Details





Titel:

22 FEBRUARI 1998. - Wet tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-03-1998 en tekstbijwerking tot 17-05-2024)



Inhoudstafel:


Art. 1
HOOFDSTUK I. - Aard en doelstellingen.
Art. 2-4
HOOFDSTUK II. - Taken en verrichtingen (...). <W 2008-10-15/30, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 17-10-2008>
Art. 5-9, 9bis
HOOFDSTUK III. - (...) <W 2008-10-15/30, art. 11, 013; Inwerkingtreding : 17-10-2008>
Art. 10-12, 12bis, 12ter, 12quater, 12quinquies, 13-16
(HOOFDSTUK III.) - Organen - Samenstelling - Onverenigbaarheden. <W 2008-10-15/30, art. 12, 013; Inwerkingtreding : 17-10-2008>
Art. 17-21, 21bis, 21ter, 22-28
(HOOFDSTUK IV). - Financiële bepalingen en herziening van de statuten. <W 2008-10-15/30, art. 13, 013; Inwerkingtreding : 17-10-2008>
Art. 29-35, 35/1, 35/2, 35/3, 36
HOOFDSTUK IV/1. - [1 Bepalingen inzake het toezicht op de financiële instellingen]1
Afdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
Art. 36/1, 36/2, 36/3, 36/4, 36/5, 36/6, 36/7, 36/7/1
Afdeling 2. - [1 Sanctiecommissie]1
Art. 36/8
Afdeling 3. - [1 Procedureregels voor het opleggen van administratieve geldboetes]1
Art. 36/9, 36/10, 36/11, 36/12, 36/12/1
Afdeling 3bis. [1 - Door de Bank opgelegde dwangsommen]1
Art. 36/12/2, 36/12/3
Afdeling 3ter. [1 - Beroepsgeheim - finaliteitsbeginsel]1
Art. 36/12/4
Afdeling 4. [1 - Uitzonderingen op het beroepsgeheim]1
Onderafdeling 1. [1 - Opdracht op het gebied van de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme]1
Art. 36/13
Onderafdeling 2 [1 - Prudentiële toezichtsopdracht]1
Art. 36/14, 36/15
Afdeling 4/1. [1 - Samenwerking met de buitenlandse autoriteiten en uitwisseling van informatie]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemene samenwerkingsverplichting]1
Art. 36/16
Onderafdeling 2. [1 - Uit richtlijn 2014/65/EU voortvloeiende specifieke verplichtingen tot samenwerking in het kader van de prudentiële toezichtsopdracht]1
Art. 36/17, 36/18
Afdeling 5. - [1 Onderzoeksbevoegdheden, strafbepalingen en verhaalmiddelen]1
Art. 36/19, 36/20, 36/21, 36/22, 36/23
Afdeling 6. - [1 Crisismaatregelen]1
Art. 36/24
HOOFDSTUK IV/2. [1 Bepalingen inzake de vergunningverlening aan en het toezicht op de centrale tegenpartijen en de financiële en niet-financiële tegenpartijen en bepalingen inzake de vergunningverlening aan en het toezicht op de vereffeningsinstellingen, met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, centrale effectenbewaarinstellingen, instellingen die ondersteuning verlenen aan centrale effectenbewaarinstellingen en depositobanken.]1
Art. 36/25, 36/25bis, 36/25ter, 36/26, 36/26/1, 36/27, 36/28, 36/29, 36/30, 36/30/1, 36/30/2, 36/31
HOOFDSTUK IV/3. [1 - Taken van de Bank in het kader van haar opdracht om bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel.]1
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. 36/32
Afdeling 2. [1 - Opsporing en opvolging van factoren die de stabiliteit van het financiële stelsel kunnen aantasten]1
Art. 36/33
Afdeling 3. [1 - Vaststelling van juridische instrumenten om bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel]1
Art. 36/34
Afdeling 4. [1 - Aanbevelingen die tot doel hebben bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel]1
Art. 36/35, 36/36, 36/37, 36/38, 36/39, 36/40, 36/41
Afdeling 5. [1 - Doelstellingen, bijzondere bepalingen en sancties]1
Art. 36/42, 36/43, 36/44, 36/45, 36/46
HOOFDSTUK IV/4. [1 - Specifieke opdrachten van de Bank in verband met het voorkomen en het beheer van crisissen en risico's in de financiële sector.]1
Art. 36/47, 36/48, 36/48/1, 36/49, 36/50
(HOOFDSTUK V). - Overgangs- en opheffingsbepalingen - Inwerkingtreding. <W 2008-10-15/30, art. 14, 013; Inwerkingtreding : 17-10-2008>
Art. 37-38



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1937061051  1939082450  1944050150  1973122801  1988004497 



Uitvoeringsbesluit(en):

1998003245  1998003404  1998003563  1999003013  1999003172  1999A03013  2002003109  2002003557  2005003614  2007003546  2007003568  2009003019  2009003069  2009003163  2009003274  2009003276  2011003096  2011003226  2011003228  2011003351  2011003357  2011205241  2012003092  2012003185  2012003186  2012003197  2012003204  2012003211  2012003292  2012003390  2012A03092  2012A03204  2013003051  2013003072  2013003312  2013003354  2013003378  2013003386  2013003431  2013003436  2013A03072  2013A03312  2013A03386  2014003001  2014003179  2014003190  2014003191  2014003192  2014003310  2014A03001  2014A03179  2014A03190  2014A03191  2015003075  2015003094  2015003248  2015003249  2015003262  2015003381  2015003421  2015003424  2015003472  2015A03111  2015A03248  2015A03249  2015A03421  2015A03424  2015A03472  2016003187  2016003193  2016003322  2016A03187  2016A03193  2016A03322  2017012287  2017032237  2017A32090  2017A32237  2018010797  2018012004  2018012061  2018012235  2018012697  2018013236  2018030839  2018031515  2018204737  2018A12004  2018A12061  2018A13236  2018A30839  2019011377  2019012034  2019013230  2019013477  2019030120  2019040243  2019A11377  2019A30120  2019A40243  2020020215  2020030617  2020040926  2020041149  2020042883  2020A20215  2020A40926  2020A42883  2021040870  2021A40870  2022020369  2022030948  2022030949  2022032738  2022034532  2022042164  2022A20369  2022A32738  2022A34532  2023042651  2023045037  2023045419  2023A45037  2023A45419  2024001009  2024002903  2024008007  2024A02903 



Artikels:

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK I. - Aard en doelstellingen.
Art.2.De Nationale Bank van België, in het Frans "Banque Nationale de Belgique", in het Duits "Belgische Nationalbank", ingesteld bij de wet van 5 mei 1850, maakt integrerend deel uit van het Europees stelsel van centrale banken, hierna ESCB genoemd, waarvan de statuten werden vastgelegd in het desbetreffend Protocol gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de [1 Europese Unie]1.
  Daarenboven gelden voor de Bank deze wet, haar eigen statuten en, aanvullend, de bepalingen betreffende de naamloze vennootschappen.
  ----------
  (1)<KB 2013-11-12/02, art. 38, 2°, 023; Inwerkingtreding : 29-11-2013>

Art.3. De maatschappelijke zetel van de Bank is te Brussel gevestigd.
  De Bank richt vestigingen op in de plaatsen van het Belgische grondgebied waar de noodwendigheid ervan wordt vastgesteld.

Art.4.Het maatschappelijk kapitaal van de Bank, dat (tien miljoen euro) bedraagt, is vertegenwoordigd door vierhonderdduizend aandelen, waarvan tweehonderdduizend aandelen die nominatief en onoverdraagbaar zijn, door de Belgische Staat zijn ingetekend en tweehonderdduizend aandelen (op naam [1 ...]1 of gedematerialiseerd). Het maatschappelijk kapitaal is volledig afgelost. <KB 2002-02-21/47, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 23-01-2002> <KB 2007-12-07/30, art. 13, 1°, 012; Inwerkingtreding : 12-12-2007>
  ([1 ...]1
  De aandelen, behoudens die welke aan de Staat toebehoren, kunnen naar goedvinden van de eigenaar, zonder kosten, worden omgezet in aandelen op naam of in gedematerialiseerde aandelen.) <KB 2007-12-07/30, art. 13, 2°, 012; Inwerkingtreding : 12-12-2007>
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/09, art. 54, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>

HOOFDSTUK II. - Taken en verrichtingen (...).
Art.5. 1. Om de doelstellingen van het ESCB te verwezenlijken en (haar taken) te vervullen, mag de Bank : <W 2008-10-15/30, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 17-10-2008>
  - op de kapitaalmarkten opereren, hetzij door vast aan te kopen en te verkopen (contant of op termijn), hetzij door in het kader van stallingsoperaties op te nemen of te geven (cessie-retrocessie verrichtingen) hetzij door schuldvorderingen en verhandelbare effecten, uitgedrukt in communautaire of niet communautaire munten, alsook edele metalen te lenen of te ontlenen;
  - krediettransacties verrichten met kredietinstellingen en andere geld- of kapitaalmarktpartijen waarbij de verleende kredieten worden gedekt door toereikende zekerheid.
  2. De Bank schikt zich naar de algemene grondslagen aangaande de open markt- en krediettransacties vastgesteld door de ECB, erin begrepen die voor de aankondiging van de voorwaarden waaronder deze transacties worden verricht.

Art.6. Binnen de perken en volgens de nadere regels vastgesteld door de ECB, mag de Bank daarenboven, onder andere, onderstaande transacties verrichten :
  1° haar eigen schuldbewijzen uitgeven en inkopen;
  2° effecten en edele metalen in bewaring nemen, zich belasten met het incasso van effecten en voor rekening van derden bemiddelen bij transacties in effecten, andere financiële instrumenten en edele metalen;
  3° transacties met rente-instrumenten verrichten;
  4° valuta- of goud- of andere edele metalentransacties verrichten;
  5° transacties verrichten met het oog op het beleggen en het financiële beheer van haar tegoeden in vreemde valuta's en in andere externe reservebestanddelen;
  6° in het buitenland krediet opnemen en daartoe garanties verlenen;
  7° transacties in het kader van de Europese of de internationale monetaire samenwerking uitvoeren.

Art.7.De vorderingen van de Bank die voortkomen uit krediettransacties, zijn bevoorrecht op alle effecten die de schuldenaar als eigen tegoed bij de Bank of bij haar effectenclearingstelsel op rekening heeft staan.
  Dit voorrecht heeft dezelfde rang als het voorrecht van de pandhoudende schuldeiser. [1 Het heeft voorrang op de rechten bedoeld in de artikelen 8, derde lid, van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium, 12, vierde lid, en 13, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 62 betreffende de bewaargeving van vervangbare financiële instrumenten en de vereffening van transacties op deze instrumenten, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 27 januari 2004, en 471, vierde lid, van het Wetboek van vennootschappen.]1
  Bij gebrek aan betaling van de schuldvorderingen van de Bank waarvan sprake in het eerste lid, mag de Bank, na de schuldenaar schriftelijk in gebreke te hebben gesteld, ambtshalve, zonder voorafgaande gerechtelijke beslissing, overgaan tot de tegeldemaking van de effecten waarop haar voorrecht slaat, niettegenstaande het eventuele faillissement van de schuldenaar of van enige andere toestand van samenloop met de schuldeisers van deze laatste. De Bank moet trachten die effecten tegen de voordeligste prijs en binnen de kortst mogelijke termijn te gelde te maken, rekening houdend met het volume van de transacties. De opbrengst van die tegeldemaking wordt toegerekend op de schuldvordering in hoofdsom, interesten en kosten van de Bank, terwijl het eventuele saldo na aanzuivering aan de schuldenaar toekomt.
  ((Wanneer de Bank schuldvorderingen in pand aanvaardt, wordt, zodra de pandovereenkomst gesloten is,), wordt hiervan melding gemaakt in een register bij de Nationale Bank van België of bij een derde die zij hiertoe aanduidt. <W 2008-10-15/30, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 17-10-2008>
  Door de inschrijving in dit register, dat niet aan bijzondere vormvereisten is onderworpen, verkrijgt het pand van de Nationale Bank van België vaste datum en wordt dit erga omnes tegenwerpelijk, behalve ten aanzien van de schuldenaar van de in pand gegeven schuldvordering.) <W 2006-07-20/39, art. 57, 1°, 011; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  (Het register is enkel consulteerbaar door derden die overwegen een zakelijk (zekerheids)recht te aanvaarden op schuldvorderingen die in aanmerking komen voor inpandneming door de Nationale Bank van België. De consultatie van het register gebeurt volgens de modaliteiten die door de Nationale Bank van België worden vastgelegd.
  In geval van opening van een insolventieprocedure, zoals nader gedefinieerd in artikel 3, 5°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, ten laste van een kredietinstelling dewelke schuldvorderingen in pand heeft gegeven aan de Nationale Bank van België, gelden de volgende bepalingen :
  a) het geregistreerde pandrecht van de Nationale Bank van België op schuldvorderingen primeert op alle later gevestigde of aan derden toegekende zakelijke zekerheden met betrekking tot dezelfde schuldvorderingen, ongeacht of de voormelde zekerheden al dan niet aan de schuldenaar van de verpande schuldvorderingen ter kennis werden gebracht dan wel door deze laatste werden erkend; ingeval de Nationale Bank van België de inpandgeving ter kennis brengt van de schuldenaar van de verpande schuldvordering, kan deze enkel nog in handen van de Nationale Bank van België bevrijdend betalen;
  b) derde verkrijgers van enig met de Nationale Bank van België concurrerend zakelijk zekerheidsrecht zoals bedoeld in a), zijn er alleszins toe gehouden om de sommen die zij na de opening van een insolventieprocedure vanwege de schuldenaar van de verpande schuldvorderingen hebben ontvangen, onverwijld aan de Nationale Bank van België over te maken. De Nationale Bank van België beschikt over het recht om de betaling van die sommen te eisen, onverminderd haar recht op schadevergoeding;
  c) [2 niettegenstaande eventuele andersluidende bepalingen, mag de schuldvergelijking die kan leiden tot de gehele of gedeeltelijke aflossing van schuldvorderingen die aan de Bank zijn verpand of die door haar te gelde zijn gemaakt, in geen geval worden ingeroepen tegenover de Bank of tegenover de derde verkrijgers indien de schuldvorderingen te gelde zijn gemaakt;]2
  d) artikel 8 van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten is van overeenkomstige toepassing op de inpandneming door de Nationale Bank van België van schuldvorderingen, waarbij de woorden " financiële instrumenten " worden vervangen door " schuldvorderingen ";
  e) de artikelen 5, juncto artikel 40 van de hypotheekwet, zijn niet van toepassing.) <W 2006-07-20/39, art. 57, 2°, 011; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  ----------
  (1)<W 2009-12-22/16, art. 88, 017; Inwerkingtreding : 31-12-2009>
  (2)<W 2017-07-31/11, art. 16, 039; Inwerkingtreding : 11-08-2017>

Art.8.[1 § 1. De Bank waakt over de goede werking van de verrekenings-, vereffenings- en betalingssystemen en ze vergewist zich van hun doelmatigheid en deugdelijkheid overeenkomstig deze wet, de bijzondere wetten of reglementen en, in voorkomend geval, de Europese regels ter zake.
   Ze mag met dit doel alle verrichtingen doen en faciliteiten ter beschikking stellen.
   Ze gaat over tot de toepassing van de verordeningen vastgelegd door de ECB ter verzekering van doelmatige en deugdelijke verrekenings- en betalingssystemen binnen de Europese Unie en met andere landen.
   § 2. In de aangelegenheden waarvoor zij krachtens dit artikel bevoegd is, kan de Bank reglementen vaststellen ter aanvulling van de betrokken wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende technische punten.
   Zonder afbreuk te doen aan de raadpleging waarin andere wetten of reglementen voorzien, kan de Bank overeenkomstig de procedure van de openbare raadpleging de inhoud van elk reglement dat zij overweegt vast te stellen, toelichten in een consultatieronde en deze bekendmaken op haar website voor eventuele opmerkingen van belanghebbende partijen.
   Deze reglementen hebben slechts uitwerking na goedkeuring door de Koning en bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. De Koning kan wijzigingen aanbrengen aan deze reglementen of deze regels zelf vaststellen indien de Bank geen reglementen heeft vastgesteld.
   § 3. De Bank oefent de bevoegdheden krachtens dit artikel uitsluitend in het algemeen belang uit. De Bank, de leden van haar organen en haar personeelsleden zijn niet burgerlijk aansprakelijk voor hun beslissingen, niet-optreden, handelingen of gedragingen in het kader van de uitoefening van deze opdracht, behalve in geval van bedrog of zware fout.]1
  ----------
  (1)<W 2017-03-24/05, art. 21, 038; Inwerkingtreding : 24-04-2017>

Art.9.Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de instellingen en organen van de Europese Gemeenschappen, voert de Bank de akkoorden van internationale monetaire samenwerking uit die België heeft onderschreven, conform de nadere regels vastgelegd bij overeenkomsten gesloten tussen de Minister van Financiën en de Bank. Ze levert en ontvangt de betaalmiddelen en kredieten die vereist zijn voor de uitvoering der akkoorden.
  De Staat waarborgt de Bank tegen ieder verlies en waarborgt de terugbetaling van ieder krediet dat de Bank verleend heeft ingevolge de uitvoering van de akkoorden bedoeld in voorgaand lid, of ingevolge haar deelname aan akkoorden of verrichtingen van internationale monetaire samenwerking waarbij de Bank, mits een in Ministerraad besliste goedkeuring, partij is. [1 ...]1.
  ----------
  (1)<W 2016-12-18/01, art. 76, 036; Inwerkingtreding : 20-12-2016>

Art. 9bis.<Ingevoegd bij W 2002-08-02/64, art. 141; Inwerkingtreding : 04-09-2002> In het kader vastgesteld door artikel 105(2) van het Verdrag tot oprichting van de [1 Europese Unie]1 en door de artikelen 30 en 31 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, worden de officiële externe reserves van de Belgische Staat aangehouden en beheerd door de Bank. Deze tegoeden vormen een doelvermogen dat bestemd is voor de taken en verrichtingen die onder dit hoofdstuk vallen, evenals voor de andere opdrachten van algemeen belang die door de Staat aan de Bank zijn toevertrouwd. De Bank boekt deze tegoeden en de betreffende opbrengsten en kosten in haar rekeningen overeenkomstig de regels bedoeld in artikel 33.
  ----------
  (1)<KB 2013-11-12/02, art. 38, 2°, 023; Inwerkingtreding : 29-11-2013>

HOOFDSTUK III. - (...)
Art.10. De Bank mag, onder de voorwaarden door of krachtens de wet bepaald en onder voorbehoud van hun verenigbaarheid met de taken die van het ESCB afhangen, belast worden met opdrachten van algemeen belang.

Art.11.De Bank neemt, onder de voorwaarden door de wet bepaald, de Dienst van de Rijkskassier waar.
  Ze is, met uitsluiting van iedere andere Belgische of buitenlandse instelling, belast met de omzetting in euro's van de door de Staat geleende valuta's van Staten die niet deelnemen aan de monetaire unie of van voor de [1 Europese Unie]1 derde-Staten.
  De Bank wordt in kennis gesteld van alle voorgenomen deviezenleningen van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten. Op verzoek van de Bank plegen de Minister van Financiën en de Bank overleg telkens wanneer deze laatste oordeelt dat die leningen de doeltreffendheid van het monetaire of het wisselbeleid in het gedrang dreigen te brengen. De nadere regelen voor die kennisgeving en dat overleg worden vastgelegd in een tussen de Minister van Financiën en de Bank te sluiten overeenkomst, onder voorbehoud van goedkeuring van deze overeenkomst door de ECB.
  ----------
  (1)<KB 2013-11-12/02, art. 38, 2°, 023; Inwerkingtreding : 29-11-2013>

Art.12.[2 § 1. De Bank draagt bij tot de stabiliteit van het financiële stelsel. Hiertoe en overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk IV/3 zorgt zij met name voor de opsporing, de beoordeling en de opvolging van de verschillende factoren en ontwikkelingen die de stabiliteit van het financiële stelsel kunnen aantasten, bepaalt zij door middel van aanbevelingen welke maatregelen de diverse betrokken autoriteiten ten uitvoer zouden moeten leggen om bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel als geheel, met name door de robuustheid van het financiële stelsel te versterken, door systeemrisico's te voorkomen en door de gevolgen van een eventuele verstoring te beperken, en stelt zij met dat doel de onder haar bevoegdheid vallende maatregelen vast.
   Voor alle beslissingen en verrichtingen die in het kader van haar bijdrage tot de stabiliteit van het financiële stelsel worden genomen, geniet de Bank dezelfde graad van onafhankelijkheid als vastgesteld in artikel 130 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
   § 2. De Bank mag daarenboven belast worden met de inzameling van statistische gegevens of met de internationale samenwerking die verband houden met iedere taak bedoeld in artikel 10.]2
  ----------
  (1)<KB 2013-11-12/02, art. 38, 2°, 023; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
  (2)<W 2014-04-25/10, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

Art. 12bis.[1 § 1. De Bank oefent het toezicht uit op financiële instellingen overeenkomstig deze wet en de bijzondere wetten die het toezicht op deze instellingen regelen [2 en overeenkomstig de Europese regels betreffende het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanism]2.
   § 2. In de toezichtsaangelegenheden waarvoor zij bevoegd is, kan de Bank reglementen vaststellen ter aanvulling van de betrokken wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende technische punten.
   Zonder afbreuk te doen aan de raadpleging waarin in andere wetten of reglementen is voorzien, kan de Bank overeenkomstig de procedure van de open raadpleging, de inhoud van elk reglement dat zij overweegt vast te stellen, toelichten in een consultatieronde en deze bekendmaken op haar website voor eventuele opmerkingen van belanghebbende partijen.
   Deze reglementen hebben slechts uitwerking na goedkeuring door de Koning en bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. De Koning kan wijzigingen aanbrengen aan deze reglementen of deze regels zelf vaststellen indien de Bank geen reglement heeft vastgesteld.
   § 3. De Bank oefent haar toezichtsopdracht uitsluitend in het algemeen belang uit. De Bank, de leden van haar organen en haar personeelsleden zijn niet burgerlijk aansprakelijk voor hun beslissingen, niet-optreden, handelingen of gedragingen in het kader van de uitoefening van de wettelijke toezichtsopdracht van de Bank, behalve in geval van bedrog of zware fout. [4 Evenzo zijn de speciaal commissarissen en de voorlopige bestuurders die de Bank aanduidt met toepassing van de sectorale toezichtswetten op de naleving waarvan zij dient toe te zien, niet burgerlijk aansprakelijk voor hun beslissingen, niet-optreden, handelingen of gedragingen in het kader van de opdracht die hun door de Bank is toevertrouwd, behalve in geval van bedrog of zware fout.]4
  [4 De Bank dekt de kosten die verband houden met de verdediging van de in het eerste lid bedoelde personen van wie de burgerlijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid in het kader van hun functies in het geding is. Zij verleent bovendien dekking voor elke veroordeling wegens burgerlijke aansprakelijkheid van deze speciaal commissarissen en voorlopige bestuurders die tegen hen wordt uitgesproken ondanks de beperking van de burgerlijke aansprakelijkheid waarin het eerste lid voorziet. Wanneer de veroordeling het gevolg is van bedrog, betaalt de speciaal commissaris of de voorlopige bestuurder die schuldig is bevonden aan bedrog de genoemde kosten aan de Bank terug, alsmede elk bedrag dat door de Bank aan het slachtoffer van het bedrog is betaald in uitvoering van deze veroordeling.]4
   § 4. De werkingskosten van de Bank die betrekking hebben op het toezicht bedoeld in de eerste paragraaf worden gedragen door de instellingen die onder haar toezicht staan, volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning.
   De Bank kan [3 de Algemene Administratie van de inning en invordering van de Federale overheidsdienst Financiën]3 belasten met de inning van de onbetaalde vergoedingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 187, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/09, art. 55, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (3)<W 2015-12-18/17, art. 61, 030; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
  (4)<W 2022-07-20/40, art. 282, 059; Inwerkingtreding : 06-10-2022>

Art. 12ter.[1 § 1. De Bank voert de taken uit van de afwikkelingsautoriteit, die gemachtigd is om de afwikkelingsinstrumenten toe te passen en de afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen overeenkomstig [2 de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen [3 ...]3]2.
  [4 § 1/1. De Bank voert de taken uit van de afwikkelingsautoriteit, die gemachtigd is om de afwikkelingsinstrumenten toe te passen en de afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen overeenkomstig de bepalingen die zijn vastgesteld door of krachtens Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale tegenpartijen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1095/2010, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2015/2365, en de Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/1132.]4
   § 2. De werkingskosten die betrekking hebben op de taken bedoeld in paragraaf 1 worden gedragen door de instellingen die onder de in paragraaf 1 bedoelde wetgeving vallen, volgens de door de Koning vastgestelde regels.
  [4 § 2/1. De werkingskosten die betrekking hebben op de taken als bedoeld in paragraaf 1/1, worden gedragen door de erkende centrale tegenpartijen krachtens artikel 36/25, § 3, volgens de door de Koning vastgestelde regels.]4
   § 3. De bepalingen van artikel 12bis, § 3 zijn van toepassing voor wat betreft de in dit artikel bedoelde taken. In het bijzonder dient het al dan niet bestaan van een zware fout te worden beoordeeld op grond van de concrete omstandigheden van het betrokken geval, en inzonderheid van de hoogdringendheid waarmee die personen werden geconfronteerd, van de praktijken op de financiële markten, van de complexiteit van het betrokken geval, van de bedreigingen voor de bescherming van het spaarwezen en van het gevaar voor schade aan de nationale economie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/09, art. 56, 024; Inwerkingtreding : 03-03-2015 (zie KB 2015-02-22/03, art. 1, 2°)>
  (2)<W 2016-10-25/05, art. 75, 034; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
  (3)<W 2022-07-20/40, art. 283, 059; Inwerkingtreding : 06-10-2022>
  (4)<W 2023-12-20/08, art. 6, 062; Inwerkingtreding : 25-01-2024>

Art. 12quater. [1 § 1. Onverminderd de uitzonderingen bedoeld in de artikelen 14, lid 5, punten c) en d), 17, lid 3, punt b), 18, lid 2, en 20, lid 3, van de Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, wordt, teneinde de doelstellingen te waarborgen van artikel 23, lid 1, punten d), e) en h), van de voornoemde verordening, de uitoefening van de rechten bedoeld in de artikelen 12 (transparante informatie, communicatie en nadere regels voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene), 13 (te verstrekken informatie wanneer persoonsgegevens bij de betrokkene worden verzameld), 15 (recht van inzage), 16 (recht op rectificatie), 19 (kennisgevingsplicht inzake rectificatie of wissing van persoonsgegevens of verwerkingsbeperking), 21 (recht van bezwaar) en 34 (mededeling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene) van deze verordening volledig beperkt voor verwerkingen van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 4, lid 1, van dezelfde verordening die de Bank uitvoert als verwerkingsverantwoordelijke die belast is met taken van algemeen belang, met taken die betrekking hebben op de voorkoming en de opsporing van strafbare feiten, alsook met taken op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag :
   1° met het oog op de uitoefening van haar opdrachten zoals bedoeld in artikel 12bis van deze wet of van enige andere opdracht op het vlak van prudentieel toezicht op financiële instellingen die aan de Bank wordt toegekend op grond van een andere bepaling van nationaal of Europees recht, wanneer die gegevens niet bij de betrokkene zijn verkregen;
   2° in het kader van de uitoefening van haar opdracht als afwikkelingsautoriteit zoals bedoeld in artikel 12ter van deze wet, of van enige afwikkelingsbevoegdheid die aan de Bank wordt toegekend op grond van een andere bepaling van nationaal of Europees recht, wanneer die gegevens niet bij de betrokkene zijn verkregen;
   3° in het kader van haar opdracht om te waken over de goede werking van de verrekenings-, vereffenings- en betalingssystemen en om zich te vergewissen van de doelmatigheid en deugdelijkheid van deze systemen, zoals bedoeld in artikel 8 van deze wet, wanneer die gegevens niet bij de betrokkene zijn verkregen;
   4° in het kader van de procedures voor het opleggen van administratieve geldboetes die de Bank voert met toepassing van de afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk IV/1 van deze wet, alsook in het kader van de uitoefening van de mogelijkheid die de Bank in dat verband heeft om dwangsommen op te leggen op grond van afdeling 3bis van hetzelfde hoofdstuk, voor zover de desbetreffende persoonsgegevens niet losstaan van het voorwerp van het onderzoek of de controle.
   De in het eerste lid, 1°, 2° en 3° bedoelde afwijkingen gelden zolang de betrokkene in voorkomend geval geen wettelijke toegang heeft verkregen tot het hem betreffend administratief dossier dat wordt bijgehouden door de Bank en dat de desbetreffende persoonsgegevens bevat.
   § 2. Artikel 5 van voornoemde Verordening 2016/679 is niet van toepassing op de verwerkingen van persoonsgegevens bedoeld in paragraaf 1, voor zover de bepalingen van dit artikel overeenstemmen met de rechten en verplichtingen bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 van deze verordening. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/10, art. 24, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>


Art. 12quinquies. [1 Voor zover de Bank de hoedanigheid heeft van administratieve overheid in de zin van artikel 22quinquies van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, is zij gerechtigd om persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten te verwerken indien dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de opdrachten die zij op grond van voornoemde wet van 11 december 1998 heeft. De artikelen 12 tot en met 22 en artikel 34 van de Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, zijn niet van toepassing op deze en andere verwerkingen van persoonsgegevens die de Bank in deze hoedanigheid uitvoert indien die verwerkingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van deze opdrachten. Artikel 5 van deze verordening is evenmin van toepassing op deze verwerkingen van persoonsgegevens, voor zover de bepalingen van dit artikel overeenstemmen met de rechten en verplichtingen bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 van deze verordening. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/10, art. 25, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>


Art.13. De Bank mag alle operaties verrichten en alle diensten verlenen die bijkomstig zijn of aansluiten (bij de opdrachten bedoeld in deze wet). <W 2008-10-15/30, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 17-10-2008>

Art.14. De Bank mag de uitvoering van opdrachten die niet behoren tot het ESCB, waarmede ze is belast of voor dewelke zij het initiatief neemt, toevertrouwen aan één of verscheidene onderscheiden juridische entiteiten die daarvoor speciaal worden opgericht (waarin de Bank een significante deelneming bezit en één of meer leden van haar Directiecomité deelnemen in de leiding). <W 2002-08-02/64, art. 141, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2003>
  De voorafgaandelijke toelating van de Koning, op voorstel van de bevoegde minister, is vereist indien de opdracht bij wet aan de Bank wordt toevertrouwd.

Art.15. (Opgeheven) <W 1998-12-18/42, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 31-12-1998>

Art.16. De juridische entiteiten bedoeld in artikel 14 (waarover de Bank de exclusieve controle bezit,) zijn onderworpen aan de controle van het Rekenof. <W 2002-08-02/64, art. 141, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2003>

(HOOFDSTUK III.) - Organen - Samenstelling - Onverenigbaarheden.
Art.17.De organen van de Bank bestaan uit de gouverneur, het Directiecomité, de Regentenraad [1 [3 ...]3 [2 , de Sanctiecommissie en het Afwikkelingscollege]2 ]1.
  ----------
  (1)<KB 2011-03-03/01, art. 188, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/09, art. 57, 024; Inwerkingtreding : 03-03-2015 (zie KB 2015-02-22/03, art. 1, 2°)>
  (3)<W 2019-05-02/25, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 18-05-2020>

Art.18.1. De gouverneur staat in voor de leiding van de Bank; hij zit het Directiecomité [1 [2 ...]2 en het Afwikkelingscollege]1 voor.
  2. In geval van belet wordt hij vervangen door de vice-gouverneur, onverminderd de toepassing van artikel 10.2 van de statuten van het ESCB.
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/09, art. 58, 024; Inwerkingtreding : 03-03-2015 (zie KB 2015-02-22/03, art. 1, 2°)>
  (2)<W 2019-05-02/25, art. 4, 052; Inwerkingtreding : 18-05-2020>

Art.19.1. [2 Het Directiecomité bevat, naast de gouverneur die het voorzit, maximaal vijf directeurs van wie er één de titel van vicegouverneur draagt die de Koning hem toekent. Het Directiecomité bestaat uit evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden.]2
  2. Het Comité bestuurt en beheert de Bank en bepaalt de koers van het beleid ervan.
  3. Het beschikt over de reglementaire macht in de gevallen die door de wet zijn bepaald. [1 Het bepaalt, in omzendbrieven of aanbevelingen, alle maatregelen ter verduidelijking van de toepassing van de wettelijke of reglementaire bepalingen waarvan de Bank de toepassing controleert.]1
  4. Het beslist over de plaatsing van het kapitaal, de reserves en de afschrijvingsrekeningen, na raadpleging van de Regentenraad en onverminderd de regels vastgelegd door de ECB.
  5. Het spreekt zich uit over alle zaken die niet uitdrukkelijk door de wet, de statuten of het huishoudelijk reglement zijn voorbehouden aan een ander orgaan.
  [1 6. Het verstrekt advies aan de verschillende overheden die een wettelijke of reglementaire macht uitoefenen voor elk ontwerp van wetgevende of reglementaire akte die de toezichtsopdrachten betreft waarmee de Bank belast is of zou worden.]1
  [1 7. [4 Het kan beslissen via een schriftelijke procedure of door middel van telecommunicatietechnieken die een interactieve beraadslaging mogelijk maken, volgens de nadere regels bepaald in het huishoudelijk reglement van de Bank.]4]1
  ----------
  (1)<KB 2011-03-03/01, art. 189, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2017-12-05/04, art. 6, 043; Inwerkingtreding : 02-01-2019>
  (3)<W 2021-06-27/09, art. 336, 055; Inwerkingtreding : 19-07-2021>
  (4)<W 2022-07-05/06, art. 2, 057; Inwerkingtreding : 29-07-2022>

Art.20.1. De Regentenraad is samengesteld uit de gouverneur, de directeurs en [3 veertien]3 regenten. Hij telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige regenten. [3 Ten minste één derde van de leden van de Regentenraad is van een ander geslacht dan dat van de overige leden. Voor de toepassing van deze bepaling wordt het vereiste minimumaantal van die leden van een ander geslacht afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal.]3
  2. De Raad wisselt van gedachten over de algemene kwesties met betrekking tot de Bank, het monetaire beleid en de economische toestand van het land en van de [2 Europese Unie]2 [1 , het toezichtsbeleid op elke sector die onder het toezicht van de Bank staat, de Belgische, Europese en internationale ontwikkelingen op het gebied van het toezicht, en in het algemeen elke ontwikkeling betreffende het financieel stelsel dat onder toezicht van de Bank staat, zonder daartoe over enige bevoegdheid te beschikken om tussen te komen op het operationele vlak of kennis te nemen van individuele dossiers]1. Hij neemt iedere maand kennis van de toestand van de instelling.
  Hij stelt, op voorstel van het Directiecomité, het huishoudelijk reglement vast dat de basisregels bevat inzake de werking van de organen van de Bank en de organisatie van de departementen, diensten en vestigingen.
  3. De Raad bepaalt afzonderlijk de wedde en het pensioen van de leden van het Directiecomité. Deze wedden en pensioenen mogen geen aandeel in de winsten omvatten en geen enkele vergoeding mag daaraan worden toegevoegd door de Bank, noch rechtstreeks noch onrechtstreeks.
  4. De Raad keurt de begroting der uitgaven alsook de jaarrekeningen goed, die worden voorgelegd door het Directiecomité. Hij regelt definitief de verdeling der winsten die door het Comité wordt voorgesteld.
  5. [3 De Koning duidt één van de regenten aan als voorzitter van de Regentenraad. De voorzitter van de Regentenraad is onafhankelijk in de zin van artikel 526ter van het Wetboek van Vennootschappen, van de andere taalrol dan de gouverneur en van een ander geslacht dan dat van de gouverneur. Bij benoeming van een nieuwe gouverneur bevestigt de Koning de aanduiding van de zittende voorzitter of duidt hij een nieuwe voorzitter aan.
   De voorzitter van de Regentenraad zit de vergaderingen van de Regentenraad voor behalve wanneer deze van gedachten wisselt over de algemene kwesties bedoeld in de eerste zin van punt 2 van dit artikel. Deze gedachtenuitwisselingen worden voorgezeten door de gouverneur.]3
  [4 6. [5 De Regentenraad kan beslissen via een schriftelijke procedure of door middel van telecommunicatietechnieken die een interactieve beraadslaging mogelijk maken, volgens de nadere regels bepaald in het huishoudelijk reglement van de Bank.]5]4
  ----------
  (1)<KB 2011-03-03/01, art. 190, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<KB 2013-11-12/02, art. 38, 2°, 023; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
  (3)<W 2019-05-02/25, art. 5, 052; Inwerkingtreding : 18-05-2020>
  (4)<W 2021-06-27/09, art. 337, 055; Inwerkingtreding : 19-07-2021>
  (5)<W 2022-07-05/06, art. 3, 057; Inwerkingtreding : 29-07-2022>

Art.21.[1 § 1. Binnen de Regentenraad wordt een auditcomité opgericht dat bestaat uit drie regenten die worden aangeduid door de Regentenraad. De meerderheid van de leden van het auditcomité is onafhankelijk in de zin van artikel 526ter van het Wetboek van Vennootschappen.
   Het auditcomité oefent de raadgevende bevoegdheden uit bedoeld in artikel 21bis en ziet toe op de voorbereiding en de uitvoering van de begroting van de Bank.
   De Regentenraad duidt de voorzitter van het auditcomité aan die onafhankelijk is in de zin van artikel 526ter van het Wetboek van Vennootschappen. De voorzitter van de Regentenraad kan het voorzitterschap van het auditcomité niet waarnemen.
   § 2. Binnen de Regentenraad wordt een remuneratie- en benoemingscomité opgericht dat bestaat uit drie regenten die worden aangeduid door de Regentenraad. De meerderheid van de leden van het remuneratie- en benoemingscomité is onafhankelijk in de zin van artikel 526ter van het Wetboek van Vennootschappen.
   Het remuneratie- en benoemingscomité oefent de raadgevende bevoegdheden inzake remuneratie en benoemingen uit waarmee het door de Regentenraad wordt belast.
   De gouverneur woont de vergaderingen van het remuneratie- en benoemingscomité bij met raadgevende stem.]1
  ----------
  (1)<W 2019-05-02/25, art. 6, 052; Inwerkingtreding : 18-05-2020>

Art. 21bis. <ingevoegd bij W 2008-12-17/36, art. 23; Inwerkingtreding : 08-01-2009 ; zie ook art. 24> wettelijke opdrachten van de organen van de Bank, en onverminderd de uitoefening van de taken en verrichtingen die van het ESCB afhangen en het toezicht daarop door de bedrijfsrevisor, heeft het auditcomité minstens de volgende taken :
  a) monitoring van het financiële verslaggevings-proces;
  b) monitoring van de doeltreffendheid van de systemen voor interne controle en risicobeheer, en van de interne audit van de Bank;
  c) monitoring van de wettelijke controle van de jaarrekening, inclusief opvolging van de vragen en aanbevelingen geformuleerd door de bedrijfsrevisor;
  d) beoordeling en monitoring van de onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisor, waarbij met name wordt gelet op de verlening van bijkomende diensten aan de Bank.
  2. Onverminderd artikel 27.1 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank en onverminderd de voordrachtbevoegdheid van de ondernemingsraad, wordt het voorstel van het directiecomité inzake de benoeming van de bedrijfsrevisor uitgebracht op voorstel van het auditcomité. Dit voorstel van het auditcomité wordt ter informatie aan de ondernemingsraad meegedeeld. Het auditcomité geeft tevens advies bij de gunningsprocedure voor de aanstelling van de bedrijfsrevisor.
  3. Onverminderd de verslagen of waarschuwingen die de bedrijfsrevisor richt aan de organen van de Bank, brengt de bedrijfsrevisor aan het auditcomité verslag uit over de bij de wettelijke controle van de jaarrekening aan het licht gekomen belangrijke zaken, en met name ernstige tekortkomingen in de interne controle met betrekking tot de financiële verslaggeving.
  4. De bedrijfsrevisor :
  a) bevestigt jaarlijks schriftelijk aan het auditcomité zijn onafhankelijkheid van de Bank;
  b) meldt jaarlijks alle voor de Bank verrichte bijkomende diensten aan het auditcomité;
  c) voert overleg met het auditcomité over de bedreigingen voor zijn onafhankelijkheid en de veiligheidsmaatregelen die genomen zijn om deze bedreigingen in te perken en die hij heeft onderbouwd in de controledocumenten.
  5. Het huishoudelijk reglement bepaalt nader de werkingsregels van het auditcomité.

Art. 21ter.[1 § 1. Binnen de Bank wordt een Afwikkelingscollege opgericht, dat bevoegd is voor de taken bedoeld in artikel 12ter.
   § 2. Het Afwikkelingscollege bestaat uit de volgende personen :
   1° de gouverneur;
   2° de vicegouverneur;
   3° de directeur die verantwoordelijk is voor het departement belast met het prudentieel toezicht op de banken en de beursvennootschappen;
   4° de directeur die verantwoordelijk is voor het departement belast met het prudentieel beleid en de financiële stabiliteit;
   5° de directeur die door de Bank is aangewezen als verantwoordelijke voor de afwikkeling van kredietinstellingen;
   6° [2 ...]2
   7° de voorzitter [2 van]2 het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Financiën;
   8° de leidende ambtenaar van het Afwikkelingsfonds;
   9° 4 leden die door de Koning worden aangewezen bij een in Ministerraad overlegd besluit; en
   10° een magistraat die door de Koning wordt aangewezen.
  [2 § 2/1. De voorzitter van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten woont de vergaderingen van het Afwikkelingscollege met raadgevende stem bij.]2
   § 3. De personen bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 9° worden benoemd op grond van hun specifieke competenties op bancair gebied en op het vlak van financiële analyse.
   [4 De personen bedoeld in paragraaf 2, 9° en 10°, worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van vier jaar. Ze blijven in functie totdat in hun vervanging wordt voorzien. Zij kunnen maar van hun functies worden ontheven door de autoriteiten die hen benoemd hebben, indien zij niet langer voldoen aan de voorwaarden voor de uitoefening van hun functies of indien zij een zware fout hebben begaan.]4
   § 4. De Koning stelt bij een in Ministerraad overlegd besluit het volgende vast :
   1° de organisatie en de werking van het Afwikkelingscollege en van de diensten belast met de voorbereiding van de werkzaamheden ervan;
   2° de voorwaarden voor de uitwisseling van informatie tussen het Afwikkelingscollege en derden, met inbegrip van de andere organen en diensten van de Bank; en
   3° de maatregelen die moeten worden genomen om belangenconflicten [2 in hoofde van de leden van het Afwikkelingscollege of]2 tussen het Afwikkelingscollege en de andere organen en diensten van de Bank te vermijden.
   § 5. [5 Het Afwikkelingscollege vervangt het Directiecomité voor de toepassing van afdeling 3 van Hoofdstuk IV/1 van deze wet in geval van schending van:
   1° de bepalingen van Boek II, Titels IV en VIII en Boek XI van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en de maatregelen genomen in uitvoering daarvan;
   2° artikel 279 van de wet van 20 juli 2022 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen en de maatregelen genomen in uitvoering daarvan;]5
  [6 3° de bepalingen die zijn vastgesteld door of krachtens Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale tegenpartijen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1095/2010, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2015/2365, en de Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/1132.]6]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/09, art. 59, 024; Inwerkingtreding : 03-03-2015 (zie KB 2015-02-22/03, art. 1, 2°)>
  (2)<W 2015-12-18/17, art. 56, 030; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
  (3)<W 2016-10-25/05, art. 76, 034; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
  (4)<W 2021-06-27/09, art. 338, 055; Inwerkingtreding : 19-07-2021>
  (5)<W 2022-07-20/40, art. 284, 059; Inwerkingtreding : 06-10-2022>
  (6)<W 2023-12-20/08, art. 7, 062; Inwerkingtreding : 25-01-2024>

Art.22.1. Behalve voor de taken en verrichtingen die van het ESCB afhangen [1 , voor de toezichtsopdrachten bedoeld in artikel 12bis en voor de opdrachten bedoeld [2 in artikel 12 en]2 in Hoofdstuk IV/3]1 , heeft de Minister van Financiën, langs zijn vertegenwoordiger om, het recht controle uit te oefenen op de verrichtingen van de Bank en kan hij opkomen tegen de uitvoering van elke maatregel die strijdig zou zijn met de wet, met de statuten of met's Rijks belangen.
  2. De vertegenwoordiger van de Minister van Financiën woont van rechtswege de vergaderingen van de Regentenraad [3 , van het auditcomité en van het remuneratie- en benoemingscomité]3 bij. Behalve voor de taken en verrichtingen die van het ESCB afhangen [1 , voor de toezichtsopdrachten bedoeld in artikel 12bis en voor de opdrachten bedoeld [2 in artikel 12 en]2 in Hoofdstuk IV/3]1 , houdt hij toezicht op de verrichtingen van de Bank, schorst en brengt hij ter kennis van de minister van Financiën elke beslissing die met de wet, met de statuten of met's Rijks belangen strijdig zou zijn.
  Indien de Minister van Financiën binnen acht dagen niet over de schorsing heeft beslist, mag de beslissing uitgevoerd worden.
  3. De wedde van de vertegenwoordiger van de Minister van Financiën wordt door de Minister van Financiën vastgesteld in overleg met het bestuur van de Bank en wordt door deze laatste gedragen.
  De vertegenwoordiger van de minister brengt over zijn opdracht ieder jaar verslag uit aan de Minister van Financiën.
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/09, art. 60, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (2)<W 2017-07-31/11, art. 17, 039; Inwerkingtreding : 11-08-2017>
  (3)<W 2019-05-02/25, art. 7, 052; Inwerkingtreding : 18-05-2020>

Art.23.1. De gouverneur wordt door de Koning benoemd, voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar. Hij kan slechts door de Koning van zijn ambt ontheven worden indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten. Hij beschikt tegen zulke beslissing over een beroep bedoeld in artikel 14.2 van de statuten van het ESCB.
  2. De andere leden van het Directiecomité worden door de Koning benoemd op de voordracht van de Regentenraad voor een hernieuwbare termijn van zes jaar. Ze kunnen slechts door de Koning van hun ambt ontheven worden indien zij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van hun ambt voldoen of op ernstige wijze zijn tekortgeschoten.
  3. De regenten worden gekozen door de algemene vergadering voor een termijn van drie jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.
  Twee regenten worden gekozen op de voordracht van de meest vooraanstaande werknemersorganisaties.
  Drie regenten worden gekozen op de voordracht van de meest vooraanstaande organisaties van de nijverheid en de handel, van de landbouw en van de middenstand.
  [1 Negen]1 regenten worden gekozen op de voordracht van de Minister van Financiën.
  De nadere regels voor de voordracht der kandidaten voor deze mandaten worden door de Koning vastgesteld, nadat de Ministerraad erover heeft beraadslaagd.
  4. [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2019-05-02/25, art. 8, 052; Inwerkingtreding : 18-05-2020>

Art.24. De regenten krijgen presentiegeld en, zo nodig, een vergoeding voor verplaatsingskosten. Het bedrag van deze vergoedingen wordt door de Regentenraad bepaald.

Art.25.De leden van de Wetgevende Kamers, van het Europees Parlement, van de Gemeenschaps- en [Gewestparlementen], de personen met de hoedanigheid van minister of staatssecretaris of van lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering en de kabinetsleden van een lid van de federale Regering of van een Gemeenschaps- of Gewestregering mogen de functie van gouverneur, vice-gouverneur, lid van het Directiecomité, [2 lid van de Sanctiecommissie, lid van het Afwikkelingscollege]2 [3 of regent]3 niet waarnemen. Deze laatste functies nemen van rechtswege een einde bij de eedaflegging van de titularis voor de uitoefening van de in limine genoemde functies of wanneer hij dergelijke functies uitoefent. <W 2006-03-27/35, art. 43, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2006>
  ----------
  (1)<KB 2011-03-03/01, art. 191, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/09, art. 61, 024; Inwerkingtreding : 03-03-2015 (zie KB 2015-02-22/03, art. 1, 2°)>
  (3)<W 2019-05-02/25, art. 9, 052; Inwerkingtreding : 18-05-2020>

Art.26.§ 1. De gouverneur, de vice-gouverneur en de andere leden van het Directiecomité mogen geen enkele functie uitoefenen in een handelsvennootschap of in een vennootschap met handelsvorm evenmin als in een openbare instelling met een bedrijf van industriële, commerciële of financiële aard. Ze mogen evenwel, met de goedkeuring van de Minister van Financiën, functies uitoefenen :
  1° in internationale financiële instellingen die zijn opgericht overeenkomstig akkoorden die België heeft onderschreven;
  2° [4 ...]4 (in het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten,) in het Herdiscontering- en Waarborginstituut en in de Nationale Delcrederedienst; <W 1998-12-17/56, art. 36, 002; Inwerkingtreding : 10-01-1999>
  3° in de juridische entiteiten waarvan sprake in artikel 14.
  [1 Voor de gouverneur, de vicegouverneur en de andere leden van het directiecomité blijven de verbodsbepalingen van het eerste lid na hun ambtsneerlegging nog een jaar gelden voor functies en mandaten in een instelling onderworpen aan [3 het toezicht van de Bank of in een instelling naar Belgisch recht of naar buitenlands recht gevestigd in België of in een dochteronderneming van een van deze instellingen en onderworpen aan het toezicht van de Europese Centrale Bank]3.]1
  [De Regentenraad stelt de voorwaarden vast met betrekking tot de beëindiging van het mandaat. Hij mag, op advies van het Directiecomité, afwijken van het verbod dat is bepaald voor de periode na de beëindiging van het mandaat, indien hij vaststelt dat de beoogde activiteit geen significante invloed heeft op de onafhankelijkheid van de betrokken persoon.] <W 2002-08-02/64, art. 141, 008; Inwerkingtreding : 04-09-2002>
  § 2. [1 De regenten [3 ...]3 [5 ...]5 mogen geen lid zijn van de bestuurs-, beheers- of toezichtsorganen [3 van een instelling onderworpen aan het toezicht van de Bank of van een instelling naar Belgisch recht of naar buitenlands recht gevestigd in België of in een dochteronderneming van een van deze instellingen en onderworpen aan het toezicht van de Europese Centrale Bank]3, noch in zulke instelling een leidinggevende functie uitoefenen.]1
  [§ 3. [1 De Regentenraad stelt, op voorstel van het Directiecomité, de deontologische code vast die de leden van het Directiecomité en de personeelsleden van de Bank dienen na te leven, alsook de controlemaatregelen met betrekking tot de naleving van deze code.]1 De personen belast met het toezicht op de naleving van deze code zijn gebonden door het beroepsgeheim bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.] <W 2002-08-02/64, art. 141, 008; Inwerkingtreding : 04-09-2002>
  ----------
  (1)<KB 2011-03-03/01, art. 192, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/09, art. 62, 024; Inwerkingtreding : 03-03-2015 (zie KB 2015-02-22/03, art. 1, 2°)>
  (3)<W 2015-12-18/17, art. 57, 030; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
  (4)<KB 2019-04-22/13, art. 5, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (5)<W 2019-05-02/25, art. 10, 052; Inwerkingtreding : 18-05-2020>

Art.27.De mandaten van de leden van het Directiecomité [1 en van de Regentenraad]1 zullen ophouden wanneer deze de volle leeftijd van 67 jaar hebben bereikt.
  Mits toelating vanwege de Minister van Financiën mogen de titelvoerders echter hun lopend mandaat voleindigen. De mandaten van de leden van het Directiecomité mogen daarna nog verlengd worden voor een hernieuwbare termijn van één jaar. Indien het over het mandaat van de gouverneur gaat, worden de toelating om het lopend mandaat te voleindigen of de verlenging toegekend bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.
  In geen geval mogen de titularissen van de in dit artikel vernoemde mandaten in functie blijven boven de leeftijd van 70 jaar.
  ----------
  (1)<W 2019-05-02/25, art. 11, 052; Inwerkingtreding : 18-05-2020>

Art.28.[3 De gouverneur bezorgt aan de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers het jaarverslag bedoeld in artikel 284, lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, alsook een jaarlijks verslag over de taken van de Bank met betrekking tot het prudentieel toezicht op de financiële instellingen en over haar taken in het kader van haar opdracht om bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel als bedoeld in Hoofdstuk IV/3. De gouverneur kan door de bevoegde commissies van de Kamer van volksvertegenwoordigers worden gehoord op verzoek van die commissies of op zijn eigen initiatief.
   De mededelingen die krachtens dit artikel worden verricht, mogen door hun inhoud of de omstandigheden echter geen risico inhouden voor de stabiliteit van het financiële stelsel.]3
  ----------
  (1)<KB 2011-03-03/01, art. 193, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<KB 2013-11-12/02, art. 38, 2°, 023; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
  (3)<W 2014-04-25/10, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

(HOOFDSTUK IV). - Financiële bepalingen en herziening van de statuten.
Art.29.[1 ...]1
  ----------
  (1)<Opgeheven bij W 2009-04-03/11, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art.30. De meerwaarde die door de Bank wordt gerealiseerd naar aanleiding van arbitragetransacties van activa in goud tegen andere externe reservebestanddelen wordt geboekt op een bijzondere onbeschikbare reserverekening. Zij is vrijgesteld van alle belasting. Ingeval evenwel sommige externe reservebestanddelen worden gearbitrageerd tegen goud, wordt het verschil tussen de aanschafprijs van dat goud en de gemiddelde verkrijgingsprijs van de bestaande goudvoorraad in mindering gebracht van het bedrag van die bijzondere rekening.
  De netto-opbrengst van de activa die de tegenpost vormen van de in het eerste lid bedoelde meerwaarde, wordt aan de Staat toegekend.
  De externe reservebestanddelen, verworven ten gevolge van de in het eerste lid bedoelde transacties, zijn gedekt door de Staatsgarantie bedoeld in artikel 9, tweede lid, van deze wet.
  De regels voor de toepassing van de in de vorenstaande alinea's opgenomen bepalingen worden vastgesteld bij overeenkomsten die tussen de Staat en de Bank zullen worden gesloten. Deze overeenkomsten worden in het Belgisch Staatsbladbekendgemaakt.

Art.31. Het reservefonds is bestemd :
  1° tot het herstel van de verliezen op het maatschappelijk kapitaal;
  2° tot aanvulling van de jaarlijkse winsten, tot beloop van een dividend van zes ten honderd van het kapitaal.
  Bij het verstrijken van het emissierecht van de Bank, valt een vijfde van het reservefonds de Staat prioriteitshalve ten deel. De overige vier vijfden worden onder al de aandeelhouders verdeeld.

Art.32.[1 De jaarlijkse winsten worden op de volgende wijze verdeeld :
   1° een eerste dividend van 6 % van het kapitaal wordt toegekend aan de aandeelhouders;
   2° van het excedent wordt een bedrag voorgesteld door het Directiecomité en vastgesteld door de Regentenraad, in alle onafhankelijkheid, toegekend aan het reservefonds of aan de beschikbare reserve;
   3° van het tweede overschot wordt aan de aandeelhouders een tweede dividend toegekend, vastgesteld door de Regentenraad, ten belope van minimaal 50 % van de netto-opbrengst van de activa die de tegenpost vormen van het reservefonds en de beschikbare reserve;
   4° het saldo wordt toegekend aan de Staat; het is vrijgesteld van vennootschapsbelasting.]1
  ----------
  (1)<W 2009-04-03/11, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art.33. <Hersteld bij W 2002-08-02/64, art. 141, 008; Inwerkingtreding : 04-09-2002> De rekeningen en, in voorkomend geval, de geconsolideerde rekeningen van de Bank worden opgemaakt :
  1° overeenkomstig deze wet en de bindende regels vastgesteld met toepassing van artikel 26.4 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank;
  2° voor het overige overeenkomstig de regels vastgesteld door de Regentenraad.
  De artikelen 2 tot 4, 6 tot 9 en 16 van de wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding van de ondernemingen en de besluiten genomen ter uitvoering ervan zijn van toepassing op de Bank met uitzondering van de besluiten genomen ter uitvoering van de artikelen 4, zesde lid, en 9, § 2.

Art.34. De Bank en haar vestigingen leven de wettelijke bepalingen over het taalgebruik in bestuurszaken na.

Art.35.[2 § 1.]2 [1 Behalve wanneer zij worden opgeroepen om in strafzaken te getuigen, [3 en behalve wanneer zij informatie verstrekken in het kader van parlementaire onderzoekscommissies,]3 zijn [3 de Bank, de leden en gewezen leden van haar organen en van haar personeel en de deskundigen waarop zij een beroep doet]3 aan het beroepsgeheim gebonden en mogen ze aan geen enkele persoon of autoriteit de vertrouwelijke gegevens bekendmaken waarvan zij uit hoofde van hun functie in kennis werden gesteld.
   [2 ...]2
   [3 De in het eerste lid bedoelde personen worden vrijgesteld van de verplichting waarvan sprake in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering.]3
   De inbreuken op dit artikel worden bestraft met de straffen waarin artikel 458 van het Strafwetboek voorziet. De bepalingen van Boek 1 van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde inbreuken.
   Dit artikel verhindert geenszins de naleving, door de Bank, de leden van haar organen en haar personeelsleden, van specifieke, al dan niet restrictievere, wettelijke bepalingen, met betrekking tot het beroepsgeheim, met name wanneer de Bank wordt belast met de inzameling van statistische informatie of met het prudentieel toezicht.]1
  [2 § 2. Onverminderd paragraaf 1 mag de Bank vertrouwelijke informatie meedelen:
   1° ingeval de mededeling van dergelijke informatie wordt voorgeschreven of toegestaan door of krachtens de wet;
   2° voor de aangifte van strafrechtelijke misdrijven bij de gerechtelijke autoriteiten;
   3° in het kader van administratieve of gerechtelijke beroepsprocedures tegen de handelingen of beslissingen van de Bank, en in het kader van elk ander rechtsgeding waarbij de Bank partij is;
   4° in beknopte of samengevoegde vorm zodat individuele natuurlijke of rechtspersonen niet kunnen worden geïdentificeerd.
   De Bank kan de beslissing om strafrechtelijke misdrijven bij de gerechtelijke autoriteiten aan te geven, openbaar maken.
   § 3. Binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie en binnen de eventuele beperkingen waarin bij of krachtens een wet uitdrukkelijk is voorzien, mag de Bank gebruikmaken van de vertrouwelijke informatie waarover zij in het kader van haar wettelijke opdrachten beschikt, om haar taken en opdrachten als bedoeld in [4 de artikelen 8, 12, § 1]4, 12ter, 36/2, 36/3 en haar opdrachten binnen het ESCB uit te voeren.]2
  ----------
  (1)<KB 2011-03-03/01, art. 194, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2016-03-13/07, art. 696, 031; Inwerkingtreding : 23-03-2016; zie ook art. 756>
  (3)<W 2020-07-20/12, art. 3, 053; Inwerkingtreding : 15-08-2020>
  (4)<W 2021-07-11/08, art. 3, 056; Inwerkingtreding : 23-07-2021>

Art. 35/1.[1 § 1. In afwijking van artikel 35 en binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie mag de Bank vertrouwelijke informatie meedelen:
   1° [5 ...]5
   2° in het kader van de uitvoering van haar taak als bedoeld in artikel 12ter, § 1, en met het oog op de uitoefening van die taak,
   a) aan de afwikkelingsautoriteiten van de Europese Unie en van andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte, alsook aan de autoriteiten van derde Staten die belast zijn met taken die te vergelijken zijn met die als bedoeld in artikel 12ter, § 1;
   b) aan de personen of autoriteiten als bedoeld in artikel 36/14, § 1, 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 8°, 11°, 18° en 19° ;
   c) aan de minister van Financiën;
   d) aan iedere andere persoon, ongeacht of hij onder het Belgische recht of onder een buitenlands recht valt, wanneer dit noodzakelijk is voor het plannen of uitvoeren van een afwikkelingsmaatregel, en met name,
   - aan de bijzondere bestuurders die krachtens artikel 281, § 2, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen zijn benoemd;
   - aan het orgaan dat bevoegd is voor de financieringsregelingen voor de afwikkeling;
   - aan auditors, boekhouders, juridische en professionele adviseurs, taxateurs en andere deskundigen die rechtstreeks of onrechtstreeks door de Bank, een afwikkelingsautoriteit, een bevoegd ministerie of een potentiële verwerver in de arm zijn genomen;
   - aan een overbruggingsinstelling als bedoeld in artikel 260 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen of aan een vehikel voor activabeheer als bedoeld in artikel 265 van dezelfde wet;
   - aan de personen of autoriteiten als bedoeld in artikel 36/14, § 1, 6°, 7°, 9°, 10°, 12°, 15° et 20° ;
   - aan de potentiële verwervers van effecten of tegoeden die respectievelijk zijn uitgegeven of worden aangehouden door de instelling die het voorwerp uitmaakt van een afwikkelingsprocedure.
   e) onverminderd de punten a) tot d), aan elke persoon of autoriteit die met een taak of opdracht is belast als bedoeld in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, wanneer de mededeling van vertrouwelijke informatie over een persoon als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a), b), c) of d) van de genoemde Richtlijn voorafgaandelijk werd goedgekeurd door deze persoon of door de autoriteit die ten aanzien van die persoon een taak uitoefent die te vergelijken is met die als bedoeld in artikel 12, § 1 en artikel 12ter, wanneer deze informatie afkomstig is van deze persoon of autoriteit;
  [6 3° in het kader van de uitvoering van haar taak als bedoeld in artikel 12ter, § 1/1, en met het oog op de uitoefening van die taak, binnen de grenzen van de bepalingen die zijn vastgesteld door of krachtens Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale tegenpartijen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1095/2010, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2015/2365, en de Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/113 en met name:
   a) aan de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie en van andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte, alsook aan de autoriteiten van derde Staten die belast zijn met taken die te vergelijken zijn met die bedoeld in artikel 12ter, § 1/1;
   b) aan de personen of autoriteiten als bedoeld in artikel 36/14, § 1, 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 8°, 11°, 18° en 19° ;
   c) aan de minister van Financiën;
   d) aan iedere andere persoon, ongeacht of hij onder het Belgische recht of onder een buitenlands recht valt, wanneer dit noodzakelijk is voor het plannen of uitvoeren van een afwikkelingsmaatregel, en met name,
   - aan de bijzondere bestuurders die krachtens Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale tegenpartijen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1095/2010, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2015/2365, en de Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/1132 zijn benoemd;
   - aan het orgaan dat bevoegd is voor de financieringsregelingen voor de afwikkeling;
   - aan auditors, boekhouders, juridische en professionele adviseurs, taxateurs en andere deskundigen die rechtstreeks of onrechtstreeks door de Bank, een afwikkelingsautoriteit, een bevoegd ministerie of een potentiële verwerver in de arm zijn genomen;
   - aan een overbruggings-centrale tegenpartij als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale tegenpartijen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1095/2010, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2015/2365, en de Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/1132;
   - aan de personen of autoriteiten bedoeld in artikel 36/14, § 1, 6°, 7°, 9°, 10°, 12°, 15° en 20° ;
   - aan de potentiële verwervers met wie de bevoegde autoriteiten of de afwikkelingsautoriteit contact opnemen.]6
   § 2. De Bank mag enkel vertrouwelijke informatie krachtens paragraaf 1 meedelen op voorwaarde dat de autoriteiten, instellingen of personen die deze informatie ontvangen, deze informatie gebruiken voor de uitvoering van hun opdrachten, en dat zij, wat die informatie betreft, aan een beroepsgeheim zijn gebonden dat te vergelijken is met dat als bedoeld in artikel 35. Bovendien mag de informatie die afkomstig is van een autoriteit van een andere lidstaat enkel bekendgemaakt worden aan een autoriteit van een derde Staat mits deze autoriteit uitdrukkelijk akkoord gaat met deze bekendmaking, en, in voorkomend geval, mits de informatie alleen voor de door deze autoriteit toegestane doeleinden bekendgemaakt wordt. Evenzo mag de informatie die afkomstig is van een autoriteit van een derde Staat enkel bekendgemaakt worden mits deze autoriteit uitdrukkelijk akkoord gaat met deze bekendmaking, en, in voorkomend geval, mits de informatie alleen voor de door deze autoriteit toegestane doeleinden bekendgemaakt wordt.
   De Bank mag enkel vertrouwelijke informatie krachtens paragraaf 1 meedelen aan de autoriteiten van derde Staten waarmee zij een samenwerkingsakkoord heeft gesloten waarin wordt voorzien in de uitwisseling van informatie.
   § 3. Onverminderd de strengere bepalingen van de bijzondere wetten die op hen van toepassing zijn, zijn de Belgische personen, autoriteiten en instellingen gebonden aan het in artikel 35 bedoelde beroepsgeheim voor wat betreft de vertrouwelijke informatie die zij van de Bank ontvangen met toepassing van paragraaf 1. [4 Zij waken erover dat hun interne regels de vertrouwelijke behandeling waarborgen van de vertrouwelijke informatie die de personen die betrokken zijn in het afwikkelingsproces van de Bank ontvangen met toepassing van paragraaf 1, 2°.]4]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2016-03-13/07, art. 697, 031; Inwerkingtreding : 23-03-2016>
  (2)<W 2017-09-18/06, art. 147, 040; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
  (3)<W 2017-09-18/06, art. 148, 040; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
  (4)<W 2019-05-02/25, art. 12, 052; Inwerkingtreding : 31-05-2019>
  (5)<W 2020-07-20/12, art. 4, 053; Inwerkingtreding : 15-08-2020>
  (6)<W 2023-12-20/08, art. 8, 062; Inwerkingtreding : 25-01-2024>

Art. 35/2.[1 In afwijking van artikel 35 en binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie mag de Bank [2 vertrouwelijke informatie meedelen]2 aan de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit, voor zover deze autoriteit deze informatie nodig heeft voor de uitoefening van haar taken. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/10, art. 26, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (2)<W 2019-05-02/25, art. 13, 052; Inwerkingtreding : 31-05-2019>

Art. 35/3.[1 [2 Artikel 35 is van toepassing op de erkende commissarissen, op de bedrijfsrevisoren en op de deskundigen, wat de informatie betreft waarvan zij kennis hebben genomen in het kader van hun opdrachten bij instellingen waarop de Bank toezicht uitoefent of mede toezicht uitoefent, met toepassing van de artikelen 12bis en 36/2.]2
  [2 In het kader van hun verplichting om op eigen initiatief verslag uit te brengen bij de toezichthouder zodra zij kennis krijgen van beslissingen of feiten die kunnen wijzen op een overtreding van de sectorale toezichtwetten, dienen de erkende commissarissen werkzaam bij instellingen waarop de Bank toezicht uitoefent of mede toezicht uitoefent met toepassing van de artikelen 12bis en 36/2, aan de Bank een aangifte te doen wanneer ze bij de uitvoering van hun opdrachten over concrete elementen beschikken met betrekking tot bijzondere mechanismen in de zin van artikel 36/4.]2
   Het eerste lid en artikel 86, § 1, eerste lid, van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, zijn niet van toepassing op de mededeling van informatie aan de Bank die is voorgeschreven of toegestaan door de wettelijke of reglementaire bepalingen die de opdrachten van de Bank regelen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2020-07-20/12, art. 5, 053; Inwerkingtreding : 15-08-2020>
  (2)<W 2021-06-02/03, art. 2, 054; Inwerkingtreding : 28-06-2021>

Art.36. De Regentenraad wijzigt de statuten teneinde ze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van deze wet en de voor België bindende internationale verplichtingen.
  Andere wijzigingen in de statuten worden, op voorstel van de Regentenraad, goedgekeurd met de drievierde meerderheid van de stemmen verbonden aan het totaal van de op de algemene vergadering van de aandeelhouders aanwezige of vertegenwoordigde aandelen.
  Voor de statutenwijzigingen is de goedkeuring van de Koning vereist.

HOOFDSTUK IV/1. - [1 Bepalingen inzake het toezicht op de financiële instellingen]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. 36/1.[1 [20 Definities: voor de toepassing van dit hoofdstuk en hoofdstuk IV/2 wordt verstaan onder:]20
  1° " de wet van 2 augustus 2002 " : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;
  2° " financieel instrument " : een instrument als gedefinieerd in artikel 2, 1° van de wet van 2 augustus 2002;
  3° " kredietinstelling " : een instelling als bedoeld [5 in Boek II en in de Titels I en II van Boek III van [9 de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen [19 ...]19]9]5;
  4° [10 "instelling voor elektronisch geld" : een instelling als bedoeld in artikel 2, 74° van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen;]10
  5° " beleggingsonderneming met het statuut van beursvennootschap " : een beleggingsonderneming [9 als bedoeld [19 in de wet van 20 juli 2022 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen]19]9, die een vergunning heeft als beursvennootschap of beleggingsdiensten mag verlenen die, indien zij door een Belgische beleggingsonderneming zouden worden verleend, een vergunning als beursvennootschap zouden vereisen;
  6° [8 "verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming": een onderneming als bedoeld in artikel 5, eerste lid, 1°, of 2°, van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;]8
  7° [8 ...]8
  8° " maatschappij voor onderlinge borgstelling " : een maatschappij als bedoeld in artikel 57 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap;
  9° [10 "betalingsinstelling" : een instelling als bedoeld in artikel 2, 8° van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen;]10
  10° " gereglementeerde markt " : een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt;
  11° " Belgische gereglementeerde markt " : een door een marktonderneming geëxploiteerd en/of beheerd multilateraal systeem dat verschillende koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten - binnen dit systeem en volgens de niet-discretionaire regels van dit systeem - samenbrengt of het samenbrengen daarvan vergemakkelijkt op zodanige wijze dat er een overeenkomst uit voortvloeit met betrekking tot financiële instrumenten die volgens de regels en/of de systemen van de markt tot de handel zijn toegelaten, en waaraan vergunning is verleend en die regelmatig werkt, overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II van de wet van 2 augustus 2002;
  12° " buitenlandse gereglementeerde markt " : een markt voor financiële instrumenten die is georganiseerd door een marktonderneming waarvan de Staat van herkomst een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte is dan België, en waaraan in deze lidstaat een vergunning als gereglementeerde markt met toepassing van titel III [9 van Richtlijn 2014/65/EU]9 is verleend;
  13° [6 "centrale tegenpartij" : een centrale tegenpartij als gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Verordering (EU) Nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters;]6
  [15 ...]15
  15° [1 " FSMA " ]1 : de [1 Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten]1, in het Duits " Kommission für das Bank-, Finanz- und Versicherungswesen ";
  16° [11 "bevoegde autoriteit" : de Bank, de FSMA of de autoriteit die door elke lidstaat wordt aangewezen met toepassing van artikel 67 van Richtlijn 2014/65/EU, artikel 22 van Verordening 648/2012 [20 , artikel 11 van Verordening 909/2014 of artikel 2, 21), en artikel 12 van Verordening 2022/858]20, tenzij anders is bepaald in de Richtlijn en de respectieve verordeningen]11;
  17° [9 "Richtlijn 2014/65/EU" : Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU]9;
  18° " CSRSFI " : het Comité voor systeemrisico's en systeemrelevante financiële instellingen.]1
[2 19° " instelling voor bedrijfspensioenvoorziening " : een instelling als bedoeld in artikel 2, 1° van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.]2
  [4 [5 20°]4 "Europese Bankautoriteit" : de Europese Bankautoriteit opgericht bij Verordening nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie;
   [5 21°]5 "Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen" : de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen opgericht bij Verordening nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie;
   [7 21°/1]7 "Europese Autoriteit voor effecten en markten" : de Europese Autoriteit voor effecten en markten opgericht bij Verordening 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie;]4
  [6 22° "Verordering 648/2012" : Verordering (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters;
   23° "financiële tegenpartij" : een tegenpartij als gedefinieerd in artikel 2, punt 8), van Verordering 648/2012 [12 of in artikel 3, punt 3), van Verordening 2015/2365]12;
   24° "niet-financiële tegenpartij" : een tegenpartij als gedefinieerd in artikel 2, punt 9), van Verordering 648/2012 [13 of in artikel 3, punt 4), van Verordening 2015/2365]13;]6
  [14 25° "centrale effectenbewaarinstelling" : een centrale effectenbewaarinstelling als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 1), van Verordening 909/2014;]14
  [14 26° "Verordening 909/2014" : Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012;]14
  [14 27° "Verordening 2015/2365" : Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012.]14
  [16 28° [21 "de NIS2-wet": de wet van 26 april 2024 tot vaststelling van een kader voor de cyberbeveiliging van netwerk- en informatiesystemen van algemeen belang voor de openbare veiligheid;]21]16
  [17 29° "insolventierechtbank": de insolventierechtbank als bedoeld in artikel I.22, 4°, van het Wetboek van economisch recht;]17
  [18 30° "wet van 18 september 2017" : de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;
   31° "Verordening GTM" : Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen;
   32° "richtlijn 2015/849" : richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en richtlijn 2006/70/EG van de Commissie;]18
  [20 33° "Verordening 2021/23": Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale tegenpartijen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1095/2010, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2015/2365, en de Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/1132;
   34° "Verordening 2022/858": Verordening (EU) 2022/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 betreffende een proefregeling voor marktinfrastructuren op basis van distributed ledger-technologie en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 909/2014 en Richtlijn 2014/65/EU;
   35° "entiteit die een DLT-afwikkelingssysteem of een DLT-handels- en afwikkelingssysteem exploiteert": een centrale effectenbewaarinstelling of een beleggingsonderneming of marktexploitant die een DLT-afwikkelingssysteem of een DLT-handels- en afwikkelingssysteem exploiteert als bedoeld in artikel 97, 13° en 14°, van de wet van ... houdende diverse financiële bepalingen.]20
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195 en 331, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<KB 2011-03-03/01, art. 299, 018; Inwerkingtreding : onbepaald ; te bepalen door de Koning uiterlijk op 31-12-2015>
  (3)<W 2012-11-27/03, art. 116, 021; Inwerkingtreding : 30-11-2012>
  (4)<KB 2013-11-12/02, art. 31, 023; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
  (5)<W 2014-04-25/09, art. 63, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (6)<W 2014-04-25/64, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 07-06-2014>
  (7)<W 2015-12-18/17, art. 58, 030; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
  (8)<W 2016-03-13/07, art. 698, 031; Inwerkingtreding : 23-03-2016; zie ook art. 756>
  (9)<W 2016-10-25/05, art. 77,1°-77,2°, 034; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
  (10)<W 2018-03-11/07, art. 242, 044; Inwerkingtreding : 26-03-2018>
  (11)<W 2018-07-30/10, art. 27,2°, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (12)<W 2018-07-30/10, art. 27,3°, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (13)<W 2018-07-30/10, art. 27,4°, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (14)<W 2018-07-30/10, art. 27,5°, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (15)<W 2018-07-30/10, art. 27,1°, 046; Inwerkingtreding : onbepaald rn ten laaste op 01-10-2020>
  (16)<W 2019-04-07/15, art. 93, 050; Inwerkingtreding : 03-05-2019>
  (17)<W 2019-05-02/25, art. 14, 052; Inwerkingtreding : 31-05-2019>
  (18)<W 2020-07-20/12, art. 6, 053; Inwerkingtreding : 15-08-2020>
  (19)<W 2022-07-20/40, art. 285, 059; Inwerkingtreding : 06-10-2022>
  (20)<W 2023-12-20/08, art. 9, 062; Inwerkingtreding : 25-01-2024>
  (21)<W 2024-04-26/19, art. 78, 063; Inwerkingtreding : 18-10-2024>

Art. 36/2.[8 § 1.]8 [1 De Bank heeft als opdracht, overeenkomstig artikel 12bis, de bepalingen van onderhavig hoofdstuk en de bijzondere wetten die het toezicht op de financiële instellingen regelen, het prudentieel toezicht uit te oefenen op de kredietinstellingen, [4 ...]4 de beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap, de verzekeringsondernemingen, de herverzekeringsondernemingen, [2 (NOTA : het KB 2011-03-03/01, art. 300, beschikt dat in artikel 40 van de onderhavige wet de woorden " de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening " worden ingevoegd tussen het woord " herverzekeringsondernemingen, " en de woorden " de maatschappijen voor onderlinge borgstelling ". Justel heeft geen kennis van een artikel 40 ingevoegd in de onderhavige wet bij genoemd besluit. Misschien dient "artikel 36/2" te worden gelezen in plaats van "artikel 40".)]2 de maatschappijen voor onderlinge borgstelling, de [5 centrale tegenpartijen]5, de vereffeningsinstellingen, de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen [4 , de betalingsinstellingen [9 , de instellingen voor elektronisch geld, de centrale effectenbewaarinstellingen, [12 de entiteiten die een DLT-afwikkelingssysteem of een DLT-handels- en afwikkelingssysteem exploiteren,]12 de instellingen die ondersteuning verlenen aan centrale effectenbewaarinstellingen en de depositobanken]9]4.
  [6 Voor het toezicht op de verzekeringsondernemingen duidt de Bank binnen het directiecomité of onder de personeelsleden een vertegenwoordiger aan die met raadgevende stem zitting heeft [10 in het beheerscomité voor de arbeidsongevallen en in bepaalde technische comités van Fedris]10.]6
  In afwijking van [6 het eerste lid]6 valt het toezicht op de maatschappijen voor onderlinge bijstand bedoeld in de artikelen 43bis, § 5, en 70, §§ 6, 7 en 8, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, evenals op hun verrichtingen, onder de bevoegdheid van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.
  [3 Bij de uitoefening van haar taken houdt de Bank in de hoedanigheid van bevoegde prudentiële autoriteit rekening met de convergentie van de toezichtinstrumenten en -praktijken bij de toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig de toepasselijke Europese richtlijnen zijn vastgesteld.
   Daartoe dient zij :
   a) deel te nemen aan de werkzaamheden van de Europese Bankautoriteit [7 , van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en, in voorkomend geval, van de Europese Autoriteit voor effecten en markten]7;
   b) zich te houden aan de richtsnoeren, aanbevelingen, normen en andere door de Europese Bankautoriteit [7 , door de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en, in voorkomend geval, door de Europese Autoriteit voor effecten en markten]7 vastgestelde maatregelen en als zij dat niet doet daarvoor de redenen aan te voeren.
   De Bank neemt in haar hoedanigheid van bevoegde prudentiële autoriteit bij de uitoefening van haar algemene taken naar behoren de mogelijke gevolgen in overweging die haar besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie.]3]1
  [8 § 2. [11 De Bank heeft eveneens als opdracht, overeenkomstig artikel 12bis, de bepalingen van dit hoofdstuk, en in de mate waarin artikel 85 van de wet van 18 september 2017 hierin voorziet,]11 toe te zien op de naleving door de financiële instellingen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de wettelijke en reglementaire of Europeesrechtelijke bepalingen die strekken tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, evenals van de financiering van de proliferatie van massavernietigingswapens.]8
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<KB 2011-03-03/01, art. 300, 018; Inwerkingtreding : onbepaald ; te bepalen door de Koning uiterlijk op 31-12-2015>
  (3)<W 2011-07-28/10, art. 25, 019; Inwerkingtreding : 31-08-2011>
  (4)<W 2012-11-27/03, art. 117, 021; Inwerkingtreding : 30-11-2012>
  (5)<W 2014-04-25/64, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 07-06-2014>
  (6)<W 2016-03-13/07, art. 699, 031; Inwerkingtreding : 23-03-2016; zie ook art. 756>
  (7)<W 2016-10-25/05, art. 78, 034; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
  (8)<W 2017-09-18/06, art. 149, 040; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
  (9)<W 2018-07-30/10, art. 28, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (10)<KB 2018-09-06/13, art. 22, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (11)<W 2020-07-20/12, art. 7, 053; Inwerkingtreding : 15-08-2020>
  (12)<W 2023-12-20/08, art. 10, 062; Inwerkingtreding : 25-01-2024>

Art. 36/3.[1 § 1. Zonder afbreuk te doen aan artikel 36/2, heeft de Bank tevens als opdracht, overeenkomstig artikelen 12 en 12bis en bijzondere wetten die het toezicht op de financiële instellingen regelen,
  1° tussen te komen bij het opsporen van mogelijke bedreigingen voor de stabiliteit van het financiële stelsel, in het bijzonder door in te staan voor de opvolging en de beoordeling van de strategische ontwikkelingen en het risicoprofiel van de systeemrelevante financiële instellingen;
  2° de federale regering en het federale parlement te adviseren over de maatregelen die noodzakelijk of nuttig zijn voor de stabiliteit, de deugdelijke werking en de doelmatigheid van het financiële stelsel van het land;
  3° het beheer van financiële crisissen te coördineren;
  4° bij te dragen tot de opdrachten van de Europese en internationale instellingen, organisaties en organen in de domeinen beschreven in 1° tot 3°, en in het bijzonder samen te werken met de Europese Raad voor Systeemrisico's.
  § 2. De Bank bepaalt onder de financiële instellingen bedoeld in artikel 36/2 [2 , met uitzondering van de kredietinstellingen [4 , de beursvennootschappen]4 [5 , de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld]5 [3 en de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen]3,]2 welke als systeemrelevant moeten worden beschouwd, en brengt elk van deze instellingen op de hoogte. Vanaf dat ogenblik dienen deze instellingen het ontwerp van hun strategische beslissingen aan de Bank mede te delen. De Bank kan zich, binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van een volledig dossier dat de strategische beslissing onderbouwt, verzetten tegen deze beslissingen indien zij meent dat deze in strijd zouden zijn met een gezond en voorzichtig beleid van de systeemrelevante financiële instelling of indien deze de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig zouden kunnen aantasten. Zij kan gebruik maken van alle bevoegdheden die haar door de onderhavige wet en door de bijzondere wetten die het toezicht op de betrokken financiële instellingen regelen worden verleend.
  Onder strategische beslissingen worden die beslissingen verstaan die een zeker belang hebben, en die betrekking hebben op elke investering, desinvestering, deelneming of strategische samenwerkingsrelatie van de systeemrelevante financiële instelling, met name de beslissingen tot aankoop of oprichting van een andere instelling, tot oprichting van een joint venture, tot vestiging in een andere staat, tot het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst, tot het inbrengen of het kopen van een bedrijfstak, tot het aangaan van een fusie of een splitsing.
  De Bank kan nader bepalen welke beslissingen voor de toepassing van dit artikel als strategisch en van een zeker belang moeten worden beschouwd. Zij maakt deze nadere bepalingen openbaar.
  § 3. Wanneer de Bank van oordeel is dat een systeemrelevante financiële instelling een onaangepast risicoprofiel heeft of wanneer het beleid van de instelling een negatieve weerslag kan hebben op de stabiliteit van het financiële stelsel, kan zij aan de betrokken instelling specifieke maatregelen opleggen, waaronder bijzondere vereisten inzake solvabiliteit, liquiditeit, risicoconcentratie en risicoposities.
  § 4. Elke systeemrelevante financiële instelling bezorgt aan de Bank een verslag over de ontwikkelingen in haar bedrijfsactiviteiten, haar risicopositie en haar financiële positie, om haar in staat te stellen de in de vorige paragrafen bedoelde bevoegdheden uit te oefenen.
  De Bank bepaalt de inhoud van de informatie die zij moet ontvangen evenals de frequentie en de modaliteiten van deze verslaggeving.
  § 5. De niet-naleving van de bepalingen van dit artikel kan aanleiding geven tot het opleggen van administratieve geldboetes, dwangsommen en/of strafsancties die voorzien zijn in deze wet en de bijzondere wetten die van toepassing zijn op de betrokken financiële instellingen.
  § 6. De FSMA verstrekt de Bank de informatie waarover ze beschikt en die door de Bank gevraagd wordt voor de uitvoering van de opdrachten zoals bepaald in dit artikel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195 en 331, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/09, art. 64, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (3)<W 2016-03-13/07, art. 700, 031; Inwerkingtreding : 23-03-2016>
  (4)<W 2016-10-25/05, art. 79, 034; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
  (5)<W 2018-03-11/07, art. 243, 044; Inwerkingtreding : 26-03-2018>

Art. 36/4.[1 Bij de uitoefening van haar opdrachten bedoeld in de artikelen 12bis en 36/2 is de Bank niet bevoegd inzake belasting-aangelegenheden. Wanneer zij evenwel over concrete elementen beschikt met betrekking tot bijzondere mechanismen bij een instelling waarop zij toezicht uitoefent of mede toezicht uitoefent, doet ze daarvan aangifte bij het gerecht.
   Onder "bijzonder mechanisme" wordt een procedé verstaan dat aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoet:
   1° het heeft als doel of gevolg fiscale fraude door derden mogelijk te maken of te bevorderen;
   2° het initiatief ertoe wordt door de instelling zelf genomen of de instelling neemt er duidelijk actief aan deel, of het is het gevolg van een grove nalatigheid van de instelling;
   3° het bestaat uit een reeks gedragingen of onthoudingen;
   4° het heeft een bijzonder karakter, wat betekent dat de instelling weet of zou moeten weten dat het mechanisme afwijkt van de normen en de normale praktijken inzake bancaire, verzekerings- en financiële verrichtingen.]1
  ----------
  (1)<W 2021-06-02/03, art. 3, 054; Inwerkingtreding : 28-06-2021>

Art. 36/5. [1 § 1. In de gevallen bepaald door de wet die de betrokken opdracht regelt, kan de Bank een voorafgaand schriftelijk akkoord geven betreffende een verrichting. De Bank kan haar akkoord afhankelijk stellen van de voorwaarden die zij geschikt acht.
  § 2. Het in § 1 bedoelde akkoord bindt de Bank, behalve :
  1° indien blijkt dat de verrichtingen die het beoogt, op onvolledige of onjuiste wijze zijn beschreven in de aanvraag tot akkoord;
  2° indien deze verrichtingen niet worden uitgevoerd op de manier voorgesteld aan de Bank;
  3° indien het effect van deze verrichtingen wordt gewijzigd door één of meerdere andere latere verrichtingen waaruit blijkt dat de in het akkoord beoogde verrichtingen niet langer beantwoorden aan de beschrijving die eraan werd gegeven bij de aanvraag tot akkoord;
  4° indien niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden waarvan het akkoord afhankelijk is gesteld.
  § 3. Op advies van de Bank bepaalt de Koning de regels voor de toepassing van dit artikel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>


Art. 36/6.[2 § 1.]2 [1 De Bank maakt een website en werkt deze bij. Die website bevat alle reglementen, handelingen en beslissingen die moeten worden bekendgemaakt in het kader van haar wettelijke opdrachten krachtens artikel 12bis, alsook alle andere gegevens waarvan de Bank de verspreiding aangewezen acht in het belang van diezelfde opdrachten.
  Onverminderd de wijze van bekendmaking die door de toepasselijke wettelijke of reglementaire bepalingen wordt voorgeschreven, bepaalt de Bank de eventuele andere wijzen van bekendmaking van de reglementen, beslissingen, berichten, verslagen en andere handelingen die zij openbaar maakt.]1
  [2 § 2. [3 [6 De Bank verstrekt op haar website eveneens de volgende informatie:
   1° naast de wetgeving op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de wetgeving op het statuut van en het toezicht op de beursvennootschappen en de wetgeving op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, evenals de besluiten, reglementen en circulaires genomen in uitvoering of met toepassing van deze wetgeving of van de Europeesrechtelijke verordeningen ter zake, een omzettingstabel van de bepalingen van de Europese richtlijnen inzake prudentieel toezicht op de kredietinstellingen, prudentieel toezicht op de beursvennootschappen en toezicht op de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, met opgaaf van de gekozen opties;
   2° de doelstellingen van het toezicht dat door haar wordt uitgeoefend met toepassing van de in 1° bedoelde wetgeving en de taken en activiteiten die zij in die hoedanigheid uitoefent, in het bijzonder de toetsingscriteria en de methodiek die zij gebruikt bij haar beoordeling als bedoeld in artikel 142 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen, met inbegrip van de criteria voor de toepassing van het evenredigheidsbeginsel bedoeld in het vierde lid van het genoemde artikel 142, in artikel 131 van de wet van 20 juli 2022 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen en in de artikelen 318 tot 321 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;
   3° geaggregeerde statistische gegevens over de belangrijkste aspecten inzake toepassing van de in 1° bedoelde wetgeving;
   4° andere informatie, als voorgeschreven bij de besluiten en reglementen genomen in uitvoering van deze wet.]6
   De in het eerste lid bedoelde informatie wordt bekendgemaakt volgens de richtsnoeren die in voorkomend geval zijn opgesteld door de Europese Commissie, de Europese Bankautoriteit of de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen. De Bank zorgt voor een geregelde actualisering van de op haar website verstrekte informatie.
  [6 De Bank maakt ook alle andere informatie bekend die vereist is met toepassing van de Unierechtelijke handelingen die van toepassing zijn op het vlak van het toezicht op kredietinstellingen, op het vlak van het toezicht op beursvennootschappen en op het vlak van het toezicht op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen.]6
   De Bank kan volgens de modaliteiten die zij vaststelt en met inachtneming van het recht van de Europese Unie de resultaten bekendmaken van de stresstests die zij overeenkomstig het recht van de Europese Unie heeft uitgevoerd.]3 ]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/09, art. 65, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (3)<W 2016-03-13/07, art. 701, 031; Inwerkingtreding : 23-03-2016>
  (4)<W 2016-10-25/05, art. 80, 034; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
  (5)<W 2021-07-11/08, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 23-07-2021>
  (6)<W 2022-07-20/40, art. 286, 059; Inwerkingtreding : 06-10-2022>

Art. 36/7. [1 Alle kennisgevingen die de Bank of de minister per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs moet doen krachtens de wetten en reglementen waarvan de Bank de toepassing controleert, mogen bij deurwaardersexploot geschieden of via elk ander door de Koning bepaald procedé.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>


Art. 36/7/1.
  <Opgeheven bij W 2022-11-28/02, art. 40, 061; Inwerkingtreding : 15-02-2023>

Afdeling 2. - [1 Sanctiecommissie]1   ----------   (1)
Art. 36/8.[1 § 1. [5 De Sanctiecommissie oordeelt over het opleggen van de administratieve geldboetes waarin voorzien is in de wetten bedoeld in de artikelen 8, 12bis en 12ter [6 en in artikel 161 van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen]6.]5
  § 2. De Sanctiecommissie bestaat uit zes leden, aangeduid door de Koning :
  1° één staatsraad of erestaatsraad, aangeduid op voordracht van de eerste voorzitter van de Raad van State;
  2° één raadsheer bij het Hof van Cassatie of één ereraadsheer bij het Hof van Cassatie, aangeduid op voordracht van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie;
  3° twee magistraten die geen raadsheren zijn bij het Hof van Cassatie noch bij het hof van beroep te Brussel;
  4° twee andere leden.
  § 3. De voorzitter wordt door de leden van de Sanctiecommissie gekozen uit de in de bepalingen onder § 2, 1°, 2° en 3° vermelde personen.
  § 4. Tijdens de drie jaar die aan hun benoeming voorafgaan, mogen de leden van de Sanctiecommissie geen deel hebben uitgemaakt, noch van het Directiecomité van de Bank, [2 noch van het Afwikkelingscollege van de Bank,]2 noch van het personeel van de Bank, noch van het CSRSFI.
  In de loop van hun mandaat mogen de leden noch enige functie of mandaat uitoefenen in een aan het toezicht van de Bank onderworpen instelling of in een beroepsvereniging die de aan het toezicht van de Bank onderworpen instellingen vertegenwoordigt, noch diensten verstrekken ten gunste van een beroepsvereniging die de aan het toezicht van de Bank onderworpen instellingen vertegenwoordigt.
  § 5. Het mandaat van de leden van de Sanctiecommissie heeft een duur van zes jaar en is hernieuwbaar. [2 Bij gebreke van herbenoeming blijven de leden in functie tot de Sanctiecommissie voor het eerst in haar nieuwe samenstelling bijeenkomt.]2 De leden kunnen slechts door de Koning van hun ambt worden ontheven indien zij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van hun ambt voldoen of op ernstige wijze zijn tekortgeschoten.
  Indien een zetel van een lid van de Sanctiecommissie om welke reden ook vrijkomt, wordt overgegaan tot de vervanging van dat lid voor de verdere duur van het mandaat.
  § 6. De Sanctiecommissie kan geldig beslissen als twee van haar leden en haar voorzitter aanwezig zijn en in staat zijn om te beraadslagen. Wanneer haar voorzitter verhinderd is, kan zij geldig beslissen als drie van haar leden aanwezig zijn en in staat om te beraadslagen.
  De leden van de Sanctiecommissie kunnen niet beraadslagen in een aangelegenheid waarin ze een persoonlijk belang hebben dat hun oordeel zou kunnen beïnvloeden.
  § 7. De Koning bepaalt, in overleg met de directie van de Bank, het bedrag van de vergoeding toegekend aan de Voorzitter en aan de leden van de Sanctiecommissie op basis van de dossiers waarover zij zullen hebben beraadslaagd.
  § 8. [7 De Sanctiecommissie legt in een reglement van inwendige orde de procedureregels en de deontologische regels vast voor de behandeling van de sanctiedossiers en legt dit ter goedkeuring voor aan de Koning.]7]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/09, art. 66, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (3)<W 2014-04-19/39, art. 32, 027; Inwerkingtreding : 29-05-2014; zie KB 2014-04-19/40, art. 1>
  (4)<W 2015-12-18/17, art. 59, 030; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
  (5)<W 2017-03-24/05, art. 22, 038; Inwerkingtreding : 24-04-2017>
  (6)<W 2018-03-11/07, art. 244, 044; Inwerkingtreding : 26-03-2018>
  (7)<W 2023-12-20/08, art. 18, 062; Inwerkingtreding : 25-01-2024>

Afdeling 3. - [1 Procedureregels voor het opleggen van administratieve geldboetes]1   ----------   (1)
Art. 36/9.[1 § 1. Indien de Bank, bij de uitoefening van haar wettelijke opdrachten [3 krachtens de artikelen 8, 12bis of 12ter]3, vaststelt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het bestaan van een praktijk die aanleiding kan geven tot het opleggen van een administratieve geldboete [2 ...]2, of indien zij ingevolge een klacht van een dergelijke praktijk in kennis wordt gesteld, beslist het Directiecomité een onderzoek in te stellen, en belast het de auditeur met dit onderzoek. De auditeur voert het onderzoek ten laste en ten gunste.
  De auditeur wordt aangesteld door de Regentenraad uit de personeelsleden van de Bank. Bij de uitoefening van zijn opdracht als auditeur is hij volstrekt onafhankelijk.
  Voor de uitoefening van zijn opdracht kan de auditeur alle onderzoeksbevoegdheden uitoefenen die aan de Bank zijn toevertrouwd door de wettelijke en reglementaire bepalingen die de betrokken materie regelen. Hij wordt bij het voeren van elk onderzoek bijgestaan door één of meer personeelsleden van de Bank die hij kiest uit de door het Directiecomité daartoe aangeduide personeelsleden.
  [2 § 1/1. Niettegenstaande § 1, derde lid, beschikt de auditeur over de bevoegdheid om eenieder op te roepen en te verhoren, volgens de hierna bepaalde regels.
   De oproeping voor een verhoor geschiedt hetzij door gewone kennisgeving, hetzij door een ter post aangetekende brief, hetzij bij deurwaardersexploot.
   Eenieder die met toepassing van het eerste lid wordt opgeroepen is gehouden om te verschijnen.
   Bij het verhoren van personen, ongeacht in welke hoedanigheid zij worden verhoord, neemt de auditeur ten minste de volgende regels in acht :
   1° het verhoor begint met de mededeling aan de ondervraagde persoon dat :
   a) hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen;
   b) hij kan vragen dat een bepaalde onderzoekshandeling wordt verricht of een bepaald verhoor wordt afgenomen;
   c) zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt;
   2° eenieder die ondervraagd wordt, mag gebruik maken van de documenten in zijn bezit, zonder dat daardoor het verhoor wordt uitgesteld. Hij mag, tijdens de ondervraging of later, eisen dat deze documenten bij het proces-verbaal van het verhoor worden gevoegd;
   3° aan het einde van het verhoor geeft de ondervrager de ondervraagde persoon het proces-verbaal van zijn verhoor te lezen, tenzij hij vraagt dat het hem wordt voorgelezen. Er wordt hem gevraagd of hij zijn verklaringen wil verbeteren of daaraan iets wil toevoegen;
   4° indien de ondervraagde persoon zich in een andere taal dan die van de procedure wenst uit te drukken, worden zijn verklaringen genoteerd in zijn taal, ofwel wordt hem gevraagd zelf zijn verklaring te noteren;
   5° er wordt de ondervraagde persoon meegedeeld dat hij kosteloos een kopie van de tekst van zijn verhoor kan verkrijgen, die hem, desgevraagd, onmiddellijk of binnen een maand wordt overhandigd of verstuurd.]2
  § 2. Na afloop van het onderzoek en nadat de betrokken personen werden gehoord of op zijn minst behoorlijk werden opgeroepen, stelt de auditeur een verslag op dat hij overmaakt aan het Directiecomité.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/09, art. 68, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (3)<W 2017-03-24/05, art. 23, 038; Inwerkingtreding : 24-04-2017>

Art. 36/10.[1 § 1. Op basis van het verslag van de auditeur beslist het Directiecomité het dossier zonder gevolg te klasseren, een minnelijke schikking voor te stellen of de Sanctiecommissie te vatten.
  § 2. Indien het Directiecomité beslist een dossier zonder gevolg te klasseren, stelt het de betrokken personen in kennis van deze beslissing. Het kan deze beslissing openbaar maken.
  § 3. Indien het Directiecomité een voorstel doet tot minnelijke schikking, en indien zijn voorstel wordt aanvaard, wordt de minnelijke schikking op niet-nominatieve wijze gepubliceerd op de website van de Bank [3 , tenzij de minnelijke schikking wordt voorgesteld voor inbreuken op de artikelen 4, 5 en 7 tot 11 van Verordering 648/2012 en deze publicatie de financiële markten ernstig zou verstoren of aan de betrokken centrale partijen of aan hun leden een onevenredig nadeel zou berokkenen]3.
  De bedragen die in het kader van minnelijke schikkingen moeten worden betaald, worden ten voordele van de Schatkist geïnd door [4 de Algemene Administratie van de inning en invordering van de Federale overheidsdienst Financiën]4.
  § 4. Indien het Directiecomité beslist de Sanctiecommissie te vatten, stuurt het een kennisgeving van de grieven, samen met het onderzoeksverslag, aan de betrokken personen en aan de voorzitter van de Sanctiecommissie. [2 ...]2
  § 5. Indien één van de grieven een strafrechtelijke inbreuk kan vormen, stelt het Directiecomité de procureur des Konings ervan in kennis. Het Directiecomité kan beslissen haar beslissing openbaar te maken.
  Wanneer de procureur des Konings beslist een strafvordering in te stellen voor de feiten waarop de kennisgeving van de grieven betrekking heeft, stelt hij de Bank daarvan onverwijld in kennis. De procureur des Konings kan aan de Bank, ambtshalve of op verzoek van deze laatste, een kopie bezorgen van alle procedurestukken met betrekking tot de feiten die zijn overgemaakt.
  Tegen de beslissingen van het Directiecomité genomen krachtens dit artikel, kan geen beroep worden aangetekend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/09, art. 69, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (3)<W 2014-04-25/64, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 07-06-2014>
  (4)<W 2015-12-18/17, art. 61, 030; Inwerkingtreding : 08-01-2016>

Art. 36/11.[1 § 1. De personen aan wie de grieven ter kennis zijn gebracht, beschikken over een termijn van twee maanden om hun schriftelijke opmerkingen met betrekking tot de grieven voor te leggen aan de voorzitter van de Sanctiecommissie. [2 ...]2 In bijzondere omstandigheden kan de voorzitter van de Sanctiecommissie [2 deze termijn]2 verlengen.
  § 2. De betrokken personen kunnen bij de Sanctiecommissie een kopie van de dossierstukken verkrijgen. Ze kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat naar hun keuze.
  Zij kunnen tevens vragen een lid van de Sanctiecommissie te wraken indien zij twijfels hebben over zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid. De Sanctiecommissie beslist over dit verzoek bij gemotiveerde beslissing.
  § 3. De Sanctiecommissie kan, na een procedure op tegenspraak [2 en na de auditeur te hebben gehoord,]2, een administratieve geldboete [2 ...]2 opleggen aan de betrokken personen. De Sanctiecommissie beslist bij gemotiveerde beslissing. Er kunnen geen sancties worden uitgesproken zonder dat de betrokken persoon of zijn vertegenwoordiger gehoord is geweest of op zijn minst behoorlijk opgeroepen is geweest. Tijdens de hoorzitting wordt het Directiecomité vertegenwoordigd door de persoon van zijn keuze en laat het zijn opmerkingen horen.
  § 4. [2 Behoudens door bijzondere wetten bepaalde bijkomende of andere criteria wordt het bedrag van de geldboete vastgesteld]2 in functie van de ernst van de gepleegde inbreuken, en moet [2 het]2 in verhouding staan tot de voordelen of de winst die eventueel uit deze inbreuken is gehaald.
  § 5. De beslissing van de Sanctiecommissie wordt per aangetekende brief aan de betrokken personen betekend. De kennisgevingsbrief vermeldt de rechtsmiddelen, de bevoegde instanties om er kennis van te nemen, alsook de vorm en termijnen die moeten worden geëerbiedigd; zo niet, gaat de verjaringstermijn voor het instellen van beroep niet in.
  § 6. [4 De Sanctiecommissie maakt haar beslissingen nominatief bekend op de website van de Bank voor een duur van minstens vijf jaar, tenzij deze bekendmaking de financiële stabiliteit of een lopend strafrechtelijk onderzoek of een lopende strafrechtelijke procedure in het gedrang dreigt te brengen of onevenredig nadeel dreigt te berokkenen aan de betrokken personen of instellingen. In dat geval wordt de beslissing niet-nominatief bekendgemaakt op de website van de Bank. Indien er een beroep is ingesteld tegen de sanctiebeslissing, wordt zij niet-nominatief bekendgemaakt in afwachting van de uitslag van de beroepsprocedures, met de vermelding dat dit beroep is ingesteld. Latere informatie over de uitkomst van het beroep, met inbegrip van een beslissing tot vernietiging van de sanctiebeslissing, wordt eveneens bekendgemaakt.]4
  [3 De sancties voor inbreuken op de artikelen 4, 5 en 7 tot 11 van Verordering 648/2012 worden niet bekendgemaakt indien deze bekendmaking de financiële markten ernstig zou verstoren of aan de betrokken centrale partijen of aan hun leden een onevenredig nadeel zou berokkenen.]3
  De beslissingen van de Sanctiecommissie worden medegedeeld aan het Directiecomité vóór hun bekendmaking.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/09, art. 70, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (3)<W 2014-04-25/64, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 07-06-2014>
  (4)<W 2021-07-11/08, art. 5, 056; Inwerkingtreding : 23-07-2021>

Art. 36/12.[1 De door de Sanctiecommissie opgelegde administratieve geldboetes [2 ...]2 die definitief zijn geworden, alsook de minnelijke schikkingen die zijn afgesloten vooraleer de strafrechter zich definitief over dezelfde feiten heeft uitgesproken, worden aangerekend op het bedrag van elke strafboete die voor deze feiten ten aanzien van dezelfde persoon wordt uitgesproken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/09, art. 71, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>

Art. 36/12/1.[1 § 1. Onverminderd overige maatregelen bepaald door deze wet kan de Bank, indien zij een inbreuk vaststelt op artikel 36/9, § 1/1, derde lid van deze wet, aan de overtreder een administratieve geldboete opleggen die noch minder mag bedragen dan 2.500 euro euro, noch voor hetzelfde feit of geheel van feiten meer mag bedragen dan 2.500.000 euro.
   § 2. De geldboeten opgelegd met toepassing van paragraaf 1 worden ten voordele van de Schatkist geïnd door [2 de Algemene Administratie van de inning en invordering van de Federale overheidsdienst Financiën]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/09, art. 72, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (2)<W 2015-12-18/17, art. 61, 030; Inwerkingtreding : 08-01-2016>

Afdeling 3bis. [1 - Door de Bank opgelegde dwangsommen]1   ----------   (1)
Art. 36/12/2.[1 § 1. De Bank kan eenieder bevelen om zich binnen de door haar gestelde termijn te voegen naar artikel 36/9, § 1/1, derde lid van deze wet.
   Indien de persoon tot wie zij een bevel heeft gericht met toepassing van het eerste lid, in gebreke blijft bij afloop van de hem opgelegde termijn, en op voorwaarde dat die persoon zijn middelen heeft kunnen laten gelden, kan de Bank de betaling van een dwangsom opleggen die per kalenderdag niet [3 ...]3meer mag bedragen dan 50.000 euro, noch in het totaal 2.500.000 euro mag overschrijden.
   § 2. De dwangsommen opgelegd met toepassing van paragraaf 1 worden ten voordele van de Schatkist geïnd door [2 de Algemene Administratie van de inning en invordering van de Federale overheidsdienst Financiën]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/09, art. 74, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (2)<W 2015-12-18/17, art. 61, 030; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
  (3)<W 2018-07-30/10, art. 29, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>

Art. 36/12/3. [1 Wanneer door de Bank een dwangsom wordt opgelegd op grond van deze wet of van andere wettelijke of reglementaire bepalingen, en zolang de persoon aan wie die dwangsom wordt opgelegd, niet voldoet aan de verplichting die ten grondslag ligt aan de oplegging van die dwangsom, kan de Bank haar beslissing tot oplegging van de dwangsom nominatief bekendmaken op haar website.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/09, art. 75, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>

Afdeling 3ter. [1 - Beroepsgeheim - finaliteitsbeginsel]1   ----------   (1)
Art. 36/12/4. [1 De Bank mag de informatie die zij ontvangt in het kader van haar bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 36/2 en 36/3 enkel gebruiken voor de uitvoering van haar opdrachten, met name om sancties op te leggen of in het kader van een beroepsprocedure of rechtsvordering die wordt ingesteld tegen een beslissing van de Bank. In het kader van de in artikel 36/2, § 1, bedoelde opdrachten mag de informatie met name worden gebruikt om toezicht uit te oefenen op de naleving van de voorwaarden voor de toegang tot de werkzaamheden van de instellingen die krachtens artikel 36/2 onder haar toezicht staan en om het toezicht, op individuele of geconsolideerde basis, op de naleving van de voorwaarden voor de uitoefening van deze werkzaamheden te vergemakkelijken, om corrigerende maatregelen of sancties op te leggen, of, in voorkomend geval, in het kader van het buitengerechtelijk mechanisme voor de behandeling van klachten van beleggers.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2020-07-20/12, art. 10, 053; Inwerkingtreding : 15-08-2020>


Afdeling 4. [1 - Uitzonderingen op het beroepsgeheim]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Opdracht op het gebied van de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme]1   ----------   (1)
Art. 36/13.[1 § 1. In afwijking van artikel 35 en binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie en van de bepalingen van de bijzondere wetten, in het bijzonder van de wet van 18 september 2017, mag de Bank aan de volgende autoriteiten en instellingen vertrouwelijke informatie meedelen die zij in het kader van de uitvoering van haar in artikel 36/2, § 2, bedoelde taken heeft ontvangen :
   1° aan de Belgische toezichtautoriteiten bedoeld in artikel 85 van de wet van 18 september 2017;
   2° aan de toezichtautoriteiten van andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte alsook aan de toezichtautoriteiten van derde Staten die één of meerdere toezichtsbevoegdheden uitoefenen op grond van richtlijn 2015/849 of van gelijkwaardige bepalingen van hun nationaal recht;
   3° aan de FSMA;
   4° aan de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, in zijn hoedanigheid van toezichthouder in de zin van artikel 120/2, 7°, van de wet van 18 september 2017;
   5° aan de bevoegde autoriteiten van de Europese Unie en van andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte en aan de bevoegde autoriteiten van derde Staten die taken uitvoeren op het gebied van het toezicht op de naleving van de Europees- of nationaalrechtelijke bepalingen betreffende het toezicht op de kredietinstellingen en/of financiële instellingen als bedoeld in artikel 2, leden 1 en 2 van richtlijn 2015/849 of van gelijkwaardige bepalingen van nationaal recht, alsook aan de Europese Centrale Bank voor wat betreft de taken die haar zijn opgedragen bij de GTM-verordening;
   6° aan de CFI;
   7° aan de Algemene Administratie van de Thesaurie van de Federale Overheidsdienst Financiën, indien het recht van de Europese Unie of een wettelijke of reglementaire bepaling inzake financiële sancties (met name de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's die in artikel 4, 6° van de wet van 18 september 2017 zijn opgenomen) in de mededeling van vertrouwelijke informatie voorziet, of wanneer de Algemene Administratie van de Thesaurie optreedt als autoriteit die toezicht houdt op de naleving van Verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen;
   8° binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, aan de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten, aan de Europese Autoriteit voor Verzekeringen en Bedrijfspensioenen en aan de Europese Bankautoriteit.
   § 2. De Bank mag enkel vertrouwelijke informatie krachtens paragraaf 1 meedelen op de volgende voorwaarden :
   1° de autoriteiten of instellingen die de informatie ontvangen, gebruiken deze voor de uitvoering van hun opdrachten, met inbegrip van de mededeling van deze informatie aan derden ingevolge een wettelijke verplichting van deze autoriteiten of instellingen; in de andere gevallen kan de Bank evenwel toestaan, binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, dat de ontvangers van de informatie deze bekendmaken aan derden, mits de Bank daar voorafgaandelijk mee heeft ingestemd en, in voorkomend geval, mits de informatie alleen voor de door de Bank toegestane doeleinden bekendgemaakt wordt;
   2° wat de aldus aan hen meegedeelde informatie betreft, zijn deze buitenlandse autoriteiten of instellingen aan een beroepsgeheim gebonden dat gelijkwaardig is aan dat van artikel 35;
   3° indien de betrokken informatie wordt uitgewisseld met de autoriteiten van een derde Staat, is er een samenwerkingsovereenkomst gesloten;
   4° indien de betrokken informatie afkomstig is van een autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, mag zij enkel bekendgemaakt worden aan een autoriteit van een derde Staat mits de autoriteit die de informatie heeft verstrekt uitdrukkelijk akkoord gaat met deze bekendmaking, en, in voorkomend geval, mits de informatie alleen voor de door deze autoriteit toegestane doeleinden bekendgemaakt wordt.
   § 3. Onverminderd de strengere bepalingen van de bijzondere wetten die op hen van toepassing zijn, zijn de in paragraaf 1 bedoelde Belgische personen, autoriteiten en instellingen, wat de vertrouwelijke informatie betreft die zij van de Bank ontvangen met toepassing van paragraaf 1, gebonden door het beroepsgeheim als bedoeld in artikel 35.]1
  ----------
  (1)<W 2020-07-20/12, art. 13, 053; Inwerkingtreding : 15-08-2020>

Onderafdeling 2 [1 - Prudentiële toezichtsopdracht]1   ----------   (1)
Art. 36/14.[1 § 1. In afwijking van artikel 35 mag de Bank tevens vertrouwelijke informatie meedelen [18 die zij ontvangen heeft in het kader van de uitvoering van haar in artikel 36/2, § 1 bedoelde opdrachten]18 :
  1° [2 aan de Europese Centrale Bank en aan de andere centrale banken en instellingen met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit als deze gegevens van belang zijn voor de uitoefening van hun respectieve wettelijke taken, waaronder het voeren van monetair beleid en de daarmee samenhangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel, alsook aan andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen.
   Wanneer zich een noodsituatie voordoet, waaronder ongunstige ontwikkelingen op de financiële markten, die de liquiditeit van de markt en de stabiliteit van het financiële stelsel kan ondermijnen in een van de lidstaten waar aan entiteiten van een groep met kredietinstellingen of beleggingsondernemingen vergunning is verleend of significante bijkantoren zijn gevestigd [10 in de zin van artikel 3, 65° van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen [21 ...]21]10, kan de Bank gegevens overzenden aan centrale banken van het Europees stelsel van centrale banken als deze gegevens van belang zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken, waaronder het voeren van monetair beleid en de daarmee samen-hangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings-, clearing- en effectenafwikkelingssystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel.
   In een noodsituatie zoals hierboven bedoeld, kan de Bank gegevens meedelen die van belang zijn voor de centrale overheidsdiensten in alle betrokken lidstaten die bevoegd zijn voor de wetgeving inzake toezicht op de kredietinstellingen, financiële instellingen, beleggingsdiensten en verzekeringsmaatschappijen;]2
  2° binnen de grenzen [18 van het recht van de Europese Unie]18, aan de bevoegde autoriteiten van de Europese Unie en van andere Lidstaten van de Europese Economische Ruimte die één of meerdere bevoegdheden uitoefenen die vergelijkbaar zijn met die als bedoeld in de artikelen 36/2 en 36/3 [5 , met inbegrip van de Europese Centrale Bank voor wat betreft de taken die haar zijn opgedragen bij [18 de GTM-verordening]18]5;
  [18 2° /1 binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte die één of meerdere toezichtsbevoegdheden uitoefenen ten aanzien van de onderworpen entiteiten die worden opgesomd in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2) van richtlijn (EU) 2015/849, met het oog op de naleving van die richtlijn en in het kader van de uitvoering van de opdracht die hen is opgedragen bij die richtlijn;]18
  3° met inachtneming van [18 het recht van de Europese Unie]18, aan de bevoegde autoriteiten van derde Staten die één of meerdere bevoegdheden uitoefenen die vergelijkbaar zijn met die als bedoeld in de artikelen 36/2 en 36/3 [18 , met inbegrip van de autoriteiten die soortgelijke bevoegdheden hebben als de in de bepaling onder 2° /1 bedoelde autoriteiten,]18 en waarmee de Bank een samenwerkingsovereenkomst voor de uitwisseling van informatie heeft gesloten;
  4° aan de FSMA;
  5° aan de Belgische instellingen of aan instellingen van een andere Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die een [9 beschermingsregeling voor deposito's, beleggers of levensverzekeringen]9 beheren [10 en aan het orgaan dat bevoegd is voor de financieringsregelingen voor de afwikkeling]10;
  6° [13 aan de centrale tegenpartijen de instellingen voor vereffening van financiële instrumenten of de centrale effectenbewaarinstellingen die gemachtigd zijn om verrekenings- of vereffeningsdiensten te verstrekken voor transacties in financiële instrumenten verricht op een Belgische gereglementeerde markt, als de Bank van oordeel is dat de mededeling van de betrokken informatie noodzakelijk is om de regelmatige werking van die centrale tegenpartijen, instellingen voor vereffening en centrale effectenbewaarinstellingen te vrijwaren voor tekortkomingen, zelfs potentiële, van marktdeelnemers op de betrokken markt]13;
  7° binnen de grenzen van [18 het recht van de Europese Unie]18, aan de marktondernemingen voor de goede werking van, de controle van en het toezicht op de markten die deze inrichten;
  8° tijdens burgerrechtelijke of handelsrechtelijke procedures, aan de autoriteiten en gerechtelijke mandatarissen die betrokken zijn bij procedures van faillissement of gerechtelijke reorganisatie of bij analoge collectieve procedures betreffende instellingen die onder het toezicht van de Bank staan, met uitzondering van de vertrouwelijke informatie over het aandeel van derden in reddingspogingen vóór de betrokken procedures werden ingesteld;
  9° aan de commissarissen, de bedrijfsrevisoren en de andere personen die belast zijn met de wettelijke controle van de rekeningen van de instellingen die onder het toezicht van de Bank vallen, van de rekeningen van andere Belgische financiële instellingen of van soortgelijke buitenlandse instellingen;
  10° aan de sekwesters, voor de uitoefening van hun opdracht als bedoeld in de wetten tot regeling van de opdrachten die aan de Bank zijn toevertrouwd;
  11° [14 aan het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren en aan de autoriteiten van lidstaten of derde landen die toezicht houden op de personen die belast zijn met de wettelijke controle op de jaarrekening van de instellingen die onder het toezicht van de Bank staan;]14
  12° [9 binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, aan de Belgische mededingingsautoriteit;]9
  13° [18 ...]18
  14° [18 aan de Algemene Administratie van de Thesaurie van de Federale Overheidsdienst Financiën, indien het recht van de Europese Unie of een wettelijke of reglementaire bepaling inzake financiële sancties (met name de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's die in artikel 4, 6°, van de wet van 18 september 2017 zijn opgenomen) in de mededeling van vertrouwelijke informatie voorziet, of wanneer de Algemene Administratie van de Thesaurie optreedt als autoriteit die toezicht houdt op de naleving van Verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen;]18
  15° binnen de grenzen van [18 het recht van de Europese Unie]18, aan de van de instellingen onafhankelijke actuarissen die krachtens de wet een opdracht vervullen waarbij ze controle uitoefenen op die instellingen, alsook aan de instanties die met het toezicht op die actuarissen zijn belast;
  16° [15 aan Fedris]15;
  [3 17° [17 binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, aan de Federale Overheidsdienst Economie, in zijn hoedanigheid van bevoegde autoriteit voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van boek VII, titels 1 tot 3, titel 5, hoofdstuk 1, en titels 6 en 7 van het Wetboek van economisch recht, en aan de ambtenaren aangesteld door de minister die in het raam van hun opdracht bedoeld in artikel XV.2 van het Wetboek van economisch recht bevoegd zijn om de inbreuken op de bepalingen van artikel XV.89 van het voornoemde Wetboek op te sporen en vast te stellen;]17 ]3
  [5 18° aan de autoriteiten die onder het recht van lidstaten van de Europese Unie ressorteren en die bevoegd zijn op het vlak van macroprudentieel toezicht, evenals aan het Europees Comité voor Systeemrisico's, ingesteld bij Europese Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010;]5
  [5 19° binnen de grenzen van de Europese verordeningen en richtlijnen, aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten, aan de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en aan de Europese Bankautoriteit;]5
  [4 20° binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, aan het Coördinatie- en Crisiscentrum van de Regering van de FOD Binnenlandse Zaken, aan het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, ingesteld door de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging, [23 aan de nationale cyberbeveiligingsautoriteit bedoeld in artikel 8, 45°, van de NIS2-wet]23 en aan de politiediensten bedoeld in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, in de mate dat de toepassing van artikel 19 van de wet van 1 juli 2011 betreffende de beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren zulks vereist;]4
  [17 20° /1 binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, aan de politiediensten en [23 aan de nationale cyberbeveiligingsautoriteit bedoeld in artikel 8, 45°, van de NIS2-wet en aan het nationaal CSIRT bedoeld in artikel 8, 46°, van dezelfde wet]23 ten behoeve van de tenuitvoerlegging van artikel 53, § 2, van de wet van 11 maart 2018 betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen;]17
  [20 20°/2 binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, aan de autoriteit bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 20 juli 2022 inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot aanwijzing van een nationale cyberbeveiligingscertificeringsautoriteit, of aan de door de Koning krachtens artikel 5, § 2, van dezelfde wet aangewezen overheden;]20
  [9 21° aan de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, voor de uitoefening van zijn wettelijke opdrachten als bedoeld in artikel 303, § 3, van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, met betrekking tot de maatschappijen van onderlinge bijstand als bedoeld in artikel 43bis, § 5 of artikel 70, §§ 6, 7 en 8 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen en hun verrichtingen;]9
  [9 22° binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, aan de afwikkelingsautoriteiten als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, aan de autoriteiten van derde Staten die belast zijn met taken die te vergelijken zijn met die als bedoeld in artikel 12ter, § 1, waarmee de Bank een samenwerkingsakkoord heeft gesloten waarin wordt voorzien in de uitwisseling van informatie, alsook aan de bevoegde ministeries van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, wanneer dit noodzakelijk is voor het plannen of uitvoeren van afwikkelingsmaatregel;]9
  [22 22° /1 binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, aan de afwikkelingsautoriteiten bedoeld in artikel 3 van Verordening 2021/23, aan de autoriteiten van derde Staten die belast zijn met taken die te vergelijken zijn met die bedoeld in artikel 12ter, § 1/1, waarmee de Bank een samenwerkingsakkoord heeft gesloten waarin wordt voorzien in de uitwisseling van informatie, alsook aan de bevoegde ministeries van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, wanneer dit noodzakelijk blijkt voor het plannen of uitvoeren van een afwikkelingsmaatregel;]22
  [12 23° aan eenieder die een taak uitvoert die door of krachtens de wet is vastgesteld en die deelneemt of bijdraagt aan de uitoefening van de toezichtsopdracht van de Bank, wanneer die persoon door of met instemming van de Bank werd aangeduid voor die taak, zoals, met name:
   a) de portefeuillesurveillant bedoeld in artikel 16 van Bijlage III bij de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen [21 ...]21;
   b) de portefeuillebeheerder bedoeld in artikel 8 van Bijlage III bij de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen [21 ...]21; en
   c) [21 de speciaal commissaris en de voorlopige bestuurder als bedoeld in artikel 236, § 1 van de voornoemde wet van 25 april 2014, artikel 204, § 1 van de wet van 20 juli 2022 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen, artikel 517, § 1 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, de artikelen 117, § 1 en 215, § 1 van de wet van 11 maart 2018 betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, artikel 48, eerste lid van het koninklijk besluit van 30 april 1999 betreffende het statuut en de controle der maatschappijen voor onderlinge borgstelling, en de artikelen 36/30, § 1, tweede lid en 36/30/1, § 2 van deze wet;]21]12
  [16 24° binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, [23 aan de autoriteiten bedoeld in artikel 15 van de NIS2-wet voor de uitvoering van de bepalingen van de NIS2-wet]23 en van de wet van 1 juli 2011 betreffende de beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren;]16
  [18 25° aan de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, in het kader van de uitvoering van zijn opdracht bedoeld in artikel 85, § 1, 5°, van de wet van 18 september 2017 ten aanzien van de entiteiten bedoeld in artikel 5, § 1, 21°, van dezelfde wet;]18
  [19 26° binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, aan de financiële inlichtingeneenheden bedoeld in artikel 4, 15° van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;]19
  [21 27° ingeval de financiële situatie van een financiële instelling als bedoeld in artikel 36/2 verslechtert, aan het openbaar ministerie;
   28° binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, aan de Europese Commissie als deze gegevens nodig zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van deze laatste.]21
  § 2. [18 De Bank mag enkel vertrouwelijke informatie krachtens paragraaf 1 meedelen op de volgende voorwaarden :
   1° de autoriteiten of instellingen die de informatie ontvangen, gebruiken deze voor de uitvoering van hun opdrachten, met inbegrip van de mededeling van deze informatie aan derden ingevolge een wettelijke verplichting van deze autoriteiten of instellingen; in de andere gevallen kan de Bank toestaan, binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, dat de ontvangers van de informatie deze bekendmaken aan derden, mits de Bank daar voorafgaandelijk mee heeft ingestemd en, in voorkomend geval, mits de informatie alleen voor de door de Bank toegestane doeleinden bekendgemaakt wordt;
   2° Wat de aldus aan hen meegedeelde informatie betreft, zijn deze buitenlandse autoriteiten of instellingen aan een beroepsgeheim gebonden dat gelijkwaardig is aan dat van artikel 35; en
   3° indien de betrokken informatie afkomstig is van een autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, mag zij enkel bekendgemaakt worden aan de volgende autoriteiten of instellingen mits de autoriteit die de informatie heeft verstrekt uitdrukkelijk akkoord gaat met deze bekendmaking, en, in voorkomend geval, mits de informatie alleen voor de door deze autoriteit toegestane doeleinden bekendgemaakt wordt :
   a) de in paragraaf 1, 5°, 6°, 8° en 11°, bedoelde autoriteiten of instellingen;
   b) de in paragraaf 1, 3°, 5°, 8°, 9°, 11°, 18° en 22°, bedoelde autoriteiten of instellingen van derde Staten;
   c) autoriteiten of instellingen van derde Staten die opdrachten uitvoeren die gelijkwaardig zijn aan die van de FSMA.]18
  § 3. [18 Onverminderd de strengere bepalingen van de bijzondere wetten die op hen van toepassing zijn, zijn de in paragraaf 1 bedoelde Belgische personen, autoriteiten en instellingen, wat de vertrouwelijke informatie betreft die zij van de Bank ontvangen met toepassing van paragraaf 1, gebonden door het beroepsgeheim als bedoeld in artikel 35.]18]1
  [13 § 4. [17 ...]17]13
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195 en 331, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2011-07-28/10, art. 26, 019; Inwerkingtreding : 31-08-2011>
  (3)<W 2012-11-27/03, art. 118, 021; Inwerkingtreding : 30-11-2012>
  (4)<W 2014-04-25/09, art. 7, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (5)<W 2014-04-25/09, art. 76, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (6)<W 2014-04-19/39, art. 33, 027; Inwerkingtreding : 29-05-2014; zie KB 2014-04-19/40, art. 1>
  (7)<W 2014-04-25/64, art. 7, 028; Inwerkingtreding : 07-06-2014>
  (8)<W 2015-12-18/17, art. 60, 030; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
  (9)<W 2016-03-13/07, art. 704, 031; Inwerkingtreding : 23-03-2016; zie ook art. 756>
  (10)<W 2016-10-25/05, art. 81, 034; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
  (11)<W 2016-12-01/12, art. 9, 035; Inwerkingtreding : 25-12-2016>
  (12)<W 2017-11-21/08, art. 98, 042; Inwerkingtreding : 17-12-2017>
  (13)<W 2018-07-30/10, art. 30, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (14)<W 2018-07-30/47, art. 60, 047; Inwerkingtreding : 15-09-2018>
  (15)<KB 2018-09-06/13, art. 23, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (16)<W 2019-04-07/15, art. 94, 050; Inwerkingtreding : 03-05-2019>
  (17)<W 2019-05-02/25, art. 16, 052; Inwerkingtreding : 31-05-2019>
  (18)<W 2020-07-20/12, art. 15, 053; Inwerkingtreding : 15-08-2020>
  (19)<W 2021-07-11/08, art. 6, 056; Inwerkingtreding : 23-07-2021>
  (20)<W 2022-07-20/11, art. 43, 058; Inwerkingtreding : 05-08-2022>
  (21)<W 2022-07-20/40, art. 287, 059; Inwerkingtreding : 06-10-2022>
  (22)<W 2023-12-20/08, art. 11, 062; Inwerkingtreding : 25-01-2024>
  (23)<W 2024-04-26/19, art. 79, 063; Inwerkingtreding : 18-10-2024>

Art. 36/15.[1 § 1. In afwijking van artikel 35 en binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie mag de Bank ook vertrouwelijke informatie meedelen:
   1° aan het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank, met het oog op beoordelingen voor het Financial Sector Assessment Programme;
   2° aan de Bank voor Internationale Betalingen, met het oog op kwantitatieve effectenstudies;
   3° aan de Raad voor financiële stabiliteit, met het oog op zijn controlefunctie.
   § 2. De Bank mag enkel vertrouwelijke informatie krachtens paragraaf 1 meedelen op uitdrukkelijk verzoek van de betrokken instelling en indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
   1° het verzoek is naar behoren gemotiveerd in het licht van de specifieke taken die door de verzoekende instelling in overeenstemming met haar opdrachten worden verricht en de meegedeelde informatie is bijgevolg beperkt tot wat strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van deze taken;
   2° het verzoek is nauwkeurig genoeg wat de aard, reikwijdte en vorm van de gevraagde informatie, alsook de wijze van mededeling ervan betreft;
   3° de informatie wordt uitsluitend meegedeeld aan de personen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de specifieke taak;
   4° de verzoekende instelling is wat de informatie betreft aan een beroepsgeheim gebonden dat te vergelijken is met dat als bedoeld in artikel 35.
   § 3. De mededeling van vertrouwelijke informatie krachtens paragraaf 1 mag enkel in geaggregeerde of geanonimiseerde vorm gebeuren, of, bij ontstentenis, door tot deze informatie toegang te geven in de lokalen van de Bank.
   § 4. Voor zover de mededeling van informatie de verwerking van persoonsgegevens met zich meebrengt, voldoet de verwerking van persoonsgegevens door de verzoekende instelling aan de voorschriften van Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).]1
  ----------
  (1)<W 2021-07-11/08, art. 7, 056; Inwerkingtreding : 23-07-2021>

Afdeling 4/1. [1 - Samenwerking met de buitenlandse autoriteiten en uitwisseling van informatie]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Algemene samenwerkingsverplichting]1   ----------   (1)
Art. 36/16.[1 § 1. [4 Onverminderd de artikelen 35, 35/2, 35/3, 36/13 en 36/14 en de bepalingen in bijzondere wetten]4, werkt de Bank in aangelegenheden die tot haar bevoegdheid behoren samen met de buitenlandse bevoegde autoriteiten die één of meer bevoegdheden uitoefenen die vergelijkbaar zijn met deze als bedoeld in de artikelen 36/2 en 36/3.
  [4 In het bijzonder werkt de Bank voor de toepassing van richtlijn 2015/849 samen, in het kader van haar in artikel 36/2, § 1, bedoelde bevoegdheden, met de buitenlandse bevoegde autoriteiten bedoeld in de artikelen 130 en 131/1 van de wet van 18 september 2017.]4
  [3 Overeenkomstig het recht van de Europese Unie werkt de Bank ook samen met De Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, de Europese Autoriteit voor effecten en markten en de Europese Centrale Bank voor wat betreft de taken die haar zijn opgedragen bij [4 de GTM-verordening]4.]3
  § 2. Onverminderd de verplichtingen die voor België voortvloeien uit het recht van de Europese Unie, kan de Bank, op basis van wederkerigheid, met de bevoegde autoriteiten waarvan sprake in § 1, [3 eerste lid,]3 overeenkomsten sluiten teneinde vast te stellen hoe deze samenwerking wordt opgevat, met inbegrip van de wijze waarop de controletaken desgevallend worden verdeeld, van de aanduiding van een bevoegde autoriteit als controlecoördinator, van de wijze van toezicht via inspecties ter plaatse of anderszins, van welke samenwerkingsprocedures gelden alsook van hoe het inwinnen en uitwisselen van informatie wordt georganiseerd.]1
  [4 § 3. Onverminderd de artikelen 35, 35/2, 35/3, 36/13 en 36/14 en de bepalingen van bijzondere wetten sluit de Bank samenwerkingsovereenkomsten met de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen betreffende de materie van de aanvullende ziekteverzekering door de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in de artikelen 43bis, § 5 en 70, §§ 6, 7 en 8, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. De samenwerkingsovereenkomsten regelen onder meer de uitwisseling van informatie en de eenvormige toepassing van de betrokken wetgeving.]4
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<KB 2013-11-12/02, art. 32, 023; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
  (3)<W 2016-03-13/07, art. 705, 031; Inwerkingtreding : 23-03-2016; zie ook art. 756>
  (4)<W 2020-07-20/12, art. 19, 053; Inwerkingtreding : 15-08-2020>

Onderafdeling 2. [1 - Uit richtlijn 2014/65/EU voortvloeiende specifieke verplichtingen tot samenwerking in het kader van de prudentiële toezichtsopdracht]1   ----------   (1)
Art. 36/17.[1 § 1. Onverminderd de relevante bepalingen van artikel 36/19, zijn de volgende bepalingen van toepassing in het kader van de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 36/2 en 36/3 wat betreft de wederzijdse samenwerking tussen de Bank en de overige bevoegde autoriteiten als bedoeld [3 in artikel 4, lid 1, punt 26) van Richtlijn 2014/65/EU en in artikel 3, lid 1, punt 36) van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen [6 ...]6, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG, teneinde de uit de voornoemde Richtlijn 2014/65/EU voortvloeiende verplichtingen na te leven]3 :
  1° Telkens wanneer dat noodzakelijk is voor het vervullen van hun taken, werkt de Bank samen met de andere bevoegde autoriteiten, en maakt daarbij gebruik van de [5 wettelijke bevoegdheden waarover zij beschikt en]5 verleent bijstand aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten. Zij wisselt met de andere bevoegde autoriteiten inzonderheid informatie uit en werkt met hen samen bij onderzoeks- of toezichtsactiviteiten, inclusief voor een inspectie ter plaatse, ook al houden de aldus onderzochte of geverifieerde praktijken geen schending van Belgische regelgeving in. [4 De Bank kan met het oog op het vergemakkelijken van de inning van geldboetes ook met de andere bevoegde autoriteiten samenwerken.]4
  2° De Bank verstrekt onmiddellijk alle informatie die voor de in het 1° genoemde doeleinden noodzakelijk is. Daartoe neemt de Bank, naast de passende organisatorische maatregelen voor een vlotte samenwerking als bedoeld in het 1°, onverwijld de nodige maatregelen om de gevraagde informatie te verzamelen. Indien, wat de in deze paragraaf bedoelde bevoegdheden betreft, een verzoek wordt gericht aan de Bank om een inspectie ter plaatse te verrichten of een onderzoek uit te voeren, geeft zij hier, binnen haar bevoegdheden, gevolg aan
  - door de inspectie of het onderzoek zelf te verrichten;
  - door de autoriteit die het verzoek heeft ingediend dan wel revisoren of deskundigen toe te staan de inspectie of het onderzoek zelf te verrichten.
  3° De informatie die in het kader van de samenwerking wordt uitgewisseld, valt onder het bij artikel 35 opgelegde beroepsgeheim. Indien de Bank informatie verstrekt in het kader van de samenwerking, kan zij aangeven dat die informatie alleen mag worden doorgegeven met haar uitdrukkelijke toestemming of voor de doeleinden waarmee zij heeft ingestemd. Zo ook moet de Bank, wanneer zij informatie ontvangt, in afwijking van artikel 36/14, de beperkingen naleven die haar zouden zijn opgelegd door de buitenlandse autoriteit, wat de mogelijkheid betreft om de aldus ontvangen informatie door te geven.
  4° [4 Wanneer de Bank ernstige redenen heeft om te vermoeden dat er op het grondgebied van een andere lidstaat handelingen worden of zijn uitgevoerd die strijdig zijn met de bepalingen van Richtlijn 2014/65/EU of Verordening 600/2014, geeft zij hiervan op een zo specifiek mogelijke wijze kennis aan de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat, aan de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten en aan de FSMA. Indien de Bank er door een autoriteit van een andere lidstaat van in kennis wordt gesteld dat er in België dergelijke handelingen worden verricht, licht zij de FSMA daarover in, neemt zij de nodige maatregelen en brengt zij de kennisgevende autoriteit, de Europese autoriteit voor Effecten en Markten, alsook de FSMA op de hoogte van het resultaat van haar tussenkomst, en met name, voor zover mogelijk, van belangrijke tussentijdse ontwikkelingen.]4
  § 2. Bij de tenuitvoerlegging van § 1 kan de Bank weigeren om gevolg te geven aan een verzoek om inlichtingen, onderzoek, inspectie ter plaatse of toezicht indien :
  - het gevolg geven aan dergelijke verzoeken gevaar zou kunnen opleveren voor de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde van België, of
  - voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen reeds een gerechtelijke procedure is ingeleid in België, dan wel
  - jegens deze personen voor dezelfde feiten reeds een onherroepelijke uitspraak is gedaan in België.
  In deze gevallen stelt zij de verzoekende bevoegde autoriteit [2 en de Europese Autoriteit voor effecten en markten]2 daarvan in kennis, waarbij zij, in voorkomend geval, zo gedetailleerd mogelijke informatie verstrekt over de procedure of uitspraak in kwestie.
  § 3. [5 ...]5
  § 4. De paragrafen 1 en 2 zijn eveneens van toepassing, volgens de voorwaarden vastgelegd in samenwerkingsovereenkomsten, in het kader van de samenwerking met autoriteiten van derde Staten.
  § 5. [4 De FSMA is de autoriteit die als enig contactpunt fungeert om in uitvoering van paragraaf 1 verzoeken om uitwisseling van gegevens of verzoeken om samenwerking in ontvangst te nemen.]4
  De Minister stelt de Europese Commissie [4 , de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten]4 en de andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte hiervan in kennis.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195 en 331, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<KB 2013-11-12/02, art. 33, 023; Inwerkingtreding : 29-11-2013>
  (3)<W 2016-10-25/05, art. 82, 034; Inwerkingtreding : 03-01-2017>
  (4)<W 2017-11-21/08, art. 100, 042; Inwerkingtreding : 03-01-2018>
  (5)<W 2020-07-20/12, art. 21, 053; Inwerkingtreding : 15-08-2020>
  (6)<W 2022-07-20/40, art. 288, 059; Inwerkingtreding : 06-10-2022>

Art. 36/18.
  <Opgeheven bij W 2020-07-20/12, art. 22, 053; Inwerkingtreding : 15-08-2020>

Afdeling 5. - [1 Onderzoeksbevoegdheden, strafbepalingen en verhaalmiddelen]1   ----------   (1)
Art. 36/19.[1 Onverminderd de onderzoeksbevoegdheden die haar worden toegekend door de wettelijke en reglementaire bepalingen die haar opdrachten regelen, kan de Bank, teneinde te verifiëren of een verrichting of een activiteit wordt beoogd door de wetten en reglementen waarvan zij op de toepassing dient toe te zien, alle nodige informatie vereisen van degenen die de verrichting uitvoeren of de betrokken activiteit uitoefenen en van iedere derde die de uitvoering of uitoefening ervan mogelijk maakt of vergemakkelijkt.
  De Bank heeft dezelfde onderzoeksbevoegdheid teneinde te verifiëren, binnen het kader van een samenwerkingsakkoord gesloten met een buitenlandse autoriteit en wat de concrete punten betreft die zijn aangegeven in de schriftelijke aanvraag van deze autoriteit, of een verrichting of een activiteit die in België is uitgevoerd of uitgeoefend, wordt beoogd door de wetten en reglementen waarvan deze buitenlandse autoriteit op de toepassing dient toe te zien.
  De betrokken persoon of instelling maakt deze informatie over binnen de termijn en in de vorm bepaald door de Bank.
  De Bank kan in de boeken en documenten van de belanghebbenden de juistheid van de informatie die haar werd meegedeeld, nagaan of laten nagaan.
  Indien de betrokken persoon of instelling de gevraagde informatie niet heeft verstrekt bij het verstrijken van de door de Bank vastgestelde termijn, kan de Bank, onverminderd de overige maatregelen bepaald door de wet, na de persoon of instelling gehoord of ten minste opgeroepen te hebben, de betaling van een dwangsom opleggen die per kalenderdag niet minder mag bedragen dan 250 euro, noch meer mag bedragen dan 50.000 euro, noch in het totaal 2.500.000 euro mag overschrijden.
  De dwangsommen opgelegd met toepassing van dit artikel worden ten voordele van de Schatkist geïnd door [2 de Algemene Administratie van de inning en invordering van de Federale overheidsdienst Financiën]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2015-12-18/17, art. 61, 030; Inwerkingtreding : 08-01-2016>

Art. 36/20. [1 § 1. Worden gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en een geldboete van 250 euro tot 2.500.000 euro of met één van deze straffen alleen :
  - zij die de onderzoeken van de Bank krachtens dit hoofdstuk verhinderen of haar bewust onjuiste of onvolledige informatie verstrekken;
  - zij die bewust, door verklaringen of anderszins, doen of laten uitschijnen dat de verrichting of verrichtingen die zij uitvoeren of voornemens zijn uit te voeren worden verricht onder de voorwaarden bepaald in de wetten en reglementen waarvan de Bank op de toepassing toeziet, terwijl deze wetten en reglementen niet op hen van toepassing zijn of niet werden geëerbiedigd.
  § 2. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek zijn, zonder uitzondering van hoofdstuk VII en van artikel 85, van toepassing op de inbreuken bedoeld in § 1.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>


Art. 36/21.[1 § 1. Bij het [3 Marktenhof]3 kan beroep worden ingesteld tegen elke beslissing van de Bank waarbij [2 ...]2 een administratieve geldboete wordt opgelegd.
  § 2. Onverminderd de bijzondere voorschriften bepaald door of krachtens de wet, bedraagt de beroepstermijn, op straffe van nietigheid, 30 dagen.
  De termijn voor het instellen van beroep vangt aan met de kennisgeving van de betwiste beslissing.
  § 3. Het beroep als bedoeld in § 1 moet, op straffe van niet-ontvankelijkheid die ambtshalve wordt uitgesproken, worden ingesteld bij ondertekend verzoekschrift ingediend ter griffie van het hof van beroep te Brussel in zoveel exemplaren als er partijen zijn.
  Op straffe van niet-ontvankelijkheid, bevat het verzoekschrift :
  1° de vermelding van de dag, de maand en het jaar;
  2° indien de verzoeker een natuurlijke persoon is, zijn naam, voornamen en woonplaats; indien de verzoeker een rechtspersoon is, zijn naam, zijn rechtsvorm, zijn maatschappelijke zetel en het orgaan dat hem vertegenwoordigt;
  3° de vermelding van de beslissing waarop het beroep betrekking heeft;
  4° de uiteenzetting van de middelen;
  5° de aanduiding van de plaats, de dag en het uur van de verschijning vastgesteld door de griffie van het hof van beroep;
  6° de inventaris van de verantwoordingsstukken die samen met het verzoekschrift ter griffie zijn neergelegd.
  Het verzoekschrift wordt door de griffie van het hof van beroep te Brussel ter kennis gebracht van alle partijen die door verzoeker in het geding zijn opgeroepen.
  Op ieder ogenblik kan het [3 Marktenhof]3 ambtshalve alle andere personen, wier toestand beïnvloed dreigt te worden door de beslissing over het beroep, in het geding oproepen.
  Het [3 Marktenhof]3 stelt de termijn vast waarbinnen de partijen elkaar hun schriftelijke opmerkingen moeten overleggen en een kopie ervan ter griffie moeten neerleggen. Het hof bepaalt eveneens de datum van de debatten.
  Elk van de partijen kan haar schriftelijke opmerkingen neerleggen bij de griffie van het hof van beroep te Brussel en ter plaatse het dossier op de griffie raadplegen.
  Het [3 Marktenhof]3 bepaalt de termijn waarbinnen die opmerkingen moeten worden overgelegd. Ze worden door de griffie ter kennis gebracht van de partijen.
  § 4. De griffie van het hof van beroep te Brussel vraagt aan de Bank, binnen vijf dagen na de inschrijving van de zaak op de rol, de toezending van het dossier met de stukken. Binnen vijf dagen na de ontvangst van de vraag moet het dossier worden toegezonden.
  § 5. Het beroep bedoeld in § 1 schorst de beslissing van de Bank.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/09, art. 77, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (3)<W 2016-12-25/14, art. 107, 037; Inwerkingtreding : 09-01-2017>

Art. 36/22.[1 Bij de Raad van State kan, volgens een versnelde procedure zoals vastgesteld door de Koning, beroep worden ingesteld :
  1° door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen inzake vergunning die de Bank heeft genomen [5 krachtens artikel 12 van [7 de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen [12 ...]12]7]5. Eenzelfde beroep kan worden ingesteld indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de [5 bij het eerste lid van het voormelde artikel 12]5 vastgestelde termijnen. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen;
  2° [12 door de kredietinstelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 86, vierde lid en 88/1 van de voormelde wet van 25 april 2014, voor zover dit laatste artikel het voormelde artikel 86, vierde lid van toepassing verklaart;]12
  3° [12 door de kredietinstelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 234, § 2, 1° tot 12° en 236, § 1, 1° tot 6° van de voormelde wet van 25 april 2014, en tegen gelijkaardige beslissingen genomen krachtens de artikelen 328, 329 en 340 van die wet. Het beroep schorst de beslissing en haar bekendmaking, tenzij de Bank, bij ernstig gevaar voor de spaarders of de beleggers, haar beslissing uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep;]12
  3° bis [12 door de kredietinstelling, tegen de beslissingen die het Afwikkelingscollege heeft genomen krachtens artikel 232 van de voormelde wet van 25 april 2014;]12
  4° [12 door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen inzake vergunning die de Bank heeft genomen krachtens artikel 9 van de wet van 20 juli 2022 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen. Eenzelfde beroep kan door de aanvrager worden ingesteld indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij artikel 9, eerste lid van de voormelde wet van 20 juli 2022 vastgestelde termijn. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen;]12
  5° [12 door de beursvennootschap, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 98, § 1, vierde lid en 101 van de voormelde wet van 20 juli 2022, voor zover dit laatste artikel het voormelde artikel 98, § 1, vierde lid van toepassing verklaart;]12
  6° [12 door de beursvennootschap, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 202, § 2, eerste lid, 1° tot 13° en tweede lid, in de mate dat artikel 234, §§ 2, 1°, 2°, 6°, 8°, 9° en 10° van de wet van 25 april 2014 van toepassing worden verklaard op de grote beursvennootschappen, en 204, § 1, 1° tot 7° van de voormelde wet van 20 juli 2022, en tegen gelijkaardige beslissingen genomen krachtens de artikelen 222 en 234 van die wet. Het beroep schorst de beslissing en haar bekendmaking, tenzij de Bank, bij ernstig gevaar voor de beleggers, haar beslissing uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep;]12
  [12 6° /1 door de beursvennootschap, tegen de beslissingen die het Afwikkelingscollege heeft genomen krachtens artikel 279 van de voormelde wet van 20 juli 2022, voor zover dit artikel artikel 232 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen van toepassing verklaart op de beursvennootschappen;]12
  7° door de aanvrager van een toelating, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen [6 krachtens de artikelen 28 en 584 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen]6;
  8° [6 ...]6
  9° [6 door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming, tegen de beslissingen tot tariefverhoging die de Bank heeft genomen krachtens artikel 504 van de voormelde wet van 13 maart 2016;]6
  10° [8 door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 508, § 2, 1° tot en met 10°, en 517, § 1, 1°, 2°, 4°, 6° en 7°, van de voormelde wet van 13 maart 2016;]8
  11° [6 door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming, tegen de beslissingen tot herroeping van de vergunning die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 517, § 1, 8°, 541 en 598, § 2, van de voormelde wet van 13 maart 2016;]6
  12° [6 door de verzekeringsonderneming, tegen de beslissingen tot verzet die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 108, § 3 en 115, § 2, van de voormelde wet van 13 maart 2016, of wanneer de Bank geen beslissing heeft meegedeeld binnen de termijnen vastgelegd in de artikelen 108, § 3, tweede lid en 115, § 2, tweede lid, van dezelfde wet;]6
  [6 12bis° door de verzekeringsonderneming, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 569 van de voormelde wet van 13 maart 2016;]6
  13° door de aanvrager van een vergunning en door de vergunde instelling, tegen de beslissing van de Bank om de vergunning te weigeren, te schorsen of te herroepen krachtens de artikelen 3, 12 en 13 van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetaire beleidsinstrumentarium en krachtens de in uitvoering ervan getroffen besluiten. Het beroep schorst de beslissing tenzij de Bank, om zwaarwichtige redenen, haar beslissing uitvoerbaar zou hebben verklaard niettegenstaande hoger beroep;
  14° [6 ...]6
  15° [6 door de herverzekeringsonderneming, tegen de beslissingen tot verzet die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 114 en 121 van de voormelde wet, voor zover zij respectievelijk verwijzen naar de artikelen 108, § 3 en 115, § 2, van dezelfde wet of wanneer de Bank geen beslissing heeft meegedeeld binnen de termijnen vastgelegd in de artikelen 108, § 3, tweede lid en 121, 2°, van dezelfde wet;]6
  16° [6 ...]6
  17° [6 ...]6
  18° [6 door de herverzekeringsonderneming, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 600 en 601, voor zover zij respectievelijk verwijzen naar de artikelen 580 en 598 van de voormelde wet;]6
  19° [9 door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen inzake vergunning die de Bank heeft genomen krachtens artikel 12 van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen. Eenzelfde beroep kan door de aanvrager worden ingesteld indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij in het voormelde artikel 12, eerste lid, vastgestelde termijnen. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen]9;
  [9 19° bis door de aanvrager van een registratie als bedoeld in artikel 82, § 2, of 91 van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, tegen de beslissingen die de Bank op dit gebied heeft genomen. Eenzelfde beroep kan door de aanvrager van een registratie worden ingesteld indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de termijnen die respectievelijk zijn vastgesteld bij het eerste lid van het voormelde artikel 82, § 2, en bij het voormelde artikel 91, eerste lid. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen;]9
  20° [9 door een vergunninghoudende of geregistreerde betalingsinstelling als respectievelijk bedoeld in de artikelen 12 en 91 van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 61 van de voormelde wet]9;
  21° [9 door de betalingsinstelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 116, § 2, en 117, §§ 1 en 2, en tegen gelijkaardige beslissingen genomen krachtens artikel 142, § 1, van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen. Het beroep schorst de beslissing en de bekendmaking ervan, tenzij de Bank, bij ernstig gevaar voor de betalingsdienstgebruikers, haar beslissing uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep]9;
  22° [12 door de betrokken instelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 517, § 6 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen en artikel 204, § 8 van de wet van 20 juli 2022 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen;]12
  23° door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens [4 artikel 36/25, § 3]4;
  24° [11 ...]11
  25° [11 ...]11
  26° [11 ...]11]1
  [10 26° /1 door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 17 en 55 van Verordening 909/2014. Eenzelfde beroep kan worden ingesteld indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij het achtste lid van het voormelde artikel 17 vastgestelde termijnen. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen;
   26° /2 door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 36/26/1, § 5 of § 6. Eenzelfde beroep kan worden ingesteld indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij het voormelde artikel vastgestelde termijnen. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen;
   26° /3 door de centrale effectenbewaarinstelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 23, lid 4 van Verordening 909/2014 en door de instelling die ondersteuning verleent aan een centrale effectenbewaarinstelling of door de depositobank, tegen de gelijkaardige beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 36/26/1, § 5 of § 6;
   26° /4 door de centrale effectenbewaarinstelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 20 en 57 van Verordening 909/2014 en door de instelling die ondersteuning verleent aan een centrale effectenbewaarinstelling of door de depositobank, tegen de gelijkaardige beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 36/26/1, § 5 of § 6. Het beroep schorst de beslissing en haar bekendmaking, tenzij de Bank, bij ernstig gevaar voor de cliënten of de financiële markten, haar beslissing uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep;
   26° /5 door de centrale effectenbewaarinstelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 36/30/1, § 2, 3° tot 6°, en door de instelling die ondersteuning verleent aan een centrale effectenbewaarinstelling of door de depositobank, tegen de gelijkaardige beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 36/26/1, § 5 of § 6. Het beroep schorst de beslissing en haar bekendmaking, tenzij de Bank, bij ernstig gevaar voor de cliënten of de financiële markten, haar beslissing uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep.]10
  [2 (NOTA : het KB 2011-03-03/01, art. 301, beschikt dat artikel 60 van de onderhavige wet, als ingevoegd bij genoemd besluit, wordt aangevuld met de bepalingen onder 27° tot 31°, luidende :
   " 27° door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen tot weigering van een vergunning die de Bank heeft genomen krachtens artikel 56 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;
   28° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de beslissingen tot verzet die de Bank heeft genomen krachtens artikel 65 van de voormelde wet van 27 oktober 2006;
   29° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de herstelmaatregelen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 110 en 111 van de voormelde wet van 27 oktober 2006;
   30° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de beslissingen tot herroeping van de vergunning die de Bank heeft genomen krachtens artikel 130 van de voormelde wet van 27 oktober 2006;
   31° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de maatregelen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 148 van de voormelde wet van 27 oktober 2006. "
  Justel heeft geen kennis van een artikel 60 ingevoegd in de onderhavige wet bij genoemd besluit. Misschien dient "artikel 36/22" gelezen te worden in plaats van "artikel 60".)]2
  [3 32° [9 door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen inzake vergunning die de Bank heeft genomen krachtens artikel 169 van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen. Eenzelfde beroep kan door de aanvrager worden ingesteld indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij het eerste lid van het voormelde artikel 169 vastgestelde termijnen. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen]9;
  [9 32° bis door de aanvrager van een registratie als bedoeld in artikel 200, § 2, van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, tegen de beslissingen die de Bank op dit gebied heeft genomen. Eenzelfde beroep kan door de aanvrager van de registratie worden ingesteld indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij het eerste lid van het voormelde artikel 200, § 2, vastgestelde termijnen. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen;]9
   33° [9 door de instelling voor elektronisch geld, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 186 van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, voor zover artikel 61 van dezelfde wet bij dit artikel van toepassing wordt verklaard]9;
   34° [9 door de instelling voor elektronisch geld, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 214, voor zover artikel 116, § 2, bij dit artikel van toepassing wordt verklaard, en krachtens artikel 215, § 1, en tegen gelijkaardige beslissingen genomen krachtens artikel 227 van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, voor zover artikel 142, § 1, bij dit artikel van toepassing wordt verklaard. Het beroep schorst de beslissing en de bekendmaking ervan, tenzij de Bank, bij ernstig gevaar voor de houders van elektronisch geld, haar beslissing uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep]9;]3
  [8 34° bis door iedere onderworpen entiteit als bedoeld in artikel 5, § 1, 4° tot 10°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 94 en 95 van die wet;]8
  [9 34° ter door de uitbater van het betalingsschema, tegen het verbod opgelegd door de Bank krachtens artikel 19, § 1, van de wet van 24 maart 2017 houdende het toezicht op verwerkers van betalingstransacties;]9
  35° [7 door eenieder aan wie een dwangsom is opgelegd door de Bank krachtens [10 de artikelen 36/3, § 5, 36/19, vijfde lid, 36/30, § 1, tweede lid, 2°, en 36/30/1, § 2, 2°, van deze wet]10, [8 artikel 93, § 2, 2°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten,]8 artikel 603, § 2 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, [9 de artikelen 147, § 2, derde lid, 161, § 1, 2° en 229, § 2, derde lid, van de wet van 11 maart 2018 op het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, artikel 16, § 2, van de wet van 24 maart 2017 houdende het toezicht op verwerkers van betalingstransacties]9, [12 artikel 346, § 2 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en artikel 236, § 2 van de wet van 20 juli 2022 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen]12.]7
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<KB 2011-03-03/01, art. 301, 018; Inwerkingtreding : onbepaald ; te bepalen door de Koning uiterlijk op 31-12-2015>
  (3)<W 2012-11-27/02, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 30-11-2012>
  (4)<W 2014-04-25/64, art. 8, 028; Inwerkingtreding : 07-06-2014>
  (5)<W 2014-05-27/16, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 03-07-2014>
  (6)<W 2016-03-25/08, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 06-04-2016>
  (7)<W 2016-11-21/03, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 05-12-2016>
  (8)<W 2017-09-19/07, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
  (9)<W 2018-04-27/04, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 18-05-2018>
  (10)<W 2018-09-05/03, art. 2,2°, 048; Inwerkingtreding : 22-09-2018>
  (11)<W 2018-09-05/03, art. 2,1°, 048; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (12)<W 2022-08-21/03, art. 2, 060; Inwerkingtreding : 06-10-2022>

Art. 36/23. [1 Om de toepassing van het strafrecht te vragen, is de Bank gemachtigd om in elke stand van het geding tussen te komen voor het strafgerecht waarbij een door deze wet of door een wet die de Bank belast met het toezicht op de naleving van haar bepalingen, bestraft misdrijf aanhangig is, zonder dat de Bank daarom het bestaan van enig nadeel hoeft aan te tonen. De tussenkomst geschiedt volgens de regels die gelden voor de burgerlijke partij. "]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>


Afdeling 6. - [1 Crisismaatregelen]1   ----------   (1)
Art. 36/24.[1 § 1. De Koning kan, na advies van de Bank, ingeval zich een plotse crisis voordoet op de financiële markten of in geval van een ernstige dreiging van een systemische crisis, teneinde de omvang of de gevolgen hiervan te beperken :
  1° aanvullende of afwijkende reglementen vaststellen [4 ten opzichte van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen,]4 de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium, [6 de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen, de wet van 20 juli 2022 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen]6, de wet van 25 oktober 2016 inzake de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies]5, de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, het Boek VIII, Titel III, hoofdstuk II, afdeling III van het Wetboek van vennootschappen en het koninklijk besluit nr. 62 betreffende de bewaargeving van vervangbare financiële instrumenten en de vereffening van transacties op deze instrumenten, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 27 januari 2004;
  2° in een systeem voorzien waarbij een staatswaarborg wordt verleend voor verbintenissen die zijn aangegaan door de krachtens voornoemde wetten aan toezicht onderworpen instellingen die Hij bepaalt, of de staatswaarborg toekennen aan bepaalde schuldvorderingen gehouden door dergelijke instellingen;
  3° in een systeem voorzien, in voorkomend geval door middel van reglementen vastgesteld overeenkomstig 1°, van toekenning van de staatswaarborg voor de terugbetaling aan vennoten die natuurlijke personen zijn van hun deel in het kapitaal van coöperatieve vennootschappen, erkend overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 januari 1962 tot vaststelling van de voorwaarden tot erkenning van de nationale groeperingen van coöperatieve vennootschappen en van de coöperatieve vennootschappen, die instellingen zijn onderworpen aan toezicht krachtens voornoemde wetten of waarvan minstens de helft van het vermogen is geïnvesteerd in dergelijke instellingen;
  4° in een systeem voorzien van toekenning van de dekking door de Staat van verliezen opgelopen op bepaalde activa of financiële instrumenten door krachtens voornoemde wetten aan toezicht onderworpen instellingen;
  5° in een systeem voorzien van toekenning van de staatswaarborg voor verbintenissen aangegaan door entiteiten waarvan de activiteit bestaat in het verwerven en beheren van bepaalde activa gehouden door krachtens voornoemde wetten aan toezicht onderworpen instellingen;
  6° [2 ...]2.
  De koninklijke besluiten genomen krachtens het eerste lid, 1°, hebben geen gevolg meer indien zij niet worden bekrachtigd door de wet binnen de twaalf maanden vanaf hun datum van inwerkingtreding. De bekrachtiging werkt terug tot op de datum van inwerkingtreding van de koninklijke besluiten. De koninklijke besluiten genomen op grond van het eerste lid, 2° tot 6°, worden overlegd in de Ministerraad.
  § 2. De instellingen die aan toezicht onderworpen zijn krachtens de toezichtswetten als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° zijn, voor de toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 2° tot 5°, de financiële holdings die zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in [3 artikel 14, tweede lid, [5 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen [6 ...]6]5,]3 de gemengde financiële holdings, de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de verzekeringsondernemingen, alsook hun rechtstreekse of onrechtstreekse dochtervennootschappen.]1
  [2 § 3. Het totale bedrag van de hoofdsom van de garanties bedoeld in § 1, eerste lid, 2° en 5°, alsook van de dekking waarnaar wordt verwezen in § 1, eerste lid, 4°, mag per gecontroleerde instelling of per groep van verbonden gecontroleerde instellingen in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen, het bedrag van 25 miljard euro niet overschrijden.
   Voor de bepaling van de groepen bedoeld in het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de band tussen de instellingen die voortvloeit uit de controle die de Staat uitoefent over deze instellingen.
   Een eventuele overschrijding van het door het eerste lid vastgestelde plafond als gevolg van de evolutie van de wisselkoersen, tast de geldigheid van de toegekende garanties of dekking niet aan.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 195, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2013-06-17/06, art. 118, 022; Inwerkingtreding : 08-07-2013>
  (3)<W 2014-04-25/09, art. 78, 024; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
  (4)<W 2016-03-13/07, art. 706, 031; Inwerkingtreding : 23-03-2016; zie ook art. 756>
  (5)<W 2016-10-25/05, art. 83, 034; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
  (6)<W 2022-07-20/40, art. 289, 059; Inwerkingtreding : 06-10-2022>

HOOFDSTUK IV/2. [1 Bepalingen inzake de vergunningverlening aan en het toezicht op de centrale tegenpartijen en de financiële en niet-financiële tegenpartijen en bepalingen inzake de vergunningverlening aan en het toezicht op de vereffeningsinstellingen, met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, centrale effectenbewaarinstellingen, instellingen die ondersteuning verlenen aan centrale effectenbewaarinstellingen en depositobanken.]1   ----------   (1)
Art. 36/25.[1 § 1. [2 De instellingen die in hun lidstaat van herkomst een vergunning als centrale tegenpartij bezitten of die als dusdanig erkend zijn krachtens Verordering 648/2012, mogen als centrale tegenpartij diensten verstrekken in België of vanuit het Belgische grondgebied.]2
  § 2. [2 Krachtens artikel 22 van Verordering 648/2012 is de Bank de bevoegde autoriteit die is aangewezen om de uit Verordering 648/2012 voortvloeiende taken met betrekking tot de vergunningverlening aan en het toezicht op de centrale tegenpartijen uit te voeren, onverminderd de bevoegdheden die aan de FSMA zijn toegekend op grond van artikel 22 van de wet van 2 augustus 2002.]2
  § 3. [2 De Bank verleent overeenkomstig de bepalingen van Verordering 648/2012 een vergunning aan de in België gevestigde instellingen die diensten willen verstrekken als centrale tegenpartij. De Bank beslist over de vergunningsaanvraag na advies van de FSMA, overeenkomstig artikel 22 van de wet van 2 augustus 2002.
   De Bank oefent toezicht uit op de naleving van de vergunningsvoorwaarden door een centrale partij en onderwerpt de centrale tegenpartijen aan een toetsing en evaluatie, overeenkomstig artikel 21 van Verordering 648/2012.]2
  [2 § 3bis. De Bank beslist over de interoperabiliteitsregelingen als geregeld in Titel V van Verordering 648/2012. Bovendien ziet de Bank toe op de naleving door de centrale tegenpartijen van de regels die van toepassing zijn op de interoperabiliteitsregelingen.]2
  § 4. De Bank is belast met het prudentieel toezicht op de [2 centrale tegenpartijen]2.
  [2 De Bank ziet toe op de naleving door de centrale tegenpartijen van de bepalingen van de Hoofdstukken 1 en 3 van Titel IV van Verordering 648/2012, met uitzondering van artikel 33 van Verordering 648/2012, dat onder de bevoegdheid valt van de FSMA.
   In het kader van Hoofdstuk 2 van Titel IV van Verordering 648/2012 controleert de Bank de toelatingscriteria en de toepassing ervan krachtens artikel 37 van Verordering 648/2012, om zich ervan te vergewissen dat ze volstaan om het risico waaraan deze centrale tegenpartijen zijn blootgesteld, te beheersen, onverminderd de bevoegdheden waarover de FSMA beschikt krachtens artikel 22, § 5, van de wet van 2 augustus 2002.]2
  [3 Het is de centrale tegenpartijen verboden een bijzonder mechanisme in de zin van artikel 36/4, tweede lid, in te stellen met dien verstande dat de in punt 4° van het voornoemde artikel bedoelde normen en normale praktijken de normen en normale praktijken zijn voor verrichtingen die in het kader van de in de artikelen 14 en 15 van Verordening 648/2012 bedoelde diensten worden uitgevoerd.]3
  § 5. [2 De Bank deelt aan de FSMA alle relevante en nuttige informatie mee over de operationele vereisten die vastgelegd zijn in Hoofdstuk 1 van Titel IV van Verordering 648/2012, om de FSMA in staat te stellen haar bevoegdheden in het kader van artikel 31, lid 1 en 2 van Verordering 648/2012 uit te oefenen.
   De Bank raadpleegt de FSMA bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de natuurlijke personen die lid zijn van het wettelijk bestuursorgaan van de centrale tegenpartij, van het directiecomité of, bij ontstentenis van een directiecomité, van de natuurlijke personen die belast zijn met de effectieve leiding, indien zij voor het eerst voor een dergelijke functie worden voorgedragen bij een financiële onderneming die met toepassing van artikel 36/2 onder het toezicht staan van de Bank.
   Iedere natuurlijke of rechtspersoon die besluit om rechtstreeks of onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming in een centrale tegenpartij te verwerven, dan wel om zijn gekwalificeerde deelneming in een centrale tegenpartij rechtstreeks of onrechtstreeks te vergroten, moet de Bank, krachtens Verordering 648/2012, vooraf in kennis stellen van zijn beslissing. De Bank beoordeelt deze kennisgeving overeenkomstig de bepalingen van Verordering 648/2012 en na raadpleging van de FSMA indien de kandidaat-verwerver een gereglementeerde onderneming is die onder het toezicht staat van de FSMA.
   De Bank maakt de lijst als bedoeld in artikel 32, lid 4, van Verordering 648/2012 openbaar.]2
  § 6. De bepalingen van dit artikel en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Bank zoals bepaald in artikel 8 [2 van deze wet]2.
  § 7. [2 Krachtens artikel 22, lid 1, tweede alinea, van Verordering 648/2012, coördineert de Bank de samenwerking en de uitwisseling van informatie met de Commissie, de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (EAEM), de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, de Europese Bankautoriteit (EBA) en de betrokken leden van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB), overeenkomstig de artikelen 23, 24, 83 en 84 van Verordering 648/2012.]2
  § 8. [2 ...]2
  § 9. [2 ...]2 ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 196 en 331, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/64, art. 10, 028; Inwerkingtreding : 07-06-2014>
  (3)<W 2021-06-02/03, art. 4, 054; Inwerkingtreding : 28-06-2021>

Art. 36/25bis.[1 § 1. De Bank is bevoegd om toe te zien op de naleving van [3 de bepalingen die zijn vastgesteld door of krachtens]3 Verordering 648/2012 door de financiële en niet-financiële tegenpartijen die onder haar toezicht staan krachtens artikel 36/2 van deze wet.
   De Bank is met name belast met het toezicht op de naleving door de in het eerste lid bedoelde tegenpartijen van Titel II van Verordering 648/2012 inzake de clearingverplichting, de rapporteringsverplichting en de risicomatigingstechnieken voor niet door een centrale tegenpartij geclearde OTC-derivatenproducten, evenals van artikel 37, lid 3, van Verordering 648/2012 wat betreft de financiële middelen en de operationele capaciteit die vereist zijn om de activiteit van clearinglid uit te oefenen krachtens Verordering 648/2012.]1
  [2 § 2. De Bank is bevoegd om toe te zien op de naleving van de artikelen 4 en 15 van Verordening 2015/2365 door de financiële en niet-financiële tegenpartijen die onder haar toezicht staan krachtens artikel 36/2.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/64, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 07-06-2014>
  (2)<W 2018-07-30/10, art. 32, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (3)<W 2023-12-20/08, art. 12, 062; Inwerkingtreding : 25-01-2024>

Art. 36/25ter.[1 § 1. Om de in artikel 36/25bis bedoelde taken te vervullen, oefent de Bank de bevoegdheden uit waarover zij krachtens de bepalingen van de hoofdstukken IV/1 en IV/2 beschikt.
   § 2. De niet-naleving van de door of krachtens Verordening 648/2012 en Verordening 2015/2365 vastgestelde bepalingen door een centrale tegenpartij, een financiële tegenpartij of een niet-financiële tegenpartij die onder het toezicht staat van de Bank krachtens artikel 36/2 van deze wet, kan aanleiding geven tot de toepassing van dwangsommen, andere dwangmaatregelen en sancties als bepaald in deze wet en in de bijzondere wetten die van toepassing zijn op de instellingen die onder het toezicht staan van de Bank.]1
  ----------
  (1)<W 2019-05-02/25, art. 17, 052; Inwerkingtreding : 31-05-2019>

Art. 36/26.
  <Opgeheven bij W 2018-07-30/10, art. 34, 046; Inwerkingtreding : onbepaald en ten laatste op 01-10-2020>

Art. 36/26/1.[1 § 1. Krachtens artikel 11 van Verordening 909/2014 wordt de Bank aangewezen als bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de taken met betrekking tot de vergunningverlening aan en het toezicht op in België gevestigde centrale effectenbewaarinstellingen, behoudens andersluidende bepalingen in Verordening 909/2014 die specifieke bevoegdheden toekennen aan de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op handelsplatformen.
   Als aangewezen bevoegde autoriteit is de Bank bevoegd voor het toezicht op de naleving van alle bepalingen van Verordening 909/2014, met inbegrip van de bepalingen van Titel II van Verordening 909/2014, tenzij anders is bepaald in Verordening 909/2014 en onverminderd de bevoegdheden waarover de FSMA krachtens artikel 23bis van de wet van 2 augustus 2002 beschikt.
   Onverminderd de bevoegdheden van de Bank staat de FSMA in voor het toezicht op de in België gevestigde centrale effectenbewaarinstellingen, daarbij handelend vanuit het oogpunt van de naleving van de regels bedoeld in artikel 45, § 1, 1°, van de wet van 2 augustus 2002, en vanuit het oogpunt van de naleving van de regels die een loyale, billijke en professionele behandeling van de deelnemers en hun cliënten moeten waarborgen. Handelend vanuit het oogpunt van deze bevoegdheden staat de FSMA in voor de naleving van de artikelen 26, lid 3, 29, 32 tot 35, 38, 49 en 53, van Verordening 909/2014 door de centrale effectenbewaarinstellingen.
   In het kader van de toepassing van Verordening 909/2014 raadpleegt de Bank de FSMA voor de aspecten die tot de bevoegdheden van laatstgenoemde behoren overeenkomstig artikel 23bis van de wet van 2 augustus 2002. Indien de Bank geen rekening houdt met het advies van de FSMA, wordt dat met de redenen voor de afwijking vermeld in de motivering van haar beslissing. Het voornoemd advies van de FSMA wordt bij de kennisgeving van de beslissing van de Bank gevoegd, tenzij het betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 23bis, § 3, vierde lid, van de wet van 2 augustus 2002.
   De FSMA en de Bank kunnen een overeenkomst sluiten waarin zij praktische afspraken vastleggen voor hun samenwerking, met name met betrekking tot de samenwerkingsakkoorden die de Bank conform artikel 24 van Verordening 909/2014 heeft gesloten.
  [5 § 1/1. De Bank is bevoegd voor het uitvoeren van de in Verordening 2022/858 bedoelde taken met betrekking tot de vergunningverlening aan en het toezicht op entiteiten die een DLT-afwikkelingssysteem of een DLT-handels- en afwikkelingssysteem exploiteren. De Bank oefent deze bevoegdheid uit overeenkomstig de bij wet vastgelegde bevoegdheidsverdeling tussen de Bank en de FSMA.]5
   § 2. Overeenkomstig Verordening 909/2014 kan de Bank diensten verrichten als centrale effecten-bewaarinstelling.
   § 3. De Bank is belast met het toezicht op de centrale effectenbewaarinstellingen die krachtens paragraaf 1 een vergunning hebben verkregen. Onverminderd de bepalingen van Verordening 909/2014, kan de Koning op advies van de Bank het volgende bepalen :
   1° de regels inzake het prudentieel toezicht, met inbegrip van de herstelmaatregelen, dat door de Bank wordt uitgeoefend op de in § 1 bedoelde centrale effectenbewaarinstellingen die geen in België gevestigde kredietinstellingen zijn;
   2° op zowel geconsolideerde als individuele basis, de minimumvereisten inzake organisatie, werking, financiële positie, interne controle en risicobeheer die van toepassing zijn op de in § 1 bedoelde centrale effectenbewaarinstellingen die geen in België gevestigde kredietinstellingen zijn.
   § 4. Overeenkomstig artikel 30 van Verordening 909/2014 kan een centrale effectenbewaarinstelling een ondersteuning verlenende instelling opdragen ondersteunende diensten te verlenen of operationele taken uit te voeren die van kritiek belang zijn om haar diensten en activiteiten te verzekeren, met inbegrip van het operationeel beheer van bancaire nevendiensten.
   § 5. De in paragraaf 4 bedoelde ondersteuning verlenende instellingen dienen een vergunning te verkrijgen van de Bank, op advies van de FSMA. De Bank is belast met het toezicht op die instellingen. Op advies van de Bank en de FSMA bepaalt de Koning met name het volgende :
   1° op zowel geconsolideerde als individuele basis, de voorwaarden en de procedure voor de vergunningverlening aan en de handhaving van de vergunning van deze instellingen door de Bank, met inbegrip van de reikwijdte van het advies van de FSMA en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan door de personen die de effectieve leiding waarnemen en de personen die een belangrijke deelneming bezitten;
   2° de regels inzake het prudentieel toezicht, met inbegrip van de herstelmaatregelen, dat door de Bank wordt uitgeoefend op de in paragraaf 4 bedoelde instellingen die geen in België gevestigde kredietinstellingen zijn;
   3° de minimumvereisten inzake organisatie, werking, financiële positie, interne controle en risicobeheer die van toepassing zijn op de in paragraaf 4 bedoelde instellingen die geen in België gevestigde kredietinstellingen zijn.
   De Bank kan een ondersteuning verlenende instelling toestaan andere dan de in paragraaf 4 bedoelde diensten te verstrekken en bepaalt de voorwaarden waaronder die toestemming wordt verleend.
   Op advies van de Bank en de FSMA kan de Koning, met naleving van de internationale verplichtingen van België, de in de paragrafen 4 en 5 bedoelde regels geheel of gedeeltelijk toepassen op de in het buitenland gevestigde instellingen waarvan het bedrijf bestaat in het geheel of gedeeltelijk verlenen van ondersteunende diensten of uitvoeren van operationele taken die van kritiek belang zijn om de diensten en activiteiten van in België gevestigde centrale effectenbewaarinstellingen te verzekeren.
   De paragrafen 4 en 5 zijn niet van toepassing op het verlenen van ondersteunende diensten of het uitvoeren van operationele taken om de diensten en activiteiten van centrale effectenbewaarinstellingen te verzekeren, wanneer die diensten of taken verricht worden door een of meer centrale banken van het Eurosysteem.
  [3 § 5/1. Het is de centrale effectenbewaarinstellingen en de ondersteuning verlenende instellingen verboden een bijzonder mechanisme in de zin van artikel 36/4, tweede lid, in te stellen met dien verstande dat de in punt 4° van het voornoemde artikel bedoelde normen en normale praktijken de normen en normale praktijken zijn voor verrichtingen die in het kader van de in de bijlage van Verordening 909/2014 bedoelde diensten worden uitgevoerd.]3
   § 6. Voor de toepassing van deze paragraaf worden beschouwd als depositobanken de in België gevestigde kredietinstellingen waarvan het bedrijf uitsluitend bestaat in het verstrekken van diensten van bewaarneming van financiële instrumenten, het aanhouden van financiële-instrumentenrekeningen, de afwikkeling van financiële instrumenten en daarmee verband houdende niet-bancaire diensten, naast de activiteiten bedoeld in artikel 1, § 3, eerste lid, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen [4 ...]4, wanneer die activiteiten een nevendienst vormen van of verband houden met de voornoemde diensten.
   De in het eerste lid bedoelde depositobanken dienen een vergunning te verkrijgen van de Bank, op advies van de FSMA. De Bank is belast met het prudentieel toezicht op die instellingen. Op advies van de Bank en de FSMA regelt de Koning inzonderheid, op zowel geconsolideerde als niet-geconsolideerde basis, de voorwaarden en de procedure voor de vergunningverlening aan en de handhaving van de vergunning van deze instellingen door de Bank, met inbegrip van de reikwijdte van het advies van de FSMA en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan door de personen die de effectieve leiding waarnemen, en de personen die een belangrijke deelneming bezitten.
   De Bank kan een depositobank toestaan andere dan de in het eerste lid bedoelde diensten te verstrekken en bepaalt de voorwaarden waaronder die toestemming wordt verleend.
   § 7. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de in artikel 8 bedoelde bevoegdheden van de Bank. Op advies van de Bank kan de Koning het volgende bepalen :
   1° de standaarden voor het toezicht op de effectenafwikkelingssystemen;
   2° de mededelingsplicht in hoofde van de exploitant van een effectenafwikkelingssysteem of van de ondersteuning verlenende instelling ten aanzien van de door de Bank opgevraagde informatie;
   3° dwangmaatregelen indien de exploitant van een effectenafwikkelingssysteem of de ondersteuning verlenende instelling niet langer voldoet aan de opgelegde standaarden of indien de mededelingsplicht niet wordt nageleefd.
   § 8. De Bank coördineert de samenwerking en de uitwisseling van informatie met de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, de betrokken autoriteiten, de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Europese Bankautoriteit (EBA).
   § 9. Onverminderd de artikelen 273 en 378 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen [4 ...]4, richt de voorzitter van [2 de insolventierechtbank]2, vooraleer een uitspraak wordt gedaan over de opening van een faillissementsprocedure [2 ...]2 ten aanzien van een centrale effectenbewaarinstelling of een ondersteuning verlenende instelling, een verzoek om advies aan de Bank. De griffier geeft dit verzoek onverwijld door. Hij stelt de procureur des Konings ervan in kennis.
   De Bank wordt schriftelijk om advies verzocht. Bij deze aanvraag worden de nodige documenten gevoegd om haar op de hoogte te stellen.
   De Bank verstrekt haar advies binnen vijftien dagen na de ontvangst van het verzoek om advies. Indien een procedure betrekking heeft op een centrale effectenbewaarinstelling of op een ondersteuning verlenende instelling waarvan de Bank oordeelt dat zij belangrijke systeemgevolgen kan hebben of waarvoor een voorafgaande coördinatie met buitenlandse autoriteiten vereist is, beschikt de Bank over een ruimere termijn om haar advies te verstrekken, met dien verstande dat de totale termijn niet langer mag zijn dan dertig dagen. Indien de Bank van oordeel is dat zij gebruik moet maken van deze uitzonderlijke termijn, brengt zij dit ter kennis van de rechterlijke instantie die een uitspraak moet doen. De termijn waarover de Bank beschikt om een advies uit te brengen, schorst de termijn waarbinnen de rechterlijke instantie uitspraak moet doen. Indien de Bank geen advies verstrekt binnen de vastgestelde termijn, kan [2 de insolventierechtbank]2 uitspraak doen over het verzoek.
   De Bank verstrekt haar advies schriftelijk. Het wordt op ongeacht welke wijze bezorgd aan de griffier, die het doorgeeft aan de voorzitter van [2 de insolventierechtbank]2 en aan de procureur des Konings. Het advies wordt toegevoegd aan het dossier.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/10, art. 35, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (2)<W 2019-05-02/25, art. 19, 052; Inwerkingtreding : 31-05-2019>
  (3)<W 2021-06-02/03, art. 5, 054; Inwerkingtreding : 28-06-2021>
  (4)<W 2022-07-20/40, art. 290, 059; Inwerkingtreding : 06-10-2022>
  (5)<W 2023-12-20/08, art. 13, 062; Inwerkingtreding : 25-01-2024>

Art. 36/27.[1 § 1. [2 Wanneer een instelling als bedoeld in artikel 36/26, § 1, 3°, of een daarmee gelijkgestelde instelling als bedoeld in artikel 36/26, § 7" vervangen door de woorden "Wanneer een vereffeningsinstelling of een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling, als bedoeld in artikel 36/26, of een centrale effectenbewaarinstelling of een ondersteuning verlenende instelling, als bedoeld in artikel 36/26/1]2, niet werkt overeenkomstig de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen, wanneer haar beleid of haar financiële positie de goede afloop van haar verbintenissen in het gedrang dreigt te brengen of niet voldoende waarborgen biedt voor haar solvabiliteit, liquiditeit of rendabiliteit, of wanneer haar beleidsstructuren, haar administratieve of boekhoudkundige organisatie of haar interne controle zo'n ernstige leemten vertonen dat het Belgische of internationale financiële stelsel erdoor in het gedrang zou kunnen komen, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, hetzij op verzoek van de Bank, hetzij op eigen initiatief, na advies van de Bank, elke daad van beschikking vaststellen, ten gunste van de Staat of om het even welke andere Belgische of buitenlandse publiek- of privaatrechtelijke persoon, inzonderheid elke overdracht, verkoop of inbreng met betrekking tot :
  1° activa, passiva of één of meer bedrijfstakken en, meer algemeen, alle of een deel van de rechten en verplichtingen van de betrokken instelling, inclusief overgaan tot de overdracht van de cliëntentegoeden die bestaan uit financiële instrumenten die worden beheerst door de gecoördineerde tekst van het koninklijk besluit nr. 62 betreffende de bewaargeving van vervangbare financiële instrumenten en de vereffening van transacties op deze instrumenten, alsook uit de onderliggende effecten die in naam van de betrokken instelling bij depositarissen worden gehouden, evenals overgaan tot de overdracht van de middelen, inclusief de informaticamiddelen, die nodig zijn voor de verwerking van de verrichtingen met betrekking tot die tegoeden, en de rechten en verplichtingen met betrekking tot die verwerking;
  2° al dan niet stemrechtverlenende aandelen die al dan niet het kapitaal vertegenwoordigen, die door de vereffeningsinstelling of de daarmee gelijkgestelde instelling zijn uitgegeven.
  § 2. Het koninklijk besluit dat met toepassing van paragraaf 1 wordt genomen, bepaalt de vergoeding die moet worden betaald aan de eigenaars van de goederen of de houders van de rechten waarop de in het besluit bepaalde daad van beschikking betrekking heeft. Indien de bij het koninklijk besluit aangewezen overnemer een andere persoon is dan de Staat, komt de prijs die, volgens de met de Staat gesloten overeenkomst, door de overnemer verschuldigd is, als vergoeding toe aan de genoemde eigenaars of houders, volgens de verdeelsleutel die in hetzelfde besluit is vastgelegd.
  Een deel van de vergoeding mag variabel zijn, voor zover dit variabele gedeelte bepaalbaar is.
  § 3. Het koninklijk besluit dat met toepassing van paragraaf 1 wordt genomen, wordt ter kennis gebracht van de betrokken instelling. De maatregelen waarin dit besluit voorziet, worden bovendien bekendgemaakt via een bericht in het Belgisch Staatsblad.
  Zodra zij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving heeft ontvangen, verliest de instelling de beschikkingsbevoegdheid over de activa waarop de in het koninklijk besluit bepaalde daden van beschikking betrekking hebben.
  § 4. Het is niet mogelijk om de in paragraaf 1 bedoelde daden niet-tegenwerpbaar te verklaren krachtens [3 de artikelen XX.111, XX.112 of XX.114 van het Wetboek van economisch recht]3.
  Niettegenstaande elke strijdige contractuele bepaling mogen de door de Koning met toepassing van paragraaf 1 vastgestelde maatregelen noch tot gevolg hebben dat de bepalingen van een tussen de instelling en één of meer derden gesloten overeenkomst worden gewijzigd, noch dat aan een dergelijke overeenkomst een einde wordt gesteld, noch dat aan één van de betrokken partijen het recht wordt verleend om de overeenkomst eenzijdig te beëindigen.
  Ten aanzien van de door de Koning met toepassing van paragraaf 1 vastgestelde maatregelen geldt geen enkele statutaire of contractuele goedkeuringsclausule of geen enkel statutair of contractueel voorkooprecht, geen enkele optie tot aankoop van een derde alsook geen enkele statutaire of contractuele clausule die de wijziging van de controle over de betrokken instelling verhindert.
  De Koning is gemachtigd om alle overige regelingen te treffen die nodig zijn om de goede uitvoering van de op grond van paragraaf 1 genomen maatregelen te verzekeren.
  § 5. De burgerlijke aansprakelijkheid van de personen die in naam van de Staat of op zijn verzoek optreden in het kader van de in dit artikel bedoelde maatregelen, en die is opgelopen als gevolg van of met betrekking tot hun beslissingen, daden of handelingen in het kader van deze maatregelen, is beperkt tot gevallen van bedrog of zware fout in hun hoofde. Het al dan niet bestaan van een zware fout dient te worden beoordeeld op grond van de concrete omstandigheden van het betrokken geval, en inzonderheid van de hoogdringendheid waarmee die personen werden geconfronteerd, van de praktijken op de financiëlemarkten, van de complexiteit van het betrokken geval, van de bedreigingen voor de bescherming van het spaarwezen en van het gevaar voor schade aan de nationale economie ingevolge de discontinuïteit van de betrokken instelling.
  § 6. Alle geschillen waartoe de in dit artikel bedoelde maatregelen en de in paragraaf 5 bedoelde aansprakelijkheid aanleiding zouden kunnen geven, behoren tot de uitsluitende bevoegdheid van de Belgische rechtbanken, die uitsluitend het Belgische recht toepassen.
  § 7. Ten behoeve van de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 32bis gesloten op 7 juni 1985 in de Nationale Arbeidsraad, betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst en tot regeling van de rechten van de werknemers die worden overgenomen bij overname van activa na faillissement, worden de daden die krachtens paragraaf 1, 1°, zijn verricht, beschouwd als daden die door de vereffeningsinstelling of de daarmee gelijkgestelde instelling zelf zijn gesteld [2 "of door de centrale effectenbewaarinstelling of de ondersteuning verlenende instelling]2.
  § 8. Onverminderd de algemene rechtsbeginselen die hij zou kunnen inroepen, kan de raad van bestuur van de betrokken instelling van de statutaire beperkingen van zijn bestuursbevoegdheden afwijken indien een van de in paragraaf 1 vermelde toestanden van dien aard is dat hij de stabiliteit van het Belgische of internationale financiële stelsel dreigt aan te tasten. De raad van bestuur stelt een bijzonder verslag op waarin wordt verantwoord waarom deze bepaling wordt toegepast, en waarin de genomen beslissingen worden uiteengezet; dit verslag wordt binnen twee maanden aan de algemene vergadering bezorgd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 196, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2018-07-30/10, art. 36, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (3)<W 2019-05-02/25, art. 20, 052; Inwerkingtreding : 31-05-2019>

Art. 36/28.[1 § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder :
  1° koninklijk besluit : het koninklijk besluit dat na overleg in de Ministerraad is vastgesteld met toepassing van artikel 36/27, § 1;
  2° daad van beschikking : de overdracht of de andere daad van beschikking waarin het koninklijk besluit voorziet;
  3° rechtbank : de rechtbank van eerste aanleg te Brussel;
  4° eigenaars : de natuurlijke of rechtspersonen die, op de datum van het koninklijk besluit, eigenaar zijn van de activa of aandelen dan wel houder zijn van de rechten die het voorwerp uitmaken van de daad van beschikking;
  5° derde-overnemer : de natuurlijke of rechtspersoon, andere dan de Belgische Staat, die volgens het koninklijk besluit, de activa, aandelen of rechten die het voorwerp uitmaken van de daad van beschikking, zal verwerven;
  6° schadeloosstelling : de schadeloosstelling die door het koninklijk besluit wordt vastgesteld ten voordele van de eigenaars als tegenprestatie voor de daad van beschikking.
  § 2. Het koninklijk besluit treedt in werking op de dag dat het in paragraaf 8 bedoelde vonnis wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
  § 3. De Belgische Staat dient ter griffie van de rechtbank een verzoekschrift in teneinde te laten vaststellen dat de daad van beschikking in overeenstemming is met de wet en dat de schadeloosstelling haar billijk voorkomt, inzonderheid rekening houdend met de criteria bepaald in paragraaf 7, vierde lid.
  Op straffe van nietigheid bevat dit verzoekschrift :
  1° [2 de identiteit van de betrokken vereffeningsinstelling of met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling, de identiteit van de betrokken centrale effectenbewaarinstelling of ondersteuning verlenende instelling]2;
  2° in voorkomend geval, de identiteit van de derde-overnemer;
  3° de verantwoording van de daad van beschikking gelet op de criteria vastgesteld in artikel 36/27, § 1;
  4° de schadeloosstelling, de elementen op grond waarvan zij werd vastgesteld, inzonderheid wat het variabele deel betreft waaruit zij zou zijn samengesteld en, in voorkomend geval, de sleutel voor de verdeling onder de eigenaars;
  5° in voorkomend geval, de vereiste toelatingen van overheidsinstanties en alle andere opschortende voorwaarden waaraan de daad van beschikking is onderworpen;
  6° in voorkomend geval, de prijs die met de derde-overnemer is overeengekomen voor de activa of aandelen die het voorwerp uitmaken van de daad van beschikking, alsook de mechanismen voor prijsherziening of -aanpassing;
  7° de opgave van dag, maand en jaar;
  8° de handtekening van de persoon die de Belgische Staat vertegenwoordigt of van de advocaat van de Belgische Staat.
  Bij het verzoekschrift wordt een kopie van het koninklijk besluit gevoegd.
  De bepalingen van Deel IV, Boek II, Titel Vbis van het Gerechtelijk Wetboek, met inbegrip van de artikelen 1034bis tot 1034sexies, zijn niet van toepassing op het verzoekschrift.
  § 4. De procedure die is ingeleid met het in paragraaf 3 bedoelde verzoekschrift, sluit alle andere gelijktijdige of toekomstige beroepen of rechtsvorderingen tegen het koninklijk besluit of tegen de daad van beschikking uit, met uitzondering van de vordering bedoeld in paragraaf 11. Ingevolge de indiening van het verzoekschrift vervalt elke andere procedure, gericht tegen het koninklijk besluit of de daad van beschikking, die voorheen zou zijn ingeleid en nog hangende zou zijn voor een ander gewoon of administratief rechtscollege.
  § 5. Binnen tweeënzeventig uur na de indiening van het verzoekschrift bedoeld in paragraaf 3, bepaalt de voorzitter van de rechtbank, bij beschikking, dag en uur van de in paragraaf 7 bedoelde rechtszitting, die moet plaatsvinden binnen zeven dagen na de indiening van het verzoekschrift. In deze beschikking worden alle in paragraaf 3, tweede lid, bepaalde vermeldingen opgenomen.
  De beschikking wordt door de griffie bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de Belgische Staat, van de betrokken instelling alsook, in voorkomend geval, van de derde-overnemer. Zij wordt tezelfdertijd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Deze bekendmaking geldt als kennisgeving aan de eventuele andere eigenaars dan de betrokken instelling.
  De beschikking wordt ook door de betrokken instelling binnen vierentwintig uur na de kennisgeving op haar website gepubliceerd.
  § 6. De in paragraaf 5, tweede lid, bedoelde personen kunnen ter griffie kosteloos inzage nemen van het in paragraaf 3 bedoelde verzoekschrift en de bijlagen, tot het in paragraaf 8 bedoelde vonnis wordt uitgesproken.
  § 7. Tijdens de rechtszitting die door de voorzitter van de rechtbank is vastgelegd, alsook tijdens eventuele latere zittingen die de rechtbank nuttig acht, hoort de rechtbank de Belgische Staat, de betrokken instelling, in voorkomend geval de derde-overnemer alsook de eigenaars die vrijwillig tussenkomen in de procedure.
  In afwijking van de bepalingen van hoofdstuk II van Titel III van Boek II van Deel IV van het Gerechtelijk Wetboek, mag geen enkele andere persoon dan bedoeld in het vorige lid, optreden in de procedure.
  Na de partijen te hebben gehoord, gaat de rechtbank na of de daad van beschikking in overeenstemming is met de wet en of de schadeloosstelling haar billijk voorkomt.
  De rechtbank houdt rekening met de daadwerkelijke situatie van de betrokken instelling op het ogenblik van de daad van beschikking, inzonderheid met haar financiële situatie zoals die was of zou zijn geweest indien haar geen rechtstreekse of onrechtstreekse overheidssteun zou zijn verleend. Ten behoeve van dit lid worden met overheidssteun gelijkgesteld, de dringende voorschotten van liquide middelen evenals de garanties die door een publiekrechtelijk rechtspersoon worden verleend.
  De rechtbank spreekt zich uit in een en hetzelfde vonnis dat wordt gegeven binnen twintig dagen na de rechtszitting die door de voorzitter van de rechtbank is vastgelegd.
  § 8. Het vonnis waarmee de rechtbank vaststelt dat de daad van beschikking in overeenstemming is met de wet en de schadeloosstelling haar billijk voorkomt, geldt als akte van eigendomsoverdracht van de activa en aandelen die het voorwerp uitmaken van de daad van beschikking, evenwel onder voorbehoud van de opschortende voorwaarden bedoeld in paragraaf 3, tweede lid, 5°.
  § 9. Tegen het in paragraaf 8 bedoelde vonnis is geen beroep, verzet of derdenverzet mogelijk.
  Het vonnis wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de Belgische Staat, de betrokken instelling en, in voorkomend geval, de derde-overnemer, en het wordt tezelfdertijd bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
  Deze bekendmaking van het vonnis geldt als kennisgeving aan de eventuele andere eigenaars dan de betrokken instelling, en maakt de daad van beschikking, zonder verdere formaliteiten, tegenstelbaar aan derden.
  Het vonnis wordt ook door de betrokken instelling binnen vierentwintig uur na de kennisgeving op haar website gepubliceerd.
  § 10. Na kennisgeving van het in paragraaf 8 bedoelde vonnis, geeft de Belgische Staat of, in voorkomend geval, de derde-overnemer, het bedrag van de schadeloosstelling in bewaring bij de Deposito- en Consignatiekas, zonder dat hiervoor enige formaliteit hoeft te worden vervuld.
  De Belgische Staat ziet erop toe dat in het Belgisch Staatsblad een bericht wordt bekendgemaakt waarin bevestigd wordt dat voldaan is aan de opschortende voorwaarden bedoeld in paragraaf 3, tweede lid, 5°.
  Zodra het in het tweede lid bedoelde bericht is gepubliceerd, stort de Deposito- en Consignatiekas, op de door de Koning vastgestelde wijze, het bedrag van de in bewaring gegeven schadeloosstelling aan de eigenaars, onverminderd eventueel regelmatig derdenbeslag op of verzet tegen het gedeponeerde bedrag.
  § 11. De eigenaars kunnen bij de rechtbank een vordering tot herziening van de schadeloosstelling indienen, en dit op straffe van verval binnen twee maanden te rekenen vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in paragraaf 8 bedoelde vonnis. Deze vordering heeft geen enkel gevolg ten aanzien van de eigendomsoverdracht van de activa of aandelen die het voorwerp uitmaken van de daad van beschikking.
  De vordering tot herziening wordt voor het overige geregeld door het Gerechtelijk Wetboek. Paragraaf 7, vierde lid, is van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 196, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2018-07-30/10, art. 37, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>

Art. 36/29.[1 [3 Voor de uitvoering van haar toezichtsopdracht als bedoeld in de artikelen 36/25, 36/26 en 36/26/1 of in de ter uitvoering ervan genomen besluiten, of om gevolg te geven aan verzoeken tot samenwerking van bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 36/14, § 1, 2° en 3°, beschikt de Bank ten aanzien van de centrale tegenpartijen, de vereffeningsinstellingen, de centrale effectenbewaarinstellingen, [4 de entiteiten die een DLT-afwikkelingssysteem of een DLT-handels- en afwikkelingssysteem exploiteren,]4 de ondersteuning verlenende instellingen en de depositobanken, met inbegrip van hun op het grondgebied van de Unie gevestigde bijkantoren, over de volgende bevoegdheden :]3
  a) zij kan zich elke informatie en elk document, in welke vorm ook, doen meedelen;
  b) zij kan ter plaatse inspecties en expertises verrichten, ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van elk document, gegevensbestand en registratie, en toegang hebben tot elk informaticasysteem;
  c) zij kan de commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen van deze entiteiten belaste personen, op kosten van deze entiteiten, om bijzondere verslagen vragen over de door haar aangegeven onderwerpen;
  d) wanneer deze entiteiten in België zijn gevestigd, kan zij eisen dat deze haar alle nuttige informatie en documenten bezorgen over ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep en in het buitenland zijn gevestigd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 196, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/64, art. 13, 028; Inwerkingtreding : 07-06-2014>
  (3)<W 2018-07-30/10, art. 38, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (4)<W 2023-12-20/08, art. 14, 062; Inwerkingtreding : 25-01-2024>

Art. 36/30.[1 § 1. [6 De Bank kan elke centrale tegenpartij, elke centrale effectenbewaarinstelling, elke entiteit die een DLT-afwikkelingssysteem of een DLT-handels- en afwikkelingssysteem exploiteert, elke instelling die ondersteuning verleent aan een centrale effectenbewaarinstelling of elke depositobank bevelen binnen de door de Bank bepaalde termijn te voldoen aan de bepalingen die zijn vastgesteld door of krachtens de artikelen 36/25, 36/26 en 36/26/1 en aan elke bepaling die is vastgesteld door of krachtens Verordening 648/2012, Verordening 909/2014, Verordening 2015/2365 of Verordening 2022/858.
   Indien de instelling waaraan de Bank met toepassing van het eerste lid een bevel heeft gericht, na afloop van de opgelegde termijn in gebreke blijft, kan de Bank, op voorwaarde dat de instelling haar middelen heeft kunnen laten gelden en onverminderd de andere bij de wet bepaalde maatregelen:
   1° de betrokken tekortkoming bekendmaken;
   2° de betaling van een dwangsom opleggen van maximum 2.500.000 euro per inbreuk en maximum 50.000 euro per dag vertraging;
   3° bij de betrokken instelling, waarvan de maatschappelijke zetel in België is gevestigd, een bijzonder commissaris aanstellen van wie de toestemming vereist is voor de handelingen en beslissingen die de Bank bepaalt.
   In spoedeisende gevallen kan de Bank de in het tweede lid, 1° en 3°, bedoelde maatregelen nemen zonder voorafgaand bevel met toepassing van het eerste lid, op voorwaarde dat de betrokken instelling haar middelen heeft kunnen laten gelden.]6
  § 2. [6 Onverminderd de andere bij de wet bepaalde maatregelen kan de Bank, indien zij overeenkomstig de artikelen 36/9 tot 36/11 een inbreuk vaststelt op de bepalingen die zijn vastgesteld door of krachtens de artikelen 36/25, 36/26 en 36/26/1 of op de bepalingen die zijn vastgesteld door of krachtens Verordening 648/2012, Verordening 909/2014, Verordening 2015/2365 of Verordening 2022/858, aan elke centrale tegenpartij, aan elke centrale effectenbewaarinstelling, aan elke entiteit die een DLT-afwikkelingssysteem of een DLT-handels- en afwikkelingssysteem exploiteert, aan elke instelling die ondersteuning verleent aan een centrale effectenbewaarinstelling of aan elke depositobank een administratieve geldboete opleggen die voor hetzelfde feit of geheel van feiten niet meer mag bedragen dan 2.500.000 euro. Wanneer de inbreuk de overtreder een vermogensvoordeel heeft opgeleverd, wordt dit maximum verhoogd tot het tweevoud van het bedrag van dit voordeel en, in geval van recidive, tot het drievoud van dit bedrag.
   In afwijking van het eerste lid zijn de volgende maximumbedragen van toepassing in geval van een inbreuk door een centrale tegenpartij op de artikelen 4 of 15 van Verordening 2015/2365 of van de bepalingen die werden genomen op basis of in uitvoering van die artikelen:
   a) voor natuurlijke personen 5.000.000 euro; en
   b) voor rechtspersonen 5.000.000 euro in geval van een inbreuk op artikel 4 en 15.000.000 euro in geval van een inbreuk op artikel 15 of, indien het bij toepassing van dat percentage verkregen bedrag hoger is, tien procent van de totale jaaromzet tijdens het voorgaande boekjaar.
   Wanneer de inbreuk voor de overtreder winst heeft opgeleverd, of deze laatste in staat heeft gesteld verlies te vermijden, kan dat maximumbedrag worden verhoogd tot het drievoud van die winst of dat verlies.]6
  § 3. De met toepassing van § 1 of § 2 opgelegde dwangsommen en geldboetes worden ten voordele van de Schatkist geïnd door [3 de Algemene Administratie van de inning en invordering van de Federale overheidsdienst Financiën]3.]1
  [4 § 4. [6 Het bedrag van de op grond van paragrafen 1 en 2 opgelegde dwangsommen en geldboetes wordt met name door de Bank vastgesteld rekening houdend met alle relevante omstandigheden, en met name, in voorkomend geval, met:]6
   a) de ernst en de duur van de tekortkomingen;
   b) de mate van verantwoordelijkheid van de betrokkene;
   c) de financiële draagkracht van de betrokkene, zoals die met name blijkt uit de totale omzet van de betrokken rechtspersoon of uit het jaarinkomen van de betrokken natuurlijke persoon;
   d) het voordeel of de winst die deze tekortkomingen eventueel opleveren;
   e) het nadeel dat derden door deze tekortkomingen hebben geleden, voor zover dit kan worden bepaald;
   f) de mate van medewerking van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteiten;
   g) vroegere tekortkomingen van de betrokkene;
   h) de potentiële negatieve impact van de tekortkomingen op de stabiliteit van het financiële stelsel.]4
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 196, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2014-04-25/64, art. 14, 028; Inwerkingtreding : 07-06-2014>
  (3)<W 2015-12-18/17, art. 61, 030; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
  (4)<W 2018-07-30/10, art. 39, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (5)<W 2019-05-02/25, art. 21, 052; Inwerkingtreding : 31-05-2019>
  (6)<W 2023-12-20/08, art. 15, 062; Inwerkingtreding : 25-01-2024>

Art. 36/30/1.[1 § 1. [3 Wanneer de Bank een van de inbreuken vaststelt als bedoeld in artikel 63 van Verordening 909/2014, kan ze aan elke centrale effectenbewaarinstelling, aan elke entiteit die een DLT-afwikkelingssysteem of een DLT-handels- en afwikkelingssysteem exploiteert of aan de persoon die verantwoordelijk is voor de inbreuk, de sancties en andere administratieve maatregelen opleggen die zijn bepaald door of krachtens artikel 63 van Verordening 909/2014. Bij de vaststelling van de aard en de omvang van sancties of andere administratieve maatregelen houdt de Bank met name rekening met de relevante omstandigheden die zijn vermeld in artikel 64 van Verordening 909/2014. Wanneer de Bank in het bijzonder, overeenkomstig de artikelen 36/9 tot 36/11, een van de inbreuken vaststelt als bedoeld in of krachtens artikel 63 van Verordening 909/2014, kan ze aan elke centrale effectenbewaarinstelling, aan elke entiteit die een DLT-afwikkelingssysteem of een DLT-handels- en afwikkelingssysteem exploiteert of aan de persoon die verantwoordelijk is voor de inbreuk, een administratieve boete opleggen waarvan het maximumbedrag wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 63, paragraaf 2, e), f) en g), van Verordening 909/2014. De beslissingen tot het opleggen van een sanctie of enige andere administratieve maatregel worden met inachtneming van artikel 62 van Verordening 909/2014 bekendgemaakt.]3
   § 2. [3 Indien de centrale effectenbewaarinstelling of entiteit die een DLT-afwikkelingssysteem of een DLT-handels- en afwikkelingssysteem exploiteert waaraan de Bank een bevel heeft gericht om te voldoen aan de bepalingen die zijn vastgesteld door of krachtens Verordening 909/2014, de artikelen 4 en 15 van Verordening 2015/2365 of Verordening 2022/858, na afloop van de opgelegde termijn in gebreke blijft, kan de Bank, op voorwaarde dat de betrokken instelling haar middelen heeft kunnen laten gelden:
   1° de betrokken tekortkoming bekendmaken;
   2° de betaling van een dwangsom opleggen van maximum 2.500.000 euro per inbreuk en maximum 50.000 euro per dag vertraging;
   3° bij de betrokken instelling waarvan de maatschappelijke zetel in België is gevestigd, een bijzonder commissaris aanstellen van wie de toestemming vereist is voor de handelingen en beslissingen die de Bank bepaalt;
   4° voor de duur die zij bepaalt, de rechtstreekse of onrechtstreekse uitoefening van het bedrijf van de betrokken instelling geheel of ten dele schorsen dan wel verbieden;
   De leden van de bestuurs- en beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen ondanks de schorsing of het verbod, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voortvloeit voor de instelling of voor derden;
   Indien de Bank de schorsing of het verbod in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, zijn alle hiermee strijdige handelingen en beslissingen nietig;
   5° strengere vereisten opleggen inzake solvabiliteit, liquiditeit, risicoconcentratie en andere begrenzingen;
   6° de vervanging gelasten van alle of een deel van de leden van het wettelijk bestuursorgaan van de betrokken instelling binnen een termijn die zij bepaalt en, zo binnen deze termijn geen vervanging geschiedt, in de plaats van de voltallige bestuurs- en beleidsorganen van de betrokken instelling een of meer voorlopige bestuurders of zaakvoerders aanstellen die alleen of collegiaal, naargelang van het geval, de bevoegdheden hebben van de vervangen personen. De Bank maakt haar beslissing bekend in het Belgisch Staatsblad.
   De bezoldiging van de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) wordt vastgesteld door de Bank en gedragen door de betrokken instelling.
   De Bank kan de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) te allen tijde vervangen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een meerderheid van aandeelhouders of vennoten, wanneer zij aantonen dat het beleid van de betrokkenen niet langer de nodige waarborgen biedt.
   In spoedeisende gevallen kan de Bank de in paragraaf 2, 1°, 3° en 4° tot 6°, bedoelde maatregelen nemen zonder voorafgaand bevel, op grond van het eerste lid, op voorwaarde dat de betrokken instelling haar middelen heeft kunnen laten gelden.]3
  [3 § 2/1. Onverminderd de andere bij de wet bepaalde maatregelen kan de Bank, wanneer ze, overeenkomstig de artikelen 36/9 tot 36/11, een inbreuk vaststelt op de bepalingen die zijn vastgesteld door of krachtens de artikelen 4 en 15 van Verordening 2015/2365, aan elke centrale effectenbewaarinstelling een administratieve boete opleggen. De volgende maximumbedragen zijn van toepassing:
   a) voor natuurlijke personen 5.000.000 euro; en
   b) voor rechtspersonen 5.000.000 euro bij een inbreuk op artikel 4 en 15.000.000 euro bij een inbreuk op artikel 15 of, indien het bij toepassing van dat percentage verkregen bedrag hoger is, tien procent van de totale jaaromzet tijdens het voorgaande boekjaar.
   Wanneer de inbreuk voor de overtreder winst heeft opgeleverd, of deze laatste in staat heeft gesteld verlies te vermijden, kan dit maximumbedrag worden verhoogd tot het drievoud van die winst of dat verlies.]3
   § 3. De met toepassing van dit artikel opgelegde dwangsommen en geldboetes worden ten voordele van de Schatkist geïnd door de Algemene Administratie van de inning en invordering van de Federale overheidsdienst Financiën.
   § 4. [3 Het bedrag van de op grond van paragrafen 2 en 3 opgelegde dwangsommen en geldboetes wordt door de Bank vastgesteld rekening houdend met alle relevante omstandigheden, en met name, in voorkomend geval, met:
   a) de ernst en de duur van de tekortkomingen;
   b) de mate van verantwoordelijkheid van de betrokkene;
   c) de financiële draagkracht van de betrokkene, zoals die met name blijkt uit de totale omzet van de betrokken rechtspersoon of uit het jaarinkomen van de betrokken natuurlijke persoon;
   d) het voordeel of de winst die deze tekortkomingen eventueel opleveren;
   e) het nadeel dat derden door deze tekortkomingen hebben geleden, voor zover dit kan worden bepaald;
   f) de mate van medewerking van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteiten;
   g) vroegere tekortkomingen van de betrokkene;
   h) de potentiële negatieve impact van de tekortkomingen op de stabiliteit van het financiële stelsel.]3]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-07-30/10, art. 40, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (2)<W 2022-11-28/02, art. 41, 061; Inwerkingtreding : 15-02-2023>
  (3)<W 2023-12-20/08, art. 16, 062; Inwerkingtreding : 25-01-2024>

Art.36/30/2. [1 § 1. Voor de uitvoering van haar taken als afwikkelingsautoriteit bedoeld in de artikelen 12ter, § 1/1, en in de bepalingen die werden vastgesteld door of krachtens dat artikel, of om gevolg te geven aan verzoeken tot samenwerking van afwikkelingsautoriteiten in de zin van artikel 36/14, § 1, 22° /1, beschikt de Bank ten aanzien van de centrale tegenpartijen, met inbegrip van hun op het grondgebied van de Unie gevestigde bijkantoren, over de volgende bevoegdheden:
   1° zij kan zich elke informatie en elk document, in welke vorm ook, doen meedelen;
   2° zij kan ter plaatse inspecties en expertises verrichten, ter plaatse kennisnemen en een kopie maken van elk document, gegevensbestand en registratie, en toegang hebben tot elk informaticasysteem;
   3° zij kan de commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen van deze entiteiten belaste personen, op kosten van deze entiteiten, om bijzondere verslagen vragen over de door haar aangegeven onderwerpen;
   4° wanneer deze entiteiten in België zijn gevestigd, kan zij eisen dat deze haar alle nuttige informatie en documenten bezorgen over ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep en in het buitenland zijn gevestigd.
   § 2. Wanneer de Bank een inbreuk vaststelt op de bepalingen als bedoeld in of krachtens Verordening 2021/23, kan de Bank de centrale tegenpartij of de persoon die verantwoordelijk is voor de inbreuk gelasten de vastgestelde situatie te verhelpen binnen de door de Bank bepaalde termijn en, in voorkomend geval, het gedrag dat een inbreuk uitmaakt niet meer te herhalen.
   Indien de centrale tegenpartij of de persoon aan wie de Bank, overeenkomstig het eerste lid, een bevel heeft gericht, in gebreke blijft na afloop van de opgelegde termijn, en op voorwaarde dat de centrale tegenpartij of de persoon haar of zijn middelen heeft kunnen laten gelden, kan de Bank, onverminderd de overige maatregelen bepaald door of krachtens Verordening 2021/23:
   1° de desbetreffende tekortkoming aan het licht brengen en de identiteit van de centrale tegenpartij of van de verantwoordelijke persoon en de aard van de inbreuk bekendmaken;
   2° de betaling van een dwangsom opleggen van maximum 2.500.000 euro per inbreuk en maximum 50.000 euro per dag vertraging;
   3° tegen de leden van bestuursorganen van de centrale tegenpartij of tegen iedere andere verantwoordelijk gehouden natuurlijke persoon een tijdelijk verbod uitspreken om functies uit te oefenen in een centrale tegenpartij.
   In spoedeisende gevallen kan de Bank de in het tweede lid, 1° en 3°, bedoelde maatregelen nemen zonder voorafgaand bevel op grond van het eerste lid, op voorwaarde dat de centrale tegenpartij of iedere andere verantwoordelijk gehouden natuurlijke persoon, haar middelen heeft kunnen laten gelden.
   § 3. Onverminderd de overige maatregelen bepaald door of krachtens Verordening 2021/23, kan de Bank wanneer zij, overeenkomstig de artikelen 36/9 tot 36/11, een inbreuk vaststelt op de bepalingen die zijn vastgesteld door of krachtens Verordening 2021/23, aan elke centrale tegenpartij een administratieve boete opleggen, waarvoor de volgende maximumbedragen van toepassing zijn:
   a) voor natuurlijke personen 5.000.000 euro; en
   b) voor rechtspersonen tien procent van de totale jaaromzet tijdens het voorgaande boekjaar. Indien de rechtspersoon een dochteronderneming van een moederonderneming is, wordt de omzet in aanmerking genomen die blijkt uit de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederonderneming voor het voorgaande boekjaar.
   Wanneer de inbreuk voor de overtreder winst heeft opgeleverd, kan dit maximumbedrag worden verhoogd tot het tweevoud van het door de overtreder behaalde voordeel.
   § 4. De op grond van de paragrafen 2 en 3 opgelegde dwangsommen en geldboetes worden ten voordele van de Schatkist geïnd door de Algemene Administratie van de inning en invordering van de Federale Overheidsdienst Financiën.
   § 5. Wanneer de dwangsommen als bedoeld in paragraaf 2 en de administratieve boetes als bedoeld in paragraaf 3 worden opgelegd bij niet-naleving van de verplichtingen die zijn bepaald door of krachtens Verordening 2021/23, maakt de Bank de oplegging van die sancties bekend overeenkomstig artikel 83 van Verordening 2021/23.
   § 6. Het bedrag van de op grond van paragrafen 2 en 3 opgelegde dwangsommen en geldboetes wordt door de Bank vastgesteld rekening houdend met alle relevante omstandigheden, en met name, in voorkomend geval, met:
   a) de ernst en de duur van de tekortkomingen;
   b) de mate van verantwoordelijkheid van de betrokkene;
   c) de financiële draagkracht van de betrokkene, zoals die met name blijkt uit de totale omzet van de betrokken rechtspersoon of uit het jaarinkomen van de betrokken natuurlijke persoon;
   d) het voordeel of de winst die deze tekortkomingen eventueel opleveren;
   e) het nadeel dat derden door deze tekortkomingen hebben geleden, voor zover dit kan worden bepaald;
   f) de mate van medewerking van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteiten;
   g) vroegere tekortkomingen van de betrokkene;
   h) de potentiële negatieve impact van de tekortkomingen op de stabiliteit van het financiële stelsel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2023-12-20/08, art. 17, 062; Inwerkingtreding : 25-01-2024>


Art. 36/31.[1 § 1. Worden gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot één jaar en een geldboete van 50 euro tot 10.000 euro of met één van deze straffen alleen :
  1° zij die in België verrekenings- of vereffeningsactiviteiten in financiële instrumenten verrichten zonder dat zij daartoe gemachtigd zijn krachtens [2 de artikelen 36/25, 36/26 en 36/26/1]2 of indien deze machtiging werd ingetrokken;
  2° zij die inbreuk plegen op de bepalingen die zijn vastgesteld met toepassing van de artikelen 36/25 en 36/26 en door de Koning in de betrokken besluiten zijn aangeduid;
  3° zij die de onderzoeken en expertises verhinderen die de Bank krachtens dit hoofdstuk verricht, of haar bewust onjuiste of onvolledige informatie verstrekken;
  [3 4° de in artikel 36/25, § 4, bedoelde centrale tegenpartijen en de in artikel 36/26/1 bedoelde centrale effectenbewaarinstellingen en ondersteuning verlenende instellingen die met opzet een bijzonder mechanisme instellen in de zin van de voornoemde bepalingen.]3
  § 2. De bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, inclusief hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de in § 1 bedoelde inbreuken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-03-03/01, art. 196, 018; Inwerkingtreding : 01-04-2011>
  (2)<W 2018-07-30/10, art. 41, 046; Inwerkingtreding : 20-08-2018>
  (3)<W 2021-06-02/03, art. 6, 054; Inwerkingtreding : 28-06-2021>

HOOFDSTUK IV/3. [1 - Taken van de Bank in het kader van haar opdracht om bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. 36/32. [1 § 1. In dit Hoofdstuk worden bepaalde taken van de Bank evenals de flankerende juridische instrumenten vastgelegd, in het kader van haar opdracht om bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel als bedoeld in artikel 12, § 1.
   § 2. Voor de toepassing van dit Hoofdstuk wordt verstaan onder :
   1° "stabiliteit van het financiële stelsel" : situatie waarin de kans op discontinuïteit of verstoring van de werking van het financiële stelsel gering is of, indien zich dergelijke verstoringen zouden voordoen, waarin de gevolgen voor de economie beperkt zouden zijn;
   2° "nationale autoriteiten" : de Belgische autoriteiten, ongeacht of ze onder de Federale Staat of onder de Gewesten ressorteren, die uit hoofde van hun respectieve bevoegdheden belast kunnen zijn met de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen die met toepassing van dit Hoofdstuk worden uitgebracht door de Bank;
   3° "GTM-verordening" : de Verordening (EU) Nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen;
   4° "Europese toezichthoudende autoriteiten" : de Europese Bankautoriteit opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010, de Europese Autoriteit voor Verzekeringen en Bedrijfspensioenen opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 en de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 7, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

Afdeling 2. [1 - Opsporing en opvolging van factoren die de stabiliteit van het financiële stelsel kunnen aantasten]1   ----------   (1)
Art. 36/33.[1 § 1. De Bank is belast met de opsporing, de beoordeling en de opvolging van de verschillende factoren en ontwikkelingen die de stabiliteit van het financiële stelsel kunnen aantasten, met name deze die de robuustheid van het financiële stelsel kunnen aantasten of een accumulatie van systeemrisico's kunnen teweegbrengen. In dit verband heeft de Bank toegang tot alle gegevens die nuttig zijn voor deze opdracht.
   § 2. Meer in het bijzonder is de Bank, voor de toepassing van paragraaf 1, gemachtigd om :
   1° gebruik te maken van de gegevens waarover zij beschikt uit hoofde van haar andere wettelijke opdrachten, zoals die voortvloeien uit of vastgesteld zijn door of krachtens andere wetgevingen, waaronder wetgevingen die het statuut van en het toezicht op de in artikel 36/2 bedoelde financiële instellingen regelen of die het toezicht op geconsolideerde basis op die instellingen regelen;
   2° gebruik te maken van de bevoegdheden inzake toegang tot de gegevens waarover zij beschikt uit hoofde van haar andere wettelijke opdrachten, zoals die voortvloeien uit of vastgesteld zijn door of krachtens andere wetgevingen, waaronder wetgevingen die het statuut van en het toezicht op de in artikel 36/2 bedoelde financiële instellingen regelen of die het toezicht op geconsolideerde basis op die instellingen regelen;
   3° de gegevens die nuttig zijn voor de uitvoering van deze opdracht op te vragen bij alle entiteiten van de privésector die niet onderworpen zijn aan een toezichtsstatuut dat onder haar bevoegdheid valt, of, in voorkomend geval, via de autoriteiten waaronder deze entiteiten ressorteren.
   § 3. [2 Niettegenstaande de beroepsgeheimregeling waaraan zij in voorkomend geval onderworpen zijn, en ongeacht hun niveau van autonomie, werken de publiekrechtelijke entiteiten samen met de Bank opdat deze laatste over alle informatie en, in voorkomend geval, alle expertise beschikt die zij nodig heeft voor de uitvoering van haar opdracht bedoeld in dit hoofdstuk. Deze samenwerking kan een wederzijdse uitwisseling van informatie tussen de betrokken entiteiten en de Bank inhouden. Deze informatie wordt aan de Bank meegedeeld uit eigen beweging of op haar verzoek. Vertrouwelijke informatie die in voorkomend geval door de Bank aan de betrokken ontvangende entiteit wordt verstrekt, valt voor deze laatste onder de in artikel 35, § 1 bedoelde beroepsgeheimregeling en mag alleen worden gebruikt voor de goede uitvoering van de in deze paragraaf bedoelde samenwerking.]2
   § 4. Voor de toepassing van dit artikel kan de Bank ook samenwerkingsovereenkomsten sluiten met de Gewesten, de Europese Centrale Bank, het Europees Comité voor Systeemrisico's (ESRB), de Europese toezichthoudende autoriteiten en de buitenlandse autoriteiten die bevoegd zijn voor macroprudentieel toezicht, en vertrouwelijke gegevens meedelen aan die instellingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 9, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>
  (2)<W 2021-06-27/09, art. 10, 055; Inwerkingtreding : 19-07-2021>

Afdeling 3. [1 - Vaststelling van juridische instrumenten om bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel]1   ----------   (1)
Art. 36/34.[1 § 1. Onverminderd de Europese richtlijnen en verordeningen, met name wat betreft de bevoegdheden die aan de Europese Centrale Bank zijn toegewezen inzake bankentoezicht, waaronder op macroprudentieel gebied, kan de Bank voor macroprudentiële beleidsdoeleinden, om bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel, alle bevoegdheden uitoefenen, waaronder reglementaire bevoegdheden, waarin voorzien is door of krachtens deze wet of de wetgevingen die het statuut van en het toezicht op de in artikel 36/2 bedoelde financiële instellingen regelen of die het toezicht op geconsolideerde basis op die instellingen regelen.
   Naast de bevoegdheden bedoeld in het eerste lid, kan de Bank, om bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel, en onverminderd de bevoegdheden van de Europese Centrale Bank, gebruik maken van de volgende instrumenten ten aanzien van de financiële instellingen die aan haar toezicht zijn onderworpen :
   1° het opleggen van eigenvermogens- of liquiditeitsvereisten die een aanvulling vormen op, of strenger zijn dan, de vereisten waarin voorzien is door of krachtens de prudentiële wetgevingen, en dit voor alle instellingen of per categorie van instellingen die onder haar toezicht vallen;
   2° het opleggen, in het kader van de eigenvermogensvereisten, van specifieke vereisten naargelang van de aard van de kredieten of de waarde van de ontvangen zekerheden, of nog naargelang van de activiteitensector of de geografische zone waartoe de schuldenaren behoren, die een aanvulling vormen op of strenger zijn dan de vereisten waarin voorzien is door of krachtens de prudentiële wetgevingen, en dit voor alle instellingen of per categorie van instellingen die onder haar toezicht vallen;
   3° de bevoegdheid om kwantitatieve limieten op te leggen voor de risicoposities op eenzelfde tegenpartij of op een groep van verbonden tegenpartijen, of nog op een activiteitensector of een geografische zone, die een aanvulling vormen op of strenger zijn dan deze waarin voorzien is door of krachtens de prudentiële wetgevingen, en dit voor alle instellingen of per categorie van instellingen die onder haar toezicht vallen;
   4° het opleggen van limieten voor het geheel van de activiteiten van de instellingen die onder haar toezicht vallen, in verhouding tot hun eigen vermogen (leverage ratio), die een aanvulling vormen op of strenger zijn dan deze waarin voorzien is door of krachtens de prudentiële wetgevingen, en dit voor alle instellingen of per categorie van instellingen die onder haar toezicht vallen;
   5° het opleggen van voorwaarden voor de raming van de zekerheden die als waarborg dienen voor kredieten die verleend worden voor de controle van de naleving van de solvabiliteitsvereisten waarin voorzien is door of krachtens de prudentiële wetgevingen;
   6° het opleggen van een gehele of gedeeltelijke reservering van uitkeerbare winst;
   7° het opleggen van regels voor de waardering van de activa die verschillen van deze waarin voorzien is door de boekhoudreglementering, met het oog op het toezicht op de naleving van de vereisten waarin voorzien is door of krachtens de prudentiële wetgevingen;
   8° de bevoegdheid om de publicatie van informatie op te leggen, en de modaliteiten van die publicatie te bepalen, die een aanvulling vormen op de nadere regels waarin voorzien is door of krachtens de prudentiële wetgevingen, en dit voor alle instellingen of per categorie van instellingen die onder haar toezicht vallen;
   9° de bevoegdheid om de krachtens dit artikel genomen maatregelen en de doelstellingen ervan bekend te maken volgens de nadere regels die zij bepaalt;
  [3 10° [4 ...]4]3
  [4 ...]4
   § 2. Wanneer de maatregelen die krachtens paragraaf 1, tweede lid worden aangenomen, van algemene strekking en dus van reglementaire aard zijn, is de aanneming ervan onderworpen aan de naleving van de procedure ter verkrijging van de goedkeuring van de Koning, waarin voorzien is in artikel 12bis, § 2, derde lid.
   § 3. Voor de toepassing van dit artikel [2 houdt de Bank rekening met de aanbevelingen van het Europees Comité voor Systeemrisico's (ESRB), die zij in voorkomend geval van toepassing verklaart bij reglementen vastgesteld met toepassing van artikel 12bis, § 2, volgens de modaliteiten die zij bepaalt. De Bank houdt eveneens rekening met]2 de standpunten en besluiten van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank, in het bijzonder wanneer deze laatste bijkomende kapitaalbuffervereisten of andere maatregelen ter beperking van het systeemrisico heeft opgelegd aan de kredietinstellingen.
   Vooraleer de Bank de maatregelen bedoeld in paragraaf 1 ten uitvoer legt, stelt zij het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB), de Europese Centrale Bank, evenals, in voorkomend geval, de Europese toezichthoudende autoriteiten en de Europese Commissie in kennis van de concrete maatregelen die zij van plan is te nemen. Behoudens in naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en tenzij het gemeenschapsrecht in bijzondere termijnen voorziet voor de aanwending van juridische instrumenten, wacht de Bank, maximum een maand, tot de voornoemde instellingen gereageerd hebben vooraleer zij overgaat tot de concrete tenuitvoerlegging van de voorgenomen maatregelen.
   Bovendien dient de Bank rekening te houden met de bezwaren van de Europese Centrale Bank of, in voorkomend geval, van andere Europese autoriteiten, bij het opleggen van bijkomende kapitaalbuffervereisten of van andere maatregelen ter beperking van systeemrisico's aan de kredietinstellingen of aan de groepen waartoe zij behoren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 11, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>
  (2)<W 2016-10-25/05, art. 84, 034; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
  (3)<W 2017-07-31/11, art. 19, 039; Inwerkingtreding : 11-08-2017>
  (4)<W 2022-07-20/40, art. 291, 059; Inwerkingtreding : 06-10-2022>

Afdeling 4. [1 - Aanbevelingen die tot doel hebben bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel]1   ----------   (1)
Art. 36/35. [1 De Bank bepaalt door middel van aanbevelingen welke maatregelen de betrokken nationale autoriteiten, de Europese Centrale Bank of andere Europese autoriteiten ieder voor zich zouden moeten vaststellen en ten uitvoer leggen om bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel als geheel, in het bijzonder door de robuustheid van het financiële stelsel te versterken, door systeemrisico's te voorkomen en door de gevolgen van een eventuele verstoring te beperken.
   De Bank volgt haar aanbevelingen op door na te gaan of ze daadwerkelijk worden uitgevoerd, in het bijzonder door de betrokken nationale autoriteiten, en door de uitwerking van de daartoe genomen maatregelen te beoordelen.
   Bovendien zorgt de Bank ervoor dat die opdracht is afgestemd op de opdrachten inzake prudentieel toezicht op de kredietinstellingen, waaronder op macroprudentieel gebied, die krachtens het gemeenschapsrecht met name aan de Europese Centrale Bank zijn toegewezen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 13, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

Art. 36/36. [1 De aanbevelingen van de Bank hebben uitsluitend tot doel bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel. Zij houden rekening met de aanbevelingen van het Europees Comité voor Systeemrisico's (ESRB), evenals met de standpunten of besluiten van de Europese instellingen, waaronder de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank. De aanbevelingen zijn naar behoren gemotiveerd en worden vertrouwelijk meegedeeld aan de nationale autoriteiten die ze ten uitvoer moeten leggen, evenals aan het Europees Comité voor Systeemrisico's (ESRB) en aan de Europese Centrale Bank.
   Wanneer zij dit nodig acht, kan de Bank ook voorstellen richten aan de Europese Centrale Bank of aan andere Europese autoriteiten, wanneer de instrumenten die moeten worden aangewend, onder hun bevoegdheid vallen.
   De Bank geeft binnen de door het gemeenschapsrecht opgelegde termijnen gevolg aan de kennisgevingen die met toepassing van artikel 5, lid 4 van de GTM-verordening door de Europese Centrale Bank worden verricht, over haar voornemen om de kapitaalbuffervereisten voor kredietinstellingen te verhogen of om andere maatregelen vast te stellen ter beperking van het systeemrisico. Bezwaren tegen een dergelijke maatregel dienen naar behoren gemotiveerd te worden ten aanzien van de Europese Centrale Bank.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 14, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

Art. 36/37. [1 Niettegenstaande de toepassing van artikelen 35 en 36/36 en onverminderd het tweede lid, maakt de Bank haar aanbevelingen bekend. Zij beslist over de wijze van openbaarmaking ervan.
   De mededelingen die krachtens dit artikel worden verricht, mogen door hun inhoud of de omstandigheden geen risico inhouden voor de stabiliteit van het financiële stelsel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 15, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

Art. 36/38. [1 § 1. Voor de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de Bank die tot hun bevoegdheidsdomein behoren, kunnen de nationale autoriteiten gebruik maken van alle instrumenten, beslissingsbevoegdheden, reglementaire en andere bevoegdheden waarin voorzien is door of krachtens de wetgevingen en/of decreten die hun statuut en hun opdrachten regelen.
   § 2. Meer in het bijzonder kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit en op advies van de Bank, aan de kredietverstrekkers coëfficiënten opleggen :
   1° voor de dekking, die bepalen boven welk percentage van de waarde van een zekerheid er geen door die zekerheid gewaarborgd krediet kan worden toegekend (loan to value ratio);
   2° voor de maximale totale schuldenlast ten opzichte van de inkomsten waarover de kredietnemer beschikt.
   Het advies van de Bank is niet vereist wanneer de door de Koning met toepassing van deze paragraaf goedgekeurde maatregel in alle opzichten in overeenstemming is met een aanbeveling van de Bank uitgebracht met toepassing van artikel 36/35.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 16, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

Art. 36/39. [1 Onverminderd de bijzondere gemeenschapsrechtelijke procedures stellen de nationale autoriteiten die onder de Federale Staat ressorteren de Bank in kennis van de concrete maatregelen die zij van plan zijn te nemen om aan haar aanbevelingen te voldoen. De Bank geeft hiervan onverwijld kennis aan het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB), de Europese Centrale Bank, evenals, in voorkomend geval, de Europese toezichthoudende autoriteiten en de Europese Commissie. Behoudens in naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en tenzij het gemeenschapsrecht in bijzondere termijnen voorziet voor de aanwending van juridische instrumenten, wachten de betrokken autoriteiten, maximum een maand na de mededeling aan de Bank, tot de voornoemde instellingen gereageerd hebben, vooraleer zij overgaan tot de concrete tenuitvoerlegging van de voorgenomen maatregelen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

Art. 36/40. [1 Indien de betrokken autoriteiten die onder de Federale Staat ressorteren de aanbevelingen van de Bank niet opvolgen, delen zij in een gemotiveerd advies de redenen hiervoor mee aan de Bank. Dit gemotiveerd advies wordt bij de in artikel 36/39 bedoelde mededeling gevoegd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 18, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

Art. 36/41. [1 Indien de nationale autoriteiten die onder de Federale Staat ressorteren geen maatregelen nemen om de aanbevelingen die de Bank met toepassing van dit Hoofdstuk heeft uitgebracht, ten uitvoer te leggen binnen de eventueel opgelegde termijn of, bij gebrek aan termijn, binnen twee maanden na de dag waarop ze ter kennis zijn gebracht, of zich in een situatie bevinden als bedoeld in artikel 36/40, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, zelf de maatregelen bedoeld in artikel 36/38, § 1 nemen. In dit geval is de procedure van artikel 36/39 van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 19, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

Afdeling 5. [1 - Doelstellingen, bijzondere bepalingen en sancties]1   ----------   (1)
Art. 36/42. [1 Bij de tenuitvoerlegging van de besluiten en maatregelen die met toepassing van dit Hoofdstuk worden genomen, zorgen de Bank en de nationale autoriteiten ervoor dat ze bijdragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel als geheel, met name door de robuustheid van het financiële stelsel te versterken en door systeemrisico's te voorkomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 21, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

Art. 36/43. [1 De wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur is noch van toepassing op de Bank in het kader van haar opdracht bedoeld in dit Hoofdstuk, noch op de nationale autoriteiten in het kader van de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de Bank overeenkomstig dit Hoofdstuk.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 22, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

Art. 36/44. [1 De Bank en de nationale autoriteiten, evenals de leden van hun organen en hun respectieve personeelsleden zijn niet burgerlijk aansprakelijk voor hun handelingen of gedragingen in het kader van de maatregelen en besluiten die krachtens dit Hoofdstuk worden genomen, behalve in geval van bedrog of zware fout]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 23, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

Art. 36/45. [1 § 1. Tegen de aanbevelingen die de Bank met toepassing van dit Hoofdstuk uitbrengt, kan geen beroep tot schorsing of nietigverklaring worden ingesteld bij de Raad van State.
   § 2. Met uitsluiting van elke andere beroepsmogelijkheid, kan tegen besluiten met verordenende of individuele strekking die de Bank krachtens artikel 36/34 of de nationale autoriteiten krachtens de artikelen 36/38 en 36/41 hebben genomen, bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring worden ingesteld volgens een door de Koning vastgestelde versnelde procedure. Dit beroep is niet opschortend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-08/56, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 31-05-2014>

Art. 36/46. [1 Wordt gestraft met een geldboete van 50 tot 10 000 euro, de persoon :
   1° die krachtens dit Hoofdstuk of de ter uitvoering ervan genomen maatregelen gehouden is beschikbare of makkelijk te verkrijgen inlichtingen te verstrekken, maar de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt;
   2° die zich verzet tegen de opsporingen en vaststellingen die door de Bank worden verricht krachtens artikel 36/33;
   3° die de krachtens dit Hoofdstuk opgelegde maatregelen niet naleeft.
   De bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, Hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de inbreuken die door dit hoofdstuk worden bestraft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/10, art. 24, 025; Inwerkingtreding : 17-05-2014>

HOOFDSTUK IV/4. [1 - Specifieke opdrachten van de Bank in verband met het voorkomen en het beheer van crisissen en risico's in de financiële sector.]1   ----------   (1)
Art. 36/47.[1 Voor de toepassing van de NIS2-wet wordt de Bank aangewezen als sectorale overheid en sectorale inspectiedienst voor de entiteiten van de sector financiën, met uitzondering van de exploitanten van een handelsplatform in de zin van artikel 3, 6°, van de wet van 21 november 2017 over de infrastructuren voor de markten voor financiële instrumenten en houdende omzetting van Richtlijn 2014/65/EU.
   Wanneer zij dit nuttig acht, deelt de Bank zo snel mogelijk met de ECB relevante informatie over incidentmeldingen die zij ontvangt krachtens de NIS2-Wet of Verordening (EU) 2022/2554 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende digitale operationele weerbaarheid voor de financiële sector en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1060/2009, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 909/2014 en (EU) 2016/1011.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-26/19, art. 80, 063; Inwerkingtreding : 18-10-2024>

Art.36/48. [1 De Bank oefent de opdrachten uit waarmee zij als sectorale overheid voor de sector financiën is belast krachtens de wet van 1 juli 2011 betreffende de beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-07-11/08, art. 9, 056; Inwerkingtreding : 23-07-2021>


Art.36/48/1. [1 Op verzoek van de Bank en naargelang het voorwerp van de betrokken cyberbeveiligingscertificeringsregeling kan de Koning, op voorwaarde dat eerstgenoemde over de daarvoor vereiste expertise beschikt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de opdrachten bedoeld in de hoofdstukken 5 en 6, met uitzondering van artikel 21 en 22, van de wet van 20 juli 2022 inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot aanwijzing van een nationale cyberbeveiligingscertificeringsautoriteit, volledig of gedeeltelijk aan de Bank toevertrouwen. In dat geval vraagt de Koning het advies van en overlegt Hij vooraf met de autoriteit bedoeld in artikel 5, § 1, van voornoemde wet en de Bank. De Bank vervult die toezichtsopdrachten enkel ten aanzien van entiteiten waarop zij toezicht uitoefent krachtens de artikelen 8 en 12bis en de bijzondere wetten die het toezicht op de financiële instellingen regelen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-07-20/11, art. 44, 058; Inwerkingtreding : 05-08-2022>


Art.36/49. [1 De Bank wordt aangeduid als administratieve overheid in de zin van artikel 22quinquies van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen. De Bank is bevoegd voor de entiteiten van de sector financiën die zij als kritieke infrastructuur identificeert krachtens de wet van 1 juli 2011 betreffende de beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-07-11/08, art. 10, 056; Inwerkingtreding : 23-07-2021>


Art.36/50. [1 § 1. De Bank oefent de opdrachten bedoeld in dit hoofdstuk uitsluitend in het algemeen belang uit. De Bank, de leden van haar organen en haar personeelsleden zijn niet burgerlijk aansprakelijk voor hun beslissingen, niet-optreden, handelingen of gedragingen in het kader van de uitoefening van deze opdrachten, behalve in geval van bedrog of zware fout.
   § 2. De Bank kan de werkingskosten die betrekking hebben op haar opdrachten bedoeld in de eerste paragraaf verhalen op de entiteiten ten aanzien waarvan zij die opdrachten uitoefent, volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning. De Bank kan de Algemene Administratie van de inning en invordering van de Federale Overheidsdienst Financiën belasten met de inning van de onbetaalde vergoedingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-07-11/08, art. 11, 056; Inwerkingtreding : 23-07-2021>


(HOOFDSTUK V). - Overgangs- en opheffingsbepalingen - Inwerkingtreding.
Art.37. <W 1998-12-18/42, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 31-12-1998> De meerwaarde gerealiseerd naar aanleiding van de overdrachten van activa in goud voor de uitgifte door de Staat van verzamelaars- of herdenkingsmunten, wordt aan de Staat toegekend ten belope van het niet gebruikte saldo der 2,75 % van het gewicht in goud dat op 1 januari 1987 in de activa van de Bank voorkomt en dat door de Staat mocht worden gebruikt inzonderheid voor de uitgifte van zulke munten krachtens artikel 20bis, tweede lid, van de wet van 24 augustus 1939 op de Nationale Bank van België.

Art. 38. 1. De Koning bepaalt, na de Nationale Bank van België te hebben geraadpleegd, de inwerkingtreding van de bepalingen van deze wet alsook de opheffing van de bepalingen waarvan sprake in volgende paragrafen.
  2. Worden uiterlijk bij het instellen van het ESCB opgeheven, de artikelen 30 en 30bisvan de wet van 24 augustus 1939 op de Nationale Bank van België, gewijzigd bij de wetten van 16 juni 1947, 28 juli 1948, 19 juni 1959, 11 april 1975, 23 december 1988, 2 januari 1991, 17 juni 1991, 22 maart 1993 en 18 juni 1996 en bij koninklijk besluit nr. 422 van 24 oktober 1967.
  De artikelen 2, 22 en 23, paragraaf 1, treden op dezelfde datum in werking.
  3. Worden opgeheven uiterlijk bij de invoering van de eenheidsmunt in België, de artikelen 22 tot 28 van de voornoemde wet van 24 augustus 1939.
  De bepalingen van de overeenkomstige artikelen van hoofdstuk IV van deze wet treden in werking naarmate deze artikels opgeheven worden.
  Artikel 14 van deze wet treedt in werking uiterlijk bij de invoering van de eenheidsmunt in België.
  4. Worden opgeheven bij de invoering van de eenheidsmunt in België :
  1° de bepalingen van de voornoemde wet van 24 augustus 1939, andere dan deze waarvan sprake in de paragrafen 2 en 3, met uitzondering van de artikelen 7 tot 9;
  2° de besluitwet nr 5 van 1 mei 1944 betreffende de voorwaarden inzake aankoop en verkoop van goud en buitenlandse munt, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1948, 12 april 1957 en 2 juni 1969;
  3° de artikelen 1 tot 3 van de wet van 28 december 1973 betreffende de budgettaire voorstellen 1973-1974, gewijzigd bij de wetten van 20 juli 1974, 22 december 1977, 30 juni 1975, 5 januari 1976, 8 augustus 1980, 22 augustus 1980, 10 februari 1981, 11 april 1983, 4 augustus 1986, 23 december 1988, 17 juni 1991, 6 augustus 1993, 29 maart 1994 en 5 april 1994 en bij koninklijk besluit nr 534 van 31 maart 1987;
  4° de artikelen 1, 2 en 3 van de wet van 23 december 1988 houdende bepalingen met betrekking tot het monetair statuut, de Nationale Bank van België, het monetair beleid en het Muntfonds.
  De bepalingen van deze wet, andere dan deze waarvan sprake in paragrafen 2 en 3, treden op dezelfde datum in werking.
  5. Worden opgeheven ter gelegenheid van het intrekken van de wettelijke betaalkracht van de biljetten uitgedrukt in Belgische franken :
  1° de artikelen 7 tot 9 van de voornoemde wet van 24 augustus 1939;
  2° artikel 5, eerste lid, van de voornoemde wet van 23 december 1988.
  6. In artikel 1, littera a) van de wet van 10 juni 1937 betreffende de coördinatie van de werking, de inrichting en de bevoegdheden van zekere instellingen van openbaar nut worden de woorden "Nationale Bank van België" weggelaten bij het inwerkingtreden van artikel 27 van deze wet.
  7. In afwijking van punt 1, treden de artikelen 15 en 37 in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsbladwordt bekendgemaakt.
  (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 3 tot 14, 16 tot 19, 20, punt 1, punt 2, tweede lid, en punten 3 en 4, de artikelen 21, 23, punten 3 en 4, en de artikelen 24 tot 36 vastgesteld op 01-01-1999 door W 1998-10-26/30, art. 1)
  (NOTA : Voor de inwerkingtreding van opheffingen van artikel 38, zie W 1998-10-26/30, art. 1)