Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

5 JULI 2015. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 juli 2012 betreffende de dekking van de werkingskosten van de Nationale Bank van België verbonden aan het toezicht op financiële instellingen, tot uitvoering van artikel 12bis, § 4, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België



Inhoudstafel:


Art. 1-9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2012003211 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In het opschrift van het koninklijk besluit van 17 juli 2012 betreffende de dekking van de werkingskosten van de Nationale Bank van België verbonden aan het toezicht op financiële instellingen, tot uitvoering van artikel 12bis, § 4, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België worden de woorden "en aan haar taken als afwikkelingsautoriteit" ingevoegd tussen de woorden "het toezicht op financiële instellingen" en de woorden ", tot uitvoering van artikel 12bis, § 4" en worden de woorden "en 12ter, § 2," ingevoegd tussen de woorden "tot uitvoering van artikel 12bis, § 4," en de woorden "van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België".

Art.2. In hetzelfde besluit wordt een artikel 1/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 1/1. De werkingskosten van de Bank met betrekking tot haar taken als afwikkelingsautoriteit worden gedragen door de instellingen die vallen onder de wetgeving bedoeld in artikel 12ter, § 1, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
  De Bank bepaalt jaarlijks het globale bedrag dat de instellingen bedoeld in het eerste lid verschuldigd zijn voor de dekking van de werkingskosten die betrekking hebben op de taken van de Bank als afwikkelingsautoriteit voor het voorgaande kalenderjaar. Deze werkingskosten omvatten de personeelskosten, beheerskosten, afschrijvingen op materiële en immateriële vaste activa en overige kosten die aan de taken van de Bank als afwikkelingsautoriteit dienen te worden toegerekend. Deze toerekening gebeurt door middel van een kostencalculatie-applicatie. De wijze waarop de Bank de reële jaarlijkse globale werkingskosten berekent, alsook de aldus bekomen verschuldigde globale bijdrage worden jaarlijks door de bedrijfsrevisor van de Bank gecertificeerd. De bedragen worden toegelicht in de jaarrekening van de Bank.".

Art.3. In artikel 7, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel III.I van het reglement van de Bank van 15 november 2011 op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen" vervangen door de woorden "de bepalingen van verordening (EU) 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 en de bepalingen van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen".

Art.4. In artikel 8 van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 60 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen" vervangen door de woorden "artikel 238 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen".

Art.5. In artikel 12, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "artikelen 46, vijfde lid, 2° en 3° en 48, eerste lid, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen" vervangen door de woorden "artikelen 135, tweede lid, 2° en 3° en 140, eerste lid van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen".

Art.6. In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IV/1 ingevoegd dat de artikelen 15/1 tot en met 15/5 bevat, luidende:
  "Hoofdstuk IV/1. Dekking van de werkingskosten van de Bank die betrekking hebben op haar taken als afwikkelingsautoriteit
  Art. 15/1. 1. De op 1 januari in België gevestigde instellingen waarvoor de Bank optreedt als afwikkelingsautoriteit op grond van artikel 12ter, § 1, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, betalen jaarlijks, als voorschot voor het lopende jaar, een bijdrage aan de Bank die in totaal 90 % bedraagt van de overeenkomstig artikel 1/1, tweede lid, bepaalde werkelijke werkingskosten van de Bank die betrekking hebben op de taken van de Bank als afwikkelingsautoriteit voor het voorgaande kalenderjaar.
  Financiële holdings en gemengde financiële holdings waarin een kredietinstelling of een beleggingsonderneming met het statuut van beursvennootschap is ondergebracht waarvoor een bijdrage is verschuldigd op grond van dit hoofdstuk, zijn geen bijdrage verschuldigd in de zin van dit hoofdstuk.
  Art. 15/2. 2. Het in artikel 15/1, eerste lid, bedoelde voorschot wordt omgeslagen over de in artikel 15/1 bedoelde instellingen overeenkomstig de in artikel 7, § 2, vastgestelde criteria en weging.
  Art. 15/3. 3. De Bank stelt de in artikel 15/1 bedoelde instellingen jaarlijks uiterlijk op 1 september in kennis van het bedrag dat zij overeenkomstig artikel 15/2 verschuldigd zijn.
  De instellingen in kwestie betalen deze bijdragen ten laatste op 30 september van hetzelfde jaar.
  Art. 15/4. 4. Als het totaal van de op grond van artikel 15/2 door de Bank geïnde bedragen voor een bepaald jaar groter is dan het bedrag van de overeenkomstig artikel 1/1, tweede lid, door de Bank bepaalde werkelijke kosten voor dat jaar, betaalt de Bank het overschot terug aan de instellingen bedoeld in artikel 15/1. Het overschot dat wordt terugbetaald, wordt omgeslagen over de in artikel 15/1 bedoelde instellingen, naar verhouding van de van elk van die instellingen voor het betrokken jaar geïnde bijdragen.
  De terugbetaling geschiedt, desgevallend via verrekening met de in het daaropvolgende jaar verschuldigde voorschotten, uiterlijk op 30 september van het volgende jaar.
  Art. 15/5. 5. Als het totaal van de op grond van artikel 15/2 door de Bank geïnde bedragen voor een bepaald jaar kleiner is dan het bedrag van de overeenkomstig artikel 1/1, tweede lid, door de Bank bepaalde werkelijke kosten voor dat jaar, wordt het verschil gedragen door de instellingen bedoeld in artikel 15/1. Het bedrag dat bijkomend wordt opgevraagd, wordt omgeslagen over de in artikel 15/1 bedoelde instellingen, naar verhouding van de van elk van die instellingen voor het betrokken jaar reeds geïnde voorschotten of de door elk van die instellingen voor het betrokken jaar nog verschuldigde voorschotten.
  De Bank stelt de bijdrageplichtige instellingen uiterlijk op 1 september van het volgende jaar in kennis van de bijkomende opvragingen die zij verschuldigd zijn. De instellingen in kwestie betalen deze bijkomende opvragingen, desgevallend samen met de in hetzelfde jaar verschuldigde voorschotten, uiterlijk op 30 september van dat jaar.".

Art.7. Artikel 20 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende :
  "Voor de eerste toepassing, in september 2015,van artikel 15/1 wordt de vooschotbijdrage berekend door de werkelijke kosten voor de eerste zes maanden van het jaar 2015, geprorateerd van zes naar twaalf maanden, te vermenigvuldigen met 90 %.".

Art.8. Artikelen 1, 2, 6 en 7 van dit besluit hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2015.

Art. 9. De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.