21 DECEMBER 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 juli 2012 betreffende de dekking van de werkingskosten van de Nationale Bank van België verbonden aan het toezicht op financiële instellingen, tot uitvoering van artikel 12bis, § 4, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België
Art. 1-4
Artikel 1. In artikel 13 van het koninklijk besluit van 17 juli 2012 betreffende de dekking van de werkingskosten van de Nationale Bank van België verbonden aan het toezicht op financiële instellingen, tot uitvoering van artikel 12bis, § 4, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, worden paragrafen 1 en 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 oktober 2012, vervangen als volgt :
" § 1. De Belgische verrekeningsinstellingen en de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse verrekeningsinstellingen die op 1 januari over een vergunning beschikken krachtens artikel 36/25, § 2, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, betalen jaarlijks een bijdrage van 200.000 EUR.
De in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse kredietinstellingen, die voor hun diensten als verrekeningsinstelling op 1 januari onderworpen zijn aan het toezicht bedoeld in artikel 36/25 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, betalen jaarlijks een bijdrage van 200.000 EUR.
De niet in België gevestigde buitenlandse verrekeningsinstellingen, die voor hun diensten als verrekeningsinstelling op 1 januari onderworpen zijn aan het toezicht bedoeld in artikel 36/25 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, betalen jaarlijks een bijdrage van 200.000 EUR. Geen bijdrage is verschuldigd indien de betrokken instelling een bijdrage aan de Bank betaalt voor een bijkantoor in België.
De in deze paragraaf vastgestelde bijdrage is niet verschuldigd door de in deze paragraaf bedoelde instellingen die een bijdrage van minstens 200.000 EUR aan de Bank zijn verschuldigd op basis van hoofdstuk III van dit besluit.
§ 2. De Belgische vereffeningsinstellingen en de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse vereffeningsinstellingen die voor hun diensten als vereffeningsinstelling op 1 januari onderworpen zijn aan het toezicht bedoeld in artikel 36/26 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, betalen jaarlijks een bijdrage van 200.000 EUR.
De niet in het eerste lid bedoelde in België gevestigde instellingen, die op 1 januari aan het toezicht bedoeld in artikel 36/26 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, zijn onderworpen, betalen jaarlijks een bijdrage van 200.000 EUR.
De overeenkomstig artikel 36/26, § 7, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen die voor hun diensten als vereffeningsinstelling op 1 januari onderworpen zijn aan het toezicht bedoeld in artikel 36/26 van voormelde wet van 22 februari 1998, betalen jaarlijks een bijdrage van 200.000 EUR.
De in deze paragraaf vastgestelde bijdrage is niet verschuldigd door de in deze paragraaf bedoelde instellingen die een bijdrage van minstens 200.000 EUR aan de Bank zijn verschuldigd op basis van hoofdstuk III van dit besluit."
Art.2. Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" § 1. De op 1 januari in België gevestigde betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht bedoeld in respectievelijk artikel 9 en artikel 64 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen, betalen jaarlijks een bijdrage van 2.500 EUR.
Deze bijdrage wordt verhoogd tot 10.000 EUR voor de in het eerste lid bedoelde betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld met een eigen vermogen van meer dan 1 miljoen EUR, tot 15.000 EUR voor de in het eerste lid bedoelde betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld met een eigen vermogen van meer dan 5 miljoen EUR en tot 25.000 EUR voor de in het eerste lid bedoelde betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld met een eigen vermogen van meer dan 10 miljoen EUR.
Het in aanmerking genomen eigen vermogen is het eigen vermogen op 31 december van het voorafgaande jaar, berekend, voor betalingsinstellingen, overeenkomstig artikel 6 van het reglement van de CBFA van 19 januari 2010 op het eigen vermogen van de betalingsinstellingen en, voor instellingen voor elektronisch geld, overeenkomst artikel 5 van het reglement van de NBB van 18 juni 2013 op het eigen vermogen van de instellingen voor elektronisch geld en de belegging van de geldmiddelen die in ruil voor het uitgegeven elektronisch geld worden ontvangen.
De op 1 januari in België gevestigde betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld die geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld op basis van respectievelijk artikel 48 en artikel 105 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen, betalen jaarlijks een bijdrage van 1.500 EUR.
De op 1 januari in België gevestigde bijkantoren van betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder een andere lidstaat van de EER bedoeld in respectievelijk artikel 39 en artikel 91 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen, betalen jaarlijks een bijdrage van 2.500 EUR.
§ 2. De Bank stelt de instellingen bedoeld in § 1 jaarlijks uiterlijk op 1 september in kennis van het bedrag dat zij overeenkomstig die paragraaf verschuldigd zijn. De instellingen in kwestie betalen deze bijdragen ten laatste op 30 september van hetzelfde jaar.
§ 3. De instellingen die een aanvraag doen in de zin van artikel 7 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen, betalen naar aanleiding van die aanvraag een bijdrage van 1.500 EUR. Wanneer de Bank een vergunning verleent in de zin van artikel 8 van voormelde wet van 21 december 2009, vordert zij naar aanleiding van die vergunning een bijdrage van 1.500 EUR per betalingsdienst waarvoor een vergunning is verleend, zonder dat het bedrag van 4.500 EUR mag worden overschreden.
De instellingen die een aanvraag doen in de zin van artikel 62 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen, betalen naar aanleiding van die aanvraag een bijdrage van 1.500 EUR. Wanneer de Bank een vergunning verleent in de zin van artikel 63 van voormelde wet van 21 december 2009, vordert zij naar aanleiding van die vergunning een bijdrage van 1.500 EUR per voorgenomen betalingsdienst, zonder dat het bedrag van 4.500 EUR mag worden overschreden.
De instellingen die van de Bank een kennisgeving ontvangen in de zin van artikel 39 of artikel 91 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen, betalen naar aanleiding van die kennisgeving een bijdrage van 1.500 EUR.
De krachtens deze paragraaf verschuldigde bijdragen worden betaald binnen een termijn van één maand na het verzoek tot betaling door de Bank."
Art.3. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 4. De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 december 2013.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Financiën,
K. GEENS