementvaardigheden te bepalen die van toepassing zijn op de overheidsorganen van de deelnemers. Het mag niet bestaan uit een situatiebeoordelingstest of een STAR-interview.
De geslaagde kandidaten voor de tweede proef worden door SELOR batig gerangschikt.
Onder "geslaagde kandidaat" wordt verstaan een kandidaat die heeft voldaan aan de door SELOR vastgestelde minimumeisen om voor de in dit artikel beschreven proeven te slagen.
§ 3. Alleen de kandidaten die batig zijn gerangschikt ten opzichte van het aantal deelnemers dat door de Regering op advies van de Openbare Bestuursschool is vastgesteld, worden tot het interuniversitair getuigschrift toegelaten. Als twee of meerdere kandidaten ex aequo gerangschikt zijn in de rang die met dat aantal overeenstemt, worden ze allen tot de deelname aan het interuniversitair getuigschrift toegelaten.
SELOR bevestigt de uitslagen van het vergelijkend examen.
§ 4. De opleiding die leidt tot het behalen van het interuniversitair getuigschrift kan slechts eenmaal per cyclus worden gevolgd door de laureaten van de generieke test voor de beoordeling van managementvaardigheden.
In afwijking van lid 1 kan de Regering, op grond van dwingende redenen, toestaan dat een kandidaat die de opleiding niet volgt, die deze verlaat of die daarvoor niet slaagt, het voordeel behoudt dat hij geslaagd is voor de generieke test voor de beoordeling van managementvaardigheden.
De kandidaat die in aanmerking komt voor de in lid 2 bedoelde afwijking, volgt de eerstvolgende opleidingscyclus die wordt georganiseerd. Elke kandidaat kan slechts voor één afwijking in aanmerking komen. De integratie van een kandidaat die in aanmerking komt voor een afwijking in een opleidingscyclus heeft geen gevolgen voor het aantal deelnemers dat de Regering overeenkomstig paragraaf 3 heeft vastgesteld.]1
----------
(1)<BWG 2021-05-20/14, art. 4, 077; Inwerkingtreding : 02-06-2021>
Art. 341/4/1. [1 Kandidaten die toegelaten zijn tot deelname aan het interuniversitair getuigschrift betalen een schoolgeld dat overeenstemt met het bedrag van het inschrijvingsgeld voor één jaar universitaire studies, vastgesteld overeenkomstig artikel 39, § 2, eerste lid, van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-05-20/14, art. 5, 077; Inwerkingtreding : 02-06-2021>
Art. 341/5.[1 § 1. Iedere tot de deelneming aan het interuniversitair getuigschrift toegelaten kandidaat kan de jury voor dit getuigschrift om een vrijstelling vragen voor één of meer cursussen en voor de met die cursussen overeenstemmende evaluaties, ook indien die evaluaties georganiseerd worden in de vorm van een proef waarin meerder cursussen of materies worden geïntegreerd. Geen vrijstelling mag toegekend worden voor de gevallenstudies [2 ...]2.
Van een cursus mag worden vrijgesteld, de kandidaat die bewijst die hij een cursus of een gelijkwaardige vorming waarvoor hij een vrijstelling vraagt, met vrucht heeft gevolgd.
Een kandidaat kan onder dezelfde voorwaarden een vrijstelling krijgen indien hij het bewijs kan leveren van erkende bevoegdheden duidelijk gebonden aan de betrokken cursus. De jury voor het interuniversitair getuigschrift beslist collegiaal en soeverein.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 06-02-2013>
(2)<BWG 2021-05-20/14, art. 6, 077; Inwerkingtreding : 02-06-2021>
Art. 341/6. [1 In gemotiveerde omstandigheden kunnen de kandidaten door de jury voor het interuniversitair getuigschrift toegelaten zijn om dit getuigschrift over maximum twee jaar te spreiden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 06-02-2013>
Art. 341/7.[1 § 1. De Openbare bestuursschool reikt het getuigschrift management overheidsbesturen uit aan alle kandidaten die voor het in artikel 341/4 bedoelde vergelijkend examen geslaagd zijn, die houder zijn van het interuniversitair getuigschrift en die tevens geslaagd zijn voor het examen dat aan het einde van elke cyclus wordt ingericht.
§ 2. Voor elke cyclus wordt door SELOR in overleg met de School een jury van vijf leden samengesteld. Deze jury bestaat uit:
1° de directeur-generaal van de Algemene Directie Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale overheidsdienst Beleid en Ondersteuning of zijn afgevaardigde;
2° twee leden van het academisch personeel van de universiteiten die deelnemen aan de overeenkomst betreffende het getuigschrift management overheidsbesturen, die beschikken over expertise die relevant is voor de te beoordelen vaardigheden;
3° twee externe managementdeskundigen.
Onder "overeenkomst" wordt verstaan het document waarin de samenwerkingsvoorwaarden tussen de universiteiten en de school zijn opgenomen voor de opzet en de uitvoering van de opleiding die leidt tot de toekenning van het getuigschrift management overheidsbesturen.
§ 3. Geslaagde kandidaten die het getuigschrift management overheidsbesturen hebben behaald, worden, nadat zij voor het aan het eind van elke cyclus georganiseerde examen zijn geslaagd, opgenomen in de lijst van kandidaten die in aanmerking komen om te solliciteren naar een mandaatfunctie als bedoeld in artikel 341/8.
Dit examen bestaat in een mondelinge proef die als doel heeft de voor de uitoefening van een managementfunctie vereiste vaardigheden te evalueren, die in het kader van het interuniversitair getuigschrift zijn ontwikkeld.
De jury beraadslaagt en beslist over het slagen van de kandidaten met een twee derde meerderheid van de aanwezige leden.
De kandidaten die voor het examen zijn geslaagd, worden niet gerangschikt en krijgen geen melding.
Kandidaten die niet voor het examen zijn geslaagd, mogen het examen slechts éénmaal opnieuw afleggen, ten vroegste zes maanden na de datum van het examen en ten laatste tijdens de eerstvolgende zitting die wordt georganiseerd.
In afwijking van het vorige lid kan de Regering een kandidaat die, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet voor het examen verschijnt, om dwingende en naar behoren gemotiveerde redenen toestaan dit examen op een latere datum opnieuw af te leggen. De kandidaat die voor de afwijking in aanmerking komt, moet het examen opnieuw afleggen tijdens de eerstvolgende zitting die wordt georganiseerd. Elke kandidaat kan slechts voor één afwijking in aanmerking komen.
§ 4. De jury stelt een reglement op dat de concrete en materiële organisatie van het examen vaststelt.]1
----------
(1)<BWG 2021-05-20/14, art. 7, 077; Inwerkingtreding : 02-06-2021>
Afdeling 2. - [1 Samenstelling van een pool van kandidaten]1
----------
(1)
Art. 341/8.[1 Er wordt een pool van kandidaten samengesteld voor de uitoefening van een mandaat in de zin van deze Titel.
Alleen de leden van deze pool kunnen hun kandidatuur voor een bij mandaat in te vullen betrekking indienen.
De pool van de kandidaten voor een mandaat bestaat uit :
1° de houders van het getuigschrift management openbare besturen;
2°[2 mandatarissen in dienst binnen de diensten van de Regering en van de in artikel 1 bedoelde instellingen op de dag van inwerkingtreding van het besluit van de Waalse Regering van 20 september 2012 tot hervorming van de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren of voor wie de betrekking vacant is verklaard en de aanwervingsprocedure is opgestart op de dag van die inwerkingtreding, en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een melding "zeer gunstig" of "gunstig" bij de overeenkomstig artikel 10 van hetzelfde besluit verrichte evaluatie;]2
3° [2 leden van de pool van kandidaten voor de uitoefening van een mandaat bepaald bij artikel 14 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 20 september 2012 tot instelling van een mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren;]2
4° [2 mandatarissen in dienst binnen "Wallonie-Bruxelles International" op de dag van inwerkingtreding van het besluit van de Waalse Regering en van de Regering van de Franse Gemeenschap tot hervorming van de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van "Wallonie-Bruxelles International" of voor wie de betrekking vacant is verklaard en de aanwervingsprocedure is opgestart op de dag van die inwerkingtreding, en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een melding "zeer gunstig" of "gunstig" bij de evaluatie die door de Regering ten gevolge van de installatie van het Parlement is verricht;]2
5° [2 de mandataris in dienst binnen de Openbare Bestuursschool op de dag van inwerkingtreding van het besluit van de Waalse Regering van 20 september 2012 tot hervorming van de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een melding "zeer gunstig" of "gunstig" bij de overeenkomstig artikel 10 van hetzelfde besluit verrichte evaluatie;]2
6° [2 de adjunct-administrateur-generaal van de "FOREm" die het voorwerp heeft uitgemaakt van een melding "zeer gunstig" of "gunstig" bij de evaluatie verricht overeenkomstig artikel 10 van het besluit van de Waalse Regering van 20 september 2012 tot hervorming van de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de diensten van de Waalse Regering en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren;]2
7° [2 de adjunct-administrateur-generaal van "Wallonie-Bruxelles International" die het voorwerp heeft uitgemaakt van een melding "zeer gunstig" of "gunstig" bij de evaluatie die door de Regering aangewezen ten gevolge van de installatie van het Parlement verricht is overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering en het besluit van de Franse Gemeenschap tot hervorming van de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van "Wallonie-Bruxelles International.]2
De leden van de pool worden niet gerangschikt. Hun lijst wordt in alfabetische volgorde vastgesteld. Die lijst wordt door de Openbare Bestuursschool gehouden. De leden van de pool moeten de School schriftelijk elke wijziging van hun persoonlijke gegevens mededelen.
De opname in de pool geeft geen enkel ander recht dan het recht om zijn kandidatuur in te dienen voor een bij mandaat in te vullen betrekking. Ze geeft geen aanleiding tot een soort beloning of bezoldiging.]1
[3 De houder van het brevet voor overheidsmanagement, bedoeld in artikel 2, 5°, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 25 oktober 2002 tot oprichting van een " Ecole d'Administration publique " (School voor overheidsbestuur) in de Franse Gemeenschap wordt gelijkgesteld met de houder van het getuigschrift management overheidsbesturen op voorwaarde dat hij geslaagd is voor het examen bedoeld in artikel 341/7 van deze Code in de versie die van toepassing was vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Waalse Regering van 20 mei 2021 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het getuigschrift management overheidsbesturen in het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode en het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot vaststelling van het administratieve en geldelijke statuut van het personeel van "Wallonie-Bruxelles-International".]3
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2014-02-06/11, art. 4, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(3)<BWG 2021-05-20/14, art. 8, 077; Inwerkingtreding : 02-06-2021>
Afdeling 3. - [1 Vacantverklaringen en opdrachtbrieven]1
----------
(1)
Art.342. [1 § 1. De bij mandaat in te vullen betrekkingen worden door de Regering vacant verklaard uiterlijk zes weken na de eedaflegging van haar leden, onmiddellijk na de vernieuwing van het Parlement.
§ 2. Voor elk bij mandaat in te vullen mandaat stelt de Regering een opdrachtbrief op hetzelfde moment als ze het mandaat vacant verklaart.
De ontwerpen van opdrachtbrieven worden aan de Regering door het strategisch comité of de beheersorganen van de instellingen, ieder wat hen betreft, voorgedragen uiterlijk binnen drie weken na de eedafleffing van de leden van de Regering, die rechtstreeks volgt op de hernieuwing van het Parlement. De Regering keurt de ontwerpen van opdrachtbrieven goed. Bij gebrek aan voorstel binnen deze termijn stelt de Regering zelf de opdrachtbrieven op.
§ 3. De opdrachtbrief bevat de volgende gegevens :
1° de functieomschrijving en het competentieprofiel van de te begeven betrekking;
2° de bepaling van de beheersopdrachten waarmee de mandataris is belast;
3° de te halen doelstellingen inzake strategisch beheer die met name op grond van de gewestelijke beleidsverklaring worden bepaald;
4° de toegekende begrotingsmiddelen en menselijke hulpbronnen.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.343.[1 § 1. Onmiddellijk na de in artikel 342, § 1, bedoelde vacantverklaring doet de Regering de oproep tot de kandidaten via een bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en op de website van de Regering en via een e-mail gericht aan elk lid van de pool van kandidaten op grond van de gegevens verstrekt door hen aan de Openbare Bestuursschool.
Die oproep tot de kandidaten vermeldt voor elke betrokken betrekking :
1° de wijze en de uiterste datum van de indiening van de kandidaturen;
2° de documenten die in de akte voor de kandidaatstelling moeten voorkomen;
3° de dienst waar de opdrachtbrief beschikbaar is.
§ 2. [2 Gedurende een periode van 9 maanden na de eedaflegging van de leden van de Regeringen die rechtstreeks volgt op de hernieuwing van het Parlement kan elk lid van de pool van kandidaten zijn kandidatuur indienen voor maximum vier betrekkingen die bij mandaat ingevuld moeten worden binnen de diensten van de Waalse Regering, de instellingen bedoeld in artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003, "Wallonie-Bruxelles International" of de Openbare Bestuursschool en voor maximum vier betrekkingen die bij mandaat ingevuld moeten worden binnen de diensten van de Franse Gemeenschap.]2
De kandidaturen moeten bij de Minister van Ambtenarenzaken ingediend worden uiterlijk één maand na de vacantverklaring van de betrokken betrekkingen.
De kandidaturen moeten bij aangekentekend schrijven ingediend worden en omvatten :
1° een curriculum vitae bevattende een overzicht van de titels en bekwaamheden, opgemaakt op grond van het door de Regering bepaalde model;
2° een motivatiebrief voor elke betrekking waarnaar gesolliciteerd wordt, met o.a. de nadere omschrijving van de beleidsvisie van de kandidaat en de omschrijving van de wijze waarop hij het mandaat overweegt uit te oefenen.
De kandidaat die in zijn huidige betrekking onderworpen is aan een tuchtregeling, voegt bij zijn kandidatuur een attest betreffende de staat van zijn tuchtdossier.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2014-02-06/11, art. 5, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Afdeling 4. - [1 Aanwijzing]1
----------
(1)
Art.344.[1 Voor elk bij mandaat in te vullen betrekking onderzoekt de Regering de door de kandidaten ingediende dossiers. Ze vergelijkt de kandidaturen met inachtneming van de titels en verdiensten en van de inhoud van de motivatiebrief van elke kandidaat ten opzichte van de opdrachtbrief betreffende de in te vullen betrekking.
Uiterlijk drie maanden na de vacantverklaring van de in te vullen betrekkingen benoemt de Regering de kandidaat die ze het meest geschikt acht om de functie vol vertrouwen uit te oefenen, tijdelijk in elke betrekking.]1
[2 Indien er geen kandidaat is of indien geen kandidaat door de Regering geschikt is bevonden om de functie met vertrouwen te bekleden, verleent de Regering het mandaat overeenkomstig de in artikel 350 vastgestelde voorwaarden.]2
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2021-05-20/14, art. 9, 077; Inwerkingtreding : 02-06-2021>
Art.345. [1 Bij ontslag van de Regering overeenkomstig artikel 71 of 72 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen kan de nieuwe Regering beslissen om de bij mandaat ingevulde mandaten vacant te verklaren. In dit geval worden de lopende mandaten van rechtswege beëindigd op de dag van aanwijzing van de nieuwe mandatarissen.
In de in het eerste lid bedoelde hypothesen worden de bij mandaat in te vullen betrekkingen door de nieuwe Regering vacant verklaard uiterlijk zes weken na haar eedaflegging. De kandidaturen moeten uiterlijk één maand na de vacantverklaring van de betrekkingen ingediend worden en de mandatarissen moeten aangewezen worden uiterlijk binnen drie maanden na het verstrijken van de voor de indiening van de kandidaturen voorgeschreven termijn.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Afdeling 5. - [1 [2 Bestuurscontract]2 en doelstellingencontract]1
----------
(1)
(2)
Art.346.[1 § 1. Er wordt een bestuurscontract opgesteld voor de diensten van de Regering en voor elke instelling overeenkomstig artikel 346/2.
Het bestuurscontract met een strategische planning op vijf jaar, omvat minstens:
1° een omschrijving van de opdrachten;
2° een analyse van de omgeving en van de voornaamste actoren;
4° de strategische en operationele doelstellingen;
5° de strategische projecten;
6° de bestemming van de begrotingsmiddelen en van de logistieke hulpbronnen in verband met de informatie- en communicatietechnologieën;
7° de werkwijze tussen de Regering en de diensten van de Regering of de instelling;
8° de externe mededelingsmodaliteiten;
9° de personeelsplannen en de organogrammen bedoeld in artikel 11 van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode zullen bij het bestuurscontract worden gevoegd.
§ 2. Het Strategisch comité baseert zich op het vademecum aangenomen door de Waalse Regering om het bestuurscontract op te maken.]1
----------
(1)<BWG 2015-05-07/07, art. 3, 057; Inwerkingtreding : 31-05-2015>
Art. 346/1. [1 § 1. Binnen zes maanden na de aanwijzing van de mandatarissen van de rangen A1 en A2 maakt het Strategisch comité en ontwerp van bestuurscontract aan de Regering over.
§ 2. De Regering en het Strategisch comité onderhandelen het ontwerp van bestuurscontract.
§ 3. Binnen twaalf maanden na de aanwijzing van de mandatarissen neemt de Regering het bestuurscontract aan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-07/07, art. 4, 057; Inwerkingtreding : 31-05-2015>
Art. 346/2.[1 Elk jaar na de stemming van de begroting door het Parlement, maakt het Strategisch comité een opvolgingsverslag van het bestuurscontract over aan de Regering door toedoen van de Minister van Ambtenarenzaken.
Dit verslag bevat:
1° de evolutie i.v.m. het bereiken van de doelstellingen en de strategische projecten ;
2° de nieuwe geïdentificeerde risico's t.o.v. de uitvoering van het contract;
3° de wijzigingsvoorstellen van het bestuurscontract.
[2 4° het organogram en het personeelsplan van het secretariaat-generaal en van elk directoraat-generaal, vastgelegd op 30 september, zijn opgenomen in de bijlage.]2
Het verslag zorgt voor de samenhang tussen de inhoud van het bestuurscontract en de stemming van de jaarbegroting.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-07/07, art. 4, 057; Inwerkingtreding : 31-05-2015>
(2)<BWG 2019-05-02/48, art. 6, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 346/3. [1 De Regering en het Strategisch comité kunnen, op verzoek van één van beide partijen, het bestuurscontrat wijzigen volgens de procedure vastgelegd in het vademecum.
Er is minstens een termijn van 6 maanden voorzien tussen twee wijzigingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-07/07, art. 4, 057; Inwerkingtreding : 31-05-2015>
Art. 346/4. [1 Het bestuurscontract eindigt door het sluiten van een nieuw bestuurscontract volgens de procedure bedoeld in artikel 346/1.
Uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van het bestuurscontract, legt het Strategisch comité zijn evaluatie van het contract en van zijn uitvoering aan de Regering voor. Hij voegt zijn aanbevelingen daarbij voor het opmaken van het volgend bestuurscontract.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-07/07, art. 4, 057; Inwerkingtreding : 31-05-2015>
Art. 346/5. [1 Voor de instellingen van openbaar nut van categorie A in de zin van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, moet men voor de lezing van de artikelen 346 tot 346/4, onder "Strategisch comité" "de leidend(e) ambtena(a)r(en)" verstaan, en voor de lezing van artikel 346/2, eerste lid, moet men onder "Minister van Ambtenarenzaken", "de bevoegde vakminister(s)" verstaan".
De instellingen van openbaar nut van categorie B in de zin van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut worden vrijgesteld van het opmaken van een bestuurscontract. Binnen zes maanden na hun aanwijzing maken de mandatarissen van de instellingen van openbaar nut van categorie B een bestuursplan op in verband met het ondernemingsplan van de instelling, dat de activiteiten en de projecten omschrijft waarmee de doelstellingen van het beheerscontract worden uitgevoerd. Het bestuursplan heeft een geldigheidsduur van twee jaar; het wordt eerst door het beheersorgaan goedgekeurd en daarna door de Regering.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-07/07, art. 4, 057; Inwerkingtreding : 31-05-2015>
Art. 346/6. [1 De mandatarissen die in een betrekking van inspecteur-generaal tijdelijk worden benoemd, moeten een doelstellingencontract opstellen. Het doelstellingencontract zal de opdrachtbrief uitvoeren en past in het kader van het bestuurscontract.
De inspecteur-generaal stelt zijn doelstellingencontract op binnen drie maanden na zijn aanwijzing. Het doelstellingencontract wordt door de hiërarchische meerdere goedgekeurd na overleg binnen het Directiecomité.
Het doelstellingencontract wordt op grond van een door de Regering goedgekeurd model opgesteld op voorstel van het College van de leidende ambtenaren-generaal. Het doelstellingencontract is een samenvattend document opgemaakt op grond van meetbare elementen.
Het doelstellingencontract wordt opnieuw onderzocht en, in voorkomend geval, aangepast binnen drie maanden na elke wijziging van het bestuurscontract.
Als de hiërarchische meerdere en de inspecteur-generaal het oneens zijn over de inhoud van het ontwerp van doelstellingencontract, keuren de vakminister(s) het doelstellingencontract definitief goed. Indien er geen overeenstemming bereikt wordt, wordt het dossier op de regeringsvergadering besproken.
Elk jaar, na de stemming van de begroting in het Parlement, maakt de inspecteur-generaal een opvolgingsverslag van het doestellingencontract aan de hiërarchische meerdere over .]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-07/07, art. 4, 057; Inwerkingtreding : 31-05-2015>
Art.347.[1 Indien de in artikel 342, § 3, 2°, 3° en 4°, bedoelde gegevens van de opdrachtbrief gewijzigd worden, wordt het [2 bestuurscontract]2 of het doelstellingencontract herzien overeenkomstig de procedure bepaald [2 respectievelijk door de artikelen 346/1 en 346/6]2.
Indien de evaluatie van de mandataris verricht is overeenkomstig artikel 356, kan het [2 bestuurscontract]2 of het doelstellingencontract op verzoek van de Regering herzien worden overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 346.
De mandataris kan vragen om herziening van het [2 bestuurscontract]2 of van het doelstellingencontract indien de toegekende begrotings- en menselijke middelen en andere substantiële gegevens van de opdrachtbrief aanzienlijk gewijzigd worden. Die herziening [2 ...]2 van het contract gebeurt overeenkomstig de procedure waarvan sprake in artikel 346.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2015-05-07/07, art. 5, 057; Inwerkingtreding : 31-05-2015>
HOOFDSTUK III. - [1 Duur van het mandaat]1
----------
(1)
Art.348. [1 De mandaten vervallen op 31 december van het jaar waarin de eedaflegging van de leden van de nieuwe Regering heeft plaatsgevonden, die rechtstreeks volgt op de hernieuwing van het Parlement.
De mandataris legt van rechtswege zijn functies neer op de aldus vastgelegde vervaldag. Indien op die vervaldag geen nieuwe mandataris is aangewezen, wordt het lopende mandaat echter verlengd tot 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarin de eedaflegging van de leden van de nieuwe Regering heeft plaatsgevonden, die rechtstreeks volgt op de hernieuwing van het Parlement.
Na afloop van deze verlenging en indien er geen nieuwe mandataris is aangewezen, kan de Regering, bij gemotiveerde beslissing, het lopende mandaat verlengen gedurende een bijkomende periode bepaald door de Regering.
De vervaldatum van het mandaat bedoeld in het eerste lid is van toepassing ook wanneer het lopende mandaat is toegewezen na 31 december van het jaar waarin de eedaflegging van de leden van de Regering heeft plaatsgevonden, die rechtstreeks volgt op de hernieuwing van het Parlement.
Dit artikel is van toepassing onverminderd de wettelijke regels die de leeftijd vastleggen waarop de ambtenaren, door het loutere feit dat ze de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, in ruste worden gesteld.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.349. [1 § 1. Het mandaat eindigt vroegtijdig in de volgende gevallen :
1° vrijwillig ontslag van de mandataris;
2° het voorvallen van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 23 van het KBAB, dat voor een ambtenaar het verlies van zijn hoedanigheid van ambtenaar teweegbrengt;
3° niet-naleving door de mandataris van de onverenigbaarheidsregeling, zoals bepaald in artikel 352;
4° een definitieve tuchtstraf bestaande uit het ontslag van ambtswege of de afzetting;
5° een schorsing in het belang van de dienst gedurende meer dan zes maanden;
6° een ongunstige evaluatie tijdens het mandaat of twee opeenvolgende evaluaties met voorbehoud tijdens het mandaat;
7° de opruststelling;
8° het voordeel van een politiek verlof van ambtswege van meer dan vier dagen per maand;
9° de aanwijzing van de mandataris om de functies uit te oefenen van burgemeester, schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn;
10° het voordeel van dienstvrijstellingen of van facultatieve politieke verloven die samen met het politiek verlof van ambtswege een totaal van vier volle dagen afwezigheid per maand overschrijden, overeenkomstig de regelgeving inzake het politieke verlof.
Overeenkomstig het eerste lid, 3°, als de Regering van mening is dat een activiteit, een bezigheid of een gedrag bedoeld in artikel 352, 2° en 3°, onverenigbaar is met het mandaat, geeft hij de mandataris de mogelijkheid om binnen een termijn van één maand een einde te stellen aan de bovenvermelde activiteit, bezigheid of het bovenvermeld gedrag alvorens het mandaat te beëindigen.
De overheid kan bovendien een einde maken aan het mandaat wegens ziekte van een ononderbroken duur van minstens zes maanden tijdens het lopende mandaat.
Elk ontslagaanbod vereist een vooropzeg van zes maanden, behalve een kortere duur die de mandataris en de functionele Minister(s) in samenspraak vastleggen.
§ 2. De aanwijzing van een nieuwe mandataris gebeurt via de aanwijzing van een andere kandidaat die zijn kandidatuur heeft ingediend hetzij bij de vorige oproep tot de kandidaten, hetzij d.m.v. een nieuwe oproep tot de kandidaten. In dit laatste geval legt de Regering de uiterste datum vast voor de indiening van de kandidaturen.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.350.[1 § 1. De Regering kan elke ambtenaar die zijn functies uitoefent in de diensten van de Waalse Regering, aanwijzen bij een instelling waarop het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren, van toepassing is, bij een instelling waarop de bepalingen van deze Code van toepassing zijn of bij een instelling opgericht krachtens het samenwerkingsakkoord van 20 maart 2008 tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot oprichting van een gemeenschappelijke entiteit voor de internationale betrekkingen van "Wallonie-Bruxelles, om de hogere functies gedurende een periode van maximum twaalf maanden in de volgende gevallen uit te oefenen :
1° afwezigheid van een kandidaat of van een geschikte kandidaat in de zin van artikel 344, lid 3;
2° afwezigheid van de mandataris sinds meer dan twee maanden;
3° vermoedelijke afwezigheid van de mandataris gedurende een periode van minstens twee maanden;
4° einde van het mandaat, in afwachting van de aanwijzing van een nieuwe mandataris.
Voor de toepassing van de in het eerste lid, 2°, 3° en 4°, bedoelde mechanismen doet de Regering bij voorrang een beroep op de ambtenaren die deel uitmaken van de pool bedoeld in artikel 341/8.
Indien geen enkele kandidaat kon worden aangewezen overeenkomstig lid 1 of indien geen enkele kandidaat door de Regering geschikt werd geacht om de hogere functies in vertrouwen uit te oefenen, kan de Regering elk lid van het contractueel personeel dat zijn functie in de diensten van de Waalse Regering uitoefent, aanwijzen bij een instelling waarop het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren, van toepassing is, bij een instelling waarop de bepalingen van deze Code van toepassing zijn of bij een instelling opgericht krachtens het samenwerkingsakkoord van 20 maart 2008 tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot oprichting van een gemeenschappelijke entiteit voor de internationale betrekkingen van "Wallonie-Bruxelles".
Elke ambtenaar of elk lid van het contractueel personeel aangewezen om de hogere functies uit te oefenen moet vijf jaar beroepservaring in niveau A of in een vergelijkbaar niveau aantonen, waaronder twee jaar beroepservaring in teambeheer.
§ 2. Bij aanwijzing van een mandataris om hogere functies uit te oefenen, wordt het mandaat opgeschort voor de gehele duur van de hogere functies.]1
----------
(1)<BWG 2021-05-20/14, art. 10, 077; Inwerkingtreding : 02-06-2021>
Art. 350 TOEKOMSTIG RECHT. [1 § 1. De Regering kan elke ambtenaar die zijn functies uitoefent in de diensten van de Waalse Regering, aanwijzen bij een instelling waarop het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren, van toepassing is, bij een instelling waarop de bepalingen van deze Code van toepassing zijn of bij een instelling opgericht krachtens het samenwerkingsakkoord van 20 maart 2008 tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot oprichting van een gemeenschappelijke entiteit voor de internationale betrekkingen van "Wallonie-Bruxelles, om de hogere functies gedurende een periode van maximum twaalf maanden in de volgende gevallen uit te oefenen :
1° afwezigheid van een kandidaat of van een geschikte kandidaat in de zin van artikel 344, lid 3;
2° afwezigheid van de mandataris sinds meer dan twee maanden;
3° vermoedelijke afwezigheid van de mandataris gedurende een periode van minstens twee maanden;
4° einde van het mandaat, in afwachting van de aanwijzing van een nieuwe mandataris.
Voor de toepassing van de in het eerste lid, 2°, 3° en 4°, bedoelde mechanismen doet de Regering bij voorrang een beroep op de ambtenaren die deel uitmaken van de pool bedoeld in artikel 341/8.
[2 ...]2
Elke ambtenaar of elk lid van het contractueel personeel aangewezen om de hogere functies uit te oefenen moet vijf jaar beroepservaring in niveau A of in een vergelijkbaar niveau aantonen, waaronder twee jaar beroepservaring in teambeheer.
§ 2. Bij aanwijzing van een mandataris om hogere functies uit te oefenen, wordt het mandaat opgeschort voor de gehele duur van de hogere functies.]1
(1)<BWG 2021-05-20/14, art. 10, 077; Inwerkingtreding : 02-06-2021>
(2)<BWG 2021-05-20/14, art. 23, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
HOOFDSTUK IV. - [1 Administratieve en geldelijk toestand]1
----------
(1)
Afdeling 1. - [1 Uitoefening van het mandaat]1
----------
(1)
Art.351. [1 Het mandaat wordt uitgeoefend in het kader van een tijdelijke statutaire dienstbetrekking. Het verschaft geen enkel recht op een vaste benoeming in de desbetreffende functie.
De mandataris oefent zijn mandaat voltijds uit.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.352. [1 Tijdens zijn mandaat kan de mandataris niet in aanmerking komen voor :
1° de uitoefening van elk ambt dat de mandaathouder verhindert zijn mandaat voltijds uit te oefenen;
2° elke activiteit of elke bezigheid die de vervulling van de plichten van het ambt in het gedrang zou brengen of die zou ingaan tegen de waardigheid van het ambt;
3° elke activiteit, elke bezigheid of elk gedrag dat/die het vertrouwen van de publieke opinie in hun dienst zou kunnen schokken of hun plicht tot neutraliteit in gevaar zou kunnen brengen;
4° een verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan, met uitzondering van het ouderschapsverlof, van de loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en van het verlof voor bijstands- of de zorgverlening aan een lid van het gezin of van de familie tot de tweede graad dat een ernstige ziekte heeft;
5° een verlof om een functie uit te oefenen binnen een orgaan bedoeld in de artikelen 485 en 486;
6° de toelating om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties om sociale en familiale redenen;
7° een verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep;
8° een ander verlof voor opdracht dan hetgeen hem toegekend wordt om een mandaat uit te oefenen in de zin van dit besluit;
9° een vervroegde halftijdse uittreding;
10° een stageverlof;
11° de vierdagenweek op vrijwillige basis;
12° een verlof om ter beschikking te worden gesteld van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België;
13° voor disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.353. [1 De ambtenaar die op de datum van zijn aanwijzing voor een mandaat bij het Waalse Gewest of de Franse Gemeenschap vast benoemd wordt binnen de diensten van de Regering of van een instelling wordt ambtshalve voor de duur van het mandaat met verlof gesteld wegens opdracht van algemeen belang in zijn oorspronkelijke betrekking.
De arbeidsovereenkomst van het personeelslid van het Waalse Gewest of van een instelling bedoeld in artikel 1 dat tijdelijk aangesteld wordt als mandaathouder bij het Waalse Gewest of de Franse Gemeenschap wordt, mits zijn goedkeuring, geschorst.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.354. [1 Elke mandataris moet een opleiding van ten minste twintig uur per kalenderjaar volgen die moet worden gekozen onder het aanbod dat door de Openbare bestuursschool wordt voorgesteld of gevalideerd.
Bij niet naleving van de verplichting opgesteld door het eerste lid wordt de betaling van het bedrag bedoeld in artikel 355 geschorst. Deze schorsing is van toepassing zolang de toestand van deze mandataris t.o.v. deze verplichting niet wordt geregulariseerd]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 354/1. [1 Onverminderd artikel 70 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 kunnen de mandatarissen die houder zijn van een betrekking van rang A1 en A2 worden gehoord voor het Parlement, naast de Minister en mits instemming van laatstgenoemde, over vraagstukken waarvoor de administratie over een delegatie beschikt of die ressorteren onder de strikte interne organisatie van de diensten.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Afdeling 2. - [1 Bezoldiging]1
----------
(1)
Art.355. [1 Elke mandataris heeft de weddeschaal die overeenstemt met de graad van de betrekking die hij uitoefent, verhoogd met een bedrag gekoppeld aan de spilindex 138,01 van 1 januari 1990 en aan het indexcijfer der consumptieprijzen aangepast overeenkomstig de regels van artikel 247 :
- van 8.510 euro voor de mandatarissen van rang A1 en A2;
- van 6.500 euro voor de mandatarissen van rang A3.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
HOOFDSTUK V. - [1 Evaluatie]1
----------
(1)
Art.356.[1 § 1. De Waalse Regering beoordeelt de mandataris van rang A1 of A2 twee jaar na de aanwijzing van de mandataris en in de loop van het laatste jaar van de legislatuur.
De vakminister(s) beoordelen de mandataris van rang A3 twee jaar na de aanwijzing van de mandataris en in de loop van het laatste jaar van de legislatuur.
§ 2. Deze evaluatie slaat op het niveau van de verwezenlijking van de beheersopdrachten en de doelstellingen, alsook op de concrete prestaties die het resultaat zijn van de strategische en operationele doelstellingen die voldoen aan de opdrachtbrief en het bestuurscontract of aan het doelstellingencontract of aan het beheerscontract en het bestuursplan voor de mandatarissen van de instellingen van openbaar nut van categorie B in de zin van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
De evaluatie is gebaseerd op het jaarlijks opvolgingsverslag. Op verzoek van de vakminister(s), kan de Minister van Ambtenarenzaken aan de mandataris een bijkomend verslag vragen
[2 Voor de mandataris van rang A2 van het Secretariaat-generaal, evenals voor de mandataris van rang A3, is de evaluatie ook gebaseerd op een evaluatieverslag uitgevoerd door de onmiddellijke hiërarchische meerdere.]2
§ 3. Indien een element in het verslag bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, of elk behoorlijk vermelde omstandigheid dit rechtvaardigen, kunnen de vakminister(s) beslissen dat een bijkomende evaluatie moet worden uitgevoerd tijdens het mandaat.]1
----------
(1)<BWG 2015-05-07/07, art. 6, 057; Inwerkingtreding : 31-05-2015>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 68, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.357.[1 De evaluatie is het voorwerp van één van de volgende meldingen :
1° "gunstig": wanneer de beheersopdrachten en de strategische en operationele doelstellingen opgenomen in de opdrachtbrief en in het bestuurscontract, het doelstellingencontract of het bestuursplan waarvoor de mandataris verantwoordelijk, medeverantwoordelijk of bijdrager is, maar in dit laatste geval uitsluitend voor zijn bijdrage, ofwel voldoende en binnen de voorziene termijnen op kwalitatief en kwantitatief vlak zijn uitgevoerd, ofwel niet voldoende of niet binnen de voorziene termijnen zijn uitgevoerd maar wanneer het op grond van de door de mandataris gegeven rechtvaardigingselementen blijkt dat die toestand te wijten is aan onvoorzienbare omstandigheden of aan buitenelementen waarvoor hij niet verantwoordelijk is;
2° "onder voorbehoud" : wanneer de beheersopdrachten en de strategische en operationele doelstellingen opgenomen in de opdrachtbrief en in het bestuurscontract, het doelstellingencontract of het bestuursplan waarvoor de mandataris verantwoordelijk, medeverantwoordelijk of bijdrager is, maar in dit laatste geval uitsluitend voor zijn bijdrage, slechts gedeeltelijk op kwantitatief of kwalitatief vlak of niet binnen de voorziene termijnen zijn uitgevoerd ;
3° "ongunstig": wanneer de beheersopdrachten en de strategische en operationele doelstellingen opgenomen in de opdrachtbrief en in het bestuurscontract, het doelstellingencontract of het bestuursplan waarvoor de mandataris verantwoordelijk, medeverantwoordelijk of bijdrager is, maar in dit laatste geval uitsluitend voor zijn bijdrage, slechts onvoldoende op kwantitatief of kwalitatief vlak of niet binnen de voorziene termijnen zijn uitgevoerd.]1
----------
(1)<BWG 2015-05-07/07, art. 7, 057; Inwerkingtreding : 31-05-2015>
Art.358. [1 De mandataris aan wie een "gunstige" evaluatie toegekend wordt, blijft zijn mandaat uitoefenen.
Bij toewijzing van een gereserveerde evaluatie vindt er een nieuwe evaluatie plaats na een termijn van één jaar.
Bij toewijzing van twee opeenvolgende gereserveerde evaluaties wordt er een vervroegd einde aan het mandaat gemaakt.
Bij toewijzing van een ongunstige evaluatie wordt er een vervroegd einde aan het mandaat gemaakt.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.359. [1 De mandataris van wie de laatste evaluatie het voorwerp heeft uitgemaakt van de gereserveerde melding, mag niet solliciteren voor hetzelfde mandaat of voor een mandaat van een hogere rang voor een duur van vijf jaar te rekenen van het einde van zijn mandaat.
De mandataris die het voorwerp is van een ongunstige evaluatie, mag niet solliciteren voor een mandaat voor een duur van vijf jaar te rekenen van het einde van diens mandaat.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.360.[1 § 1. De niet-hernieuwde mandataris die personeelslid is van de diensten van de Regering of van een in artikel 1 bedoelde instelling en die vervangen is in zijn oorspronkelijke betrekking, vindt die betrekking op nieuwe aan het einde van zijn mandaat. Indien hij vervangen is, wordt hij gereaffecteerd in een betrekking met een gelijkwaardige graad. Hij behoudt de hoedanigheid van lid van de pool van kandidaten voor de uitoefening van een mandaat.
Indien zijn laatste evaluatie gunstig is, geniet hij een bezoldigd verlof van vijftien werkdagen, waarbij de bezoldiging degene is die gedurende de uitoefening van het mandaat gekregen is.
§ 2. [2 De voormalige mandataris die noch ambtenaar is van de diensten van de Regering noch van een instelling noch rechthebbende op een niet nader omschreven verlof waardoor hij zijn vorige betrekking weer kan opnemen, die geen gunstige evaluatie kreeg en niet aangewezen is voor een nieuw mandaat, krijgt een uittredingsvergoeding die berekend wordt op dezelfde manier als voor de contractuele personeelsleden. De uittredingsvergoeding is minstens gelijk aan de bezoldiging van de mandataris voor een periode van zes maanden indien hij één mandaat heeft uitgeoefend en aan de bezoldiging van de mandataris voor een periode van 12 maanden indien hij meer dan één mandaat heeft uitgeoefend. Hij zal ook in aanmerking komen voor een outplacement. De niet-hernieuwde mandataris bedoeld in dit lid behoudt de hoedanigheid van lid van de pool van kandidaten voor de uitoefening van een mandaat.]2]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2014-02-06/11, art. 6, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
TITEL III. - Bepalingen toepasselijk op de ambtenaren-generaal die niet aan de mandaatregeling onderworpen zijn
Art.361.<BWG 2006-08-31/37, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 15-09-2006> Een ambtenaar [1 van niveau A]1 kan bij bevordering door verhoging [2 in de graad van inspecteur-generaal expert]2 bevorderd worden als hij de volgende voorwaarden vervult :
1° acht jaar niveau-anciënniteit tellen;
2° aantonen dat de evaluatie positief is;
3° niet het voorwerp zijn van een niet-geschrapte en definitieve disciplinaire maatregel.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 150, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-09-20/59, art. 5, 035; Inwerkingtreding : 06-02-2013>
Art.362.[1 Onverminderd het recht van de Regering om ambtshalve een betrekking in te vullen, wordt een vacante betrekking van rang A3 die niet onder een mandaat valt achtereenvolgens ingevuld bij :
1° mutatie, reaffectatie of bevordering;
2° interne mobiliteit;
3° bevordering van een personeelslid vallend onder dit besluit die niet in het personeelsbestand van de vacant verklaarde betrekking opgenomen is;
4° externe mobiliteit.
De betrekking wordt enkel toegekend op de in het eerste lid, 2° tot 4°, bepaalde wijzen bij ontstentenis van enige kandidatuur voor de betrekking op de in het eerste lid, 1°, bepaalde wijzen, of als de Regering beslist de betrekking aan geen enkele van de kandidaten voor de betrekking op de voorgaande wijzen toe te wijzen.]1
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 6, 035; Inwerkingtreding : 06-02-2013>
Art.363.<BWG 2006-08-31/37, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 15-09-2006> § 1. De procedure voor de oproep tot de kandidaten wordt vastgelegd overeenkomstig de leden 2 tot [1 4]1.
De voorwaarden moeten verenigd zijn vanaf de dag waarop de betrekking vacant wordt verklaard tot de dag van de toekenning ervan.
De oproep tot de kandidaten wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Hij bevat het functieprofiel en de selectie- en rangschikkingscriteria.
Op straffe van nietigheid :
1° vermeldt de ambtenaar die kandidaat is voor meerdere betrekkingen zijn voorkeur in dalende volgorde en in Arabische cijfers;
2° wordt elke kandidatuur met redenen omkleed en bevat ze een uiteenzetting over de wijze waarop de kandidaat de betrekking overweegt uit te oefenen;
3° wordt de kandidatuur/worden de kandidaturen, samen met een curriculum vitae conform het model opgenomen in bijlage IV, bij ter post aangetekend schrijven ingediend binnen eenentwintig dagen, te rekenen van de datum van bekendmaking van de oproep tot de kandidaten.
§ 2. [2 De selectiecommissie wordt voorgezeten door de secretaris-generaal of diens gemachtigde en bevat daarnaast de directeur-generaal van wie de in te vullen betrekking afhangt en twee leden die een ontegensprekelijke bekwaamheid bezitten in verband met de bestanddelen van het functieprofiel, gekozen buiten de administratie, openbare instellingen of ministeriële kabinetten.]2
[3 Artikel 112bis is van toepassing op de leden van de selectiecommissie die buiten de administratie, de openbare instellingen of de ministeriële kabinetten zijn gekozen.]3
§ 3. De selectiecommissie maakt bij de toekenning van de betrekking een voorlopig voorstel van enige rangschikking van de kandidaten op overeenkomstig de punten 1° of 2° van artikel 362. Het voorstel wordt met redenen omkleed en aan de kandidaten meegedeeld [2 na de kandidaten gehoord te hebben]2.
Elke kandidaat kan binnen vijftien na de mededeling zijn opmerkingen laten gelden of een bezwaar indienen bij de voorzitter van de selectiecommissie. De selectiecommissie spreekt zich uit over het bezwaar binnen twee maanden na ontvangst ervan, [2 ...]2. [2 ...]2
De kandidaat die een bezwaar heeft ingediend of die zijn opmerkingen heeft laten gelden, wordt in kennis gesteld van de gemotiveerde beslissing van de selectiecommissie over die opmerkingen of dat bezwaar.
In geval van wijziging van de eerste voorlopige enige rangschikking wordt een definitief gemotiveerd voorstel van enige rangschikking aan alle kandidaten meegedeeld.
§ 4. De Regering beslist over de toekenning van de betrekkingen van rang A3 die niet aan een mandaat onderworpen zijn. Alvorens af te wijken van het voorstel van de selectiecommissie stelt de Regering in een ter post aangetekend schrijven aan de best gerangschikte kandidaten voor om gehoord te worden door de Minister van Ambtenarenzaken en de vakminister(s). De eiser kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
(NOTA : De wijzigingen " in § 4, lid 2, worden de tweede en de derde volzin opgeheven ", aangebracht bij BWG 2012-09-20/59, art. 7, 4°, 035; Inwerkingtreding : 06-02-2013, zijn niet uitgevoerd kunnen worden)
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 152, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2012-09-20/59, art. 7, 035; Inwerkingtreding : 06-02-2013>
(3)<BWG 2016-07-21/14, art. 1, 060; Inwerkingtreding : 01-05-2016>
Art.364.<BWG 2006-08-31/37, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 15-09-2006> Binnen drie maanden na de toekenning van de betrekking wordt een doelstellingencontract opgesteld tussen de ambtenaar-generaal van rang A3 en zijn rechtstreekse hiërarchische meerdere [1 van rang A3, niet onderworpen aan een mandaat]1.
De doelstellingen van het contract passen in het kader van het [2 bestuurscontract]2 van de rechtstreekse hiërarchische meerdere, van de gewestelijke beleidsverklaring en, desgevallend, van het beheerscontract.
Het doelstellingencontract wordt opnieuw onderzocht en, in voorkomend geval, bijgestuurd binnen drie maanden na elke wijziging in het [2 bestuurscontract]2.
De doelstellingencontracten en de wijzigingen erin worden door de vakministers goedgekeurd.
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 8, 035; Inwerkingtreding : 06-02-2013>
(2)<BWG 2015-05-07/07, art. 8, 057; Inwerkingtreding : 31-05-2015>
Art.365.[1 De bevordering tot de graad van deskundige-inspecteur-generaal wordt gevolgd door een proefperiode, waarna de bevorderde ambtenaar bij een ongunstige evaluatie naar zijn vorige graad wordt gedegradeerd.]1.
De proefperiode loopt twee jaar. [1 ...]1. Artikel 335, § 5, is toepasselijk op de evaluatie van de proefperiode.
[1 De in aanmerking te nemen evaluatie is de definitief toegekende evaluatie, in voorkomend geval na advies van de kamer van beroep overeenkomstig artikel 335. Bij een beroep bij de kamer van beroep wordt de proefperiode verlengd met de tijd die de overheid nodig heeft om binnen de in artikel 150, tweede lid, en artikel 200, paragraaf 2, vierde lid, gestelde termijnen een beslissing te nemen.]1
De betrekking die voorheen bekleed was door de [1 ...]1bevorderde ambtenaar van rang A3 kan niet vacant verklaard worden voordat de evaluatie van de proefperiode definitief is.
----------
(1)<BWG 2023-10-12/24, art. 13, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.366.<BWG 2006-08-31/37, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 15-09-2006> [1 ...]1 De evaluatie [1 van de inspecteur-generaal expert]1 slaat op :
1° de verwezenlijking van de doelstellingen van het contract bedoeld in artikel 364;
2° het slagen voor de opleidingen die hem opgelegd worden;
3° de elementen vermeld in artikel 141, § 2.
----------
(1)<BWG 2012-09-20/59, art. 9, 035; Inwerkingtreding : 06-02-2013>
Art.367. <BWG 2006-08-31/37, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 15-09-2006> Twee opeenvolgende ongunstige evaluaties hebben een terugzetting in graad wegens beroepsongeschiktheid als gevolg waarbij de ambtenaar teruggezet wordt in de graad waarvan de ambtenaar houder was vóór zijn benoeming. De terugzetting in graad wordt door de Regering vastgesteld.
De ambtenaar die het voorwerp is van een terugzetting in graad wegens beroepsongeschiktheid mag gedurende vijf jaar, te rekenen van de terugzetting, niet voor een betrekking van ambtenaar-generaal solliciteren.
BOEK III. - VERLOVEN EN ANDERE AFWEZIGHEDEN VAN DE AMBTENAREN.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.368.(Voorheen LIII.CI.1.) § 1. Dit boek is van toepassing op de ambtenaren van het Gewest.
§ 2. [1 De bepalingen van dit boek zijn eveneens van toepassing op de stagiairs wat betreft :
1° het jaarlijks vakantieverlof bedoeld in de artikelen 371 tot 373;
2° de feestdagen bedoeld in artikel 375;
3° de omstandigheidsverloven bedoeld in artikel 376;
4° het verlof om cursussen te volgen bij de school voor civiele bescherming, als vrijwillige dienstnemer bij dit korps, of als leerling die niet tot dat korps behoort, bedoeld in artikel 378, 1°;
5° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps civiele bescherming of bij een brandweerkorps als vrijwillige dienstnemer bij dit korps, bedoeld in artikel 378, 2°;
6° de uitzonderlijke verloven [3 ...]3 bedoeld in artikel 379;
7° de verloven met een filantropisch doel bedoeld in de artikelen 380 tot 383;
8° de borstvoedingspauzes bedoeld in de artikelen 384 tot 386;
9° de moederschapsbescherming bedoeld in de artikelen 387 tot 395;
10° [3 het overgedragen moederschapsverlof bedoeld in artikel 39]3;
11° [3 het geboorteverlof bedoeld in artikel 397]3;
12° het adoptieverlof en het opvangverlof bedoeld;
13° het ouderschapsverlof in de vorm van de loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 400;
14° het ouderschapsverlof bedoeld in artikel 400bis ;
15° de verloven om dwingende redenen van familiaal belang bedoeld in de artikelen 401 tot 404;
16° het ziekteverlof bedoeld in de artikelen 405 tot 418;
17° de dienstvrijstelling wegens preventief geneeskundig onderzoek bedoeld in artikel 419;
18° de disponibiliteit wegens ziekte bedoeld in de artikelen 428 tot 432;
19° het verlof wegens opdracht bedoeld in de artikelen 435 tot 444;
20° de terbeschikkingstelling bedoeld in artikel 445;
21° het verlof wegens onderbreking van de beroepsloopbaan teneinde palliatieve zorg te verstrekken bedoeld in artikel 448;
22° het verlof wegens loopbaanonderbreking voor de bijstand aan of de verzorging van een gezins- of familielid dat aan een ernstige ziekte lijdt, bedoeld in artikel 449;
[2 22°/1 het verlof wegens onderbreking van de beroepsloopbaan toegekend aan de erkende mantelzorger bedoeld in artikel 449bis;]2
23° de verloven wegens verminderde prestaties om sociale of familiale redenen bedoeld in de artikelen 454 en 455;
24° het politiek verlof bedoeld in de artikelen 474 tot 482;
25° het verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van bepaalde vergaderingen, bedoeld in de artikelen 483 en 484;
26° het verlof voor de uitoefening van een ambt in een ministerieel kabinet of een secretariaat, in de algemene beleidscoördinatiecel of in een algemene beleidscel van de leden van de federale Regering, bedoeld in de artikelen 485 tot 490;
27° het verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een wetgevende vergadering van de Federale Staat, een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen, bedoeld in de artikelen 491 tot 496;
28° het verlof wegens terbeschikkingstelling van de Koning of een Prins of Prinses van België, bedoeld in de artikelen 497 tot 499.]1
§ 3. [1 ...]1
§ 4. [1 ...]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 153, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2022-04-06/05, art. 1, 081; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
(3)<BWG 2022-12-01/05, art. 3, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.369.(Voorheen LIII.CI.2.) Voor de toepassing van dit besluit dienen onder werkdagen te worden verstaan, de dagen waarop de ambtenaar ertoe verplicht is [1 krachtens zijn normale arbeidsregeling]1 te werken.
Daarnaast zijn de verloven bedoeld in dit besluit bezoldigd behalve andersluidende bepalingen.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 154, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.370. (Voorheen LIII.CI.3.) De ambtenaar mag niet van zijn dienst afwezig blijven indien hij vooraf geen verlof of dienstvrijstelling gekregen heeft.
Onder dienstvrijstelling dient de toelating te worden verstaan die de ambtenaar gegeven wordt om tijdens de diensturen voor een bepaalde duur afwezig te blijven met behoud van al zijn rechten.
Art. 370bis. [1 Indien vereist door het belang van de dienst kunnen de hiernavermelde verloven worden geweigerd aan de personeelsleden van rang A3, aan de directeurs, alsook aan de personeelsleden van de rangen A5, B1, C1 en D1 :
1° het verlof om een stage of een proefperiode te doorlopen bedoeld in artikel 377;
2° het verlof om cursussen te volgen bij de school voor civiele bescherming, als vrijwillige dienstnemer bij dit korps, of als leerling die niet tot dat korps behoort bedoeld in artikel 378, 1°;
3° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps civiele bescherming of bij een brandweerkorps als vrijwillige dienstnemer bij dit korps, bedoeld in artikel 378, 2°;
4° het verlof voor het begeleiden en bijstaan van minder-validen of zieken tijdens vakantiereizen en -verblijven, bedoeld in artikel 380;
5° de disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden bedoeld in de artikelen 433 en 434;
6° het verlof wegens onderbreking van de beroepsloopbaan bedoeld in de artikelen 446 en 447;
7° het verlof wegens verminderde prestaties om sociale of familiale redenen bedoeld in de artikelen 454 en 455;
8° de vrijwillige vierdagenweek bedoeld in de artikelen 462 tot 468;
9° de vervroegde halftijdse uittreding bedoeld in de artikelen 469 tot 473.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2009-03-27/47, art. 155, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art. 370ter.[1 § 1. Met uitzondering van de verminderde prestaties om medische redenen bedoeld in de artikelen 414 tot 418, van het verlof wegens onderbreking van de beroepsloopbaan bedoeld in de artikelen [3 448, 449 en 449bis]3 en van het politiek verlof bedoeld in de artikelen 474 tot 482, worden de prestaties van een deeltijdse arbeidsregeling, met name diegene bedoeld in hoofdstuk XIV, geregeld volgens een cyclus van twee weken waarvan de eerste oneven is, aangezien de week op maandag begint en de eerste week van het jaar de week is die de eerste donderdag van het jaar omvat.
§ 2. Het personeelslid dat wenst te kiezen voor de deeltijdse arbeidsregeling dient een aanvraag via de hiërarchische weg in.
De aanvraag wordt minstens twee maanden vóór de periode ingediend waarin het personeelslid zijn deeltijdse prestaties wenst te leveren.
In de aanvraag wordt op straffe van nietigheid een arbeidstijdsindeling voorgesteld, met inachtneming van § 1.
Bij ontstentenis van kennisgeving van een weigering binnen de maand van de ontvangst van de aanvraag wordt die laatste en de indeling als ingewilligd beschouwd.
§ 3. De directeur-generaal van het betrokken Directoraat-generaal geeft kennis van de weigering van de voorgestelde arbeidstijdsindeling, evenals van de indelingen die door de Administratie aanvaard kunnen worden, gerangschikt in dalende orde van voorkeur.
Het personeelslid beschikt over vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving bedoeld in het tweede lid om de Administratie mede te delen ofwel dat hij kiest voor één van de door de Administratie voorgestelde arbeidstijdsindeling ofwel dat hij van zijn aanvraag afziet.
Bij gebreke van kennisgeving binnen de termijn vastgesteld in het derde lid wordt het personeelslid geacht te hebben gekozen voor de arbeidstijdsindeling die de voorkeur van de Administratie wegdraagt.
Behalve bevordering, mutatie of permutatie kan de arbeidstijdsindeling slechts met de toestemming van het personeelslid worden gewijzigd.
§ 4. [2 ...]2]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2009-03-27/47, art. 156, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2018-05-24/05, art. 1, 067; Inwerkingtreding : 14-06-2018>
(3)<BWG 2022-04-06/05, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
HOOFDSTUK II. - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen.
Art.371.(Voorheen LIII.CII.1.) § 1. De ambtenaar heeft recht op een jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur als volgt is vastgesteld naar de leeftijd :
1° minder dan vijfenveertig jaar : zevenentwintig verlofdagen;
2° van vijfenveertig tot en met negenenveertig jaar : achtentwintig verlofdagen;
3° van vijftig tot vijfenvijftig jaar : negenentwintig verlofdagen;
4° van vijfenvijftig tot en met negenenvijftig jaar : dertig verlofdagen.
§ 2. De ambtenaar krijgt een bijkomend vakantieverlof waarvan de duur als volgt is vastgesteld naar de leeftijd :
1° op zestigjarige leeftijd : één werkdag;
2° op éénenzestigjarige leeftijd : twee werkdagen;
3° op tweeënzestigjarige leeftijd : drie werkdagen;
4° op drieënzestigjarige leeftijd : vier werkdagen;
5° op vierenzestigjarige leeftijd : vijf werkdagen.
[2 6° op vijfenzestigjarige leeftijd: zes werkdagen;]2
[2 7° op zesenzestigjarige leeftijd: zeven werkdagen.]2
[1 Het eerste lid is niet van toepassing op het in artikel 211/1 bedoelde personeelslid.]1
----------
(1)<BWG 2018-10-11/23, art. 2, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<BWG 2024-04-04/43, art. 1, 091; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art.372.(Voorheen LIII.CII.2.) Het jaarlijks vakantieverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het wordt naar keuze door de ambtenaar opgenomen volgens de behoeften van de dienst.
(Als het verlof gespreid opgenomen wordt en als de ambtenaar daarom verzoekt, houdt dat verlof een ononderbroken periode van minstens twee weken in.) <BWG 2007-02-15/58, art. 72, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
De helft van de dagen jaarlijks vakantieverlof [3 , desgevallend verhoogd met het aantal dagen jaarlijks vakantieverlof betreffende de periode in de loop waarvan het personeelslid zijn ambt heeft uitgeoefend in het kader van beperkte prestaties om medische redenen]3 kan tot en met 31 december van het daaropvolgende jaar opgenomen worden. Indien vereist door de behoeften van de dienst, kan [1 de [4 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]4]1 toelaten dat een hoger aantal dagen jaarlijks vakantieverlof overgedragen wordt, zonder evenwel het jaarlijks aantal verlofdagen dat de ambtenaar krijgt, te overschrijden.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 157, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2014-03-20/10, art. 6, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(4)<BWG 2021-09-02/10, art. 69, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.373.(Voorheen LIII.CII.3.) § 1. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
Het vakantieverlof wordt evenwel in evenredige mate verminderd wanneer een ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt, zijn ambt definitief neerlegt, in dienst is genomen om onvolledige prestaties te verrichten, of tijdens het jaar één van de hierna genoemde verloven of afwezigheden heeft verkregen :
1° de verloven bedoeld in de artikelen 377 en 483;
2° de halftijdse vervroegde uittreding;
3° de vrijwillige vierdagenweek;
4° het verlof voor opdracht (bedoeld in de artikelen 435 en volgende); <BWG 2007-02-15/58, art. 73, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
5° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;
6° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve stand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;
7° de verloven voor verminderde prestaties, [2 ...]2 [3 met uitzondering van de verloven voor beperkte prestaties om medische redenen]3.
(Als het aldus berekende aantal verlofdagen, vermeerderd met de compenserende en recuperatieverlofdagen bedoeld in artikel 375, geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de hogere halve dag.) <BWG 2007-02-15/58, art. 73, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het vrouwelijk personeel dat bij overeenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid wegens verloven die met het oog op de bescherming van het moederschap zijn toegekend bij de artikelen 39, 41, 41bis, 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid.
§ 2. Indien de ambtenaar [1 om redenen buiten zijn wil om]1 zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft opgenomen vóór hij zijn ambt definitief neerlegt, dan heeft hij recht op een compensatietoelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet opgenomen verlofdagen.
Voor de toepassing van deze paragraaf is de wedde die in aanmerking dient te worden genomen deze voor volledige prestaties,[4 ...]4de toelage voor hogere functies.
§ 3. Het jaarlijks vakantieverlof wordt opgeschort zodra de ambtenaar een verlof wegens ziekte bekomt of in disponibiliteit wegens ziekte wordt geplaatst.
§ 4. Paragraaf 1, tweede lid, geldt niet voor het bijkomend vakantieverlof bedoeld in artikel 371, § 2.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 158, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2010-09-02/02, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 24-09-2010>
(3)<BWG 2014-03-20/10, art. 7, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(4)<BWG 2023-12-14/48, art. 10, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.374. <Opgeheven bij BWG 2009-03-27/47, art. 159, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.375. <BWG 2007-02-15/58, art. 74, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007> De ambtenaar is met verlof op de dagen die zijn opgesomd in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen, evenals op 27 september, 2 november, 15 november en 26 december.
Indien één van de dagen bedoeld in lid 1 samenvalt met een dag waarop de ambtenaar niet werkt krachtens de op hem toepasselijke arbeidsregeling, krijgt de ambtenaar een compenserende verlofdag die onder dezelfde voorwaarden opgenomen kan worden als het jaarlijkse vakantieverlof.
De ambtenaar die krachtens de op hem toepasselijke arbeidsregeling of wegens de dienstvereisten verplicht is te werken op één van de dagen bedoeld in lid 1, krijgt een recuperatieverlofdag die opgenomen kan worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijkse vakantieverlof.
De duur van de verloven bedoeld in de leden 1 tot en met 3 wordt verhoudingsgewijs verminderd voor de ambtenaren op wie een deeltijdse arbeidsregeling van toepassing is.
De verloven bedoeld in leden 1 tot en met 3 worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Als de ambtenaar evenwel op één van de dagen bedoeld in lid 1 wegens een andere reden met verlof is of als hij in non-activiteit of in disponibiliteit is, blijft zijn bestuurlijke positie bepaald overeenkomstig de op hem toepasselijke regelgevende bepalingen.
HOOFDSTUK III. - Omstandigheidsverloven en uitzonderlijke verloven.
Afdeling I. - Omstandigheidsverloven.
Art.376.(Voorheen LIII.CIII.1.) [1 Voor de toepassing van dit artikel wordt gelijkgesteld met :
1° de echtgenoot : de persoon van verschillend of gelijk geslacht, met wie de ambtenaar samenleeft;
2° het huwelijk : het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning door twee personen van verschillend of gelijk geslacht die samenleven als koppel.]1
Er worden omstandigheidsverloven toegekend binnen de hierna volgende perken :
1° het huwelijk van de ambtenaar : vier werkdagen;
2° het huwelijk van een kind van de ambtenaar : twee werkdagen;
3° het huwelijk :
a) van een kind van de echtgenoot/-genote van de ambtenaar;
b) van een broer of een zuster;
c) van een schoonbroer of een schoonzuster;
d) van de vader of van de moeder;
e) van de schoonvader of de schoonmoeder;
f) van de echtgenoot van de moeder of van de vrouw van de vader;
g) van een kleinzoon of een kleindochter;
h) van een grootvader of een grootmoeder van de ambtenaar : één werkdag;
4° [2 het overlijden van de echtgenoot/echtgenote van de ambtenaar : [4 tien werkdagen te kiezen door de ambtenaar binnen een jaar na de datum van overlijden]4;
4°/1 [4 4° /1 het overlijden van het kind van de ambtenaar of van het kind van de echtgenoot/-genote van de ambtenaar, of van het kind dat de ambtenaar of de echtgenoot/-genote in zijn/haar gezin opvangt of heeft opgevangen in het kader van een toezichts- of plaatsingsprocedure van ten minste zes opeenvolgende maanden: tien werkdagen te kiezen binnen een jaar na de datum van overlijden]4;]2
[3 4°/2: het overlijden van een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de ambtenaar of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de echtgenoot/echtgenote van de ambtenaar, anders dan bedoeld in 4°/1: vier werkdagen;]3
[4 4°/3 het overlijden van de pleegvader of pleegmoeder bij wie de ambtenaar in langdurige pleegzorg was geplaatst: vier werkdagen;]4
[4 4°/4 het overlijden van een kind dat de ambtenaar in zijn gezin sinds minder dan zes maanden opvangt in het kader van een toezichts- of plaatsingsprocedure: één werkdag;]4
5° het overlijden van een bloed- of aanverwant van de ambtenaar verder dan de eerste graad, onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : twee werkdagen;
6° het overlijden van de schoonbroer of de schoonzuster van de echtgenoot/-genote van de ambtenaar, onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : twee werkdagen;
7° het overlijden van een bloed- of aanverwant van de ambtenaar, in de tweede of derde graad, niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : één werkdag;
8° het overlijden van de schoonbroer of de schoonzuster van de echtgenoot/-genote van de ambtenaar, niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : één werkdag;
9° de verandering van standplaats opgelegd in het belang van de dienst, wanneer de verplaatsing een bijdrage van het Gewest in de verhuiskosten meebrengt : twee werkdagen;
10° de plechtige communie of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een erkende eredienst van een kind van de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote : één werkdag;
11° de deelname van een kind van de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote aan het feest van de vrijzinnige jeugd : één werkdag;
12° priesterwijding of intreden in het klooster of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende eredienst van een kind van de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote, van een broer, een zuster, een schoonbroer, een schoonzuster van de ambtenaar : één werkdag;
13° de deelname aan een assisenjury, de oproeping als getuige voor een rechtbank of de door een rechtbank bevolen persoonlijke verschijning : de nodige duur;
14° de uitoefening van het ambt van voorzitter, bijzitter of secretaris of getuige van een stem-, tel- of hoofdbureau : de nodige tijd met een maximum van vijf werkdagen.
Als de uitoefening van de ambten bedoeld in het tweede lid samenvalt met één of meerdere dagen waarop de ambtenaar niet tot werken verplicht is, krijgt hij een dienstvrijstelling voor de dag of de dagen die volgen op het einde van de uitoefening van de ambten.
De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
----------
(1)<BWG 2013-01-31/10, art. 1, 036; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
(2)<BWG 2014-03-20/10, art. 8, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<BWG 2022-04-06/05, art. 3, 081; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
(4)<BWG 2022-12-01/05, art. 4, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling II. - Uitzonderlijke verloven.
Art.377.(Voorheen LIII.CIII.2.) De ambtenaar krijgt verlof om een stage of een proefperiode te doorlopen in een andere overheidsbetrekking of in het gesubsidieerd onderwijs.
Dat verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duurtijd van de stage of de proefperiode.
Dat verlof wordt niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstanciënniteit.
[1 Vierde lid opgeheven.]1
Het verlof dat de bepaalde grenzen overschrijdt wordt van rechtswege in disponibiliteit om persoonlijke redenen omgezet.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 160, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.378.(Voorheen LIII.CIII.3.) De ambtenaar krijgt verlof :
1° om de cursussen te volgen van de school voor civiele bescherming, als vrijwillige dienstnemer bij dit korps of als cursusdeelnemer die er geen deel van uitmaakt;
2° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps civiele bescherming of bij een brandweerkorps als vrijwillige dienstnemer bij dit korps.
Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
[1 Derde lid opgeheven.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 161, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.379.(Voorheen LIII.CIII.4.) § 1. De ambtenaar krijgt uitzonderlijk verlof [1 ...]1 :
1° [1 bij ziekte, ongeval of ziekenhuisopname van één persoon die onder hetzelfde dak als hij leeft]1;
2° (bij ziekte, ongeval of ziekenhuisopname van één van de volgende personen die niet onder hetzelfde dak als hij wonen : [1 de echtgenoot/-genote]1 een bloed- of aanverwant in de eerste graad.) <BWG 2007-02-15/58, art. 75, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
3° bij ernstige materiële schade aan zijn goeden, zoals de schade veroorzaakt aan de woning door brand of een natuurramp;
4° bij andere gebeurtenissen die na onderlinge overeenstemming tussen de ambtenaar en de hiërarchische meerdere van minstens rang A4 bepaald worden en als dwingende redenen beschouwd dienen te worden.
(In de gevallen bedoeld in lid 1, 1° en 2°, bewijst een doktersattest de noodzakelijke aanwezigheid van de ambtenaar.) <BWG 2007-02-15/58, art. 75, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
[1 In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, is overmacht vereist.]1
§ 2. De duur van de verloven bedoeld in § 1 mag de tien werkdagen per jaar niet overschrijden, waarvan de eerste vier bezoldigd zijn. Voor het overige worden de verloven gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
----------
(1)<BWG 2022-12-01/05, art. 5, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling III. - Verloven met een filantropisch doel.
Art.380.(Voorheen LIII.CIII.5.) De ambtenaar krijgt verlof om gehandicapten en zieken te begeleiden en bij te staan bij reizen en vakantieverblijven die in België of in het buitenland worden georganiseerd door een vereniging, een openbare of privé-instelling waarvan de opdracht erin bestaat zich over gehandicapten en zieken te ontfermen en die daartoe overheidssubsidies krijgt.
De verlofaanvraag dient te worden gestaafd door een attest waarmee de vereniging of instelling verzekert dat de reis of het vakantieverblijf onder zijn verantwoordelijkheid staat.
De duur van die verloven mag de vijf werkdagen per jaar niet overschrijden; zij worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
[1 Vierde lid opgeheven.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 162, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.381. (Voorheen LIII.CIII.6.) De ambtenaar krijgt ten hoogste vier werkdagen verlof voor het afstaan van beenmerg. Dat verlof neemt een aanvang op de dag waarop de beenmergafstand in de verzorgingsinstelling plaatsvindt; het wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art.382. (Voorheen LIII.CIII.7.) De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van organen of weefsels. Dit verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenkomt met de duur van de ziekenhuisopname en van de eventueel vereiste herstelperiode alsook met de duur van de voorafgaande geneeskundige onderzoeken. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art.383. (Voorheen LIII.CIII.8.) § 1. De ambtenaar krijgt verlof voor bloed-, bloedplaatjes- of bloedplasmadonatie.
Het verlof heeft een duur van één dag voor de bloeddonatie en een halve dag voor bloedplaatjes- of bloedplasmadonatie.
§ 2. Voor de bloeddonatie wordt het verlof voor de dag van de donatie zelf toegekend.
Voor bloedplaatjes- of bloedplasmadonatie wordt (het verlof) op de dag zelf van de donatie bij aanvang of op het einde van de dag toegekend. <BWG 2007-02-15/58, art. 76, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Het verlof wordt evenwel voor de dag volgend op de dag van de bloed- of de bloedplaatjesdonatie toegekend indien de twee volgende voorwaarden worden nageleefd :
1° de donatie vindt na de normale diensturen plaats;
2° de dag daarop is voor de ambtenaar een werkdag.
Afdeling IV. - Borstvoedingspauzes.
Art.384.(Voorheen LIII.CIII.9.) De ambtenaar die vier uur of meer per werkdag presteert heeft het recht op een dienstvrijstelling om buiten de werkplek haar kind of kinderen met moedermelk te voeden of haar melk af te kolven tot [1 negen]1 maanden na de geboorte.
Die periode kan worden verlengd met maximum twee maanden indien verantwoord door medische omstandigheden.
----------
(1)<BWG 2012-10-18/04, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
Art.385. (Voorheen LIII.CIII.10.) De borstvoedingspauze mag maximum een half uur duren. Indien de ambtenaar voltijds werkt, heeft zij recht op twee pauzes die zij dezelfde dag moet nemen. Die twee pauzes kunnen samen genomen worden in één pauze van één uur.
Het tijdstip van de pauze dient overeengekomen te worden tussen de ambtenaar en haar onmiddellijke hiërarchische meerdere.
Art.386. (Voorheen LIII.CIII.11.) De ambtenaar licht de overheid waaronder zij valt twee maanden op voorhand in vóór zij van haar recht gebruik maakt. De overheid kan die termijn inkorten.
De ambtenaar dient het bewijs te leveren dat ze borstvoeding geeft, door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen of een medisch getuigschrift voor te leggen. Dat bewijs dient maandelijks te worden geleverd.
HOOFDSTUK IV. - Moederschapsbescherming.
Art.387. (Voorheen LIII.CIV.1.) Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art.388.(Voorheen LIII.CIV.2.) De bezoldiging over de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar bevallingsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken of (negentien) weken bij meervoudige zwangerschap bestrijken. <BWG 2007-02-15/58, art. 77, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
(De bezoldiging die verschuldigd is voor de verlenging van nabevallingsrust toegekend overeenkomstig artikel 391bis, mag niet meer dan vierentwintig weken dekken.) <BWG 2007-02-15/58, art. 77, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
[1 [2 ...]2.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 163, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2020-11-12/06, art. 1, 075; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.389. <Opgeheven bij BWG 2020-11-12/06, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.390. (Voorheen LIII.CIV.4.) Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof.
In afwijking van artikel 388 is de bezoldiging verschuldigd.
Art.391.(Voorheen LIII.CIV.5.) Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het bevallingsverlof overeenkomstig artikel 39 van de wet van 16 maart 1971 na de (negende) week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin (hij is blijven werken) vanaf de (zesde) week vóór de werkelijke bevallingsdatum of vanaf de (achtste) week indien er een meervoudige geboorte wordt verwacht. Bij vroegtijdige geboorte wordt die periode teruggebracht tot het aantal dagen waarin (hij gewerkt heeft) tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat. <BWG 2007-02-15/58, art. 79, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnatale verlof overgedragen kunnen worden, zijn :
1° het jaarlijks vakantieverlof;
2° de dagen bedoeld in artikel 375;
3° de verloven bedoeld in de artikelen 376 et 379;
4° het verlof om dwingende reden van familiaal belang;
5° de afwezigheden wegens ziekte [2 ...]2.
(Bij een meervoudige geboorte wordt de arbeidsonderbrekingsperiode na de negende week, eventueel verlengd overeenkomstig de bepalingen van lid 2, verlengd met een maximumperiode van twee weken.) <BWG 2007-02-15/58, art. 79, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
[1 [2 ...]2.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 164, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2020-11-12/06, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art. 391bis. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/58, art. 80, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007> In de gevallen waarin de pasgeborene in de ziekenhuisinrichting dient te blijven na de eerste zeven dagen na de geboorte, kan de nabevallingsrust op verzoek van de ambtenaar verlengd worden met een periode die even lang duurt als de periode waarin het kind in het ziekenhuis is gebleven na de eerste zeven dagen. De duur van die verlenging mag de vierentwintig weken niet overschrijden. Daartoe maakt de ambtenaar aan de overheid waaronder hij ressorteert, het volgende over :
1° op het einde van de periode van de nabevallingsrust, een attest van de ziekenhuisinrichting waaruit blijkt dat de pasgeborene na de eerste zeven dagen na de geboorte in het ziekenhuis is gebleven, en waarin de duur van het ziekenhuisverblijf wordt aangegeven;
2° in voorkomend geval, op het einde van de verlengingsperiode voortvloeiende uit de bepalingen van dit lid, een nieuw attest van de ziekenhuisinrichting waaruit blijkt dat de pasgeborene de ziekenhuisinrichting nog niet verlaten heeft en waarin de duur van het ziekenhuisverblijf wordt aangegeven.
Art. 391ter.[1 Wanneer de vrouwelijke ambtenaar de arbeidsonderbreking na de negende week met ten minste twee weken kan verlengen, kunnen de laatste twee weken van het postnataal verlof op haar verzoek worden omgezet in verlofdagen van postnatale rust.
Ten laatste vier weken voor het einde van het verplicht postnataal verlof brengt de vrouwelijke ambtenaar de directeur-generaal [2 Ondersteunende Diensten]2 schriftelijk op de hoogte van de gewenste omzetting en de planning die door haar wordt vastgesteld, met inachtneming van artikel 370ter.
De verlofdagen van postnatale rust moeten worden opgenomen binnen acht weken te rekenen vanaf het einde van het verplicht postnataal verlof.
Deze dagen worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2013-01-31/10, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 70, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art. 391quater.[1 De vrouwelijke ambtenaar mag haar ambt uitoefenen ten belope van 50 % van de duur van de volle arbeidsduur tijdens een periode van twee maanden vóór de zevende dag voorafgaand aan de vermoedelijke datum van de bevalling.
De vrouwelijke ambtenaar die wenst te kiezen voor de halftijdse arbeidsregeling bedoeld in het eerste lid, dient een aanvraag in bij de directeur-generaal [2 Ondersteunende Diensten]2.
De aanvraag wordt minstens twee maanden vóór de periode ingediend waarin de vrouwelijke ambtenaar haar deeltijdse prestaties wenst te leveren.
Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Het postnataal verlof maakt een einde aan het deeltijds arbeidsstelsel bedoeld in het eerste lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2013-01-31/10, art. 3, 036; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 71, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.392. (Voorheen LIII.CIV.6.) Tijdens de zwangerschaps- of borstvoedingsperiode mag de ambtenaar geen bijkomend werk verrichten. Als bijkomend werk dient voor de toepassing van dit artikel te worden beschouwd, elk werk dat meer dan achtendertig uur per week bedraagt.
Art.393. (Voorheen LIII.CIV.7.) De ambtenaar die zich in dienstactiviteit bevindt krijgt op eigen aanvraag het verlof dat zij nodig heeft om zich naar de prenatale geneeskundige onderzoeken te begeven en zich eraan te onderwerpen indien die niet na de diensturen plaats kunnen vinden. De aanvraag van de ambtenaar dient te worden gestaafd aan de hand van elk nuttig stuk.
Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art.394. (Voorheen LIII.CIV.8.) De ambtenaar die overeenkomstig artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector van arbeid vrijgesteld is, is in verlof voor de nodige duur. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art.395.<BWG 2007-02-15/58, art. 81, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007> De artikelen 387 [1 tot en met 388]1 zijn niet van toepassing bij een miskraam dat voorgevallen is vóór de éénentachtigste zwangerschapsdag.
----------
(1)<BWG 2020-11-12/06, art. 4, 075; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
HOOFDSTUK V. - [1 Overgedragen moederschapsverlof en geboorteverlof]1.
----------
(1)
Art.396.(Voorheen LIII.CV.1.) § 1. Indien de moeder van het kind in het ziekenhuis opgenomen wordt of overlijdt, krijgt de [1 meeouder]1 van het kind op eigen aanvraag een vervangend vaderschapsverlof om het kind op te vangen.
§ 2. Wordt de moeder van het kind in het ziekenhuis opgenomen, kan de ambtenaar die de [1 meeouder]1 van het kind is een [1 overgedragen moederschapsverlof]1 krijgen tegen volgende voorwaarden :
1° het pasgeboren kind moet het ziekenhuis verlaten hebben;
2° de ziekenhuisopname van de moeder moet langer dan zeven dagen duren.
Het [1 overgedragen moederschapsverlof]1 kan niet vóór de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind aanvangen en eindigt op het tijdstip waarop het verblijf van de moeder in het ziekenhuis eindigt en uiterlijk op het einde van het deel van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had.
De ambtenaar die de [1 meeouder]1 van het kind is en die in aanmerking wenst te komen voor het [1 overgedragen moederschapsverlof]1 licht er de overheid waaronder hij valt over in. In zijn schriftelijke mededeling vermeldt hij de datum waarop het verlof aanvangt en de vermoedelijke duur ervan. De verlofaanvraag wordt gestaafd door een attest waarmee de duur van het verblijf van de moeder in het ziekenhuis langer dan zeven dagen die volgen op de datum van de bevalling, en de datum waarop het pasgeboren kind het ziekenhuis verlaten heeft, aangetoond worden.
§ 3. Bij overlijden van de moeder is de duur van het [1 overgedragen moederschapsverlof]1 gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder niet opgebruikt had.
De ambtenaar die de [1 meeouder]1 van het kind is en die in aanmerking wenst te komen voor het [1 overgedragen moederschapsverlof]1 licht er de overheid waaronder hij valt schriftelijk over in binnen de vijftien dagen na het overlijden van de moeder.
In zijn schriftelijke mededeling worden de datum van aanvang van het [1 overgedragen moederschapsverlof]1 en de vermoedelijke duur ervan vermeld. Zo spoedig mogelijk wordt een uittreksel van de overlijdensakte van de moeder voorgelegd.
§ 4. Het [1 overgedragen moederschapsverlof]1 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 5. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 82, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
----------
(1)<BWG 2022-12-01/05, art. 7, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.397.[1 Onverminderd artikel 396 wordt aan de ambtenaar op zijn verzoek 15 dagen geboorteverlof toegekend bij de geboorte van een kind waarvan de afstamming ten aanzien van wie wordt vastgesteld. Dit verlof moet worden opgenomen binnen vier maanden na de geboorte of, in voorkomend geval, na afloop van het aan de ambtenaar overgedragen moederschapsverlof.
De duur van dit verlof bedraagt twintig dagen voor geboorten die plaatsvinden vanaf 1 januari 2023.
Bij ontstentenis van een ambtenaar bedoeld in het vorige lid, komt datzelfde recht toe aan de werknemer die op het ogenblik van geboorte:
1° wettelijk samenwoont met diegene ten aanzien van wie de afstamming vaststaat en bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, en niet is verbonden door een band van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksbeletsel waarvoor de familierechtbank geen ontheffing kan verlenen;
2° sinds een onafgebroken periode van drie jaar voorafgaand aan de geboorte op permanente en affectieve wijze samenwoont met diegene ten aanzien van wie de afstamming vaststaat en bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, en niet is verbonden door een band van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksbeletsel waarvoor de familierechtbank geen ontheffing kan verlenen. Het bewijs van samenwoning en hoofdverblijfplaats wordt geleverd door middel van een uittreksel uit het bevolkingsregister.
De in het derde lid, 1° en 2°, bedoelde voorwaarde betreffende de hoofdverblijfplaats van het kind is niet van toepassing wanneer het kind doodgeboren is.
Voor de geboorte van eenzelfde kind heeft slechts één ambtenaar recht op het in lid 3 bedoelde verlof. De ambtenaar die krachtens lid 3, 1° en 2°, recht op verlof krijgen, hebben voorrang.
Geboorteverlof wordt niet verleend in geval van een miskraam vóór de honderd tachtigste dag van de zwangerschap.
Het geboorteverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Het recht op moederschapsverlof bedoeld in artikel 39 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 sluit in voorkomend geval voor dezelfde ouder het recht op het in de voorgaande leden bedoelde verlof uit.]1
----------
(1)<BWG 2022-12-01/05, art. 8, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
HOOFDSTUK VI. [1 - Adoptieverlof en opvangverlof.]1
----------
(1)
Art.398.[1 § 1. Het personeelslid dat, in het kader van een adoptie, een minderjarig kind in zijn gezin opneemt, krijgt een adoptieverlof van acht weken.
De duur van het in het eerste lid bedoelde verlof wordt verlengd:
1° met een week vanaf 1 januari 2023;
2° met twee weken vanaf 1 januari 2025;
3° met drie weken vanaf 1 januari 2027.
Het tweede lid is enkel van toepassing op de aanvragen die vanaf de inwerkingtreding van de betrokken verlenging worden ingediend en voor zover het adoptieverlof ten vroegste aanvangt vanaf dezelfde datum van inwerkingtreding.
De duur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het kind wegens zijn handicap in aanmerking komt voor de toeslag op de kinderbijslag krachtens de op hem toepasselijke regeling inzake de kinderbijslag.
De duur van het adoptieverlof, in voorkomend geval verdubbeld krachtens het vierde lid, wordt met twee weken verlengd bij gelijktijdige adoptie van meerdere minderjarige kinderen.
§ 2. Het adoptieverlof kan in weken gesplitst worden en dient te worden genomen uiterlijk binnen de vier maanden die volgen op de datum waarop het kind in het gezin van het personeelslid wordt opgenomen. Die termijn wordt op acht maanden gebracht wanneer de duur van het adoptieverlof is verdubbeld overeenkomstig paragraaf 1, vierde lid.
De opvang wordt bewezen door de inschrijving in de bevolkingsregisters of in het vreemdelingenregister van zijn gemeente van verblijfplaats.
§ 3. In geval van internationale adoptie en in afwijking van paragraaf 1, eerste lid, kan het adoptieverlof worden genomen vanaf de dag nadat de bevoegde centrale autoriteit van de Gemeenschap de beslissing om het kind aan het personeelslid toe te vertrouwen, heeft goedgekeurd, overeenkomstig de artikelen 361-3, 5°, of 361-5, 4°, van het Burgerlijk Wetboek, teneinde het kind in de Staat van herkomst op te halen.
In dat geval dient het personeelslid een verklaring van de bevoegde centrale autoriteit van de Gemeenschap over te leggen waarin wordt bevestigd dat het kind aan het personeelslid is toevertrouwd.
§ 4. Het personeelslid dat in het kader van een toezichts- of plaatsingsprocedure voor een minderjarig kind gedurende een ononderbroken periode van ten minste zes maanden is belast met de zorg voor dat minderjarig kind in zijn gezin, heeft ten behoeve van de zorg voor dat kind en slechts eenmaal voor hetzelfde kind recht op acht weken opvangverlof.
In dat geval legt het personeelslid de beslissing over van de bevoegde rechterlijke instantie of dienst waarbij hem of haar het recht wordt verleend het kind op te vangen.
De duur van het in het eerste lid bedoelde verlof wordt verlengd:
1° met een week vanaf 1 januari 2023;
2° met twee weken vanaf 1 januari 2025;
3° met drie weken vanaf 1 januari 2027.
Het derde lid is enkel van toepassing op de aanvragen die vanaf de inwerkingtreding van de betrokken verlenging worden ingediend en op voorwaarde dat het opvangverlof op zijn vroegst ingaat op dezelfde datum van de inwerkingtreding.
De duur van het in het eerste lid bedoelde opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind wegens zijn handicap in aanmerking komt voor de toeslag op de kinderbijslag krachtens de op hem toepasselijke regeling inzake de kinderbijslag.
De duur van het in het eerste lid bedoelde opvangverlof, in voorkomend geval verdubbeld krachtens het vijfde lid, wordt met twee weken verlengd bij gelijktijdige opvang van meerdere minderjarige kinderen.
§ 5. Het opvangverlof kan in weken gesplitst worden en dient te worden genomen uiterlijk binnen de vier maanden die volgen op de datum waarop het kind in het gezin van het personeelslid wordt opgenomen. Die termijn wordt op acht maanden gebracht wanneer de duur van het opvangverlof overeenkomstig paragraaf 4, vijfde lid is verdubbeld.
De opvang wordt bewezen door de inschrijving in de bevolkingsregisters of in het vreemdelingenregister van zijn gemeente van verblijfplaats.]1
----------
(1)<BWG 2021-04-22/10, art. 2, 076; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.399.[1 Het adoptieverlof en het opvangverlof worden gelijkgesteld met perioden van dienstactiviteit.
[2 ...]2]1
----------
(1)<BWG 2021-04-22/10, art. 3, 076; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BWG 2022-12-01/05, art. 9, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
HOOFDSTUK VII. - Ouderschapsverlof.
Art.400.(Voorheen LIII.CVII.1.) § 1. [1 Het personeelslid in dienstactiviteit krijgt bij de geboorte of de adoptie van een kind een ouderschapsverlof dat genomen kan worden :
1° hetzij gedurende een periode van [3 vier]3 maanden in het raam van de volledige loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; op verzoek van het personeelslid kan deze periode worden opgesplitst in maanden;
2° hetzij gedurende een periode van [3 acht]3 maanden in het raam van de halftijdse loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet; op verzoek van het personeelslid kan deze periode worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
3° hetzij gedurende een periode van [3 twintig]3 maanden in het raam van de loopbaanonderbreking met één vijfde zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet; op verzoek van het personeelslid kan deze periode worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
[4 hetzij gedurende een periode van veertig maanden in het kader van de onderbreking van een tiende van de beroepsloopbaan bedoeld in artikel 102 van de voornoemde wet; op verzoek van het personeelslid kan deze periode worden opgesplitst in perioden van tien maanden of een veelvoud van dit cijfer. ]4
De ambtenaar heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid.[4 Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand volledige loopbaanonderbreking gelijk is aan twee maanden halftijdse loopbaanonderbreking en gelijk is aan vijf maanden loopbaanonderbreking met één vijfde en aan tien maanden loopbaanonderbreking met één tiende.]4.
[2 De ambtenaar heeft recht op het ouderschapsverlof :
1° naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
2° in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt;
3°[4 wanneer het kind wegens zijn handicap in aanmerking komt voor de toeslag op de kinderbijslag krachtens de op hem toepasselijke regeling inzake de kinderbijslag, tot het kind eenentwintig jaar wordt. ]4.
Aan de voorwaarde van de twaalfde of de eenentwintigste verjaardag moet zijn voldaan uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.]2 ]1
§ 2. Het bij dit artikel bedoelde ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd; het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 3. Onder voorbehoud van de bepalingen van dit artikel is het ouderschapsverlof voor het overige onderworpen aan de bepalingen van hoofdstuk XIII van Boek III.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 166, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/10, art. 5, 036; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
(3)<BWG 2013-05-16/04, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 27-05-2013>
(4)<BWG 2022-04-06/05, art. 5, 081; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
Art. 400bis.<Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/58, art. 84; Inwerkingtreding : 12-04-2007> Er wordt na de geboorte, de adoptie of de plaatsing van een kind in een pleeggezin in het kader van de pleegzorg een ouderschapsverlof van maximum drie maanden toegekend aan de ambtenaar in dienstactiviteit. Dat voltijdse verlof dient opgenomen te worden voor het kind de leeftijd van [1 twaalf]1 jaar heeft bereikt. Op verzoek van de ambtenaar wordt het verlof in maanden opgedeeld. Dat verlof is onbezoldigd. Voor het overige wordt het gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
[1[2 Wanneer het kind wegens zijn handicap in aanmerking komt voor de toeslag op de kinderbijslag krachtens de op hem toepasselijke regeling inzake de kinderbijslag, wordt het ouderschapsverlof van drie maanden toegekend tot het kind eenentwintig jaar wordt.]2.]1
----------
(1)<BWG 2013-01-31/10, art. 6, 036; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
(2)<BWG 2022-04-06/05, art. 6, 081; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
Art. 400ter. [1 Wanneer het in de artikelen 400 en 400bis bedoelde ouderschapsverlof in de vorm van een voltijdse verlof genomen wordt, dient het personeelslid zijn aanvraag via de hiërarchische weg in binnen twee maanden vóór het begin van het aangevraagde verlof.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2013-05-16/04, art. 3, 037; Inwerkingtreding : 27-05-2013>
HOOFDSTUK VIII. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang.
Art.401.(Voorheen LIII.CVIII.1.) [2 De ambtenaar heeft recht op een verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor een periode van maximaal vijftien werkdagen per jaar. Het verlof wordt toegekend door de directeur-generaal waaronder hij ressorteert of diens afgevaardigde. Het verlof wordt opgenomen per dag of per halve dag.]2
Bovenop het verlof bepaald in het eerste lid heeft de ambtenaar recht op een verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor een periode van maximaal dertig werkdagen per jaar wegens :
1° ziekenhuisopname van een persoon die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad of van een bloed- of aanverwant van het één of andere geslacht met wie de ambtenaar samenwoont en die niet met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;
2° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen die de leeftijd van 15 jaar niet hebben bereikt.
[1 3° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen die de leeftijd van [3 25]3 jaar niet hebben bereikt,[4 wanneer zij op grond van hun handicap in aanmerking komen voor de toeslag op de kinderbijslag krachtens de op hen toepasselijke regeling inzake de kinderbijslag]4;
4° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen die onder het statuut van verlengde minderjarigheid werden geplaatst.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 167, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/10, art. 7, 036; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
(3)<BWG 2017-06-15/11, art. 1, 065; Inwerkingtreding : 21-07-2017>
(4)<BWG 2022-04-06/05, art. 7, 081; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
Art.402. (Voorheen LIII.CVIII.2.) Het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met periodes van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.403. (Voorheen LIII.CVIII.3.) De maximumduur van het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt in evenredige mate verminderd overeenkomstig artikel 373, § 1.
Art.404. (Voorheen LIII.CVIII.4.) Voor het geheel van de loopbaan van de ambtenaar mogen die verloven de vijfhonderdveertig dagen niet overschrijden.
HOOFDSTUK IX. - Verlof wegens ziekte.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.405. (Voorheen LIII.CIX.1.) Voor de gehele duur van zijn loopbaan kan de ambtenaar, die wegens ziekte of gebrekkigheid verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, ziekteverlof krijgen tot maximum éénentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in dienst is, wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.
Voor de ambtenaar die oorlogsinvalide is, wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 96 gebracht.
Het verlof wegens ziekte wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.406. (Voorheen LIII.CIX.2.) § 1. De éénentwintig en tweeëndertig dagen bedoeld in artikel 405) worden verminderd in evenredigheid met de tijdens de beschouwde periode van twaalf maanden niet verrichte prestaties, wanneer de ambtenaar in de loop van die periode :
1° een of meer verloven heeft gekregen die in artikel 373, § 1, 1° tot en met 5° opgesomd zijn;
2° afwezig is geweest wegens ziekte, het verlof bedoeld in artikel 410 uitgezonderd;
3° op non-activiteit is geplaatst met toepassing van artikel 215 van deze Code.
§ 2. Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
§ 3. Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.
Art.407. (Voorheen LIII.CIX.3.) § 1. Het verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de regelingen van loopbaanonderbreking zoals bedoeld in hoofdstuk XIII, noch aan de regelingen voor deeltijds werk, zoals bedoeld in hoofdstuk XIV.
De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen.
§ 2. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal dagen verlof waarop hij krachtens artikel 405 recht heeft, naar rata van de te verrichten prestaties.
Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel aantal is wordt de dagbreuk verwaarloosd.
Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten.
Art.408. (Voorheen LIII.CIX.4.) Het verlof wegens ziekte schort het verlof om dwingende redenen van familiaal belang op.
Art.409. (Voorheen LIII.CIX.5.) Voor de toepassing van artikel 405 worden de werkelijke prestaties in aanmerking genomen die de ambtenaar in welke hoedanigheid ook en zonder vrijwillige onderbreking verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een door de Staat of een Gemeenschap opgerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinrichting, psycho-medisch sociaal centrum, dienst voor beroepskeuze of medisch pedagogisch instituut.
Art.410.(Voorheen LIII.CIX.6.) § 1. Onder voorbehoud van artikel 412 en in afwijking van artikel 405, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan :
1° naar aanleiding van een ziekte veroorzaakt door een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte;
2° indien de ambtenaar van zijn arbeidsplaats is verwijderd ten gevolge van een uitvoerbare beslissing van de arbeidsgeneesheer die vaststelt dat de ambtenaar ongeschikt is om een plaats bedoeld in [1 artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers]1 te bekleden en hem geen enkel vervangend werk toegewezen kan worden.
Daarnaast worden de dagen verlof die worden toegekend ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, zelfs na de datum van consolidering, niet in overweging genomen om het aantal verlofdagen te berekenen die de ambtenaar nog kan krijgen krachtens artikel 405.
§ 2. De ambtenaar die bedreigd is door een beroepsziekte of door een ernstige, besmettelijke ziekte en die volgens de door de Regering vastgestelde modaliteiten ertoe gebracht wordt tijdelijk zijn ambt neer te leggen, wordt van ambtswege voor de noodzakelijke duur in verlof gesteld. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
----------
(1)<BWG 2012-10-18/04, art. 31, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
Art. 410bis. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-15/58, art. 85; Inwerkingtreding : 12-04-2007> Om het aantal verlofdagen die de ambtenaar nog kan krijgen krachtens artikel 405 te bepalen, worden de ziekteverlofdagen die het gevolg zijn van pesten, ongewenste intimiteiten of geweldpleging op het werk niet in overweging genomen, voor zover het pesten, de ongewenste intimiteiten of de geweldpleging erkend zijn door de overheid of vastgesteld zijn bij een gerechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is getreden.
Art.411. (Voorheen LIII.CIX.7.) De verlofdagen wegens ziekte die worden toegekend naar aanleiding van een ongeval dat door de fout van een derde veroorzaakt wordt en dat ander is dan een ongeval bedoeld in artikel 410 worden niet in overweging genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die de ambtenaar nog kan krijgen krachtens artikel 405, tegen het percentage van de aansprakelijkheid die de derde aangerekend wordt en die als grond dient voor de wettelijke indeplaatsstelling van het Gewest of de instelling.
Art.412. (Voorheen LIII.CIX.8.) Voor de toepassing van artikel 23, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit tot vaststelling van de algemene principes mag de ambtenaar niet definitief ongeschikt wegens ziekte worden verklaard voor hij de som van alle verloven heeft opgebruikt waarop artikel 405 hem recht geeft.
Het eerste lid geldt niet voor de ambtenaar die, na een opdracht te hebben vervuld bij een buitenlandse regering, een buitenlands overheidsbestuur of een internationale instelling, daarvoor in ruste is gesteld wegens invaliditeit en een pensioen geniet.
Art. 412bis.[1 De directeur-generaal [2 Ondersteunende Diensten]2 stelt de ambtenaar, binnen de maand volgend op zijn verjaardag, in kennis van het saldo, op de dag van zijn verjaardag, van de dagen ziekteverlof waarop hij krachtens artikel 405 recht heeft.
In geval van onenigheid, kan de ambtenaar een beroep indienen bij de Kamer van Beroep.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2013-01-31/10, art. 8, 036; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 72, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Afdeling Ibis. - [1 Controle op de afwezigheden wegens ziekte]1
----------
(1)
Art.413.(Voorheen LIII.CIX.9.) [1 In de zin van deze afdeling dient te worden verstaan onder :
1° controledienst : de medische controledienst gekozen door de Regering waaraan elke ambtenaar afwezig wegens ziekte wordt onderworpen;
2° controlegeneesheer : elke geneesheer die voor rekening van de controledienst handelt;
3° afwezigheid : elke afwezigheid wegens ziekte;
4° werkdag : elke dag dat de ambtenaar dient te werken;
5° behandelende geneesheer : elke al dan niet vertrouwde geneesheer gekozen door de ambtenaar en elke geneesheer aangewezen door de behandelende geneesheer om hem te vervangen;
6° verblijfplaats : de gewone of tijdelijke verblijfplaats van de ambtenaar, een verzorgingsinstelling of elke andere plaats waar de ambtenaar tijdens zijn afwezigheid verblijft.]1
----------
(1)<BWG 2012-11-15/04, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
Art. 413/1. [1 Elke afwezigheid kan het voorwerp uitmaken van een controle overeenkomstig de artikelen 413ter tot 413octies. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-15/11, art. 2, 065; Inwerkingtreding : 21-07-2017>
Art. 413bis.[1 De ambtenaar die niet in staat is om te werken, geeft kennis daarvan of laat daarvan kennis geven aan de persoon of de dienst die een hiërarchische meerdere van niveau A hem aangeeft, zo spoedig mogelijk en in elk geval vóór 9 u. 30 indien hij aan een glijdende uurrooster wordt onderworpen of, bij gebrek, vóór het uur waarop hij zijn ambt moet opnemen. Hij vermeldt zijn verblijfplaats of laat ze vermelden. Vanaf de eerste dag van zijn afwezigheid, tenzij hij voorziet dat zijn afwezigheid maar één dag zou duren, laat de ambtenaar zich ook onderzoeken, op eigen kosten, door zijn behandelende geneesheer die onmiddellijk een standaard medisch attest invult.
[2 In afwijking van lid 1 laat de ambtenaar zich na de derde afwezigheid van één dag in het kalenderjaar voor elke nieuwe afwezigheid waarvan hij voorziet dat ze niet langer dan één dag zal duren, de dag zelf op eigen kosten, onderzoeken door een geneesheer, die een standaard medisch getuigschrift invult.]2
[2 De ambtenaar die lijdt aan een aandoening erkend als ernstige langdurige ziekte door de medische controledienst laat zich na de twaalfde afwezigheid van één dag in het kalenderjaar voor elke nieuwe afwezigheid waarvan hij voorziet dat ze niet langer dan één dag zal duren, de dag zelf op eigen kosten, onderzoeken door een geneesheer, die een standaard medisch getuigschrift invult.]2
Het eerste lid en de artikelen 413ter tot 413octies zijn van toepassing op de ambtenaar die zich niet in staat voelt om het werk te hervatten op de datum vastgesteld door de geneesheer, zelfs indien de ambtenaar maar één dag afwezigheid voorziet.]1
----------
(1)<ingevoegd bij BWG 2012-11-15/04, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
(2)<BWG 2017-06-15/11, art. 3, 065; Inwerkingtreding : 21-07-2017>
Art. 413bis/1. [1 De ambtenaar die zich in de loop van de dagelijkse activiteit ongeschikt acht om zijn werk verder te zetten, licht daar, voordat hij zijn ambt neerlegt, de persoon of de dienst over in die een hiërarchische overste van niveau A hem meedeelt.
Na de derde afwezigheid in de loop van de dagelijkse activiteit in het kalenderjaar laat de ambtenaar zich de dag zelf op eigen kosten onderzoeken door een geneesheer, zelfs als hij voorziet dat zijn afwezigheid niet meer dan één dag zal duren. De geneesheer vult een standaard medisch getuigschrift in.
De ambtenaar die lijdt aan een aandoening erkend als ernstige langdurige ziekte door de medische controledienst laat zich na de twaalfde afwezigheid in de loop van de dagelijkse activiteit in het kalenderjaar, de dag zelf op eigen kosten, onderzoeken door een geneesheer, zelfs als hij voorziet dat zijn afwezigheid niet meer dan één dag zal duren. De geneesheer vult een standaard medisch getuigschrift in. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-15/11, art. 4, 065; Inwerkingtreding : 21-07-2017>
Art. 413bis/2. [1 Om zijn aandoening te laten erkennen als ernstige langdurige ziekte overeenkomstig deze afdeling, dient het personeelslid een erkenningsaanvraag bij de medische controledienst in. Samen met de aanvraag wordt een advies van de behandelend geneesheer ingediend. Als de medische controledienst het nodig acht, wordt het personeelslid voor een onderzoek opgeroepen.
De medische controledienst neemt zijn beslissing binnen de dertig dagen te rekenen van de indiening van de aanvraag. Zijn beslissing wordt in de hierin vastgestelde termijn herbeoordeeld.
De erkenning van een aandoening als ernstige langdurige ziekte overeenkomstig deze afdeling geldt niet als erkenning van een aandoening als ernstige langdurige ziekte krachtens artikel 431.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-08-27/14, art. 1, 073; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art. 413ter.[1 De controles worden uitgevoerd op initiatief van de controledienst of op verzoek van de directeur-generaal waaronder de ambtenaar ressorteert of van zijn afgevaardigde.
De controles vinden plaats tussen 8 uur en 20 uur. Een controle die vóór 20 uur begonnen is, kan na 20 uur worden voortgezet. De controlegeneesheer, die zijn bezoek niet moet aankondigen, toont spontaan zijn identiteit en hoedanigheid aan bij de ambtenaar.
De behandelende geneesheer vermeldt op het standaard medisch attest de redenen en de voorziene duur van de afwezigheid, uitgedrukt in kalenderdagen. Hij moet ook vermelden of de ambtenaar het huis mag verlaten of niet.
De ambtenaar geeft kennis van de voorziene duur van zijn afwezigheid of laat daarvan kennis geven aan de dienst of de persoon die hem wordt aangeduid. Hij verstuurt onmiddellijk het standaard medisch attest via de post of via elk ander vergelijkbaar middel aan de controledienst of laat het versturen, nadat hij het attest heeft ingevuld of laten invullen met vermelding van zijn verblijfplaats.]1
[2 Indien de ambtenaart het medisch attest niet overeenkomstig lid 4 toezendt of laat toezenden, wordt hij automatisch in non-activiteit gezet voor de dagen van afwezigheid die voorafgaan aan de dag van toezending.]2
----------
(1)<ingevoegd bij BWG 2012-11-15/04, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
(2)<BWG 2022-10-06/07, art. 1, 084; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 413quater.[1 Het onderzoek gaat door op de plaats vastgelegd door de controledienst of de controlegeneesheer, behalve in de gevallen bedoeld in het tweede lid. In deze gevallen gebeurt het onderzoek op de verblijfplaats.
De ambtenaar die van zijn behandelende geneesheer het huis niet mag verlaten, moet tijdens de duur van de afwezigheid op zijn verblijfsplaats aanwezig zijn, behalve in geval van overmacht.
De controlegeneesheer die de ambtenaar op zijn verblijfplaats niet kan vinden of onderzoeken, laat een bericht achter dat de plaats, de dag en het uur vermeldt waarop de ambtenaar zich dient te melden om onderzocht te worden. [2 In dat geval worden de reiskosten van de ambtenaar door het Gewest gedragen volgens de regels die inzake reiskosten toepasselijk zijn.]2
De ambtenaar geeft op voorhand kennis van elke verandering van de verblijfplaats tijdens zijn afwezigheid aan de controledienst. De verplaatsing van de verblijfplaats naar het buitenland tijdens de afwezigheid is onderworpen aan de beslissing van de controledienst, na advies van de behandelende geneesheer.]1
[3 De ambtenaar die de uitvoering van het medisch onderzoek door de controlegeneesheer weigert of onmogelijk maakt, wordt automatisch in non-activiteit gezet.]3
----------
(1)<ingevoegd bij BWG 2012-11-15/04, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
(2)<BWG 2014-11-27/06, art. 1, 050; Inwerkingtreding : 01-04-2014>
(3)<BWG 2022-10-06/07, art. 2, 084; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
Art. 413quinquies. [1 Indien de controlegeneesheer vaststelt dat de ambtenaar niet in staat is om te werken, wordt de afwezigheid van de ambtenaar gerechtvaardigd voor de duur vastgelegd door de controlegeneesheer. Indien de controlegeneesheer vaststelt dat de ambtenaar niet (meer) arbeidsongeschikt is, zal de ambtenaar het werk hervatten op de eerste werkdag die volgt op de controle, behalve in geval van betwisting van zijn vaststellingen.
De vaststellingen van de controlegeneesheer worden onmiddellijk en schriftelijk meegedeeld aan de ambtenaar. Hij nodigt hem uit om deze vaststellingen te viseren indien hij de voorziene duur van de afwezigheid vastgelegd door de behandelende geneesheer wijzigt of indien hij vaststelt dat de ambtenaar niet (meer) arbeidsongeschikt is.]1
----------
(1)<ingevoegd bij BWG 2012-11-15/04, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
Art. 413sexies. [1 De ambtenaar mag het werk vóór de vastgelegde datum niet hervatten zonder een medisch attest dat hem de toelating geeft.]1
----------
(1)<ingevoegd bij BWG 2012-11-15/04, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
Art. 413septies. [1 In geval van betwisting van de vaststellingen van de controlegeneesheer is de arbitrageprocedure bedoeld in artikel 31, § 5, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing.]1
----------
(1)<ingevoegd bij BWG 2012-11-15/04, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
Art. 413octies.[1 Bij herhaalde afwezigheden kan het plaatsen van een ambtenaar onder systematische controle door een hiërarchische meerdere van minstens rang A4 worden voorgesteld. De beslissingen i.v.m. het plaatsen onder systematische controle zijn van onbepaalde duur, mogen maximum twee jaar duren en worden door de directeur-generaal van het [2 Ondersteunende Diensten]2 genomen na advies van de controledienst; ze worden op dezelfde manier opgeheven en verlengd. Ze worden aan de ambtenaar meegedeeld.
De ambtenaar onder systematische controle die zich niet in staat voelt om te werken of het werk te hervatten op de vastgelegde datum moet zich schikken naar de bepalingen van deze afdeling. Vanaf de eerste dag van zijn afwezigheid en zelfs als hij voorziet dat zijn afwezigheid maar één dag zal duren, laat de ambtenaar zich onderzoeken, op eigen kosten, door zijn behandelende geneesheer en komt hij zich aanbieden bij de controledienst. Indien het voor hem onmogelijk is om zich te verplaatsen, moet hij de controledienst daarvan op de hoogte brengen.]1
----------
(1)<ingevoegd bij BWG 2012-11-15/04, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
(2)<BWG 2021-09-02/10, art. 73, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Afdeling II. - [1 Verminderde prestaties om medische redenen]1
----------
(1)
Art.414.(Voorheen LIII.CIX.10.) [1 Het personeelslid mag vragen om zijn ambt in het kader van verminderde prestaties om medische redenen uit te oefenen :
1° om zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van ten minste dertig dagen;
2° wanneer hij wegens een langdurige medische ongeschiktheid verhinderd is voltijds te werken na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen.
De medische toestand van het personeelslid wordt beoordeeld door een arts van de administratie van de medische expertise van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, die ook instemt met de verminderde prestaties om medische redenen.]1
----------
(1)<BWG 2010-09-02/02, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 24-09-2010>
Art.415.(Voorheen LIII.CIX.11.) [1 § 1. Het personeelslid bedoeld in artikel 414, eerste lid, 1°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum drie maanden.
De verminderde prestaties mogen worden toegestaan voor een periode van één maand. Verlengingen mogen worden toegestaan voor ten hoogste dezelfde periode indien de administratie van de medische expertise bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van het personeelslid dit wettigt. De bepalingen van artikel 417 zijn toepasselijk.
§ 2. Het personeelslid bedoeld in artikel 414, eerste lid, 2°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum twaalf maanden, tenzij de arts van de administratie van de medische expertise oordeelt dat het nieuwe onderzoek vroeger moet plaatsvinden.
Verlengingen mogen worden toegestaan voor ten hoogste twaalf maanden indien de administratie van de medische expertise bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van het personeelslid dit wettigt. De bepalingen van artikel 417 zijn toepasselijk.
§ 3. Bij elk onderzoek oordeelt de arts van de administratie van de medische expertise of het personeelslid geschikt is om 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties te verrichten.
Tijdens een periode van verminderde prestaties om medische redenen kan het in § 2 bedoelde personeelslid een nieuw medisch onderzoek aanvragen bij de administratie van de medische expertise met het oog op de aanpassing van zijn arbeidsstelsel.
§ 4. De verminderde prestaties bedoeld in § 1 worden dagelijks verricht, tenzij de arts van de administratie van de medische expertise er anders over beslist.
De verminderde prestaties bedoeld in § 2 worden verricht volgens een verdeling van de prestaties over de week, conform het advies van de arts van de administratie van de medische expertise.]1
----------
(1)<BWG 2010-09-02/02, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 24-09-2010>
Art.416.(Voorheen LIII.CIX.12.) [1 § 1. De afwezigheden van een personeelslid dat verminderde prestaties verricht overeenkomstig de artikelen 414 tot 418, worden als verlof beschouwd. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 2. Het personeelslid bedoeld in artikel 414, eerste lid, 1° en 2°, geniet zijn volledige wedde voor de eerste drie maanden van de verminderde prestaties om medische redenen.
Het personeelslid bedoeld in artikel 414, eerste lid, 1° en 2°, geniet vanaf de vierde maand de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties, vermeerderd met 60 % van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verricht.
§ 3. Het verlof wegens verminderde prestaties om medische redenen wordt geschorst zodra de ambtenaar in aanmerking komt voor één van de volgende verloven :
1° een bevallingsverlof;
[3 1°/1 een overgedragen moederschapsverlof]3
2° een [3 geboorteverlof]3;
3° [2 een adoptieverlof;]2;
[2 3°/1 een opvangverlof]2
4° een ouderschapsverlof;
5° een verlof wegens beroepsloopbaanonderbreking;
6° een verlof wegens verminderde prestaties verantwoord door sociale of familiale redenen;
7° de vrijwillige vierdagenweek;
8° de vervroegde uittreding.
De machtiging om verminderde prestaties wegens medische redenen te verrichten wordt tijdelijk onderbroken in geval van afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.]1
----------
(1)<BWG 2010-09-02/02, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 24-09-2010>
(2)<BWG 2022-04-06/05, art. 8, 081; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
(3)<BWG 2022-12-01/05, art. 10, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.417.(Voorheen LIII.CIX.13.) [1 § 1. Het personeelslid dat in aanmerking wenst te komen voor verminderde prestaties om medische redenen moet minstens vijf werkdagen vóór de aanvang ervan het advies van de arts van de administratie van de medische expertise inwinnen.
Het personeelslid bedoeld in artikel 414, eerste lid, 1°, moet een geneeskundig getuigschrift en een herintegratieplan van zijn huisarts overleggen. In het herintegratieplan vermeldt de huisarts de vermoedelijke datum van de volledige werkhervatting.
Het personeelslid bedoeld in artikel 414, eerste lid, 2°, moet een omstandig geneeskundig verslag van een geneesheer-specialist overleggen.
§ 2. De arts van de administratie van de medische expertise spreekt zich uit over de medische geschiktheid van het personeelslid om zijn ambt ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties weer op te nemen. Hij maakt zijn geschreven bevindingen zo spoedig mogelijk aan het personeelslid over, eventueel na raadpleging van de huisarts bedoeld in artikel 417, § 1.
§ 3. Na overmaking van de bevindingen door de arts van de administratie van de medische expertise in het kader van een aanvraag voor verminderde prestaties om medische redenen bedoeld in artikel 414, eerste lid, 1° en 2°, kan het personeelslid, in samenspraak met de administratie van de medische expertise, binnen twee werkdagen na de overmaking een arts-scheidsrechter aanwijzen om het medische geschil te beslechten. Indien geen akkoord kan worden bereikt binnen twee werkdagen, kan het personeelslid, ten einde het medisch geschil te beslechten, een arts-scheidsrechter aanwijzen die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde en die voorkomt op de lijst die ter uitvoering van voornoemde wet is vastgelegd.
De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing over het medisch geschil. Elke andere vaststelling blijft onder het beroepsgeheim.
De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van het personeelslid, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.
De arts-scheidsrechter deelt zijn beslissing mee aan de persoon die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en aan de arts van de administratie van de medische expertise. De administratie van de medische expertise en het personeelslid worden onmiddellijk bij ter post aangetekend schrijven verwittigd door de arts-scheidsrechter.]1
----------
(1)<BWG 2010-09-02/02, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 24-09-2010>
Art.418.(Voorheen LIII.CIX.14.) [1 Indien de administratie van de medische expertise van oordeel is dat een personeelslid geschikt is om zijn ambt weer op te nemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties, dan geeft ze daarvan kennis aan de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende diensten]3, die het personeelslid verzoekt tot werkhervatting.]1
----------
(1)<BWG 2010-09-02/02, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 24-09-2010>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 7, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 74, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Afdeling III. - Dienstvrijstelling wegens preventief geneeskundig onderzoek.
Art.419.(Voorheen LIII.CIX.15.) De ambtenaar in dienstactiviteit krijgt op eigen aanvraag een dienstvrijstelling om een onderzoek te ondergaan voor het opsporen van kanker, glaucoom, diabetes, aids [1 , hart- en vaataandoeningen en osteoporose]1.
De vrijstelling wordt voor de duur van het onderzoek toegekend, met inbegrip van de tijd die nodig is om de heen- en terugweg naar en van het onderzoek af te leggen, met een maximum van een halve dag per onderzoek en per kalenderjaar.
De ambtenaar houdt elke nuttig bewijs dat het onderzoek daadwerkelijk plaatsgevonden heeft, bij.
----------
(1)<BWG 2017-06-15/11, art. 5, 065; Inwerkingtreding : 21-07-2017>
HOOFDSTUK X. - Disponibiliteit.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.420. (Voorheen LIII.CX.1.) Het wachtgeld bedoeld in artikel 218 van deze Code wordt vastgesteld op grondslag van de laatste activiteitswedde, in voorkomend geval herzien bij toepassing van artikel 429.
In geval van cumulatie van betrekkingen wordt het wachtgeld slechts toegekend op grond van het hoofdambt.
Art.421. (Voorheen LIII.CX.2.) De in disponibiliteit gestelde ambtenaar is ertoe verplicht een adres binnen het Rijk, waar de hem betreffende beslissingen hem kunnen [1 ter kennis gegeven]1 worden, aan de administratie bekend te maken.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 168, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.422.(Voorheen LIII.CX.3.) De Regering kan de betrekking waarvan de ambtenaar in disponibiliteit titularis is vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en dat de betrekking van rang [1 A3 of]1 A4 is of beantwoordt aan een kaderfunctie in de rang [1 A5, B1, C1 of D1]1.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 169, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.423. (Voorheen LIII.CX.4.) De in disponibiliteit gestelde ambtenaar blijft ter beschikking van de Regering en kan, wanneer hij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezit, in actieve dienst worden teruggeroepen onder de voorwaarden bepaald in dit hoofdstuk.
Hij is ertoe verplicht, binnen de door de Regering gestelde termijn, het ambt te bekleden dat hem wordt aangewezen. Voor zover een betrekking van dezelfde rang en van hetzelfde beroep onbekleed blijft in dezelfde administratieve standplaats als die waar hij zijn vorige betrekking bekleedde, wordt hij daar gereaffecteerd. Indien er geen betrekking in dezelfde administratieve standplaats onbekleed is, wordt hij opnieuw aangewezen in een onbeklede betrekking van dezelfde rang en hetzelfde beroep in de meest nabije administratieve standplaats.
Indien hij zonder geldige reden weigert dat ambt te bekleden wordt hij, na een afwezigheid van tien dagen, geacht ontslag te nemen.
Art.424. (Voorheen LIII.CX.5.) De in disponibiliteit gestelde ambtenaar die in zijn betrekking niet is vervangen, bekleedt die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat.
Afdeling II. - Disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.
Art.425.(Voorheen LIII.CX.6.) Aan de disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst moet een voorstel voorafgaan, gedaan door [1 de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]3]1. Van dat voorstel wordt kennis gegeven aan de ambtenaar die daartegen kan opkomen bij de bevoegde raadkamer.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 170, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 75, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.426. (Voorheen LIII.CX.7.) De ambtenaar die in disponibiliteit is gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst geniet een wachtgeld dat gelijk is aan zijn laatste activiteitswedde.
Art.427. (Voorheen LIII.CX.8.) De duur van de disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst met uitkering van wachtgeld mag in één of meerdere malen de duur van de voor de berekening van het pensioen van de betreffende ambtenaar toelaatbare diensten niet overschrijden.
De militaire diensten noch de diensten als gewetensbezwaarde die de ambtenaar heeft volbracht vóór de indiensttreding in de Rijksbesturen, noch de tijd die de ambtenaar in disponibiliteit heeft doorgebracht worden in overweging genomen.
De militaire diensten of de diensten als gewetensbezwaarde volbracht voor de indiensttreding komen evenwel niet in aanmerking en de in aanmerking komende militaire diensten worden slechts aangerekend voor hun enkele duur.
Afdeling III. - Disponibiliteit wegens ziekte.
Art.428.(Voorheen LIII.CX.9.) § 1. Onverminderd artikel 410 is de ambtenaar die wegens ziekte afwezig is na het maximum aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 405, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte. Hij behoudt zijn aanspraken op bevordering, evenals zijn administratieve en geldelijke anciënniteit.
§ 2. [1 De wegens ziekte in disponibiliteit gestelde ambtenaar wordt aan de medische controle van de dienst bedoeld in artikel 413, 1°, onderworpen.]1
----------
(1)<BWG 2012-11-15/04, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
Art.429.(Voorheen LIII.CX.10.) [1 De ambtenaar die in disponibiliteit wegens ziekte is, ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 60 % van de activiteitswedde voor een voltijdse betrekking, het bedrag van deze wedde mag niet hoger zijn dan het bedrag van de laatste activiteitswedde.]1
Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan :
1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou ontvangen indien de sociale-zekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;
2° het pensioen dat hij gekregen zou hebben indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten.
----------
(1)<BWG 2013-01-31/10, art. 9, 036; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
Art.430. (Voorheen LIII.CX.11.) De wegens ziekte in disponibiliteit gestelde ambtenaar die een wachtgeld geniet, wordt jaarlijks voor de controledienst opgeroepen in de loop van de maand die overeenstemt met de maand waarin hij in disponibiliteit is gesteld.
Indien de ambtenaar zonder wettige reden niet voor de controledienst verschijnt op het in eerste lid vastgestelde tijdstip, wordt de betaling van zijn wachtgeld opgeschort vanaf dat tijdstip tot aan diens verschijning.
Art.431.(Voorheen LIII.CX.12.) De ambtenaar heeft recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de kwaal waaraan hij lijdt door de medische controledienst als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld voor een ononderbroken periode van ten minste drie maanden.
Dit recht heeft een herziening van de toestand van de ambtenaar tot gevolg met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn disponibiliteit wegens ziekte een aanvang heeft genomen.
[1 De erkenning van een aandoening als ernstige langdurige ziekte overeenkomstig deze afdeling geldt niet als erkenning van een aandoening als ernstige langdurige ziekte krachtens artikel 413bis/2 behoudens andersluidende vermelding van de medische controledienst in de erkenningsbeslissing.]1
----------
(1)<BWG 2020-08-27/14, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 01-10-2020>
Art.432.(Voorheen LIII.CX.13.) De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking bedoeld in hoofdstuk XIII, noch aan de deeltijdse arbeidsregelingen bedoeld in hoofdstuk XIV.
[1 ...]1
----------
(1)<BWG 2013-01-31/10, art. 10, 036; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
Afdeling IV. - Disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art.433.[1 De disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden wordt toegekend voor een periode van minstens drie maanden en van maximum vijf jaar. Elke periode van disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden wordt gevolgd door een periode van dienstactiviteit van minstens zes maanden. Het totaal van de periodes van disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden mag voor de hele loopbaan geen vijf jaar overschrijden.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 171, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.434.[1 De ambtenaar wiens afwezigheid de periode overschrijdt waarvoor de disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden toegekend is, wordt geacht ontslag te nemen]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 171, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
HOOFDSTUK XI. - Verlof wegens opdracht.
Art.435.(Voorheen LIII.CXI.1.) § 1. De Regering kan met instemming van de ambtenaar laatstgenoemde belasten met de uitoefening van een opdracht.
§ 2. Een ambtenaar kan, eveneens met instemming van de Regering, de uitoefening van een opdracht aanvaarden :
1° bij [1 de Waalse Overheidsdienst]1, bij een openbare instelling, bij een publiekrechtelijke rechtspersoon die van het Waalse Gewest afhangt of onder diens toezicht staat;
2° bij een ministerie, bij een openbare instelling of bij een publiekrechtelijke rechtspersoon die van de federale overheid afhangt of onder diens toezicht staat, van een ander Gewest, een Gemeenschap, van de Franse Gemeenschapscommissie, van de gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° bij een buitenlandse Regering, bij een buitenlands overheidsbestuur, bij een Europese instelling of bij een internationale instelling;
[2 4° bij een dienst die gemeenschappelijk is voor het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap.]2
§ 3. De ambtenaar die aangewezen wordt om een mandaat uit te oefenen bij een Belgische overheidsdienst wordt ambtshalve in opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 172, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2021-06-03/14, art. 1, 078; Inwerkingtreding : 24-06-2021>
Art.436. (Voorheen LIII.CXI.2.) Indien de opdracht waarmede de ambtenaar belast is, hem in feite of in rechte verhindert het hem toevertrouwde ambt uit te oefenen, verkrijgt hij de vrijstellingen van dienst die voor het vervullen van een dergelijke opdracht vereist zijn.
Die vrijstellingen worden door de Regering toegekend voor een duur van ten hoogste twee jaar. Zij kunnen hernieuwd worden voor periodes waarvan er geen de duur van twee jaar mag overschrijden.
Art.437.(Voorheen LIII.CXI.3.) Het verlof wegens opdracht is onbezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
[1 Het wordt evenwel wel bezoldigd indien de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige :
1° krachtens de beschikking C(2006) 2033 van de Commissie van 1 juni 2006 betreffende de regeling die van toepassing is op de nationale deskundigen die bij de diensten van de Commissie zijn gedetacheerd;
2° in het kader van het Europese programma " Institution Building " ingesteld bij Verordening (EG) nr. 622/98 van de Raad van 16 maart 1998 betreffende de hulp aan de kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie, en inzonderheid de invoering van partnerschappen voor de toetreding.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 173, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.438. (Voorheen LIII.CXI.4.) § 1. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de in artikel 420 bedoelde opdrachten.
§ 2. In afwijking van § 1 verliest elke opdracht bij een buitenlandse Regering, bij een Europese instelling of bij een internationale instelling van rechtswege zijn karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar een voldoende dienstanciënniteit heeft bereikt om aanspraak te kunnen maken op een onmiddellijk of uitgesteld pensioen ten laste van de buitenlandse Regering of de Europese dan wel internationale instelling waarvoor hij zijn opdracht heeft vervuld.
Art.439. (Voorheen LIII.CXI.5.) De ambtenaar belast met de uitvoering van een opdracht dat als van algemeen belang wordt erkend krijgt de weddeverhogingen en de bevorderingen waarop hij aanspraak kan maken op het ogenblik waarop hij ze zou verkrijgen of verkregen zou hebben indien hij daadwerkelijk in dienst gebleven was.
Art.440. (Voorheen LIII.CXI.6.) § 1. De ambtenaar met verlof wegens een internationale opdracht kan in aanmerking komen voor een vergoeding tegen de voorwaarden en bedragen die door de Regering worden bepaald.
Het bedrag van die vergoeding mag niet hoger liggen dan de wedde die de ambtenaar zou hebben genoten was hij in dienst gebleven.
De vergoeding wordt bepaald rekening houdend enerzijds, met de bezoldiging aan de ambtenaar toegekend ter uitvoering van zijn opdracht en, anderzijds met de kosten voor levensonderhoud in het land waar de ambtenaar zijn opdracht uitvoert, met de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt alsmede met de ten gevolge van zijn verwijdering uit de woonplaats verhoogde gezinslasten.
§ 2. De in dit artikel bedoelde vergoeding mag niet worden toegekend aan de met een opdracht belaste ambtenaar die krachtens andere wets- of regelgevende bepalingen, ofwel wegens de vervulling van zijn opdracht, voordelen geniet welke ten minste gelijkwaardig zijn aan de wedde die hij gekregen zou hebben was hij in dienst gebleven.
Art.441.(Voorheen LIII.CXI.7.) De Regering kan de betrekking waarvan de met een opdracht belaste ambtenaar titularis was, vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en dat de betrekking van rang [1 A3 of ]1 A4 is of aan een kaderfunctie in de rang [1 A5, B1, C1 of D1]1 beantwoordt.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 174, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.442. (Voorheen LIII.CXI.8.) Middels een vooropzeg van minstens drie en maximum zes maanden kunnen de Regering en de ambtenaar te allen tijde de opdracht in de loop ervan beëindigen.
Art.443. (Voorheen LIII.CXI.9.) De ambtenaar wiens opdracht verstrijkt of onderbroken wordt op beslissing van de Regering, op beslissing van de instelling waarvoor de opdracht wordt uitgevoerd of op eigen beslissing stelt zich opnieuw ter beschikking van de Regering.
Indien hij dat zonder geldige reden weigert of verwaarloost te doen, wordt hij na tien dagen afwezigheid als ontslagnemend beschouwd.
Art.444.(Voorheen LIII.CXI.10.) Zodra zijn opdracht ophoudt, bekleedt de ambtenaar die in zijn betrekking niet vervangen is, die betrekking bij wederopname van zijn activiteit.
[1 Als het personeelslid vervangen is, wordt het gereaffecteerd.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 175, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
HOOFDSTUK XII. - Terbeschikkingstelling.
Art.445.(Voorheen LIII.CXII.1.) § 1. [1 ...]1.
Mits naleving van artikel 51 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten en in afwijkingen het eerste lid kan een ambtenaar ter beschikking worden gesteld van de Inspectie van Financiën.
Mits naleving van de artikelen 11 en 12 van het besluit van 16 januari 1991 van de Waalse Gewestexecutieve tot oprichting van een sociale dienst van de Diensten van de Waalse Regering [1 ...]1 kan een ambtenaar ter beschikking worden gesteld van de vzw " Service social des Services du Gouvernement wallon (Sociale dienst van de Diensten van de Waalse Regering) ".
(Met inachtneming van artikel 41 van het Samenwerkingsakkoord van 20 februari 1995 gesloten tussen de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest voor de permanente vorming ten behoeve van de middenstand en de K.M.O.'s en de voogdij over het Instituut voor die permanente vorming ten behoeve van de middenstand en de K.M.O.'s, zoals gewijzigd door het Samenwerkingsakkoord van 4 juni 2003, kan een ambtenaar van het Instituut ter beschikking worden gesteld van het "Institut de formation permanente pour les classes moyennes et les petites et moyennes entreprises.) <BWG 2004-05-27/54, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
§ 2. De bezoldiging van de ter beschikking gestelde ambtenaar blijft ten laste van de begroting van diens oorspronkelijke dienst. Onder bezoldiging worden verstaan, de werkgeversbijdragen, de wedde, het vakantiegeld[2 ...]2, de eindejaarstoelage en de gezinsbijslagen.
[3 De maaltijdcheques en de telewerkvergoeding van het ter beschikking gesteld personeelslid blijven ook ten laste van de begroting van de oorspronkelijke dienst.]3
Elke andere toelage of vergoeding wordt overgenomen door de dienst waarvan de ambtenaar ter beschikking wordt gesteld.
§ 3. De ter beschikking gestelde ambtenaar behoudt de betrekking die hij in zijn oorspronkelijke dienst bekleedde, evenals zijn administratieve standplaats. Daar kan hij zijn aanspraak op bevordering en mutatie doen gelden.
(§ 4. Voor de toepassing van het vierde lid van § 1 van dit artikel behoudt de ter beschikking gestelde ambtenaar de betrekking die hij bekleedde in zijn dienst van herkomst en kan hij er zijn titels voor de bevordering en de mutatie laten gelden. Zijn administratieve woonplaats wordt vastgelegd op de zetel van het "Institut de formation permanente pour les classes moyennes et les petites et moyennes entreprises") <BWG 2004-05-27/54, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 176, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2023-12-14/48, art. 11, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(3)<BWG 2023-06-23/20, art. 4, 088; Inwerkingtreding : 01-10-2023>
HOOFDSTUK XIII. - Verlof voor loopbaanonderbreking.
Art.446.[1 [2 De ambtenaar krijgt verlof om zijn loopbaan volledig of ten belope van één vijfde, één vierde, één derde of de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd te onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden.]2
De periodes waarin de ambtenaar zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen in totaal [2 zestig]2 maanden in de loopbaan niet overschrijden.
De periodes waarin de ambtenaar zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt mogen in totaal [2 zestig]2 maanden in de loopbaan niet overschrijden.
De periodes van volledige en gedeeltelijke onderbreking mogen samengevoegd worden.
[3 Voor de berekening van de periode van zestig maanden wordt geen rekening gehouden met de perioden van loopbaanonderbreking :
1° om palliatieve zorg te verstrekken;
2° om een gezins- of familielid dat ernstig ziek is bij te staan of te verzorgen;
3° voor het ouderschapsverlof;
4° voor het verlof van erkende mantelzorgers.]3.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 177, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/10, art. 11, 036; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
(3)<BWG 2022-04-06/05, art. 9, 081; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
Art.447.[1 § 1. In afwijking van artikel 446 kan het personeelslid dat voltijds werkt en dat de leeftijd van vijfenvijftig jaar heeft bereikt, verlof krijgen om zijn loopbaan tot zijn pensioen te onderbreken ten belope van een vijfde of de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd.
§ 2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder zwaar beroep, het beroep bedoeld in artikel 8bis, § 1, van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen.
In afwijking van § 1 kan het personeelslid dat de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt, verlof krijgen om zijn loopbaan tot zijn pensioen te onderbreken ten belope van de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd, indien hij op de datum van het begin van de verminderde prestaties vroeger tijdens minstens vijf jaar gedurende de vorige tien jaar of tijdens minstens zeven jaar tijdens de vorige vijftien jaar een zwaar beroep heeft uitgeoefend.
§ 3. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder :
1° zwaar beroep, het beroep bedoeld in artikel 8bis, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen;
2° loopbaan, de loopbaan bedoeld in artikel 8bis, § 2, van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen.
In afwijking van § 1 kan het personeelslid dat de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt, verlof krijgen om zijn loopbaan tot zijn pensioen te onderbreken ten belope van een vijfde van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd, indien hij op de datum van het begin van de verminderde prestaties één van de volgende voorwaarden vervult :
1° een loopbaan van minstens achtentwintig jaar hebben;
2° vóór het stelsel van de beroepsloopbaanonderbreking een zwaar beroep hebben uitgeoefend tijdens minstens vijf jaar gedurende de vorige tien jaar of tijdens minstens zeven jaar gedurende de vorige vijftien jaar.
§ 4. De periodes van vermindering van de prestaties bedoeld in de §§ 2 en 3 worden niet aangerekend op de zestig maanden bedoeld in artikel 446.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/32, art. 1, 048; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.448.[1 In afwijking van artikel 446 kan het personeelslid zijn loopbaan volledig of ten belope van één vijfde of de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd voor een duur van één maand, onderbreken, eventueel verlengbaar met één maand, teneinde palliatieve zorg te verstrekken aan een persoon krachtens de artikelen 100bis en 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Onder palliatieve zorg wordt verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.
Het personeelslid dat om deze reden zijn loopbaan wil onderbreken brengt er de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte, voegt bij die mededeling het aanvraagformulier waarvan model en inhoud bepaald worden door het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, alsmede een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve zorg behoeft en waaruit blijkt dat het personeelslid zich bereid heeft verklaard deze palliatieve zorg te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op de week waarin voornoemde mededeling is geschied.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 177, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.449.[1 In afwijking van artikel 446 kan het personeelslid zijn loopbaan volledig of ten belope van één vijfde, [2 ...]2 of de helft van de duur van de prestaties die hen normaal worden opgelegd, onderbreken krachtens de artikelen 100 en 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen voor de bijstand aan of de verzorging van een gezins- of familielid tot in de tweede graad dat aan een ernstige ziekte lijdt, per al dan niet opeenvolgende periodes van minstens één maand en maximum drie maanden.
De periodes waarin het personeelslid zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen in totaal twaalf maanden per patiënt tijdens de loopbaan niet overschrijden. De periodes waarin het personeelslid zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt mogen in totaal vierentwintig maanden per patiënt tijdens de loopbaan niet overschrijden.
Voor de toepassing van dit artikel wordt als gezinslid beschouwd, elke persoon die met het personeelslid samenwoont en als familielid, zowel de bloed- als de aanverwanten.
Onder ernstige ziekte dienen elke ziekte of medische interventie te worden verstaan die als dusdanig wordt beschouwd door de behandelende geneesheer en waarvoor laatstgenoemde van mening is dat elke vorm van maatschappelijke, gezins- of mentale bijstand voor het herstel noodzakelijk is.
Het personeelslid dat zijn loopbaan wil onderbreken voor de bijstand aan of de verzorging van een gezins- of familielid dat aan een ernstige ziekte lijdt, licht er de overheid waaronder hij valt over in, voegt bij die mededeling een attest van de behandelend geneesheer van dat gezins- of familielid dat ernstig ziek is en aan de hand waarvan vastgesteld wordt dat het personeelslid zich bereid heeft verklaard de ernstig zieke persoon bij te staan of te verzorgen.
De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op de week waarin voornoemde mededeling is geschied.
Als een kind van hoogstens zestien jaar oud dat uitsluitend of hoofdzakelijk ten laste valt van de ambtenaar in de zin van artikel 1 van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag ernstig ziek is, worden de maximumperiodes van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking op respectievelijk 24 en 48 maanden gebracht indien die ambtenaar alleenstaand is.
De volledige en gedeeltelijke periodes van loopbaanonderbreking kunnen enkel opgenomen worden per periode van minstens één en hoogstens drie maanden, al dan niet opeenvolgend.
In de zin van dit artikel is alleenstaand, de ambtenaar die uitsluitend en daadwerkelijk samenwoont met één of meerdere kinderen.
Bij toepassing van lid 7 van dit artikel verstrekt de alleenstaande ambtenaar daarnaast het bewijs van de samenstelling van zijn gezin middels een attest afgeleverd door de gemeenteoverheid en waaruit blijkt dat de ambtenaar op het ogenblik van de aanvraag uitsluitend en daadwerkelijk met één of meerdere van zijn kinderen samenwoont.
Voor elke verlenging van een periode van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking moet de ambtenaar opnieuw dezelfde procedure volgen en de krachtens dit besluit vereiste attesten indienen.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 177, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/10, art. 12, 036; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
Art. 449bis.[1 In afwijking van artikel 446 heeft de ambtenaar die erkend is als mantelzorger op grond van hoofdstuk 3 van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger, recht op verlof voor erkende mantelzorgers. In het kader van dit verlof kan het personeelslid zijn loopbaan volledig of ten belope van één vijfde of de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd, krachtens de artikelen 100 bis en 102 bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
[2 De perioden gedurende welke de ambtenaar zijn loopbaan volledig onderbreekt, zijn beperkt tot drie maanden per geholpen persoon en mogen in totaal niet meer bedragen dan zes maanden over de gehele loopbaan. Deze perioden van volledige onderbreking kunnen worden verdeeld in perioden van een maand of een veelvoud daarvan.]2
[2 De perioden gedurende welke de ambtenaar zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt, zijn beperkt tot zes maanden per geholpen persoon en mogen in totaal niet meer bedragen dan twaalf maanden over de gehele loopbaan. Deze perioden van gedeeltelijke onderbreking kunnen worden verdeeld in perioden van twee maanden of een veelvoud daarvan.]2
Onder geholpen persoon wordt verstaan de persoon zoals gedefinieerd in artikel 2 van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger.
Het personeelslid dat om deze reden zijn loopbaan wenst te onderbreken, stelt de overheid waaronder hij ressorteert, daarvan schriftelijk in kennis, onder bijvoeging van het bewijs dat hij als mantelzorger in de zin van het eerste lid is erkend.
De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op de week waarin voornoemde mededeling is geschied. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-04-06/05, art. 10, 081; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
(2)<BWG 2022-12-01/05, art. 11, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.450.[1 Indien de ambtenaar geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau of afziet van deze uitkeringen, wordt de loopbaanonderbreking omgezet in non-activiteit.
Lid 1 geldt niet voor de ambtenaren die afstand doen van de onderbrekingsuitkeringen omdat die overeenkomstig de koninklijke besluiten nrs 415, 416 en 418 van 16 juli 1986 niet verenigbaar zijn met het voordeel van een pensioen. Het geldt ook niet voor de ambtenaren die het recht op de onderbrekingsuitkeringen verloren hebben omdat ze de termijn van twaalf maanden zelfstandige activiteit hebben overschreden.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 177, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.451.[1 Het verlof wegens loopbaanonderbreking wordt niet bezoldigd en voor het overige wordt het wel gelijkgesteld met dienstactiviteit.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 177, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.452.[1 In de loop van een periode van gedeeltelijke loopbaanonderbreking kan de ambtenaar geen verlof om dwingende redenen van familiaal belang krijgen.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 177, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.453.[1 Op eigen aanvraag en per aangetekende brief kan de ambtenaar zijn ambt opnieuw opnemen vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verlopen is behoudens een opzegperiode van twee maanden, tenzij de overheid waarvan hij afhangt een kortere periode aanvaardt.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 177, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
HOOFDSTUK XIV. - Deeltijdse arbeidsregelingen.
Afdeling I. - Verlof wegens verminderde prestaties verantwoord door sociale of familiale redenen.
Art.454.[1 § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt de persoon van het één of andere geslacht met wie de ambtenaar als een koppel samenleeft met de echtgenoot/-genote gelijkgesteld.
De ambtenaar mag zijn ambt met verminderde prestaties verantwoord door sociale of familiale redenen uitoefenen indien :
1° hij minstens één kind ten laste heeft dat de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft;
2° zijn gemotiveerde en door elk nuttig bewijs gestaafde aanvraag ertoe strekt een toestand te verhelpen die het gevolg is van moeilijkheden betreffende ofwel :
a) de ambtenaar zelf;
2° diens echtgenoot/-genote;
c) diens kind of het kind van zijn echtgenote/haar echtegenoot;
d) het kind dat door de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote geadopteerd is;
e) het kind van wie de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote de pleegvoogd is;
f) de bloed- en aanverwanten, ongeacht in welke graad, onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar of te zijnen laste zijnd;
g) de bloedverwanten in opgaande lijn in de eerste graad van de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote, evenals de broers en zusters van de ambtenaar;
h) het kind dat in een gezin opgevangen wordt met het oog op diens adoptie of de uitoefening van een pleegvoogdij;
i) het kind voor wie de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote als voogd is aangesteld;
j) het kind op wie het toezicht aan de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote, aangesteld als toeziend voogd, is toevertrouwd;
k) de onbekwaamverklaarde op wie het toezicht aan de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote, aangesteld als voogd, is toevertrouwd.
§ 2. Na het advies te hebben ingewonnen van de hiërarchische overste van minstens rang A3 van de betrokken ambtenaar, beoordeelt de directeur-generaal van het betrokken Directoraat-generaal de aangevoerde redenen, en tegelijk spreekt hij zich uit over de verenigbaarheid van de arbeidstijdindeling bedoeld in artikel 370ter, § 2, lid 3.
§ 3. De ambtenaar die de vergunning bedoeld in § 1 krijgt, moet 50 %, 60 %, 70 %, 80 % of 90 % van de volle arbeidsduur voltooien. Die prestaties worden geleverd met inachtneming van de cyclus bedoeld in artikel 370ter, § 1.
§ 4. De machtiging voor deeltijdse arbeid wordt toegekend voor een periode van minstens drie maanden die zonder beperking in de tijd verlengbaar is voor zover er redenen van dezelfde aard voorhanden zijn.
Elke verlenging wordt ondergeschikt gemaakt aan een aanvraag van de ambtenaar die ingediend moet worden vóór verstrijken van het lopend verlof.
Mits een vooropzeg van één maand kan de ambtenaar verzoeken dat zijn lopend verlof vóór verstrijken ervan beëindigd wordt.
Het verlof is onbezoldigd. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 178, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.455.[1 Het verlof wegens verminderde prestaties verantwoord door sociale of familiale redenen wordt geschorst zodra één van de volgende verloven aan de ambtenaar wordt toegekend :
1° verlof om een stage of een proefperiode te doorlopen bedoeld in artikel 377;
2° verlof om de cursussen te volgen van de school voor civiele bescherming of om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps civiele bescherming, bedoeld in artikel 378;
3° bevallingsverlof;
4° [3 overgedragen moederschapsverlof]3 bedoeld in artikel 396;
5° [3 geboorteverlof]3 bedoeld in artikel 397;
6° [2 een adoptieverlof of een opvangverlof, beide bedoeld]2 in de artikelen 398 en 399;
7° het ouderschapsverlof in de vorm van een onderbreking van de beroepsloopbaan bedoeld in artikel 400;
8° ouderschapsverlof bedoeld in artikel 400bis ;
9° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang bedoeld in de artikelen 401 tot en met 404;
10° verlof wegens opdracht bedoeld in de artikelen 435 tot 444;
11° het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen voor sommige vergaderingen bedoeld in de artikelen 483 tot 484;
12° het verlof voor de uitoefening van een ambt in een ministerieel kabinet, een secretariaat, in de algemene beleidscoördinatiecel, in een algemene beleidscel van de leden van de federale Regering of in het kabinet van een plaatselijk mandataris, bedoeld in de artikelen 485 tot 490;
13° verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een wetgevende vergadering van de Federale Staat, een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen, bedoeld in de artikelen 491 tot en met 496;
14° verlof wegens terbeschikkingstelling van de Koning of een Prins of Prinses van België, bedoeld in de artikelen 497 tot en met 499;
15° verlof zoals bedoeld in artikel 77, § 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
16° voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de Civiele Bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wet van 20 februari 1980 houdende coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 179, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2022-04-06/05, art. 11, 081; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
(3)<BWG 2022-12-01/05, art. 12, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.456. <Opgeheven bij BWG 2009-03-27/47, art. 180, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Afdeling II.
Art.457. <Opgeheven bij BWG 2009-03-27/47, art. 181, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.458. <Opgeheven bij BWG 2009-03-27/47, art. 181, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.459. <Opgeheven bij BWG 2009-03-27/47, art. 181, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.460. <Opgeheven bij BWG 2009-03-27/47, art. 181, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.461. <Opgeheven bij BWG 2009-03-27/47, art. 181, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Afdeling III. [1 - Vierdagenweek]1
----------
(1)
Art.462.[1 § 1. [2 Met uitzondering van de ambtenaar bedoeld in artikel 211/1, kan de ambtenaar die voltijds werkt, kiezen]2 voor een ononderbroken periode van minstens één jaar met de arbeidsregeling van de vierdagenweek waarin hij over vier werkdagen per week vier vijfde van de prestaties die hem normaal zijn opgelegd, levert.
§ 2. De ambtenaar jonger dan 55 jaar kan gebruik maken van de vierdagenweekregeling, bedoeld in paragraaf 1, voor een maximumperiode van 60 maanden.
§ 3. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder zwaar beroep, een beroep bedoeld in artikel 4, § 3, tweede en derde lid, de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf vijftig of vijfenvijftig jaar in de openbare sector.
De ambtenaar die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt, kan gebruik maken van de vierdagenweek, bedoeld in paragraaf 1, tot de datum van de al dan niet vervroegde opruststelling wanneer hij op de begindatum van dit verlof voldoet aan één van de volgende voorwaarden :
1° een dienstanciënniteit van minstens achtentwintig jaar hebben;
2° vóór de vierdagenweekregeling een zwaar beroep hebben uitgeoefend tijdens minstens vijf jaar gedurende de vorige tien jaar of tijdens minstens zeven jaar gedurende de vorige vijftien jaar.
§ 4. De ambtenaar die de leeftijd van vijfenvijftig jaar heeft bereikt, kan gebruik maken van de vierdagenweekregeling, bedoeld in paragraaf 1, tot de datum van zijn al dan niet vervroegde opruststelling.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-26/04, art. 2, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BWG 2018-10-11/23, art. 3, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.463.[1 In de vierdagenweekregeling mag de ambtenaar de toelating niet krijgen om om welke reden ook verminderde prestaties te verstrekken, [2 ...]2. Hij mag zich ook niet beroepen op een regeling voor de halftijdse onderbreking van de beroepsloopbaan.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 182, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2010-09-02/02, art. 4, 027; Inwerkingtreding : 24-09-2010>
Art.464.[1 De vierdagenweekregeling wordt geschorst wanneer de ambtenaar in aanmerking komt voor één van de volgende verloven :
1° bevallingsverlof;
2° [3 een adoptieverlof of een opvangverlof, beide bedoeld in de artikelen 398 en 399]3;
3° het ouderschapsverlof in de vorm van een onderbreking van de beroepsloopbaan bedoeld in artikel 400;
4° ouderschapsverlof bedoeld in artikel 400bis ;
5° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang bedoeld in de artikelen 401 tot en met 404;
6° verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen voor sommige vergaderingen bedoeld in artikel 483;
7° verlof wegens loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken, bedoeld in artikel 448;
8° verlof voor de verlening van bijstand of zorgen aan een lid van zijn gezin of van zijn familieu die aan een ernstige ziekte bedoeld in artikel 449 lijdt.]1
[2 9° het verlof voor verminderde prestaties om medische redenen bedoeld in de artikelen 414 tot 418.]2
[3 10° een verlof voor erkende mantelzorgers, bedoeld in artikel 449bis. ]3
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 182, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-06-26/04, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<BWG 2022-04-06/05, art. 12, 081; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
Art.465.[1 De ambtenaar die afwezig is om reden van een verlof bedoeld in artikel 464 is tijdens dat verlof niet meer onderworpen aan de bepalingen van de vierdagenweekregeling en is onderworpen aan de bepalingen van het verlof waaronder hij valt. [2 In dat geval wordt de premie vermenigvuldigd]2 met een breukdeel waarvan de teller het aantal dagen weergeeft die tijdens die periode zijn gepresteerd en waarvan de noemer het aantal dagen weergeeft die gepresteerd zouden zijn als het verlof niet was toegestaan.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 182, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-06-26/04, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.466.[1 De ambtenaar dat gebruik maakt van het recht bedoeld in artikel 462 ontvangt tachtig procent van de wedde, vermeerderd met een premie van 70,14 EUR per maand. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 138,01 van 1 januari 1990.
Onverminderd artikel 465, wanneer tachtig percent van de wedde niet volledig wordt uitbetaald, dan wordt de premie bedoeld in het eerste lid prorata verminderd.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-26/04, art. 5, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.467.[1 De periode van afwezigheid van de ambtenaar wordt beschouwd als een verlofperiode en wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 182, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.468.[1 De ambtenaar mag de vierdagenweekregeling beëindigen mits een vooropzeg van drie maanden, tenzij de overheid waaronder hij ressorteert op zijn eigen verzoek een kortere termijn aanvaardt.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 182, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Afdeling IV. [1 - Halftijds werken vanaf vijftig of vijfenvijftig jaar]1
----------
(1)
Art.469.[1 De ambtenaar heeft vanaf vijfenvijftig jaar het recht om halftijds te werken tot op de datum van zijn vervroegde opruststelling of wegens het bereiken van de leeftijdgrens.]1
[2 De ambtenaar heeft vanaf vijftig jaar het recht om halftijds te werken tot op de datum van zijn vervroegde opruststelling of wegens het bereiken van de leeftijdgrens wanneer hij op de begindatum van dit verlof cumulatief voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° voordien een zwaar beroep hebben uitgeoefend tijdens minstens vijf jaar gedurende de vorige tien jaar of tijdens minstens zeven jaar gedurende de vorige vijftien jaar;
2° dit zwaar beroep komt voor op de lijst van de beroepen waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat, opgemaakt in toepassing van artikel 8bis, § 1, van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen.
Voor de toepassing van het tweede lid, wordt verstaan onder zwaar beroep, een beroep zoals omschreven in artikel 4, § 3, tweede en derde lid, de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf vijftig of vijfenvijftig jaar in de openbare sector.]2
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 183, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2014-06-26/04, art. 7, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.470.[1 Als de hiërarchische meerdere van minstens rang A2 oordeelt dat de ambtenaar wegens zijn specifieke kennis, bekwaam- of vaardigheden of wegens het belang van de hem opgelegde opdracht volgens de voltijdse arbeidsregeling moet blijven werken, kan hij de opening van het recht op de vervroegde uittreding uitstellen tot een latere datum dan die, welke de ambtenaar gekozen heeft, zonder dat de periode die tussen de door laatstgenoemde gekozen datum en de datum die de hiërarchische meerdere beter past, meer mag bedragen dan zes maanden.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 183, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.471.[1 De hiërarchische meerdere bedoeld in artikel 470 beschikt, om dat artikel in te roepen, over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de dag volgend op de indiening van het verzoek.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 183, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.472.[1 De periode van afwezigheid van de ambtenaar wordt beschouwd als een verlofperiode en wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Hij kan zijn aanspraak op bevordering evenwel niet doen gelden.
De ambtenaar kan ook geen verlof wegens dwingende redenen van familiaal belang krijgen noch de toelating krijgen om verminderde prestaties te verrichten om ongeacht welke redenen [2 ...]2, noch een halftijdse loopbaanonderbreking krijgen.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 183, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2010-09-02/02, art. 5, 027; Inwerkingtreding : 24-09-2010>
Art.473.[1 Middels een vooropzeg van drie maanden kunnen de Regering en de ambtenaar te allen tijde de arbeidsregeling waarvan sprake in artikel 469 in de loop ervan beëindigen. In dat geval mag de ambtenaar geen nieuwe aanvraag voor een vervroegde halftijdse uittreding meer indienen]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 183, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
HOOFDSTUK XV. - Burgerschapsverloven.
Afdeling I. - Politiek verlof.
Art.474. (Voorheen LIII.CXV.1.) De ambtenaar heeft in de gevallen en volgens de hierna vastgestelde modaliteiten recht op een politiek verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of een daarmee gelijk te stellen ambt.
Art.475. (Voorheen LIII.CXV.2.) Onder politiek verlof voor het uitoefenen van een politiek mandaat of een daarmee gelijk te stellen ambt dient te worden verstaan :
1. ofwel een vrijstelling van dienst die geen weerslag heeft op de administratieve en geldelijke toestand van de ambtenaar;
2. ofwel een facultatief politiek verlof dat op aanvraag van de ambtenaar wordt toegekend;
3. ofwel een politiek verlof van ambtswege waaraan de ambtenaar zich niet kan onttrekken.
Art.476.(Voorheen LIII.CXV.3.) Op de aanvraag van de ambtenaren wordt binnen de hierna bepaalde perken vrijstelling van dienst toegekend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten :
1° gemeenteraadslid wanneer de ambtenaar noch burgemeester noch schepen is : twee dagen per maand;
2° lid van een raad voor maatschappelijk welzijn ander dan voorzitter : twee dagen per maand;
3° lid van de Duitstalige Gemeenschapsraad ander dan voorzitter : twee dagen per maand;
4° provincieraadslid wanneer de ambtenaar geen lid is van de bestendige deputatie van de provincieraad : twee dagen per maand;
5° lid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, [1 van de Franse Gemesnschapscommissie of]1 van de Vlaamse Gemeenschapscommissie ander dan voorzitter : een halve dag per maand.
De vrijstelling van dienst wordt naar keuze van de ambtenaar opgenomen. Ze kan niet naar een andere maand worden overgedragen behalve indien ze wordt toegekend voor de uitoefening van een mandaat van provincieraadslid.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 184, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.477. (Voorheen LIII.CXV.4.) Op de aanvraag van de ambtenaren wordt binnen de hierna bepaalde perken vrijstelling van dienst toegekend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten :
1° gemeenteraadslid, behalve indien de ambtenaar noch burgemeester noch schepen is van een gemeente met :
a) tot 80 000 inwoners : twee dagen per maand;
b) meer dan 80 000 inwoners : vier dagen per maand;
2° lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, wanneer de ambtenaar noch voorzitter noch lid van een vast bureau is, van een gemeente met :
a) tot 80 000 inwoners : twee dagen per maand;
b) meer dan 80 000 inwoners : vier dagen per maand;
3° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met :
a) tot 30 000 inwoners : vier dagen per week;
b) van 30 001 tot 50 000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt;
c) van 50 001 tot 80 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
4° burgemeester van een gemeente met :
a) tot 30 000 inwoners : één vierde van een voltijdse ambt;
b) van 30 001 tot 50 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
5° lid van een vast bureau van een raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met :
a) tot 10 000 inwoners : twee dagen per maand;
b) van 10 001 tot 20 000 inwoners : drie dagen per maand;
c) meer dan 20 000 inwoners : vijf dagen per maand;
6° provincieraadslid indien de ambtenaar geen lid is van de bestendige deputatie van de provincieraad : vier dagen per maand;
7° lid van de Duitstalige Gemeenschapsraad ander dan voorzitter : twee dagen per maand.
----------
----------
Art.478. (Voorheen LIII.CXV.5.) De ambtenaren worden met politiek verlof van ambtswege gezonden voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten :
1° burgemeester van een gemeente met :
a) tot 20 000 inwoners : drie dagen per maand;
b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt;
c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
d) meer dan 50 000 inwoners : voltijds;
2° schepen van een gemeente met :
a) tot 20 000 inwoners : twee dagen per maand;
b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : vier dagen per maand;
c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt;
d) van 50 001 tot 80 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
e) meer dan 80 000 inwoners : voltijds;
3° voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente met :
a) tot 20 000 inwoners : twee dagen per maand;
b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : vier dagen per maand;
c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt;
d) van 50 001 tot 80 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
e) meer dan 80 000 inwoners : voltijds;
4° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds;
5° voorzitter van de Duitstalige Gemeenschapsraad : voltijds;
6° voorzitter van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, van de Franse Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie : voltijds;
7° lid van één van de wetgevende Kamers, van het Europees Parlement, van een Gemeenschapsraad ander dan de Duitstalige Gemeenschapsraad : voltijds;
8° minister of federaal of Gemeenschaps- of Geweststaatssecretaris of lid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen : voltijds;
9° lid van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : voltijds;
10° lid van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : voltijds.
Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging volgend op de verkiezing of de aanwijzing voor bedoeld politiek mandaat.
----------
----------
Art.479. (Voorheen LIII.CXV.6.) De ambtenaren die over politieke verloven van ambtswege in het kader van dit besluit beschikken stellen aan het begin van de maand de kalender van hun dagen van politieke verloven waarvan sprake vast.
Wat betreft de dienstvrijstellingen en de facultatieve politieke verloven, zij kunnen worden opgenomen na er het diensthoofd over te hebben ingelicht, met een minimum van één uur, zonder dat het totaal ervan het maandtotaal van de toegelaten dienstvrijstellingen en facultatieve politieke verloven mag overschrijden.
De ambtenaren die geen voltijds ambt uitoefenen, worden evenwel ook in voltijds politiek verlof van ambtswege gesteld voor de uitoefening van een politiek mandaat als bedoeld in artikel 478 voor zover een politiek verlof van ambtswege van minstens de helft van een voltijds ambt daarmee overeenstemt.
Art.480. (Voorheen LIII.CXV.7.) Voor de toepassing van de artikelen 477 en 478 wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 5 en 29 van de nieuwe gemeentewet.
Art.481.(Voorheen LIII.CXV.8.) De periodes gedekt door een facultatief politiek verlof of een politiek verlof van ambtswege worden niet bezoldigd. Zij worden voor het overige gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
[1 Tweede lid opgeheven.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 187, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.482.(Voorheen LIII.CXV.9.) § 1. Het politiek verlof verstrijkt uiterlijk de laatste dag van de maand volgend op de maand van het einde van het mandaat.
[1 Op dat ogenblik wordt de ambtenaar opnieuw in het genot van zijn statutaire rechten gesteld. Als hij vervangen is, wordt hij gereaffecteerd.]1
§ 2. Na hun wederopname mogen de ambtenaren hun wedde niet cumuleren met voordelen verbonden aan de uitoefening van een politiek mandaat als bedoeld in de artikelen 476 tot en met 478) en die een heraanpassingsvergoeding vervangen.
§ 3. [1 De betrekking waarvan de ambtenaar met verlof titularis is kan vacant worden verklaard op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en de betrekking van rang A3 of A4 is of beantwoordt aan een staffunctie in de rang A5, B1, C1 of D1.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 188, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Afdeling II. - Verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van bepaalde vergaderingen.
Art.483.(Voorheen LIII.CXV.10.) De ambtenaar krijgt verlof om zich kandidaat te kunnen stellen voor verkiezingen van het Europees Parlement, van de federale wetgevende kamers, van de [1 Parlementen van Gemeenschap en Gewest]1, van provincie- en gemeenteraden.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 189, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.484. (Voorheen LIII.CXV.11.) Het verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan betrokkene als kandidaat deelneemt.
Dat verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Behalve voor de stagiairs wordt het verlof dat de vastgestelde perken overschrijdt, van rechtswege omgezet in disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden.
Afdeling III. - (Verlof om een functie uit te oefenen binnen een ministerieel kabinet, een secretariaat, de cel algemene coördinatie van het algemeen beleid, een cel algemeen beleid van de leden van de Federale Regering of binnen het kabinet van een plaatselijke mandataris.)
Art.485. (Voorheen LIII.CXV.12.) De ambtenaar krijgt verlof om een ambt uit te oefenen in het kabinet van een lid van de Waalse Regering. Het verlof wordt door de dienst van oorsprong bezoldigd. Behalve indien de Regering een andersluidende beslissing treft, wordt de totale begrotingslast van de in verlof zijnde ambtenaar niet terugbetaald.
Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art.486.(Voorheen LIII.CXV.13.) De ambtenaar kan verlof krijgen [1 ...]1 om een ambt uit te oefenen :
1° in het kabinet van een president of lid van een Regering van een ander Gewest of een andere Gemeenschap, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
2° in het kabinet van een federaal minister of staatssecretaris;
3° in de algemene beleidscoördinatiecel of in een algemene beleidscel van een lid van de federale Regering.
(4° bij een provinciale of een gemeentelijke mandataris of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.) <BWG 2007-05-03/33, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 04-12-2006> <BWG 2014-06-26/04, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Het verlof wordt bezoldigd. [1 Behalve indien de Regering een andersluidende beslissing treft overeenkomstig een samenwerkingsakkoord gesloten tussen het Waalse Gewest en een ander bestuursniveau, eist de dienst van oorsprong bij de instelling waar de ambtenaar met verlof is, de terugbetaling van de totale begrotingslast. Detacheringen bij een provinciale, gemeentelijke mandataris of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden altijd gesloten mits terugbetaling door de instelling waar de ambtenaar met verlof is, van de totale begrotingslast.]1
In de totale begrotingslast zijn inbegrepen, de werkgeversbijdragen, de wedde, het vakantiegeld[2 ...]2, de eindejaarstoelage evenals elke andere toelage of vergoeding die door de dienst van oorsprong wordt uitbetaald.
Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
----------
(1)<BWG 2012-11-08/03, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 16-07-2009>
(2)<BWG 2023-12-14/48, art. 12, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.487. (Voorheen LIII.CXV.14.) Op het einde van zijn aanstelling en behalve indien hij in een ander kabinet of secretariaat, in de algemene beleidscoördinatiecel of in een andere algemene beleidscel van een lid van de federale Regering gedetacheerd wordt, krijgt de ambtenaar een dag verlof per maand activiteit in het kabinet, met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.
Art.488.[1 De betrekking waarvan de ambtenaar met verlof titularis is kan vacant worden verklaard op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en de betrekking van rang A3 of A4 is of beantwoordt aan een staffunctie in de rang A5, B1, C1 of D1.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 190, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.489.(Voorheen LIII.CXV.16.) De ambtenaar wiens opdracht verstrijkt, stelt zich opnieuw ter beschikking [1 van de overheid]1.
Indien hij dat zonder geldige reden weigert of verwaarloost te doen, wordt hij na tien dagen afwezigheid als ontslagnemend beschouwd.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 191, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.490.[1 Zodra zijn verlof ophoudt, bekleedt de ambtenaar die in zijn betrekking niet vervangen is, die betrekking bij wederopname van zijn activiteit. Als hij vervangen is, wordt hij gereaffecteerd.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 192, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Afdeling IV. - Verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een wetgevende vergadering van de Federale Staat, een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen of bij de voorzitter van één van die groepen.
Art.491. (Voorheen LIII.CXV.18.) In de zin van deze afdeling dient onder politieke groep te worden verstaan elke overeenkomstig het reglement van een federale, communautaire of gewestelijke wetgevende vergadering erkende politieke groep.
Art.492.(Voorheen LIII.CXV.19.) Op verzoek van de voorzitter van een politieke groep en met instemming van betrokkene krijgt de ambtenaar verlof voor een periode van maximum twee jaar om op regelmatig en ononderbroken wijze prestaties te verrichten voor die groep of diens voorzitter.
Dat verlof is hernieuwbaar per periodes van twee jaar of meer.
Het wordt bezoldigd. De dienst van oorsprong eist bij de instelling waar de ambtenaar met verlof is, de terugbetaling van de totale begrotingslast op.
In de totale begrotingslast zijn inbegrepen, de werkgeversbijdragen, de wedde, het vakantiegeld[1 ...]1, de eindejaarstoelage evenals elke andere toelage of vergoeding die door de dienst van oorsprong wordt uitbetaald.
Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
----------
(1)<BWG 2023-12-14/48, art. 13, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.493. (Voorheen LIII.CXV.20.) Het besluit tot toekenning van dat verlof vermeldt de naam, de voornamen, de graad van de ambtenaar, de duur van het verlof en de politieke groep of de voorzitter ervan tot wiens beschikking hij gesteld wordt.
Art.494.[1 De betrekking waarvan de ambtenaar met verlof titularis is kan vacant worden verklaard op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en de betrekking van rang A3 of A4 is of beantwoordt aan een staffunctie in de rang A5, B1, C1 of D1.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 193, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.495. (Voorheen LIII.CXV.22.) De ambtenaar wiens opdracht verstrijkt, stelt zich opnieuw ter beschikking van de Regering.
Indien hij dat zonder geldige reden weigert of verwaarloost te doen, wordt hij na tien dagen afwezigheid als ontslagnemend beschouwd.
Art.496.[1 Zodra zijn verlof ophoudt, bekleedt de ambtenaar die in zijn betrekking niet vervangen is, die betrekking bij wederopname van zijn activiteit. Als hij vervangen is, wordt hij gereaffecteerd.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 194, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Afdeling V. - Verlof wegens terbeschikkingstelling van de Koning of een Prins of een Prinses van België.
Art.497.(Voorheen LIII.CXV.24.) De ambtenaar wordt op Zijn verzoek ter beschikking gesteld van de Koning, een Prins of een Prinses van België [1 ...]1.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 195, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.498. (Voorheen LIII.CXV.25.) Voor de duur van de terbeschikkingstelling krijgt de ambtenaar verlof. Dat verlof wordt bezoldigd. Behalve indien de Regering een andersluidende beslissing treft, wordt de totale begrotingslast van de in verlof zijnde ambtenaar niet terugbetaald.
Het verlof wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art.499.(Voorheen LIII.CXV.26.) [1 De betrekking waarvan de ambtenaar met verlof titularis is kan vacant worden verklaard op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en de betrekking van rang A3 of A4 is of beantwoordt aan een staffunctie in de rang A5, B1, C1 of D1.]1
De ambtenaar die niet definitief is vervangen, neemt op het einde van diens terbeschikkingstelling de betrekking die hij bekleedde weer op.
[1 Als hij vervangen is, wordt hij gereaffecteerd.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 196, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
HOOFDSTUK XVI. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.500. (Voorheen LIII.CXVI.1.) Opgeheven worden :
1° het besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 mei 1968, het koninklijk besluit van 7 maart 1977, het koninklijk besluit van 24 november 1978, het koninklijk besluit van 22 januari 1979, het koninklijk besluit van 27 juli 1981, het koninklijk besluit van 31 december 1984, het koninklijk besluit van 18 februari 1985, het koninklijk besluit van 26 augustus 1987, het koninklijk besluit van 1 oktober 1987, het koninklijk besluit van 2 oktober 1989, het koninklijk besluit van 27 maart 1990, het koninklijk besluit van 19 juli 1990, het koninklijk besluit van 25 oktober 1990, het koninklijk besluit van 18 september 1991, het koninklijk besluit van 10 oktober 1991, het koninklijk besluit van 6 november 1991, het koninklijk besluit van 14 februari 1992, het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994, het besluit van de Waalse Regering van 17 oktober 1996 en het besluit van de Waalse Regering van 19 juni 1997;
2° het koninklijk besluit van 1 juni 1964 houdende bijzondere bepalingen betreffende de disponibiliteitsstand van sommige Rijksambtenaren gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 december 1971, het koninklijk besluit van 2 april 1979 en het koninklijk besluit van 19 september 1991;
3° het koninklijk besluit van 13 november 1967 betreffende de disponibiliteit van de Rijksambtenaren gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 1969, het koninklijk besluit van 16 november 1991, het koninklijk besluit van 18 november 1982, het koninklijk besluit van 1 oktober 1987 en het koninklijk besluit van 2 oktober 1989;
4° het koninklijk besluit van 13 november 1967 tot vaststelling van de administratieve toestand van de Rijksambtenaren die met een opdracht worden belast, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 december 1971, het koninklijk besluit van 2 april 1979 en het koninklijk besluit van 19 september 1991;
5° het koninklijk besluit van 26 mei 1975 betreffende de afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juli 1981, het koninklijk besluit van 16 november 1981 en het koninklijk besluit van 25 oktober 1990;
6° het koninklijk besluit van 21 november 1980 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning gestelde personeelsleden van de rijksdiensten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 november 1985;
7° het ministerieel besluit van 7 september 1983 waarbij de besturen en diensten van het Ministerie van het Waalse Gewest een dag verlof op datum van 27 september wordt toegestaan ter gelegenheid van het feest van de Franse Gemeenschap;
8° het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 23 december 1992 waarbij de personeelsleden van de diensten van de Waalse Gewestexecutieve verloven worden toegekend voor het afstaan van beendermerg evenals om gehandicapten en zieken bij reizen en vakantieverblijven in België en in het buitenland te begeleiden en bij te staan;
9° het besluit van de Waalse Regering van 17 oktober 1996 betreffende de loopbaanonderbreking;
10° het besluit van de Waalse Regering van 19 juni 1997 betreffende de halftijdse vervroegde uittreding;
11° het besluit van de Waalse Regering van 9 juli 1998 tot toekenning van een verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een wetgevende vergadering van de Federale Staat, een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen;
12° het besluit van de Waalse Regering van 26 april 2001 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Regering en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren.
Art.501. (Voorheen LIII.CXVI.2.) De ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit verminderde prestaties verrichten om sociale of familiale redenen of wegens persoonlijke aangelegenheden blijven onder de bepalingen vallen die voor hen golden tot verstrijken van de periode van de lopende afwezigheid.
Art.502. (Voorheen LIII.CXVI.3.) Voor de ambtenaren die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit hun loopbaan volledig onderbroken hebben, worden de afwezigheidsperiodes op de tweeënzeventig maanden bedoeld in artikel 446 aangerekend.
Art.503.(Voorheen LIII.CXVI.4.) Dit boek treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, artikel 372, derde lid, uitgezonderd, dat in werking treedt op 1 januari 2004.
[1 De maximumduur van zestig maanden bedoeld in artikel 462, § 2, van dit besluit, wordt verminderd met de sinds 1 september 2012 opgenomen periodes van vrijwillige vierdagenweek.
Het stelsel van de vrijwillige vierdagenwerkweek dat van kracht is vóór de inwerkingtreding van dit besluit, wordt tot zestig maanden beperkt vanaf 1 september 2012.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-26/04, art. 8, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.504. (Voorheen LIII.CXVI.5.) De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
BOEK IV. - TOEKENNING VAN VERGOEDINGEN EN TOELAGEN AAN HET PERSONEEL VAN HET GEWEST.
TITEL I. - Algemene regeling van de vergoedingen en toelagen.
Art.505. (Voorheen LIV.TI.1.) Dit boek is van toepassing op de volgende begunstigden :
1° de personeelsleden van de diensten van de Waalse Regering en de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren;
2° de contractuele personeelsleden van de diensten van de Waalse Regering en de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren;
3° de algemeen ambtenaren van de diensten van de Waalse Regering en de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren.
Art.506. (Voorheen LIV.TI.2.) Er kan een vergoeding toegekend worden aan elke begunstigde bedoeld in artikel 505 die zakelijke lasten moet dragen die niet beschouwd kunnen worden als normaal en inherent aan de functie.
Art.507. (Voorheen LIV.TI.3.) Als de toestand die aanleiding geeft tot de toekenning van een vergoeding zich opnieuw kan voordoen, kan het bedrag van de vergoeding op forfaitaire basis vastgelegd worden.
Art.508. (Voorheen LIV.TI.4.) De onderbreking van de uitoefening van de functie waarvoor een forfaitaire vergoeding toegekend wordt, houdt voor de begunstigde in dat de betaling van de vergoeding opgeschort wordt doordat de lasten niet meer gedragen worden.
Art.509. (Voorheen LIV.TI.5.) De verstrekking van diensten die niet als normaal beschouwd kunnen worden, kan aanleiding geven tot de toekenning van een vergoeding.
Art.510. (Voorheen LIV.TI.6.) Behoudens bijzondere bepalingen in geval van onderbreking van de uitoefening van de functie, is de toelage slechts verschuldigd als de onderbreking niet langer duurt dan veertig dagen en als ze de begunstigde het genot van zijn wedde niet ontneemt.
Art.511. (Voorheen LIV.TI.7.) De personeelsleden die deel uitmaken van jury's, comités, raden of commissies die zitting hebben binnen administraties van het Waalse Gewest, komen niet aanmerking voor een specifieke toelage.
De besluiten van de Waalse Regering (...) tot toekenning van toelagen voorzien in uitzonderingen op de regel geformuleerd in het eerste lid als bedoelde deelname geregeld tijdrovende lasten inhoudt, met als gevolg rechtstreekse bijkomende dienstverstrekkingen buiten de normale werkingssfeer van de begunstigde. <BWG 2007-02-15/58, art. 93, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.512. (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 94, 015; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.513. (Voorheen LIV.TI.9.) Bij de betaling van de verschuldigde vergoedings- en toelagebedragen wordt geen rekening gehouden met fracties van een cent.
Art.514. (Voorheen LIV.TI.10.) Behoudens andersluidende bepaling worden de in dit boek vermelde bedragen gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Ze worden aan de spilindex 138,01 van 1 januari 1990 gekoppeld.
Art.515.(Voorheen LIV.TI.11.) Voor de toepassing van dit boek op de instellingen van openbaar nut wordt verstaan onder :
1° Minister van Ambtenarenzaken :
a) de Minister die functioneel bevoegd is voor de instellingen van openbaar nut die niet over een beheersorgaan beschikken;
b) het beheersorgaan voor de instellingen van openbaar nut die erover beschikken;
2° [1 [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]3 ambtenaar-generaal van rang A2 bevoegd voor personeelsaangelegenheden.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 198, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 76, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.516. (Voorheen LIV.TI.12.) Het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries wordt opgeheven.
Art.517. (Voorheen LIV.TI.13.) Deze titel treedt in werking op de eerste dag van de maand na die in de loop waarvan hij in het Staatsblad bekendgemaakt wordt.
Art.518. (Voorheen LIV.TI.14.) De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van deze titel.
TITEL II. - Vergoedingen voor reis-, verblijf- en verplaatsingskosten op de weg naar het werk.
HOOFDSTUK I. - Reiskosten.
Afdeling I. - Recht op een tegemoetkoming.
Art.519. (Voorheen LIV.TII.CI.1.) De reiskosten ivm verplaatsingen uitgevoerd voor de behoeften van de dienst geven recht op een tegemoetkoming in de vorm en onder de voorwaarden die in dit hoofdstuk vastliggen.
Art.520.(Voorheen LIV.TII.CI.2.) Elke verplaatsing behoeft de voorafgaande toestemming van het diensthoofd.
De toestemming kan algemeen zijn, meer bepaald in de gevallen waarin de betrokkenen zich regelmatig moeten verplaatsen.
[1 De [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]3 weigert de terugbetaling van reiskosten voor niet gerechtvaardigde verplaatsingen; hij vermindert ze als ze overdreven zouden zijn of voorkomen hadden kunnen worden.]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 199, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 77, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.521. (Voorheen LIV.TII.CI.3.) Elke verplaatsing voor de behoeften van de dienst wordt uitgevoerd met het meest geschikte vervoermiddel naar gelang van de vervoerprijs en van de verplaatsingsduur. Van dat principe mag slechts afgeweken worden als het belang van de dienst het vereist.
Art.522. (Voorheen LIV.TII.CI.3.) In het belang van de dienst kunnen sommige begunstigden in de zin van artikel 505 de toelating krijgen om een eigen vervoermiddel te gebruiken onder de voorwaarden vermeld in afdeling IV van dit hoofdstuk.
Afdeling II. - Gebruik van gemeenschappelijke vervoermiddelen.
Art.523.(Voorheen LIV.TII.CI.4.) Ongeacht het gebruikte vervoermiddel worden de reële uitgaven terugbetaald op basis van de officiële tarieven of, al naar gelang het geval, op grond van een oprecht verklaarde aangifte getekend door de [1 de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten of zijn afgevaardigde van minstens rang A3]3]1.
Hetzelfde geldt in uitzonderlijke gevallen waarin belanghebbende geen gebruik heeft kunnen maken van gemeenschappelijke vervoermiddelen en een beroep heeft moeten doen op elk ander middel waarvan het gebruik gerechtvaardigd wordt door de aard en de hoogdringendheid van de opdracht.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 200, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 78, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.524. (Voorheen LIV.TII.CI.5.) § 1. De begunstigden die zich vaak met het gemeenschappelijk vervoer moeten verplaatsen krijgen een algemeen abonnement als ze hun activiteit doorgaans op het gezamenlijke grondgebied van het Waalse Gewest uitoefenen, en een beperkt abonnement als ze hun functies daadwerkelijk op een gedeelte van het grondgebied van het Gewest uitoefenen.
§ 2. De begunstigden die geen abonnement hebben, krijgen van hun administratie de vereiste vervoerbewijzen voor hun verplaatsingen met de trein.
Art.525. (Voorheen LIV.TII.CI.6.) Het toegelaten vertrekstation bevindt zich hetzij in de effectieve woonplaats van de belanghebbende, hetzij in zijn administratieve standplaats.
Art.526.(Voorheen LIV.TII.CI.7.) [1 Als de openbare vervoersmiddelen over verschillende klassen beschikken, mag de begunstigde in eerste klasse reizen.]1
De Minister die voor Ambtenarenzaken bevoegd is, bepaalt [1 de klasse waarin personen reizen die niet tot de administratie behoren, alsook de afgevaardigden van de vakorganisaties]1.
[1 ...]1
----------
(1)<BWG 2014-04-24/39, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.527.(Voorheen LIV.TII.CI.8.) Als een persoon zich vaak binnen zijn administratieve standplaats moet verplaatsen, kan hij de terugbetaling van de kosten voor gemeenschappelijk vervoer verkrijgen voor dienstverplaatsingen.
[1 In dit geval worden de kosten voor verplaatsingen tussen de woonplaats van de belanghebbende en een station van het openbaar vervoer, met inbegrip van de parkeerkosten, in aanmerking genomen.]1
----------
(1)<BWG 2014-04-24/39, art. 2, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Afdeling III. - Gebruik van de vervoermiddelen van de administratie.
Art.528. (Voorheen LIV.TII.CI.9.) Verplaatsingen met een voertuig worden niet vergoed; alle kosten ivm het gebruik en het onderhoud van de voertuigen worden door de werkgever gedragen.
Art.529. (Voorheen LIV.TII.CI.10.) Voor elk motorvoertuig van het Gewest wordt een reiswijzer bijgehouden waarvan het model door de Minister van Ambtenarenzaken bepaald wordt.
Afdeling IV. - Gebruik van een eigen voertuig.
Art.530.(Voorheen LIV.TII.CI.11.) De toelatingen om voor de behoeften van de dienst gebruik te maken van een eigen motorvoertuig zijn het voorwerp van een besluit dat door de Minister van Ambtenarenzaken genomen wordt na gunstig advies van de Inspecteur van Financiën. De toelatingen zijn slechts geldig tot 31 december van elk jaar; ze zijn onderworpen aan het bijhouden van een reiswijzer zoals die bedoeld in artikel LIV.TII.CI.10 (NOTA : nu 529). [1 De ambtenaren-generaal]1 hoeven die wijzer evenwel niet bij te houden.
Het ministerieel besluit bepaalt het maximumaantal kilometers dat jaarlijks per persoon toegelaten wordt en, eventueel, de plaats bedoeld in artikel 533, tweede lid.
Het maximumaantal kilometers kan evenwel per secretariaat-generaal en per directoraat-generaal bepaald worden.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 202, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.531.(Voorheen LIV.TII.CI.12.) De personen die voor hun dienstverplaatsingen gebruik maken van hun eigen motorvoertuig, hebben recht op een vergoeding [2 waarvan het bedrag overeenstemt met het bedrag voorzien voor de personeelsleden van het federaal openbaar ambt zoals geïndexeerd overeenkomstig het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt]2 om alle desbetreffende kosten te dekken.
De kilometervergoeding dekt alle kosten, behalve de parkeerkosten ivm dienstverplaatsingen en de allriskverzekeringskosten ter dekking van de risico's voor de personeelsleden die gebruik maken van hun eigen motorvoertuig voor de behoeften van de dienst.
[2 Artikel 514 is niet van toepassing op het bedrag van de in lid 1 bedoelde kilometervergoeding.]2
----------
(1)<BWG 2010-04-22/15, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
(2)<BWG 2023-02-02/01, art. 1, 083; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Art.532.(Voorheen LIV.TII.CI.13.) [1 De Waalse Overheidsdienst]1 en de instellingen sluiten een allriskverzekering ter dekking van de risico's voor de personeelsleden die gebruik maken van hun eigen motorvoertuig voor de behoeften van de dienst.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 203, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.533.(Voorheen LIV.TII.CI.14.) De kilometervergoedingen worden op basis van de meest geschikte reële kilometerafstand berekend naar gelang van de vervoerprijs en van de verplaatsingsduur.
[1 ...]1
----------
(1)<BWG 2014-04-24/39, art. 3, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.534. (Voorheen LIV.TII.CI.15.) De vergoedingen bedoeld in de artikelen 531 en 533 worden betaald op vertoon van een aangifte van schuldvordering op erewoord overeenkomstig bijlage XV bij deze Code, gestaafd door een uitvoerige lijst van het aantal kilometers afgelegd voor de dienst.
De parkeerkosten i.v.m. de dienstverplaatsingen worden betaald op basis van de kwijtingen afgegeven hetzij bij de betaling van de kilometervergoedingen waarop ze betrekking hebben voor de begunstigden die de toelating hebben om gebruik te maken van hun eigen motorvoertuig zoals bedoeld in artikel 530, hetzij op grond van een maandelijkse aangifte van schuldvordering voor de begunstigden die gebruik maken van een vervoermiddel van de administratie.
Art.535.(Voorheen LIV.TII.CI.16.) De bepalingen van de artikelen 530, 531 en 532 zijn niet van toepassing op :
1° de personen die niet tot de administratie behoren en die deel uitmaken van een kamer van beroep, een commissie of een jury als ze zich begeven naar de zetel van de kamer van beroep, de commissie of de jury waarvan ze deel uitmaken;
2° de begunstigden die niet beschikken over een vervoermiddel van de administratie of over een toelating om gebruik te maken van hun eigen motorvoertuig, zoals bedoeld in artikel 530, en die gebruik maken van hun eigen voertuig voor occasionele dienstverplaatsingen;
3° (opgeheven) <BWG 2007-02-15/58, art. 98, 016; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
In die gevallen genieten de belanghebbenden een vergoeding waarvan het bedrag gelijk is aan het bedrag dat het Gewest uitgegeven zou hebben voor het gebruik van gemeenschappelijk vervoer zoals bepaald bij de artikelen 523 tot 527). De vergoeding is voor rekening van [1 het Gewest]1 of de instelling van openbaar nut waar de ambtenaar tewerkgesteld is of waarvoor de kamer van beroep, de commissie of de jury zitting moet hebben.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 204, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Afdeling V. - Gebruik van de fiets voor dienstopdrachten.
Art.536.(Voorheen LIV.TII.CI.17.) De begunstigden die zich voor dienstbehoeften verplaatsen, kunnen via hun diensthoofd bij de [1 directeur-generaal van wie ze afhange]1 of diens afgevaardigde een toelating aanvragen om gebruik te maken van hun fiets. Daartoe gebruiken ze het formulier waarvan het model in bijlage XVI bij deze Code opgenomen is.
Een rolstoel of een ander licht vervoermiddel zonder motor staat gelijk met een fiets.
Ze krijgen dan een vergoeding van [4 ...]4 per afgelegde kilometer, waarbij het aantal kilometers per traject naar de bovenste eenheid afgerond wordt.
[4 De kilometervergoeding bedoeld in het derde lid stemt overeen met het bedrag voorzien voor de personeelsleden van de federaal openbaar ambt, zoals geïndexeerd overeenkomstig het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, met een minimum van 0,2612 euro per afgelegde kilometer.
Artikel 514 is niet van toepassing op het bedrag van de in lid 3 bedoelde kilometervergoeding.]4
De vergoeding wordt toegekend op basis van een uitvoerige beschrijving van het traject door de begunstigde. Het traject moet niet het kortste maar wel het meest geschikte voor wielrijders zijn, waarbij een bijzondere aandacht aan de veiligheid geschonken wordt.
[1 De vergoeding wordt toegekend door de directeur-generaal van wie de begunstigde afhangt, na advies van de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten of zijn afgevaardigde van minstens rang A3]3]1.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 205, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 79, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
(4)<BWG 2023-02-02/01, art. 2, 083; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Art.537. (Voorheen LIV.TII.CI.18.) De begunstigden maken overeenkomstig het model in bijlage XVII bij deze Code een maandelijkse staat op waarin ze voor de afgelopen maand nauwkeurig de dagen vermelden waarop ze zich met de fiets verplaatst hebben, alsook het totaalaantal afgelegde kilometers en de vergoeding waar ze recht op hebben.
Na onderzoek door de personeelsdienst wordt de dienst " betalingen " belast met de betaling van de vergoeding, die hoe dan ook maandelijks betaald moet worden.
Art.538. (Voorheen LIV.TII.CI.19.) De fietsvergoeding toegekend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit mag niet gecumuleerd worden met andere soortgelijke vergoedingen die aan de begunstigden toegekend zouden worden.
HOOFDSTUK II. - Verblijfkosten.
Art.539. (Voorheen LIV.TII.CII.1.) De begunstigden die zich voor de uitoefening van hun functies moeten verplaatsen, hebben recht op de terugbetaling van hun verblijfkosten. Er wordt hen derhalve een dagelijkse forfaitaire vergoeding toegekend.
Art.540. (Voorheen LIV.TII.CII.2.) Verplaatsingen van een onderbroken duur van meer dan drie uren die het dertiende en veertiende uur van de dag volledig omvatten, geven recht op een vergoeding van 8,11 EURO.
Art.541. (Voorheen LIV.TII.CII.3.) Als een gemeenschappelijk vervoermiddel gebruikt wordt, wordt de verplaatsingsduur berekend vanaf het vertrek van het voertuig op de heenreis tot het reële aankomstuur bij de terugkomst.
Art.542. (Voorheen LIV.TII.CII.4.) De vergoeding bedoeld in artikel 540 wordt niet toegekend voor verplaatsingen binnen zowel de administratieve als de effectieve standplaats van de begunstigden.
De vergoeding wordt niet toegekend als de overeenkomstig artikel 533 berekende verplaatsing plaatsvindt binnen een straal van minder dan 25 kilometer.
Art.543. (Voorheen LIV.TII.CII.5.) Verplaatsingen uitgevoerd door begunstigden die afgevaardigd worden om deel te nemen aan werkzaamheden van internationale conferenties binnen het Koninkrijk, geven aanleiding tot de terugbetaling van de effectieve uitgave van de belanghebbenden, mits overlegging van bewijsstukken (memorie met verantwoording).
Art.544. (Voorheen LIV.TII.CII.6.) Dit hoofdstuk is van toepassing op de begunstigden die zich in die hoedanigheid verplaatsen om als getuige te worden gehoord bij het gerecht.
De begunstigden hebben in geen geval recht op de reisvergoeding waarin het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken voorziet.
Art.545.(Voorheen LIV.TII.CII.7.) [1 de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten of zijn afgevaardigde van minstens rang A3]3]1 mag de verblijfsvergoeding weigeren als de begunstigden misbruik maken van de rechten die hen krachtens dit hoofdstuk toegekend worden.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 206, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 80, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
HOOFDSTUK III. - Reiskosten op de weg naar het werk.
Afdeling I. - Recht op de tegemoetkoming.
Art.546. (Voorheen LIV.TII.CIII.1.) Er wordt een tegemoetkoming verleend in de door de begunstigden gedragen kosten als ze gebruik maken van een openbaar gemeenschappelijk vervoermiddel voor hun dagelijkse verplaatsingen van hun gebruikelijke woonplaats naar het werk en terug.
Afdeling II. - Gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer op de weg naar het werk.
Art.547. (Voorheen LIV.TII.CIII.2.) Voor het vervoer georganiseerd door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen bedraagt de tegemoetkoming in de prijs van de met een sociaal abonnement gelijkgestelde treinkaart (...) de prijs van een treinkaart tweede klasse, overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot uitvoering van de wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van een werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de NMS ten gevolge van de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden. <BWG 2007-02-15/58, art. 99, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
Art.548.(Voorheen LIV.TII.CIII.3.) Voor het stads- en streekvervoer georganiseerd door de gewestelijke maatschappijen voor openbaar vervoer wordt de tegemoetkoming in de prijs van het abonnement vastgelegd op (...) die prijs. <BWG 2007-02-15/58, art. 100, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
[1 Voor zover de ambtenaar niet over een halte op minder dan één kilometer van zijn woonplaats of van zijn gewoonlijke werkplaats beschikt, wordt het geheel van de bedragen die door een gewestelijke openbare vervoersmaatschappij voor een vouwfiets gevraagd worden, bovendien ten laste genomen door het Gewest.]1
----------
(1)<BWG 2012-10-18/04, art. 32, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
Art.549. (Voorheen LIV.TII.CIII.4.) Als de begunstigde verschillende gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen gebruikt om zich van zijn gebruikelijke woonplaats naar de plaats van zijn werk te begeven waarbij één enkel vervoerbewijs voor de totale afstand afgeleverd wordt, bedraagt de tegemoetkoming (...) het gecombineerde bedrag. <BWG 2007-02-15/58, art. 101, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
Art.550. (Voorheen LIV.TII.CIII.5.) De tegemoetkoming in de door de begunstigden gedragen vervoerskosten wordt uitbetaald bij het verstrijken van de geldigheidsduur van het vervoerbewijs afgeleverd door de maatschappijen die het gemeenschappelijk openbaar vervoer organiseren, tegen afgifte van dat bewijs.
Art.551. <BWG 2007-02-15/58, art. 102, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2006> Het Gewest kan evenwel met de openbare vervoersmaatschappijen overeenkomsten sluiten waarbij het rechtstreeks het bedrag van zijn bijdrage in de vervoerskosten van de ambtenaar betaalt.
Afdeling III. - Gebruik van persoonlijke vervoermiddelen in bijzondere omstandigheden op de weg naar het werk.
Art.552.(Voorheen LIV.TII.CIII.7.) Voor zover er door de overheid geen specifiek aangepast vervoersaanbod wordt georganiseerd, kan aan de begunstigden die helemaal geen gebruik kunnen maken van de gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen toegestaan worden dat ze hun eigen wagen zouden mogen gebruiken over een vooraf bepaalde afstand, op voorwaarde dat ze zich in één van de volgende situaties bevinden :
1° een lichamelijke verhindering laat tijdelijk of permanent niet toe het openbaar vervoer te gebruiken;
2° het onregelmatige uurrooster of prestaties in continudienst of per beurt sluiten het gebruik van het openbaar vervoer uit over een afstand van minstens drie kilometer;
3° het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer is niet mogelijk wegens oproeping van de begunstigde voor onverwacht en dringend werk buiten zijn normale uurrooster;
4° [1 het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer vereist een wacht- en reistijd gelijk aan minstens drie uur.]1
----------
(1)<BWG 2010-04-22/15, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
Art.553. (Voorheen LIV.TII.CIII.8.) De noodzaak tot het gebruik van een eigen voertuig, zoals omschreven in artikel 552, wordt bewezen :
1° (wat artikel 552, 1° betreft), aan de hand van een medisch attest dat in geval van twijfel ter controle aan de administratieve gezondheidsdienst wordt voorgelegd; in bepaalde gevallen wordt aanvaard dat het voertuig door een derde bestuurd wordt; <BWG 2007-02-15/58, art. 103, 016; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
2° (wat artikel 552, 2° betreft), aan de hand van attesten van de maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer die de bedoelde streken bedienen, waarin uitdrukkelijk verklaard wordt dat er geen openbaar vervoer aangeboden wordt, zeker niet op de nodige tijdstippen; <BWG 2007-02-15/58, art. 103, 016; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
3° (wat artikel 552, 3°) betreft, aan de hand van een attest van de oproepende overheid, waarin uitdrukkelijk vermeld wordt dat elk uitstel of tijdverlies ernstige nadelige gevolgen zou teweegbrengen; <BWG 2007-02-15/58, art. 103, 016; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
4° (wat artikel 552, 4°) betreft, aan de hand van een vergelijking gemaakt op basis van de uurregelingen van de maatschappijen van gemeenschappelijk openbaar vervoer en met redenen omkleed door de begunstigde. <BWG 2007-02-15/58, art. 103, 016; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Art.554. (Voorheen LIV.TII.CIII.9.) De tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen vervoermiddel wordt berekend op basis van de tegemoetkoming in de prijs van een treinkaart tweede klasse die één maand geldig is over de aangenomen afstand.
Als de verplaatsing niet dagelijks gedaan wordt, wordt het bedrag van de tegemoetkoming vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk staat met het aantal dagen waarop gewerkt en gereisd wordt en de noemer met het totaalaantal werkdagen in de loop van die maand.
De tegemoetkoming mag nooit gecumuleerd worden met een gelijkaardige tegemoetkoming in woonwerkverkeer, behalve als de houder van een abonnement op het gemeenschappelijk openbaar vervoer opgeroepen wordt voor onvoorzien en hoogdringend werk buiten zijn normaal uurrooster.
Art.555. (Voorheen LIV.TII.CIII.10.) De betaling wordt verricht op basis van een maandelijks ingediende kostenstaat, na het verstrijken van de kalendermaand waarin het woonwerkverkeer heeft plaatsgevonden.
Als verschillende begunstigden, van wie minstens één voldoet aan een voorwaarde bedoeld in artikel 552, samen reizen in een persoonlijk voertuig, wordt de tegemoetkoming aan de eigenaar verleend.
Afdeling IV. - Gebruik van de fiets op de weg naar het werk.
Art.556.(Voorheen LIV.TII.CIII.11.) De begunstigden die hun fiets gebruiken voor verplaatsingen van hun woonplaats naar het werk en omgekeerd hebben recht op een vergoeding van [1 ...]1 per afgelegde kilometer als ze minstens één kilometer afleggen, waarbij het aantal kilometers per traject naar de bovenste eenheid afgerond wordt. Een rolstoel of een ander niet gemotoriseerd licht vervoermiddel wordt gelijksgesteld met een fiets.
[1 De kilometervergoeding stemt overeen met het bedrag voorzien voor de personeelsleden van de federaal openbaar ambt, zoals geïndexeerd overeenkomstig het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, met een minimum van 0,2612 euro per afgelegde kilometer.
Artikel 514 is niet van toepassing op het bedrag van de in lid 1 bedoelde kilometervergoeding1
Het gebruik van de fiets mag voorafgaan aan of volgen op het bijkomende gebruik van gemeenschappelijk openbaar vervoer. De vergoeding mag echter nooit gecumuleerd worden met een tegemoetkoming in de openbaar vervoerskosten over hetzelfde traject en in de loop van dezelfde periode.
----------
(1)<BWG 2023-02-02/01, art. 3, 083; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Art.557.(Voorheen LIV.TII.CIII.12.) De belanghebbende begunstigden vragen de fietsvergoeding [1 de [3 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Ondersteunende Diensten]3 of diens afgevaardigde]1 aan via hun diensthoofd, overeenkomstig het model opgenomen in bijlage XVIII bij deze Code. Ze vermelden eveneens de uitvoerige berekening van het aantal kilometers afgelegd per traject, heen en terug.
Het gevolgde traject moet niet het kortste zijn maar wel het meest geschikte voor de fietsers, waarbij de veiligheid een bijzondere aandacht krijgt.
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 207, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2013-01-31/03, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BWG 2021-09-02/10, art. 81, 079; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
Art.558. (Voorheen LIV.TII.CIII.13.) De bepalingen van de artikelen 537 en 538 zijn toepasselijk op deze afdeling op voorwaarde dat een andere maandelijkse staat dan die vereist voor het gebruik van de fiets voor dienstopdrachten opgemaakt wordt overeenkomstig het model opgenomen in bijlage XVIII bij deze Code.
Art.559. (Voorheen LIV.TII.CIII.14.) Elke verklaring afgelegd bij een aanvraag tot verkrijging of behoud van een vergoeding of toelage die geheel of gedeeltelijk gedragen wordt door het Gewest, de Staat, een andere publiekrechtelijke rechtspersoon, de Europese Gemeenschap of een andere internationale organisatie of die geheel of gedeeltelijk met staatsgelden betaald wordt, moet oprecht en volledig zijn.
Elke persoon die weet of had moeten weten dat hij geen recht meer heeft of had op een vergoeding of een toelage bedoeld in het eerste lid moet daarvan aangifte doen.
Afdeling V [1 - Verplaatsingen op de weg naar het werk in het kader van terugroepingen, beschikbaarheidsdiensten ten huize of wachtdiensten ten huize.]1
----------
(1)
Art. 559bis. [1 In afwijking van de artikelen 547 tot 559 worden de verplaatsingen uitgevoerd op de weg naar het werk in het kader van terugroepingen, beschikbaarheidsdiensten ten huize of wachtdiensten ten huize in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 tot regeling van de valorisering van onregelmatige prestaties en van wacht- en terugroepingsprestaties en van de toekenning van toelagen betreffende specifieke werken vergoed overeenkomstig de regels bedoeld in de artikelen 519 tot 538.
In afwijking van artikel 530 wordt de ambtenaar die niet beschikt over een dienstvoertuig, toegelaten om een persoonlijk voertuig te gebruiken voor de verplaatsingen uitgevoerd op de weg naar het werk in het kader van terugroepingen, beschikbaarheidsdiensten ten huize of wachtdiensten ten huize in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 tot regeling van de valorisering van onregelmatige prestaties en van wacht- en terugroepingsprestaties en van de toekenning van toelagen betreffende specifieke werken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2012-10-18/04, art. 33, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.560. (Voorheen LIV.TII.CIV.1.) Opgeheven worden :
1° het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries;
2° het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten;
3° het koninklijk besluit van 18 november 1991 tot regeling van de bijdrage van de Staat en van sommige instellingen van openbaar nut in de vervoerskosten van de personeelsleden.
Art.561. (Voorheen LIV.TII.CIV.2.) De Minister van Ambtenarenzaken regelt de gevallen waarvoor een gepaste oplossing vereist wordt.
Art.562. (Voorheen LIV.TII.CIV.3.) Deze titel treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin hij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van hoofdstuk III, dat in werking treedt op 1 januari 2003.
Art.563. (Voorheen LIV.TII.CIV.4.) De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van deze titel.
TITEL III. - Functies waaraan het voordeel van kosteloze huisvesting gebonden is.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.564. (Voorheen LIV.TIII.CI.1.) Deze titel is toepasselijk op de personeelsleden en het contractuele personeel van de diensten van de Waalse Regering en op de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het decreet van 22 januari 1998 houdende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren.
Art.565. (Voorheen LIV.TIII.CI.2.) § 1. Kosteloze huisvesting bestaat erin een woning gratis ter beschikking te stellen van een personeelslid of een contractueel personeelslid of, bij gebreke daarvan, hem een daarmee gelijkgestelde vergoeding te storten.
§ 2. Het voordeel van kosteloze huisvesting wordt toegekend aan de personeelsleden en aan de leden van het contractuele personeel die bewakingstaken vervullen in de zin van artikel 2, 3°, van het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 tot regeling van de valorisering van onregelmatige prestaties en van wacht- en terugroepingsprestaties en van de toekenning van toelagen betreffende specifieke werken, binnen de perken van het aantal betrekkingen voorzien voor elke categorie binnen het huishoudelijk reglement van elk directoraat-generaal.
Art.566. (Voorheen LIV.TIII.CI.3.) De gemiddelde wedde van een personeelslid of van een lid van het contractuele personeel is gelijk aan het rekenkundige gemiddelde van de minimum- en maximumwedden van zijn weddeschaal.
HOOFDSTUK II. - Specifieke bepalingen.
Art.567. (Voorheen LIV.TIII.CII.1.) De personeelsleden en de leden van het contractuele personeel die in aanmerking komen voor kosteloze huisvesting dragen zelf de huurkosten; als de administratie die personeelsleden evenwel van verwarming en verlichting voorziet, wordt maandelijks 2,5 % van het brutobedrag van hun gemiddelde wedde afgehouden.
§ 2. De terbeschikkingstelling van een kosteloze woning staat gelijk met een voordeel in natura waarvan het bedrag bepaald wordt door de Minister van Financiën en dat hoogstens 10 % van het brutobedrag van de gemiddelde wedde van de begunstigde bedraagt.
Art.568. (Voorheen LIV.TIII.CII.2.) § 1. (De ambtenaren en de contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 565), § 2 die niet effectief in aanmerking komen voor huisvesting, krijgen bij het opnemen van hun functie een toelage in de plaats. <BWG 2007-02-15/58, art. 104, 016; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
§ 2. De toelage wordt door de bevoegde minister toegekend.
§ 3. Ze wordt vastgelegd op 10 % van het brutobedrag van de gemiddelde wedde van de begunstigde.
§ 4. Ze wordt maandelijks na het verstrijken van de maand betaald. Als ze niet verschuldigd is voor de volle maand, wordt ze gestort naar evenredigheid met de bewakingstaken die daadwerkelijk vervuld werden in de loop van de maand.
Art.569.(Voorheen LIV.TIII.CII.3.) De personen bedoeld in artikel 568, § 2, hebben recht op het voordeel van kosteloze huisvesting vanaf de datum waarop ze hun functies opnemen.
Ze verliezen het voordeel van kosteloze huisvesting gedurende de periodes boven 40 dagen in de loop waarvan ze op de dienst afwezig zijn om elke andere reden dan :
1° jaarlijks vakantieverlof en feestdagen, omstandigheidsverlof, uitzonderlijk verlof, verlof voor filantropische doeleinden, verlof voor prenatale medische onderzoeken, verlof om dwingende redenen van familiaal belang, zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof,[1 overgedragen moederschapsverlof, geboorteverlof, adoptieverlof en pleegverlof]1;
2° verlof wegens arbeidsongeval, ziekte, met inbegrip van de disponibiliteitsperiodes;
3° verlof voor verminderde prestaties, toegestaan na een afwezigheid wegens ziekte;
4° verlof voor verminderde prestaties, toegestaan om sociale of gezinsredenen;
5° verlof voor sociale promotie en om deel te nemen aan vormingsactiviteiten;
6° verlof voor halftijdse loopbaanonderbreking;
7° verlof voor het afstaan van beenmerg, organen of weefsels, alsook voor het begeleiden en bijstaan van minder-validen en zieken tijdens georganiseerde vakantiereizen en -verblijven in België of in het buitenland;
8° verlof voor halftijdse vervroegde uittreding;
9° vierdagenweek op vrijwillige basis.
De personeelsleden verwijderd van de dienst om de redenen vermeld onder de punten 3, 4, 6 en 9 hierboven zijn gehouden de speciale bewakingstaken waar te nemen die bepaald worden bij het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 tot regeling van de valorisering van onregelmatige prestaties en van wacht- en terugroepingsprestaties en van de toekenning van toelagen betreffende specifieke werken.
----------
(1)<BWG 2022-12-01/05, art. 13, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.570. (Voorheen LIV.TIII.CII.4.) § 1. Bij tijdelijk verlies van het voordeel van de kosteloze huisvesting kan de ambtenaar het woongenot behouden.
§ 2. Bij definitief verlies van het voordeel van de kosteloze huisvesting behouden de ambtenaar of de met hem samenwonenden bij diens overlijden het woongenot tot het verstrijken van de termijn vermeld in de opzegbrief. De opzegduur mag niet korter zijn dan drie maanden, te rekenen van de 1ste dag van de maand na de kennisgeving.
----------
----------
Art.571. (Voorheen LIV.TIII.CII.5.) Vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het verlies van het voordeel van de kosteloze huisvesting, is de bewoner van de woning een huur verschuldigd waarvan het bedrag vastgelegd wordt op 10 % van het brutobedrag van de gemiddelde wedde van de ambtenaar waaraan de woning was toegekend.
Art.572. (Voorheen LIV.TIII.CII.6.) De personeelsleden die bij gelegenheid de in artikel 568, § 2, van dit besluit bedoelde personeelsleden vervangen, ongeacht of ze al dan niet voor kosteloze huisvesting in aanmerking komen, ontvangen per gepresteerde vervangingsdag de uurvergoeding bepaald bij art. 13, § 1, 1°, a en b, van het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 tot regeling van de valorisering van onregelmatige prestaties en van wacht- en terugroepingsprestaties en van de toekenning van toelagen betreffende specifieke werken.
De modaliteiten van artikel 14 van hetzelfde besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 zijn toepasselijk.
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art.573. (Voorheen LIV.TIII.CIII.1.) De betrokken personeelsleden kunnen niet langer in aanmerking komen voor de bepalingen van :
1° het koninklijk besluit van 30 november 1950 betreffende de huisvesting van sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel;
2° het koninklijk besluit van 20 juni 1952 tot bepaling van de functies van het Ministerie van Landbouw waaraan het voordeel van de kosteloze huisvesting gebonden is;
3° het koninklijk besluit van 5 oktober 1977 tot bepaling binnen het Bestuur der Waterwegen, Dienst Stuwdammen, van de functies waaraan het voordeel van de kosteloze huisvesting gebonden is.
Art.574. (Voorheen LIV.TIII.CIII.2.) Opgeheven worden :
1° het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 16 januari 1991 houdende bepaling, wat de Dienst Productie en Grootvervoer van water van het Ministerie van het Waalse Gewest betreft, van de functies waarvan de titularissen een kosteloze huisvesting genieten;
2° de beslissing van de Waalse Regering van 11 maart 1993 tot toekenning van een toelage voor woningverlies aan de personeelsleden van niveau 1 van de buitendiensten van de Afdeling Industriële Verontreinigingen;
3° het besluit van de Waalse Regering van 19 november 1998 tot vaststelling, voor de ambtenaren van de buitendiensten van het Directoraat-generaal Waterwegen van het Waalse Ministerie van Uitrusting en Vervoer, van de ambten waaraan kosteloze huisvesting gebonden is;
4° het besluit van de Waalse Regering van 1 april 1999 tot bepaling, voor de ambtenaren van de Afdeling Elektriciteit, Elektromechanica, Informatica en Telecommunicatie van het Waalse Ministerie van Uitrusting en Vervoer, de functies waaraan kosteloze huisvesting gebonden is.
Art.575. (Voorheen LIV.TIII.CIII.3.) Deze titel treedt in werking op de eerste dag van de maand na die in de loop waarvan hij in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt, met uitzondering van de artikelen 573 en 574, die in werking treden op de datum van inwerkingtreding van de ministeriële besluiten bedoeld in artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 tot regeling van de valorisering van onregelmatige prestaties en van wacht- en terugroepingsprestaties en van de toekenning van toelagen betreffende specifieke werken.
Art.576. (Voorheen LIV.TIII.CIII.4.) De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van deze titel.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I. Handvest van goed administratief gedrag.
In de uitoefening van hun dagelijks werk houden de personeelsleden rekening met de hiernavermelde deontologische principes :
1° de personeelsleden dienen het gewestelijk belang en dan ook het openbaar belang en werken met inachtneming van de vereisten inzake trouw;
2° de personeelsleden bijdragen tot de kwaliteit van het Gewestelijk bestuur door een fatsoenlijke, beleefde en hulpzame houding aan te nemen en door zich duidelijk uit te drukken;
3° de personeelsleden nemen een coherente houding aan, vrij van tegenstrijdigheden en houden rekening met relevante factoren in de verwerking van gegevens;
4° de personeelsleden zich onthouden van elke willekeurige houding of actie en van elke voorkeursbehandeling;
5° de personeelsleden verwerken de inlichtingsaanvragen en de gegevens binnen een termijn aangepast op de aard en moeilijkheidsgraad daarvan. Ze verwerken de brieven gestuurd aan de administratie of bewijzen ten minste ontvangst daarvan binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst daarvan met vermelding van de namen en contactgegevens van de dossierbeheerder en van de dienstverantwoordelijke. In voorkomend geval brengen ze de gebruiker op de hoogte van de afhandeling van de post bij de bevoegde dienst, of van de naam en het administratief adres van de bevoegde diensten indien ze de aanvraag niet zelf kunnen verwerken.
Hetzelfde geldt voor emails;
6° de personeelsleden formuleren beslissingen of beslissingsvoorstellen op grond van duidelijke, nauwkeurige en geïndividualiseerde motieven, zodat de gebruikers de redenen van die beslissingen kennen en de juistheid en wettelijkheid daarvan vaststellen;
7° de personeelsleden vermelden duidelijk de mogelijke beroepen waarvan de beslissingen voorzien zijn. Ze vermelden de namen en diensten van de personeelsleden of ambtenaren bij wie het beroep ad hoc kan worden ingediend eveneens de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de ombudsman van het Waalse Gewest.
8° de personeelsleden identificeren zich zoals hun dienst bij de telefoonverbindingen. Ze antwoorden snel en in voorkomend geval oriënteren de gebruiker naar de bevoegde dienst;
9° de personeelsleden vermijden het opleggen aan gebruikers van nutteloze administratieve verplichtingen in verhouding tot de noodzakelijkheden verbonden met de verwerking van het dossier. De toepassing van dit principe houdt rekening met het aansprakelijkheidsniveau van de ambtenaar;
10° de personeelsleden nemen praktische bepalingen opdat de persoonsgegevens die ze moeten verwerken, concreet beschermd worden, met inachtneming van de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;
Bij niet-naleving van bovenvermelde principes, kan een klacht worden ingediend bij de ombudsman van het Waalse Gewest overeenkomstig het decreet van de Waalse Gewestraad van 22 december 1994 tot instelling van een ombudsman van het Waalse Gewest.
Art. N2.Bijlage II. - Lijst van beroepen, [4 generieke en functieproeven voor de statutaire selecties]4, lijst van de beroepen waarin kan worden voorzien door overgang naar het hogere niveau, basisproeven voor de vergelijkende overgangsexamens.
Afdeling I. - Lijst van beroepen.
(NOTA : Gezien afdeling I met de lijst van beroepen onjuist werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31-12-2003, Ed. 3, p. 62733-62735, wordt deze niet opgenomen; voor de lijst van beroepen en hun wijzigingen, zie Franse versie) (NOTA: gewijzigd door <BWG 2014-01-23/06, art. 1, 041; Inwerkingtreding : 14-02-2014>
(Afdeling 1bis. - Lijst van de aan het Instituut specifieke beroepen.
De volgende beroepen kunnen binnen het Instituut uitgeoefend worden
Niveau | | Rang | Beroep |
- | | - | - |
1 | A5 | | Psycho-pedagogisch consulent |
2+ | B1, | B2 en B3 | Met weddeschaal B1, B2 of B3, al |
| | | naar gelang de rang : |
| | | Afgevaardigde voor het toezicht |
) <BWG 2004-05-27/54, art. 30, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Afdeling II. - [5 Generieke en functieproeven voor de statutaire selecties
De generieke en functieproeven hebben als doel de vaardigheden van de kandidaten, zoals bedoeld in artikel 114, § 1, van dit besluit te evalueren.
Een vaardigheid is de handelswijze van een individu, die bewust (vermogen en wil) een beroep kan doen op een geheel van relevante hulpbronnen :
- (theoretische) kennis;
- handigheid (actiestrategieën);
- gedragsbewustzijn (persoonlijke houding en motivering);
- om beroepsactiviteiten (waarneembare gedragen) uit te voeren;
- volgens de modaliteiten of waarden van de organisatie;
- en via een hulpbronnennet;
- om tot een resultaat (dienst of product) dat voldoet aan de prestatiecriteria van zijn bestemmelingen te leiden : de organisatie en zijn gebruikers.]5
(Afdeling IIbis - Proeven betreffende de wervingsexamens voor psycho-pedagogische consulenten en afgevaardigden voor het toezicht :
Naast de bekwaamheden bedoeld in afdeling II van deze bijlage worden de volgende bekwaamheden geëvalueerd op grond van de vergelijkende wervingsexamens voor psycho-pedagogische consulenten en afgevaardigden voor het toezicht
a) niveau 1 :
1° bekwaamheid om de vormingswerkers op pedagogisch, didactisch en technisch gebied te evalueren en advies te verlenen;
2° bekwaamheid om het gebrek aan bevoegdheden of de behoeften aan vorming aan het licht te brengen;
3° bekwaamheid om een referentiesysteem van bevoegdheden te bedenken;
4° bekwaamheid om een vormingsproces te bedenken vanaf een referentiesysteem i.v.m. een beroep of bevoegdheden;
5° bekwaamheid om partnerschappen te ontwikkelen met verschillende gewestelijke of supranationale organisaties (beroeps-, sectorale organisaties, vormingsoperatoren, ...);
b) niveau 2+ :
1° bekwaamheid om de oorsprong, de context en de inzet van een aanvraag om tegemoetkoming te identificeren;
2° bekwaamheid om via een individueel onderhoud het eventuele gebrek aan bevoegdheden op te sporen dat bij een aanvrager vormingsbehoeften teweegbrengt;
3° bekwaamheid om de geïdentificeerde vormingsbehoeften te formaliseren en in een vormingsplan vast te leggen rekening houdende met de bekwaamheden, de streefdoelen en de individuele doelstellingen van de aanvrager, alsmede met de sociaal-economische omgeving en meer bepaald met de arbeidsmarkt;
4° bekwaamheid om de persoon die een afwisselende opleiding volgt op te volgen, en haar vooruitgang collegiaal met de andere interveniënten te beoordelen.) <BWG 2004-05-27/54, art. 31, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Afdeling III. - Lijst van de beroepen waarin kan worden voorzien door overgang naar het hogere niveau.
Onder de in de eerste afdeling bedoelde beroepen, worden vergelijkende examens voor overgang georganiseerd.
Niveau | Rang | Beroep | | | |
[<font color="red">1</font> A]<font color="red">1</font> | A6 | 1° administratief | (met | weddeschaal | A6) |
<td colspan="6" valign="top">(<font color="red">1</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2009032747" target="_blank">2009-03-27/47</a>, art. 209, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Niveau | Rang | Beroep |
[<font color="red">1</font> B ]<font color="red">1</font> | B3 | [<font color="red">1</font> 1°bis administratief]<font color="red">1</font> |
| | 2° landbouwkunde |
| | 3° chemie - biochemie |
| | 4° [...] |
<td colspan="3" valign="top"><BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2007021558" target="_blank">2007-02-15/58</a>, art. 106, 016; En vigueur : 12-04-2007>
| | 5° boekhouding - handel |
| | 6° bouw |
| | 7° elektromechanica |
| | 8° [...] |
| | 9° bosbouw |
<td colspan="3" valign="top"><BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2007021558" target="_blank">2007-02-15/58</a>, art. 106, 016; En vigueur : 12-04-2007>
<td colspan="3" valign="top">(<font color="red">1</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2009032747" target="_blank">2009-03-27/47</a>, art. 209, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Niveau | Rang | Beroep |
[<font color="red">1</font> C]<font color="red">1</font> | C3 | 10° administratief |
| | 11° elektrische, mechanische, elektromechanische, |
| | elektronische controle en controle inzake |
| | telecommunicatie |
| | 12° controle openbare werken, bouwwerken en |
| | cartografie |
| | [<font color="red">2</font> 13° inspecteur van de waterwegen]<font color="red">2</font> |
<td colspan="3" valign="top">(<font color="red">1</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2009032747" target="_blank">2009-03-27/47</a>, art. 209, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
<td colspan="3" valign="top">(<font color="red">2</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2014012306" target="_blank">2014-01-23/06</a>, art. 1, 041; Inwerkingtreding : 14-02-2014>
[1 tabel betreffende het niveau 3 opgeheven]1
Gewijzigd wat de adviesverlenende beroepen betreft door :
<BWG 2003-12-18/67, art. 54, 003; Inwerkingtreding : 2004-01-01>
<BWG 2010-07-15/09, art. 40, 026; Inwerkingtreding : 16-08-2010>
Afdeling IV. - [Basisproeven voor de vergelijkende overgangsexamens.] <BWG 2007-02-15/58, art. 106, 016; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Onderafdeling I. - Overgang naar [2 niveau A]2. <BWG 2007-02-15/58, art. 106, 016; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
(De brevetten voor de overgang naar [2 niveau A]2 bevatten achtereenvolgens :
1° een eerste brevet, algemeen brevet genoemd, waarin één of meerdere basisproeven voorzien voor de aanwerving in [2 niveau A]2 opgenomen zijn;
2° drie brevetten voor de kenniscontrole (met een moeilijkheidsgraad die overeenstemt met het studieniveau vereist voor de aanwerving op [2 niveau A]2) met betrekking tot de materies in verband met de opdrachten van het Waalse Gewest, namelijk :
a) een brevet " Instellingen " (gewestelijke instellingen, verdeling van de bevoegdheden tussen de federale overheid en de deelgebieden, Europese instellingen);
b) een brevet " Bestuur " (bestuursrecht);
c) een brevet " Financiën " (overheidsfinanciën, begrotingsrecht, overheidsopdrachten);
3° een vijfde brevet, eindbrevet genoemd, dat erin bestaat een reëel praktisch geval op te lossen dat een ambtenaar van rang A6 die een beroep bekleedt overeenstemmende met het administratieve beroep, tegenkomt. De kandidaat moet in staat zijn om het reële praktische geval te analyseren, een oplossing uit te werken, ze schriftelijk samen te vatten en mondeling uiteen te zetten.) <BWG 2007-02-15/58, art. 106, 016; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Onderafdeling II. - Overgang naar [2 niveau B]2. <BWG 2007-02-15/58, art. 106, 016; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
(De basisproeven voor de overgang naar [2 niveau B]2 bevatten achtereenvolgens :
1° een eerste proef, algemene proef genoemd, waarin de basisproeven voorzien voor de aanwerving [2 au niveau 2]2 opgenomen zijn;
2° [3 een tweede proef voor de kenniscontrole (met een moeilijkheidsgraad die overeenstemt met het studieniveau vereist voor de aanwerving op niveau B) met betrekking tot :
a) voor het administratieve beroep, algemene materies in verband met de opdrachten van het Waalse Gewest, namelijk het bestuursrecht, de overheidsfinanciën en de overheidsopdrachten;
b) voor alle andere beroepen, op materies vervat in de studiecyclus die leidt tot het verkrijgen van het (de) bij de aanwerving vereiste diploma('s);]3
3° een derde proef, eindproef genoemd, die erin bestaat een reëel praktisch geval op te lossen dat een ambtenaar [3 van rang B3]3 tegenkomt die een beroep bekleedt overeenstemmende met het beroep waartoe het vergelijkende examen leidt. De kandidaat moet in staat zijn om het reële praktische geval te analyseren, een oplossing uit te werken, ze schriftelijk samen te vatten en mondeling uiteen te zetten.) <BWG 2007-02-15/58, art. 106, 016; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
Onderafdeling III. - Overgang naar [2 niveau C]2. <BWG 2007-02-15/58, art. 106, 016; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
(De basisproeven voor de overgang naar niveau 2 bevatten achtereenvolgens :
1° een eerste proef, algemene proef genoemd, waarin de basisproeven voorzien voor de aanwerving in [2 niveau C]2 opgenomen zijn;
2° een tweede proef voor de kenniscontrole (met een moeilijkheidsgraad die overeenstemt met het studieniveau vereist voor de aanwerving op [2 niveau C]2) met betrekking tot :
a) voor het administratieve beroep, algemene materies in verband met de opdrachten van het Waalse Gewest, namelijk elementen van het bestuursrecht en elementen van de overheidsfinanciën;
b) voor alle andere beroepen, op materies vervat in de studiecyclus die leidt tot het verkrijgen van de bij de aanwerving vereiste diploma's;
3° een derde proef, eindproef genoemd, die erin bestaat een reëel praktisch geval op te lossen dat een ambtenaar van [2 rang C2]2 tegenkomt die een beroep bekleedt overeenstemmende met het beroep waartoe het vergelijkende examen leidt. De kandidaat moet in staat zijn om het reële praktische geval te analyseren, een oplossing uit te werken, ze schriftelijk samen te vatten en mondeling uiteen te zetten.) <BWG 2007-02-15/58, art. 106, 016; Inwerkingtreding : 12-04-2007>
[1 Onderafdeling IV. - Overgang naar niveau 3 opgeheven.]1
(NOTA : Geldig voor het personeel van het Gewestelijk psychiatrisch centrum "Les Marronniers" : Bijlage II bij de Code wordt vervangen door <BWG 2013-06-27/12, art. 37, 038; Inwerkingtreding : 01-07-2010> en die de lijst van de beroepen van de instelling vermeldt; tabel niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 22-07-2013, p. 45731-45732)
----------
----------
----------
----------
----------
----------
----------
----------
----------
----------
----------
----------
----------
(1)<ARW 2007-09-13/40, art. 22, 020; En vigueur : 01-01-2007>
(2)<BWG 2009-03-27/47, art. 209, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(3)<BWG 2012-10-18/04, art. 35, 032; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(4)<BWG 2014-05-15/37, art. 18, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(5)<BWG 2014-05-15/37, art. 19, 053; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. N3. Bijlage III. - Niveaus waartoe diploma's en studiegetuigschriften toegang geven.
Art. 1N3.[1 HOOFDSTUK I.
De diploma's en getuigschriften die in aanmerking worden genomen voor de toegang tot de diensten van de Waalse Regering volgens de niveaus, zijn de volgende :
NIVEAU A
1° de diploma's master, geneesheer of veearts, na afloop van basisstudies van de tweede cyclus uitgereikt door een universiteit, een hoge school, een hoge school voor kunsten of een inrichting voor hoger onderwijs via sociale promotie overeenkomstig het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, of uitgereikt door een examencommissie van de Franse Gemeenschap overeenkomstig hetzelfde decreet;
2° het diploma van doctor, uitgereikt door een universiteit overeenkomstig het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies;
3° de diploma's van graden gelijkwaardig aan de graden bedoeld onder 1° en 2°, uitgereikt overeenkomstig vroegere wetgevingen van de Franse Gemeenschap of nationale wetgevingen;
4° diploma's gelijkwaardig aan met de onder 1° en 2° bedoelde diploma's uitgereikt overeenkomstig de wetgeving van de Duitstalige Gemeenschap, de Vlaamse Gemeenschap of de federale Staat. Met name kunnen in overweging worden genomen, de diploma's uitgereikt door de Koninklijke Militaire School recht gevend op de titel van burgerlijk ingenieur, licentiaat of master krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs;
5° de beroepsgetuigschriften uitgereikt door de Belgische publieke opleidingenverstrekkers of operatoren inzake de validering van competenties die minstens niveau 7 bekleden in het certificatiekader ingesteld door de bevoegde overheden ter uitvoering van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren, of met de plaatsvervangende aanbevelingen;
6° op beslissing van de Regering, de diploma's, studiegetuigschriften of andere titels die worden toegelaten voor de toegang tot het niveau B als ze worden aangevuld met een machtiging dat toegang geeft tot het niveau A verleend op basis van een erkenning van verworven ervaring overeenkomstig de procedure en de voorwaarden bepaald door de Waalse Regering.
NIVEAU B
1° het diploma bachelor, na afloop van basisstudies van het korte type uitgereikt door een universiteit, een hoge school, een hoge school voor kunsten of een inrichting voor hoger onderwijs via sociale promotie overeenkomstig het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, of uitgereikt door een examencommissie van de Franse Gemeenschap overeenkomstig hetzelfde decreet;
2° de diploma's van graden gelijkwaardig aan de graden bedoeld onder 1°, uitgereikt overeenkomstig vroegere wetgevingen van de Franse Gemeenschap of nationale wetgevingen.
De graad van kandidaat ter bekrachtiging van de basisstudies van het korte type van twee jaar wordt als gelijkwaardig beschouwd aan de graad van bachelor;
3° de diploma's gelijkwaardig aan met de onder 1° bedoelde diploma's uitgereikt overeenkomstig de wetgeving van de Duitstalige Gemeenschap, de Vlaamse Gemeenschap of de federale Staat. Met name kunnen toegelaten worden genomen, de diploma's uitgereikt door de Koninklijke Militaire School recht gevend op de titel van burgerlijk ingenieur, licentiaat of master krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs;
4° de beroepsgetuigschriften uitgereikt door Belgische publieke opleidingenverstrekkers of operatoren inzake de validering van competenties die minstens niveau 5 bekleden in het certificatiekader ingesteld door de bevoegde overheden ter uitvoering van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren, of met de plaatsvervangende aanbevelingen.
Voor zover ze geen plaats bekleden in het certificatiekader worden gelijkgesteld met beroepscertificaties die minstens niveau 5 bekleden:
a) het diploma verkregen in de vormingsfilière coördinatie en omkadering bedoeld in het decreet van 17 juli 2003 houdende oprichting van een Waals Instituut voor alternerende opleidingen voor zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, op voorwaarde dat het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs vereist is bij de inschrijving voor de opleiding;
b) het diploma bedrijfsleider, uitgereikt overeenkomstig het samenwerkingsakkoord voor de permanente vorming van de Middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en het toezicht van het Instituut voor permanente vorming voor de Middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, op 20 februari 1995 gesloten door de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest, op voorwaarde dat het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs vereist is bij de inschrijving voor de opleiding;
5° de diploma's, studiegetuigschriften of andere titels die in overweging genomen kunnen worden voor de toelating tot het niveau A;
6° op beslissing van de Regering, de diploma's, studiegetuigschriften of andere titels die worden toegelaten voor de toegang tot het niveau C als ze worden aangevuld met een machtiging dat toegang geeft tot het niveau B verleend op basis van een erkenning van verworven ervaring overeenkomstig de procedure en de voorwaarden bepaald door de Waalse Regering.
NIVEAU C.
1° het getuigschrift hoger secundair onderwijs bedoeld bij het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, uitgereikt door een onderwijsinrichting met volledig leerplan of van sociale promotie, door een centrum voor alternerend leren en opleiden of door een examencommissie van de Franse Gemeenschap;
2° het getuigschrift zesde beroepsleerjaar bedoeld bij het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, uitgereikt door een onderwijsinrichting met volledig leerplan of van sociale promotie, door een centrum voor alternerend leren en opleiden of door een examencommissie van de Franse Gemeenschap;
3° het kwalificatiegetuigschrift bedoeld bij het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, uitgereikt door een onderwijsinrichting met volledig leerplan of van sociale promotie, door een centrum voor alternerend leren en opleiden;
4° het bekwaamheidsdimploma voor de toegang tot het hoger onderwijs, uitgereikt door een examencommissie van de Franse Gemeenschap overeenkomstig het decreet van 27 oktober 2016 houdende organisatie van de examencommissies van de Franse Gemeenschap voor het gewoon secundair onderwijs;
5° de diploma's en getuigschriften van graden gelijkwaardig aan de graden bedoeld onder 1° tot 4°, uitgereikt overeenkomstig vroegere wetgevingen van de Franse Gemeenschap of nationale wetgevingen;
6° de diploma's en getuigschriften gelijkwaardig aan met de onder 1° tot 4° bedoelde diploma's uitgereikt overeenkomstig de wetgeving van de Duitstalige Gemeenschap, de Vlaamse Gemeenschap of de federale Staat;
7° de beroepsgetuigschriften uitgereikt door de Belgische publieke opleidingenverstrekkers of operatoren inzake de validering van competenties die minstens niveau 3 bekleden in het certificatiekader ingesteld door de bevoegde overheden ter uitvoering van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren, of met de plaatsvervangende aanbevelingen.
Voor zover ze geen plaats bekleden in het certificatiekader, worden gelijkgesteld met beroepscertificaties die een plaats bekleden op niveau 3 van het certificatiekader, de leergetuigschriften uitgereikt overeenkomstig het samenwerkingsakkoord voor de permanente vorming van de Middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en het toezicht van het Instituut voor permanente vorming voor de Middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, op 20 februari 1995 gesloten door de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest.
Voor zover ze geen plaats bekleden in het certificatiekader worden gelijkgesteld met beroepscertificaties die minstens niveau 3 in het certificatiekader bekleden:
a) het diploma verkregen in de vormingsfilière coördinatie en omkadering bedoeld in het decreet van 17 juli 2003 houdende oprichting van een Waals Instituut voor alternerende opleidingen voor zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, op voorwaarde dat het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs vereist is bij de inschrijving voor de opleiding;
b) het diploma bedrijfsleider, uitgereikt overeenkomstig het samenwerkingsakkoord voor de permanente vorming van de Middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en het toezicht van het Instituut voor permanente vorming voor de Middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, op 20 februari 1995 gesloten door de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest, op voorwaarde dat het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs vereist is bij de inschrijving voor de opleiding;
8° de diploma's, studiegetuigschriften of andere titels die in overweging genomen kunnen worden voor de toelating tot de niveaus A en B;
9° op beslissing van de Regering, de getuigschriften secundair onderwijs van de tweede graad en de getuigschriften van het lager secundair onderwijs en de beroepscertificaties uitgereikt door de Belgische publieke operatoren inzake vorming en validering van de competenties die een plaats op niveau 2 bekleden in het certificatiekader ingesteld bij de bevoegde overheden ter uitvoering van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren, of met de plaatsvervangende aanbevelingen, als ze aangevuld worden met een toelating tot toegang tot het niveau C uitgereikt op grond van een validering van de verworven ervaring, overeenkomstig de procedure en de voorwaarden vastgesteld door de Regering;
NIVEAU D.
Er wordt geen enkel diploma of studiegetuigschrift vereist, onverminderd de mogelijkheid om het bezit te eisen van particuliere diploma's of studiegetuigschriften voor de toegang tot bepaalde betrekkingen wanneer deze voorwaarde verantwoord wordt door het technisch of gespecialiseerd karakter van het beroep of het ambt.
Behoudens in de gevallen bedoeld in punt 4°, lid 2, van het niveau B en in punt 7°, leden 2 en 3, van het niveau C, iedere beroepscertificatie die nog geen enkele plaats bekleedde op het tijdstip waarop het bewijsdocument is vastgesteld en in aanmerking is genomen vanaf het ogenblik waarop genoemde certificatie een plaats heeft ingenomen in het certificatiekader ingesteld bij de bevoegde overheden ter uitvoering van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren, of met de plaatsvervangende aanbevelingen.
Onder beroepscertificatie in de zin van huidige bijlage dient een certificatie te worden verstaan, bestaande uit een samenhangende en significant geheel van verworven leercyclus met het oog op het vervolgen van de vorming, de inschakeling of het behoud of de arbeidsmarkt of de beroepsspecialisatie.]1
----------
(1)<BWG 2019-05-09/24, art. 3, 1°, 071; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art. 2N3.HOOFDSTUK II.
§ 1. De in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en getuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met één van de in deze lijst bedoelde diploma's of studiegetuigschriften worden eveneens in aanmerking genomen.
§ 2. In afwijking van § 1, worden de voorschriften van de richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, en van de richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel voor de erkenning van beroepsopleidingen, in aanmerking genomen voor de toelating tot de administraties van de Staat.
In het raam van een bepaald vergelijkend wervingsexamen is de afgevaardigde Bestuurder van de SELOR belast de kandidaatstellingen in ontvangst te nemen van de houders van de titels bedoeld in artikel 3, punten a en b van voornoemde richtlijn van 21 december 1988 en in de artikelen 3, 5, 6, 8 en 9 van voornoemde richtlijn van 18 juni 1992. Teneinde de waarde van de voorgestelde titels te kennen, legt de afgevaardigde Bestuurder van de SELOR die titels voor advies voor aan de bevoegde onderwijsoverheden.
Daarna treft hij de in artikel 8, § 2, van voornoemde richtlijn voorgeschreven beslissingen, met inbegrip van de eventuele toepassing van de in artikel 4 ervan bedoelde compensatiebepalingen of degene bedoeld in artikel 12, § 2, van voornoemde richtlijn van 18 juni 1992, met inbegrip van de eventuele toepassing van de in de artikelen 4, 5 en 7 ervan bedoelde compensatiebepalingen.
§ 3. De in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte richtlijnen die de in § 2 opgesomde richtlijnen zouden aanvullen of vervangen, zijn van rechtswege van toepassing, behalve indien ze bepalingen beïnvloeden die aanpassingsmaatregelen moeten ondergaan of de bevoegdheden zouden wijzigen die aan de afgevaardigde Bestuurder van de SELOR zijn toegekend.
[1 § 4. Worden eveneens toegelaten, de gelijkwaardige beroepscertificaties uitgereikt door Europese publieke operatoren inzake vorming of validering van de competenties indien ze een plaats bekleden op het vereiste niveau van het certificatiekader ingesteld door de bevoegde overheden ter uitvoering van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren, of met de plaatsvervangende aanbevelingen.]1
----------
(1)<BWG 2019-05-09/24, art. 3, 2°, 071; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
Art. N4. Bijlage IV. - Verslag model voor de evaluatie van de stagiair.
(Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62740-62742).
Art. N5. Bijlage V. Formulier voor kandidaatstelling voor de betrekkingen van directeur.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62742).
gewijzigd door :
<BWG 2005-04-15/32, art. 33 ; Inwerkingtreding : 01-05-2005>
Art. N6. Bijlage VI. - Model van curriculum vitae.
(Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62742-62743).
Art. N7. Bijlage VII. - Formulier voor kandidaatstelling voor bevordering door verhoging in graad.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62743).
gewijzigd door :
<BWG 2005-04-15/32, art. 33; Inwerkingtreding : 01-05-2005>
Art. N8. Bijlage VIII. - Formulier voor kandidaatstelling voor toegang door overgang naar het hogere niveau.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62743-62744).
gewijzigd door :
<BWG 2005-04-15/32, art. 33 ; Inwerkingtreding : 01-05-2005>
Art. N9. Bijlage IX. - Formulier voor kandidaatstelling voor mutatie.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62744).
gewijzigd door :
<BWG 2005-04-15/32, art. 33 ; Inwerkingtreding : 01-05-2005>
Art. N10. Bijlage X. - Formulier voor kandidaatstelling voor permutatie.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62745).
Art. N11. Bijlage XI. - Lijst van erkende opleidingen.
1° de afstandsonderwijscursussen van de afstandsonderwijsdienst van het ministerie van de Franse Gemeenschap;
2° de door een gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende cursussen van het onderwijs voor sociale promotie;
3° de cursussen van het niet-universitair hoger onderwijs van het lange of korte type met een volledig leerplan, georganiseerd 's avonds of tijdens het weekeinde, in instellingen van het hoger onderwijs overeenkomstig artikel 5bis van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;
4° de cursussen van het universitair onderwijs van de eerste en tweede cyclussen, georganiseerd 's avonds of tijdens het weekeinde in de universiteiten en de daarmee gelijkgestelde instellingen met het oog op het behalen van een titel bedoeld in de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs;
5° de cursussen van elke aanvullende studiecyclus georganiseerd door de universiteiten en de daarmee gelijkgestelde instellingen;
6° de cursussen georganiseerd door " Institut de Formation permanente pour les Classes moyennes et les petites et moyennes Entreprises " (Instituut voor Permanente Vorming van de Middenstand en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen);
7° de cursussen georganiseerd door de " Forem (Waalse dienst voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling) " in zijn eigen centrum en voor de arbeiders.
Art. N12. Bijlage XII. - Evaluatieverslag.
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62746-62747).
Art. N13. Bijlage XIII. - [1 Weddeschalen op jaarbasis.
Niveau D.
[<font color="red">1</font> | D3 | D2 | D1bis |
0 | 13.977,27 | 16.164,85 | 17.304,91 |
1 | 14.090,24 | 16.304,94 | 17.445,00 |
2 | 14.203,21 | 16.445,03 | 17.585,09 |
3 | 14.316,18 | 16.585,12 | 17.725,18 |
4 | 14.316,18 | 16.585,12 | 17.725,18 |
5 | 14.374,35 | 16.779,79 | 17.919,85 |
6 | 14.624,73 | 16.835,50 | 18.170,23 |
7 | 14.682,90 | 16.864,90 | 18.364,90 |
8 | 14.682,90 | 16.864,90 | 18.364,90 |
9 | 14.743,30 | 17.059,57 | 18.559,57 |
10 | 14.743,30 | 17.059,57 | 18.559,57 |
11 | 14.937,97 | 17.254,24 | 18.694,09 |
12 | 15.188,35 | 17.504,62 | 18.712,87 |
13 | 15.383,02 | 17.699,29 | 18.839,34 |
14 | 15.383,02 | 17.699,29 | 18.839,34 |
15 | 15.649,80 | 17.966,07 | 19.106,12 |
16 | 15.649,80 | 17.966,07 | 19.106,12 |
17 | 15.916,58 | 18.232,85 | 19.372,90 |
18 | 16.166,96 | 18.483,23 | 19.623,28 |
19 | 16.433,74 | 18.693,77 | 19.890,06 |
20 | 16.433,74 | 18.693,77 | 19.890,06 |
21 | 16.700,52 | 18.713,78 | 20.156,84 |
22 | 16.700,52 | 18.713,78 | 20.156,84 |
23 | 16.830,79 | 18.923,62 | 20.423,62 |
24 | 16.857,74 | 19.174,00 | 20.674,00 |
25 | 17.124,52 | 19.440,78 | 20.940,78 |
26 | 17.124,52 | 19.440,78 | 20.940,78 |
27 | 17.543,87 | 19.860,13 | 21.360,13 |
28 | 17.543,87 | 19.860,13 | 21.360,13 |
29 | 17.963,22 | 20.279,48 | 21.779,48 |
30 | 18.213,60 | 20.529,86 | 22.029,86]<font color="red">1</font> |
<td colspan="4" valign="top">(<font color="red">1</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2023121448" target="_blank">2023-12-14/48</a>, art. 14, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Niveau C.
[<font color="red">1</font> | C3 | C2 |
0 | 14.388,28 | 17.240,09 |
1 | 14.655,59 | 17.507,40 |
2 | 14.922,90 | 17.774,71 |
3 | 15.190,21 | 18.042,02 |
4 | 15.190,21 | 18.042,02 |
5 | 15.457,52 | 18.309,33 |
6 | 15.707,90 | 18.559,71 |
7 | 16.064,24 | 18.706,23 |
8 | 16.064,24 | 18.706,23 |
9 | 16.776,88 | 19.268,74 |
10 | 16.776,88 | 19.268,74 |
11 | 17.129,58 | 19.981,38 |
12 | 17.379,96 | 20.231,76 |
13 | 18.003,56 | 20.855,36 |
14 | 18.003,56 | 20.855,36 |
15 | 18.627,16 | 21.478,96 |
16 | 18.627,16 | 21.478,96 |
17 | 18.890,81 | 22.102,56 |
18 | 19.141,19 | 22.352,94 |
19 | 19.764,79 | 22.976,54 |
20 | 19.764,79 | 22.976,54 |
21 | 20.388,39 | 23.600,14 |
22 | 20.388,39 | 23.600,14 |
23 | 21.011,99 | 24.223,74 |
24 | 21.262,37 | 24.474,12 |
25 | 21.885,97 | 25.097,72 |
26 | 21.885,97 | 25.097,72 |
27 | 22.509,57 | 25.721,32 |
28 | 22.509,57 | 25.721,32 |
29 | 23.133,17 | 26.344,92 |
30 | 23.383,55 | 26.595,30]<font color="red">1</font> |
<td colspan="3" valign="top">(<font color="red">1</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2023121448" target="_blank">2023-12-14/48</a>, art. 14, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Niveau B.
[3
[<font color="red">1</font> | B3/1 |
0 | 18.494,73 |
1 | 18.693,54 |
2 | 18.712,46 |
3 | 18.891,32 |
4 | 18.891,32 |
5 | 19.183,91 |
6 | 19.434,29 |
7 | 19.824,32 |
8 | 19.824,32 |
9 | 20.496,63 |
10 | 20.496,63 |
11 | 21.168,94 |
12 | 21.419,32 |
13 | 22.007,62 |
14 | 22.007,62 |
15 | 22.595,92 |
16 | 22.595,92 |
17 | 23.184,22 |
18 | 23.434,60 |
19 | 24.022,90 |
20 | 24.022,90 |
21 | 24.611,20 |
22 | 24.611,20 |
23 | 25.199,50 |
24 | 25.449,88 |
25 | 26.038,18 |
26 | 26.038,18 |
27 | 26.626,48 |
28 | 26.626,48 |
29 | 27.214,78 |
30 | 27.465,16]<font color="red">1</font> |
(<font color="red">1</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2023121448" target="_blank">2023-12-14/48</a>, art. 10, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2024> |
]3
[4
A | B3/1 | B3/2 |
0 | 16 992,25 | 19 794,28 |
1 | 17 244,43 | 20 046,46 |
2 | 17 496,61 | 20 298,64 |
3 | 17 748,79 | 20 550,82 |
4 | 17 748,79 | 20 550,82 |
5 | 18 041,38 | 20 843,41 |
6 | 18 291,76 | 21 093,79 |
7 | 18 681,79 | 21 483,82 |
8 | 18 681,79 | 21 483,82 |
9 | 19 354,10 | 22 156,13 |
10 | 19 354,10 | 22 156,13 |
11 | 20 026,41 | 22 828,44 |
12 | 20 276,79 | 23 078,82 |
13 | 20 865,09 | 23 667,12 |
14 | 20 865,09 | 23 667,12 |
15 | 21 453,39 | 24 255,42 |
16 | 21 453,39 | 24 255,42 |
17 | 22 041,69 | 24 843,72 |
18 | 22 292,07 | 25 094,10 |
19 | 22 880,37 | 25 682,40 |
20 | 22 880,37 | 25 682,40 |
21 | 23 468,67 | 26 270,70 |
22 | 23 468,67 | 26 270,70 |
23 | 24 056,97 | 26 859,00 |
24 | 24 307,35 | 27 109,38 |
25 | 24 895,65 | 27 697,68 |
26 | 24 895,65 | 27 697,68 |
27 | 25 483,95 | 28 285,98 |
28 | 25 483,95 | 28 285,98 |
29 | 26 072,25 | 28 874,28 |
30 | 26 322,63 | 29 124,66 |
]4
[5
A | B3/1 | B3/2 |
0 | 18 134,78 | 21 438,83 |
1 | 18 386,96 | 21 691,01 |
2 | 18 639,14 | 21 943,19 |
3 | 18 891,32 | 22 195,37 |
4 | 18 891,32 | 22 195,37 |
5 | 19 183,91 | 22 487,96 |
6 | 19 434,29 | 22 738,34 |
7 | 19 824,32 | 23 128,37 |
8 | 19 824,32 | 23 128,37 |
9 | 20 496,63 | 23 800,68 |
10 | 20 496,63 | 23 800,68 |
11 | 21 168,94 | 24 472,99 |
12 | 21 419,32 | 24 723,37 |
13 | 22 007,62 | 25 311,67 |
14 | 22 007,62 | 25 311,67 |
15 | 22 595,92 | 25 899,97 |
16 | 22 595,92 | 25 899,97 |
17 | 23 184,22 | 26 488,27 |
18 | 23 434,60 | 26 738,65 |
19 | 24 022,90 | 27 326,95 |
20 | 24 022,90 | 27 326,95 |
21 | 24 611,20 | 27 915,25 |
22 | 24 611,20 | 27 915,25 |
23 | 25 199,50 | 28 503,55 |
24 | 25 449,88 | 28 753,93 |
25 | 26 038,18 | 29 342,23 |
26 | 26 038,18 | 29 342,23 |
27 | 26 626,48 | 29 930,53 |
28 | 26 626,48 | 29 930,53 |
29 | 27 214,78 | 30 518,83 |
30 | 27 465,16 | 30 769,21 |
]5
Niveau A.
Schalen | A6/1 | A6/2 en A6Sc | A5/1 | A5/2 en A5Sc | A5/1bis | A5/2bis en A5Sc/bis | [<font color="red">2</font> A4/1 en A6/CAI]<font color="red">2</font> | A4/2 | 4Sc | A3 | Abis | A2 | A1 |
Tussen- tijdse | 3/1 x 623,60 | 3/1 x 623,60 | 3/1 x 623,60 10/2 x 1135,17 | 3/1 x 623,60 | 3/1 x 623,60 10/2 x 1135,17 | 3/1 x 623,60 10/2 x 957,68 | 3/1 x 623,60 | 3/1 x 623,60 | 3/1 x 623,60 10/2 x 1260,36 | 3/1 x 623,60 | 3/1 x 623,60 | 3/1 x 623,60 | 3/1 x 623,60 |
verhogingen | 10/2 x 957,68 | 10/2 x 957,68 | | 10/2 x 957,68 | | | 10/2 x 1260,36 | 10/2 x 1260,36 | | 10/2 x 1260,36 | 10/2 x 1608,27 | 10/2 x 1608,27 | 10/2 x 1608,27 |
Zesjarig | 5/6 x 250,38 | 5/6 x 250,38 | 5/6 x 250,38 | 5/6 x 250,38 | 5/6 x 250,38 | 5/6 x 250,38 | 5/6 x 250,38 | 5/6 x 250,38 | 5/6 x 250,8 | 5/6 x 250,38 | 5/6 x 250,38 | 5/6 x 250,38 | 5/6 x 250,38 |
0 | 21.112,38 | 26.619,13 | 25.507,13 | 31.535,34 | 28.007,13 | 34.035,34 | 32.734,24 | 33.478,24 | 35.762,53 | 40.790,86 | 46.166,58 | 46.910,59 | 52.486,11 |
1 | 21.735,98 | 27.242,73 | 26.130,73 | 32.158,94 | 28.630,73 | 34.658,94 | 33.357,84 | 34.101,84 | 36.386,13 | 41.414,46 | 46.790,18 | 47.534,19 | 53.109,71 |
2 | 22.359,58 | 27.866,33 | 26.754,33 | 32.782,54 | 29.254,33 | 35.282,54 | 33.981,44 | 34.725,44 | 37.009,73 | 42.038,06 | 47.413,78 | 48.157,79 | 53.733,31 |
3 | 22.983,18 | 28.489,93 | 27.377,93 | 33.406,14 | 29.877,93 | 35.906,14 | 34.605,04 | 35.349,04 | 37.633,33 | 42.661,66 | 48.037,38 | 48.781,39 | 54.356,91 |
4 | 22.983,18 | 28.489,93 | 27.377,93 | 33.406,14 | 29.877,93 | 35.906,14 | 34.605,04 | 35.349,04 | 37.633,33 | 42.661,66 | 48.037,38 | 48.781,39 | 54.356,91 |
5 | 23.940,86 | 29.447,61 | 28.513,10 | 34.363,82 | 31.013,10 | 36.863,82 | 34.865,40 | 36.609,40 | 38.893,69 | 43.922,02 | 49.645,65 | 50.389,66 | 55.965,18 |
6 | 24.191,24 | 29.697,99 | 28.763,48 | 34.614,20 | 31.263,48 | 37.114,20 | 36.115,78 | 36.859,78 | 39.144,07 | 44.172,40 | 49.896,03 | 50.640,04 | 56.215,56 |
7 | 25.148,92 | 30.655,67 | 29.898,65 | 35.571,88 | 32.398,65 | 38.071,88 | 37.376,14 | 38.120,14 | 40.404,43 | 45.432,76 | 51.504,30 | 52.248,31 | 57.823,83 |
8 | 25.148,92 | 30.655,67 | 29.898,65 | 35.571,88 | 32.398,65 | 38.071,88 | 37.376,14 | 38.120,14 | 40.404,43 | 45.432,76 | 51.504,30 | 52.248,31 | 57.823,83 |
9 | 26.106,60 | 31.613,35 | 31.033,82 | 36.529,56 | 33.533,82 | 39.029,56 | 38.636,50 | 39.380,50 | 41.664,79 | 46.693,12 | 53.112,57 | 53.856,58 | 59.432,10 |
10 | 26.106,60 | 31.613,35 | 31.033,82 | 36.529,56 | 33.533,82 | 39.029,56 | 38.636,50 | 39.380,50 | 41.664,79 | 46.693,12 | 53.112,57 | 53.856,58 | 59.432,10 |
11 | 27.064,28 | 32.571,03 | 32.168,99 | 37.487,24 | 34.668,99 | 39.987,24 | 39.896,86 | 40.640,86 | 42.925,15 | 47.953,48 | 54.720,84 | 55.464,85 | 61.040,37 |
12 | 27.314,66 | 32.821,41 | 32.419,37 | 37.737,62 | 34.919,37 | 40.237,62 | 40.147,24 | 40.891,24 | 43.175,53 | 48.203,86 | 54.971,22 | 55.715,23 | 61.290,75 |
13 | 28.272,34 | 33.779,09 | 33.554,54 | 38.695,30 | 36.054,54 | 41.195,30 | 41.407,60 | 42.151,60 | 44.435,89 | 49.464,22 | 56.579,49 | 57.323,50 | 62.899,02 |
14 | 28.272,34 | 33.779,09 | 33.554,54 | 38.695,30 | 36.054,54 | 41.195,30 | 41.407,60 | 42.151,60 | 44.435,89 | 49.464,22 | 56.579,49 | 57.323,50 | 62.899,02 |
15 | 29.230,02 | 34.736,77 | 34.689,71 | 39.652,98 | 37.189,71 | 42.152,98 | 42.667,96 | 43.411,96 | 45.696,25 | 50.724,58 | 58.187,76 | 58.931,77 | 64.507,29 |
16 | 29.230,02 | 34.736,77 | 34.689,71 | 39.652,98 | 37.189,71 | 42.152,98 | 42.667,96 | 43.411,96 | 45.696,25 | 50.724,58 | 58.187,76 | 58.931,77 | 64.507,29 |
17 | 30.187,70 | 35.694,45 | 35.824,88 | 40.610,66 | 38.324,88 | 43.110,66 | 43.928,32 | 44.672,32 | 46.956,61 | 51.984,94 | 59.796,03 | 60.540,04 | 66.115,56 |
18 | 30.438,08 | 35.944,83 | 36.075,26 | 40.861,04 | 38.575,26 | 43.361,04 | 44.178,70 | 44.922,70 | 47.206,99 | 52.235,32 | 60.046,41 | 60.790,42 | 66.365,94 |
19 | 31.395,76 | 36.902,51 | 37.210,43 | 41.818,72 | 39.710,43 | 44.318,72 | 45.439,06 | 46.183,06 | 48.467,35 | 53.495,68 | 61.654,68 | 62.398,69 | 67.974,21 |
20 | 31.395,76 | 36.902,51 | 37.210,43 | 41.818,72 | 39.710,43 | 44.318,72 | 45.439,06 | 46.183,06 | 48.467,35 | 53.495,68 | 61.654,68 | 62.398,69 | 67.974,21 |
21 | 32.353,44 | 37.860,19 | 38.345,60 | 42.776,40 | 40.845,60 | 45.276,40 | 46.699,42 | 47.443,42 | 49.727,71 | 54.756,04 | 63.262,95 | 64.006,96 | 69.582,48 |
22 | 32.353,44 | 37.860,19 | 38.345,60 | 42.776,40 | 40.845,60 | 45.276,40 | 46.699,42 | 47.443,42 | 49.727,71 | 54.756,04 | 63.262,95 | 64.006,96 | 69.582,48 |
23 | 33.311,12 | 38.817,87 | 39.480,77 | 43.734,08 | 41.980,77 | 46.234,08 | 47.959,78 | 48.703,78 | 50.988,07 | 56.016,40 | 64.871,22 | 65.615,23 | 71.190,75 |
24 | 33.561,50 | 39.068,25 | 39.731,15 | 43.984,46 | 42.231,15 | 46.484,46 | 48.210,16 | 48.954,16 | 51.238,45 | 56.266,78 | 65.121,60 | 65.865,61 | 71.441,13 |
25 | 33.561,50 | 39.068,25 | 39.731,15 | 43.984,46 | 42.231,15 | 46.484,46 | 48.210,16 | 48.954,16 | 51.238,45 | 56.266,78 | 65.121,60 | 65.865,61 | 71.441,13 |
26 | 33.561,50 | 39.068,25 | 39.731,15 | 43.984,46 | 42.231,15 | 46.484,46 | 48.210,16 | 48.954,16 | 51.238,45 | 56.266,78 | 65.121,60 | 65.865,61 | 71.441,13 |
27 | 33.561,50 | 39.068,25 | 39.731,15 | 43.984,46 | 42.231,15 | 46.484,46 | 48.210,16 | 48.954,16 | 51.238,45 | 56.266,78 | 65.121,60 | 65.865,61 | 71.441,13 |
28 | 33.561,50 | 39.068,25 | 39.731,15 | 43.984,46 | 42.231,15 | 46.484,46 | 48.210,16 | 48.954,16 | 51.238,45 | 56.266,78 | 65.121,60 | 65.865,61 | 71.441,13 |
29 | 33.561,50 | 39.068,25 | 39.731,15 | 43.984,46 | 42.231,15 | 46.484,46 | 48.210,16 | 48.954,16 | 51.238,45 | 56.266,78 | 65.121,60 | 65.865,61 | 71.441,13 |
30 | 33.811,88 | 39.318,63 | 39.981,53 | 44.234,84 | 42.481,53 | 46.734,84 | 48.460,54 | 49.204,54 | 51.488,83 | 56.517,16 | 65.371,98 | 66.115,99 | 71.691,51]<font color="red">1</font> |
<td colspan="14" valign="top">(<font color="red">1</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2014051549" target="_blank">2014-05-15/49</a>, art. 25, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
<td colspan="14" valign="top">(<font color="red">2</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2017052412" target="_blank">2017-05-24/12</a>, art. 17, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Gewijzigd door :
<BWG 2016-07-21/25, art. 16, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2015. (Tabel niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 22-08-2016, p. 52765-52766)>]1
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 211, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(3)<BWG 2016-07-21/25, art. 16, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2015 (erratum, B.St. 21-10-2016, p. 71360-71361)>
(4)<BWG 2019-05-16/66, art. 1, 074; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(5)<BWG 2019-05-16/66, art. 2, 074; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. N14. Bijlage XIV. - [1 Lijst van de diensten en instellingen die ertoe gemachtigd zijn om wetenschappelijke personeelsleden tewerk te stellen
1° het " Institut scientifique de service public " (Openbaar Wetenschappelijk Instituut);
2° " Conseil wallon de l'évaluation, de la prospective et de la statistique " (Waalse Raad voor Evaluatie, Toekomstwetenschap en Statistiek);
3° Waals Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek;
4° Departement Technische Expertise van het operationele Directoraat-generaal Wegen en Gebouwen;
5° Departement Onderzoek en Beleidsondersteuning van het operationeel Directoraat-generaal Mobiliteit en Waterwegen.]1
[2 6° Departement Onderzoek naar het Natuurlijk en Landbouwmilieu van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.]2
[3 7° "Société wallonne du Logement" (Waalse Huisvestingsmaatschappij).]3
----------
(1)<BWG 2009-03-27/47, art. 212, 024; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
(2)<BWG 2017-06-15/13, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
(3)<BWG 2024-11-21/09, art. 1, 092; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. N15. Bijlage XV. - Aangifte van schuldvordering wegens reis- en verblijfkosten.
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62759-62760).
Art. N16. Bijlage XVI. - Aanvraag om gebruik van een fiets om dienstredenen met toekenning van een fietstoelage.
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62760)
Art. N17. Bijlage XVII. - Aanvraag om betaling van de fietstoelage voor dienstreizen.
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62761).
gewijzigd door :
<BWG 2023-02-02/01, art. 4, 083; Inwerkingtreding : 01-03-2023> Art. N18. Bijlage XVIII. - Aanvraag om betaling van de fietstoelage voor gebruik op de weg van en naar het werk.
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62761).
Gewijzigd door :
<BWG 2023-02-02/01, art. 5, 083; Inwerkingtreding : 01-03-2023> Art. N19. Bijlage XIX. - Haardtoelage - Aanwijzing van de begunstigde.
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62762).
Art. 1N19. Bijlage XIX (vervolg). - Haardtoelage - Aanwijzing van de begunstigde.
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31-12-2003, p. 62763).