14 APRIL 2020. - Koninklijk besluit tot toekenning van een staatswaarborg voor bepaalde kredieten in de strijd tegen de gevolgen van het coronavirus(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-04-2020 en tekstbijwerking tot 28-09-2020)
HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Staatswaarborg
Art. 2
HOOFDSTUK 3. - Gewaarborgde portefeuille
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 3
Afdeling 2. - Gewaarborgde kredieten
Art. 4
Afdeling 3. - Kredietgever
Art. 5
Afdeling 4. - Kredietnemers
Art. 6
Afdeling 5. - Bovengrenzen van de gewaarborgde portefeuille
Onderafdeling 1. - Maximaal gewaarborgde hoofdsommen en maximaal gewaarborgde interesten
Art. 7-9
Onderafdeling 2. - Begrenzing van de gewaarborgde portefeuille tot de toegewezen enveloppe
Art. 10-12
HOOFDSTUK 4. - Gewaarborgd verlies
Art. 13-15
HOOFDSTUK 5. - Voorrecht van uitwinning, pari passu clausule, aanspreking van de staatswaarborg, opschorting, schuldvergelijking, geen andere begunstigden; niet-overdraagbaarheid
Afdeling 1. - Voorrecht van uitwinning
Art. 16-17
Afdeling 2. - Uiterlijke datum van aanspreking voor de staatswaarborg
Art. 18
Afdeling 3. - Opschorting van de uitvoering van de staatswaarborg
Art. 19
Afdeling 4. - Schuldvergelijking
Art. 20
Afdeling 5. - Geen andere [1 ...]1 begunstigden; niet-overdraagbaarheid
Art. 21
HOOFDSTUK 6. - Gronden tot vermindering van de staatswaarborg
Afdeling 1. - Vermindering van het gewaarborgd verlies
Art. 22
Afdeling 2. - Verval van staatswaarborg op het gewaarborgd verlies
Art. 23
Afdeling 3. - Verhoging van de referentieportefeuille van een kredietgever
Art. 24
HOOFDSTUK 7. - Vergoeding
Art. 25-32
HOOFDSTUK 8. - Definitieve afrekening en voorschot
Art. 33-34
HOOFDSTUK 9. - Verplichtingen van de kredietgever en de kredietnemers
Art. 35-37
HOOFDSTUK 10. - Slotbepalingen
Art. 38-43
BIJLAGE.
Art. N
HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° de wet: de wet van 27 maart 2020 tot machtiging van de Koning om een staatswaarborg te verstrekken voor bepaalde kredieten in de strijd tegen de gevolgen van het coronavirus en tot wijziging van de wet van 25 april 2014 op het statuut en toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen;
2° de staatswaarborg: de staatswaarborg die krachtens dit besluit wordt toegekend;
3° gewaarborgd verlies: het gewaarborgd verlies zoals bedoeld in artikel 13;
4° een gewaarborgde portefeuille: de gewaarborgde portefeuille zoals bedoeld in artikel 3;
5° een gewaarborgd krediet: een krediet in de zin van artikel 4;
6° een kredietgever: een kredietgever zoals bedoeld in artikel 5;
7° het betalingsuitstel: het "Charter betalingsuitstel ondernemingskredieten" dat Febelfin vzw op 31 maart 2020 heeft gepubliceerd [1 en gewijzigd op 8 juli 2020]1, en als bijlage bij dit besluit wordt gevoegd;
8° een toegelaten debetstand: een uitdrukkelijke kredietopening waarbij een kredietgever een kredietnemer de mogelijkheid biedt bedragen op te nemen die het beschikbare tegoed op de hiermee verbonden betaalrekening te boven gaan;
9° een leasingovereenkomst: een overeenkomst die beantwoordt aan de criteria vastgesteld in artikel 3:89 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen voor de post III.D " Leasing en soortgelijke rechten ";
10° een factoringovereenkomst: een overeenkomst waarbij een partij de te innen schuldvorderingen die voortvloeien uit contracten tot levering van goederen en/of het verstrekken van diensten afgesloten tussen die partij en zijn debiteuren, aan de wederpartij overdraagt in ruil voor de voorfinanciering van de te innen schuldvorderingen;
11° een kredietnemer: een kredietnemer die voldoet aan de voorwaarden van artikel 6;
12° verlenen van een krediet: een krediet wordt verleend wanneer een kredietnemer contractueel het recht krijgt om het krediet geheel of gedeeltelijk op te nemen;
13° een herfinancieringskrediet: een krediet (of een gedeelte van een krediet) dat wordt verleend tot terugbetaling van een krediet dat een kredietgever heeft verleend voor 1 april 2020, met inbegrip van de verlenging van een voor 1 april 2020 verleend krediet;
14° wederopname van een krediet: de wederopname of hernieuwing van een geheel of gedeeltelijk terugbetaald krediet dat vóór 1 april 2020 werd verleend en voor zover dergelijke wederopname of hernieuwing voor ten hoogste dezelfde hoofdsom plaatsvindt;
15° de looptijd van een krediet: de tijd tussen de verlening van een krediet en de dag waarop de kredietnemer alle onder het krediet verschuldigde bedragen moet hebben terugbetaald;
voor doeleinden van dit besluit zijn kredieten die de kredietgever tijdens de eerste 12 maanden een discretionair opzeggingsrecht verlenen, te aanzien als kredieten met een looptijd van 12 maanden [1 behalve wat betreft kredieten die in aanmerking komen voor de staatswaarborg bedoeld in de wet van 20 juli 2020]1;
[1 15° /1 "de wet van 20 juli 2020": de wet van 20 juli 2020 tot verstrekking van een staatswaarborg voor bepaalde kredieten aan KMO's in de strijd tegen de gevolgen van het coronavirus en tot wijziging van de wet van 25 april 2014 op het statuut en toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen;]1
16° de Bankwet: de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen;
17° de Verordening nr. 2015/2365: de Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012;
18° een voor een bijzonder doel opgerichte effectiseringsentiteit: een entiteit met als enige opdracht één of meer verrichtingen van effectisering, alsook het verrichten van andere werkzaamheden ter vervulling van deze opdracht;
19° de Kruispuntbank van Ondernemingen: het register bedoeld in artikel III.15 van het Wetboek economisch recht;
20° kwalificerende buitenlandse activiteiten: buitenlandse activiteiten van een kredietnemer die beantwoorden aan de volgende voorwaarden:
a) de buitenlandse activiteiten worden gevoerd door de kredietnemer zelf of door een entiteit die onder de exclusieve of gezamenlijke controle staat van de kredietnemer,
b) de continuïteit van de buitenlandse activiteiten is cruciaal voor de Belgische activiteiten,
c) de buitenlandse activiteiten zijn, op zichzelf beschouwd, als een levensvatbare onderneming te aanzien,
d) er bestaat geen andere mogelijkheid om de buitenlandse activiteiten duurzaam en tegen normale marktvoorwaarden te financieren;
21° een onderneming in moeilijkheden: een onderneming ten aanzien waarvan zich op 31 december 2019 ten minste één van de omstandigheden bedoeld in artikel 2.18 van de Verordening nr. 651/2014 voordeed; voor zelfstandigen zijn deze voorwaarden van overeenkomstige toepassing;
22° de Verordening nr. 651/2014: de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;
24° maximaal gewaarborgde hoofdsommen: de maximaal gewaarborgde hoofdsommen zoals bedoeld in artikel 8;
25° maximaal gewaarborgde interesten: de maximaal gewaarborgde interesten zoals bedoeld in artikel 9;
26° een groep: een moederonderneming en al haar dochterondernemingen in de zin van artikel 1:15 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;
26° een verbonden persoon: met een vennootschap verbonden vennootschappen of personen verbonden met een persoon in de zin van artikel 1:20 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;
27° een KMO in de zin van Verordening nr. 651/2014: een onderneming, ongeacht of deze een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon is, waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50.000.000 euro of het jaarlijkse balanstotaal 43.000.000 euro niet overschrijdt; voor zelfstandigen zijn deze voorwaarden van overeenkomstige toepassing;
28° de Minister: de Minister van Financiën;
29° een interest op jaarbasis: een interest die geldt voor een jaar, berekend op 360 dagen;
30° een KMO in de zin van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen: een vennootschap die voldoet aan artikel 1:24 of artikel 1:25 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen; voor zelfstandigen zijn deze voorwaarden van overeenkomstige toepassing;
31° de toegewezen enveloppe: de toegewezen enveloppe van een kredietgever zoals bedoeld in artikel 11, bepaald op basis van het maximale totaalbedrag van de staatswaarborg bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid van de wet;
32° het maximale totaalbedrag van de staatswaarborg: het bedrag bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid van de wet;
33° de Nationale Bank van België: de instelling bedoeld in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, hierna "de Nationale Bank" genoemd;
34° de Uitvoeringsverordening nr. 680/2014: de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad;
35° verlies: verlies zoals bedoeld in artikel 14;
36° een referentieportefeuille: een referentieportefeuille zoals bedoeld in artikel 15;
37° een pari passu bepaling: een bepaling die de vermindering van een waarborg tot gevolg heeft omwille van coëxistentie met andere waarborgen waarbij de vermindering gebeurt evenredig met het aantal andere waarborgen en met de respectieve gewaarborgde bedragen;
38° achterstal op belastingen of sociale zekerheidsbijdragen: alle belastingen en sociale zekerheidsbijdragen, ongeacht de schuldeiser dan wel juridische grondslag ervan, die als zekere en vaststaande schulden beschouwd worden en waarvoor de wettelijke betalingstermijn, eventueel verlengd door de bevoegde administratieve instantie, verstreken is, tenzij en in de mate dat in geval van administratieve en/of gerechtelijke betwisting, die vóór 29 februari 2020 werd ingeleid, het betwiste deel geen voorwerp kan uitmaken van maatregelen van gedwongen tenuitvoerlegging;
39° respijtmaatregelen: respijtmaatregelen in de zin van artikel 47ter, 1., a) en b) van de Verordening nr. 575/2013 ;
40° Verordening nr. 575/2013: de Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012;
41° effectisering: [1 securitisatie]1 in de zin van artikel 2.1 van de Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012;
42° een zekerheid: elke persoonlijke zekerheid of zakelijke zekerheid;
43° een vergoeding: enige vergoeding zoals bedoeld in hoofdstuk 7;
44° wettelijke interesten voor handelstransacties: de wettelijke interest zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand van handelstransacties;
45° een maandelijkse aangifte: de aangifte bedoeld in artikel 32;
46° OLO-referentievoet (10 jaar): de maandelijks gepubliceerde referte-index J (lineaire obligaties 10 jaar) voor de herziening van veranderlijke rentevoeten van hypothecaire kredieten, gepubliceerd door het Federaal Agentschap van de Schuld in uitvoering van het Koninklijk besluit van 14 september 2016 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten;
47° OLO-referentievoet (1 jaar): de maandelijks gepubliceerde referte-index A (lineaire obligaties 1 jaar) voor de herziening van veranderlijke rentevoeten van hypothecaire kredieten, gepubliceerd door het Federaal Agentschap van de Schuld in uitvoering van het Koninklijk besluit van 14 september 2016 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten;
48° gedeselecteerde kredieten: de kredieten bedoeld in artikel 4, paragraaf 1, 4° ;
49° de deselectiefactor: het getal dat wordt bekomen door een breuk met volgende teller en noemer:
(a) de teller bestaat uit de som van de maximaal beschikbare hoofdsom van elk gedeselecteerd krediet, telkens vermenigvuldigd met een factor gelijk aan de looptijd van het gedeselecteerd krediet, uitgedrukt in kalenderdagen; en
(b) de noemer bestaat uit de som van de maximaal beschikbare hoofdsom van elk gewaarborgd krediet, telkens vermenigvuldigd met een factor gelijk aan de looptijd van het gewaarborgd krediet uitgedrukt in kalenderdagen;
50° de overschrijdingsfactor: een bedrag gelijk aan het verschil (voor zover dit verschil een positief bedrag is) tussen:
(a) de deselectiefactor; en
(b) 0,175.
----------
(1)<KB 2020-09-16/02, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 28-09-2020>
HOOFDSTUK 2. - Staatswaarborg
Art.2. Onder de in dit besluit bepaalde voorwaarden wordt de staatswaarborg toegekend aan de gewaarborgde verliezen die een kredietgever lijdt op zijn gewaarborgde portefeuille.
HOOFDSTUK 3. - Gewaarborgde portefeuille
Afdeling 1. - Algemeen
Art.3. De gewaarborgde portefeuille van een kredietgever bestaat, binnen de in afdeling 5 bepaalde grenzen, uit de gewaarborgde kredieten van die kredietgever.
Afdeling 2. - Gewaarborgde kredieten
Art.4.§ 1. Gewaarborgde kredieten zijn kredieten met een looptijd van ten hoogste 12 maanden (daaronder eveneens begrepen kredieten van onbepaalde duur die door de kredietgever of de kredietnemer kunnen worden opgezegd tijdens de eerste twaalf maanden na de verlening ervan) verleend door een kredietgever aan een kredietnemer tussen 1 april 2020 en [1 31 december 2020]1, met inbegrip van kredieten die voor [1 31 december 2020]1 zijn terugbetaald, behalve:
1° herfinancieringskredieten;
2° wederopnames van kredieten verleend voor 1 april 2020;
3° kredieten verleend aan personen waarvan contractueel is bepaald dat zij uitsluitend mogen worden aangewend voor niet-Belgische activiteiten van die persoon;
4° kredieten die met toepassing van de overige bepalingen van deze paragraaf zijn te aanzien als gewaarborgde kredieten, maar die door de kredietgever op het ogenblik dat ze worden verleend specifiek worden geïdentificeerd; een krediet dat aldus is geïdentificeerd kan niet opnieuw als gewaarborgd krediet worden aangemerkt en moet worden opgenomen in de maandelijkse aangiftes die met toepassing van artikel 32 moeten worden verricht; de in de huidige bepaling onder 4° bedoelde kredieten worden in dit besluit aangeduid als gedeselecteerde kredieten.
§ 2. Een "krediet" in de zin van paragraaf 1 is elke overeenkomst waarbij een kredietgever een krediet verleent of toezegt, in de vorm van een lening, een kredietopening, een toegelaten debetstand, of van elke andere gelijkaardige betalingsregeling, met uitsluiting van:
a) leasingovereenkomsten;
b) factoringovereenkomsten;
c) consumentenkredieten en hypothecaire kredieten die vallen onder Boek VII van het Wetboek van economisch recht.
§ 3. Kredieten die worden verleend bij wijze van kredietlijn onder een krediet, waarbij de afzonderlijke kredietlijn een voldoende onderscheiden verbintenis vormt van de kredietgever, kwalificeren op zichzelf als een krediet in de zin van paragraaf 2 en vallen onder de toepassing van dit besluit, met inbegrip van:
a) kredietlijnen toegekend in het kader van een meerhoofdige kredietovereenkomst, ook wanneer de andere kredietverstrekkers niet kwalificeren als kredietgever;
b) kredietlijnen toegekend in het kader van een krediet dat bestaat uit onderscheiden kredietlijnen, ook wanneer de andere kredietlijnen niet kwalificeren als gewaarborgd krediet.
----------
(1)<KB 2020-09-16/02, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 28-09-2020>
Afdeling 3. - Kredietgever
Art.5. Een kredietgever in de zin van dit besluit is de kredietinstelling of het bijkantoor die/dat op 31 december 2019 kredieten had uitstaan op een of meer kredietnemers voor een totale nog niet afgeloste hoofdsom van minstens 20.000 EUR.
Onder "de kredietinstelling of het bijkantoor" in het eerste lid moet worden verstaan:
1° vergunde kredietinstellingen naar Belgisch recht in de zin van artikel 7 van de Bankwet, en
2° in België geregistreerde bijkantoren in de zin van artikel 312 van de Bankwet of in België vergunde bijkantoren in de zin van artikel 333 van dezelfde wet.
Afdeling 4. - Kredietnemers
Art.6.§ 1. Als kredietnemer wordt aanzien elke niet-financiële onderneming ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen waaraan een krediet wordt verleend, met uitzondering van de volgende personen:
a) een persoon die op 1 februari 2020 achterstal had op zijn lopende kredieten of op belastingen of sociale zekerheidsbijdragen of op 29 februari 2020 meer dan 30 dagen achterstal had op zijn lopende kredieten of op zijn belastingen of sociale zekerheidsbijdragen;
b) een persoon die bij een of meer kredietinstellingen een actieve kredietherstructurering doorliep op 31 januari 2020;
c) een persoon die op basis van de beschikbare informatie beschouwd moet worden als onderneming in moeilijkheden.
§ 2. Onder een "niet-financiële onderneming" in paragraaf 1 moet worden verstaan elke natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent of rechtspersoon met uitsluiting van:
a) overheidsentiteiten, waaronder moet worden verstaan elke institutionele eenheid die overeenkomstig de verordening Nr. 549/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie behoort tot de sector overheid (S.13) zoals vastgesteld door het Instituut voor de Nationale Rekeningen in de door haar gepubliceerde lijst publieke eenheden,
b) financiële tegenpartijen in [1 ...]1 de zin van artikel 3.3 van Verordening nr. 2015/2365, betalingsinstellingen of instellingen voor elektronisch geld in de zin van artikel 2, 10° en 75° van de wet van 11 maart 2018 betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld en voor een bijzonder doel opgerichte effectiseringsentiteiten,
c) personen die uitsluitend of hoofdzakelijk krediet toestaan voor eigen rekening binnen het kader van hun gebruikelijke handels- of beroepsactiviteiten, of
d) personen waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk één of meer personen zoals vermeld onder b) of c) zijn.
----------
(1)<KB 2020-09-16/02, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 28-09-2020>
Afdeling 5. - Bovengrenzen van de gewaarborgde portefeuille
Onderafdeling 1. - Maximaal gewaarborgde hoofdsommen en maximaal gewaarborgde interesten
Art.7.De door een kredietgever verleende gewaarborgde kredieten maken deel uit van de gewaarborgde portefeuille ten belope van de maximaal gewaarborgde hoofdsommen bedoeld in artikel 8 en de maximaal gewaarborgde interesten bedoeld in artikel 9 van elke kredietnemer [1 , voor zover het totaal van de door een kredietgever toegekende gewaarborgde kredieten de in artikelen 10 tot 12 bedoelde grens niet overschrijdt]1.
----------
(1)<KB 2020-09-16/02, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 28-09-2020>
Art.8.§ 1. De maximaal gewaarborgde hoofdsommen zijn het totaal van alle op enig ogenblik (gedurende de eerste 12 maanden van een krediet) beschikbare dan wel uitstaande hoofdsommen onder het geheel van de gewaarborgde kredieten van een [1 kredietnemer]1, begrensd tot het laagste van de volgende [1 ...]1 bedragen:
1° 50.000.000 euro, behoudens afwijking zoals bepaald in paragraaf 2, of
2° [1 het hoogste van onderstaande bedragen:
a) het bedrag van de liquiditeitsbehoeften van de kredietnemer, andere dan voor herfinancieringskredieten voor terugbetaling van of wederopnames van kredieten verleend voor 1 april 2020, voor zijn activiteiten gedurende een periode van 18 maanden voor KMO's in de zin van Verordening nr. 651/2014 en 12 maanden voor andere ondernemingen, zulke periode te rekenen vanaf de beoogde datum van verlening van het gewaarborgde krediet, zoals dit bedrag door de kredietnemer in een behoorlijk gemotiveerde schriftelijke verklaring wordt geschat waarin de kredietnemer eveneens toelicht of en in welke mate hij of een met hem verbonden persoon ter dekking van deze behoeften andere kredietaanvragen heeft ingediend of nog voornemens is in te dienen;
b) het dubbele van de jaarlijkse totale loonkost, met inbegrip van de sociale lasten en de kosten van personeel dat op de locatie van de onderneming werkt, maar formeel op de loonlijst van onderaannemers staat, van het laatste afgesloten boekjaar van de kredietnemer; voor kredietnemers die waarvan het eerste boekjaar nog niet is afgesloten op het ogenblik van de kredietaanvraag, mag de kredietgever voortgaan op de door de kredietnemer in een schriftelijke verklaring geraamde jaarlijkse loonsom voor de eerste twee exploitatiejaren;
c) 25% van de omzet van het laatste afgesloten boekjaar van de kredietnemer.]1
[1 De maximumbedragen waarvan sprake in deze paragraaf gelden per groep, en worden verminderd met het hoofdbedrag van kredieten die in voorkomend geval aan de kredietnemer of een andere persoon van de groep waartoe hij behoort zijn toegekend met toepassing van de wet van 20 juli 2020.]1
§ 2. Bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad kan de Koning op vraag van een kredietnemer een afwijking op het bedrag bedoeld in paragraaf 1, 1° toestaan, binnen de grens van paragraaf 1, 2°. De Minister kan nadere regels voor de aanvraagprocedure vaststellen.
----------
(1)<KB 2020-09-16/02, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 28-09-2020>
Art.9. De maximaal gewaarborgde interesten zijn zowel de interesten als de geïmputeerde vergoeding die door een kredietnemer onder een gewaarborgd krediet zijn verschuldigd tot en met de vervaldag (die voor doeleinden van dit artikel ten hoogste twaalf maanden na de toekenning van het krediet kan vallen), begrensd op:
1° 1,25 % interest op jaarbasis, rekening houdend met de daadwerkelijk opgenomen hoofdsommen,vermeerderd met
2° een door de kredietgever aan de kredietnemer geïmputeerde vergoeding van ten hoogste 25 basispunten voor KMO's in de zin van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en ten hoogste 50 basispunten voor andere ondernemingen, telkens op jaarbasis berekend.
Onderafdeling 2. - Begrenzing van de gewaarborgde portefeuille tot de toegewezen enveloppe
Art.10.[1 De gewaarborgde portefeuille komt in aanmerking voor de staatswaarborg in de mate dat het totaal van de op enig ogenblik gedurende de eerste 12 maanden beschikbare dan wel uitstaande hoofdsommen van alle gewaarborgde kredieten die door een kredietgever of een daarmee verbonden persoon worden toegekend, niet hoger is dan de toegewezen enveloppe van die kredietgever, berekend overeenkomstig artikelen 11 en 12, verminderd met de beschikbare dan wel uitstaande hoofdsommen van alle door die kredietgever met toepassing van de wet van 20 juli 2020 toegekende kredieten die als gewaarborgde kredieten in de zin van die wet zijn te aanzien.
Een gewaarborgd krediet waarvan de verlening, rekening houdend met de gewaarborgde kredieten onder de wet van 20 juli 2020, zou leiden tot een overschrijding van de toegewezen enveloppe komt in zijn geheel niet in aanmerking voor de staatswaarborg, en de toekenning van dergelijk krediet verhoogt de uitstaande hoofdsommen binnen de toegewezen enveloppe niet.]1
----------
(1)<KB 2020-09-16/02, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 28-09-2020>
Art.11. De toegewezen enveloppe van een kredietgever is het gedeelte van het maximale totaalbedrag van de staatswaarborg in uitstaande dan wel beschikbare hoofdsommen dat aan een kredietgever wordt toegewezen overeenkomstig artikel 12.
Art.12. § 1. De Minister stelt de toegewezen enveloppe van een kredietgever vast, na advies van de Nationale Bank, pro rata het marktaandeel per 31 december 2019 van die kredietgever voor kredieten aan kredietnemers, berekend overeenkomstig de paragrafen 2 tot 4.
§ 2. Voor de kredieten aan niet-financiële vennootschappen, houdt de Minister rekening met de som op individuele basis van de bedragen van de FINREP 20.04 IFRS- of FINREP 20.04 Gaap-tabel bedoeld in bijlagen 3 en 4 van de Uitvoeringsverordening nr. 680/2014. Daarbij kan de Minister uitgaan van de volgende specificaties:
1° Land van vestiging: België;
2° Rij 190;
3° Som van kolommen 010 en 031 (het bedrag in kolom 031 wordt met een minteken weergegeven).
§ 3. Indien de gegevens bedoeld in paragraaf 2 niet op individuele basis beschikbaar zijn, of door de Nationale Bank als onvoldoende betrouwbaar worden beschouwd, houdt de Minister rekening met de voorschriften van de Nationale Bank in het kader van de territoriale rapportering van tabel 02.11 van het Schema A bedoeld in het schema van periodieke rapportering door de kredietinstellingen over hun financiële positie zoals aangenomen bij circulaire van de Nationale Bank op basis van artikel 106, § 2 Bankwet. Daarbij kan de Minister uitgaan van de volgende specificaties:
1° Land: België;
2° Rij 199;
3° Kolom 076.
§ 4. Voor de kredieten aan zelfstandigen, houdt de Minister rekening met de voorschriften van de Nationale Bank in het kader van de territoriale rapportering van tabel 02.11 van het Schema A. Daarbij kan de Minister uitgaan van de volgende specificaties:
1° Land: België;
2° Het verschil tussen rij 199 en rij 049 wordt afgetrokken;
3° Kolom 081.
§ 5. De bepaling van de toegewezen enveloppes geldt als bindende partijbeslissing.
HOOFDSTUK 4. - Gewaarborgd verlies
Art.13. Het gewaarborgd verlies is het totaal van de door een kredietgever geleden verliezen op gewaarborgde kredieten die deel uitmaken van zijn gewaarborgde portefeuille. Het gewaarborgd verlies wordt gedeeltelijk ten laste genomen door de Staat. Het gedeelte ten laste van de Staat verschilt per tranche van het gewaarborgd verlies, uitgedrukt als een percentage van de referentieportefeuille als bedoeld in artikel 15, volgens onderstaande tabel:
Tranche van het gewaarborgd verlies uitgedrukt als % van referentieportefeuille | Deel van het gewaarborgd verlies ten laste van de Staat | Tranche de la perte garantie exprimée en % du portefeuille de référence | Pourcentage de la perte garantie à charge de l'Etat |
0 - 3% | 0% | 0 - 3% | 0% |
3 - 5% | 50% | 3 - 5% | 50% |
5 - 100% | 80% | 5 - 100% | 80% |