Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

31 AUGUSTUS 2014. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de wijze waarop personeelsleden van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering overgaan naar de gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie



Inhoudstafel:


Art. 1-7



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder "personeelsleden", de ambtenaren, de stagiairs, de bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelsleden en de bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelsleden met toepassing van artikel 31 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
  § 2. Voor de toepassing van dit besluit worden de stagiairs geacht de klasse of de graad te bezitten waarin zij aangeworven werden.
  De bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelsleden worden geacht de graad of de klasse te bekleden die overeenstemt met de betrekking waarvoor zij werden aangeworven, of indien de arbeidsovereenkomst zich niet uitspreekt over deze betrekking, de graad of klasse waaraan de weddeschaal verbonden is waarin de bezoldiging wordt vastgesteld.

Art.2. § 1. Voor de overdracht naar de Gemeenschappen en in voorkomend geval de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van de personeelsleden die de opdrachten in de domeinen bedoeld in artikel 5, § 1, I, 2°, 3°, 4°, 5°, 6°, 8° en II, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen vervullen, vindt de overdracht plaats overeenkomstig de paragrafen 2 tot 5.
  § 2. De overdracht van de personeelsleden bedoeld in paragraaf 1 wordt ter kennis gebracht van de personeelsleden van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, via een dienstorder waarin zij worden verzocht schriftelijk en binnen dertig dagen te laten weten of zij wensen te worden overgedragen aan de diensten van respectievelijk de betrokken gemeenschappen of in voorkomend geval de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie op één van de betrekkingen vermeld in de dienstorder.
  § 3. De aanvragers worden per graad of per klasse en per taalrol of taalregime gerangschikt in onderstaande volgorde en aangewezen voor een met hun graad of klasse overeenstemmende betrekking:
  1° de personeelsleden die minstens een derde van een voltijds equivalente betrekking belast zijn met opdrachten bedoeld in paragraaf 1;
  2° de andere personeelsleden.
  Binnen elk van de hierboven opgesomde groepen stelt de overheid de volgende orde vast voor de personeelsleden:
  1° de ambtenaren;
  2° de stagiairs;
  3° de bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelsleden;
  4° de personeelsleden tewerkgesteld in het kader van een op artikel 31 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.
  § 4. Binnen elk van de hierboven opgesomde groepen worden de personeelsleden met dezelfde hoedanigheid gerangschikt als volgt:
  1° het personeelslid met de grootste graad - of klasseanciënniteit;
  2° bij gelijke graad- of klasseanciënniteit, het personeelslid met de grootste dienstanciënniteit;
  3° bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste in leeftijd;
  Het criterium van de graad- of klasseanciënniteit wordt niet toegepast voor het personeelslid dat niet de hoedanigheid van ambtenaar heeft.
  De dienstanciënniteit van het personeelslid dat niet de hoedanigheid van ambtenaar heeft omvat de tijd gedurende welke hij in enige hoedanigheid en zonder vrijwillige onderbreking deel heeft uitgemaakt van een dienst, ministerie of rechtspersoon bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken.
  § 5. Indien er, nadat aan de aanvragen bedoeld in § 2 is voldaan, nog betrekkingen te begeven zijn, worden de personeelsleden die belast zijn met de opdrachten bedoeld in paragraaf 1, van ambtswege daar voor aangewezen volgens de dalende volgorde van het percentage van de betrekking dat besteed wordt aan de overgedragen bevoegdheden, en vervolgens voor elk van deze percentages, in de omgekeerde volgorde van de paragrafen 3 en 4.

Art.3. De personeelsleden die overeenkomstig het artikel 2 worden overgedragen, worden aangeduid bij een in Ministerraad overlegd nominatief koninklijk besluit op de gezamenlijke voordracht van de Eerste Minister en de Minister van Sociale Zaken, na advies van de betrokken Regeringen.
  Deze overdrachten zijn geen nieuwe benoemingen. Zij kunnen niet worden beschouwd als overplaatsingen volgens het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel.

Art.4. Artikel 4 van het koninklijk besluit van 25 juli 1989 tot vaststelling van de wijze waarop personeelsleden van de federale ministeries overgaan naar de gemeenschaps- en gewestregeringen en naar het verenigd college van de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie is van overeenkomstige toepassing bij deze overdracht van de personeelsleden van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeits-verzekering naar de gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

Art.5. De artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 25 juli 1989 tot vaststelling van de wijze waarop personeelsleden van de federale ministeries overgaan naar de gemeenschaps- en gewestregeringen en naar het verenigd college van de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie zijn van overeenkomstige toepassing op de personeelsleden van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.

Art.6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2014.

Art. 7. De Eerste Minister en de minister bevoegd voor Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.