13 MAART 1991. - WET betreffende de afschaffing of de herstructurering van instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-06-1992 en tekstbijwerking tot 16-10-2017)
TITEL I. - Voorafgaande bepaling.
Art. 1
TITEL II. - Bepalingen betreffende de openbare instellingen aan de Gemeenschappen, aan de Gewesten, en aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie overgedragen.
HOOFDSTUK I. - Afschaffing van sommige instellingen van openbaar nut, van sommige overheidsdiensten en oprichting van een instelling van openbaar nut voor de huisvesting in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
Afdeling 1. - Afschaffing van sommige instellingen en gevolgen van deze afschaffing.
Art. 2-8
Afdeling 2. - De Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij.
Art. 9
HOOFDSTUK II. - Afschaffing van het Fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale inrichtingen.
Art. 10-13
HOOFDSTUK III. - Herstructurering van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
Afdeling 1. - Overdracht van opdrachten, rechten, verplichtingen en goederen.
Art. 14-15
Afdeling 2. - De Brusselse Gewestelijke Dienst voor arbeidsbemiddeling.
Afdeling 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest. - [1 Actiris]1.
Art. 16
Art. 16 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Afdeling 3. - Overdracht van personeel.
Art. 17-18
Art. 18 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Afdeling 4. - Herstructureringsplan.
Art. 19
Afdeling 5. - [1 Herstructurering ten gevolge van de Zesde Staatshervorming]1
Art. 19/1
TITEL III. - Afschaffing van sommige openbare instellingen of andere overheidsdiensten.
HOOFDSTUK I. - Het Wegenfonds.
Art. 20
HOOFDSTUK II. - De Naamloze Vennootschap Zeekanaal en Haveninrichtingen van Brussel.
Art. 21
HOOFDSTUK III. - Het Nationaal Instituut voor de Extractiebedrijven.
Art. 22
HOOFDSTUK IV. - Het Nationaal Comité voor planning en controle van de staalnijverheid.
Art. 23
HOOFDSTUK V. - Het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand.
Art. 24
HOOFDSTUK VI. - Het handelskantoor en de drogerij van boszaden van de Staat.
Art. 25
HOOFDSTUK VII. - Afschaffing van de vermogens opgericht in rechtspersoonlijkheden bij de Rijksstations voor landbouwkundig onderzoek.
Art. 26
HOOFDSTUK VIII. <Ingevoegd bij W 1993-07-16/31, art. 350, Inwerkingtreding : 30-07-1993> De Nationale Dienst voor de afzet van land- en tuinbouwprodukten.
Art. 26bis
HOOFDSTUK IX. - De vermogens verbonden aan sommige wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, die ressorteren onder het Ministerie van Middenstand en Landbouw. <ingevoegd door W 2002-08-02/37, art. 3; Inwerkingtreding : 15-08-2002>
Art. 26ter, 26ter/1
HOOFDSTUK X. - De Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel. <ingevoegd door W 2002-08-02/37, art. 4; Inwerkingtreding : 15-08-2002>
Art. 26quater
Hoofdstuk XI - [1 Het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau]1
Art. 26quinquies
Hoofdstuk XII. [1 Het Nationaal Fonds voor algemene rampen en het Landbouwrampenfonds, ingesteld bij de Nationale Kas voor de rampenschade]1
Art. 26sexies
Hoofdstuk XIII. - [1 Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten]1
Art. 26septies
HOOFDSTUK XIV. [1 - Het Federaal agentschap voor de kinderbijslag.]1
Art. 26octies
TITEL IV. - Herstructurering van sommige openbare instellingen.
HOOFDSTUK I. - De Regie der Luchtwegen.
Art. 27
HOOFDSTUK II. - De Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel.
Art. 28
HOOFDSTUK III. - Het Planbureau.
Art. 29
HOOFDSTUK IV. - De Nationale Maatschappij voor de Herstructurering van de Nationale Sectoren.
Art. 30
Hoofdstuk V. - [1 Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering]1
Art. 30/1
TITEL V. - Herstructurering van sommige instellingen van openbaar nut.
HOOFDSTUK I. - Het Studiecentrum voor Kernenergie.
Art. 31
HOOFDSTUK II. - Het Nationaal Instituut voor radio-elementen.
Art. 32
Hoofdstuk III. [1 Het Belgisch Instituut voor verkeersveiligheid]1
Art. 32/1
TITEL VI. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Overdracht van goederen, rechten en verplichtingen.
Art. 33
HOOFDSTUK II. - Bepalingen met betrekking tot de pensioenregelingen.
Art. 34-35
HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding.
Art. 36-37
Bijlage I.
Art. N1
Bijlage II.
Art. N2
1991000239 1991014346 1991018075 1991021195 1991021226 1991911410 1992011002 1992021341 1992801208 1993003743 1993021127 1994003095 1994021346 1994022311 1994027622 1994121352 1994122350 1995003263 1995021073 1995021484 1995021486 1995022202 1995022265 1996002063 1997000787 1997016136 1997022666 1997022667 1998011408 1998022447 1999003300 2002021484 2002021485 2003021032 2003021035 2003021037 2003021154 2003022359 2007011357 2009011419 2009011420 2013021143 2013021144 2014011453 2014011454 2014021023 2014022504 2014204724 2014207319 2016014099 2016021005 2016021032 2018030656 2019201546 2020205695 2024200597
TITEL I. - Voorafgaande bepaling.
Artikel 1. Voor de toepassing van deze gecoördineerde wet, dient te worden verstaan onder :
1° " bijzondere wet ", de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd door de bijzondere wetten van 8 augustus 1988, van 12 januari 1989 (, van 16 januari 1989, (de bijzondere wetten van 16 juli 1993 en van 13 juli 2001)); <W 1993-07-16/31, art. 349, 003; Inwerkingtreding : 30-07-1993> <W 2002-08-02/37, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 15-08-2002>
2° " bijzondere financieringswet ", de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten (, gewijzigd door de (bijzondere wetten van 16 juli 1993 en van 13 juli 2001)). <W 1993-07-16/31, art. 349, 003; Inwerkingtreding : 30-07-1993>
TITEL II. - Bepalingen betreffende de openbare instellingen aan de Gemeenschappen, aan de Gewesten, en aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie overgedragen.
HOOFDSTUK I. - Afschaffing van sommige instellingen van openbaar nut, van sommige overheidsdiensten en oprichting van een instelling van openbaar nut voor de huisvesting in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
Afdeling 1. - Afschaffing van sommige instellingen en gevolgen van deze afschaffing.
Art.2. § 1. De volgende instellingen van openbaar nut worden afgeschaft :
1° a) het Nationaal Instituut voor de huisvesting;
b) de Nationale Maatschappij voor de huisvesting;
c) de Nationale Landmaatschappij;
d) de Nationale Maatschappij der waterleidingen;
e) het Voorschottenfonds voor schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater; <NOOT : Bij art. 1 van KB 1991-10-15/36 treedt de afschaffing voor dit fonds in werking vanaf 05-02-1992>
f) de Nationale Maatschappij van buurtspoorwegen;
2° a) het Nationaal Werk voor kinderwelzijn;
b) het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen;
c) het Algemeen Fonds voor de schoolgebouwen;
d) het Nationaal Waarborgfonds voor de schoolgebouwen;
3° het Rijksinstituut voor grondmechanica.
§ 2. Vanaf hun afschaffing worden de wetten waarbij ze zijn opgericht opgeheven, de wetten van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van mindervaliden en van 29 mei 1959 tot wijziging van de wetgeving betreffende het onderwijs uitgezonderd, en vervallen de vermeldingen ervan in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
Art.3. De volgende overheidsdiensten worden afgeschaft :
1° het Gebouwenfonds voor de rijksscholen;
2° het Fonds voor provinciale en gemeentelijke schoolgebouwen.
Art.4. § 1. Met het oog op de afschaffing van de instellingen bedoeld in artikel 2 regelt de Koning bij in ministerraad overlegde besluiten de ontbinding en alle aangelegenheden waartoe deze aanleiding geeft, onder meer :
1° onverminderd het bepaalde in de artikelen 5, 8 en 9, de overdracht aan het Vlaamse Gewest en aan het Waalse Gewest, ieder wat hem betreft, van de taken, de goederen, de personeelsleden, de rechten en verplichtingen van de instellingen bedoeld in artikel 2, § 1, 1°;
2° onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 en 7, de overdracht aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, ieder wat haar betreft, van de taken, de goederen, de personeelsleden, de rechten en verplichtingen van de instellingen bedoeld in artikel 2, § 1, 2°;
3° de overdracht aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft, van de taken, de personeelsleden, de goederen, de rechten en de verplichtingen van de instelling bedoeld in artikel 2, § 1, 3°;
4° het behoud van de voordelen, meer bepaald fiscale voordelen, die de instellingen bedoeld in artikel 2 enerzijds en hun erkende maatschappijen anderzijds, genieten.
§ 2. In de koninklijke besluiten bedoeld in § 1, worden de nadere regelen bepaald om de rechten van de gemeenten, de provincies, de intercommunale verenigingen en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn als aandeelhouder of vennoot te vrijwaren.
§ 3. In de koninklijke besluiten bedoeld in § 1 worden bovendien, na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de nadere regelen bepaald van de overgang van de personeelsleden en de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren.
De overgang van het personeel geschiedt met inachtneming van de regels als bepaald in het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 88, § 2, van de bijzondere wet.
§ 4. De koninklijke besluiten bedoeld in de §§ 1, 2 en 3 worden genomen na advies van de Gewest- en Gemeenschapsexecutieven.
Art.5. § 1. De Koning draagt, bij in ministerraad overlegde besluiten, de uitvoering van de taken die aan het Nationaal Instituut voor de huisvesting werden toevertrouwd inzake bouwtechnische typevoorschriften en goedkeuringen en de desbetreffende internationale akkoorden, evenals de daarmee verband houdende rechten en verplichtingen, over aan de minister die de Openbare werken in zijn bevoegdheid heeft.
§ 2. In de koninklijke besluiten bedoeld in § 1 worden bovendien, in dezelfde voorwaarden als bepaald in artikel 4, de nadere regelen bepaald voor de overgang van de goederen en van het personeel die met de overdracht van de in § 1 vermelde taken dient gepaard te gaan.
Art.6. § 1. De Koning draagt, bij in ministerraad overlegde besluiten, aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie de taken van het Rijksfonds voor de sociale reclassering van mindervaliden over, voor wie de Gemeenschappen niet bevoegd zijn in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
§ 2. In de koninklijke besluiten bedoeld in § 1 worden bovendien, in dezelfde voorwaarden als bepaald in artikel 4, de nadere regelen bepaald voor de overgang van de goederen en van het personeel die met de overdracht van de in de § 1 vermelde taken dient gepaard te gaan.
§ 3. De in de §§ 1 en 2 bedoelde koninklijke besluiten worden genomen na advies van het Verenigd College.
Art.7. § 1. De Koning draagt, bij in ministerraad overlegde besluiten, de uitvoering van taken met betrekking tot de tussenkomst in de individuele verstrekkingen voor functionele revalidatie die door artikel 3, 2°, 3° en 4°, van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen werden opgedragen aan het Rijksfonds voor de sociale reclassering van minder-validen, met inbegrip van de daarbij horende reiskosten en de daarmee verband houdende rechten en verplichtingen, over aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Bij een in ministerraad overlegd besluit geeft de Koning een nadere omschrijving van de in het eerste lid bedoelde verstrekkingen met betrekking tot de functionele revalidatie die tot het werkingsveld van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering behoren.
§ 2. De Koning bepaald, bij een in ministerraad overlegd besluit, de regels omtrent de vaststelling, de inning, de bestemming en de verdeling van de ontvangsten als bedoeld in artikel 24, § 1, 1°, 2°, 3°, 4° en 5°, van de in § 1 genoemde wet van 16 april 1963, ten einde die ontvangsten ter beschikking te stellen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
(Vanaf 1992 worden voornoemde ontvangsten, na afhouding van de middelen die nodig zijn voor de financiering van de taken in verband met de revalidatieverstrekkingen, die van het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen werden overgedragen naar het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, doorgestort aan de Schatkist.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit jaarlijks het bedrag alsmede de modaliteiten van deze storting aan de Schatkist.) <W 1992-06-26/30, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 10-07-1992>
(In afwijking van het vorige lid, worden, voor het jaar 1993, voornoemde ontvangsten volledig toegekend aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, ten voordele van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging.
Zij worden verdeeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 123, § 1, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.) <W 1993-08-06/30, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 19-08-1993>
§ 3. De Koning bepaalt bovendien, bij in ministerraad overlegd besluit, in dezelfde voorwaarden als bepaald in artikel 4, de nadere regelen voor de overgang van de goederen en van het personeel die met de toepassing van de §§ 1 en 2 dient gepaard te gaan.
§ 4. De Koning kan, bij een in ministerraad overlegd besluit, de wet van 16 april 1963 wijzigen ten einde de in dit artikel ingeschreven voordelen in overeenstemming te brengen met de overeenkomstige bepalingen die van kracht zijn in het kader van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Art.8. § 1. De Koning zal, bij een in ministerraad overlegd besluit na advies van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve, van de Vlaamse Executieve en van de Waalse Gewestexecutieve, een gedeelte van de goederen, van de personeelsleden, van de rechten en verplichtingen van het Nationaal Instituut voor de huisvesting en van de Nationale Maatschappij voor de huisvesting en een gedeelte van de personeelsleden van de Nationale Landmaatschappij in dezelfde voorwaarden als bepaald in artikel 4, overgedragen aan de in artikel 9 bedoelde instelling.
§ 2. De Koning bepaalt, bij een in ministerraad overlegd besluit, de waarde, de aard en de modaliteiten voor de overdracht of de liquidatie van hetgeen zal worden toegekend aan de instelling bedoeld in artikel 9 als compensatie voor het deel van het patrimonium van de Nationale Landmaatschappij dat aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest zal moeten toekomen. De daartoe nodige goederen kunnen ook genomen worden uit het patrimonium van de Nationale Maatschappij voor de huisvesting.
Afdeling 2. - De Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij.
Art.9. (Opgeheven) <ORD 2003-07-17/48, art. 177, 008 ; Inwerkingtreding : 01-01-2004 ingevoegd bij ORD 2004-04-01/54, art. 3>
HOOFDSTUK II. - Afschaffing van het Fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale inrichtingen.
Art.10. § 1. Binnen de in de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 bepaalde perken, wordt de uitvoering van de taken die door de artikelen 49 en 52 tot 57 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, werden opgedragen aan het Fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale inrichtingen met uitzondering van de vereffening, de ordonnancering en de betaling inzake toelagen, waarborgen, tegemoetkoming in de financiële lasten in de rentevoeten verleend inzake leningen aangegaan vóór 1 januari 1980, overgedragen aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, ieder wat haar betreft.
§ 2. Binnen de in § 1 bepaalde perken regelt de Koning, bij in ministerraad overlegde besluiten en na advies van de Gemeenschapsexecutieven, de overdracht van de rechten, de verplichtingen en de goederen van voornoemd Fonds aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, ieder wat haar betreft.
Art.11. § 1. Binnen de grenzen aangegeven door de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen en door de bijzondere financieringswet, draagt de Koning de taken die aan het Fonds zijn opgedragen door de artikelen 49 en 52 tot 57 van de op 7 augustus 1987 gecoördineerde wet op de ziekenhuizen, over aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, met uitzondering van de vereffening, de ordonnancering en de betaling betreffende de vóór 1 januari 1989 toegestane subsidies en van de waarborgen voor de tegemoetkomingen in de financiële lasten en de rentevoeten van de leningen die vóór 1 januari 1989 zijn aangegaan.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld in § 1, regelt de Koning, bij in ministerraad overlegde besluiten en na advies van het Verenigd College, de overdracht van de goederen, rechten en verplichtingen van het Fonds aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
§ 3. De koninklijke besluiten in § 2, regelen eveneens de overdracht van de personeelsleden.
Artikel 4, § 3, is van toepassing op dit personeel.
Art.12. § 1. Binnen de in artikel 10, § 1, bepaalde perken bepaalt de Koning, bij in ministerraad overlegde besluiten en na advies van de Gemeenschapsexecutieven, de overdracht van personeel van het Fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale inrichtingen aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, ieder wat haar betreft.
§ 2. De aanwijzing van personeelsleden van het Fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale inrichtingen voor de betrekkingen ofwel van dit Fonds ofwel van die aangeduid door de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, geschiedt met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 2, § 2, b van het koninklijk besluit van 25 juli 1989 tot vaststelling van de wijze waarop de personeelsleden van de ministeries overgaan naar de Gemeenschaps- en Gewestexecutieven en naar het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
§ 3. De koninklijke besluiten bedoeld in § 1 bepalen eveneens na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de nadere regelen van de overgang van het personeel en de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren.
De overgang van het personeel geschiedt met inachtneming van de beginselen bepaald in de artikelen 2 tot 6 van het koninklijk besluit van 25 juli 1989 tot vaststelling van de wijze waarop de personeelsleden van de ministeries overgaan naar de Gemeenschaps- en Gewestexecutieven en naar het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
Art.13. § 1. De Koning draagt aan de Minister die voor de Volksgezondheid bevoegd is, de taken over van het Fonds alsook de daarbij horende goederen, rechten en verplichtingen, die niet werden overgedragen aan de Gemeenschappen en aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
§ 2. De in § 1 bedoelde koninklijke besluiten regelen daarenboven de overdracht van de personeelsleden die met de in § 1 vermelde taken zijn belast, aan de Minister die voor de Volksgezondheid bevoegd is.
§ 3. Na de in de §§ 1 en 2 bedoelde overdrachten wordt het Fonds afgeschaft. De Koning kan de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, wijzigen om rekening te houden met de in § 1 bepaalde overdrachten.
HOOFDSTUK III. - Herstructurering van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
Afdeling 1. - Overdracht van opdrachten, rechten, verplichtingen en goederen.
Art.14. § 1. Binnen de in de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 bepaalde perken, wordt de uitvoering van de taken die door artikel 7, § 1, b en c, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, werden toegewezen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, overgedragen aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, ieder wat haar betreft.
§ 2. Binnen de in § 1 bepaalde perken regelt de Koning bij in ministerraad overlegde besluiten en na advies van de betrokken Gemeenschapsexecutieven, de overdracht van de rechten, de verplichtingen en de goederen van voornoemde Rijksdienst aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, ieder wat haar betreft.
Deze overdracht zal geschieden in verhouding tot de omvang van de respectievelijk aan de Gemeenschappen en de Gewesten overgedragen taken.
Art.15. § 1. Binnen de in de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 bepaalde perken, wordt de uitvoering van de taken die door artikel 7, § 1, a, d, e, f en g van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, werden toegewezen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, evenals de uitvoering van de taken die inzake plaatsing van werklozen werden toegewezen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, overgedragen aan het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest, ieder wat hem betreft.
§ 2. Binnen de in § 1 bepaalde perken regelt de Koning, bij in ministerraad overlegde besluiten en van advies van de betrokken Gewestexecutieven, de overdracht van de rechten, de verplichtingen en de goederen van voornoemde Rijksdienst aan het Vlaamse en het Waalse Gewest, ieder wat hem betreft.
Deze overdracht zal geschieden in verhouding tot de omvang van de respectievelijk aan de Gemeenschappen en de Gewesten overgedragen taken.
§ 3. De Koning zal bij een in ministerraad overlegd besluit, na advies van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve, van de Vlaamse Executieve en van de Waalse Gewestexecutieve, een gedeelte van de goederen, de rechten en verplichtingen van de voornoemde Rijksdienst overdragen aan de in artikel 16, § 1, bedoelde instelling.
Afdeling 2. - De Brusselse Gewestelijke Dienst voor arbeidsbemiddeling.
Afdeling 2. BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. - [1 Actiris]1.
----------
(1)
Art.16. § 1. Onder de benaming " Brusselse Gewestelijke Dienst voor arbeidsbemiddeling ", wordt er een instelling van openbaar nut opgericht, aan dewelke voor het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, bepaald bij artikel 2 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 tot de Brusselse instellingen, de uitvoering van de taken wordt overgedragen, die door artikel 7, § 1, a, d, e, f en g, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders werden toegewezen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, evenals de uitvoering van de taken die in het kader van de uitvoering van de door de nationale overheid vastgestelde maatregelen inzake plaatsing van werklozen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening werden toegewezen.
Deze instelling wordt ingedeeld bij de categorie B in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
§ 2. De bepalingen van artikel 9, §§ 2 tot 9, van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing op de in § 1 genoemde instelling.
§ 3. De Koning bepaalt de naam, de inrichting, de vestigingsplaats en de werking van de in § 1 genoemde instelling, evenals de inlassing ervan in de bovenvermelde wet van 16 maart 1954.
Art.16_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. § 1. Onder de benaming " [1 Actiris]1 ", wordt er een instelling van openbaar nut opgericht, aan dewelke voor het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, bepaald bij artikel 2 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 tot de Brusselse instellingen, de uitvoering van de taken wordt overgedragen, die door artikel 7, § 1, a, d, e, f en g, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders werden toegewezen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, evenals de uitvoering van de taken die in het kader van de uitvoering van de door de nationale overheid vastgestelde maatregelen inzake plaatsing van werklozen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening werden toegewezen. Deze instelling wordt ingedeeld bij de categorie B in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. § 2. De bepalingen van artikel 9, §§ 2 tot 9, van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing op de in § 1 genoemde instelling. § 3. De Koning bepaalt de naam, de inrichting, de vestigingsplaats en de werking van de in § 1 genoemde instelling, evenals de inlassing ervan in de bovenvermelde wet van 16 maart 1954.
----------
(1)<ORD 2016-12-08/07, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 3. - Overdracht van personeel.
Art.17. § 1. Binnen de in de artikelen 14, § 1, 15, § 1, 16, § 1, bepaalde perken, regelt de Koning, bij in ministerraad overlegde besluiten en na advies van de Gemeenschaps- of Gewestexecutieven of van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve, al naar het geval, de overdracht van personeel van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening aan de Gemeenschappen, de Gewesten en aan de in artikel 16, § 1, bedoelde instelling, ieder wat haar betreft.
Deze overdracht zal geschieden in verhouding tot de omvang van de respectievelijk aan de Gemeenschappen en de Gewesten overgedragen taken.
§ 2. De aanwijzing van personeelsleden van Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, ofwel voor betrekkingen in de Rijksdienst, ofwel voor betrekkingen aangeduid door de Gemeenschappen en de Gewesten, ofwel voor betrekkingen in de in artikel 16, § 1, bedoelde rechtspersoon, geschiedt met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 25 juli 1989 tot vaststelling van de wijze waarop de personeelsleden van de ministeries overgaan naar de Gemeenschaps- en Gewestexecutieve en naar het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
§ 3. De koninklijke besluiten bedoeld in § 1 bepalen eveneens na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de nadere regelen van de overdracht van het personeel en de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren.
§ 4. De overdracht van het personeel geschiedt met inachtneming van de beginselen bepaald in de artikelen 2 tot 6 van het koninklijk besluit van 25 juli 1989 tot vaststelling van de wijze waarop de personeelsleden van de ministeries overgaan naar de Gemeenschaps- en Gewestexecutieven en naar het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
Art.18. § 1. De koninklijke besluiten bedoeld in artikel 17, § 1, regelen eveneens de overdracht van de personeelsleden, toegewezen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening en aangeworven in het kader dat werd opgericht door artikel 212 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, naar de Gewesten of naar de Brusselse Gewestelijke Dienst voor arbeidsbemiddeling. Deze overdracht geschiedt in verhouding tot de omvang van de taken die naar de Gewesten worden overgedragen door de bijzondere wet.
§ 2. De §§ 2 tot 4 van artikel 17 zijn van toepassing op het personeel dat wordt overgedragen in uitvoering van § 1.
Art.18_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. § 1. De koninklijke besluiten bedoeld in artikel 17, § 1, regelen eveneens de overdracht van de personeelsleden, toegewezen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening en aangeworven in het kader dat werd opgericht door artikel 212 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, naar de Gewesten of naar [1 Actiris]1. Deze overdracht geschiedt in verhouding tot de omvang van de taken die naar de Gewesten worden overgedragen door de bijzondere wet. § 2. De §§ 2 tot 4 van artikel 17 zijn van toepassing op het personeel dat wordt overgedragen in uitvoering van § 1.
----------
(1)<ORD 2016-12-08/07, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 4. - Herstructureringsplan.
Art.19. Bij de in dit hoofdstuk bedoelde vragen om advies aan de Gemeenschaps- en Gewestexecutieven wordt het globaal herstructureringsplan van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening gevoegd.
Afdeling 5. - [1 Herstructurering ten gevolge van de Zesde Staatshervorming]1
----------
(1)
Art. 19/1. [1 § 1. Binnen de grenzen van de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming en de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, worden bepaalde taken die werden uitgeoefend door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening overgedragen naar het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, ieder wat hem betreft.
§ 2. Binnen de grenzen bepaald in § 1, regelt de Koning bij besluit overlegd in de Ministerraad en na advies van de betrokken regeringen de overdracht van de rechten, de verplichtingen en de goederen van de voornoemde Rijksdienst naar het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, ieder wat hem betreft.
§ 3. De Koning bepaalt, op dezelfde wijze, en na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de nadere regels inzake de overdracht van personeelsleden om de rechten van het personeel te vrijwaren en dit met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-01-06/64, art. 33, 010; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
TITEL III. - Afschaffing van sommige openbare instellingen of andere overheidsdiensten.
HOOFDSTUK I. - Het Wegenfonds.
Art.20. § 1. Het Wegenfonds wordt afgeschaft op de door de Koning bepaalde datum.
Zodra het Wegenfonds is afgeschaft, is artikel 2, § 2, erop van toepassing.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet en met het oog op de afschaffing van de instelling bedoeld in § 1, regelt de Koning, bij in ministerraad overlegde besluiten, zijn ontbinding en alle aangelegenheden waartoe deze aanleiding geeft, onder meer de overdracht aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft, van de taken, goederen, rechten en verplichtingen van het Fonds.
§ 3. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet worden de taken, de goederen, de rechten en verplichtingen van het Fonds die niet worden overgedragen aan de Gewesten overeenkomstig § 2, overgedragen aan de Staat bij in ministerraad overlegde koninklijke besluiten.
§ 4. De Koning regelt, op dezelfde wijze, de overdracht van de personeelsleden die met de gewestelijke aangelegenheden belast zijn.
Artikel 4, § 3, is van toepassing op dit personeel.
§ 5. De in §§ 1 tot 4 bedoelde koninklijke besluiten worden genomen na advies van de betrokken Executieven.
§ 6. De Koning draagt het personeel dat niet op grond van § 4 werd overgedragen, bij in ministerraad overlegde besluiten, over naar andere diensten of instellingen van de Staat. Hij regelt ook, na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de modaliteiten van de overdracht van dit personeel.
§ 7. Het Fonds is gemachtigd om de afsluiting van de jaarrekeningen 1988 te doen, in overeenstemming met de imputatieregels die voortvloeien uit het bepaalde in artikel 61 van de bijzondere financieringswet.
HOOFDSTUK II. - De Naamloze Vennootschap Zeekanaal en Haveninrichtingen van Brussel.
Art.21. § 1. De Naamloze Vennootschap Zeekanaal en Haveninrichtingen van Brussel wordt afgeschaft op de door de Koning bepaalde datum.
Zodra de Maatschappij is afgeschaft, is artikel 2, § 2, erop van toepassing.
§ 2. Binnen de grenzen vastgestelde bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet en met het oog op de afschaffing van de instelling bedoeld in § 1, regelt de Koning de ontbinding en alle aangelegenheden waartoe deze aanleiding geeft, onder meer de overdracht aan het Vlaamse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft, van de taken, de personeelsleden, de goederen, de rechten en de verplichtingen van de instelling.
De bepalingen van de artikelen 49 en 49bis van de statuten van de Maatschappij zijn niet van toepassing op de huidige ontbinding.
Artikel 4, § 2, is van toepassing op deze ontbinding.
§ 3. Artikel 4, § 3, is van toepassing op het personeel van de instelling bedoeld in § 1.
§ 4. De in §§ 1 tot 3 bedoelde koninklijke besluiten worden in ministerraad overlegd, na advies van de betrokken Executieven.
HOOFDSTUK III. - Het Nationaal Instituut voor de Extractiebedrijven.
Art.22. § 1. Het Nationaal Instituut voor de Extractiebedrijven wordt afgeschaft op de door de Koning bepaalde datum.
Zodra het Instituut is afgeschaft, is artikel 2, § 2, erop van toepassing.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet, regelt de Koning bij in ministerraad overlegde besluiten, na advies van de betrokken Executieve, de ontbinding van de in § 1 bedoelde instelling en alle aangelegenheden waartoe deze aanleiding geeft, onder meer, de overdracht aan het Waalse Gewest van de taken, de personeelsleden, de goederen, rechten en verplichtingen van het Instituut.
Artikel 4, § 3, is van toepassing op dit personeel.
HOOFDSTUK IV. - Het Nationaal Comité voor planning en controle van de staalnijverheid.
Art.23. § 1. Het Nationaal Comité voor planning en controle van de staalnijverheid wordt afgeschaft op de door de Koning bepaalde datum.
Zodra het Comité is afgeschaft, worden opgeheven :
1° artikel 13 van de wet van 5 maart 1984 betreffende de saldi en de lasten van het verleden van de Gemeenschappen en de Gewesten en de nationale economische sectoren;
2° het koninklijk besluit van 31 maart 1984 betreffende het Nationaal Comité voor planning en controle van de staalnijverheid.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet en met het oog op de afschaffing van de in § 1 vermelde instelling regelt de Koning de ontbinding en alle aangelegenheden waartoe deze aanleiding geeft, onder meer de overdracht van de personeelsleden, goederen, rechten en verplichtingen van de instelling aan het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest, ieder wat hem betreft.
§ 3. In de in § 2 bedoelde koninklijke besluiten worden, na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de modaliteiten inzake de overdracht van personeelsleden en de maatregelen voor het waarborgen van hun rechten vastgesteld, met inachtneming van de beginselen vermeld in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.
§ 4. De koninklijke besluiten bedoeld in §§ 2 en 3 worden in ministerraad overlegd, na advies van de betrokken Executieven.
HOOFDSTUK V. - Het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand.
Art.24. § 1. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet, worden de taken in verband met de kunstambachten die bij artikel 3 van de op 10 september 1965 gecoördineerde wetten worden toevertrouwd aan het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand, overgedragen aan de Vlaamse Gemeenschap en aan de Franse Gemeenschap, ieder wat haar betreft.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld in § 1, regelt de Koning, bij in ministerraad overlegde besluiten, de overdracht van de personeelsleden alsook van de goederen, rechten en verplichtingen van het Instituut aan de Vlaamse Gemeenschap en aan de Franse Gemeenschap, ieder wat haar betreft. Deze overdrachten geschieden in verhouding van de naar elke Gemeenschap overgedragen taken.
§ 3. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet, worden de taken in verband met de bijstand voor kleine en middelgrote ondernemingen en de vorming van de ondernemingsadviseurs die bij artikel 3 van de op 10 september 1965 gecoördineerde wetten worden toevertrouwd aan het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand, overgedragen aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft.
§ 4. Binnen de grenzen vastgesteld in § 3, regelt de Koning, bij in ministerraad overlegde besluiten, de overdracht van de personeelsleden alsook van de goederen, rechten en verplichtingen van het Instituut aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft.
Deze overdrachten geschieden in verhouding van de naar elk Gewest overgedragen taken.
§ 5. In de koninklijke besluiten bedoeld in §§ 2 en 4 worden, na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de modaliteiten inzake de overdracht van personeelsleden alsook de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren bepaald en dit met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.
§ 6. De in §§ 2, 4 en 5 bedoelde koninklijke besluiten worden genomen, na advies van de betrokken Executieven.
§ 7. Het personeel, de goederen, rechten en verplichtingen van het Instituut die niet werden overgedragen aan de Gemeenschappen en aan de Gewesten overeenkomstig §§ 2 en 4 worden overgedragen aan het ministerie van Middenstand of aan de Hoge Raad voor de Middenstand bij in ministerraad overlegde koninklijke besluiten.
De statutaire personeelsleden die eventueel worden overgedragen aan de Hoge Raad voor de Middenstand, vallen onder de toepassing van het administratief en geldelijk statuut dat toepasselijk is op het personeel van deze Raad.
De statutaire personeelsleden die worden overgedragen aan het ministerie van Middenstand, kunnen bij een in ministerraad overlegd koninklijk besluit, in een afzonderlijke personeelsformatie met een afsluiting ten opzichte van de andere personeelsleden van het departement worden behouden. Het administratief en geldelijk statuut van de personeelsleden van het departement is op hen van toepassing.
§ 8. Wanneer de in de vorige paragrafen bedoelde overdrachten plaats hebben gehad, wordt het Instituut afgeschaft en worden de wetten betreffende het Economische en Sociaal Instituut voor de Middenstand, gecoördineerd op 10 september 1965, opgeheven.
De vermelding van het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand in artikel 5 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven en in artikel 20 van de wetten betreffende de organisatie van de middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979, vervalt.
HOOFDSTUK VI. - Het handelskantoor en de drogerij van boszaden van de Staat.
Art.25. § 1. Het handelskantoor en de drogerij van boszaden van de Staat worden afgeschaft op de door de Koning vastgestelde datum. Zodra het handelskantoor en de drogerij worden afgeschaft, wordt de wet van 29 april 1929 tot verlening van financiële zelfstandigheid aan het handelskantoor en aan de drogerij van boszaden van de Staat te Groenendael, opgeheven.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en met het oog op de afschaffing van de in § 1 vermelde diensten, regelt de Koning de ontbinding en alle daarmee aangelegenheden waartoe deze aanleiding geeft, onder meer de overdracht aan het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft, van de taken, goederen, rechten en verplichtingen van de diensten.
§ 3. De in de §§ 1 en 2 bedoelde koninklijke besluiten worden in ministerraad overlegd, na advies van de betrokken Executieven.
HOOFDSTUK VII. - Afschaffing van de vermogens opgericht in rechtspersoonlijkheden bij de Rijksstations voor landbouwkundig onderzoek.
Art.26. § 1. De vermogens verbonden aan het Rijksstation voor bos- en hydrobiologisch onderzoek, het Rijksstation voor populierenteelt en het Rijksstation voor houttechnologie, die rechtspersoonlijkheid bezitten, worden afgeschaft op de door de Koning vastgestelde datum.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en de bijzondere financieringswet, regelt de Koning de ontbinding van de vermogens opgericht in rechtspersoonlijkheden vermeld in § 1 en alle aangelegenheden waartoe deze aanleiding geeft, meer bepaald de overdracht aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van de personeelsleden, goederen, rechten en verplichtingen die samenhangen met deze vermogens.
§ 3. Na overleg met de representatieve vakbondsorganisaties van het personeel, worden de in § 2 bedoelde koninklijke besluiten de modaliteiten van overdracht van de personeelsleden vastgesteld alsook de maatregelen ter vrijwaring van de rechten van het personeel, met inachtneming van de beginselen vermeld in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.
§ 4. De in de §§ 1 tot 3 bedoelde koninklijke besluiten worden in ministerraad overlegd, na advies van de betrokken Executieven.
HOOFDSTUK VIII.
Art. 26bis. <Ingevoegd bij W 1993-07-16/31, art. 350, Inwerkingtreding : 30-07-1993> § 1. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet, worden de promotietaken toevertrouwd aan de Nationale Dienst voor de afzet van land- en tuinbouwprodukten, hierna de Dienst te noemen, bij de wet van 27 december 1938 betreffende de oprichting van een Nationale Dienst voor de afzet van land- en tuinbouwprodukten, overgedragen aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld in § 1, regelt de Koning bij in Ministerraad overlegde besluiten, de overdracht van de personeelsleden alsook van de goederen, rechten en verplichtingen van de Nationale Dienst voor de afzet van land- en tuinbouwprodukten, aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft. Deze overdrachten geschieden in verhouding tot de aan elk gewest overgedragen taken.
§ 3. In de koninklijke besluiten bedoeld in § 2 worden, na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de modaliteiten inzake de overdracht van personeelsleden en de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren bepaald, en dit met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.
§ 4. De in de §§ 2 en 3 bedoelde koninklijke besluiten worden in Ministerraad overlegd, na advies van de betrokken Gewestregeringen.
§ 5. De Koning regelt, bij in Ministerraad overlegde besluiten, de ontbinding van de Dienst en de overdracht van het personeel, alsmede van de goederen, rechten en verplichtingen van de Dienst die niet werden overgedragen aan de Gewesten overeenkomstig § 2, aan het Ministerie van Landbouw met ingang van 1 januari 1994.
Het overgedragen personeel behoudt zijn hoedanigheid en zijn administratieve en geldelijke anciënniteit.
Het administratief en geldelijk statuut van de personeelsleden van het departement is op hen van toepassing.
Al de retributies en rechten, die werden geheven door de Dienst in het kader van zijn controletaken, zullen ontvangsten uitmaken van het Begrotingsfonds voor de produktie en de bescherming van planten en plantaardige produkten.
§ 6. Wanneer de in de vorige paragrafen bedoelde overdrachten plaats hebben gehad, wordt de Dienst afgeschaft en wordt de wet van 27 december 1938 betreffende de oprichting van een Nationale Dienst voor de afzet van land- en tuinbouwprodukten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 september 1955 en bij de wet van 11 april 1983, opgeheven op de door de Koning vastgestelde datum.
HOOFDSTUK IX. - De vermogens verbonden aan sommige wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, die ressorteren onder het Ministerie van Middenstand en Landbouw.
Art. 26ter. <ingevoegd door W 2002-08-02/37, art. 4; Inwerkingtreding : 15-08-2002> § 1. De vermogens verbonden aan het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek in Gent, aan het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek in Gembloers en aan het Centrum voor Landbouweconomie, die rechtspersoonlijkheid bezitten, worden afgeschaft op de door de Koning vastgestelde datum.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en de bijzondere financieringswet, regelt de Koning de ontbinding van de vermogens die de rechtspersoonlijkheid vermeld in § 1 aangenomen hebben en alle aangelegenheden waartoe deze aanleiding geeft, meer bepaald de overdracht aan het Vlaamse Gewest en aan het Waalse Gewest van de personeelsleden, goederen, rechten en verplichtingen die samenhangen met deze vermogens.
§ 3. Na overleg met de representatieve vakbondsorganisaties van het personeel, worden in de in § 2 bedoelde koninklijke besluiten de modaliteiten van overdracht van de personeelsleden vastgesteld alsook de maatregelen ter vrijwaring van de rechten van het personeel, met inachtneming van de beginselen vermeld in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.
§ 4. De in de §§ 1 tot 3 bedoelde koninklijke besluiten worden in Ministerraad overlegd, na advies van de betrokken regeringen.
Art. 26ter/1. [1 § 1. Het vermogen verbonden aan de Nationale Plantentuin van België, dat rechtspersoonlijkheid bezit, wordt afgeschaft op de door de Koning vastgestelde datum.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet, regelt de Koning de ontbinding van het vermogen dat de rechtspersoonlijkheid vermeld in § 1 aangenomen heeft en alle aangelegenheden waartoe deze aanleiding geeft, meer bepaald de overdracht aan de Vlaamse Gemeenschap van de personeelsleden, goederen, rechten en verplichtingen die samenhangen met dat vermogen.
§ 3. Na overleg met de representatieve vakbondsorganisaties van het personeel, bepaalt de Koning de modaliteiten van overdracht van de personeelsleden en de noodzakelijke maatregelen ter vrijwaring van de rechten van het personeel, met inachtneming van de beginselen vermeld in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
§ 4. De in de §§ 1 tot 3 bedoelde koninklijke besluiten worden in Ministerraad overlegd, na advies van de betrokken Regering.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-26/11, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
HOOFDSTUK X. - De Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel.
Art. 26quater. <ingevoegd door W 2002-08-02/37, art. 4; Inwerkingtreding : 15-08-2002> § 1. De Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel, hierna de Dienst genoemd, wordt afgeschaft op de door de Koning bepaalde datum.
Zodra de Dienst is afgeschaft, is artikel 2, § 2, erop van toepassing.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet, worden de aan de Dienst toevertrouwde taken overgedragen aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft.
§ 3. Binnen de grenzen vastgesteld in § 2, regelt de Koning de ontbinding van de Dienst en de overdracht van de personeelsleden alsook van de goederen, rechten en verplichtingen van de Dienst, aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft, evenals aan het Agentschap voor Buitenlandse Handel, opgericht door het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gewesten van 24 mei 2002 met betrekking tot de oprichting van een Agentschap voor Buitenlandse Handel.
§ 4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, personeelsleden van de Dienst overdragen naar de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
§ 5. In de koninklijke besluiten bedoeld in §§ 3 en 4 worden, na overleg met de representatieve vakbondsorganisaties van het personeel, de modaliteiten inzake de overdracht van personeelsleden en de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren bepaald, en dit met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.
§ 6. De in §§ 1 en 3 bedoelde koninklijke besluiten worden in Ministerraad overlegd, na advies van de betrokken gewestregeringen.
Hoofdstuk XI - [1 Het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau]1
----------
(1)
Art. 26quinquies. [1 § 1. Het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, hierna het Bureau genoemd, wordt afgeschaft op de door de Koning bepaalde datum.
Zodra het Bureau is afgeschaft, is artikel 2, § 2, erop van toepassing.
§ 2. De aan het Bureau toevertrouwde taken worden overgedragen aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft.
§ 3. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere financieringswet, regelt de Koning de vereffening van het Bureau. De Koning regelt de overdracht van de gebouwen, de reserves en de lasten van het verleden naar de Federale Staat alsook de overdracht van de personeelsleden en van de overige goederen, rechten en verplichtingen van het Bureau, aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft.
§ 4. Na overleg met de representatieve vakbondsorganisaties van het personeel, bepaalt de Koning de nadere regels inzake de overdracht van personeelsleden en de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren, en dit met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.
§ 5. De in §§ 1, 3 en 4 bedoelde koninklijke besluiten worden in Ministerraad overlegd, na advies van de betrokken gewestregeringen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-01-06/64, art. 29, 010; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Hoofdstuk XII. [1 Het Nationaal Fonds voor algemene rampen en het Landbouwrampenfonds, ingesteld bij de Nationale Kas voor de rampenschade]1
----------
(1)
Art. 26sexies. [1 § 1. Het Nationaal Fonds voor algemene rampen en het Landbouwrampenfonds, ingesteld bij de Nationale Kas voor de rampenschade, worden afgeschaft op de door de Koning vastgestelde datum.
Vanaf de afschaffing van deze fondsen, is artikel 2, § 2, erop van toepassing.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en de bijzondere financieringswet, regelt de Koning de vereffening van de fondsen bedoeld in § 1 en alle aangelegenheden waartoe deze aanleiding geeft, meer bepaald de overdracht aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van de personeelsleden, goederen, rechten en verplichtingen die samenhangen met deze fondsen.
§ 3. Na overleg met de representatieve vakbondsorganisaties van het personeel, bepaalt de Koning de nadere regels van overdracht van de personeelsleden alsook de maatregelen ter vrijwaring van de rechten van het personeel, met inachtneming van de beginselen vermeld in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.
§ 4. De in de §§ 1 tot 3 bedoelde koninklijke besluiten worden in Ministerraad overlegd, na advies van de betrokken gewestregeringen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-01-06/64, art. 31, 010; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Hoofdstuk XIII. - [1 Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten]1
----------
(1)
Art. 26septies. [1 De Koning regelt bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de betrokken regeringen, de overdracht van het personeel van de Rijksdienst voor de kinderbijslag van werknemers die de taken Fonds voor collectieve uitrusting en diensten uitvoeren naar de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap.
De Koning bepaalt, op dezelfde wijze, en na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de nadere regels inzake de overdracht van personeelsleden om de rechten van het personeel te vrijwaren en dit met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-01-06/64, art. 39, 010; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
HOOFDSTUK XIV. [1 - Het Federaal agentschap voor de kinderbijslag.]1
----------
(1)
Art.26octies. [1 § 1. Het Federaal agentschap voor de kinderbijslag, hierna FAMIFED, wordt afgeschaft op de door de Koning bepaalde datum.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere financieringswet, regelt de Koning voor 1 januari 2019 de wijze waarop de vereffening van FAMIFED zal plaatsvinden.
§ 3. Na overleg met de representatieve vakbondsorganisaties van het personeel bepaalt de Koning voor 1 januari 2018 de nadere regels inzake de overdracht van alle personeelsleden van FAMIFED en de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren, en dit met inachtneming van de beginselen bedoeld in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.
§ 4. De in dit artikel bedoelde koninklijke besluiten worden vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de betrokken regeringen. ".
§ 5. Zodra FAMIFED is afgeschaft, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de wet van 26 juli 1960 tot herinrichting van de instellingen voor kinderbijslag, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 april 2014, wordt opgeheven;
2° in de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in artikel 1, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 2016, worden de woorden "de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers;" opgeheven;
b) artikel 4quater, ingevoegd bij de wet van 4 april 2014, wordt opgeheven;
c) in artikel 19, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
- in het eerste lid, 3°, worden de woorden "en artikel 4quater" opgeheven;
- het eerste lid, 4°/1, wordt opgeheven;
- het tweede lid wordt opgeheven;
d) in artikel 21, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
- in het derde lid, 1°, worden de woorden "in artikel 4 en artikel 4quater" vervangen door de woorden "in artikel 4" en worden de woorden "of, voor de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, doordat de in artikel 4quater, eerste lid, 4°, bedoelde overheden hun vertegenwoordigers niet aanwijzen binnen de gestelde termijn hoewel ze daartoe regelmatig zijn uitgenodigd" opgeheven;
- in het derde lid, 2°, a), worden de woorden "of eventueel van de leden die de in artikel 4, artikel 4bis, eerste lid, 2°, of artikel 4quater bedoelde organisaties, of, voor de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, de in artikel 4quater, eerste lid, 4°, bedoelde overheden vertegenwoordigen" vervangen door de woorden "of eventueel van de leden die de in artikel 4 of in artikel 4bis, eerste lid, 2° bedoelde organisaties vertegenwoor-digen";
- het vierde lid wordt opgeheven;
3° in het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) artikel 2, 10°, wordt opgeheven;
b) in artikel 3, § 2, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 maart 2016, worden de woorden "Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers" opgeheven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-09-30/01, art. 24, 012; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
TITEL IV. - Herstructurering van sommige openbare instellingen.
HOOFDSTUK I. - De Regie der Luchtwegen.
Art.27. § 1. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet, worden de taken toevertrouwd aan de Regie der Luchtwegen, bij artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 5 oktober 1970 houdende omwerking van het statuut van de Regie der Luchtwegen, overgedragen aan het Vlaamse Gewest en aan het Waalse Gewest, ieder wat hem betreft.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld in § 1, regelt de Koning bij in ministerraad overlegde besluiten en na advies van de betrokken Executieven, de overdracht van de goederen, rechten en verplichtingen van de Regie aan het Vlaamse Gewest en aan het Waalse Gewest, ieder wat hem betreft. Deze overdrachten geschieden in verhouding van de naar elk Gewest overgedragen taken.
De Koning regelt, op dezelfde wijze, de overdracht van de personeelsleden.
§ 3. Artikel 4, § 3, is van toepassing op het overgedragen personeel.
HOOFDSTUK II. - De Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel.
Art.28. (Opgeheven) <W 2002-08-02/37, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 15-08-2002>
HOOFDSTUK III. - Het Planbureau.
Art.29. § 1. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet, worden de taken toevertrouwd aan het Planbureau bij artikel 6 van de kaderwet van 15 juli 1970 houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie, overgedragen aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld in § 1, regelt de Koning bij in ministerraad overlegde besluiten, de overdracht van de goederen, rechten en verplichtingen van het Planbureau aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft. Deze overdrachten geschieden in verhouding van de naar elk Gewest overgedragen taken.
De Koning regelt, op dezelfde wijze, de overdracht van de personeelsleden.
§ 3. Artikel 4, § 3, is van toepassing op het administratief en meesterpersoneel dat wordt overgedragen ter uitvoering van § 2.
§ 4. Voor de leden van het Planbureau benoemd bij de respectievelijke regionale secties van de regionale directie van het Planbureau, die worden overgedragen in uitvoering van § 2, worden in de in deze paragraaf bedoelde koninklijke besluiten, na overleg met de representatieve vakorganisaties van de personeelsleden en de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren, met inachtneming van de beginselen vermeld in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.
§ 5. De in §§ 2 en 4 bedoelde koninklijke besluiten worden genomen, na advies van de betrokken Executieven.
HOOFDSTUK IV. - De Nationale Maatschappij voor de Herstructurering van de Nationale Sectoren.
Art.30. § 1. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet, worden de taken toevertrouwd aan de Nationale Maatschappij voor de Herstructurering van de Nationale Sectoren bij artikel 2 van het koninklijke besluit van 17 september 1982 betreffende haar oprichting, overgedragen aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest ieder wat hem betreft.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld in § 1, regelt de Koning de overdracht van een deel van de personeelsleden van de Maatschappij aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft. Deze overdrachten geschieden in verhouding van de naar elk Gewest overgedragen taken.
§ 3. De koninklijke besluiten bedoeld in § 2 bepalen eveneens, na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de modaliteiten inzake de overdracht van de personeelsleden en de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren en dit met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.
§ 4. De koninklijke besluiten bedoeld in §§ 1 tot 3 worden in ministerraad overlegd, na advies van de betrokken Executieven.
Hoofdstuk V. - [1 Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering]1
----------
(1)
Art. 30/1. [1 § 1. Binnen de in de bijzondere wet en de bijzondere financieringswet bepaalde grenzen, worden bepaalde taken die werden uitgeoefend door het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering, overgedragen aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, ieder wat hem betreft.
§ 2. Binnen de grenzen bepaald in § 1, regelt de Koning bij besluit overlegd in de Ministerraad en na advies van de betrokken regeringen de overdracht van het personeel, de rechten, de verplichtingen en de goederen van de voornoemde Rijksdienst aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, ieder wat hem betreft.
§ 3. De Koning bepaalt, op dezelfde wijze, en na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de nadere regels inzake de overdracht van personeelsleden om de rechten van het personeel te vrijwaren en dit met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-01-06/64, art. 35, 010; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
TITEL V. - Herstructurering van sommige instellingen van openbaar nut.
HOOFDSTUK I. - Het Studiecentrum voor Kernenergie.
Art.31. § 1. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet, worden de taken uitgeoefend door het Studiecentrum voor Kernenergie - hierna genoemd " Centrum " - overgedragen aan het Vlaamse Gewest.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld in § 1, regelt de Koning bij een in ministerraad overlegd besluit, na advies van de Vlaamse Executieve, de overdracht van de personeelsleden, de goederen, rechten en verplichtingen van het Centrum aan het Vlaamse Gewest.
§ 3. De Koning regelt op dezelfde wijze en na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de modaliteiten inzake de overdracht van personeelsleden om de rechten van het personeel te vrijwaren en dit met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.
§ 4. Vanaf de volledige uitvoering van §§ 1 tot 3 wordt de overeenkomst van 1 februari 1963 tussen de minister van Economische Zaken en het Centrum vervangen door een in ministerraad overlegd koninklijk besluit, dat de voorwaarden bepaalt inzake subsidiëring van het Centrum.
Binnen de grenzen vastgesteld in § 1, kan de Koning bij een in ministerraad overlegd besluit de statuten van het Centrum.
§ 5. Tot de volledige uitvoering van de §§ 1 tot 4, kunnen de middelen van het Centrum toegewezen door de Staat voor het begrotingsjaar 1990 en voor elk volgend begrotingsjaar het totaal nominaal bedrag van de voor het begrotingsjaar 1989 toegewezen middelen aan het Centrum, niet overschrijden.
Voor de toepassing van deze paragraaf moet onder " middelen " worden verstaan het totaal van de financiële of andere middelen van gelijk welke aard die rechtstreeks of onrechtstreeks door de Staat worden gestort en die overeenstemmen met het soort uitgaven verricht door het Centrum op 1 januari 1989.
HOOFDSTUK II. - Het Nationaal Instituut voor radio-elementen.
Art.32. § 1. Binnen de grenzen vastgesteld bij de bijzondere wet en bij de bijzondere financieringswet, worden de taken uitgeoefend door het Nationaal Instituut voor radio-elementen - hierna genoemd " Instituut " - overgedragen aan het Waalse Gewest.
§ 2. Binnen de grenzen vastgesteld in § 1, regelt de Koning bij een in ministerraad overlegd besluit, na advies van de Waalse Gewestexecutieve, de overdracht van de personeelsleden de goederen, rechten en verplichtingen, van het Instituut aan het Waalse Gewest.
§ 3. De Koning regelt op dezelfde wijze en na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de modaliteiten inzake de overdracht van personeel te vrijwaren en dit met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.
§ 4. Vanaf de volledige uitvoering van §§ 1 tot 3 wordt de overeenkomst van 28 juli 1980 tussen de Minister van Economische Zaken en het Instituut vervangen door een in ministerraad overlegd koninklijk besluit, dat de voorwaarden bepaalt inzake subsidiëring van het Instituut. Binnen de grenzen vastgesteld in § 1, kan de Koning bij een in ministerraad overlegd besluit de statuten van het Instituut aanpassen.
§ 5. Tot de volledige uitvoering van de §§ 1 tot 4, kunnen de middelen van het Instituut toegewezen door de Staat voor het begrotingsjaar 1990 en voor elk volgend begrotingsjaar het totaal nominaal bedrag van de voor het begrotingsjaar 1989 toegewezen middelen aan het Instituut, niet overschrijden.
Voor de toepassing van deze paragraaf moet onder " middelen ", worden verstaan het totaal van de financiële of andere middelen van gelijk welke aard die rechtstreeks of onrechtstreeks door de Staat worden gestort en die overeenstemmen met het soort uitgaven verricht door het Instituut op 1 januari 1989.
Hoofdstuk III. [1 Het Belgisch Instituut voor verkeersveiligheid]1
----------
(1)
Art. 32/1. [1 § 1. Binnen de grenzen van de bijzondere wet en de bijzondere financieringswet, worden bepaalde taken die werden uitgeoefend door het Belgisch Instituut voor verkeersveiligheid - hierna BIVV genoemd - overgedragen naar het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, ieder wat hem betreft.
§ 2. Binnen de grenzen bepaald in § 1, regelt de Koning bij besluit overlegd in de Ministerraad en na advies van de betrokken regeringen, de overdracht van de personeelsleden, de goederen, de rechten en verplichtingen van het BIVV aan het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, ieder wat hem betreft.
§ 3. De Koning bepaalt, op dezelfde wijze, en na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de nadere regels inzake de overdracht van personeelsleden om de rechten van het personeel te vrijwaren en dit met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 88, § 2, tweede tot vierde lid, van de bijzondere wet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-01-06/64, art. 37, 010; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
TITEL VI. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Overdracht van goederen, rechten en verplichtingen.
Art.33. De overdracht van de goederen, rechten en verplichtingen van de instellingen die met toepassing van deze gecoördineerde wet moeten worden ontbonden of geherstructureerd, wordt geregeld overeenkomstig de bijzondere financieringswet, meer bepaald artikel 61, § 3, van deze bijzondere wet.
HOOFDSTUK II. - Bepalingen met betrekking tot de pensioenregelingen.
Art.34. § 1. Het bedrag van het pensioen dat zal worden toegekend aan personeelsleden die krachtens de artikelen 2 tot 18 worden overgedragen, evenals het bedrag van het pensioen van hun rechthebbenden, zal niet lager mogen zijn dan het pensioenbedrag dat hun zou zijn toegekend geweest overeenkomstig de wettelijke of reglementaire bepalingen die op hen van toepassing waren op het ogenblik van hun overdracht, doch rekening houdend met de wijzigingen die deze bepalingen nadien zouden hebben ondergaan ingevolge algemeen toepasselijke maatregelen voor het geheel van de instellingen behorend tot de categorie waarvan de afgeschafte of geherstructureerde instellingen deel uitmaakten.
De modaliteiten van tenlasteneming van de bijkomende uitgaven voortspruitend uit de door het eerste lid verleende waarborg, kunnen bepaald worden door de Koning, op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid de administratie der pensioenen behoort.
§ 2. De Koning kan, bij een in ministerraad overlegd besluit, de nodige wijzigingen aanbrengen in de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden en in de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenstelsels van de openbare sector, ten einde de instellingen en ondernemingen die afhangen van de Gemeenschappen, de Gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie toe te laten om deel te nemen aan de pensioenregelingen ingesteld door die wetten. Hij kan eveneens bij die gelegenheid voorzien in de noodzakelijk geachte afwijkingen op die wetsbepalingen.
Art.35. Artikel 34 is van overeenkomstige toepassing op de instellingen bedoeld in de artikelen 14 tot 32.
HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding.
Art.36. De Koning bepaalt bij een in ministerraad overlegd besluit, de datum waarop de diverse bepalingen van de artikelen 2 tot 10, 12 tot 19 en 34 in werking treden.
Art.37. § 1. Artikel(...) 20, § 6, en artikel 33, hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1989. <W 1993-07-16/31, art. 351, 003; Inwerkingtreding : 30-07-1993>
§ 2. In afwijking van artikel 36, treden de wijzigingen aangebracht aan de wet van 26 juni 1990 aan de artikelen 4, 6, 7 en 10 van de gecoördineerde wet, de invoeging van artikel 11 in dezelfde wet, de wijzigingen aan artikel 15 aangebracht en de invoeging van artikel 17 van de gecoördineerde wet in werking op 3 juli 1990, dag van de bekendmaking van de wet van 26 juni 1990 in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. Artikel 20, §§ 2 tot 5 en 7, artikel 21, §§ 2 tot 4, artikel 22, § 2, artikel 23, §§ 2 tot 4, artikel 24, artikel 25, §§ 2 en 3, artikel 26, §§ 2 en 3, de artikelen 27 tot 30, artikel 31, §§ 3 en 5, en de artikelen 35 en 38 treden in werking op 3 juli 1990, dag van de bekendmaking van de wet van 26 juni 1990 in het Belgisch Staatsblad.
§ 4. Artikel 31, §§ 1, 2 en 4, artikel 32, §§ 1, 2 en 4 en de daarin bedoelde besluiten treden in werking op eenzelfde datum die bij een in ministerraad overlegd koninklijk besluit vastgesteld wordt.
Bijlage I.
Art. N1. BEPALINGEN DIE IN DE COORDINATIE NIET OVERGENOMEN ZIJN.
1° Wet van 28 december 1984.
Artikel 7. § 11. De bepalingen betreffende het gebruik van de talen in bestuurszaken die gelden voor de diensten van het ministerie van het Brusselse Gewest, zijn van toepassing op de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij.
Artikel 10. In artikel 6bis van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) § 2, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 2. 1°. Het Fonds heeft tot taak op de op der 2° aangegeven wijzen tussen te komen in de financiering van de bouw- en verbouwingswerken alsook van de kosten van uitrusting en apparatuur van de ziekenhuizen en de medisch-sociale inrichtingen, bedoeld in artikel 1 die noch onder de Vlaamse Gemeenschap, noch onder de Franse Gemeenschap of de Duitstalige Gemeenschap ressorteren, met inbegrip van de inrichtingen bedoeld in § 2, 3°, van dit artikel 1 die, in het kader van de hen betreffende betoelagingsregeling en programmatie, voor toelagen ten laste van de Staat in aanmerking komen. "
b) § 2, 3,°, wordt opgeheven.
c) § 4, 1°, wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt :
" Het is ermee belast de minister bij te staan bij de uitwerking van de basisregelen betreffende financiering van de infrastructuur inzake zorgenverstrekking bedoeld in artikel 5, § 1, I, 1°, e, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980. "
d) De leden 2 tot 5 van § 4, 3°, worden vervangen door de volgende bepalingen :
" De administrateur-generaal staat in voor de regelmatige afhandeling van de dossiers. Hij waakt tevens over de uitwerking van de basisregelen betreffende de financiering van de infrastructuur inzake zorgenverstrekking, bedoeld in artikel 5, § 1, I, 1° e, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, op basis van de adviezen uitgebracht door de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen.
De administrateur-generaal brengt regelmatig verslag uit aan de minister, en, inzake de uitwerking van de in het vorige lid bedoelde basisregelen, aan de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen.
De minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort kan sommige van zijn bevoegdheden overdragen aan de administrateur-generaal of, desgevallend aan de ambtenaren die hij aanwijst. ".
Artikel 19. De Koning kan de wetten die door deze wet worden gewijzigd, coördineren met de bepalingen die deze op het tijdstip van de coördinatie uitdrukkelijk of impliciet gewijzigd mochten hebben.
Daartoe kan Hij :
1° de volgorde, de nummering van de te coördineren bepalingen, en in het algemeen, de teksten naar de vorm wijzigen;
2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen met de nieuwe nummering overeenbrengen;
3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te coördineren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen ten einde ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen;
4° waar voor de te coördineren bepalingen een officiële Nederlandse tekst ontbreekt, deze vaststellen;
5° het opschrift van de coördinatie bepalen.
Bovendien kan de Koning de verwijzingen naar de in de coördinatie opgenomen bepalingen die in andere niet in de coördinatie opgenomen bepalingen voorkomen, naar de vorm aanpassen.
2° Wet van 26 juni 1990.
Artikel 29. De Koning kan de wetten die door deze wet worden gewijzigd , coördineren met de bepalingen die deze op het tijdstip van de coördinatie uitdrukkelijk of impliciet gewijzigd mochten hebben.
Daartoe kan Hij :
1. de volgorde, de nummering van de te coördineren bepalingen en, in het algemeen, de teksten naar de vorm wijzigen;
2. de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen met de nieuwe nummering overeenbrengen;
3. zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te coördineren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen ten einde ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen;
4. het opschrift van de coördinatie bepalen.
Bovendien kan de Koning de verwijzingen naar de in de coördinatie opgenomen bepalingen die in andere niet in de coördinatie opgenomen bepalingen voorkomen, naar de vorm aanpassen.
Bijlage II.
Art. N2. CONCORDANTIETABEL.
1° Wet van 28.12.1984 | Coord. |
Art. 1 | Art. 2 |
Art. 1bis | Art. 3 |
Art. 2 | Art. 4 |
Art. 3 | Art. 5 |
Art. 4 | Art. 6 |
Art. 5 | Art. 7 |
Art. 6 | Art. 8 |
Art. 7, ## 1, 3 tot 10 | Art. 9 |
# 11 | niet overgenomen |
Art. 8 | Art. 10 |
Art. 8bis | Art. 11 |
Art. 9 | Art. 12 |
Art. 10 | niet overgenomen |
Art. 11 | Art. 13 |
Art. 12 | Art. 14 |
Art. 13 | Art. 15 |
Art. 14 | Art. 16 |
Art. 15 | Art. 17 |
Art. 15bis | Art. 18 |
Art. 16 | Art. 19 |
Art. 17 | Art. 34 |
Art. 18 | opgeheven doot W.16.VI.89 |
Art. 19 | niet overgenomen |
Art. 20 | Art. 36 |
2° Wet van 26.6.1990 | Coord. |
Art. 1 | Art. 1 |
Art. 2 | wijzigt opschriften |
Art. 3 | Art. 2 |
Art. 4 | Art. 3 |
Art. 5 | Art. 4 |
Art. 6 | Art. 6 |
Art. 7 | Art. 7 |
Art. 8 | wijzigt opschrift |
Art. 9 | Art. 10 |
Art. 10 | Art. 11 |
Art. 11 | Art. 13 |
Art. 12 | Art. 15 |
Art. 13 | Art. 18 |
Art. 14 | Art. 20 |
Art. 15 | Art. 21 |
Art. 16 | Art. 22 |
Art. 17 | Art. 23 |
Art. 18 | Art. 24 |
Art. 19 | Art. 25 |
Art. 20 | Art. 26 |
Art. 21 | Art. 27 |
Art. 22 | Art. 28 |
Art. 23 | Art. 29 |
Art. 24 | Art. 30 |
Art. 25 | Art. 31 |
Art. 26 | Art. 32 |
Art. 27 | Art. 33 |
Art. 28 | Art. 35 |
Art. 29 | niet overgenomen |
Art. 30 | Art. 37. |