17 JULI 2012. - Koninklijk besluit betreffende de dekking van de werkingskosten van de Nationale Bank van België verbonden aan het toezicht op financiële instellingen [en aan haar taken als afwikkelingsautoriteit] , tot uitvoering van artikel 12bis, § 4, [en 12ter, § 2,] van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België <KB2015-07-05/05, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-08-2012 en tekstbijwerking tot 25-07-2023)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 1, 1/1, 1/2, 1/3
HOOFDSTUK II. - Dekking van de werkingskosten van de Bank die betrekking hebben op het toezicht op de verzekeringssector.
Art. 2-5
HOOFDSTUK III. - Dekking van de werkingskosten van de Bank die betrekking hebben op het toezicht op de banksector
Art. 6-12
HOOFDSTUK IV. - Dekking van de werkingskosten van de Bank die betrekking hebben op het toezicht op de overige sectoren
Art. 13-14, 14/1, 14/2, 14/3, 14/4, 14/5, 15
HOOFDSTUK IV/1. [1 - Dekking van de werkingskosten van de Bank die betrekking hebben op haar taken als afwikkelingsautoriteit]1
Art. 15/1, 15/2, 15/3, 15/4, 15/5
HOOFDSTUK V. - Diverse bepalingen
Art. 16-21
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.De werkingskosten van de Nationale Bank van België (hierna : de Bank) met betrekking tot het toezicht op financiële instellingen worden door die instellingen gedragen overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
De Bank bepaalt jaarlijks voor de bijdrageplichtige sectoren bedoeld in de hoofdstukken II en III het bedrag dat zij verschuldigd zijn voor de dekking van de werkingskosten verbonden aan het toezicht op die sectoren tijdens het voorgaande kalenderjaar. De werkingskosten verbonden aan het toezicht omvatten de personeelskosten, beheerskosten, afschrijvingen op materiële en immateriële vaste activa en overige kosten die aan het toezicht op financiële instellingen dienen te worden toegerekend. Deze toerekening gebeurt door middel van een kostencalculatie-applicatie. De wijze waarop de Bank de reële jaarlijkse sectoriële werkingskosten berekent, alsook de aldus bekomen verschuldigde sectoriële bijdragen worden jaarlijks door de bedrijfsrevisor van de Bank gecertificeerd. De bedragen worden toegelicht in de jaarrekening van de Bank. [1 Daarenboven doet de bedrijfsrevisor van de Bank driejaarlijks een controle op deze bedragen in overeenstemming met de internationale controlestandaarden bedoeld in artikel 26.2 van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad.]1
Alle in dit besluit nominatief vermelde bedragen worden op 31 december van elk jaar aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Het referentie-indexcijfer hiervoor is dat van de maand december 2011. De weerslag van die evolutie wordt jaarlijks gecertificeerd door de bedrijfsrevisor van de Bank.
----------
(1)<KB 2023-04-25/10, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art. 1/1.[1 De werkingskosten van de Bank met betrekking tot haar taken als afwikkelingsautoriteit worden gedragen door de instellingen die vallen onder de wetgeving bedoeld in artikel 12ter, § 1, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
De Bank bepaalt jaarlijks het globale bedrag dat de instellingen bedoeld in het eerste lid verschuldigd zijn voor de dekking van de werkingskosten die betrekking hebben op de taken van de Bank als afwikkelingsautoriteit voor het voorgaande kalenderjaar. Deze werkingskosten omvatten de personeelskosten, beheerskosten, afschrijvingen op materiële en immateriële vaste activa en overige kosten die aan de taken van de Bank als afwikkelingsautoriteit dienen te worden toegerekend. Deze toerekening gebeurt door middel van een kostencalculatie-applicatie. De wijze waarop de Bank de reële jaarlijkse globale werkingskosten berekent, alsook de aldus bekomen verschuldigde globale bijdrage worden jaarlijks door de bedrijfsrevisor van de Bank gecertificeerd. De bedragen worden toegelicht in de jaarrekening van de Bank.]1 [2 Daarenboven doet de bedrijfsrevisor van de Bank driejaarlijks een controle op deze bedragen in overeenstemming met de internationale controlestandaarden bedoeld in artikel 26.2 van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2015-07-05/05, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<KB 2023-04-25/10, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.1/2. [1 Indien de bijdrageplicht van een instelling als bedoeld in de artikelen 1 of 1/1 overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken II, III, IV of IV/1 een aanvang neemt of eindigt in de loop van het kalenderjaar, is de betreffende instelling voor dat jaar enkel een bijdrage verschuldigd in verhouding tot dat gedeelte van het jaar waarin zij effectief activiteiten ontplooit. Voor elke maand van het kalenderjaar waarin de instelling activiteiten ontplooit, wordt een twaalfde in rekening gebracht om tot de verhouding te komen die wordt toegepast op de omslagcriteria zoals die in elk hoofdstuk worden bepaald voor de respectieve types instellingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-04-25/10, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.1/3. [1 Indien een instelling als bedoeld in de artikelen 1 of 1/1 niet overgaat tot betaling van de overeenkomstig de hoofdstukken II, III, IV of IV/1 verplichte bijdrage en de overeenstemmende schuld definitief geheel of gedeeltelijk niet invorderbaar blijkt, wordt het betreffende bedrag toegevoegd aan de werkingskosten van het lopende kalenderjaar. Met definitieve niet-invorderbaarheid in de zin van dit besluit wordt bedoeld de situatie waarin de Algemene Administratie van de inning en invordering van de Federale overheidsdienst Financiën de procedure om de verplichte bijdrage in te vorderen bij de betreffende instellingen, heeft afgesloten zonder dat betaling van de volledige schuld werd bekomen, dan wel, indien de schuldvordering niet wordt geïnd door de Algemene Administratie van de inning en invordering van de Federale overheidsdienst Financiën en ten aanzien van de instelling een insolvabiliteitsprocedure of een vereffeningsprocedure werd opgestart, de situatie waarin die procedure werd afgesloten zonder dat betaling van de volledige schuld werd bekomen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-04-25/10, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
HOOFDSTUK II. - Dekking van de werkingskosten van de Bank die betrekking hebben op het toezicht op de verzekeringssector.
Art.2.§ 1. [1 De in België gevestigde verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen betalen jaarlijks een gezamenlijke sectorbijdrage aan de Bank die de overeenkomstig artikel 1, tweede lid, bepaalde werkingskosten van de Bank dekt met betrekking tot het toezicht op de verzekeringssector tijdens het voorgaande kalenderjaar.]1
§ 2. De in § 1 bedoelde sectorbijdrage wordt als volgt omgeslagen over de in § 1 bedoelde ondernemingen :
1° Alle in § 1 bedoelde ondernemingen betalen vooreerst een vaste bijdrage van 500 EUR;
2° [1 ...]1
3° Het verschil tussen de in § 1 vastgestelde sectorbijdrage en het totaal van de vaste bijdragen bedoeld in [1 punt 1°]1 hierboven, wordt omgeslagen over de in § 1 bedoelde ondernemingen naar verhouding van hun premies of bijdragen zoals die blijken uit hun laatst beschikbare jaarrekening, volgens het volgende onderscheid :
a) voor de verrichtingen van ondernemingen naar Belgisch recht : de premies of bijdragen worden integraal in aanmerking genomen, met uitzondering van deze betreffende de herverzekeringsverrichtingen die voor 30 % in aanmerking worden genomen;
b) voor de verrichtingen in België van in België gevestigde agentschappen of bijkantoren van ondernemingen die ressorteren onder het recht van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte : de premies of bijdragen worden voor 30 % in aanmerking genomen.
§ 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder premies en bijdragen verstaan : de algebraïsche som van de bedragen onder de posten 'uitgegeven premies' (710.11, 720.11) en 'wijziging in de nog uit te geven premies' (710.12, 720.12) van hoofdstuk II, afdeling II, I. - Gedetailleerde technische rekening niet-levensverzekering en II. - Gedetailleerde technische rekening levensverzekering, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen.
§ 4. Verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen waarvan de vergunning is ingetrokken of herroepen of die ervan afstand doen, blijven bijdrageplichtig zolang zij, na voormelde intrekking, herroeping of afstand, onderworpen blijven aan het toezicht van de Bank conform artikel [1 545 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen]1.
§ 5. De Bank stelt de in § 1 bedoelde ondernemingen jaarlijks uiterlijk op 1 september in kennis van het bedrag dat zij overeenkomstig dit artikel verschuldigd zijn.
De ondernemingen in kwestie betalen deze bijdragen ten laatste op 30 september van hetzelfde jaar.
----------
(1)<KB 2023-04-25/10, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.3.
<Opgeheven bij KB 2023-04-25/10, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.4.
<Opgeheven bij KB 2023-04-25/10, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.5.De Bank kan een onderneming bedoeld in artikel 2, § 1, de uitzonderlijke uitgaven en lasten ten laste leggen die zij voor het toezicht heeft moeten maken krachtens [1 de artikelen 304, tweede lid en 310, § 1 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen]1, dan wel voor de verwerking van niet-gestandaardiseerde gegevens verstrekt door gecontroleerde ondernemingen.
De wijze waarop de Bank de in het eerste lid bedoelde bijdragen berekent, alsook de aldus bekomen verschuldigde bijdragen worden door de bedrijfsrevisor van de Bank gecertificeerd.
De krachtens dit artikel verschuldigde bijdragen worden betaald binnen een termijn van één maand na het verzoek tot betaling door de Bank.
----------
(1)<KB 2023-04-25/10, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
HOOFDSTUK III. - Dekking van de werkingskosten van de Bank die betrekking hebben op het toezicht op de banksector
Art.6.[1 De in België gevestigde kredietinstellingen en beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap betalen jaarlijks een gezamenlijke sectorbijdrage aan de Bank die de overeenkomstig artikel 1, tweede lid, bepaalde werkingskosten van de Bank dekt met betrekking tot het toezicht op de sector van de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap tijdens het voorgaande kalenderjaar.]1
----------
(1)<KB 2023-04-25/10, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.7.§ 1. De in artikel 6 bedoelde sectorbijdrage wordt als volgt omgeslagen over de in artikel 6 bedoelde ondernemingen :
1° Alle in artikel 6 bedoelde ondernemingen betalen vooreerst een vaste bijdrage van 2.000 EUR;
2° Vervolgens betalen de in artikel 6 bedoelde ondernemingen [2 die, overeenkomstig artikel 12 van bijlage IV van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen, zijn aangewezen als binnenlandse systeemrelevante instelling (`BSI') of als mondiaal systeemrelevante kredietinstelling (`MSI'),]2 een bijkomende vaste bijdrage van 50.000 EUR. Deze bijdrage wordt verhoogd tot 100.000 EUR voor de in artikel 6 bedoelde ondernemingen [2 die zijn aangewezen als BSI of MSI]2 en die een balanstotaal hebben van meer dan 50 miljard EUR op geconsolideerde basis. Deze bijdrage wordt verhoogd tot 300.000 EUR voor de in artikel 6 bedoelde ondernemingen [2 die zijn aangewezen als BSI of MSI]2 en die een balanstotaal hebben van meer dan 100 miljard EUR op geconsolideerde basis;
3° Het verschil tussen de in artikel 6 bedoelde sectorbijdrage en het totaal van de vaste bijdragen bedoeld in de punten 1° en 2° hierboven, wordt overeenkomstig § 2 omgeslagen over de in artikel 6 bedoelde ondernemingen.
§ 2. De helft van het verschil bedoeld in § 1, 3°, wordt omgeslagen over alle kredietinstellingen en beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap naar verhouding van [2 de eigenvermogensvereiste van de respectieve instellingen]2, rekening houdend met het volgende onderscheid :
- het deel van het [2 ...]2 vereiste eigen vermogen tot 300.000.000,00 EUR wordt integraal in aanmerking genomen;
- het deel van het [2 ...]2 vereiste eigen vermogen van 300.000.000,00 EUR tot 1.500.000.000,00 EUR wordt voor drie vierden in aanmerking genomen;
- het deel van het [2 ...]2 vereiste eigen vermogen van 1.500.000.000,00 EUR tot 3.000.000.000,00 EUR wordt voor de helft in aanmerking genomen;
- het deel van het [2 ...]2 vereiste eigen vermogen dat meer bedraagt dan 3.000.000.000,00 EUR wordt voor een vierde in aanmerking genomen.
[2 Het in aanmerking genomen vereiste eigen vermogen voor de kredietinstellingen is de eigenvermogensvereiste, uitgedrukt als een percentage van het totaal van de risicoposten van de kredietinstelling, berekend overeenkomstig de bepalingen van verordening (EU) 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012.
Het in aanmerking genomen vereiste eigen vermogen voor beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap is de hoogste van de eigenvermogensvereisten zoals bepaald in artikel 11 van verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014.
De relevante vereisten worden gebaseerd op de situatie op 31 december van het voorafgaande jaar of op datum van de laatste reglementaire rapportering indien die niet op 31 december valt omdat de instelling een afwijkend boekjaar hanteert.
Indien een in artikel 6 bedoelde instelling waarvan de vergunning in België werd toegekend, niet onderworpen is aan vereisten op het vlak van eigen vermogen op individuele basis maar er wel prudentiële eigenvermogensvereisten worden opgelegd op een hoger, geconsolideerd niveau, wordt de verhouding van het balanstotaal van de betreffende instelling ten opzichte van het geconsolideerde balanstotaal van de moederonderneming berekend en wordt die verhouding toegepast op de toepasselijke geconsolideerde eigenvermogensvereiste. Het resultaat van die berekening wordt als basis genomen voor de bepaling van het gedeelte van de bijdrage van deze instelling dat wordt berekend in functie van diens eigenvermogensvereisten.]2
Een vierde van het verschil bedoeld in § 1, 3°, wordt omgeslagen over alle kredietinstellingen en beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap naar verhouding van hun positieve bruto-opbrengsten van de twaalf voorafgaande maanden vastgesteld op 31 december van het voorafgaande jaar [2 of op datum van de laatste reglementaire rapportering indien die niet op 31 december valt omdat de instelling een afwijkend boekjaar hanteert]2, rekening houdend met het volgende onderscheid :
- het deel van de opbrengsten tot 150.000.000,00 EUR wordt integraal in aanmerking genomen;
- het deel van de opbrengsten van 150.000.000,00 EUR tot 300.000.000,00 EUR wordt voor drie vierden in aanmerking genomen;
- het deel van de opbrengsten van 300.000.000,00 EUR tot 600.000.000,00 EUR wordt voor de helft in aanmerking genomen;
- het deel van de opbrengsten van 600.000.000,00 EUR tot 1.200.000.000,00 EUR wordt voor een vierde in aanmerking genomen;
- het deel van de opbrengsten dat meer bedraagt dan 1.200.000.000,00 EUR wordt niet in aanmerking genomen.
Onder bruto-opbrengsten van de kredietinstellingen moet het bankproduct, na aftrek van het renteresultaat, worden verstaan zoals dat blijkt uit de periodieke staten bezorgd aan de Bank.
Onder bruto-opbrengsten van de beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap en bijkantoren van beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte moet worden verstaan het totaal van de bedrijfsopbrengsten na aftrek van het renteresultaat in de mate dat dat in de bedrijfsopbrengsten begrepen is en vermeerderd met de opbrengsten van financiële vaste activa, zoals dat blijkt uit de periodieke staten bezorgd aan de Bank.
De bijdragen die worden betaald door de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, worden, voor de toepassing van de drie voorgaande leden, vastgesteld op basis van één derde van de positieve bruto-opbrengsten.
Een vierde van het verschil bedoeld in § 1, 3°, wordt omgeslagen over alle kredietinstellingen en beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap naar verhouding van hun balanstotaal op 31 december van het voorafgaande jaar [2 of op datum van de laatste reglementaire rapportering indien die niet op 31 december valt omdat de instelling een afwijkend boekjaar hanteert]2, rekening houdend met het volgende onderscheid :
- het deel van het balanstotaal tot 7.500.000.000,00 EUR, wordt integraal in aanmerking genomen;
- het deel van het balanstotaal van 7.500.000.000,00 EUR tot 15.000.000.000,00 EUR, wordt voor drie vierden in aanmerking genomen;
- het deel van het balanstotaal van 15.000.000.000,00 EUR tot 30.000.000.000,00 EUR, wordt voor de helft in aanmerking genomen;
- het deel van het balanstotaal van 30.000.000.000,00 EUR tot 75.000.000.000,00 EUR, wordt voor een vierde in aanmerking genomen;
- het deel van het balanstotaal dat meer bedraagt dan 75.000.000.000,00 EUR, wordt niet in aanmerking genomen.
De bijdragen die worden betaald door de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, worden, voor de toepassing van het voorgaande lid, vastgesteld op basis van één derde van hun balanstotaal.
----------
(1)<KB 2015-07-05/05, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 24-07-2015>
(2)<KB 2023-04-25/10, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.8.Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap waarvan de vergunning is ingetrokken of herroepen, blijven bijdrageplichtig zolang zij, na voormelde intrekking of herroeping, onderworpen blijven aan het toezicht van de Bank conform [1 artikel 238 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen]1 of [2 artikel 207 van de wet van 20 juli 2022 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen]2.
----------
(1)<KB 2015-07-05/05, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 24-07-2015>
(2)<KB 2023-04-25/10, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.9. De Bank stelt de in artikel 6 bedoelde ondernemingen jaarlijks uiterlijk op 1 september in kennis van het bedrag dat zij overeenkomstig artikel 7 verschuldigd zijn.
De ondernemingen in kwestie betalen deze bijdragen ten laatste op 30 september van hetzelfde jaar
Art.10.
<Opgeheven bij KB 2023-04-25/10, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.11.
<Opgeheven bij KB 2023-04-25/10, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.12.De Bank kan een onderneming bedoeld in artikel 6 de uitzonderlijke uitgaven en lasten ten laste leggen die zij voor het toezicht heeft moeten maken krachtens de [1 artikelen 135, tweede lid, 2° en 3° en 140, eerste lid van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen]1 [2 en krachtens de artikelen 121, tweede lid, 2° en 3°, en 129, eerste lid, van de wet van 20 juli 2022 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen,]2 dan wel voor de verwerking van niet-gestandaardiseerde gegevens verstrekt door gecontroleerde ondernemingen.
De wijze waarop de Bank de in het eerste lid bedoelde bijdragen berekent, alsook de aldus bekomen verschuldigde bijdragen worden door de bedrijfsrevisor van de Bank gecertificeerd.
De krachtens dit artikel verschuldigde bijdragen worden betaald binnen een termijn van één maand na het verzoek tot betaling door de Bank.
----------
(1)<KB 2015-07-05/05, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 24-07-2015>
(2)<KB 2023-04-25/10, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
HOOFDSTUK IV. - Dekking van de werkingskosten van de Bank die betrekking hebben op het toezicht op de overige sectoren
Art.13.§ 1. [2 De in België gevestigde centrale tegenpartijen die over een vergunning beschikken krachtens artikel 36/25, § 3 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België betalen jaarlijks een bijdrage van 200.000 EUR.
Deze bijdrage is niet verschuldigd door centrale tegenpartijen die een bijdrage van minstens 200.000 EUR aan de Bank verschuldigd zijn op basis van hoofdstuk III van dit besluit.]2
§ 2. [2 De in België gevestigde centrale effectenbewaarinstellingen die over een vergunning beschikken krachtens artikel 36/26/1, § 1 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België betalen jaarlijks een bijdrage van 200.000 EUR.
De in België gevestigde instellingen die ondersteuning verlenen aan een centrale effectenbewaarinstelling en die over een vergunning beschikken krachtens artikel 36/26/1, § 4 en § 5 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, betalen jaarlijks een bijdrage van 200.000 EUR.
De in het eerste en het tweede lid vastgestelde bijdrage is niet verschuldigd door de centrale effectenbewaarinstellingen en de instellingen die ondersteuning verlenen die een bijdrage van minstens 200.000 EUR aan de Bank verschuldigd zijn op basis van hoofdstuk III.
De in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse instellingen die ondersteuning verlenen aan een centrale effectenbewaarinstelling en die aan het toezicht van de Bank zijn onderworpen, betalen jaarlijks een bijdrage van 200.000 EUR.]2
§ 3. De in §§ 1 en 2 van dit artikel bedoelde instellingen die, overeenkomstig artikel 36/3, § 2, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, door de Bank als systeemrelevant worden beschouwd, betalen een bijkomende vaste bijdrage van 100.000 EUR. [2 Indien zich binnen één groep meerdere instellingen in de zin van de §§ 1 en 2 bevinden die systeemrelevant zijn, dient de bijkomende vaste bijdrage slechts door één van deze instellingen te worden betaald.]2 Deze bijdrage is niet verschuldigd voor de in de paragrafen 1 en 2 van dit artikel bedoelde instellingen die als systeemrelevant worden beschouwd en die deel uitmaken van een groep waarin ook een kredietinstelling of een beleggingsonderneming met het statuut van beursvennootschap is ondergebracht die [2 een vaste bijdrage betaalt in de zin van artikel 7, § 1, 2°]2.
§ 4. De Bank stelt de instellingen bedoeld in §§ 1 tot 3 jaarlijks uiterlijk op 1 september in kennis van het bedrag dat zij overeenkomstig dit artikel verschuldigd zijn. De instellingen in kwestie betalen deze bijdragen ten laatste op 30 september van hetzelfde jaar.
§ 5. De Bank kan een instelling bedoeld in §§ 1 tot 3 de uitzonderlijke uitgaven en lasten ten laste leggen die zij heeft moeten maken voor het toezicht bedoeld in Hoofdstuk IV/2 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België. De wijze waarop de Bank de in deze paragraaf bedoelde bijdragen berekent, alsook de aldus bekomen verschuldigde bijdragen worden door de bedrijfsrevisor van de Bank gecertificeerd. De krachtens deze paragraaf verschuldigde bijdragen worden betaald binnen een termijn van één maand na het verzoek tot betaling door de Bank.
----------
(1)<KB 2013-12-21/15, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 30-12-2013>
(2)<KB 2023-04-25/10, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.14.[1 § 1. De in België gevestigde betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld bedoeld in respectievelijk artikel 8, § 1, 1° en artikel 166, § 1, 1° van de wet van 11 maart 2018 betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, met uitzondering van deze bedoeld in artikel 14/1, betalen jaarlijks een vaste bijdrage van 10.000 EUR.
De in het eerste lid bedoelde instellingen betalen daarnaast jaarlijks een variabele bijdrage van 0,5 % van het eigen vermogen.
Voor de toepassing van het tweede lid is het in aanmerking genomen eigen vermogen het eigen vermogen op 31 december van het voorafgaande jaar, berekend, voor betalingsinstellingen, overeenkomstig artikel 9 van het reglement van de Bank van 10 april 2018 op het eigen vermogen van de betalingsinstellingen en, voor instellingen voor elektronisch geld, overeenkomstig artikel 6 van het reglement van de Bank van 2 oktober 2018 op het eigen vermogen van de instellingen voor elektronisch geld en de belegging van de geldmiddelen die in ruil voor het uitgegeven elektronisch geld worden ontvangen.
De in het eerste lid bedoelde instellingen betalen jaarlijks een bijdrage van 10 EUR voor elke agent waarop zij in België en in de EER beroep doen.
§ 2. Wanneer de Bank aan de in paragraaf 1 bedoelde instellingen een vergunning verleent in de zin van artikel 12 of artikel 169 van voormelde wet van 11 maart 2018, vordert zij naar aanleiding van die vergunning een bijdrage van 5.000 EUR.]1
----------
(1)<KB 2023-04-25/10, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.14/1. [1 § 1 De in België gevestigde betalingsinstellingen bedoeld in artikel 8, § 1, 1° van de wet van 11 maart 2018 betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, die uitsluitend diensten inzake betalingsinitiatie of inzake betalingsinitiatie en rekeninginformatie aanbieden, betalen jaarlijks een vaste bijdrage van 10.000 EUR.
De in het eerste lid bedoelde vaste bijdrage wordt verhoogd met een jaarlijkse variabele bijdrage van 0,10 % op het minimumgeldbedrag van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering bedoeld in artikel 18 van de wet van 11 maart 2018, berekend op grond van de richtsnoeren die door de Europese Bankautoriteit zijn opgesteld krachtens artikel 5, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.
De in het eerste lid bedoelde instellingen betalen jaarlijks een bijdrage van 10 EUR voor elke agent waarop zij in België en in de EER beroep doen.
§ 2. Wanneer de Bank aan de in paragraaf 1 bedoelde instellingen een vergunning verleent in de zin van artikel 12, vordert zij naar aanleiding van die vergunning een bijdrage van 5.000 EUR.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-04-25/10, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.14/2. [1 De in België gevestigde beperkte betalingsinstellingen en beperkte instellingen voor elektronisch geld bedoeld in respectievelijk artikel 8, § 1, 2°, a) en artikel 166, § 1, 2° van de wet van 11 maart 2018 betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, betalen jaarlijks een bijdrage van 2.500 EUR.
De in het eerste lid bedoelde instellingen betalen jaarlijks een bijdrage van 10 EUR voor elke agent waarop zij in België beroep doen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-04-25/10, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.14/3. [1 De in België gevestigde betalingsinstellingen die rekeningaggregatiediensten aanbieden bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, b) van de wet van 11 maart 2018 betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, betalen jaarlijks een bijdrage van 2.500 EUR.
De in het eerste lid bedoelde instellingen betalen jaarlijks een bijdrage van 10 EUR voor elke agent waarop zij in België en in de EER beroep doen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-04-25/10, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.14/4. [1 § 1. De in België gevestigde bijkantoren van betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder een andere lidstaat van de EER en die bedoeld zijn in respectievelijk artikel 120 en artikel 218 van de wet van 11 maart 2018 betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, betalen jaarlijks een bijdrage van 2.500 EUR.
§ 2. De betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder een andere lidstaat van de EER en in België werkzaamheden aanvatten via agenten, betalen jaarlijks een bijdrage van 10 EUR voor elke agent waarop zij in België beroep doen, zonder dat de totale jaarlijkse bijdrage minder dan 500 EUR mag bedragen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-04-25/10, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.14/5. [1 De Bank stelt de instellingen jaarlijks uiterlijk op 1 september in kennis van het bedrag dat zij overeenkomstig de artikelen 14 tot en met 14/4 jaarlijks verschuldigd zijn. De betrokken instellingen betalen deze bijdragen ten laatste op 30 september van hetzelfde jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2023-04-25/10, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art.15. De maatschappijen voor onderlinge borgstelling, zoals gedefinieerd in artikel 57 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, betalen jaarlijks een bijdrage die 0,3 % beloopt van de geïnde premies in het voorafgaande jaar, met een minimum van 350 EUR en zonder dat het bedrag van 3.500 EUR mag overschreden worden.
De Bank stelt de instellingen bedoeld in het eerste lid jaarlijks uiterlijk op 1 september in kennis van het bedrag dat zij overeenkomstig dit artikel verschuldigd zijn. De instellingen in kwestie betalen deze bijdragen ten laatste op 30 september van hetzelfde jaar.
HOOFDSTUK IV/1. [1 - Dekking van de werkingskosten van de Bank die betrekking hebben op haar taken als afwikkelingsautoriteit]1
----------
(1)
Art. 15/1.[1 De [2 ...]2 in België gevestigde instellingen waarvoor de Bank optreedt als afwikkelingsautoriteit op grond van artikel 12ter, § 1, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, betalen jaarlijks [2 ...]2 een bijdrage aan de Bank die [2 ...]2 de overeenkomstig artikel 1/1, tweede lid, bepaalde werkelijke werkingskosten van de Bank [2 dekt]2 die betrekking hebben op de taken van de Bank als afwikkelingsautoriteit voor het voorgaande kalenderjaar.
[2 De volgende instellingen zijn geen bijdrage verschuldigd in de zin van dit hoofdstuk:
- financiële holdings en gemengde financiële holdings waarin een kredietinstelling of een beleggingsonderneming met het statuut van beursvennootschap is ondergebracht waarvoor een bijdrage is verschuldigd op grond van dit hoofdstuk;
- de beleggingsholdings waarin een beleggingsonderneming met het statuut van beursvennootschap is ondergebracht waarvoor een bijdrage is verschuldigd op grond van dit hoofdstuk;
- de financiële instellingen bedoeld in artikel 424, 4° van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen;
- significante bijkantoren in de zin van artikel 159 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen, die zijn gevestigd in andere EER-lidstaten.]2]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2015-07-05/05, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<KB 2023-04-25/10, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art. 15/2.[1 [2 De]2 in artikel 15/1, eerste lid, bedoelde [2 bijdrage]2 wordt omgeslagen over de in artikel 15/1 bedoelde instellingen overeenkomstig de in artikel 7, § 2, vastgestelde criteria en weging.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2015-07-05/05, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<KB 2023-04-25/10, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art. 15/3. [1 De Bank stelt de in artikel 15/1 bedoelde instellingen jaarlijks uiterlijk op 1 september in kennis van het bedrag dat zij overeenkomstig artikel 15/2 verschuldigd zijn.
De instellingen in kwestie betalen deze bijdragen ten laatste op 30 september van hetzelfde jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2015-07-05/05, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 15/4.
<Opgeheven bij KB 2023-04-25/10, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
Art. 15/5.
<Opgeheven bij KB 2023-04-25/10, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 04-08-2023>
HOOFDSTUK V. - Diverse bepalingen
Art.16. De bij dit besluit vastgestelde bijdragen worden gestort op rekening van de Bank volgens de door haar bepaalde modaliteiten.
Art.17. De personen die instaan voor de betaling van de bij dit besluit vastgestelde bijdragen, delen aan de Bank, op de wijze en binnen de termijn die zij bepaalt, alle nodige gegevens mee voor de berekening van die bijdragen.
Art.18. De instellingen die niet voldoen aan een verzoek tot betaling vanwege de Bank binnen de door dit besluit vastgelegde termijnen ontvangen van de Bank een aanmaning via aangetekende zending met het verzoek om tot betaling over te gaan binnen de dertig dagen vanaf de postdatum van die zending. Na verloop van deze termijn zijn de in gebreke blijvende instellingen van rechtswege en zonder ingebrekestelling de wettelijke interesten verschuldigd op de verschuldigde bedragen. De toepasselijke rentevoet is de wettelijke rentevoet in handelstransacties zoals bepaald op grond van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.
Art.19. In het koninklijk besluit van 30 april 1999 betreffende het statuut en de controle der maatschappijen voor onderlinge borgstelling wordt artikel 58 opgeheven.
Art.20.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012, met dien verstande dat, voor de eerste toepassing van de artikelen 3 en 4 in september 2012, de woorden " op grond van artikel 2 " dienen te worden gelezen als " in 2011 " en dat, voor de eerste toepassing van de artikelen 10 en 11 in september 2012, de woorden " op grond van artikel 7 " dienen te worden gelezen als " in 2011 ".
Voor de eerste toepassing, in september 2012, van artikel 2, § 1, en artikel 6 dienen de werkelijke werkingskosten van de Bank met betrekking tot het toezicht tijdens het kalenderjaar 2011 te worden geprorateerd van negen naar twaalf maanden.
[1 Voor de eerste toepassing, in september 2015,van artikel 15/1 wordt de vooschotbijdrage berekend door de werkelijke kosten voor de eerste zes maanden van het jaar 2015, geprorateerd van zes naar twaalf maanden, te vermenigvuldigen met 90 %.]1
----------
(1)<KB 2015-07-05/05, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 21. De Minister die bevoegd is voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.