17 NOVEMBER 1808. - WETBOEK VAN STRAFVORDERING - EERSTE BOEK. (Art. 8 tot en met 136ter) (NOTA : Om technische redenen is het Wetboek van Strafvordering ingedeeld in 8 delen waarvan het tweede deel het Eerste Boek omvat.) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 14-08-1990 en tekstbijwerking tot 05-07-2024)
EERSTE BOEK. - DE GERECHTELIJKE POLITIE EN DE OFFICIEREN DIE ZE UITOEFENEN.
HOOFDSTUK I. - GERECHTELIJKE POLITIE.
Art. 8-10
HOOFDSTUK II. - (BURGEMEESTERS, SCHEPENEN EN POLITIECOMMISSARISSEN). (Opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 214; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 11-15
HOOFDSTUK III. - VELDWACHTERS EN BOSWACHTERS.
Art. 16-18
Art. 18 Vlaams Gewest
Art. 19-21
HOOFDSTUK IIIbis. [1 - Machtiging tot inzage van het dossier of tot het bekomen van een afschrift ervan]1
Art. 21bis, 21ter, 21quater, 21quinquies
HOOFDSTUK IV. - DE PROCUREURS DES KONINGS EN HUN SUBSTITUTEN.
AFDELING I. - BEVOEGDHEID VAN DE PROCUREUR DES KONINGS BETREFFENDE DE GERECHTELIJKE POLITIE.
Art. 22-24, 24bis, 25-28
AFDELING 1BIS. HET OPSPORINGSONDERZOEK <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Art. 28bis, 28ter, 28quater, 28quinquies, 28sexies, 28septies, 28octies, 28novies
AFDELING 1bis/1. [1 - Toezicht op het opsporingsonderzoek door de kamer van inbeschuldigingstelling]1
Art. 28decies
AFDELING II. - WIJZE WAAROP DE PROCUREURS DES KONINGS HANDELEN IN DE UITOEFENING VAN HUN AMBT.
Art. 29, 29bis, 30-35, 35bis, 35ter, 36-39, 39bis, 39ter, 39quater, 39quinquies, 40, 40bis, 41-44, 44bis, 44ter, 44quater, 44quinquies, 44sexies, 44septies, 44octies, 45-46, 46bis, 46BIS/1, 46ter, 46quater, 46quinquies, 46sexies, 46septies, 47, 47bis
Afdeling III. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> De bijzondere opsporingsmethoden.
Onderafdeling 1. <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> - Begripsomschrijving.
Art. 47ter
Onderafdeling 2. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Algemene voorwaarden voor het gebruik van de bijzondere opsporingsmethoden.
Art. 47quater, 47quinquies
Onderafdeling 3. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Observatie.
Art. 47sexies, 47septies
Onderafdeling 4. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 1; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Infiltratie.
Art. 47octies, 47novies
Onderafdeling 4bis. [1 Burgerinfiltratie ]1
Art. 47novies/1, 47novies/2, 47novies/3
Onderafdeling 5. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Informantenwerking.
Art. 47decies
Onderafdeling 6. - <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Wettigheidscontrole
Art. 47undecies
HOOFDSTUK IVBIS. - (DE FEDERALE PROCUREUR). <W 1998-12-22/48, art. 25, 019; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
Art. 47duodecies, 47tredecies
HOOFDSTUK IVter. [1 - De Europese aanklager en de gedelegeerde Europese aanklagers.]1
Art. 47quaterdecies, 47quindecies
HOOFDSTUK V. - POLITIEOFFICIEREN DIE HULPOFFICIER ZIJN VAN DE PROCUREUR DES KONINGS.
Art. 48-54
HOOFDSTUK VI. - ONDERZOEKSRECHTERS.
AFDELING I. - DE ONDERZOEKSRECHTER. <W 1998-03-12/39, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Art. 55-56, 56bis, 56ter, 57-58
AFDELING II. - AMBTSVERRICHTINGEN VAN DE ONDERZOEKSRECHTER.
ONDERAFDELING I. - GEVALLEN VAN ONTDEKKING OP HETERDAAD.
Art. 59-60
ONDERAFDELING II. - HET ONDERZOEK.
§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 61, 61bis, 61ter, 61ter/1, 61quater, 61quinquies, 61quinquies/1, 61sexies, 62, 62bis, 62ter, 62quater
§ 2. KLACHTEN.
Art. 63-70
§ 2bis. OVER HET VERHOOR IN HET ALGEMEEN <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 20; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Art. 70bis
§ 3. VERHOOR VAN DE GETUIGEN.
Art. 71-75, 75bis, 75ter, 75quater, 76-86
§ 3bis. ANONIEME GETUIGENISSEN. <ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 12; Inwerkingtreding : 01-11-2002>
Art. 86bis, 86ter, 86quater, 86quinquies
§ 4. (SCHRIFTELIJKE BEWIJZEN, OVERTUIGINGSSTUKKEN EN OPSPOREN EN LOKALISEREN VAN TELECOMMUNICATIE). <W 1998-06-10/196 art. 4, 017; Inwerkingtreding : 02-10-1998>
Art. 87-88, 88bis, 88ter, 88quater, 88sexies, 89, 89bis, 89ter, 90
§ 5. ONDERZOEK AAN HET LICHAAM. <Ingevoegd bij WVH 1990-07-20/35, art. 44, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1990>
Art. 90bis
§ 6. [1 Onderscheppen, kennisnemen, doorzoeken en opnemen van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan.]1
Art. 90ter, 90quater, 90quinquies, 90sexies, 90septies, 90octies, 90novies, 90decies
§ 7. DNA-ONDERZOEK. <ingevoegd bij W 1999-03-22/52, art. 3, Inwerkingtreding : 30-03-2002>
Art. 90undecies, 90duodecies
HOOFDSTUK VIbis. [1 - ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE PERSOONSGEGEVENSBESCHERMING IN HET KADER VAN DE STRAFPROCEDURE EN INZAKE MEDEDELINGEN AAN DE PERS]1
Art. 90terdecies, 90quaterdecies, 90quindecies, 90sedecies
HOOFDSTUK VII. - (Voorlopige maatregelen ten aanzien van rechtspersonen). <Ingevoegd bij W 1999-05-04/60, art. 16; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
Art. 91
HOOFDSTUK VIIbis. - (Verhoor van minderjarigen [1 en kwetsbare meerderjarigen]1 die het slachtoffer of getuige zijn van bepaalde misdrijven). <W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Art. 91bis, 92-101
HOOFDSTUK VIIter. - Bescherming van bedreigde getuigen. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
Afdeling 1. - Definities van sommige in dit hoofdstuk voorkomende uitdrukkingen. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
Art. 102
Afdeling 2. - De organen van de bescherming. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
Art. 103
Afdeling 3. - De toekenning van bescherming. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
Art. 104-107
Afdeling 4. - Wijziging en intrekking van de bescherming. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
Art. 108-111
HOOFDSTUK VIIter/1. [1 - De bescherming van bepaalde bedreigde personen die een openbaar ambt uitoefenen.]1
Afdeling I. [1 - Definities van sommige in dit hoofdstuk voorkomende uitdrukkingen.]1
Art. 111bis
Afdeling II. [1 - De organen van de bescherming.]1
Art. 111ter
Afdeling III. [1 - De toekenning van bescherming.]1
Art. 111quater, 111quinquies, 111sexies, 111septies
Afdeling IV. [1 - Wijziging en intrekking van de bescherming.]1
Art. 111octies, 111novies, 111decies
HOOFDSTUK VIIquater. - Afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media. <Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002>
Afdeling I. - Het verhoor op afstand. <Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002>
Art. 112, 112bis
Afdeling II. - De audiovisuele opname en de auditieve opname van het verhoor. <Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002>
Art. 112ter
HOOFDSTUK VIIquinquies. [1 Afscherming van de identiteit van de leden van de politiediensten behorend tot de speciale eenheden of die onderzoek doen naar of interveniëren bij bijzonder zware misdrijven]1
Afdeling 1. - [1 Leden van de politiediensten binnen de directie van speciale eenheden van de federale politie]1
Art. 112quater
Afdeling 2. - [1 Leden van de politiediensten die onderzoek doen naar of interveniëren bij bijzonder zware misdrijven]1
Art. 112quinquies
Afdeling 3. - [1 Algemene bepalingen]1
Art. 112sexies, 112septies, 112octies, 112novies, 112decies, 112undecies
HOOFDSTUK VIIsexies. [1 - De polygraaftest.]1
Art. 112duodecies
HOOFDSTUK VIII. - VOORLOPIGE INVRIJHEIDSTELLING EN BORGSTELLING.
Art. 113-126
HOOFDSTUK IX. - VERSLAG VAN DE ONDERZOEKSRECHTER NA VOLTOOIING VAN DE RECHTSPLEGING.
Art. 127-131, 131bis, 132-135
HOOFDSTUK X. TOEZICHT OP HET ONDERZOEK DOOR DE KAMER VAN INBESCHULDIGINGSTELLING <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 31; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Art. 136, 136bis, 136ter
HOOFDSTUK XI. - Bevoegdheid van de onderzoeksgerechten in terrorismezaken. <ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 20; Inwerkingtreding : 29-06-2006>
Art. 136quater
1996022781 1996022782 1999009649 1999009702 2001009052 2001009479 2002009127 2002009644 2002009845 2003009111 2003009288 2003009348 2003009349 2003009481 2003009740 2003022043 2004009110 2004009127 2004009254 2005009989 2005009991 2005009992 2007009317 2007009478 2007010020 2008009833 2010009453 2010009556 2011009026 2011009118 2011009813 2013009258 2013009383 2015009782 2016009573 2017010463 2017013921 2018032198 2018032199 2018032363 2020020255 2020020771 2020042582 2021041661 2021041700 2023041373 2024003125 2024004545
EERSTE BOEK. - DE GERECHTELIJKE POLITIE EN DE OFFICIEREN DIE ZE UITOEFENEN.
HOOFDSTUK I. - GERECHTELIJKE POLITIE.
Artikel 8. De gerechtelijke politie spoort de misdaden, de wanbedrijven en de overtredingen op, verzamelt de bewijzen ervan en levert de daders over aan de rechtbanken belast met hun bestraffing.
Art.9.<W 2002-07-16/41, art. 4, 033; Inwerkingtreding : 21-05-2002> (De gerechtelijke politie wordt, onder het gezag van de hoven van beroep en, binnen zijn bevoegdheden onder het gezag van de federale procureur, uitgeoefend volgens het hierna gemaakte onderscheid) : <W 2002-07-16/41, art. 4, 033; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
1° door de bijzondere veldwachters en door de boswachters, (...) door de procureurs des Konings en hun substituten, (door de arbeidsauditeurs en hun substituten,) door de rechters in de politierechtbank en door de leden van de federale politie en van de lokale politie; <W 2002-07-16/41, art. 4, 033; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
2° [1 door de federale procureur en de federale magistraten;]1
[1 3° door de procureurs-generaal en de andere magistraten van de parketten-generaal en auditoraten-generaal.]1
----------
(1)<W 2016-05-04/03, art. 2, 083; Inwerkingtreding : 23-05-2016>
Art.10. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 4°>
HOOFDSTUK II. - (BURGEMEESTERS, SCHEPENEN EN POLITIECOMMISSARISSEN). (Opgeheven)
Art.11. (Opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 214, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.12. (Opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 214, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.13. (Opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 214, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.14. (Opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 214, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.15. (Opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 214, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
HOOFDSTUK III. - VELDWACHTERS EN BOSWACHTERS.
Art.16. (...) de boswachters en de bijzondere veldwachters zijn, ieder van hen op het grondgebied waarvoor hij beëdigd is, belast met het opsporen van de wanbedrijven en overtredingen tegen land- en boseigendommen. <W 1998-12-07/31, art. 215, 1°, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Zij maken processen-verbaal op tot vaststelling van de aard, de omstandigheden, de tijd, de plaats van de wanbedrijven en van de overtredingen, alsook van de bewijzen en de aanwijzingen die zij daaromtrent hebben kunnen inwinnen.
(Zij volgen de weggenomen voorwerpen naar de plaats waarheen deze zijn overgebracht, en stellen ze in bewaring; zij mogen echter de huizen, werkhuizen, gebouwen, belendende binnenplaatsen en besloten erven niet betreden, dan in tegenwoordigheid van een politieambtenaar, bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings; het proces-verbaal dat daarvan moet worden opgemaakt, wordt getekend door degene in wiens tegenwoordigheid het is opgemaakt.) <W 1999-04-19/50, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Zij vatten en geleiden voor de (rechter in de politierechtbank) of voor de burgemeester ieder persoon die zij op heterdaad betrappen of die door het openbaar beroep wordt aangewezen, wanneer op het feit gevangenisstraf of een zwaardere straf gesteld is. <W 10-10-1967, art. 91, § 3>
Zij doen zich daartoe de sterke hand bieden door de burgemeester of een schepen van de plaats, die dit niet mag weigeren.
Art.17. De (...) boswachters en de bijzondere veldwachters staan, als officier van gerechtelijke politie, onder toezicht van de procureur des Konings, onverminderd hun ondergeschiktheid aan hun meerderen in het bestuur. <W 1998-12-07/31, art. 216, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.18.(Federaal) De boswachters van het beheer, van de gemeenten en van de openbare instellingen doen hun processen-verbaal toekomen aan de bewaarder, de opziener of de onderopziener bij het bosbeheer binnen (drie dagen, daarin begrepen de dag waarop het feit dat zij in behandeling hebben gehad, te hunner kennis is gekomen) <W 1999-04-19/50, art. 4, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
[Lid 2 opgeheven] <W 15-12-1928, enig art.>
Art. 18_VLAAMS_GEWEST.
< Opgeheven door DVR 2009-04-30/87, art. 43, 056; Inwerkingtreding : 25-06-2009>
Art.19. De bewaarder, de opziener of de onderopziener doet de verdachten of de burgerrechtelijk aansprakelijke personen dagvaarden voor de correctionele rechtbank.
Art.20. <W 11-02-1986, art. 2, 6°> De boswachters en de bijzondere veldwachters doen, wanneer het politieovertredingen betreft, hun processen-verbaal binnen (drie dagen, daarin begrepen de dag waarop het feit dat zij in behandeling hebben gehad, te hunner kennis is gekomen) toekomen aan een (politieambtenaar), bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings; wanneer het een misdrijf betreft dat strafbaar is met een correctionele straf, doen zij de processen-verbaal toekomen aan de procureur des Konings. <W 1998-12-07/31, art. 217, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001> <W 1999-04-19/50, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.21. Wanneer het proces-verbaal een overtreding betreft, handelt (een (politieambtenaar), bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings), en in gemeenten waar geen politiecommissaris is, de burgemeester of, bij gebreke van deze, een schepen, overeenkomstig de bepalingen van boek II, titel I, hoofdstuk I, van dit wetboek. <W 11-02-1986, art. 2, 7°> <W 1998-12-07/31, art. 217, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
HOOFDSTUK IIIbis. [1 - Machtiging tot inzage van het dossier of tot het bekomen van een afschrift ervan]1
----------
(1)
Art. 21bis.[1 § 1. Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten en de toepassing van de artikelen 28quinquies, § 2, 57, § 2, 61ter, en 127, § 2, en de procedure bedoeld in paragrafen 2 tot 9, kan de rechtstreeks belanghebbende te allen tijde naargelang de stand van de procedure de procureur des Konings of de onderzoeksrechter verzoeken om inzage te verlenen van het dossier of er een afschrift van te verkrijgen.
Als rechtstreeks belanghebbende wordt beschouwd : de inverdenkinggestelde, degene tegen wie de strafvordering is ingesteld in het kader van het gerechtelijk onderzoek, de verdachte, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij, de burgerlijke partij, degene die een verklaring van benadeelde persoon heeft afgelegd, evenals degenen die in hun rechten getreden zijn of die hen als lasthebber ad hoc, curator, voorlopig bewindvoerder, voogd of voogd ad hoc vertegenwoordigen.
In alle andere gevallen wordt de beslissing over het verlenen van inzage van het dossier of het verkrijgen van een afschrift ervan genomen door het openbaar ministerie, zelfs tijdens het gerechtelijk onderzoek.
[3 De uitgiften en de afschriften van de onderzoeks- en procedurestukken van de opgeheven militaire gerechten en parketten met betrekking tot dossiers waarin definitief werd gevonnist of waarover door de krijgsauditeur of de auditeur-generaal per 31 december 2003 hebben beslist, kunnen slechts afgeleverd worden met uitdrukkelijke toelating van de magistraat of één van de magistraten van het openbaar ministerie die daartoe uitdrukkelijk een opdracht kregen van het College van procureurs-generaal.
De griffie van het hof van beroep te Brussel is belast met de aflevering van de uitgiften en de afschriften bedoeld in het vierde lid.
[5 ...]5
§ 2. De rechtstreeks belanghebbende kan in de loop van het onderzoek een verzoekschrift toezenden aan de procureur des Konings om inzage te krijgen in een dossier dat betrekking heeft op een misdaad of een wanbedrijf. Voor de wanbedrijven die tot de bevoegdheid van de politierechtbank behoren, bestaat deze mogelijkheid alleen voor de in artikel 138, 6° bis en 6° ter, bedoelde wanbedrijven en voor de misdrijven waarvoor bij toepassing van artikel 68 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, de verjaringstermijn drie jaar bedraagt.
Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt het verzoekschrift met redenen omkleed en houdt het keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats of zijn zetel niet heeft.
Het verzoekschrift wordt toegezonden aan of neergelegd op het secretariaat van het parket, dat het opneemt in een daartoe bestemd register.
§ 3. De procureur des Konings neemt een beslissing binnen een termijn van vier maanden na de opname van het verzoekschrift in het register.
Indien het verzoek betrekking heeft op een dossier waarin de procureur des Konings bij toepassing van artikel 28septies de onderzoeksrechter heeft gevorderd een onderzoekhandeling te stellen waarvoor alleen deze bevoegd is, wordt bovenvermelde termijn herleid tot maximum één maand vanaf de eerste machtiging verleend door de onderzoeksrechter.
§ 4. De met redenen omklede beslissing wordt per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, van zijn advocaat, binnen acht dagen na de beslissing.
§ 5. De procureur des Konings kan de inzage of het nemen van een afschrift van het dossier of van bepaalde stukken verbieden indien de noodwendigheden van het opsporingsonderzoek dit vereisen, indien inzage een gevaar zou opleveren voor personen of een ernstige schending van hun privéleven zou inhouden, indien de verzoeker van geen rechtmatige beweegredenen tot het raadplegen van het dossier doet blijken, indien het dossier alleen de aangifte of klacht bevat waarvan de verzoeker of zijn advocaat al een kopie heeft gekregen, indien een gerechtelijk onderzoek is ingesteld, of indien de verzoeker naar een vonnisgerecht is verwezen, gedagvaard of bij proces verbaal is opgeroepen.
Hij kan de inzage van het dossier of het nemen van afschrift beperken tot het deel van het dossier waarvoor de verzoeker een belang heeft laten gelden.
§ 6. Indien het verzoek om inzage te verlenen van het dossier of er een afschrift van te verkrijgen wordt ingewilligd, wordt het dossier binnen twintig dagen na de beslissing van de procureur des Konings en ten vroegste na de in paragraaf 4 bedoelde termijn, in origineel of in afschrift, gedurende ten minste achtenveertig uur, voor inzage ter beschikking gesteld van de verzoeker en zijn advocaat. Het secretariaat van het parket geeft de verzoeker en zijn advocaat kennis per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg, van de datum waarop en de plaats waar het dossier kan worden ingezien.
[2 De inwilliging van het verzoek tot het bekomen van inzage van het dossier houdt in dat de verzoeker of zijn advocaat er zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie van kunnen nemen ter plaatse. De procureur des Konings kan echter, op een met redenen omklede wijze, de kopiename van het dossier of van bepaalde stukken ervan verbieden indien de noodwendigheden van het onderzoek dit vereisen, of indien kopiename een gevaar zou opleveren voor personen of een ernstige schending van hun privéleven zou inhouden.]2
De verzoeker kan de door de inzage of het nemen van een afschrift verkregen inlichtingen alleen gebruiken in het belang van zijn verdediging, op voorwaarde dat hij het vermoeden van onschuld in acht neemt, alsook de rechten van verdediging van derden, het privéleven en de waardigheid van de persoon.
§ 7. De verzoeker kan, indien de inzage of het nemen van een afschrift van het dossier of bepaalde stukken ervan werd geweigerd, de zaak bij de kamer van inbeschuldigingstelling aanbrengen bij een met redenen omkleed verzoekschrift dat wordt neergelegd bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg, binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving van de beslissing aan de verzoeker, en wordt opgenomen in een daartoe bestemd register.
Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak zonder debat binnen vijftien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift.
De griffier stelt de verzoeker en, in voorkomend geval zijn advocaat, per faxpost, bij een gewone brief of langs elektronische weg, uiterlijk achtenveertig uur vooraf in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.
De procureur-generaal kan zijn schriftelijke vorderingen richten aan de kamer van inbeschuldigingstelling. De kamer van inbeschuldigingstelling kan, afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen, de opmerkingen van de procureur-generaal horen. Zij kan, in aanwezigheid van de procureur-generaal, de verzoeker of zijn advocaat horen.
§ 8. Indien het openbaar ministerie geen beslissing heeft genomen binnen de termijn vermeld, naargelang het geval, in paragraaf 3, eerste of tweede lid, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen na het verstrijken van die termijn is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt opgenomen in een daartoe bestemd register.
Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel.
De procedure verloopt overeenkomstig paragraaf 7, derde tot vijfde lid.
§ 9. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.]1
----------
(1)<W 2018-03-18/14, art. 3, 095; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
(2)<W 2019-05-05/19, art. 146, 103; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
(3)<W 2019-03-23/18, art. 12, 105; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(4)<W 2021-02-17/04, art. 28, 109; Inwerkingtreding : 24-02-2021>
(5)<W 2024-03-28/60, art. 6, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art.21ter. [1 Artikel 21bis, §§ 2, eerste en derde lid, tot 8, is van toepassing op het verzoek tot het verlenen van inzage van zijn in het dossier verwerkte persoonsgegevens of op de vraag tot het verkrijgen van een afschrift van deze gegevens vanwege een rechtstreeks belanghebbende op grond van het recht op toegang vermeld in artikel 37, § 1, 5°, van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
Op alle andere verzoeken tot het verlenen van inzage van zijn in het dossier verwerkte persoonsgegevens of vraag tot het verkrijgen van een afschrift van deze gegevens, gegrond op dit recht op toegang, uitgaande van een persoon die niet de hoedanigheid van rechtstreeks belanghebbende heeft, is artikel 21bis, §§ 2, eerste en derde lid, tot 8, eveneens van toepassing, zelfs tijdens het gerechtelijk onderzoek.
De verzoeker vermeldt op straffe van niet ontvankelijkheid in zijn verzoekschrift dat hij zijn in het eerste en tweede lid bedoelde recht wil uitoefenen en doet keuze van woonplaats in België, indien hij er zijn woonplaats of zijn zetel niet heeft.
De procureur des Konings kan de inzage of het nemen van een afschrift van in het dossier verwerkte persoonsgegevens verbieden of beperken op grond van een van de redenen voorzien onder artikel 21bis, § 5, of indien dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is om:
- belemmering van strafrechtelijke of andere gereglementeerde onderzoeken, opsporingen of procedures te voorkomen;
- de nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen te voorkomen;
- de openbare veiligheid te beschermen;
- de nationale veiligheid te beschermen; of
- de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.
In dat geval stelt de procureur des Konings de verzoeker in kennis van de redenen van de weigering of beperking van de toegang. De procureur des Konings kan deze informatie achterwege laten indien deze mededeling een van de in het vierde lid vermelde doeleinden zou ondermijnen.
De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van zes maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-03-27/02, art. 53, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art.21quater. [1 § 1. De benadeelde persoon die een verklaring aflegde overeenkomstig artikel 5bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en de verdachte kunnen de procureur des Konings verzoeken een bijkomende opsporingshandeling te verrichten in een dossier dat betrekking heeft op een misdaad of een wanbedrijf. Voor de wanbedrijven die tot de bevoegdheid van de politierechtbank behoren, bestaat deze mogelijkheid alleen voor de in artikel 138, 6° bis en 6° ter, bedoelde wanbedrijven en voor de misdrijven waarvoor bij toepassing van artikel 68 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, de verjaringstermijn drie jaar bedraagt.
§ 2. Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt het verzoekschrift met redenen omkleed en houdt het de keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats of zijn zetel niet heeft.
Het verzoekschrift wordt toegezonden aan of neergelegd op het secretariaat van het parket, dat het opneemt in een daartoe bestemd register.
§ 3. De procureur des Konings neemt een beslissing binnen een termijn van vier maanden na de opname van het verzoekschrift in het register.
Indien het verzoek betrekking heeft op een dossier waarin de procureur des Konings bij toepassing van artikel 28septies de onderzoeksrechter heeft gevorderd een onderzoekhandeling te stellen waarvoor alleen deze bevoegd is, wordt bovenvermelde termijn herleid tot maximum één maand vanaf de eerste machtiging verleend door de onderzoeksrechter.
§ 4. De met redenen omklede beslissing wordt per aangetekende zending, per faxpost of langs elektronische weg ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, van zijn advocaat, binnen acht dagen na de beslissing.
§ 5. De procureur des Konings kan dit verzoek afwijzen indien hij de maatregel niet noodzakelijk acht om de waarheid aan de dag te brengen of indien hij de maatregel op dat ogenblik nadelig acht voor het opsporingsonderzoek.
§ 6. Tegen de beslissing van de procureur des Konings kan bij de kamer van inbeschuldigingstelling hoger beroep worden ingesteld door een verklaring gedaan op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg, binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving van de beslissing aan de verzoeker, en ingeschreven in een daartoe bestemd register.
De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal die ze ter griffie neerlegt.
Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat.
De griffier stelt de verzoeker en, in voorkomend geval zijn advocaat, per faxpost, bij een gewone brief of langs elektronische weg, uiterlijk achtenveertig uur vooraf in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.
De procureur-generaal, de verzoeker en zijn advocaat worden gehoord.
§ 7. Indien het openbaar ministerie geen beslissing heeft genomen binnen de termijn vermeld in paragraaf 3, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen na het verstrijken van die termijn is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt opgenomen in een daartoe bestemd register.
Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel.
De procedure verloopt overeenkomstig paragraaf 6, tweede tot zesde lid.
§ 8. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van zes maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-03-27/02, art. 54, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art.21quinquies. [1 § 1. De benadeelde persoon die een verklaring aflegde overeenkomstig artikel 5bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en de verdachte kunnen de procureur des Konings verzoeken de hen betreffende persoonsgegevens te verbeteren en eventueel aan te vullen, te verwijderen, of het gebruik ervan te verbieden of te beperken overeenkomstig de artikelen 39, § 1, en 210 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
De verzoeker vermeldt op straffe van niet-ontvankelijkheid in zijn verzoekschrift dat hij zijn in het eerste lid bedoelde rechten wil uitoefenen.
Op straffe van niet-ontvankelijkheid duidt het verzoekschrift precies de stukken en de daarin vervatte persoonsgegevens aan die het voorwerp uitmaken van het verzoek. Artikel 21quater, §§ 2, 3 en 4, is van toepassing.
De procureur des Konings kan dit verzoek afwijzen om de redenen bepaald in artikel 21quater, § 5, of indien het een noodzakelijke en evenredige maatregel is op basis van een van de volgende gronden:
- om de belemmering van strafrechtelijke of andere gereglementeerde onderzoeken, opsporingen of procedures te voorkomen;
- om nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen te voorkomen;
- de openbare veiligheid te beschermen;
- de nationale veiligheid te beschermen;
- de rechten en vrijheden van anderen te beschermen;
- het verzoek is ongegrond.
In dat geval stelt de procureur des Konings de verzoeker in kennis van de redenen van de weigering. De procureur des Konings kan deze informatie achterwege laten indien deze mededeling een van de in het vierde lid vermelde doeleinden zou ondermijnen.
Tegen de beslissing van de procureur des Konings kan bij de kamer van inbeschuldigingstelling hoger beroep worden ingesteld door een met redenen omkleed verzoekschrift dat wordt neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg, binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving van de beslissing aan de verzoeker, en ingeschreven in een daartoe bestemd register.
Indien het openbaar ministerie geen beslissing heeft genomen binnen de termijn bepaald in artikel 21quater, § 3, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen na het verstrijken van die termijn is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt opgenomen in een daartoe bestemd register.
De procureur des Konings zendt de door de verzoeker aangeduide stukken over aan de procureur-generaal die deze stukken ter griffie neerlegt.
Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak zonder debat.
De griffier stelt de verzoeker en, in voorkomend geval zijn advocaat, per faxpost, bij een gewone brief of langs elektronische weg, uiterlijk achtenveertig uur vooraf in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.
De kamer van inbeschuldigingstelling kan, afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de verzoeker en zijn advocaat, de opmerkingen van de procureur-generaal horen. Zij kan, in aanwezigheid van de procureur-generaal, de verzoeker of zijn advocaat horen. De procureur-generaal kan zijn schriftelijke vorderingen richten aan de kamer van inbeschuldigingstelling.
Ingeval het verzoek het verwijderen, het verbod of de beperking van het gebruik van persoonsgegevens tot voorwerp heeft en de kamer van inbeschuldigingstelling binnen de haar aldus verleende rechtsmacht een onregelmatigheid, een verzuim of een nietigheid als bedoeld in artikel 131, § 1, vaststelt, kan ze beslissen om de persoonsgegevens uit het dossier te verwijderen en de stukken neer te leggen ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg, in voorkomend geval mits voeging van stukken die gezuiverd werden van deze persoonsgegevens aan het dossier. Ingeval de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat er geen in deze paragraaf voorziene afwijzingsgronden voorhanden zijn en onverminderd de toepassing van het twaalfde lid kan ze beslissen ook andere partijen in de procedure op dezelfde wijze te horen en kan ze beslissen in welke mate de ter griffie neergelegde stukken nog in de strafprocedure ten laste mogen worden aangewend door een in de strafprocedure betrokken partij.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak. binnen vijftien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat, of in voorkomend geval van andere partijen en hun advocaat indien de kamer van inbeschuldigingstelling beslist ze te horen.
Indien de procureur des Konings vaststelt dat aanleiding kan bestaan om op het verzoek tot het verwijderen, het verbod of de beperking van het gebruik van persoonsgegevens in te gaan maakt hij het dossier over aan de procureur-generaal. De verzoeker, en in voorkomend geval zijn advocaat, worden daarvan in kennis gesteld op de wijze bepaald in artikel 21quater, § 4. Tegen deze beslissing kan geen rechtsmiddel worden ingesteld. De procedure verloopt overeenkomstig deze paragraaf.
De procureur des Konings kan bewarende maatregelen nemen teneinde het gebruik en de raadpleging van deze persoonsgegevens te beperken.
De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van zes maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.
§ 2. Op alle andere verzoeken tot het verbeteren, het aanvullen, het verwijderen, het verbod of de beperking van het gebruik van de hen betreffende onjuiste persoonsgegevens uitgaande van personen die niet de in de paragraaf 1 of artikel 61quinquies, § 1, vereiste hoedanigheid bezitten, is, behoudens andersluidende bepalingen, paragraaf 1 eveneens van toepassing.
De procureur des Konings oordeelt over deze verzoeken, ook tijdens het gerechtelijk onderzoek, nadat de strafvordering is ingesteld en tijdens de fase van uitvoering van een strafrechtelijk vonnis.
Het verzoek is niet ontvankelijk indien een verzoek met hetzelfde voorwerp werd gericht aan de feitenrechter, de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank.
§ 3. Personen die zelf als partij betrokken zijn bij de procedure ten gronde, voor de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank, leggen hun verzoeken met betrekking tot de verwerking van hun persoonsgegevens aan deze rechter of rechtbank voor in het raam van de behandeling van de zaak. Zij dienen dit te doen bij een op de terechtzitting genomen conclusie tijdens de inleidende zitting en voor enige exceptie of enig verweer. Het verzoek is niet ontvankelijk hangende een procedure betreffende een verzoek met hetzelfde voorwerp gericht aan de procureur des Konings.
Er bestaat geen afzonderlijk rechtsmiddel tegen een beslissing van een rechter bedoeld in deze paragraaf.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-03-27/02, art. 55, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
HOOFDSTUK IV. - DE PROCUREURS DES KONINGS EN HUN SUBSTITUTEN.
AFDELING I. - BEVOEGDHEID VAN DE PROCUREUR DES KONINGS BETREFFENDE DE GERECHTELIJKE POLITIE.
Art.22. <W 1994-07-11/33, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1995> De procureurs des Konings zijn belast met de opsporing en de vervolging van de misdrijven die tot de bevoegdheid van de hoven van assisen, de correctionele rechtbanken en van de politierechtbanken behoren behalve, voor de twee laatstgenoemde gerechten, wanneer de strafvordering aan de arbeidsauditeur is opgedragen.
Art.23. (Voor het uitoefenen van de ambtsverrichtingen bepaald in artikel 22 zijn gelijkelijk bevoegd de procureur des Konings van de plaats van het misdrijf, die van de verblijfplaats van de verdachte (,die van de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon, die van de bedrijfszetel van de rechtspersoon) en die van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden.) <W 1994-07-11/33, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1995> <W 1999-05-04/60, art. 14, 024; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
(De procureur des Konings die binnen die bevoegdheid kennis krijgt van een misdrijf, kan buiten zijn arrondissement alle handelingen verrichten of gelasten die tot zijn bevoegdheid behoren op het gebied van opsporing of gerechtelijk onderzoek. Hij stelt de procureur des Konings van het arrondissement waar de handeling verricht moet worden hiervan in kennis.) <W 1998-03-12/39, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Art.24.Betreft het misdaden of wanbedrijven buiten het Belgisch grondgebied gepleegd (in de gevallen bedoeld in de wet), dan worden deze ambtsverrichtingen uitgeoefend door de procureur des Konings van de plaats waar de verdachte verblijft (,die van de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon, die van de bedrijfszetel van de rechtspersoon), of door die van de plaats waar hij kan worden gevonden, of door die van zijn laatste bekende verblijfplaats [1 , of door die van de laatste gekende verblijfplaats van het slachtoffer als de verdachte niet in België kan worden gevonden of er geen bekende verblijfplaats heeft, en bij gebreke daaraan, die van Brussel]1. <W 10-07-1967, art. 1, 18°> <W 1999-05-04/60, art. 14, 024; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
----------
(1)<W 2024-04-09/07, art. 40, 122; Inwerkingtreding : 28-04-2024>
Art. 24bis.<Ingevoegd bij W 2003-04-10/59, art. 83; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De magistraten die overeenkomstig artikel 309bis van het Gerechtelijk Wetboek in vredestijd gemachtigd zijn om Belgische militaire troepen in het buitenland te vergezellen, oefenen al hun bevoegdheden ten opzichte van de personen bedoeld in [1 artikel 10]1 van de Voorafgaande titel van dit Wetboek uit op dezelfde manier als wanneer deze personen zich op het grondgebied van het Rijk zouden bevinden.
----------
(1)<W 2024-04-09/07, art. 41, 122; Inwerkingtreding : 28-04-2024>
Art.25. De procureur des Konings en alle andere officieren van gerechtelijke politie hebben in de uitoefening van hun ambtsverrichtingen het recht om het optreden van de openbare macht rechtstreeks te vorderen.
Art.26. <W 1998-03-12/39, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> Onverminderd artikel 5 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, vaardigt de procureur des Konings de algemene richtlijnen uit die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de opdrachten van gerechtelijke politie in zijn arrondissement. Deze richtlijnen blijven van toepassing behoudens tegenstrijdige beslissing van de onderzoeksrechter in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek. Ze worden medegedeeld aan de procureur-generaal.
Art.27. De procureurs des Konings zijn verplicht, zodra de misdrijven hun ter kennis komen, de procureur-generaal bij het hof van beroep daarvan bericht te geven en zijn bevelen omtrent alle daden van gerechtelijke politie uit te voeren.
Art.28. Zij dragen zorg voor de verzending, de kennisgeving en de uitvoering van de bevelen die de onderzoeksrechter geeft volgens de regels, hierna gesteld in het hoofdstuk Onderzoeksrechters.
AFDELING 1BIS. HET OPSPORINGSONDERZOEK
Art. 28bis.<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. Het opsporingsonderzoek is het geheel van de handelingen die ertoe strekken de misdrijven, hun daders en de bewijzen ervan op te sporen en de gegevens te verzamelen die dienstig zijn voor de uitoefening van de strafvordering. [1 Het opsporingsonderzoek wordt à charge en à décharge gevoerd.]1
De algemene beginselen volgens welke de politiediensten autonoom kunnen optreden, worden vastgelegd bij wet en volgens de bijzondere regels vastgesteld bij richtlijn uitgevaardigd overeenkomstig de artikelen 143bis en 143ter van het Gerechtelijk Wetboek.
Ongeacht hetgeen is bepaald in de vorige leden, wordt het opsporingsonderzoek gevoerd onder de leiding en het gezag van de bevoegde procureur des Konings. Hij draagt hiervoor de verantwoordelijkheid.
§ 2. Het opsporingsonderzoek strekt zich uit over de proactieve recherche. Hieronder wordt verstaan, met het doel te komen tot het vervolgen van daders van misdrijven, het opsporen, het verzamelen, registreren en verwerken van gegevens en inlichtingen op grond van een redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, en die worden of zouden worden gepleegd in het kader van een criminele organisatie, zoals gedefinieerd door de wet, of misdaden of wanbedrijven als bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, uitmaken of zouden uitmaken. Het instellen van een proactieve recherche behoeft voorafgaande schriftelijke toestemming, door de procureur des Konings, de arbeidsauditeur, (of de federale procureur) gegeven in het kader van hun respectieve bevoegdheid, onverminderd de naleving van de specifieke wettelijke bepalingen die de (bijzondere opsporingsmethoden en andere methoden) regelen. <W 2001-06-21/42, art. 56, 027; Inwerkingtreding : 21-05-2002> <W 2003-01-06/34, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 22-05-2003>
§ 3. Behoudens de wettelijke uitzonderingen mogen de opsporingshandelingen geen enkele dwangmaatregel inhouden noch schending inhouden van individuele rechten en vrijheden. Deze handelingen kunnen evenwel de inbeslagneming van de zaken vermeld in (de artikelen 35 en 35ter) inhouden. <W 2002-12-19/86, art. 6, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003>
De procureur des Konings waakt voor de wettigheid van de bewijsmiddelen en de loyaliteit waarmee ze worden verzameld.
----------
(1)<W 2024-01-18/06, art. 2, 119; Inwerkingtreding : 05-02-2024>
Art. 28ter. <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. De procureur des Konings heeft een algemene opsporingsplicht en een algemeen opsporingsrecht. In het kader van het overeenkomstig de artikelen 143bis en 143ter van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde opsporingsbeleid, bepaalt de procureur des Konings de materies waarin in zijn arrondissement de misdrijven prioritair worden opgespoord.
§ 2. De officieren en agenten van gerechtelijke politie die op eigen initiatief handelen, lichten de procureur des Konings in over de gevoerde opsporingen binnen de termijn en op de wijze die deze bij richtlijn vastlegt. Als deze opsporingen belang hebben voor een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek dat loopt in een ander arrondissement, wordt de betrokken gerechtelijke overheid hierover onmiddellijk ingelicht door de officieren en agenten van gerechtelijke politie en door de procureur des Konings.
§ 3. De procureur des Konings heeft het recht (de politiediensten bedoeld in artikel 2 van de wet op het politieambt, en alle andere officieren van gerechtelijke politie) te vorderen om, met uitzondering van de door de wet ingestelde beperkingen, alle voor het opsporingsonderzoek noodzakelijke handelingen van gerechtelijke politie te doen volbrengen. <W 1999-04-19/50, art. 6 023; Inwerkingtreding : 23-05-1999>
Deze vorderingen worden gedaan en uitgevoerd overeenkomstig (de artikelen 8 tot 8/3 en 8/6 tot 8/8 van de wet op het politieambt en, wat de federale politie betreft, overeenkomstig artikel 110 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus). De gevorderde politiediensten zijn gehouden gevolg te geven aan de vorderingen en de voor de uitvoering noodzakelijke medewerking van de officieren en agenten van gerechtelijke politie te verlenen. <W 1998-12-07/31, art. 218, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
[1 De procureur des Konings en de arbeidsauditeur, hebben in het kader van het opsporingsonderzoek, een vorderingsrecht ten aanzien van de inspectiediensten bedoeld in artikel 16, 1°, van het Sociaal Strafwetboek. Zij kunnen de inspectiediensten vorderen om, in het kader van hun bevoegdheden, alle voor het opsporingsonderzoek noodzakelijke handelingen te volbrengen. Dit vorderingsrecht doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de arbeidsinspectie, voorzien in artikel 21 van het Sociaal Strafwetboek voor andere inbreuken dan die waarop de vordering van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur betrekking heeft en die in de uitvoering hiervan worden vastgesteld. Enkel de feiten die het voorwerp uitmaken van de vorderingen van het openbaar ministerie en voor dewelke een opsporingsonderzoek werd aangevat, kunnen niet meer het voorwerp uitmaken van een verwittiging of van het vaststellen van een regularisatietermijn.]1
Wanneer een politiedienst [1 of een inspectiedienst]1 aan de procureur des Konings [1 of de arbeidsauditeur]1 niet het vereiste personeel en de nodige middelen kan geven, [1 kan de procureur des Konings of de arbeidsauditeur]1 het dossier meedelen aan de procureur-generaal, waarbij hij hem inlicht over de toestand. De procureur-generaal kan het dossier voorleggen aan het college van procureurs- generaal dat de nodige initiatieven neemt.
§ 4. De procureur des Konings kan de politiedienst of -diensten aanwijzen die in een bepaald onderzoek met de opdrachten van gerechtelijke politie worden belast en waaraan, behoudens uitzondering, de vorderingen zullen worden gericht. Indien meerdere diensten worden aangewezen, ziet de procureur des Konings toe op de coördinatie van hun optreden.
De politieambtenaren van de overeenkomstig het vorige lid aangewezen politiedienst lichten dadelijk de bevoegde gerechtelijke overheid in over de informatie en inlichtingen in hun bezit en over elke ondernomen opsporing op de door de procureur des Konings vastgestelde wijze. Voor al de opdrachten van gerechtelijke politie betreffende deze aanwijzing hebben deze politieambtenaren voorrang op de andere politieambtenaren, welke dadelijk de bevoegde gerechtelijke overheid en de aangewezen politiedienst inlichten over de informatie en inlichtingen in hun bezit en over elke ondernomen opsporing, op de wijze die de procureur des Konings bij richtlijn bepaalt.
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 28quater.<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-10-02> Rekening houdend met de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid, vastgesteld krachtens artikel [1 143quater]1 van het Gerechtelijk Wetboek, oordeelt de procureur des Konings over de opportuniteit van de vervolging. Hij geeft de reden aan van de beslissingen van seponering die hij terzake neemt.
Hij oefent de strafvordering uit op de wijze door de wet bepaald.
De opsporingsplicht en het opsporingsrecht van de procureur des Konings blijven bestaan nadat de strafvordering is ingesteld. Deze plicht en dit recht houden evenwel op te bestaan voor de feiten die bij de onderzoeksrechter zijn aangebracht voor zover het opsporingsonderzoek zijn prerogatieven bewust zou aantasten, onverminderd de vordering bepaald in artikel 28septies, eerste lid, en voor zover de met de zaak belaste onderzoeksrechter niet zou beslissen het gehele onderzoek zelf voort te zetten.
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 62, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art. 28quinquies. <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het opsporingsonderzoek geheim. Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het opsporingsonderzoek, is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 2. Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten delen de procureur des Konings en elke politiedienst die een persoon ondervragen, deze persoon mee dat hij kosteloos een kopie van (de tekst van) zijn verhoor kan verkrijgen.
Deze kopie wordt onmiddellijk of binnen een maand overhandigd of verstuurd. <W 2000-11-28/35, art. 36, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Evenwel, in geval van ernstige en uitzonderlijke omstandigheden kan de procureur des Konings, met een met redenen omklede beslissing, het tijdstip van deze mededeling uitstellen voor een eenmaal hernieuwbare termijn van ten hoogste drie maanden. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.
(Wanneer het een minderjarige betreft en wanneer blijkt dat deze het gevaar loopt dat de kopie hem wordt ontnomen of hij het persoonlijke karakter ervan niet kan bewaren, kan de procureur des Konings hem de mededeling ervan weigeren, bij een met redenen omklede beslissing. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.
In dat geval kan de minderjarige, vergezeld door een advocaat of een justitieassistent van de dienst slachtofferonthaal van het parket, een kopie van de tekst van zijn verhoor raadplegen. Evenwel, in geval van ernstige en uitzonderlijke omstandigheden kan de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beslissing, het tijdstip van deze raadpleging uitstellen voor een eenmaal hernieuwbare termijn van ten hoogste drie maanden. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.
In het geval bedoeld in het vierde lid en zonder afbreuk te doen aan de toepassing van het derde lid, kan de procureur des Konings beslissen dat een kosteloze kopie van de tekst van het verhoor van de minderjarige aan de advocaat van deze laatste medegedeeld wordt. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.) <W 2000-11-28/35, art. 36, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
§ 3. De procureur des Konings kan, indien het openbaar belang het vereist, aan de pers gegevens verstrekken. Hij waakt voor de inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de verdachte, het slachtoffer en derden, het privé-leven en de waardigheid van personen. Voor zover als mogelijk wordt de identiteit van de in het dossier genoemde personen niet vrijgegeven.
§ 4. De advocaat kan, indien het belang van zijn cliënt het vereist, aan de pers gegevens verstrekken. Hij waakt voor de inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de verdachte, het slachtoffer en derden, het privé-leven, de waardigheid van personen en de regels van het beroep. Voor zover als mogelijk wordt de identiteit van de in het dossier genoemde personen niet vrijgegeven.
Art. 28sexies.<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten kan eenieder die geschaad wordt door een opsporingshandeling met betrekking tot zijn goederen, aan de procureur des Konings de opheffing ervan vragen.
§ 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft. Het wordt (toegezonden aan of neergelegd op) het secretariaat van het parket en wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. <W 2001-07-04/40, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
De procureur des Konings doet uitspraak uiterlijk vijftien dagen (na de inschrijving van het verzoekschrift in het register). <W 2001-07-04/40, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
De met redenen omklede beslissing wordt [2 per aangetekende zending, per faxpost of langs elektronische weg]2 ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, van zijn advocaat binnen acht dagen na de beslissing.
§ 3. De procureur des Konings kan het verzoek afwijzen indien hij van oordeel is dat de noodwendigheden van het onderzoek het vereisen, indien door de opheffing van de handeling de rechten van partijen of van derden in het gedrang komen, indien de opheffing van de handeling een gevaar zou opleveren voor personen of goederen, of wanneer de wet in de teruggave of de verbeurdverklaring van de betrokken goederen voorziet.
Hij kan een gehele, gedeeltelijke of voorwaardelijke opheffing toestaan. Eenieder die de vastgestelde voorwaarden niet naleeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek.
§ 4. De zaak kan bij de kamer van inbeschuldigingstelling worden aangebracht binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing aan de verzoeker.
De zaak wordt aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling door een verklaring gedaan op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register.
(Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel.) <W 2002-07-07/42, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal, die ze ter griffie neerlegt.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat.
De griffier stelt de verzoeker en zijn advocaat [1 per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg]1, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.
De procureur-generaal, de verzoeker en zijn advocaat worden gehoord.
De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden in de kosten.
§ 5. (Indien de procureur des Konings geen beslissing heeft genomen binnen de bij § 2, tweede lid, bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. (Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel.) De procedure verloopt overeenkomstig (§ 4, vierde tot zevende lid).) <W 2001-07-04/40, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001> <W 2002-07-07/42, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
(§ 6. Vanaf de aanhangigmaking bij een rechtbank of een hof, kan een verzoekschrift in de zin van § 2 worden ingediend op de griffie van deze rechtbank of dit hof. Over het verzoekschrift wordt beslist in raadkamer binnen vijftien dagen. De rechtbank of het hof kan het verzoek afwijzen om één van de redenen vermeld in § 3. Wanneer een hoger beroep bestaat of in geval de rechtbank geen uitspraak doet binnen vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift, kan de verzoeker een hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig § 4. Ingeval de rechtbank het verzoek toestaat, kan de procureur des Konings op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn hoger beroep instellen.) <W 2002-12-19/86, art. 7, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003>
(§ 7.) De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp (toezenden of neerleggen) vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp. <W 2001-07-04/40, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001> <W 2002-12-19/86, art. 7, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003>
----------
(1)<W 2022-12-06/02, art. 3, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
(2)<W 2024-03-28/60, art. 7, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art. 28septies.<W 2005-12-27/34, art. 3, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005> De procureur des Konings kan de onderzoeksrechter vorderen een onderzoekshandeling te verrichten waarvoor alleen de onderzoeksrechter bevoegd is, met uitzondering van het bevel tot aanhouding bedoeld in artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, de volledig anonieme getuigenis zoals bedoeld in artikel 86bis, de bewakingsmaatregel bedoeld in artikel 90ter, [1en de onderzoekshandelingen als bedoeld in de artikelen 56bis, tweede lid, en 89ter,]1 zonder dat een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld. Na de uitvoering van de door de onderzoeksrechter verrichte onderzoekshandeling beslist deze of hij het dossier terugzendt aan de procureur des Konings die instaat voor de voortzetting van het opsporingsonderzoek, dan wel of hij het gehele onderzoek zelf voortzet, in welk geval er verder wordt gehandeld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VI van dit Boek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
[1 In geval van een nieuwe vordering op grond van het eerste lid in hetzelfde dossier, wordt de zaak aanhangig gemaakt bij dezelfde onderzoeksrechter indien die nog in functie is.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 63, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (NOTA : bij arrest nr.148/2017 van 21-12-2017 (B.St. 12-01-2018, p. 1393), heeft het Grondwettelijk Hof het artikel 63, 1° vernietigd)
Art. 28octies.<W 2006-12-27/33, art. 2, 049; Inwerkingtreding : 07-01-2007> § 1. De procureur des Konings die van oordeel is dat het beslag op vermogensbestanddelen dient gehandhaafd te blijven, kan ambtshalve of op verzoek van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring :
1° hun vervreemding door het Centraal Orgaan toelaten, om er hun opbrengst voor in de plaats te stellen;
2° hen teruggeven aan de beslagene tegen betaling van een geldsom waarvan hij het bedrag bepaalt, om er deze geldsom voor in de plaats te stellen.
[1 3° de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen bevelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen.]1
§ 2. De toelating tot vervreemding betreft vervangbare vermogensbestanddelen, waarvan de waarde eenvoudig bepaalbaar is en waarvan de bewaring in natura kan leiden tot waardevermindering, schade of kosten die onevenredig zijn met hun waarde.
§ 3. Door middel van een [2 per aangetekende zending, per faxpost of langs elektronische weg]2 verstuurde kennisgeving die de tekst van het huidige artikel bevat, licht de procureur des Konings van zijn in § 1 bedoelde beslissing in :
1° de personen ten laste van wie en in wiens handen het beslag werd gelegd, voor zover hun adressen gekend zijn en hun advocaten;
2° de personen die zich blijkens de gegevens van het dossier uitdrukkelijk hebben kenbaar gemaakt als zijnde geschaad door de opsporingshandeling en hun advocaten;
3° in geval van onroerend beslag, de schuldeisers die overeenkomstig de hypothecaire staat bekend zijn en hun advocaten.
Er dient geen kennisgeving gericht te worden aan de personen die hun instemming hebben gegeven met de betrokken beheersmaatregel of die hebben verzaakt aan hun rechten op de in beslag genomen goederen.
§ 4. De personen aan wie de kennisgeving werd gericht kunnen zich tot de kamer van inbeschuldigingstelling wenden binnen vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing.
Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien een van deze personen buiten het Rijk verblijft.
De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van artikel 28sexies, § 4, tweede tot achtste lid.
§ 5. In geval van vervreemding, stelt de procureur des Konings de vermogensbestanddelen ter beschikking van het Centraal Orgaan of, op zijn vraag, van de aangewezen lasthebber.
§ 6. Wanneer de beslissing tot vervreemding een onroerend goed betreft, dan gaan door de toewijzing de rechten van de ingeschreven schuldeisers over op de prijs, onder voorbehoud van het strafrechtelijk beslag.
----------
(1)<W 2018-02-04/04, art. 40, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(2)<W 2024-03-28/60, art. 8, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art. 28novies. [1 § 1. Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten, kan de procureur des Konings in elk stadium van de strafprocedure, bij schriftelijke en met redenen omklede beslissing de vernietiging bevelen van in beslag genomen goederen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.
Tijdens de duur van het gerechtelijk onderzoek is de voorafgaande instemming van de onderzoeksrechter om de maatregel te kunnen nemen, vereist.
De procureur des Konings licht de rechtmatige eigenaar in middels een verhoor, bij aangetekende zending, per telefax of langs elektronische weg van zijn voornemen om de goederen te vernietigen, voor zover deze persoon en zijn adres gekend zijn. Hij nodigt eveneens de rechtmatige eigenaar uit om hem binnen de door hem bepaalde termijn, mede te delen of hij afstand doet van zijn rechten op de in beslag genomen goederen. De rechtmatige eigenaar die reeds afstand deed van zijn rechten op de te vernietigen goederen moet niet meer worden ingelicht noch verzocht worden om afstand te doen van de voormelde rechten.
§ 2. De procureur des Konings kan de vernietiging bevelen van goederen die tot één van de volgende categorieën behoren :
1° de goederen die uit hun aard een ernstig gevaar opleveren voor de openbare veiligheid of de volksgezondheid;
2° de goederen die bij de opheffing van het beslag de fysieke integriteit of de goederen van personen in ernstige mate kunnen aantasten;
3° de goederen die, indien ze opnieuw in omloop worden gebracht, een inbreuk inhouden op de openbare orde, de goede zeden of een wettelijke bepaling;
4° de goederen waarvan de kosten van de bewaring in natura wegens de aard of hoeveelheid van de goederen, kennelijk niet evenredig zijn met de verkoopwaarde ervan.
§ 3. De procureur des Konings duidt in zijn schriftelijke beslissing aan welke goederen vernietigd moeten worden. Hij bepaalt de wijze en de termijn waarbinnen zijn beslissing tot vernietiging wordt uitgevoerd. In spoedeisende gevallen kan de procureur des Konings de vernietiging mondeling bevelen, mits hij zijn beslissing zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigt.
§ 4. De procureur des Konings wijst een gespecialiseerde prestatieverlener of openbare dienst aan die overgaat tot de vernietiging van het betrokken goed. De procureur des Konings stelt het te vernietigen goed ter beschikking van de aangewezen prestatieverlener of openbare dienst. De leden van de lokale politie of van de federale politie lenen de sterke arm wanneer zij daartoe worden gevorderd.
[2 Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring kan op verzoek van de procureur des Konings bijstand verlenen bij de vernietiging van goederen.]2
§ 5. Indien het nodig is om de waarheid aan de dag te brengen, beveelt hij voorafgaand aan de vernietiging van het goed, de monsterneming of een foto- of video-opname van het goed. Hij stelt in voorkomend geval een technisch adviseur aan die de gevorderde politiedienst bijstaat tijdens de monsterneming of de opname.
De gevorderde politiedienst legt het genomen monster of de foto- of video-opname ter griffie neer of stelt het genomen monster of de foto- of video-opname ter beschikking van elke andere door de procureur des Konings aangewezen persoon die instaat voor de bewaring ervan tot de opheffing van beslag of de verbeurdverklaring.
§ 6. De kosten van de vernietiging, het nemen en de bewaring van het monster of de foto- of video-opname alsook de bijstand van een technisch adviseur, zijn gerechtskosten.
§ 7. De procureur des Konings brengt de beslissing tot vernietiging, binnen een termijn van acht dagen te rekenen van de dagtekening, per aangetekende zending, per telefax of langs elektronische weg, ter kennis van :
1° de persoon lastens wie het beslag werd gelegd of, in voorkomend geval, zijn advocaat;
2° de personen die volgens de door de rechtspleging verschafte aanwijzingen bevoegd lijken om rechten te doen gelden op de te vernietigen goederen of, in voorkomend geval, hun advocaat.
De kennisgeving bevat de tekst van dit artikel.
Hij zendt geen kennisgeving aan de personen bedoeld bij het eerste lid, 1° en 2°, indien zij voorafgaand en schriftelijk hebben ingestemd met de vernietiging.
De personen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, kunnen zich tot de kamer van inbeschuldigingstelling wenden binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van de beslissing tot vernietiging. Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien een van deze personen buiten het Rijk verblijft of gevestigd is, tenzij woonplaats is gekozen in België.
Het beroep schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing tot vernietiging van de goederen bedoeld in § 2, 2° tot 4°.
De beslissing tot vernietiging van de in § 2, 1°, bedoelde goederen is van rechtswege uitvoerbaar. De procureur des Konings kan zijn beslissing intrekken of herzien op basis van tegenaanwijzingen die betrekking hebben op het verminderde gevaar voor de openbare veiligheid of de volksgezondheid, of onder oplegging van een of meer voorwaarden die kunnen bijdragen aan de bescherming van de maatschappij tegen een ernstige aantasting van de openbare veiligheid of de volksgezondheid.
De rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling is geschorst :
1° tot er definitief uitspraak is gedaan over het verzoek tot opheffing van het beslag bedoeld in de artikelen 28sexies en 61quater, of geregeld bij bijzondere wetten, met betrekking tot de goederen bedoeld in § 2, 2° tot 4° ;
2° tot er definitief uitspraak is gedaan over de vordering tot het verrichten van een onderzoekshandeling overeenkomstig artikel 61quinquies met betrekking tot de goederen bedoeld in § 2, 2° tot 4°, en, in voorkomend geval, de onderzoekshandeling bedoeld in artikel 61quinquies met betrekking tot de goederen bedoeld in § 2, 2° tot 4°, is verricht;
3° tot de procureur des Konings de opsporingshandelingen heeft laten verrichten die hij nuttig en noodzakelijk acht voor het opsporingsonderzoek en die ambtshalve of op verzoek van elke belanghebbende met betrekking tot de goederen bedoeld in § 2, 2° tot 4°, zijn bevolen.
De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van artikel 28sexies, § 4, tweede tot achtste lid.
§ 8. Als de procureur des Konings na de vernietiging van het goed seponeert of de strafprocedure definitief wordt beëindigd met een vrijspraak wegens ongegrondheid van de strafvordering, of met een buitenvervolgstelling wegens gebrek aan bezwaren, kan de rechtmatige eigenaar van de vernietigde zaak aanspraak maken op een schadevergoeding, in de mate dat het goed op rechtmatige wijze opnieuw in omloop had kunnen worden gebracht.
Het bedrag van de vergoeding stemt overeen met de waarde van het vernietigde goed op het tijdstip van de vernietiging.
De vordering tot schadeloosstelling wordt gericht tegen de Belgische Staat in de persoon van de minister van Justitie, in de vorm bepaald door het Gerechtelijk Wetboek.]1
[2 § 9. De procureur des Konings kan beslissen om geheel of gedeeltelijk een in paragraaf 2, 3°, bedoeld goed kosteloos ter beschikking te stellen van een politiedienst of wetenschappelijke instelling die het ter beschikking gestelde goed uitsluitend gebruikt voor didactische of wetenschappelijke doeleinden of voor de studie van relevante criminele fenomenen.
Daarnaast kan de procureur des Konings ook geheel of gedeeltelijk een in § 2, 3°, bedoeld goed kosteloos ter beschikking stellen van een politiedienst in een welbepaald dossier om ze te kunnen gebruiken voor de voorbereiding en de uitvoering van opdrachten die verband houden met de bestrijding van de in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, bedoelde misdrijven, voor zover dit strikt noodzakelijk is voor de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Tijdens de duur van het gerechtelijk onderzoek is de instemming van de onderzoeksrechter met de in het eerste en het tweede lid bedoelde maatregel vereist.
In afwijking van artikel 4, § 7, tweede lid, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen of een andere wettelijke bepaling die de vernietiging van goederen oplegt, worden de goederen waarvoor een in het eerste en het tweede lid bedoelde maatregel is genomen, geacht definitief ter beschikking te zijn gesteld van de politiedienst of de wetenschappelijke instelling, behoudens andersluidende beslissing van de procureur des Konings of in voorkomend geval de onderzoeksrechter.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-25/23, art. 4, 074; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(2)<W 2018-02-04/04, art. 41, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
AFDELING 1bis/1. [1 - Toezicht op het opsporingsonderzoek door de kamer van inbeschuldigingstelling]1
----------
(1)
Art.28decies. [1 Als het opsporingsonderzoek na een jaar niet is afgesloten, kan de zaak bij de kamer van inbeschuldigingstelling worden aanhangig gemaakt door een aan de griffie van het hof van beroep gericht met redenen omkleed verzoekschrift uitgaande van de verdachte die in die hoedanigheid werd verhoord overeenkomstig artikel 47bis, § 2, of de persoon die de verklaring van benadeelde aflegde overeenkomstig artikel 5bis van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering.
De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal die ze ter griffie neerlegt.
Indien het opsporingsonderzoek wordt gevoerd door de federale procureur, wordt de zaak aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel.
De griffier stelt de verzoeker en, in voorkomend geval zijn advocaat, per faxpost, bij een gewone brief of langs elektronische weg, uiterlijk achtenveertig uur vooraf in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.
De procureur-generaal, de verzoeker en zijn advocaat worden gehoord. De kamer van inbeschuldigingstelling kan de procureur-generaal horen buiten de aanwezigheid van de partijen indien zij dat nuttig acht. Zij kan eveneens een andere benadeelde persoon of verdachte en hun advocaten horen, na kennisgeving die hen door de griffier ten laatste achtenveertig uur voor de zitting per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg wordt gedaan.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet over het verzoekschrift uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift bij een met redenen omkleed arrest dat wordt meegedeeld aan de procureur-generaal, de verzoekende partij en de gehoorde partijen. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat, of van een gehoorde partij of zijn advocaat.
De kamer van inbeschuldigingstelling kan het openbaar ministerie uitnodigen een beslissing te nemen over de strafvervolging binnen een termijn die ze vaststelt. Ze kan het openbaar ministerie uitnodigen bijkomende opsporingshandelingen te verrichten waarvan ze de uitvoering noodzakelijk acht. Ze kan vaststellen dat de redelijke termijn is overschreden.
De verzoeker en de gehoorde partijen mogen geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp indienen vooraleer een termijn van zes maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-12-06/02, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
AFDELING II. - WIJZE WAAROP DE PROCUREURS DES KONINGS HANDELEN IN DE UITOEFENING VAN HUN AMBT.
Art.29.[5 § 1. Iedere gestelde overheid, ieder openbaar officier of ambtenaar en, voor de sector van de gezinsbijslag, iedere meewerkende instelling in de zin van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of van een wanbedrijf, is verplicht daarvan dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen wier rechtsgebied die misdaad of dat wanbedrijf is gepleegd of de verdachte zou kunnen worden gevonden, en aan die magistraat alle desbetreffende inlichtingen, processen-verbaal en akten te doen toekomen.
[6 De ambtenaren die op basis van de wet van 20 december 2022 betreffende de meldingskanalen en de bescherming van de melders van integriteitsschendingen in de federale overheidsinstanties en bij de geïntegreerde politie, gebruik maken van het meldingssysteem, worden van de in het eerste lid bedoelde verplichting vrijgesteld.]6
§ 2. De ambtenaren van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit, van de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering, van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, van de Algemene Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie of de daartoe bevoegde ambtenaar in geval van regionale of lokale fiscaliteit kunnen echter de feiten die, naar luid van de belastingwetten en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, strafrechtelijk strafbaar zijn, niet zonder de machtiging van de adviseur-generaal onder wie zij ressorteren of de daarmee gelijkgestelde ambtenaar ter kennis brengen van de procureur des Konings.
§ 3. Onverminderd de toepassing van paragraaf 2, geeft de adviseur-generaal van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit, van de Algemene Administratie van de inning en de invordering, van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie en van de Algemene Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie of de ambtenaar die hij aanwijst of de daartoe bevoegde ambtenaar in geval van regionale of lokale fiscaliteit de feiten waarvan het onderzoek aanwijzingen van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, die naar luid van de belastingwetten en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten strafrechtelijke inbreuken zijn, aan het licht brengt aan bij de procureur des Konings.
De procureur des Konings pleegt hierover overleg met de in het eerste lid bedoelde ambtenaren binnen de maand na ontvangst hiervan. Hij kan de bevoegde politiediensten uitnodigen deel te nemen aan dit overleg. [7 Het overleg kan ook plaatsvinden op initiatief van de procureur des Konings.]7
Op basis van het overleg beslist de procureur des Konings voor welke feiten [7 ...]7 hij de strafvordering zal uitoefenen en deelt dit schriftelijk en uiterlijk binnen de drie maanden na de in het eerste lid bedoelde initiële aangifte mee aan de bevoegde adviseur-generaal of de daartoe bevoegde ambtenaar in geval van regionale of lokale fiscaliteit.
§ 4. De Koning bepaalt de criteria waaraan de in paragraaf 3 bedoelde feiten beantwoorden, bij een in Ministerraad overlegd besluit.
§ 5. Twee maal per jaar ontmoet de procureur-generaal die binnen het college van procureurs-generaal belast is met de economische, financiële en fiscale criminaliteit, de fiscale autoriteiten en de federale politie teneinde de mechanismen van de zware of georganiseerde fiscale fraude te bepalen die bijzondere aandacht vergen.]5
----------
(1)<W 2012-09-20/47, art. 2, 065; Inwerkingtreding : 01-11-2012>
(2)<W 2013-06-28/04, art. 54, 068; Inwerkingtreding : 11-07-2013>
(3)<W 2013-09-15/06, art. 18, 070; Inwerkingtreding : 04-04-2014>
(4)<W 2016-12-25/14, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
(5)<W 2019-05-05/10, art. 3, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(6)<W 2022-12-08/09, art. 66, 115; Inwerkingtreding : 02-01-2023>
(7)<W 2024-03-27/02, art. 56, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art. 29bis. [1 Indien een strafrechtelijk onderzoek aanwijzingen van fraude inzake directe of indirecte belastingen aan het licht brengt, brengt de procureur des Konings de minister van Financiën of de dienst die hij aanwijst ervan op de hoogte en verleent hij inzage en afschrift tenzij de inzage van het dossier en het nemen van een afschrift van het dossier lopende strafrechtelijke onderzoeken in gevaar kunnen brengen.
Wanneer de fiscale administratie belastingen vestigt, met inbegrip van de opcentiemen en opdeciemen, de verhogingen, de administratieve en fiscale geldboeten, voor de in het eerste lid bedoelde strafbare feiten staat dit de strafvordering niet in de weg voor zover de fiscale en strafrechtelijke behandeling van de feiten deel uitmaken van een samenhangend geheel in tijd en inhoud.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 4, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.30. Ieder die getuige is geweest van een aanslag, hetzij tegen de openbare veiligheid, hetzij op iemands leven of eigendom, is eveneens verplicht daarvan bericht te geven aan de procureur des Konings, hetzij van de plaats van de misdaad of van het wanbedrijf, hetzij van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden.
Art.31.De aangiften worden opgesteld door de aangevers of door hun bijzonder daartoe gemachtigden, of door de procureur des Konings, indien hij daartoe aangezocht wordt [1 ...]1.
Indien de aangevers of hun gemachtigden niet kunnen of niet willen tekenen, wordt daarvan melding gemaakt.
De volmacht blijft altijd aan de aangifte gehecht [1 ...]1.
----------
(1)<W 2024-03-28/60, art. 9, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art.32. In alle gevallen van ontdekking op heterdaad, wanneer het feit kan worden gestraft met een criminele straf, begeeft de procureur des Konings zich onverwijld ter plaats om er de processen-verbaal op te maken tot vaststelling van het voorwerp van het misdrijf, van de staat waarin het zich bevindt, van de gesteldheid der plaats, en om de verklaringen af te nemen van de personen die aanwezig zijn geweest of die inlichtingen kunnen geven.
De procureur des Konings geeft aan de onderzoeksrechter bericht van zijn bezoek ter plaatse, zonder evenwel gehouden te zijn op hem te wachten om te handelen zoals in dit hoofdstuk is bepaald.
Art.33. De procureur des Konings kan ook, in het geval van het vorige artikel, voor zijn proces-verbaal de verwanten, buren of dienstboden oproepen van wie vermoed wordt dat zij over het feit ophelderingen kunnen geven; hij neemt hun verklaringen op, die zij zullen ondertekenen; de verklaringen, opgenomen ingevolge dit artikel en het vorige artikel, worden door de partijen ondertekend of, ingeval zij weigeren, wordt daarvan melding gemaakt.
Art.34. Hij kan verbieden dat om het even wie het huis verlaat of zich van de plaats verwijdert zolang zijn proces-verbaal niet gesloten is.
Iedere overtreder van dat verbod wordt, indien hij kan worden gevat, naar het huis van arrest gebracht; de op de overtreding gestelde straf wordt door de onderzoeksrechter uitgesproken op de conclusie van de procureur des Konings, nadat de overtreder is gedagvaard en gehoord, of, indien hij niet verschijnt, bij verstek, zonder verdere vormen, zonder termijn en zonder verzet of hoger beroep.
De straf mag tien dagen gevangenisstraf en honderd frank geldboete niet te boven gaan.
Art.35.<W 1999-01-14/41, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 08-03-1999> (§ 1.) De procureur des Konings neemt alles in beslag wat een van de (in de artikelen 42 en 43quater) van het Strafwetboek bedoelde zaken schijnt uit te maken en alles wat dienen kan om de waarheid aan de dag te brengen; hij vraagt de verdachte zich te verklaren omtrent de in beslag genomen voorwerpen, die hem vertoond zullen worden; van een en ander maakt hij een proces-verbaal op, dat ondertekend wordt door de verdachte, of ingeval deze weigert, wordt daarvan melding gemaakt. <W 2002-12-24/31, art. 468, 035; Inwerkingtreding : 10-01-2003> <W 2007-05-10/63, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
§ 2. [1 ...]1
----------
(1)<W 2014-04-25/23, art. 112, 074; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 35bis.<W 1997-05-20/50, art. 17, 013; Inwerkingtreding : 13-07-1997> Indien de zaken die het uit het misdrijf verkregen vermogesvoordeel schijnen te vormen, onroerende goederen zijn, wordt bewarend beslag op onroerend goed gedaan, zulks bij deurwaardersexploot dat aan de eigenaar wordt betekend en op straffe van nietigheid een afschrift van de vordering van de procureur des Konings moet bevatten, alsmede de verschillende vermeldingen bedoeld in de artikelen 1432 en 1568 van het Gerechtelijk Wetboek, evenals de tekst van het derde lid van dit artikel.
Het beslagexploot moet op de dag zelf van de betekening ter overschrijving worden aangeboden op [2 de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën]2. Als dagtekening van de overschrijving geldt de dag van afgifte van het exploot.
Het bewarend beslag op onroerend goed geldt gedurende vijf jaren met ingang van de dagtekening der overschrijving, behoudens vernieuwing voor dezelfde termijn op vertoon aan de [3 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie]3, vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de overschrijving, van een door de bevoegde procureur of onderzoeksrechter in dubbel opgemaakte vordering.
Het beslag wordt blijvend voor het verleden in stand gehouden door de beknopte melding op de kant van de overschrijving van het beslag, binnen haar geldigheidsduur, van de definitieve rechterlijke beslissing waarbij de verbeurdverklaring van het onroerend goed werd bevolen.
Doorhaling van het bewarend onroerend beslag kan verleend worden door de voormelde procureur of onderzoeksrechter, of desgevallend door de beneficiant van de verbeurdverklaring, of kan ook bij rechterlijke beslissing bevolen worden.
[3 In de gevallen waarin de wet bepaalt dat de verbeurdverklaring van onroerende goederen die hebben gediend of bestemd zijn geweest voor het plegen van het misdrijf mogelijk is, zal worden gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van dit artikel.]3
----------
(1)<W 2018-07-11/07, art. 70, 098; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
(2)<W 2023-12-22/05, art. 4, 118; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
(3)<W 2024-01-18/06, art. 3, 119; Inwerkingtreding : 05-02-2024>
Art. 35ter.[1 § 1. [2 Ingeval er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan dat de verdachte een vermogensvoordeel in de zin van de artikelen 42, 3°, of 43quater, § 2, van het Strafwetboek heeft verkregen, en de zaken die dit vermogensvoordeel vertegenwoordigen als zodanig niet of niet meer in het vermogen van de verdachte dat zich in België bevindt kunnen aangetroffen worden of zich hebben vermengd met wettige goederen, kan het openbaar ministerie beslag leggen op andere zaken die zich in het vermogen van de verdachte bevinden ten belope van het vermoedelijke bedrag van voornoemd vermogensvoordeel. In zijn beslissing motiveert het openbaar ministerie de raming van dit bedrag en geeft het aan welke de ernstige en concrete aanwijzingen zijn die de inbeslagneming rechtvaardigen. Deze gegevens worden opgenomen in het proces-verbaal dat wordt opgemaakt naar aanleiding van de inbeslagneming.
Het eerste lid is ook van toepassing [3 op de zaken die gediend hebben of bestemd waren om het misdrijf te plegen alsook]3 op de zaken die het voorwerp zijn van de in het artikel 505 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven.]2
§ 2. Goederen die ingevolge de artikelen 1408 tot 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge bijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag, mogen in geen geval in beslag worden genomen.
§ 3. In geval van beslag op een onroerend goed of een schuldvordering wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften die worden bepaald bij de artikelen 35bis en 37.
§ 4. Het openbaar ministerie kan beslag leggen op andere goederen dan de vermogensvoordelen die toebehoren aan derden, onder de volgende voorwaarden :
1° er zijn voldoende ernstige en concrete aanwijzingen dat de verdachte het goed heeft overgedragen aan de derde of hem de financiële mogelijkheid heeft gegeven om het te verwerven met het kennelijke doel de tenuitvoerlegging van de eventuele bijzondere verbeurdverklaring met betrekking tot een geldsom te verhinderen of in ernstige mate te bemoeilijken;
2° de derde wist of moest redelijkerwijs weten dat het goed hem rechtstreeks of onrechtstreeks was overgedragen door de verdachte, dan wel dat hij het met de financiële hulp van de verdachte had kunnen verwerven, om het te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de eventuele bijzondere verbeurdverklaring met betrekking tot een geldsom.
In zijn beslissing vermeldt het openbaar ministerie de ernstige en concrete aanwijzingen waaruit blijkt dat de verdachte het goed wil onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een eventuele bijzondere verbeurdverklaring en de inlichtingen waaruit de wetenschap van de derde blijkt of kan worden afgeleid, die de inbeslagneming rechtvaardigen. Deze gegevens worden opgenomen in het proces-verbaal dat wordt opgemaakt naar aanleiding van de inbeslagneming.]1
----------
(1)<W 2014-02-11/12, art. 47, 072; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
(2)<W 2016-02-05/11, art. 64, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(3)<W 2018-03-18/14, art. 4, 095; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art.36. Indien het een misdaad of wanbedrijf betreft waarvan het bewijs waarschijnlijk kan worden verkregen uit de papieren of andere stukken en zaken in het bezit van de verdachte, begeeft zich de procureur des Konings terstond naar de woning van de verdachte om er de voorwerpen op te sporen, die hij geschikt acht om de waarheid aan de dag te brengen.
Art.37.<W 2002-12-19/86, art. 9, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003> § 1. Indien er in de woning van de verdachte papieren of zaken worden gevonden, die tot overtuiging of tot ontlasting kunnen dienen, neemt de procureur des Konings deze papieren of zaken in beslag.
In geval wordt overgegaan tot inbeslagneming op basis van de artikelen 35 en 35ter , of op basis van het eerste lid, wordt door de procureur des Konings of door de officier van gerechtelijke politie een proces-verbaal opgemaakt waarin de in beslag genomen zaken worden vermeld alsmede de door andere wetsbepalingen voorgeschreven vermeldingen. Voorzover mogelijk worden de zaken geïndividualiseerd in het proces-verbaal.
§ 2. In geval van beslag op vorderingen, met uitzondering van beslag op rechten aan order of aan toonder, gebeurt het beslag door schriftelijke kennisgeving aan de schuldenaar.
In geval deze kennisgeving niet gebeurt overeenkomstig het bepaalde in § 3, wordt ze aan de schuldenaar verzonden bij ter post aangetekende brief alsmede bij gewone brief.
Deze brieven bevatten de referenties eigen aan de zaak, alsmede een letterlijke weergave van de tekst van § 4, van artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 28sexies of van artikel 61quater , naargelang het beslag uitgaat van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter.
§ 3. Het proces-verbaal wordt ter ondertekening aan de beslagene aangeboden, die kosteloos kopie van dit proces-verbaal kan ontvangen. In geval van beslag onder derden, hebben zowel de derde-beslagene als de beslagene zelf het recht op een kosteloze kopie van dit proces-verbaal. Deze kopie wordt onmiddellijk overhandigd of binnen de achtenveertig uur verstuurd. Binnen dezelfde termijn wordt aan de derde-beslagene een document overhandigd, bevattende de vermeldingen als bepaald in § 2, derde lid.
§ 4. Vanaf de ontvangst van de kennisgeving of het proces-verbaal, mag de schuldenaar de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag, niet meer uit handen geven. [1 De derde-beslagene die dat verbod miskent, wordt gewoon schuldenaar verklaard voor de oorzaken van het beslag, onverminderd schadevergoeding indien daartoe grond bestaat.]1 Binnen vijftien dagen na het beslag, is de schuldenaar gehouden om bij ter post aangetekende brief verklaring te doen van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek.
De schuldenaar heeft recht op vergoeding van de kosten van de verklaring. Deze kosten, voorzien van de goedkeuring vanwege de procureur des Konings of de onderzoeksrechter van wie het beslag uitgaat, worden als gerechtskosten beschouwd.
[1 Indien hij zijn verklaring niet heeft gedaan binnen de wettelijke termijn of ze niet met nauwkeurigheid heeft gedaan, kan de derde-beslagene, geheel of ten dele, schuldenaar worden verklaard van de oorzaken en de kosten van het beslag.]1
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 5, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.38. De in beslag genomen voorwerpen worden gesloten en verzegeld, indien het mogelijk is; of, indien daarop niet kan worden geschreven, worden zij in een vat of in een zak gedaan, waaraan de procureur des Konings een strook papier hecht, die hij met zijn zegel verzegelt.
Art.39. De in de vorige artikelen voorgeschreven verrichtingen geschieden in aanwezigheid van de verdachte, indien hij aangehouden is; indien hij er niet bij aanwezig wil of kan zijn, in aanwezigheid van een gemachtigde, die hij kan aanstellen. De voorwerpen worden hem vertoond ten einde die te herkennen en te paraferen, indien de zaak het meebrengt; in geval van weigering wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal.
Art. 39bis.<ingevoegd bij W 2000-11-28/34, art. 7; Inwerkingtreding : 13-02-2001> § 1. Onverminderd de specifieke bepalingen van dit artikel, zijn de regels van dit wetboek inzake inbeslagneming, met inbegrip van artikel 28sexies, van toepassing op het kopiëren, ontoegankelijk maken en verwijderen van in een informaticasysteem [2 of een deel ervan]2 opgeslagen gegevens.
§ 2. [2 Tot de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan dat in beslag genomen is, kan beslist worden door een officier van gerechtelijke politie.
Onverminderd het eerste lid, kan de procureur des Konings een zoeking bevelen in een informaticasysteem of een deel ervan dat door hem in beslag kan worden genomen.
De zoekingen bedoeld in het eerste en het tweede lid kunnen zich enkel uitstrekken tot de gegevens die opgeslagen zijn op het informaticasysteem dat, respectievelijk, in beslag genomen is of in beslag kan worden genomen. Met het oog daarop wordt elke externe verbinding van dit informaticasysteem verhinderd, alvorens de zoeking wordt aangevat.]2
§ 3. [2De procureur des Konings kan de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan, aangevat op grond van paragraaf 2, uitbreiden naar een informaticasysteem of een deel ervan dat zich op een andere plaats bevindt dan daar waar de zoeking plaatsvindt: - indien deze uitbreiding noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen ten aanzien van het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking; en - indien andere maatregelen disproportioneel zouden zijn, of indien er een risico bestaat dat zonder deze uitbreiding bewijselementen verloren gaan. De uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem mag zich niet verder uitstrekken dan tot de informaticasystemen of de delen ervan waartoe de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken, in het bijzonder toegang hebben. Inzake de door uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem aangetroffen gegevens, die nuttig zijn voor dezelfde doeleinden als de inbeslagneming, wordt gehandeld zoals bepaald in paragraaf 6. Wanneer blijkt dat deze gegevens zich niet op het grondgebied van het Rijk bevinden, worden ze enkel gekopieerd. In dat geval deelt de procureur des Konings dit onverwijld mee aan de Federale Overheidsdienst Justitie, dat de bevoegde overheid van de betrokken Staat hiervan op de hoogte brengt, indien deze redelijkerwijze kan worden bepaald. In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de procureur des Konings de uitbreiding van de zoeking bedoeld in het eerste lid mondeling bevelen. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid.]2
§ 4. [2 Enkel de onderzoeksrechter kan een andere zoeking bevelen in een informaticasysteem of een deel ervan dan de zoekingen [3 bedoeld in paragraaf 2]3:
- indien deze zoeking noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen ten aanzien van het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking; en
- indien andere maatregelen disproportioneel zouden zijn, of indien er een risico bestaat dat zonder deze zoeking bewijselementen verloren gaan.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de onderzoeksrechter [3 ...]3 de zoeking bedoeld in het eerste lid mondeling bevelen. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid.]2
§ 5. [2 Teneinde de maatregelen bedoeld in dit artikel mogelijk te maken, kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter bevelen om, te allen tijde, ook zonder de toestemming van hetzij de eigenaar of zijn rechthebbende, hetzij de gebruiker:
- elke beveiliging van de betrokken informaticasystemen tijdelijk op te heffen, desgevallend met behulp van technische hulpmiddelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden;
- technische middelen in de betrokken informaticasystemen aan te brengen teneinde de door dat systeem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen en te decoderen.
Evenwel kan enkel de onderzoeksrechter deze tijdelijke opheffing van de beveiliging of deze aanbrenging van technische middelen bevelen wanneer dit in het bijzonder noodzakelijk is [3 voor de toepassing van artikel 88ter]3.]2
§ 6. [2 Indien in de betrokken informaticasystemen opgeslagen gegevens aangetroffen worden die nuttig zijn voor dezelfde doeleinden als de inbeslagneming, maar de inbeslagneming van de drager daarvan evenwel niet wenselijk is, worden deze gegevens, evenals de gegevens noodzakelijk om deze te kunnen verstaan, gekopieerd op dragers, die toebehoren aan de overheid. In geval van dringendheid of om technische redenen, kan gebruik gemaakt worden van dragers, die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken.
Bovendien worden passende technische middelen aangewend om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.
Wanneer de in het eerste lid vermelde maatregel niet mogelijk is om technische redenen of wegens de omvang van de gegevens, wendt de procureur des Konings de passende technische middelen aan om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.
Indien de gegevens het voorwerp van het misdrijf vormen of voortgekomen zijn uit het misdrijf en indien de gegevens strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden, of een gevaar opleveren voor de integriteit van informaticasystemen of gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, wendt de procureur des Konings alle passende technische middelen aan om deze gegevens ontoegankelijk te maken of, na hiervan kopie te hebben genomen, te verwijderen.
Hij kan evenwel, behoudens in het geval bedoeld in het vierde lid, het verdere gebruik van het geheel of een deel van deze gegevens toestaan, wanneer dit geen gevaar voor de strafvordering oplevert.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid en wanneer het kennelijk gaat om een strafbaar feit bedoeld in de artikelen 137, § 3, 6°, 140bis [5 417/9, 417/10 of 417/44,]5 van het Strafwetboek, kan de procureur des Konings mondeling bevelen dat alle passende technische middelen worden aangewend om de gegevens, die het voorwerp van het misdrijf vormen of voortgekomen zijn uit het misdrijf en die strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden, ontoegankelijk te maken. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid.]2
[2 § 7. Tenzij diens identiteit of woonplaats redelijkerwijze niet achterhaald kan worden, brengt de procureur des Konings of de onderzoeksrechter de verantwoordelijke van het informaticasysteem zo spoedig mogelijk op de hoogte van de zoeking in het informaticasysteem of van de uitbreiding ervan. Hij deelt hem in voorkomend geval een samenvatting mee van de gegevens die zijn gekopieerd, ontoegankelijk gemaakt of verwijderd.
§ 8. De procureur des Konings wendt de passende technische middelen aan om de integriteit en de vertrouwelijkheid van deze gegevens te waarborgen.
Gepaste technische middelen worden aangewend voor de bewaring hiervan op de griffie.
Hetzelfde geldt, wanneer gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen in een informaticasysteem, samen met hun drager in beslag worden genomen, overeenkomstig de vorige artikelen.]2
[3 § 9. De maatregelen bedoeld in dit artikel kunnen alleen betrekking hebben op de informaticasystemen van een advocaat of een arts, indien deze er zelf van verdacht worden een strafbaar feit te hebben gepleegd of eraan deelgenomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een strafbaar feit te hebben gepleegd, gebruik maken van diens elektronische communicatiemiddelen.
De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd, zonder dat, naar gelang het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht. Diezelfden zullen door de procureur des Konings in kennis worden gesteld van wat volgens hem onder het beroepsgeheim valt. Deze gegevens worden niet opgenomen in het proces-verbaal. Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]3
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 4, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<W 2016-12-25/37, art. 2, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017> (NOTA : bij arrest nr.174/2018 van 06-12-2018 (B.St. 22-01-2019, p. 7685), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 39bis, §3, vernietigd, en de anderen wijzigingen in zoverre daarbij niet wordt voorzien in een specifieke bepaling teneinde het beroepsgeheim van de artsen en de advocaten te beschermen.)
(3)<W 2019-05-05/10, art. 6, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(4)<W 2020-05-04/16, art. 2, 108; Inwerkingtreding : 01-07-2020>
(5)<W 2022-03-21/01, art. 105, 112; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
Art. 39ter.[1 § 1. Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven en onverminderd de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 39bis, 46bis en 88bis en de artikelen [4 4, 5, 6 en 8 van Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG]4, kan iedere officier van gerechtelijke politie, wanneer er redenen bestaan om aan te nemen dat gegevens die opgeslagen, verwerkt of overgedragen worden door middel van een informaticasysteem bijzonder kwetsbaar zijn voor verlies of voor wijziging, bij een met redenen omklede en schriftelijke beslissing aan een of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen bevelen de gegevens die in hun bezit zijn of waarover zij controle hebben te bewaren.
De met redenen omklede en schriftelijke beslissing vermeldt:
- de naam en hoedanigheid van de officier van gerechtelijke politie [2 die de bewaring beveelt]2;
- het strafbare feit waarop het [2 bevel]2 betrekking heeft;
- de gegevens die bewaard moeten worden;
- de duur van bewaring van de gegevens, die niet langer mag zijn dan negentig dagen. Deze termijn kan schriftelijk worden verlengd.
In spoedeisende gevallen kan [2 het bevel]2 tot bewaring mondeling worden gegeven. [2 Het bevel]2 moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in het tweede lid.
§ 2. De natuurlijke personen of rechtspersonen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, zorgen ervoor dat de integriteit van de gegevens gewaarborgd is en dat de gegevens op een veilige manier bewaard worden.
§ 3. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Iedere persoon die weigert mee te werken, of die de bewaarde gegevens doet verdwijnen, vernietigt of wijzigt, wordt gestraft [3 met geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro]3.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/37, art. 3, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
(2)<W 2019-05-05/10, art. 7, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(3)<W 2022-12-06/02, art. 6, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
(4)<W 2024-04-21/06, art. 15, 124; Inwerkingtreding : 25-05-2024>
Art. 39quater. [1 § 1. Onverminderd de mogelijkheden tot rechtstreekse samenwerking met buitenlandse operatoren van elektronische communicatienetwerken en verstrekkers van elektronische communicatiediensten, kan de procureur des Konings, via de door de Koning aangewezen politiedienst, een buitenlandse bevoegde autoriteit verzoeken de snelle bewaring te bevelen of op andere wijze op te leggen van gegevens die opgeslagen, verwerkt of overgedragen worden door middel van een informaticasysteem dat zich bevindt op het grondgebied van die bevoegde autoriteit en ten aanzien waarvan een Belgische bevoegde gerechtelijke autoriteit voornemens is een verzoek om rechtshulp in te dienen.
Het verzoek om bewaring is schriftelijk en vermeldt:
- de naam en hoedanigheid van de autoriteit die om de bewaring verzoekt;
- het strafbare feit waarop het verzoek betrekking heeft en een korte uiteenzetting van de daarop betrekking hebbende feiten;
- de gegevens die bewaard moeten worden en het verband met het strafbare feit;
- alle beschikbare informatie met betrekking tot de bewaarder van de gegevens of de locatie van het informaticasysteem;
- de noodzaak van de bewaring;
- het feit dat een verzoek om rechtshulp ingediend zal worden met betrekking tot de bewaarde gegevens;
- in voorkomend geval, het feit dat de gegevens die bewaard moeten worden verwijzen naar een andere staat dan de staat van de bevoegde buitenlandse autoriteit.
§ 2. Indien een internationaal rechtsinstrument tussen België en een andere Staat hierin voorziet, kan een bevoegde autoriteit van die Staat de door de Koning aangewezen politiedienst verzoeken de snelle bewaring te bevelen of op andere wijze op te leggen van gegevens die opgeslagen, verwerkt of overgedragen worden door middel van een informaticasysteem dat zich bevindt op het Belgische grondgebied en ten aanzien waarvan deze buitenlandse autoriteit voornemens is een verzoek om rechtshulp in te dienen.
Het verzoek om bewaring is schriftelijk en vermeldt:
- de naam en hoedanigheid van de autoriteit die om de bewaring verzoekt;
- het strafbare feit waarop het verzoek betrekking heeft en een korte uiteenzetting van de daarop betrekking hebbende feiten;
- de gegevens die bewaard moeten worden en het verband met het strafbare feit;
- alle beschikbare informatie met betrekking tot de bewaarder van de gegevens of de locatie van het informaticasysteem;
- de noodzaak van de bewaring;
- het feit dat een verzoek om rechtshulp ingediend zal worden met betrekking tot de bewaarde gegevens;
- in voorkomend geval, het feit dat de gegevens die bewaard moeten worden verwijzen naar een andere staat dan de staat van de bevoegde buitenlandse autoriteit.
Na ontvangst van het verzoek bedoeld in het tweede lid, brengt de in het eerste lid bedoelde politiedienst de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter daarvan op de hoogte, en neemt zij alle passende maatregelen om onverwijld over te gaan tot de snelle bewaring van de nader omschreven gegevens, overeenkomstig artikel 39ter.
Onverminderd de internationale rechtsinstrumenten met betrekking tot rechtshulp waardoor België gebonden is en die ertoe strekken deze samenwerking te bevorderen, kan een verzoek om bewaring door de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter alleen worden geweigerd indien:
- het verzoek betrekking heeft op een misdrijf dat door België wordt beschouwd als politiek misdrijf of als een met een politiek misdrijf samenhangend feit, of
- de uitvoering van het verzoek zou kunnen leiden tot aantasting van de soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen van België.
Wanneer de in het eerste lid bedoelde politiedienst van mening is dat de gewone bewaring de toekomstige beschikbaarheid van de gegevens niet waarborgt of de vertrouwelijkheid van het onderzoek van de bevoegde buitenlandse autoriteit in gevaar brengt of dit anderszins schaadt, brengt zij de bevoegde buitenlandse autoriteit hiervan onverwijld op de hoogte, die vervolgens bepaalt of het verzoek niettemin moet worden uitgevoerd.
Een bewaring verricht in antwoord op het in het eerste lid bedoelde verzoek is geldig voor een periode van ten minste zestig dagen, teneinde de bevoegde buitenlandse autoriteit de mogelijkheid te bieden een verzoek om rechtshulp in te dienen. Na de ontvangst van een dergelijk verzoek blijven de gegevens bewaard in afwachting van een beslissing inzake het verzoek.
Indien de gegevens die opgeslagen, verwerkt of overgedragen worden door middel van een informaticasysteem verwijzen naar een andere staat dan de staat van de verzoekende bevoegde buitenlandse autoriteit, brengt de in het eerste lid bedoelde politiedienst de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter daarvan op de hoogte. Deze gaat zo snel mogelijk over tot de onthulling aan de bevoegde buitenlandse autoriteit van een hoeveelheid identificatiegegevens of oproepgegevens voldoende om te achterhalen wie die operator van het elektronische communicatienetwerk of de verstrekker van de elektronische communicatiedienst is en langs welke weg de communicatie was verzonden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/37, art. 4, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art.39quinquies.[1 § 1. Bij het opsporen van de misdaden en de wanbedrijven kan de procureur des Konings, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de misdrijven een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben, bij een met redenen omklede en schriftelijke beslissing aan een of meerdere van de actoren bedoeld in het tweede lid bevelen de gegevens bedoeld in artikel 88bis, § 1, eerste lid, die hij noodzakelijk acht en die door hen worden gegenereerd of verwerkt in het kader van de verstrekking van de betrokken communicatiediensten, te bewaren.
Het bevel bedoeld in het eerste lid kan, rechtstreeks of via de door de Koning aangewezen politiedienst, gegeven worden aan:
- de operator van een elektronische communicatienetwerk; en
- iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronische communicatienetwerk informatie te verkrijgen, te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.
De met redenen omklede en schriftelijke beslissing vermeldt:
- de naam van de procureur des Konings die de bewaring beveelt;
- het strafbare feit waarop het bevel betrekking heeft;
- de feitelijke omstandigheden van de zaak die de bewaring van de gegevens rechtvaardigen;
- de precieze aanduiding van één of meerdere van de volgende elementen: de persoon of de personen, de communicatiemiddelen of de plaatsen waarop de bewaring betrekking heeft;
- in voorkomend geval, de categorieën van verkeers- en locatiegegevens die bewaard moeten worden;
- de duur van de maatregel, die niet langer kan zijn dan twee maanden te rekenen vanaf het bevel, onverminderd een hernieuwing;
- de duur van bewaring van deze gegevens, die niet langer mag zijn dan zes maanden. Deze termijn kan schriftelijk worden verlengd.
In spoedeisende gevallen kan het bevel tot bewaring mondeling worden gegeven. Het bevel moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in het derde lid.
§ 2. De actoren bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, zorgen ervoor dat de integriteit, de kwaliteit en de beschikbaarheid van de gegevens gewaarborgd is en dat de gegevens op een veilige manier bewaard worden.
§ 3. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Iedere persoon die weigert mee te werken, of die de bewaarde gegevens doet verdwijnen, vernietigt of wijzigt, wordt gestraft [2 met een geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro]2.
§ 4. De toegang tot de overeenkomstig dit artikel bewaarde gegevens is slechts mogelijk met toepassing van artikel 88bis.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-07-20/14, art. 25, 113; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
(2)<W 2022-12-06/02, art. 7, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art.40. In geval van ontdekking op heterdaad, wanneer het feit kan worden gestraft met een criminele straf, doet de procureur des Konings de aanwezige verdachten tegen wie sterke aanwijzingen van schuld bestaan, vatten.
Indien de verdachte niet aanwezig is, geeft de procureur des Konings een bevel om hem te doen verschijnen; dat bevel heet bevel tot medebrenging.
De aangifte alleen levert geen voldoende vermoeden op om dat bevel uit te vaardigen tegen iemand die een woonplaats heeft.
De procureur des Konings ondervraagt dadelijk de vóór hem gebrachte verdachte.
Art. 40bis. <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 12; Inwerkingtreding : 22-05-2003> De procureur des Konings kan, in het belang van het onderzoek, de politiediensten machtigen de vatting van de vermoedelijke daders van misdrijven en de inbeslagname van alle in artikel 35 bedoelde zaken uit te stellen. De machtiging gebeurt schriftelijk en met redenen omkleed.
In spoedeisende gevallen kan de machtiging mondeling worden verstrekt. De machtiging moet zo spoedig mogelijk schriftelijk en met redenen omkleed worden bevestigd.
Art.41. Het misdrijf ontdekt terwijl het gepleegd wordt of terstond nadat het gepleegd is, is een op heterdaad ontdekt misdrijf.
Als ontdekking op heterdaad wordt ook beschouwd het geval dat de verdachte door het openbaar geroep wordt vervolgd en het geval dat de verdachte in het bezit wordt gevonden van zaken, wapens werktuigen of papieren, die doen vermoeden dat hij dader of medeplichtige is, mits dit kort na het misdrijf geschiedt.
Art.42. De processen-verbaal van de procureur des Konings tot uitvoering van de voorgaande artikelen worden opgemaakt en geschreven in tegenwoordigheid van en medeondertekend door de politiecommissaris van de gemeente waar de misdaad of het wanbedrijf gepleegd is, of de burgemeester, of een schepen, of twee in dezelfde gemeenten woonachtige burgers.
De procureur des Konings kan echter de processen-verbaal opmaken buiten de tegenwoordigheid van getuigen, wanneer het niet mogelijk is die dadelijk te vinden.
Elk blad van het proces-verbaal wordt getekend door de procureur des Konings en door de personen die bij het opmaken ervan tegenwoordig waren; weigeren deze laatsten te tekenen of is hun dit onmogelijk, dan wordt daarvan melding gemaakt.
Art.43.[1 § 1.]1 De procureur des Konings doet zich zo nodig vergezellen van een of twee personen die wegens hun kunde of beroep bekwaam geacht worden om de aard en de omstandigheden van de misdaad of het wanbedrijf te beoordelen.
[1 § 2. Ten einde zich te vergewissen van het psychisch functioneren van een verdachte kan de procureur des Konings een psychologisch onderzoek door een deskundige, houder van de beroepstitel klinisch psycholoog, bevelen waarbij minstens een risicotaxatie wordt verricht.
De aangestelde klinisch psycholoog voldoet aan de voorwaarden bepaald door de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen en is opgenomen in het nationaal register voor gerechtsdeskundigen en beëdigde vertalers, tolken en vertalers-tolken, tenzij toepassing wordt gemaakt van artikel 555/15 van het Gerechtelijk Wetboek.
De deskundige maakt van zijn bevindingen binnen de maand na zijn aanstelling een voorlopig verslag op, overeenkomstig het door de Koning vastgesteld model. Dat voorlopig verslag wordt ter lezing gestuurd aan de verdachte en, in voorkomend geval, aan de advocaat van de verdachte.
Tenzij de procureur des Konings vooraf een termijn heeft vastgesteld, bepaalt de deskundige, rekening houdend met de aard van de zaak, een redelijke termijn waarbinnen de verdachte en, in voorkomende geval, de advocaat van de verdachte of zijn eigen deskundige, zijn opmerkingen moet maken. Behoudens andersluidende beslissing van de procureur des Konings bedraagt die termijn ten minste acht dagen na ontvangst van het voorlopig verslag.
De deskundige ontvangt de opmerkingen van de verdachte en, in voorkomend geval, van zijn advocaat en van zijn eigen deskundige vóór het verstrijken van deze termijn. De deskundige houdt geen rekening met de opmerkingen die hij na het verstrijken van deze termijn ontvangt.
Het eindverslag wordt gedagtekend. Het bevat ook een opgave van de stukken en nota's die de verdachte en, in voorkomend geval, zijn advocaat of zijn eigen deskundige heeft overhandigd en de opmerkingen hierop. Het verslag wordt door de deskundige ondertekend.
De handtekening van de deskundige wordt voorafgegaan door de volgende eed: "Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk vervuld heb."
Binnen vijftien dagen na ontvangst van de opmerkingen van de verdachte, en in voorkomend geval, van zijn advocaat en desgevallend van de eigen deskundige, wordt het eindverslag neergelegd. Op de dag van de neerlegging van het verslag zendt de deskundige, bij een aangetekende zending, een afschrift van het verslag aan de verdachte en, in voorkomend geval, aan zijn advocaat.
Het verslag van de deskundige is pas rechtsgeldig als het ondertekend is en de eed is afgelegd.]1
----------
(1)<W 2024-01-18/06, art. 4, 119; Inwerkingtreding : 05-02-2024>
Art.44.Geldt Geldt het een gewelddadige dood of een dood waarvan de oorzaak onbekend is en verdacht, dan doet de procureur des Konings zich bijstaan door een of twee geneesheren, die verslag zullen uitbrengen over de oorzaken van de dood en de staat van het lijk.
[1 ...]1.
[1 ...]1.
(Ingeval een autopsie wordt bevolen, krijgen de nabestaanden de toestemming het lichaam van de overledene te zien. De magistraat die de autopsie heeft bevolen, beslist of de verzoekers als nabestaanden kunnen worden beschouwd en op welk tijdstip zij het lichaam van de overledene mogen zien. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.) <W 1998-03-12/39, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
[2 Wanneer een autopsie is bevolen, wordt vanaf het ogenblik dat de bewaring van het lichaam van de overledene niet meer nodig is om de waarheid te achterhalen door de bevoegde procureur des Konings toestemming verleend voor de overdracht van het lichaam en de toelating tot begraven.
De arts die de autopsie heeft verricht, herstelt het lichaam zo goed mogelijk voordat het aan de nabestaanden van de overledene wordt overgedragen.
Een maand na het verrichten van de autopsie kunnen de nabestaanden die gerechtigd zijn de begrafenis te verzorgen, de teruggave van het lichaam vragen aan de procureur des Konings, die daarop binnen vijftien dagen schriftelijk moet antwoorden. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. De beslissing tot weigering kan op elk moment worden herroepen door de procureur des Konings.
De nabestaanden kunnen geen verzoek met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.
De procureur des Konings kan steeds een opgraving van een lichaam bevelen.]2
----------
(1)<W 2014-04-10/90, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
(2)<W 2023-07-31/02, art. 2, 116; Inwerkingtreding : 19-08-2023>
Art. 44bis. <W 15-04-1958, art. 1> § 1. Wordt de dader van de misdaad of van het wanbedrijf op heterdaad betrapt, dan kan de procureur des Konings een geneesheer gelasten de medische vaststellingen te doen omtrent de staat van dronkenschap van de vermoedelijke dader en van het slachtoffer van het misdrijf. Hij kan de geneesheer opvorderen om een bloedmonster te nemen.
Deze bepaling is echter niet van toepassing in geval van overtreding van de wetten en verordeningen betreffende het wegverkeer.
§ 2. [1 ...]1.
§ 3. Indien het optreden van de opgevorderde geneesheer er geen vertraging door ondervindt, kan de persoon van wie het bloedmonster wordt genomen, op eigen kosten een geneesheer naar keuze daarbij tegenwoordig doen zijn.
§ 4. Het onderzoek van het bloedmonster geschiedt in een van de laboratoria door de Koning daartoe erkend.
De persoon van wie het bloed is afgenomen, kan op eigen kosten een tweede onderzoek laten verrichten in het laboratorium waar het eerste heeft plaatsgehad, of in een ander door de Koning erkend laboratorium. In het eerste geval kan hij op het tweede onderzoek toezicht laten houden door een technisch raadsman te zijner keuze.
De Koning treft voorzieningen tot nadere regeling van de bloedproef. Hij stelt onder meer regels betreffende de wijze waarop het bloedmonster wordt genomen, bewaard en onderzocht, alsook betreffende de erkenning van de laboratoria.
----------
(1)<W 2014-04-10/90, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
Art. 44ter.[1 Voor de toepassing van dit Wetboek, wordt verstaan onder :
1° [5 DNA-profiel: een alfanumerieke code die specifiek is voor ieder individu en die wordt bepaald op basis van sequenties van het genetische erfgoed;]5
[5 1° /1. Y-STR profiel: een alfanumerieke code die specifiek is voor mannen behorende tot eenzelfde vaderlijn en die bepaald wordt op basis van genetische sequenties gelegen op het mannelijk Y-chromosoom;
1° /2. mtDNA-profiel: een alfanumerieke code die specifiek is voor individuen behorende tot eenzelfde moederlijn en die bepaald wordt op specifieke plaatsen van het circulaire genoom aanwezig in de mitochondriën;]5
2° referentiestaal : de haarwortels, de wangslijmvlies- of bloedcellen genomen op een persoon om zijn DNA-profiel op te stellen;
3° vergelijking van DNA-profielen : de vergelijking van genetische profielen van aangetroffen sporen met genetische profielen verkregen van referentiestalen of hun onderlinge vergelijkingen;
[5 3° /1. familiale zoeking: de opsporing van de biologische vader, moeder, zonen, dochters, broers of zussen van de bron van een niet-geïdentificeerd DNA-profiel van een aangetroffen spoor aan de hand van een vergelijking van dit DNA-profiel met de DNA-profielen van referentiestalen opgeslagen in de nationale DNA-gegevensbanken "Criminalistiek" en "Veroordeelden";]5
4° laboratorium : DNA-onderzoekslaboratorium dat aan de door de Koning bepaalde erkenningsvoorwaarden voldoet;
5° nationale DNA-gegevensbanken : de nationale DNA-gegevensbanken [2 [4 "Criminalistiek", "Veroordeelden", "Vermiste personen" en "Intervenanten"]4]2, die het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie beheert;
6° beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken : de persoon verantwoordelijk voor het beheer van de nationale DNA-gegevensbanken binnen het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie;
7° buitenlandse DNA-gegevensbanken : de DNA-gegevensbanken opgericht en beheerd door andere Staten van de Europese Unie en door landen waarmee een verdrag is afgesloten dat in de uitwisseling van DNA-profielen voorziet met het oog op de strafprocedure [6 of teneinde onbekende overledenen direct of indirect te kunnen identificeren of om de opsporing van vermiste personen te vergemakkelijken]6;
[6 7° /1. internationale DNA-gegevensbanken: de DNA-gegevensbanken opgericht en beheerd door Europese of internationale publiekrechtelijke organisaties met het oog op de strafprocedure of teneinde onbekende overledenen direct of indirect te kunnen identificeren of om de opsporing van vermiste personen te vergemakkelijken, en die aangewezen worden door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de evaluatiecommissie voor het DNA-onderzoek;]6
8° DNA-codenummer : het unieke referentienummer toegekend door de nationale cel waardoor het mogelijk is om een DNA-profiel in verband te brengen met de naam van een persoon.]1
[2 9° vermiste persoon : persoon van wie de vermissing als onrustwekkend wordt beschouwd door de procureur des Konings.]2
[3 10° een verwante van een vermiste persoon : een bloedverwant in opgaande lijn, een bloedverwant in neergaande lijn, de andere biologische ouder van een kind, een bloedverwant in de zijlijn.]3
----------
(1)<W 2011-11-07/16, art. 2, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)>
(2)<W 2013-12-21/59, art. 2, 076; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-2017 (zie W 2015-06-28/01, art. 2)>
(3)<W 2017-04-09/09, art. 2, 089; Inwerkingtreding : 14-05-2017>
(4)<W 2017-05-17/03, art. 2, 090; Inwerkingtreding : 10-06-2017>
(5)<W 2024-03-07/01, art. 2,a,b,c, 120; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
(6)<W 2024-03-07/01, art. 2,d,e, 120; Inwerkingtreding : 24-03-2024>
Art. 44quater.[1 § 1. De procureur des Konings kan, bij een met redenen omklede beslissing, een deskundige verbonden aan een laboratorium aanwijzen, om :
1° het DNA-profiel op te stellen van de aangetroffen sporen,
2° in voorkomend geval, de DNA-profielen van de aangetroffen sporen onderling te vergelijken.
De deskundige zorgt ervoor dat hij een voldoende groot deel van het staal bewaart om een tegenonderzoek mogelijk te maken. Blijkt dat onmogelijk te zijn, dan maakt hij daarvan melding in zijn verslag.
Wanneer de deskundige erin slaagt een voldoende groot deel van het aangetroffen spoor te bewaren om een tegenonderzoek mogelijk te maken, zorgt hij ervoor dat het gedurende maximaal dertig jaar wordt bewaard, [3 tenzij de bevoegde magistraat bij een met redenen omklede beslissing een andere bewaartermijn beveelt, die niet langer kan zijn dan veertig jaar, behalve wanneer het gaat om de strafbare feiten bedoeld in artikel 21bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering]3.
[2 In voorkomend geval deelt de procureur des Konings de deskundige mee dat het gaat om sporen van vermiste personen of van ongeïdentificeerde stoffelijke resten waarvan het DNA-profiel opgeslagen zal worden in de DNA-gegevensbank "Vermiste personen".]2
§ 2. De deskundige zendt een met redenen omkleed verslag over de uitvoering van zijn opdracht over aan de procureur des Konings binnen een maximumtermijn van een maand na de ontvangst van zijn opdracht en van de overtuigingsstukken.
De procureur des Konings kan evenwel een bijkomende onderzoekstermijn toestaan op een met redenen omkleed verzoek van de deskundige.
§ 3. Binnen vijftien dagen na de overzending van zijn verslag en behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van de procureur des Konings, zendt de deskundige ambtshalve de verkregen DNA-profielen over aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken met het oog op de toepassing van [2 artikel 5quater, §§ 1, 3, 4 en 5]2 van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken.
Hij zendt eveneens de volgende gegevens over :
1° het notitienummer van het strafdossier;
2° de naam en de gegevens van de magistraat belast met het strafdossier;
3° de naam en de gegevens van het laboratorium waar de DNA-profielen werden opgesteld, alsook de referenties van het deskundigendossier en van de DNA-profielen;
4° de biologische aard van de onderzochte stalen;
5° het geslacht van de persoon waarvan het DNA-profiel is opgesteld;
6° in voorkomend geval, het positieve verband tussen de verkregen DNA-profielen;
7° in voorkomend geval, het DNA-codenummer.]1
[3 § 4. De procureur des Konings kan, bij een met redenen omklede beslissing, de deskundige bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, vorderen om het Y-STR-profiel of het mtDNA-profiel op te stellen van de aangetroffen sporen, met specificatie van de omstandigheden van het dossier die deze analyse verantwoorden.
Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken als bedoeld in artikel 5, § 1, derde lid, 8°, 9° of 10°, van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken, vordert de procureur des Konings systematisch de deskundige bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, om het Y-STR-profiel van de aangetroffen sporen op te stellen.
De paragrafen 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de in deze paragraaf bedoelde maatregelen.]3
[3 § 5. Wanneer het DNA-profiel van een aangetroffen spoor als bedoeld in paragraaf 1 niet-geïdentificeerd blijft na de vergelijkingen van DNA-profielen bedoeld in artikel 44quinquies, § 1, tweede lid, 3°, en in de artikelen 5quater, § 1, en 8 van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken, kan de procureur des Konings in het belang van het onderzoek en bij een met redenen omklede beslissing bevelen dat een DNA-onderzoek plaatsvindt dat gericht is op het vaststellen van de haarkleur, de oogkleur, de leeftijd en de biogeografische oorsprong van de onbekende bron van het aangetroffen spoor, met als doel de directe of indirecte identificatie van deze bron te vergemakkelijken.
De motivering weerspiegelt de proportionaliteit met inachtneming van de persoonlijke levenssfeer en de subsidiariteit ten opzichte van elke andere onderzoeksdaad.
De paragrafen 2 en 3 zijn in voorkomend geval van overeenkomstige toepassing op het DNA-onderzoek bedoeld in het eerste lid.]3
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-11-07/16, art. 3, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)>
(2)<W 2013-12-21/59, art. 3, 076; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-07-2017 (zie W 2015-06-28/01, art. 2)>
(3)<W 2024-03-07/01, art. 3, 120; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
Art. 44quinquies.[1 § 1. De procureur des Konings kan mits schriftelijke toestemming van een persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en tegen wie aanwijzingen van schuld bestaan bij het plegen van de feiten van de zaak waarmee hij belast is, of bij het plegen van gelijkaardige feiten het afnemen van een referentiestaal op deze persoon bevelen.
Deze toestemming kan alleen op geldige wijze worden gegeven als de procureur des Konings of een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, hem vooraf in kennis heeft gesteld van :
1° de omstandigheden van de zaak in het kader waarvan de afname wordt gevraagd;
2° het bestaan van aanwijzingen van zijn schuld bij het plegen van de feiten van de zaak waarmee hij belast is, of bij het plegen van gelijkaardige feiten;
3° in voorkomend geval, de vergelijking van zijn DNA-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen;
4° de eenmalige vergelijking van zijn DNA-profiel met de in de nationale DNA-gegevensbanken opgeslagen DNA-profielen;
5° het opslaan van zijn DNA-profiel in de DNA-gegevensbank " Criminalistiek " indien de vergelijking van DNA-profielen een positief verband aantoont met de in de 3° of 4° bedoelde DNA-profielen;
6° in geval van het opslaan van zijn DNA-profiel, de systematische vergelijking van zijn DNA-profiel met de DNA-profielen opgeslagen in [3 de nationale, buitenlandse en internationale DNA-gegevensbanken]3;
7° in geval van een positief verband met een van de profielen van het 6°, het opslaan van dit verband;
[2 8° het systematisch opstellen en vergelijken van zijn Y-STR-profiel, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken als bedoeld in artikel 5, § 1, derde lid, 8°, 9° of 10°, van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken.]2
Van die informatie wordt melding gemaakt in de schriftelijke toestemming van de betrokkene.
§ 2. De procureur des Konings vordert een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, of een arts om een hoeveelheid wangslijmvlies of haarwortels af te nemen.
Voor het afnemen van bloed kan hij alleen een arts vorderen.
Van de afname wordt een proces-verbaal opgesteld door de officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.
§ 3. Indien de in § 1 bedoelde persoon de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt, dan dient hij zich voor de toepassing van de §§ 1 en 2 te laten begeleiden door minstens een van zijn ouders, door een advocaat of door een andere meerderjarige persoon van zijn keuze.
§ 4. De procureur des Konings wijst een deskundige verbonden aan een laboratorium aan om :
1° het DNA-profiel van het referentiestaal op te stellen;
2° in voorkomend geval, de vergelijking van dat DNA-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen uit te voeren;
[2 3° het Y-STR-profiel van het referentiestaal op te stellen, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken als bedoeld in artikel 5, § 1, derde lid, 8°, 9° of 10°, van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken;
4° in voorkomend geval, de vergelijking van dat Y-STR-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen uit te voeren.]2
[2 § 4/1. De procureur des Konings kan, bij een met redenen omklede beslissing en met specificatie van de omstandigheden van het dossier die deze analyse verantwoorden, de deskundige bedoeld in paragraaf 4 vorderen om:
1° het Y-STR-profiel of het mtDNA-profiel op te stellen van het referentiestaal;
2° in voorkomend geval, de vergelijking van dat Y-STR-profiel of mtDNA-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen uit te voeren.]2
§ 5. De deskundige zendt een met redenen omkleed verslag over de uitvoering van zijn opdracht over aan de procureur des Konings binnen een maximumtermijn van een maand na de ontvangst van zijn opdracht en van de overtuigingsstukken.
De procureur des Konings kan evenwel een bijkomende onderzoekstermijn toestaan op een met redenen omkleed verzoek van de deskundige.
§ 6. De uitslag van de vergelijking van de DNA-profielen wordt volgens de nadere regels bepaald door de Koning, ter kennis gebracht van de betrokkene.
Deze laatste kan, binnen vijftien dagen na de kennisgeving, van de procureur des Konings eisen dat hij een tegenonderzoek doet uitvoeren door een door de betrokkene aangewezen deskundige die verbonden is aan een laboratorium.
Het tegenonderzoek wordt verricht aan de hand van een nieuw van de betrokkene afgenomen referentiestaal en aan de hand van het deel van het aangetroffen spoor dat bij het aanvankelijke onderzoek niet werd gebruikt en, bij gebreke daarvan, aan de hand van het uit het spoor geëxtraheerde DNA en, bij gebreke daarvan, aan de hand van het door de eerste deskundige opgestelde DNA-profiel van het spoor.
De met het tegenonderzoek belaste deskundige zendt zijn verslag over aan de procureur des Konings binnen een maximumtermijn van een maand na de ontvangst van zijn opdracht en de overtuigingsstukken. De uitslag van het tegenonderzoek wordt, volgens de nadere regels bepaald door de Koning, ter kennis gebracht van de betrokkene.
De kosten van het tegenonderzoek, begroot overeenkomstig de reglementering inzake gerechtskosten in strafzaken, worden voorgeschoten door de betrokkene. Indien het tegenonderzoek de uitslag van het aanvankelijke onderzoek niet bevestigt, wordt het door de betrokkene voorgeschoten bedrag door de Staat terugbetaald.
§ 7. Behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van de procureur des Konings, zendt de deskundige die de opdracht heeft gekregen om het DNA-profiel van het referentiestaal op te stellen [2 in toepassing van paragraaf 4, 1° en 3°, en paragraaf 4/1, 1°]2, ambtshalve het DNA-profiel binnen vijftien dagen na de overzending van zijn verslag door aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken met het oog op de toepassing van artikel 5quater, §§ 2 tot 4 van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken.
Hij zendt eveneens de erop betrekking hebbende gegevens opgesomd in artikel 44quater, § 3, tweede lid over.
§ 8. Onverminderd § 7, en behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van de procureur des Konings, zendt de deskundige die de opdracht heeft gekregen om [2 de in paragraaf 4, 2° en 4°, en paragraaf 4/1, 2°, bedoelde vergelijking]2 te maken en die een positief verband heeft aangetoond, ambtshalve het DNA-profiel van het referentiestaal binnen vijftien dagen na de overzending van zijn verslag, over aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken, met het oog op de toepassing van artikel 5quater, §§ 1, 3 en 4, van de voornoemde wet.
Hij zendt eveneens de erop betrekking hebbende gegevens opgesomd in artikel 44quater, § 3, tweede lid [2 ...]2 over.
§ 9. [2 De deskundige die de opdracht heeft gekregen om de in paragraaf 4, 2°, bedoelde vergelijking te maken en die een positief verband heeft aangetoond, zendt het referentiestaal en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten binnen zes maanden na afloop van de termijn bedoeld in paragraaf 6, tweede lid, of na de overzending van het verslag bedoeld in paragraaf 6, vierde lid, over aan het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, dat ervoor zorgt dat deze gedurende maximaal dertig jaar worden bewaard om verdere analyse op basis van hetzelfde referentiestaal mogelijk te maken, tenzij de bevoegde magistraat bij een met redenen omklede beslissing een andere bewaartermijn beveelt die niet langer kan zijn dan veertig jaar.
Indien na toepassing van artikel 5quater, § 2, van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken een positief verband werd vastgesteld en het DNA-profiel van het betrokken referentiestaal bijgevolg wordt opgeslagen in de nationale DNA-gegevensbank, brengt de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken de deskundige daarvan op de hoogte binnen dertig dagen na ontvangst van de in artikel 5quater, § 2, van de voormelde wet van 22 maart 1999 bedoelde DNA-profielen. In dit geval maakt de deskundige het referentiestaal en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten binnen zes maanden na deze kennisgeving door de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken over aan het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie met het oog op de bewaring ervan overeenkomstig het eerste lid.
In alle andere gevallen vernietigt de deskundige het referentiestaal en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten, uiterlijk zes maanden na de overzending van zijn verslag.]2]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-11-07/16, art. 4, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)>
(2)<W 2024-03-07/01, art. 4,b,c,d,e,f,g,h, 120; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
(3)<W 2024-03-07/01, art. 4,a, 120; Inwerkingtreding : 24-03-2024>
Art. 44sexies.[1 § 1. De procureur des Konings kan mits schriftelijke toestemming van de betrokken persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en die niet bedoeld is in artikel 44quinquies, het afnemen van een referentiestaal bevelen.
Deze toestemming kan alleen op geldige wijze worden gegeven als de procureur des Konings of een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, hem vooraf in kennis heeft gesteld van :
1° de omstandigheden van de zaak in het kader waarvan de afname wordt gevraagd;
2° de vergelijking van zijn DNA-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen.
3° het feit dat zijn DNA-profiel niet wordt overgezonden aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken, om er te worden vergeleken of er te worden opgeslagen.
Van die informatie wordt melding gemaakt in de schriftelijke toestemming van de betrokkene.
§ 2. De afname, het opstellen van het DNA-profiel van het referentiestaal, de vergelijking van de DNA-profielen, de overzending van de uitslag aan de procureur des Konings, de kennisgeving van de uitslag aan de betrokkene, het tegenonderzoek [3 worden verricht overeenkomstig artikel 44quinquies, §§ 2 tot 6]3.
De hoedanigheid van de persoon wordt meegedeeld aan de met de vergelijking van de DNA-profielen belaste deskundige [3 , die het referentiestaal en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten uiterlijk zes maanden na de overzending van zijn verslag vernietigt, tenzij de bevoegde magistraat bij een met redenen omklede beslissing een andere bewaartermijn beveelt om verdere analyse op basis van hetzelfde referentiestaal mogelijk te maken, die niet langer kan zijn dan vijf jaar]3.]1
[2 § 3. Ingeval de procureur des Konings in het kader van een dossier inzake [3 misdrijven als bedoeld in de artikelen 417/7 of 417/11 van het Strafwetboek]3 beslist om geen DNA-profiel te laten opstellen van sporen of van een referentiestaal aangetroffen of afgenomen bij onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer zoals bedoeld in artikel 90bis, verstrekt hij hierover op het einde van het opsporingsonderzoek uitleg aan het slachtoffer.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-11-07/16, art. 5, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)>
(2)<W 2011-11-30/28, art. 8, 063; Inwerkingtreding : 30-01-2012>
(3)<W 2024-03-07/01, art. 5, 120; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
Art. 44septies.[1 § 1. De procureur des Konings kan met de schriftelijke toestemming van een verwante van een vermiste persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt of van zijn wettelijke vertegenwoordiger of voogd ad hoc voor een minderjarige onder de leeftijd van zestien jaar, het afnemen van een referentiestaal op deze verwante bevelen.
Deze toestemming kan alleen op geldige wijze worden gegeven als de procureur des Konings of een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, de betrokken verwante vooraf in kennis heeft gesteld van :
1° de omstandigheden van de zaak in het kader waarvan de afname wordt gevraagd;
2° in voorkomend geval, de vergelijking van zijn DNA-profiel met het DNA-profiel van nuttige aangetroffen sporen;
3° het opslaan van zijn DNA-profiel in de DNA-gegevensbank "Vermiste personen";
4° de systematische vergelijking van zijn DNA-profiel met de opgeslagen DNA-profielen in [3 de nationale, buitenlandse en internationale DNA-gegevensbanken]3, uitsluitend teneinde onbekende overledenen direct of indirect te kunnen identificeren of om de opsporing van vermiste personen te vergemakkelijken;
5° in geval van een positief verband met een van de DNA-profielen bedoeld in de bepaling onder 4°, het opslaan van dit verband.
Van die informatie wordt melding gemaakt in de schriftelijke toestemming van de betrokkene.
§ 2. De afname, het opstellen van het DNA-profiel van het referentiestaal, de vergelijking van de DNA-profielen, de overzending van de uitslag aan de procureur des Konings, de kennisgeving van de uitslag aan de betrokkene, het tegenonderzoek [2 worden verricht overeenkomstig artikel 44quinquies, §§ 2 tot 6]2.
De hoedanigheid van verwante van een vermiste persoon wordt meegedeeld aan de met de vergelijking van de DNA-profielen belaste deskundige [2 , die, behoudens met redenen omklede andersluidende beslissing van de procureur des Konings, het referentiestaal en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten bewaart om verdere analyse op basis van hetzelfde referentiestaal mogelijk te maken, zolang de vermiste persoon niet is teruggevonden, tenzij de betrokken verwant zijn toestemming intrekt]2.
§ 3. Indien de minderjarige verwante persoon de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, dient hij zich voor de toepassing van paragrafen 1 en 2 te laten begeleiden door minstens één van zijn ouders, door een advocaat of door een andere meerderjarige persoon van zijn keuze.
Indien de verwante persoon de leeftijd van zestien jaar niet heeft bereikt, dient de in paragraaf 1 bedoelde toestemming gegeven te worden door zijn wettelijke vertegenwoordiger. Deze staat de minderjarige ook bij voor de toepassing van paragraaf 2. Indien de procureur des Konings of in voorkomend geval de onderzoeksrechter van oordeel is dat er tegenstrijdige belangen zijn, kan hij een voogd ad hoc aanwijzen om de minderjarige te vertegenwoordigen en bij te staan voor de toepassing van paragrafen 1 en 2.
§ 4. Behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van de procureur des Konings, zendt de deskundige die de opdracht heeft gekregen het DNA-profiel van het referentiestaal op te stellen met toepassing van paragraaf 2, ambtshalve het DNA-profiel, binnen vijftien dagen na de overzending van zijn verslag, door aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken, met het oog op de toepassing van artikel 5quater, §§ 1, 3, 4 en 5, van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken.]1
----------
(1)<W 2017-04-09/09, art. 3, 089; Inwerkingtreding : 14-05-2017>
(2)<W 2024-03-07/01, art. 6,2°,3°, 120; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
(3)<W 2024-03-07/01, art. 6,1°, 120; Inwerkingtreding : 24-03-2024>
Art.44octies. [1 § 1. Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken of zouden uitmaken als bedoeld in artikel 5, § 1, derde lid, van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken, kan de procureur des Konings indien dit noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen en indien de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan het licht te brengen, bij een met redenen omklede beslissing een familiale zoeking bevelen, als het DNA-profiel van een aangetroffen spoor zoals bedoeld in artikel 44quater niet-geïdentificeerd blijft na de vergelijkingen van DNA-profielen bedoeld in artikel 44quinquies, § 1, tweede lid, 3°, en in de artikelen 5quater, § 1, en 8 van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken.
In zijn schriftelijke beslissing preciseert de procureur des Konings de bijzondere en specifieke omstandigheden van het onderzoek die het noodzakelijk maken een familiale zoeking te verrichten om de identificatie van de bron van het aangetroffen spoor mogelijk te maken.
De familiale zoeking wordt op vordering van de procureur des Konings enkel uitgevoerd door de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken wanneer het niet-geïdentificeerde DNA-profiel van voldoende kwaliteit is om in aanmerking te komen voor een familiale zoeking.
De beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken maakt na de uitvoering van de familiale zoeking de lijst met gedeeltelijke positieve verbanden over aan de procureur des Konings, gerangschikt in volgorde van statistische waarschijnlijkheid dat de persoon op de lijst met gedeeltelijke positieve verbanden en de bron van het aangetroffen spoor effectief verwant zijn. Op basis van deze lijst kan de procureur des Konings verdere onderzoekshandelingen vorderen als bedoeld in dit artikel. De procureur des Konings bewaart de lijst met gedeeltelijke positieve verbanden tot in het dossier een rechterlijke beslissing is gewezen die in kracht van gewijsde is getreden.
§ 2. De procureur des Konings kan in het belang van het onderzoek bevelen dat van een of meerdere personen van de lijst met gedeeltelijke positieve verbanden bedoeld in paragraaf 1, vierde lid, het Y-STR-profiel of het mtDNA-profiel wordt opgesteld.
Celmaterialen, referentiestalen of daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten, en die ingevolge dit Wetboek of ingevolge de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken zijn aangetroffen of afgenomen ten behoeve van het opstellen van een DNA-profiel, mogen worden gebruikt voor het opstellen van het Y-STR-profiel of het mtDNA-profiel. Indien geen celmaterialen, referentiestalen of daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten beschikbaar zijn, kan van de betrokken personen een nieuw referentiestaal worden afgenomen overeenkomstig artikel 44quinquies, §§ 2 en 3.
De persoon van wie een nieuw referentiestaal dient te worden afgenomen overeenkomstig het tweede lid, kan slechts op geldige wijze zijn schriftelijke toestemming geven als de procureur des Konings of een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, hem vooraf in kennis heeft gesteld van het doel van de afname, met name de vaststelling van het Y-STR- of mtDNA-profiel met het oog op de vergelijking ervan met de niet-geïdentificeerde DNA-profielen van de sporen die in het kader van de betrokken zaak zijn aangetroffen en, in geval van een positief verband, de registratie van het profiel ervan in de DNA-gegevensbank. Van die informatie wordt melding gemaakt in de schriftelijke toestemming van de betrokkene.
§ 3. De procureur des Konings wijst een deskundige verbonden aan een laboratorium aan om:
1° het Y-STR-profiel of het mtDNA-profiel van de door de procureur des Konings aangeduide personen op te stellen;
2° het Y-STR-profiel of het mtDNA-profiel over te zenden aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken met het oog op de vergelijking van het Y-STR-profiel of het mtDNA-profiel met de niet-geïdentificeerde DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen uit te voeren. Hij zendt eveneens de erop betrekking hebbende gegevens opgesomd in artikel 44quater, § 3, tweede lid, over.
Wanneer de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken bij de in het eerste lid, 2°, bedoelde vergelijking een positief verband vaststelt, past hij artikel 5quater, §§ 1, 3 en 4, van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken toe.
§ 4. De overzending van de uitslag aan de procureur des Konings, de kennisgeving van de uitslag aan de betrokkene, en het tegenonderzoek worden verricht overeenkomstig artikel 44quinquies, §§ 5 en 6, met dien verstande dat het tegenonderzoek wordt verricht aan de hand van de referentiestalen of daaruit afgeleide stalen van de betrokkene die DNA bevatten, en die ingevolge dit Wetboek of ingevolge de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken zijn afgenomen ten behoeve van het opstellen van een DNA-profiel.
§ 5. Indien op basis van paragraaf 2, derde lid, een nieuw referentiestaal werd afgenomen, vernietigt de deskundige bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, dit referentiestaal en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten uiterlijk zes maanden na de overzending van zijn verslag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-03-07/01, art. 7, 120; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
Art.45. De procureur des Konings doet de processen-verbaal, akten, stukken en werktuigen, ingevolge de voorgaande artikelen opgemaakt of in beslag genomen, onverwijld toekomen aan de onderzoeksrechter, opdat zal worden gehandeld zoals bepaald in het hoofdstuk Onderzoeksrechters; intussen blijft de verdachte in handen van het gerecht onder bevel tot medebrenging.
Art.46. De bevoegdheden, hierboven aan de procureur des Konings toegekend voor de gevallen van ontdekking op heterdaad, bestaan ook in alle gevallen waarin een misdaad of een wanbedrijf, zelfs al is het niet op heterdaad ontdekt, gepleegd is binnen een huis, en (de procureur des Konings verzocht wordt het misdrijf vast te stellen door :
1° het hoofd van dat huis ;
2° het slachtoffer van het strafbaar feit, wanneer dat strafbaar feit genoemd wordt in de artikelen 398 tot 405 van het Strafwetboek en de vermoedelijke pleger van het strafbaar feit de echtgenoot van het slachtoffer is of de persoon met wie hij of zij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft.) <W 1997-11-24/51, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 16-02-1998>
Art. 46bis.<W 2007-01-23/35, art. 2, 050; Inwerkingtreding : 24-03-2007> § 1. [2 Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven kan de procureur des Konings bij een met redenen omklede en schriftelijke beslissing overgaan of doen overgaan op basis van ieder gegeven in zijn bezit of door middel van een toegang tot de klantenbestanden van de actoren bedoeld in het tweede lid, eerste en tweede streepje, tot:
1° de identificatie van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een dienst bedoeld in het tweede lid, tweede streepje, of van het gebruikte elektronische communicatiemiddel;
2° de identificatie van de diensten bedoeld in het tweede lid, tweede streepje, waarop een bepaald persoon geabonneerd is of die door een bepaald persoon gewoonlijk gebruikt worden.
Hiertoe kan hij zo nodig, rechtstreeks of via de door de Koning aangewezen politiedienst, de medewerking vorderen van:
- de operator van een elektronisch communicatienetwerk, en
- iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.
[3 Met het oog op de identificatie van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een dienst bedoeld in het tweede lid, tweede streepje, kan hij ook, rechtstreeks of via de door de Koning aangewezen politiedienst, de medewerking vorderen van:
- de personen of instellingen bedoeld in artikel 46quater, § 1, op basis van de referentie van een elektronische banktransactie die voorafgaandelijk meegedeeld is door een van de actoren bedoeld in het tweede lid, eerste en tweede streepje, met toepassing van het eerste lid;
- de gesloten centra of woonunits in de zin van de artikelen 74/8 en 74/9 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, op basis van de contactgegevens van het centrum of de woonunit waar de intekening door de abonnee op een mobiele elektronische communicatiedienst heeft plaatsgevonden, die voorafgaandelijk meegedeeld zijn door een van de actoren bedoeld in het tweede lid, eerste en tweede streepje, met toepassing van het eerste lid;
- andere rechtspersonen die de abonnee zijn van een van de actoren bedoeld in het tweede lid, eerste of tweede streepje, of die zich in naam en voor rekening van natuurlijke personen abonneren op een elektronische communicatiedienst, op basis van gegevens die voorafgaandelijk meegedeeld zijn door een van de actoren bedoeld in het tweede lid, eerste en tweede streepje, met toepassing van het eerste lid.]3
De motivering weerspiegelt de proportionaliteit met inachtneming van de persoonlijke levenssfeer en de subsidiariteit ten opzichte van elke andere onderzoeksdaad.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de procureur des Konings de maatregel mondeling bevelen. De beslissing wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd.
Voor strafbare feiten die geen correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben, kan de procureur des Konings de in het eerste lid bedoelde gegevens slechts vorderen voor een periode van zes maanden voorafgaand aan zijn beslissing.]2
§ 2. [2 De actoren bedoeld in § 1, tweede lid, eerste en tweede streepje, van wie gevorderd wordt de in paragraaf 1 bedoelde gegevens mee te delen, verstrekken de procureur des Konings of de officier van gerechtelijke politie de gegevens in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning, op het voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie.]2
De Koning bepaalt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en op voorstel van de Minister van Justitie en van de minister die bevoegd is voor Telecommunicatie, de technische voorwaarden voor de toegang tot de in § 1 bedoelde gegevens, die beschikbaar zijn voor de procureur des Konings en voor de in dezelfde paragraaf aangewezen politiedienst.
[3 ...]3
[3 ...]3
[3 § 3. De actoren bedoeld in paragraaf 1, derde lid, eerste tot derde streepje, van wie de identificatie van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een dienst bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, tweede streepje, gevorderd wordt, verstrekken de procureur des Konings of de officier van gerechtelijke politie de gegevens in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering.
§ 4. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Iedere persoon die de gegevens weigert mee te delen of niet meedeelt in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, wordt gestraft [4 met geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro]4.]3
----------
(1)<W 2016-05-29/03, art. 8, 085; Inwerkingtreding : 28-07-2016>
(2)<W 2016-12-25/37, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
(3)<W 2022-07-20/14, art. 26, 113; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
(4)<W 2022-12-06/02, art. 8, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art. 46BIS/1.[1 § 1. Bij het opsporen van terroristische misdrijven als bedoeld in boek II, Titel Iter van het Strafwetboek, kan de procureur des Konings bij een met redenen omklede en schriftelijke beslissing, de noodzakelijke administratieve inlichtingen vorderen bij alle instellingen van sociale zekerheid als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid en artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde.
In zijn beslissing beschrijft de procureur des Konings nauwkeurig de inlichtingen die hij vordert en bepaalt hij de vorm waarin deze hem worden medegedeeld.
§ 2. Met toepassing van de uitzondering bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek en in afwijking van andersluidende bepalingen, delen de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde instellingen van sociale zekerheid de aldaar bedoelde inlichtingen onverwijld mee.
Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Iedere persoon die weigert de inlichtingen mee te delen, wordt gestraft [2 met geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro]2.
§ 3. Met toepassing van de uitzondering bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek en in afwijking van andersluidende bepalingen, doen de personeelsleden van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde instellingen van sociale zekerheid die uit hoofde van hun beroep kennis krijgen van één of meerdere informaties die ernstige aanwijzingen kunnen uitmaken van een terroristisch misdrijf bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek, aangifte overeenkomstig artikel 29. Uitgesloten van de in het eerste lid bedoelde informaties zijn de medische gegevens van persoonlijke aard, bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde. ]1
(NOTA : bij arrest nr.44/2019 van 14-03-2019 (B.St. 04-04-2019, p. 33193), heeft het Grondwettelijk Hof het artikel 43bis/1 § 3 vernietigd)
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-05-17/29, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(2)<W 2022-12-06/02, art. 9, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art. 46ter.<Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 6; Inwerkingtreding : 22-05-2003> § 1. Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven kan de procureur des Konings aan een postoperator toevertrouwde post, bestemd voor of afkomstig van een verdachte of die op hem betrekking heeft, onderscheppen en in beslag nemen, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben.
Indien deze maatregel zich situeert in het proactieve onderzoek zoals omschreven in artikel 28bis, § 2, gaat de procureur des Konings na of aan de bijzondere voorwaarden omschreven in dit artikel voldaan is.
Indien de procureur des Konings van oordeel is de inbeslagneming niet te moeten handhaven, geeft hij de stukken onverwijld aan de postoperator voor verdere verzending terug. In het andere geval wordt gehandeld overeenkomstig de artikelen 35 tot 39.
(Het begrip " post " in de zin van dit artikel dient te worden verstaan zoals het gedefinieerd is in artikel 131, 6°, 7° en 11°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.). <W 2005-12-27/34, art. 4, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>
§ 2. De procureur des Konings kan, bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing de medewerking van een postoperator vorderen teneinde de maatregel bepaald in § 1 mogelijk te maken. De postoperator is gehouden zijn medewerking onverwijld te verlenen.
Hij bepaalt in zijn beslissing de duur van de maatregel beoogd in de vorige paragraaf.
Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Iedere persoon die zijn medewerking weigert aan de vorderingen bedoeld in dit artikel, wordt gestraft [1 met geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro]1.
----------
(1)<W 2022-12-06/02, art. 10, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art. 46quater.[1 § 1. Bij het opsporen van de misdaden en de wanbedrijven kan de procureur des Konings, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de misdrijven een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben, de noodzakelijke informatie over de producten, diensten en verrichtingen van financiële aard en betreffende virtuele waarden, die betrekking hebben op een verdachte vorderen bij :
1° personen en instellingen als bedoeld in artikel 5, § 1, 3° tot 22° van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;
2° personen en instellingen die binnen het Belgisch grondgebied diensten beschikbaar stellen of aanbieden met betrekking tot virtuele waarden die toelaten dat gereglementeerde betaalmiddelen in virtuele waarden worden uitgewisseld.
§ 2. [2 Teneinde de maatregelen bedoeld in paragraaf 1 mogelijk te maken, kan de procureur des Konings op specifiek en met redenen omkleed verzoek informatie opvragen die is opgenomen in het centraal aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest.]2
§ 3. Ingeval de noodwendigheden van het opsporingsonderzoek dit vergen, kan de procureur des Konings bovendien vorderen dat :
1° gedurende een vernieuwbare periode van maximum twee maanden de verrichtingen van de verdachte onder toezicht worden geplaatst;
2° de bevraagde persoon of instelling de tegoeden en verbintenissen met betrekking tot de producten, diensten, verrichtingen en waarden bedoeld in paragraaf 1 niet meer uit handen mag geven voor een termijn die hij bepaalt, maar die niet langer kan zijn dan de termijn die loopt van het ogenblik waarop die persoon of instelling kennis neemt van zijn vordering tot vijf werkdagen na de kennisgeving van de hier bedoelde gegevens door die persoon of instelling.
De maatregel bedoeld in het eerste lid, 2°, kan slechts gevorderd worden wanneer ernstige en uitzonderlijke omstandigheden dit verantwoorden en enkel in geval de opsporing betrekking heeft op misdaden of wanbedrijven als bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4.
§ 4. De procureur des Konings kan, bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, de medewerking vorderen van de personen en instellingen bedoeld in paragraaf 1. De bevraagde instelling of persoon is gehouden zijn medewerking onverwijld te verlenen. In zijn beslissing beschrijft de procureur des Konings nauwkeurig de inlichtingen die hij vordert en de vorm waarin deze hem worden meegedeeld.
Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Iedere persoon die de gegevens weigert mee te delen of niet meedeelt in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, wordt gestraft [3 met geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro]3.]1
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 8, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 5, 111; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
(3)<W 2022-12-06/02, art. 11, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art. 46quinquies.<ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 6; Inwerkingtreding : 30-12-2005> § 1. Onverminderd artikel 89ter, kan de procureur des Konings bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing de politiediensten machtigen om te allen tijde, buiten medeweten van de eigenaar of van zijn rechthebbende, of zonder hun toestemming, een private plaats te betreden [1 en gesloten voorwerpen die zich op deze plaats bevinden te openen]1, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken of zouden uitmaken als bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, of gepleegd worden of zouden worden in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, en de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.
Een private plaats in de zin van dit artikel is de plaats die kennelijk :
- geen woning is;
- geen door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek is;
- geen lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts is als bedoeld in artikel 56bis, derde lid.
In spoedeisende gevallen kan de in het eerste lid bedoelde beslissing mondeling worden meegedeeld. De beslissing moet in dat geval zo spoedig mogelijk schriftelijk met redenen omkleed en bevestigd worden.
Ingeval de in het eerste lid bedoelde beslissing genomen wordt in het kader van de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden zoals bedoeld in de artikelen 47ter tot 47decies, worden de beslissing en alle ermee verband houdende processen-verbaal uiterlijk na het beëindigen van de bijzondere opsporingsmethode bij het strafdossier gevoegd.
§ 2. Het [1 betreden van de private plaats bedoeld in paragraaf 1, en het openen van gesloten voorwerpen die zich op deze plaats bevinden,]1 kan enkel geschieden teneinde :
1° die plaats op te nemen en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, die gediend hebben of bestemd zijn tot het plegen ervan of die uit een misdrijf voortkomen, van de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, van de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld of van de inkomsten uit de belegde voordelen;
2° de bewijzen te verzamelen van de aanwezigheid van de zaken bedoeld in 1°;
3° in het kader van een observatie een technisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 47sexies, § 1, derde lid, te plaatsen [1 , te herstellen of terug te nemen]1.
[1 4° de overeenkomstig paragraaf 5 meegenomen voorwerpen terug te plaatsen.]1
§ 3. Een inkijkoperatie kan door de procureur des Konings enkel worden beslist ten aanzien van plaatsen waarvan men op basis van precieze aanwijzingen vermoedt dat de zaken bedoeld in § 2, 1°, er zich bevinden, dat er bewijzen van kunnen verzameld worden, of dat ze gebruikt worden door personen op wie een verdenking rust.
§ 4. Het aanwenden van technische hulpmiddelen met het in § 2 beoogde doel, wordt gelijkgesteld met het betreden van een private plaats zoals bepaald in § 1.
[1 § 5. Indien het onderzoek van een in paragraaf 1 bedoeld voorwerp niet ter plaatse kan gebeuren en indien de informatie niet op een andere manier kan worden verkregen, is het de politiedienst toegestaan dit voorwerp mee te nemen voor een strikt beperkte duur. Het bewuste voorwerp wordt zo spoedig mogelijk teruggeplaatst, tenzij dit het goede verloop van het onderzoek in de weg staat.
§ 6. In het kader van de maatregel bedoeld in paragraaf 1, is het binnendringen in een informaticasysteem enkel mogelijk met het oog op de doeleinden bedoeld in paragraaf 2, 3°.
§ 7. De officier van gerechtelijke politie die de leiding heeft over de uitvoering van de maatregel bedoeld in paragraaf 1 of in artikel 89ter, § 1, stelt van het verloop van de maatregel een proces-verbaal op. Wanneer tijdens de uitvoering van de maatregel gesloten voorwerpen geopend werden of toepassing gemaakt werd van paragraaf 5, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal. Het proces-verbaal wordt uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het strafdossier gevoegd.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/37, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 46sexies. [1 § 1. Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven, wanneer het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen, kan de procureur des Konings de politiediensten bedoeld in het tweede lid machtigen om op het internet, desgevallend onder een fictieve identiteit, contact te onderhouden met een of meerdere personen waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat zij strafbare feiten die een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben, plegen of zouden plegen.
De Koning bepaalt de voorwaarden, onder meer voor wat de opleiding betreft, en de nadere regels voor de aanwijzing van de politiediensten die bevoegd zijn om de maatregel, bedoeld in dit artikel, ten uitvoer te leggen.
In uitzonderlijke omstandigheden en mits uitdrukkelijke machtiging van de procureur des Konings, kan de ambtenaaar van de in het tweede lid bedoelde politiediensten bij een welbepaalde operatie kortstondig een beroep doen op de deskundigheid van een persoon die niet tot de politiediensten behoort, indien dit strikt noodzakelijk voorkomt voor het welslagen van zijn opdracht. De machtiging en de identiteit van deze persoon worden bewaard in het in paragraaf 3, zevende lid, bedoelde dossier.
Dit artikel is niet van toepassing op de persoonlijke interactie op het internet van politieambtenaren, bij de uitvoering van hun opdrachten van gerechtelijke politie, met een of meerdere personen, die enkel een gerichte verificatie of een arrestatie tot direct doel heeft, en dit zonder gebruik te maken van een geloofwaardige fictieve identiteit.
§ 2. De maatregel bedoeld in § 1 wordt door de procureur des Konings bevolen met een voorafgaandelijke en met redenen omklede schriftelijke machtiging. Deze machtiging is geldig voor een termijn van drie maanden, onverminderd hernieuwing.
In spoedeisende gevallen kan de machtiging mondeling worden verstrekt. De machtiging moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in het eerste lid.
§ 3. Blijven vrij van straf de politieambtenaren die, in het kader van hun opdracht en met het oog op het welslagen ervan of ter verzekering van hun eigen veiligheid of deze van andere bij de maatregel betrokken personen, strikt noodzakelijke strafbare feiten plegen, mits uitdrukkelijk akkoord van de procureur des Konings.
Die strafbare feiten mogen niet ernstiger zijn dan die waarvoor de maatregel wordt aangewend en moeten noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het nagestreefde doel.
Het eerste en het tweede lid zijn eveneens van toepassing op de personen die aan de uitvoering van deze opdracht noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand hebben verleend en op de personen, bedoeld in § 1, derde lid.
Blijft vrij van straf de magistraat die, met inachtneming van dit Wetboek, machtiging verleent aan een politieambtenaar en aan de persoon bedoeld in het derde lid tot het plegen van strafbare feiten in het kader van de uitvoering van de maatregel.
De politieambtenaren melden schriftelijk en vóór de uitvoering van de maatregel aan de procureur des Konings, de misdrijven die zij of de personen bedoeld in het derde lid, voornemens zijn te plegen.
Indien deze voorafgaande kennisgeving niet kon gebeuren, stellen de politieambtenaren de procureur des Konings onverwijld in kennis van de misdrijven die zij of de personen bedoeld in het derde lid, hebben gepleegd en bevestigen dit nadien schriftelijk.
De procureur des Konings vermeldt in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in het derde lid in het kader van deze door hem bevolen maatregel kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier bewaard. Hij heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het in artikel 56bis, respectievelijk de artikelen 235ter, § 3, en 235quater, § 3, bedoelde inzagerecht van de onderzoeksrechter en de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.
§ 4. De met het onderzoek belaste officier van gerechtelijke politie stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen in de uitvoering van deze maatregel, met inbegrip van de relevante contacten. Deze processen-verbaal worden uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het dossier gevoegd.
De contacten bedoeld in paragraaf 1 worden met de passende technische middelen geregistreerd en uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het dossier gevoegd of ter griffie, al dan niet in digitale vorm, neergelegd.
§ 5. De procureur des Konings staat in voor de tenuitvoerlegging van de machtigingen tot de maatregel bedoeld in § 1, eerste lid, die zijn verleend door de onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek overeenkomstig artikel 56bis.
De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld § 3, derde lid, in het kader van de door de onderzoeksrechter bevolen maatregel kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in § 3, zevende lid, bewaard.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/37, art. 7, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 46septies.[1 § 1. Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven bedoeld in artikel 8 van de wet van 25 december 2016 betreffende de verwerking van passagiersgegevens, kan de procureur des Konings, bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing tot gerichte opzoeking en, behoudens in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid, na voorafgaande machtiging door de onderzoeksrechter, zelf of met een opdracht aan een officier van gerechtelijke politie de Passagiersinformatie-eenheid vorderen tot het meedelen van de passagiersgegevens overeenkomstig artikel 27 van de wet van 25 december 2016 betreffende de verwerking van passagiersgegevens.
§ 2. Met het oog op de machtiging bedoeld in paragraaf 1, maakt de procureur des Konings zijn beslissing over aan de onderzoeksrechter. De onderzoeksrechter gaat enkel na of de beslissing voldoet aan de voorwaarden van proportionaliteit en subsidiariteit, aan de finaliteit bepaald in artikel 8 van de wet van 25 december 2016 betreffende de verwerking van passagiersgegevens en of de feiten, minstens indirect, een objectief verband vertonen met het betrokken vervoermiddel. Vervolgens maakt de onderzoeksrechter zijn machtiging onverwijld over aan de procureur des Konings.
§ 3. In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan iedere officier van gerechtelijke politie, na mondelinge en voorafgaande instemming van de procureur des Konings, bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, de leidend ambtenaar van de Passagiersinformatie-eenheid vorderen tot het meedelen van de passagiersgegevens als bedoeld in paragraaf 1. De officier van gerechtelijke politie deelt zijn beslissing en de verkregen informatie onverwijld en uiterlijk binnen 24 uur mee aan de procureur des Konings en motiveert tevens de uiterst dringende noodzakelijkheid.
§ 4. Met hetzelfde doel als bepaald in paragraaf 1, kan de procureur des Konings de Passagiersinformatie-eenheid vorderen een voorafgaande beoordeling uit te voeren overeenkomstig artikel 24, § 2, 1°, van de wet van 25 december 2016 betreffende de verwerking van passagiersgegevens. Deze maatregel van voorafgaande beoordeling kan betrekking hebben op een geheel van gegevens die betrekking hebben op een specifiek onderzoek. In dit geval preciseert de procureur des Konings de duur van de maatregel die niet langer kan zijn dan een maand, te rekenen vanaf de beslissing, onverminderd hernieuwing.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan iedere officier van gerechtelijke politie, na mondelinge en voorafgaande instemming van de procureur des Konings, bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, de leidend ambtenaar van de Passagiersinformatie-eenheid hiervoor vorderen. De officier van de gerechtelijke politie deelt onverwijld en uiterlijk binnen de 24 uur zijn beslissing mee aan de procureur des Konings en motiveert tevens de uiterst dringende noodzakelijkheid.]1
----------
(1)<W 2024-05-16/57, art. 15, 126; Inwerkingtreding : 15-07-2024>
Art.47. Wanneer de procureur des Konings, buiten de gevallen van (de artikelen 32, 46 en 46bis), door een aangifte of op enige andere wijze verneemt dat er een misdaad of een wanbedrijf in zijn arrondissement is gepleegd of dat iemand (die van een misdaad of wanbedrijf verdacht wordt), zich in zijn arrondissement bevindt, (kan hij vorderen) dat de onderzoeksrechter een onderzoek zal bevelen en zelfs dat hij zich zo nodig ter plaatse zal begeven, ten einde aldaar alle nodige processen-verbaal op te maken, zoals bepaald in het hoofdstuk Onderzoeksrechters. <W 10-07-1967, art. 1, 36°> <W 1998-03-12/39, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> <W 1998-06-10/96, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 02-10-1998>
Art. 47bis.[1 § 1. Vooraleer wordt overgegaan tot het verhoor van een persoon aan wie geen misdrijf ten laste wordt gelegd, wordt op beknopte wijze kennis gegeven van de feiten waarover hij zal worden verhoord en wordt hem meegedeeld dat:
1) hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen;
2) zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt;
3) hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen;
4) hij kan vragen dat een bepaalde opsporingshandeling wordt verricht of een bepaald verhoor wordt afgenomen;
5) hij gebruik mag maken van de documenten in zijn bezit, zonder dat daardoor het verhoor wordt uitgesteld en dat hij, tijdens de ondervraging of later, mag vragen dat deze documenten bij het proces-verbaal van het verhoor of bij het dossier worden gevoegd.
Al deze elementen worden nauwkeurig opgenomen in een proces-verbaal.
§ 2. Vooraleer wordt overgegaan tot het verhoor van een verdachte, wordt aan de te ondervragen persoon op beknopte wijze kennis gegeven van de feiten waarover hij zal worden verhoord en wordt hem meegedeeld dat:
1) hij als verdachte wordt verhoord en dat hij het recht heeft om voor het verhoor een vertrouwelijk overleg te hebben met een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat, en zich door hem kan laten bijstaan tijdens het verhoor, in zoverre de feiten die hem ten laste kunnen worden gelegd een misdrijf betreffen waarvoor een vrijheidsstraf kan worden opgelegd; en, in geval hij niet van zijn vrijheid is benomen, hij zelf de nodige maatregelen moet nemen om zich te laten bijstaan;
2) hij de keuze heeft na bekendmaking van zijn identiteit om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de hem gestelde vragen of te zwijgen;
3) hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen;
4) zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt;
5) hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen;
6) in voorkomend geval: hij niet van zijn vrijheid is benomen en hij op elk ogenblik kan gaan en staan waar hij wil;
7) hij kan vragen dat een bepaalde opsporingshandeling wordt verricht of een bepaald verhoor wordt afgenomen;
8) hij gebruik mag maken van de documenten in zijn bezit, zonder dat daardoor het verhoor wordt uitgesteld en dat hij, tijdens de ondervraging of later, mag vragen dat deze documenten bij het proces-verbaal van het verhoor of bij het dossier worden gevoegd;
[2 9) hij recht heeft op kosteloze vertolking en vertaling in een taal die hij verstaat van de relevante passages van, in voorkomend geval, het bevel tot aanhouding of het Europees aanhoudingsbevel, de dagvaarding en de rechterlijke uitspraak, binnen een redelijke termijn, indien hij de taal van de procedure niet verstaat.]2
[2 Vooraleer wordt overgegaan tot het verhoor van een verdachte die de taal van de procedure niet spreekt of verstaat, met inbegrip van de verdachte die lijdt aan spraak- en gehoorstoornissen, wordt hem voorafgaand aan het eerste verhoor gevraagd in welke taal die hij verstaat hij wenst te worden bijgestaan voor het verdere verloop van de rechtspleging door een tolk en de vertaling wenst te bekomen van relevante passages van, in voorkomend geval, het bevel tot aanhouding of het Europees aanhoudingsbevel, de dagvaarding en de rechterlijke uitspraak.]2
§ 3. Indien het verhoor van een meerderjarige verdachte op schriftelijke uitnodiging geschiedt, kunnen de in paragraaf 2 bedoelde rechten, evenals de beknopte mededeling van de feiten waarover de te ondervragen persoon zal worden verhoord, reeds ter kennis worden gebracht in deze uitnodiging waarvan een kopie gevoegd wordt bij het proces-verbaal van verhoor. In dit geval geldt de uitnodiging als mededeling van de rechten bedoeld in paragraaf 2 en wordt de betrokkene geacht een vertrouwelijk overleg te hebben gepleegd met een advocaat en de nodige maatregelen te hebben genomen om zich door hem te laten bijstaan tijdens het verhoor. Indien de betrokkene zich niet laat bijstaan door een advocaat, wordt hij, vooraleer het verhoor aanvangt, alleszins gewezen op de rechten bedoeld in paragraaf 2, 2) en 3).
[2 Indien het in het eerste lid bedoelde verhoor een minderjarige betreft die zich zonder advocaat aanmeldt voor verhoor, wordt contact opgenomen met de permanentiedienst die wordt georganiseerd door de Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone, of, bij gebrek hieraan, door de stafhouder van de Orde of zijn gemachtigde teneinde de door die minderjarige gekozen advocaat of een andere advocaat te contacteren en hem door die advocaat te laten bijstaan tijdens het verhoor. Het verhoor kan pas plaatsvinden na een vertrouwelijk overleg tussen de minderjarige en een advocaat, dit ofwel in een lokaal van de politie ofwel telefonisch. Het verhoor van de minderjarige kan enkel gebeuren in aanwezigheid van zijn advocaat.]2
Indien het verhoor van een meerderjarige verdachte niet op uitnodiging geschiedt of indien bij de uitnodiging de in paragraaf 2 bedoelde elementen niet zijn vermeld, wordt hij in kennis gesteld van deze elementen en kan het verhoor op verzoek van de te ondervragen persoon eenmalig worden uitgesteld, teneinde hem de gelegenheid te geven zijn in paragraaf 2, 1), bedoelde rechten uit te oefenen. In dat geval wordt een datum bepaald voor het verhoor waarop het eerste lid van toepassing is. De meerderjarige te ondervragen persoon kan vrijwillig en weloverwogen afstand doen van de in paragraaf 2, eerste lid, 1), bedoelde rechten. Hij moet de afstand schriftelijk doen, in een door hem gedateerd en ondertekend document, waarin hem de nodige informatie wordt verstrekt over de mogelijke gevolgen van een afstand van het recht op bijstand van een advocaat.
Betrokkene wordt in kennis gesteld dat hij zijn afstand kan herroepen.
Indien het in het derde lid bedoelde verhoor een minderjarige betreft, [2 is het tweede lid van toepassing]2. Indien de advocaat in akkoord met de minderjarige hierom verzoekt, wordt het verhoor eenmaal uitgesteld zodanig dat de minderjarige een advocaat kan raadplegen en door deze bijgestaan kan worden tijdens het verhoor.
Al de in deze paragraaf vermelde elementen worden nauwkeurig opgenomen in een proces-verbaal.
§ 4. Onverminderd paragraaf 2, wordt aan eenieder die van zijn vrijheid is benomen overeenkomstig de artikelen 1, 2, 3 [2 ...]2 en 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis meegedeeld dat hij de rechten geniet die worden opgesomd in de artikelen 2bis [2 ...]2, 16 en 20, § 1, van dezelfde wet.
§ 5. Aan de in de paragrafen 2 en 4 bedoelde personen wordt zonder onnodig uitstel voor het eerste verhoor een schriftelijke verklaring van de in de paragrafen 2 en 4 bedoelde rechten overhandigd.
De vorm en inhoud van deze verklaring van rechten worden door de Koning bepaald.
§ 6. De volgende bepalingen zijn op alle verhoren van toepassing:
1) Het proces-verbaal vermeldt nauwkeurig het tijdstip waarop het verhoor wordt aangevat, eventueel onderbroken en hervat, alsook beëindigd. Het vermeldt nauwkeurig de identiteit van de personen die in het verhoor, of in een gedeelte daarvan, tussenkomen, en het tijdstip van hun aankomst en vertrek. Het vermeldt ook de bijzondere omstandigheden en alles wat op de verklaring of de omstandigheden waarin zij is afgelegd, een bijzonder licht kan werpen.
2) De bewoordingen van de mededeling van de in de paragrafen 1, 2 en 4, bedoelde rechten worden aangepast in functie van de leeftijd van de betrokkene of in functie van een mogelijke kwetsbaarheid van de betrokkene die zijn vermogen aantast om deze rechten te begrijpen.
Hiervan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor.
3) Aan het einde van het verhoor geeft men de ondervraagde persoon de tekst van zijn verhoor te lezen, tenzij hij vraagt dat het hem wordt voorgelezen. Er wordt hem gevraagd of hij zijn verklaringen wil verbeteren of daaraan iets wil toevoegen. Deze bepaling is eveneens van toepassing op het audio gefilmd verhoor overeenkomstig artikel 2bis, § 3, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
4) Indien een in de hoedanigheid van slachtoffer of van verdachte ondervraagde persoon de taal van de procedure niet verstaat of spreekt of indien hij lijdt aan gehoor- of spraakstoornissen, wordt een beroep gedaan op een beëdigd tolk tijdens het verhoor. Indien geen enkele beëdigd tolk beschikbaar is, wordt de ondervraagde persoon gevraagd zelf zijn verklaring te noteren.
Indien een in een andere hoedanigheid dan slachtoffer of verdachte ondervraagde persoon de taal van de procedure niet verstaat of spreekt of indien hij lijdt aan gehoor- of spraakstoornissen, wordt ofwel een beroep gedaan op een beëdigd tolk, ofwel worden zijn verklaringen genoteerd in zijn taal, ofwel wordt hem gevraagd zelf zijn verklaring te noteren.
[3 Ingeval de beëdigd tolk in de onmogelijkheid verkeert om zich te verplaatsen, kan deze bijstand ook met telecommunicatiemiddelen worden verleend. De organisatie en het verloop van de bijstand met telecommunicatiemiddelen moeten zodanig zijn dat de rechten van verdediging van de ondervraagde persoon worden gevrijwaard.]3
In geval van vertolking maakt het proces-verbaal melding van de bijstand door een beëdigd tolk, alsmede van diens naam en hoedanigheid [3 en van de wijze waarop deze bijstand werd verleend]3. De kosten van vertolking zijn ten laste van de Staat.
5) Indien tijdens het verhoor van een persoon, die aanvankelijk niet werd verhoord als verdachte, blijkt dat er elementen zijn die laten vermoeden dat hem feiten ten laste kunnen worden gelegd, dan wordt hij ingelicht over de rechten die hij heeft ingevolge paragraaf 2 en, in voorkomend geval, paragraaf 4 en wordt hem de in paragraaf 5 bedoelde schriftelijke verklaring overhandigd.
6) Het verhoor wordt geleid door de verhoorder. De verhoorder geeft op beknopte wijze kennis aan de advocaat van de feiten waarop het verhoor betrekking heeft.
7) [2 ...]2
De bijstand van de advocaat tijdens het verhoor heeft tot doel toezicht mogelijk te maken op:
a) de eerbiediging van het recht van de te horen persoon zichzelf niet te beschuldigen en de keuzevrijheid om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de gestelde vragen of te zwijgen;
b) de wijze waarop de ondervraagde persoon tijdens het verhoor wordt behandeld, inzonderheid op het al dan niet kennelijk uitoefenen van ongeoorloofde druk of dwang;
c) de kennisgeving van de in paragraaf 2, en in voorkomend geval paragraaf 4, bedoelde rechten van verdediging en de regelmatigheid van het verhoor.
De advocaat kan op het verhoorblad melding laten maken van de schendingen van de in de bepaling onder a), b) en c) vermelde rechten die hij meent te hebben vastgesteld. De advocaat kan vragen dat een bepaalde opsporings-handeling wordt verricht of een bepaald verhoor wordt afgenomen. Hij kan verduidelijking vragen over vragen die worden gesteld. Hij kan opmerkingen maken over het onderzoek en over het verhoor. Het is hem evenwel niet toegelaten te antwoorden in de plaats van de verdachte of het verloop van het verhoor te hinderen.
Al deze elementen worden nauwkeurig opgenomen in het proces-verbaal van verhoor.
8) Onverminderd de rechten van verdediging is de advocaat verplicht tot geheimhouding van de informatie waarvan hij kennis krijgt door het verlenen van bijstand tijdens de verhoren afgenomen tijdens het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek en door het verlenen van bijstand tijdens de confrontaties en de meervoudige confrontaties. Hij die de geheimhoudingsplicht schendt, wordt gestraft met de bij artikel 458 van het Strafwetboek bepaalde straffen.
9) Tegen een persoon kan geen veroordeling worden uitgesproken die gegrond is op verklaringen die hij heeft afgelegd in strijd met de paragrafen 2, 3, 4 en de bepaling onder 5), met uitsluiting van paragraaf 5, wat betreft het voorafgaandelijk vertrouwelijk overleg of de bijstand door een advocaat tijdens het verhoor of in strijd met de artikelen 2bis [2 ...]2, 20, § 1, en 24bis/1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis wat betreft het voorafgaandelijk vertrouwelijk overleg of de bijstand door een advocaat tijdens het verhoor.]1
----------
(1)<W 2016-11-21/02, art. 3, 086; Inwerkingtreding : 27-11-2016>
(2)<W 2024-04-25/24, art. 3, 125; Inwerkingtreding : 27-06-2024>
(3)<W 2024-04-25/20, art. 15, 127; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Afdeling III. -
Onderafdeling 1.
Art. 47ter.<W 2003-01-06/34, art. 4, 038; Inwerkingtreding : 22-05-2003> § 1. (De bijzondere opsporingsmethoden zijn de observatie, [1 de infiltratie, de burgerinfiltratie en de informantenwerking]1.
Deze methoden worden door de door de minister van Justitie aangewezen politiediensten aangewend in het kader van een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek, onder de controle van het openbaar ministerie en onverminderd de artikelen 28bis, §§ 1 en 2, 55 en 56, § 1, en 56bis, met als doel het vervolgen van daders van misdrijven, het opsporen, verzamelen, registreren en verwerken van gegevens en inlichtingen op grond van ernstige aanwijzingen van te plegen of reeds gepleegde, al dan niet aan het licht gebrachte strafbare feiten.
Deze methoden kunnen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de observatie, de infiltratie en de informantenwerking ook worden aangewend in het kader van de uitvoering van straffen of vrijheidsberovende maatregelen, wanneer de persoon zich heeft onttrokken aan de uitvoering daarvan.) <W 2005-12-27/34, art. 7, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>
§ 2. De procureur des Konings staat in voor de permanente controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden door de politiediensten binnen zijn gerechtelijk arrondissement.
De procureur des Konings licht de federale procureur in van de bijzondere opsporingsmethoden die in zijn gerechtelijk arrondissement worden toegepast.
Ingeval de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden zich uitstrekt over meerdere gerechtelijke arrondissementen of kadert binnen de bevoegdheid van de federale procureur, brengen de bevoegde procureurs des Konings en de federale procureur elkaar hiervan onverwijld op de hoogte en nemen zij alle noodzakelijke maatregelen om het goede verloop van de operatie te verzekeren.
Binnen elke gedeconcentreerde gerechtelijke (directie), als bedoeld in artikel 105 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, wordt een officier belast met de permanente controle over de bijzondere opsporingsmethoden in het arrondissement. Deze officier wordt aangewezen door de directeur-generaal van de algemene directie van de gerechtelijke politie en van de federale politie, op voordracht van de gerechtelijke directeur en na advies van de procureur des Konings. Hij kan zich daarbij door één of meerdere officieren laten bijstaan die volgens dezelfde procedure worden aangewezen. <W 2006-06-20/34, art. 48, 047; Inwerkingtreding : 01-03-2007>
(NOTA : bij arrest nr 105/2007 van 19-07-2007 (B.St. 13-08-2007, p. 42941-42954), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 47ter, § 1, derde lid, vernietigd)
----------
(1)<W 2018-07-22/04, art. 2, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Onderafdeling 2. -
Art. 47quater. <W 2003-01-06/34, art. 4, 038; Inwerkingtreding : 22-05-2003> Een politieambtenaar mag bij de tenuitvoerlegging van een bijzondere opsporingsmethode een verdachte niet brengen tot andere strafbare feiten dan deze waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
In geval van inbreuk op het vorige lid wordt de onontvankelijkheid van de strafvordering voor wat betreft deze feiten uitgesproken.
(NOTA : bij arrest nr 202/2004 van 21-12-2004 (B.St. 06-01-2005, p. 388-389), heeft het Arbitragehof dit artikel vernietigd)
Art. 47quinquies.<Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> § 1. Onverminderd het bepaalde in § 2 is het de politieambtenaar, belast met de uitvoering van de bijzondere opsporingsmethoden, verboden in het kader van zijn opdracht strafbare feiten te plegen.
§ 2. Blijven vrij van straf de politieambtenaren die, in het kader van hun opdracht en met het oog op het welslagen ervan of ter verzekering van hun eigen veiligheid of deze van andere bij de operatie betrokken personen, strikt noodzakelijke strafbare feiten plegen, mits uitdrukkelijk akkoord van de procureur des Konings.
Die strafbare feiten mogen niet ernstiger zijn dan die waarvoor de methoden worden aangewend en moeten noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het nagestreefde doel.
(Het eerste en het tweede lid zijn eveneens van toepassing op de personen die aan de uitvoering van deze opdracht noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand hebben verleend en op de personen, bedoeld in artikel 47octies, § 1, tweede lid.) <W 2005-12-27/34, art. 8, 1°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>
Blijft vrij van straf de magistraat die, met inachtneming van dit wetboek, machtiging verleent aan een politieambtenaar (en aan de personen bedoeld in het derde lid) tot het plegen van strafbare feiten in het kader van de uitvoering van een bijzondere opsporingsmethode. <W 2005-12-27/34, art. 8, 2°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>
§ 3. (De politieambtenaren melden schriftelijk en vóór de uitvoering van de bijzondere opsporingsmethoden aan de procureur des Konings, de misdrijven als bedoeld in § 2, die zij of de personen bedoeld in § 2, derde lid, voornemens zijn te plegen.
Indien deze voorafgaande kennisgeving niet kon gebeuren, stellen de politieambtenaren de procureur des Konings onverwijld in kennis van de misdrijven die zij of de personen bedoeld in § 2, derde lid, hebben gepleegd en bevestigen dit nadien schriftelijk.) <W 2005-12-27/34, art. 8, 3°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>bare feiten als bedoeld in § 2, die zij voornemens zijn te plegen.
§ 4. De Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken nemen, op gezamenlijk voorstel van de federale procureur [2 en de procureur-generaal die binnen het college van procureurs-generaal belast is met de bijzondere opsporingsmethoden]2, de bijzondere maatregelen, die strikt noodzakelijk zijn om de afscherming van de identiteit en de veiligheid van de politieambtenaren, belast met de uitvoering van de bijzondere opsporingsmethoden, bij de voorbereiding en de uitvoering van hun opdrachten te allen tijde te vrijwaren. Er kan geen misdrijf zijn wanneer feiten in dat verband worden gepleegd.
[1 § 5. Blijven vrij van straf de politieambtenaren van de directie van de speciale eenheden van de federale politie die, in het kader van hun opleiding en met het oog op het kunnen uitvoeren van de bijzondere opsporingsmethoden van de observatie en van de infiltratie, strikt noodzakelijke strafbare feiten plegen bedoeld in het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg.
Deze strafbare feiten moeten noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het nagestreefde doel van de opleiding, met gebruikmaking van de voorzichtigheid die verwacht mag worden van gespecialiseerde politiediensten, met steeds voorrang voor de verkeersveiligheid en waarbij in redelijkheid alle voorzorgen dienen in acht te worden genomen opdat geen lichamelijk letsel of materiële schade aan derden of zichzelf zou worden toegebracht.
Het plegen van deze strafbare feiten vereist het voorafgaand en schriftelijk akkoord van de federale procureur. Dit akkoord omvat de dagen en de plaatsen waar deze strafbare feiten, in voorkomend geval, kunnen worden gepleegd, alsmede het door de politiedienst gebruikte voertuig en de nummerplaat ervan.
Blijft vrij van straf, de magistraat die machtiging verleent aan een politieambtenaar bedoeld in het eerste lid tot het plegen van strafbare feiten in het kader van de in dit artikel bedoelde opleiding.]1
----------
(1)<W 2014-04-25/23, art. 6, 074; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
(2)<W 2018-07-22/04, art. 3, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Onderafdeling 3. -
Art. 47sexies.<Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> § 1. Observatie in de zin van dit wetboek is het stelselmatig waarnemen door een politieambtenaar van één of meerdere personen, hun aanwezigheid of gedrag, of van bepaalde zaken, plaatsen of gebeurtenissen.
Een stelselmatige observatie in de zin van dit wetboek is een observatie van meer dan vijf opeenvolgende dagen of van meer dan vijf niet-opeenvolgende dagen gespreid over een periode van een maand, een observatie waarbij technische hulpmiddelen worden aangewend, een observatie met een internationaal karakter, of een observatie uitgevoerd door de gespecialiseerde eenheden van de federale politie.
Een technisch hulpmiddel in de zin van dit wetboek is een configuratie van componenten die signalen detecteert, deze transporteert, hun registratie activeert en de signalen registreert, met uitzondering van de technische middelen die worden aangewend om een maatregel als bedoeld in artikel 90ter uit te voeren.
(Een toestel gebruikt voor het nemen van foto's wordt uitsluitend beschouwd als een technisch hulpmiddel in de zin van dit Wetboek in het geval bedoeld in artikel 56bis, tweede lid.) <W 2005-12-27/34, art. 9, 1°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>
[2 De technologie voor het gebruik van een dienst met locatiegegevens of van lokalisatieapparatuur geplaatst in een voertuig, zoals bedoeld in artikel 2.14 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, met het oog op de opsporing ervan ingeval van ontvreemding, wordt niet beschouwd als een technisch hulpmiddel in de zin van dit wetboek.]2
§ 2. De procureur des Konings kan in het kader van het opsporingsonderzoek een observatie machtigen wanneer het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.
Een observatie met gebruik van technische hulpmiddelen kan enkel gemachtigd worden wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben.
§ 3. De machtiging tot observatie is schriftelijk en vermeldt :
1° [1 de ernstige aanwijzingen van het strafbaar feit die de observatie wettigen, of, indien de observatie zich situeert in het proactieve onderzoek zoals omschreven in artikel 28bis, § 2, het redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, en de bijzondere aanwijzingen met betrekking tot de elementen omschreven in deze laatste bepaling, die de observatie wettigen;]1
2° de redenen waarom de observatie onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen;
3° de naam of indien die niet bekend is, een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de geobserveerde persoon of personen, alsmede van de zaken, plaatsen of gebeurtenissen bedoeld in § 1;
4° de wijze waarop aan de observatie uitvoering zal worden gegeven, daaronder begrepen de toelating tot het gebruik van technische hulpmiddelen in de gevallen bepaald bij § 2, tweede lid, en artikel 56bis, tweede lid. In dit laatste geval vermeldt de machtiging van de onderzoeksrechter het adres of een zo nauwkeurig mogelijke plaatsbepaling van de woning waarop de observatie betrekking heeft;
5° de periode tijdens welke de observatie kan worden uitgevoerd en die niet langer mag zijn dan [1 drie maanden]1 te rekenen van de datum van de machtiging;
6° de naam en de hoedanigheid van de officier van gerechtelijke politie, die de leiding heeft over de uitvoering van de observatie.
§ 4. (De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de observatie kunnen worden gepleegd.
Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47septies, § 1, tweede lid, bewaard.) <W 2005-12-27/34, art. 9, 2°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>
§ 5. In spoedeisende gevallen kan de machtiging tot observatie mondeling worden verstrekt. De machtiging moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in [1 paragraaf 3]1.
§ 6. De procureur des Konings kan steeds op gemotiveerde wijze zijn machtiging tot observatie wijzigen, aanvullen of verlengen. Hij kan te allen tijde zijn machtiging intrekken. Hij gaat bij elke wijziging, aanvulling of verlenging van zijn machtiging na of de voorwaarden bepaald in §§ 1 tot 3, zijn vervuld en handelt daarbij overeenkomstig § 3, 1° tot 6°.
§ 7. De procureur des Konings staat in voor de tenuitvoerlegging van de machtigingen tot observatie die zijn verleend door de onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek overeenkomstig artikel 56bis.
(De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de door de onderzoeksrechter bevolen observatie kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47septies, § 1, tweede lid, bewaard.) <W 2005-12-27/34, art. 9, 3°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>
----------
(1)<W 2016-12-25/37, art. 8, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
(2)<W 2023-12-19/08, art. 29, 117; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 47septies. <W 2005-12-27/34, art. 10, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005> § 1. De officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 6°, brengt de procureur des Konings nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over elke fase in de uitvoering van de observaties waarover hij de leiding heeft.
Deze vertrouwelijke verslagen worden rechtstreeks aan de procureur des Konings overgezonden, die ze in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier bewaart. Hij heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het in artikel 56bis respectievelijk de artikelen 235ter, § 3, en 235quater, § 3, bedoelde inzagerecht van de onderzoeksrechter en van de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.
§ 2. De machtiging tot observatie en de beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging worden bij het vertrouwelijk dossier gevoegd.
De officier van gerechtelijke politie, bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 6°, stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen van de uitvoering van de observatie, doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant en van de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie in het gedrang kunnen brengen. Deze elementen worden enkel opgenomen in het schriftelijk verslag bedoeld in § 1, eerste lid.
In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot observatie en worden de vermeldingen bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 1°, 2°, 3° en 5°, opgenomen. De procureur des Konings bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot observatie.
De opgestelde processen-verbaal en de in het derde lid bedoelde beslissing worden uiterlijk na het beëindigen van de observatie bij het strafdossier gevoegd.
Onderafdeling 4. -
Art. 47octies.<Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> § 1. Infiltratie in de zin van dit wetboek is het door een politieambtenaar, infiltrant genoemd, onder een fictieve identiteit, duurzaam contact onderhouden met een of meerdere personen, waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat zij strafbare feiten in het kader van een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of misdaden of wanbedrijven als bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4 plegen of zouden plegen.
In uitzonderlijke omstandigheden en mits uitdrukkelijke machtiging van de bevoegde magistraat, kan de infiltrant bij een welbepaalde operatie kortstondig een beroep doen op de deskundigheid van een persoon die niet tot de politiediensten behoort, indien dit strikt noodzakelijk voorkomt voor het welslagen van zijn opdracht.
§ 2. De procureur des Konings kan in het kader van het opsporingsonderzoek een infiltratie machtigen wanneer het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.
Hij kan de politiedienst machtigen om, binnen het wettelijk kader van een infiltratie en met inachtneming van de finaliteit ervan, bepaalde politionele onderzoekstechnieken aan te wenden. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit, op voordracht van de minister van Justitie en na advies van het College van procureurs-generaal, deze politionele onderzoekstechnieken. [1 Deze politionele onderzoekstechnieken kunnen slechts worden aangewend door leden van de directie van de speciale eenheden van de federale politie en, desgevallend, mits bijkomend voorafgaand akkoord van de federale procureur, in samenwerking met buitenlandse speciaal daartoe opgeleide en bevoegde ambtenaren.]1
[1 De procureur des Konings]1 kan tevens, indien daartoe grond bestaat, toelating verlenen om de noodzakelijke maatregelen te nemen ter vrijwaring van de veiligheid en de fysieke, psychische en morele integriteit van de infiltrant. Deze toelating wordt bewaard in het vertrouwelijk dossier bedoeld in artikel 47novies, § 1, tweede lid.
§ 3. De machtiging tot infiltratie is schriftelijk en vermeldt :
1° de ernstige aanwijzingen van het strafbaar feit die de infiltratie wettigen [2 of, indien de infiltratie zich situeert in het proactieve onderzoek zoals omschreven in artikel 28bis, § 2, het redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, en de bijzondere aanwijzingen met betrekking tot de elementen omschreven in deze laatste bepaling, die de infiltratie wettigen]2;
2° de redenen waarom de infiltratie onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen;
3° indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de persoon of personen bedoeld in § 1;
4° de wijze waarop aan de infiltratie uitvoering zal worden gegeven, daaronder begrepen de toelating kortstondig een beroep te doen op de deskundigheid van een burger, zoals bepaald in § 1, tweede lid, en de toelating politionele onderzoekstechnieken, zoals bepaald in § 2, tweede lid, aan te wenden;
5° de periode tijdens welke de infiltratie kan worden uitgevoerd en die niet langer mag zijn dan drie maanden te rekenen van de datum van de machtiging;
6° de naam en de hoedanigheid van de officier van gerechtelijke politie, die de leiding heeft over de uitvoering van de infiltratie.
§ 4. (De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de infiltratie kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47novies, § 1, tweede lid, bewaard.) <W 2005-12-27/34, art. 11, 1°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>
§ 5. In spoedeisende gevallen kan de machtiging tot infiltratie mondeling worden verstrekt. De machtiging moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in [2 paragraaf 3]2.
§ 6. De procureur des Konings kan steeds op gemotiveerde wijze zijn machtiging tot infiltratie wijzigen, aanvullen of verlengen. Hij kan te allen tijde zijn machtiging intrekken. Hij gaat bij elke wijziging, aanvulling of verlenging van zijn machtiging na of de voorwaarden bepaald in §§ 1 tot 3 zijn vervuld en handelt daarbij overeenkomstig § 3, 1° tot 6°.
§ 7. De procureur des Konings staat in voor de tenuitvoerlegging van de machtigingen tot infiltratie die zijn verleend door de onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek overeenkomstig artikel 56bis.
(De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de door de onderzoeksrechter bevolen infiltratie kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47novies, § 1, tweede lid, bewaard.) <W 2005-12-27/34, art. 11, 2°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>
----------
(1)<W 2010-12-29/09, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 30-01-2011>
(2)<W 2016-12-25/37, art. 9, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 47novies. <W 2005-12-27/34, art. 12, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005> § 1. De officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47octies, § 3, 6°, brengt de procureur des Konings nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over elke fase in de uitvoering van de infiltraties waarover hij de leiding heeft.
Deze vertrouwelijke verslagen worden rechtstreeks aan de procureur des Konings overgezonden, die ze in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier bewaart. Hij heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het in artikel 56bis respectievelijk de artikelen 235ter, § 3, en 235quater, § 3, bedoelde inzagerecht van de onderzoeksrechter en van de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.
§ 2. De machtiging tot infiltratie en de beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging worden bij het vertrouwelijk dossier gevoegd.
De officier van gerechtelijke politie, bedoeld in artikel 47octies, § 3, 6°, stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen van de uitvoering van de infiltratie, doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant, de politieambtenaren, belast met de uitvoering van de infiltratie, en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger, in het gedrang kunnen brengen. Deze elementen worden enkel opgenomen in het schriftelijk verslag bedoeld in § 1, eerste lid.
In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot infiltratie en worden de vermeldingen bedoeld in artikel 47octies, § 3, 1°, 2°, 3° en 5°, opgenomen. De procureur des Konings bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot infiltratie.
De opgestelde processen-verbaal en de in het derde lid bedoelde beslissing worden uiterlijk na het beëindigen van de infiltratie bij het strafdossier gevoegd.
Onderafdeling 4bis. [1 Burgerinfiltratie ]1
----------
(1)
Art. 47novies/1.[1 § 1. Burgerinfiltratie in de zin van dit Wetboek is het door een meerderjarige persoon die geen politieambtenaar is, burgerinfiltrant genoemd, desgevallend onder een fictieve identiteit, duurzaam en gestuurd contact onderhouden met een of meerdere personen ten aanzien van wie er ernstige aanwijzingen zijn dat zij een van de strafbare feiten plegen of zouden plegen bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, met uitzondering van artikel 90ter, § 2, 11°, op voorwaarde dat zij gepleegd zijn of zouden gepleegd worden in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of een van de strafbare feiten bedoeld in boek 2, titel Iter van het Strafwetboek.
In uitzonderlijke omstandigheden en mits uitdrukkelijke machtiging van de bevoegde magistraat, kan de officier van gerechtelijke politie bedoeld in paragraaf 4, 6°, bij een welbepaalde operatie inzake burgerinfiltratie, kortstondig en gestuurd een beroep doen op de deskundigheid van een persoon die niet tot de politiediensten behoort, indien dit strikt noodzakelijk is voor het welslagen van de opdracht.
§ 2. De procureur des Konings kan in het kader van het opsporingsonderzoek een burgerinfiltratie machtigen wanneer het onderzoek zulks vereist en wanneer de overige middelen van het onderzoek, waaronder de infiltratie bedoeld in artikel 47octies, niet lijken te volstaan om de waarheid aan het licht te brengen.
Het machtigen of het verlengen van de machtiging tot burgerinfiltratie door de procureur des Konings of door de onderzoeksrechter vereisen het voorafgaand akkoord van de federale procureur. Wanneer dit akkoord mondeling werd gegeven, wordt het nadien, zo spoedig mogelijk, schriftelijk bevestigd. Het akkoord wordt bewaard in het vertrouwelijk dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid.
De procureur des Konings kan, binnen het wettelijk kader van een burgerinfiltratie en met inachtneming van de finaliteit ervan de politiedienst bedoeld in artikel 47octies, § 2, tweede lid, machtigen om de politionele onderzoekstechnieken bedoeld in artikel 47octies, § 2, tweede lid, door de burgerinfiltrant te laten aanwenden onder de begeleiding van de begeleidingsambtenaar bedoeld in het vijfde lid.
De procureur des Konings kan, indien daartoe grond bestaat, toelating verlenen om de noodzakelijke maatregelen te nemen, ter vrijwaring van de veiligheid en de fysieke, psychische en morele integriteit van de burgerinfiltrant. Deze toelating wordt bewaard in het vertrouwelijk dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid.
Politieambtenaren van de directie van de speciale eenheden van de federale politie die daartoe een speciale opleiding hebben genoten, begeleidingsambtenaren genoemd, begeleiden de burgerinfiltrant met het oog op de goede uitvoering van zijn opdracht.
Politieambtenaren van de directie van de speciale eenheden van de federale politie, controleambtenaren genoemd, zien toe op de vrijwaring van de veiligheid en de fysieke, psychische en morele integriteit van de burgerinfiltrant, alsook op het nakomen van de verplichtingen door de burgerinfiltrant. Een politieambtenaar kan niet tegelijkertijd begeleidings- en controleambtenaar van dezelfde burgerinfiltrant zijn.
§ 3. Onverminderd het tweede tot het achtste lid, is het de burgerinfiltrant, de begeleidings- en controleambtenaren, verboden in het kader van de opdracht van de burgerinfiltrant strafbare feiten te plegen.
Blijven vrij van straf de burgerinfiltrant en de begeleidings- en controleambtenaren die, in het kader van de opdracht van de burgerinfiltrant en met het oog op het welslagen ervan of ter verzekering van de eigen veiligheid of deze van andere bij de operatie betrokken personen, strikt noodzakelijke strafbare feiten plegen, mits uitdrukkelijk voorafgaand akkoord van de procureur des Konings.
Die strafbare feiten mogen niet ernstiger zijn dan die waarvoor de burgerinfiltratie wordt aangewend, moeten noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het nagestreefde doel en mogen geen afbreuk doen aan de fysieke integriteit van personen.
Blijft vrij van straf de magistraat die, met inachtneming van dit Wetboek, machtiging verleent aan een burgerinfiltrant, aan de begeleidings- en controleambtenaren en aan de personen die niet tot de politiediensten behoren maar op wier deskundigheid een beroep wordt gedaan, tot het plegen van strafbare feiten in het kader van de uitvoering van de burgerinfiltratie.
De officier van gerechtelijke politie bedoeld in paragraaf 4, 6°, meldt schriftelijk aan de procureur des Konings, de misdrijven bedoeld in het tweede lid, die de burgerinfiltrant en de begeleidings- en controleambtenaren of de personen bedoeld in het vierde lid, mogelijks moeten plegen.
De burgerinfiltrant deelt zijn gedragingen en waarnemingen onverwijld mee aan de begeleidingsambtenaren die dit op hun beurt aan de officier van gerechtelijke politie bedoeld in paragraaf 4, 6°, melden. Deze laatste stelt de procureur des Konings hiervan in kennis overeenkomstig artikel 47novies/3, § 1.
De eerste drie leden zijn eveneens van toepassing op de personen die aan de uitvoering van deze opdracht noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand hebben verleend en de personen bedoeld in paragraaf 1, tweede lid.
De minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken nemen, op gezamenlijk voorstel van de federale procureur en de procureur-generaal, die binnen het college van procureurs-generaal belast is met de bijzondere opsporingsmethoden, de bijzondere maatregelen, die strikt noodzakelijk zijn om de afscherming van de identiteit en de veiligheid van de burgerinfiltranten en begeleidings- en controleambtenaren, bij de voorbereiding en de uitvoering van hun opdrachten te allen tijde te vrijwaren. Er kan geen misdrijf zijn wanneer feiten in dat verband worden gepleegd.
[2 § 3/1. De Staat is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door de burgerinfiltrant bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, in de functies waarin hij hem heeft aangewend, net zoals de aanstellers aansprakelijk zijn voor de schade veroorzaakt door toedoen van hun aangestelden.
De in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde burgerinfiltrant, die in zijn functies schade berokkent aan de Staat of aan derden, moet deze slechts vergoeden wanneer hij een opzettelijke fout, een zware fout, of een lichte fout die bij hem gewoonlijk voorkomt, begaat.
Een lasthebber, aangestelde of orgaan van de Staat dat het slachtoffer is van een ongeval veroorzaakt door een burgerinfiltrant bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, kan slechts een rechtsvordering inzake burgerlijke aansprakelijkheid tegen die burgerinfiltrant instellen voor zover die het ongeval opzettelijk heeft veroorzaakt.
Bovendien kan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de burgerinfiltrant bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, wat de aansprakelijkheid tegenover de Staat betreft, geheel of gedeeltelijk ontslaan van de verplichting de schade overeenkomstig het tweede lid te vergoeden.]2
§ 4. De machtiging tot burgerinfiltratie is schriftelijk en vermeldt :
1° de ernstige aanwijzingen van de strafbare feiten die de burgerinfiltratie wettigen of, indien de burgerinfiltratie zich situeert in het proactieve onderzoek zoals omschreven in artikel 28bis, § 2, het redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, en de bijzondere aanwijzingen met betrekking tot de elementen omschreven in deze laatste bepaling, die de burgerinfiltratie wettigen;
2° de redenen waarom de burgerinfiltratie onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen en in het bijzonder de redenen waarom de infiltratie bedoeld in artikel 47octies niet lijkt te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen;
3° indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de personen ten aanzien van wie er ernstige aanwijzingen zijn dat zij een van de strafbare feiten plegen of zouden plegen bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, met uitzondering van artikel 90ter, § 2, 11°, op voorwaarde dat zij gepleegd zijn of zouden gepleegd worden in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of een van de strafbare feiten bedoeld in boek 2, titel Iter van het Strafwetboek;
4° de wijze waarop aan de burgerinfiltratie uitvoering zal worden gegeven, daaronder begrepen de toelating politionele onderzoekstechnieken bedoeld in paragraaf 2, derde lid, aan te wenden;
5° de periode tijdens welke de burgerinfiltratie kan worden uitgevoerd en die niet langer mag zijn dan drie maanden te rekenen van de datum van de machtiging;
6° de naam en de hoedanigheid van de officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47ter, § 2, vierde lid, die de leiding heeft over de uitvoering van de burgerinfiltratie;
7° de identiteit van de burgerinfiltrant onder de vorm van een code;
8° het akkoord van de federale procureur tot het machtigen of verlengen van de burgerinfiltratie.
§ 5. De procureur des Konings vermeldt desgevallend in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de burgerinfiltrant, de begeleidings- en controleambtenaren en de personen bedoeld in paragraaf 3, vierde lid, in het kader van de burgerinfiltratie kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid, bewaard.
§ 6. In spoedeisende gevallen kan de machtiging tot burgerinfiltratie mondeling worden verstrekt. De machtiging wordt zo spoedig mogelijk bevestigd in de vorm bepaald in paragraaf 4.
§ 7. De procureur des Konings kan steeds op met redenen omklede wijze zijn machtiging tot burgerinfiltratie wijzigen, aanvullen of verlengen. Hij kan te allen tijde zijn machtiging intrekken. Hij gaat bij elke wijziging, aanvulling of verlenging van zijn machtiging na of de voorwaarden bepaald in de paragrafen 1, 2 en 4, zijn vervuld en handelt daarbij overeenkomstig paragraaf 4, 1° tot 8°.
§ 8. De procureur des Konings staat in voor de tenuitvoerlegging van de machtigingen tot burgerinfiltratie die zijn verleend door de onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek overeenkomstig artikel 56bis.
De procureur des Konings vermeldt desgevallend in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de burgerinfiltrant, begeleidings- en controleambtenaren en de personen bedoeld in paragraaf 3, vierde lid, in het kader van de door de onderzoeksrechter bevolen burgerinfiltratie kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid, bewaard.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/04, art. 5, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
(2)<W 2024-04-14/02, art. 2, 123; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
Art. 47novies/2.[1 § 1. De directie van de operaties inzake gerechtelijke politie van de federale politie staat in voor het uitvoeren van een risicoanalyse, die minstens handelt over de betrouwbaarheid, de vaardigheden en kennis, de politionele en gerechtelijke antecedenten en de motivatie van de burgerinfiltrant en diens banden met de betrokkenen in het onderzoek en het risico op het plegen van strafbare feiten die de fysieke integriteit van personen schenden :
1° voorafgaandelijk aan het afleveren van de machtiging bedoeld in artikel 47novies/1, § 2, respectievelijk artikel 56bis;
2° voorafgaandelijk aan het onderzoek door de kamer van inbeschuldigingstelling bedoeld in de artikelen 235ter, 235quater en 235quinquies.
De risicoanalyses worden in het dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid, bewaard.
De procureur des Konings en de onderzoeksrechter houden bij de aflevering van hun machtiging tot burgerinfiltratie rekening met deze risicoanalyses.
§ 2. De burgerinfiltrant ondertekent een schriftelijk memorandum, opgesteld in een exemplaar, waarin hij zich ertoe verbindt om oprechte en volledige verklaringen af te leggen betreffende de zaak waarin hij als burgerinfiltrant wordt ingeschakeld.
Het memorandum wordt gedateerd en bevat tenminste :
1° de identiteit van de burgerinfiltrant;
2° de rechten en de plichten van de burgerinfiltrant;
3° de wijze waarop aan de burgerinfiltratie uitvoering zal worden gegeven;
4° de vermelding dat maatregelen kunnen worden genomen ter vrijwaring van de veiligheid en de fysieke, psychische en morele integriteit en ter afscherming van de identiteit van de burgerinfiltrant;
5° de vermelding dat maatregelen kunnen genomen worden ter bescherming van de openbare veiligheid en ter controle van de burgerinfiltrant.
§ 3. Het schriftelijk memorandum wordt bewaard bij de directie van de operaties inzake gerechtelijke politie van de federale politie. Enkel de procureur des Konings, de federale procureur, de officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47novies/1, § 4, 6°, de controle- en begeleidingsambtenaren en de onderzoeksrechter bedoeld in artikel 56bis hebben inzage in dit schriftelijk memorandum.
De begeleidings- en controleambtenaren ontvangen een afschrift van dit schriftelijk memorandum. Dit afschrift wordt bewaard bij de directie van de speciale eenheden van de federale politie.
De officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47novies/1, § 4, 6°, stelt een schriftelijk vertrouwelijk verslag op waarin hij het bestaan van het memorandum bevestigt en zendt dit over aan de procureur des Konings. Dit verslag wordt bewaard in het dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid.
§ 4. De burgerinfiltrant en de persoon bedoeld in artikel 47novies/1, § 1, tweede lid, zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/04, art. 6, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 47novies/3.[1 § 1. De officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47novies/1, § 4, 6°, brengt de procureur des Konings nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over elke fase in de uitvoering van de burgerinfiltraties waarover hij de leiding heeft.
Deze vertrouwelijke verslagen worden rechtstreeks aan de procureur des Konings overgezonden, die ze in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier bewaart. Hij heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het in artikel 56bis respectievelijk de artikelen 235ter, § 3, 235quater, § 3, en 235quinquies bedoelde inzagerecht van de onderzoeksrechter en van de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.
§ 2. De machtiging tot burgerinfiltratie en de beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging worden bij het vertrouwelijk dossier gevoegd.
De officier van gerechtelijke politie, bedoeld in artikel 47novies/1, § 4, 6°, stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen van de uitvoering van de burgerinfiltratie, doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant, de burgerinfiltrant, de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie, de infiltratie en de burgerinfiltratie en van de personen die niet tot de politiediensten behoren maar op wier expertise een beroep wordt gedaan in het gedrang kunnen brengen. Deze elementen worden enkel opgenomen in het schriftelijk verslag bedoeld in paragraaf 1, eerste lid.
In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot burgerinfiltratie en worden de vermeldingen bedoeld in artikel 47novies/1, § 4, 1°, 2°, 3°, 5° en 8°, opgenomen. De procureur des Konings bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot burgerinfiltratie, van de risicoanalyse bedoeld in artikel 47novies/2, § 1, en de meerderjarigheid van de burgerinfiltrant.
De opgestelde processen-verbaal en de in het derde lid bedoelde beslissing worden uiterlijk na het beëindigen van de burgerinfiltratie, desgevallend van de infiltratie bedoeld in artikel 47octies, bij het strafdossier gevoegd.
§ 3. Bewijsmiddelen die ingevolge de toepassing van een burgerinfiltratie werden verkregen, mogen alleen in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.
§ 4. De controleambtenaren brengen de directie van de operaties inzake gerechtelijke politie van de federale politie en de procureur des Konings nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over de openbare veiligheid, de veiligheid van de burgerinfiltrant, de fysieke, psychische en morele integriteit van de burgerinfiltrant en het nakomen van de verplichtingen door de burgerinfiltrant, die ze in het vertrouwelijk dossier bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, bewaart. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-07-22/04, art. 7, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Onderafdeling 5. -
Art. 47decies. <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> § 1. Informantenwerking in de zin van dit wetboek is het onderhouden van regelmatige contacten door een politieambtenaar met een persoon, informant genoemd, waarvan vermoed wordt dat hij nauwe banden heeft met één of meerdere personen, waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat ze strafbare feiten plegen of zouden plegen, en die de politieambtenaar hierover, al dan niet gevraagd, inlichtingen en gegevens verstrekt. Deze politieambtenaar wordt contactambtenaar genoemd.
§ 2. Binnen de directie, die deel uitmaakt van de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie en die belast is met de opdracht bedoeld in artikel 102, 5°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, wordt een officier belast met het nationaal beheer van de informantenwerking binnen de geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus. Deze officier, nationale informantenbeheerder genoemd, kan zich bij de uitvoering van zijn opdracht laten bijstaan door één of meerdere officieren van gerechtelijke politie.
Hij ziet toe op de naleving van de in of krachtens dit artikel geldende regelgeving.
De nationale informantenbeheerder handelt onder het gezag van de federale procureur.
§ 3. Binnen elke gedeconcentreerde gerechtelijke (directie), bedoeld in artikel 105 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, wordt een officier, lokale informantenbeheerder genoemd, belast met het arrondissementeel beheer van de informantenwerking binnen de gedeconcentreerde gerechtelijke (directie) en de lokale politiekorpsen van het arrondissement. <W 2006-06-20/34, art. 49, 047; Inwerkingtreding : 01-03-2007>
Hij oefent daartoe onder meer een permanente controle uit over de betrouwbaarheid van de informanten en ziet toe op de naleving van de in of krachtens dit artikel geldende regelgeving en de goede werking van de contactambtenaren.
De lokale informantenbeheerder handelt onder het gezag van de procureur des Konings.
In elk lokaal politiekorps, waarbinnen aan informantenwerking wordt gedaan, wordt een officier aangewezen, die de lokale informantenbeheerder in zijn opdracht bijstaat.
§ 4. De Koning bepaalt, op voordracht van de Minister van Justitie en na advies van het College van procureurs-generaal en van de federale procureur, de werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerders en van de contactambtenaren, met inachtneming van een permanente controle over de betrouwbaarheid van de informanten, van de afscherming van de identiteit van de informanten en van de vrijwaring van de fysieke, psychische en morele integriteit van de contactambtenaren.
§ 5. De lokale informantenbeheerder brengt de procureur des Konings op diens verzoek en minstens driemaandelijks algemeen verslag uit over de informantenwerking binnen de gedeconcentreerde gerechtelijke (directie) en de lokale politiekorpsen van het arrondissement. <W 2006-06-20/34, art. 49, 047; Inwerkingtreding : 01-03-2007>
De nationale informantenbeheerder brengt de federale procureur op diens verzoek en minstens driemaandelijks algemeen verslag uit over de informantenwerking binnen de geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus.
§ 6. In afwijking van artikel 28ter, § 2, laatste zin, brengt de lokale informantenbeheerder, indien de informantenwerking ernstige aanwijzingen over gepleegde of nog te plegen strafbare feiten aan het licht brengt, hierover onverwijld en schriftelijk aan de procureur des Konings nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw verslag uit.
De procureur des Konings kan tevens, indien daartoe grond bestaat, de lokale informantenbeheerder bij schriftelijke beslissing verbieden verder te werken op bepaalde informatie geboden door een informant.
De procureur des Konings bewaart deze vertrouwelijke verslagen in een afzonderlijk dossier. Hij heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het inzagerecht van de onderzoeksrechter bedoeld in artikel 56bis. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.
Hij beslist of, in functie van het belang van de aangebrachte informatie en met inachtneming van de veiligheid van de informant, hiervan proces-verbaal wordt opgesteld. Indien dit proces-verbaal betrekking heeft op een lopend opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek, staat de procureur des Konings in voor de voeging ervan bij dit strafdossier.
(§ 7. Wanneer een informant nauwe banden heeft met één of meerdere personen, waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat ze strafbare feiten plegen of zouden plegen die een misdrijf uitmaken of zouden uitmaken zoals bedoeld in de artikelen 137 tot 141, zoals bedoeld in de artikelen 324bis en 324ter of zoals bedoeld in artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies, 136septies van het Strafwetboek of zoals bedoeld in artikel 90ter, § 2, 4°, 7°, 7°bis, 7°ter, 8°, 11°, 14°, 16° en 17°, op voorwaarde dat deze laatste misdrijven bedoeld in artikel 90ter, § 2, gepleegd zijn of zouden gepleegd worden in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, kan de procureur des Konings deze informant toelaten misdrijven te plegen die strikt noodzakelijk zijn om zijn informatiepositie te behouden.
Die misdrijven moeten noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het belang om de informatiepositie van de informant te behouden en mogen in geen geval rechtstreekse en ernstige schendingen van de fysieke integriteit van personen inhouden.
De lokale informantenbeheerder, bedoeld in § 3, eerste lid, brengt de strafbare feiten die de informant voornemens is te plegen schriftelijk en voorafgaandelijk ter kennis van de procureur des Konings. De procureur des Konings vermeldt in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de informant kunnen worden gepleegd, en die niet zwaarder mogen zijn dan die welke hij voornemens was te plegen. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in § 6, derde lid, bewaard.
De magistraat die met inachtneming van dit artikel een informant toelating verleent misdrijven te plegen, blijft vrij van straf.) <W 2005-12-27/34, art. 13, 2°, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>
(NOTA : bij arrest nr 105/2007 van 19-07-2007 (B.St. 13-08-2007, p. 42941-42954), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 47decies, § 7, vernietigd)
Onderafdeling 6. -
Art. 47undecies.<W 2005-12-27/34, art. 14, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005> Ten minste om de drie maanden zendt de procureur des Konings alle dossiers, waarin hij toepassing heeft gemaakt van de bijzondere opsporingsmethoden [2 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie]2 en waarin hij besloten heeft niet tot vervolging over te gaan, over aan de procureur-generaal teneinde deze in staat te stellen een controle uit te voeren op de wettigheid van de gebruikte methoden.
De procureur-generaal maakt verslag op van deze controle. Dit verslag handelt tevens over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden in het kader van de uitvoering van straffen of vrijheidsberovende maatregelen in zijn rechtsgebied. Het verslag wordt overgezonden aan het college van procureurs-generaal, dat de globale evaluatie en de statistische gegevens met betrekking tot deze verslagen opneemt in zijn jaarverslag, bedoeld in artikel 143bis, § 7, van het Gerechtelijk Wetboek.
De federale procureur maakt in zijn jaarverslag, bedoeld in artikel 346, § 2, 2°, van hetzelfde Wetboek, de globale evaluatie en de statistische gegevens bekend van de dossiers waarin hij toepassing heeft gemaakt van de bijzondere opsporingsmethoden [2 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie]2 en waarin hij besloten heeft niet tot vervolging over te gaan. Dit verslag handelt tevens over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden in het kader van de uitvoering van straffen of vrijheidsberovende maatregelen voor federale strafdossiers.
[1 ...]1.
(NOTA : bij arrest nr 105/2007 van 19-07-2007 (B.St. 13-08-2007, p. 42941-42954), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 47undecies, tweede lid, tweede zin en derde lid, tweede zin, vernietigd)
----------
(1)<W 2016-12-25/37, art. 10, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
(2)<W 2018-07-22/04, art. 8, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
HOOFDSTUK IVBIS. - (DE FEDERALE PROCUREUR).
Art. 47duodecies. <Voorheen 47ter. Als 47duodecies genummerd bij W 2003-01-06/34, art. 4, Inwerkingtreding : 22-05-2003> (§ 1. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden beschikt de federale procureur over alle wettelijke bevoegdheden van de procureur des Konings. In het kader daarvan kan hij over het gehele grondgebied van het Rijk alle opsporingshandelingen of handelingen van gerechtelijk onderzoek verrichten of gelasten die tot zijn bevoegdheden behoren, alsmede de strafvordering uitoefenen.
§ 2. De federale procureur neemt alle dringende maatregelen die met het oog op de uitoefening van de strafvordering noodzakelijk zijn, zolang een procureur des Konings zijn wettelijk bepaalde bevoegdheid niet heeft uitgeoefend. Deze maatregelen zijn bindend voor de procureur des Konings.) <W 2001-06-21/42, art. 57, 027; Inwerkingtreding : 21-05-2002>
(§ 3. Wanneer hij de bij artikel 144ter, § 1, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde bevoegdheid uitoefent, maakt de federale procureur deze zaak uitsluitend aanhangig bij de deken van de onderzoeksrechters gespecialiseerd om kennis te nemen van de misdrijven bedoeld in de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek, die het dossier toewijst aan één van deze onderzoeksrechters.
Deze deken kan op elk ogenblik verscheidene onderzoeksrechters gespecialiseerd om kennis te nemen van de in de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven, aanstellen voor éénzelfde zaak.) <W 2005-12-27/34, art. 15, 046; Inwerkingtreding : 29-06-2006>
Art. 47tredecies. <Voorheen 47quater. Als 47tredecies genummerd bij W 2003-01-06/34, art. 4, Inwerkingtreding : 22-05-2003> <Ingevoegd bij W 1998-12-07/31, art. 219; Inwerkingtreding : 01-01-2001> Een federale magistraat wordt belast met het toezicht op de werking van de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie. Deze magistraat waakt er in het bijzonder over dat de gespecialiseerde gerechtelijke opdrachten door deze algemene directie worden uitgevoerd overeenkomstig de vorderingen en richtlijnen van de gerechtelijke overheden.
Een federale magistraat wordt belast met het specifieke toezicht op de werking van de "dienst ter bestrijding van de corruptie" binnen de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie. Deze magistraat brengt jaarlijks verslag uit aan de minister van Justitie. Het verslag wordt door de minister van Justitie aan de Wetgevende Kamers medegedeeld. Deze magistraat kan door het Parlement worden gehoord over de algemene werking van deze "dienst ter bestrijding van de corruptie".
HOOFDSTUK IVter. [1 - De Europese aanklager en de gedelegeerde Europese aanklagers.]1
----------
(1)
Art. 47quaterdecies. [1 Bij de uitoefening van hun bevoegdheden bedoeld in artikel 156/1 van het Gerechtelijk Wetboek, beschikken de Europese aanklager en de gedelegeerde Europese aanklagers die worden aangewezen overeenkomstig artikel 309/2 van hetzelfde Wetboek over alle wettelijke bevoegdheden van de procureur des Konings. In het kader daarvan kunnen zij over het gehele grondgebied van het Rijk alle opsporingshandelingen of handelingen van gerechtelijk onderzoek verrichten of gelasten die tot hun bevoegdheden behoren, alsmede de strafvordering uitoefenen.
Wanneer zij hun bevoegdheden uitoefenen, kunnen die Europese aanklager en deze gedelegeerde Europese aanklagers de zaak uitsluitend aanhangig maken bij de onderzoeksrechters bedoeld in artikel 79, zesde lid, van hetzelfde Wetboek, gespecialiseerd om kennis te nemen van de misdrijven bedoeld in artikel 156/1, § 1, van hetzelfde Wetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-02-17/04, art. 7, 109; Inwerkingtreding : 24-02-2021>
Art. 47quindecies. [1 Wanneer een politiedienst niet het vereiste personeel en de nodige middelen kan geven aan de Europese aanklager of aan de gedelegeerde Europese aanklagers die worden aangewezen overeenkomstig artikel 309/2 van het Gerechtelijk Wetboek of aan de onderzoeksrechter bedoeld in artikel 79, zesde lid, van hetzelfde Wetboek bij wie door hen een strafrechtelijk onderzoek aanhangig wordt gemaakt, licht die de territoriaal bevoegde procureur-generaal daarover in. Indien de procureur-generaal geen oplossing vindt voor het gebrek aan personeel en middelen, wendt hij zich tot het College van procureurs-generaal dat, na overleg met de directeur-generaal van de gerechtelijke politie en na overleg met de Europese aanklager of de gedelegeerde Europese aanklagers, beslist aan welke vordering bij voorrang gevolg wordt gegeven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-02-17/04, art. 8, 109; Inwerkingtreding : 24-02-2021>
HOOFDSTUK V. - POLITIEOFFICIEREN DIE HULPOFFICIER ZIJN VAN DE PROCUREUR DES KONINGS.
Art.48. De (rechters in de politierechtbank), de (leden van de federale politie en van de lokale politie bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings) (...) ontvangen de aangiften van de misdaden of wanbedrijven gepleegd in de plaatsen waar zij hun gewone ambtsverrichtingen uitoefenen. <W 10-10-1967, art. 91, § 3> <W 1998-12-07/31, art. 220, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.49. In de gevallen van ontdekking op heterdaad of in de gevallen van (verzoek bedoeld in artikel 46), maken zij de processen-verbaal op, nemen de verklaringen van de getuigen op, doen de bezichtigingen en de andere handelingen die in de bedoelde gevallen tot de bevoegdheid van de procureur des Konings behoren, een en ander in de vorm en volgens de regels gesteld in het hoofdstuk Procureur des Konings. <W 1997-11-24/51, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 16-02-1998>
Art.50. (Opgeheven) <W 1998-12-07/31, art. 221, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art.51. Ingeval de procureur des Konings en de in de voorgaande artikelen vermelde politieofficieren tegelijk in een zaak optreden, verricht de procureur des Konings de handelingen die tot de bevoegdheid van de gerechtelijke politie behoren; indien daarmee reeds een aanvang is gemaakt, kan hij de rechtspleging voortzetten of de officier die ze heeft aangevangen, machtigen om ermee voort te gaan.
Art.52. Bij het uitoefenen van zijn ambt in de gevallen van de artikelen 32 en 46, kan de procureur des Konings, indien hij het nuttig en nodig acht, een hulpofficier van politie belasten met een deel van de handelingen die tot zijn bevoegdheid behoren.
Art.53. De hulpofficieren van politie zenden de aangiften, processen-verbaal en andere akten, door hen opgemaakt in de gevallen waarin zij bevoegd zijn, onverwijld aan de procureur des Konings, die gehouden is zonder uitstel kennis te nemen van de processtukken en ze met de vorderingen welke hij geraden acht, aan de onderzoeksrechter te doen toekomen.
Art.54. In geval van aangifte van andere misdaden of wanbedrijven dan die waarvan de vaststelling tot hun onmiddellijke bevoegdheid behoort, doen de officieren van gerechtelijke politie de aan hen gedane aangiften ook onverwijld toekomen aan de procureur des Konings, die ze samen met zijn vordering aan de onderzoeksrechter bezorgt.
HOOFDSTUK VI. - ONDERZOEKSRECHTERS.
AFDELING I. - DE ONDERZOEKSRECHTER.
Art.55. <W 1998-03-12/39, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> Het gerechtelijk onderzoek is het geheel van de handelingen die ertoe strekken de daders van misdrijven op te sporen, de bewijzen te verzamelen en de maatregelen te nemen die de rechtscolleges in staat moeten stellen met kennis van zaken uitspraak te doen.
Het wordt gevoerd onder de leiding en het gezag van de onderzoeksrechter.
Art.56. <W 1998-03-12/39, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. De onderzoeksrechter draagt de verantwoordelijkheid voor het gerechtelijk onderzoek dat zowel à charge als à décharge wordt gevoerd. Hij waakt voor de wettigheid van de bewijsmiddelen en de loyauteit waarmee ze worden verzameld.
Hij mag zelf de handelingen verrichten die behoren tot de gerechtelijke politie, het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek.
De onderzoeksrechter heeft in de uitoefening van zijn ambtsverrichtingen het recht om het optreden van de openbare macht rechtstreeks te vorderen.
Hij beslist of het noodzakelijk is dwang te gebruiken of inbreuk te maken op de individuele rechten en vrijheden.
Wanneer hij in de loop van een gerechtelijk onderzoek feiten ontdekt die een misdaad of een wanbedrijf kunnen uitmaken dat bij hem niet is aangebracht, stelt hij de procureur des Konings hiervan onmiddellijk in kennis.
(De onderzoeksrechter stelt de federale procureur en de procureur des Konings, of, in de gevallen waarin hij de strafvordering uitoefent, uitsluitend de federale procureur, onverwijld in kennis van de informatie en inlichtingen die hij in de loop van het gerechtelijk onderzoek heeft verkregen en die wijzen op een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de openbare veiligheid en de volksgezondheid.) <W 2004-06-21/33, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 23-07-2004>
§ 2. De onderzoeksrechter heeft het recht de (politiediensten bedoeld in artikel 2 van de wet op het politieambt, en alle andere officieren van gerechtelijke politie) te vorderen om, met uitzondering van de door de wet ingestelde beperkingen, alle voor het gerechtelijk onderzoek noodzakelijke handelingen van gerechtelijke politie te doen volbrengen. <W 1999-04-19/50, art. 6, 023; Inwerkingtreding : 23-05-1999>
Deze vorderingen worden gedaan en uitgevoerd overeenkomstig (de artikelen 8 tot 8/3 en 8/6 tot 8/8 van de wet op het politieambt en, wat de federale politie betreft, overeenkomstig artikel 110 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus). De gevorderde politiediensten zijn gehouden gevolg te geven aan de vorderingen en de voor de uitvoering noodzakelijke medewerking van de officieren en agenten van gerechtelijke politie te verlenen. <W 1998-12-07/31, art. 222, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
[1 De onderzoeksrechter heeft in het kader van het gerechtelijk onderzoek een vorderingsrecht ten aanzien van de in artikel 16, 1°, van het sociaal Strafwetboek bedoelde inspectiediensten. Hij kan de inspectiediensten vorderen om, in het kader van hun bevoegdheden, alle voor het gerechtelijk onderzoek noodzakelijke handelingen te volbrengen. Dit vorderingsrecht doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de arbeidsinspectie, voorzien in artikel 21 van het Sociaal Strafwetboek, voor andere inbreuken dan die waarop de vordering van de onderzoeksrechter betrekking heeft en die in de uitvoering hiervan worden vastgesteld. Enkel de feiten waarvoor de onderzoeksrechter gevat is, kunnen niet meer het voorwerp uitmaken van een verwittiging of van het vaststellen van een regularisatietermijn.]1
Wanneer een politiedienst [1 of een inspectiedienst]1 aan de onderzoeksrechter niet het vereiste personeel en de nodige middelen kan geven, kan deze laatste de procureur des Konings [1 of de arbeidsauditeur]1 verzoeken op te treden na hem over de toestand te hebben ingelicht. Bovendien kan de onderzoeksrechter een kopie van zijn beschikking overzenden aan de procureur-generaal en aan de kamer van inbeschuldigingstelling.
De procureur des Konings [1 of de arbeidsauditeur]1 kan zelf het dossier overzenden aan de procureur-generaal. Deze laatste kan het college van procureurs-generaal verzoeken op te treden en de nodige initiatieven te nemen.
§ 3. De onderzoeksrechter kan de politiedienst of diensten aanwijzen die in een bepaald onderzoek met de opdrachten van gerechtelijke politie worden belast en waaraan, behoudens uitzondering, de vorderingen en opdrachten zullen worden gericht. Indien meerdere diensten worden aangewezen, ziet de onderzoeksrechter toe op de coördinatie van hun optreden.
De politieambtenaren van de overeenkomstig het vorige lid aangewezen politiedienst lichten dadelijk de bevoegde gerechtelijke overheid in over de informatie en inlichtingen in hun bezit en over elke ondernomen opsporing op de door de procureur des Konings vastgestelde wijze, behoudens andersluidende beslissing van de onderzoeksrechter. Voor al de opdrachten van gerechtelijke politie betreffende deze aanwijzing hebben deze politieambtenaren voorrang op de andere politieambtenaren, welke dadelijk de bevoegde gerechtelijke overheid en de aangewezen politiedienst inlichten over de informatie en inlichtingen in hun bezit en over elke ondernomen opsporing, op de wijze die de procureur des Konings bij richtlijn bepaalt.
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 5, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 56bis.<Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 4; Inwerkingtreding : 22-05-2003> In afwijking van artikel 56, § 1, derde lid, worden de machtigingen van de onderzoeksrechter waarbij hij [1 een maatregel bedoeld in artikel 46sexies of]1 bijzondere opsporingsmethoden beveelt ten uitvoer gelegd door de procureur des Konings. [1 Er wordt, naargelang van het geval, gehandeld overeenkomstig artikel 46sexies of [2 de artikelen 47ter tot 47novies/3]2.]1
(Alleen de onderzoeksrechter kan bovendien een observatie machtigen, zoals bedoeld in artikel 47 sexies, met gebruik van technische hulpmiddelen om zicht te verwerven in een woning, of in de door deze woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek, of in een lokaal dat aangewend wordt voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts zoals bedoeld in het derde lid, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken of zouden uitmaken zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, of gepleegd worden of zouden worden in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek.) <W 2005-12-27/34, art. 16, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005>
Een observatie zoals bedoeld in het vorige lid, een infiltratie zoals bedoeld in artikel 47octies of een inkijkoperatie zoals bedoeld in artikel 89ter, die betrekking hebben op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts, kunnen slechts door de onderzoeksrechter gemachtigd worden wanneer de advocaat of de arts er zelf van verdacht wordt één van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, of een strafbaar feit in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek gepleegd te hebben, of indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden één van deze strafbare feiten te hebben gepleegd, gebruik maken van diens lokalen of woonplaats. [2 Een burgerinfiltratie als bedoeld in artikel 47novies/1 die betrekking heeft op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts, kan slechts door de onderzoeksrechter gemachtigd worden wanneer de advocaat of de arts er zelf van verdacht wordt een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, met uitzondering van artikel 90ter, § 2, 11°, op voorwaarde dat deze gepleegd is in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of één van de strafbare feiten bedoeld in boek 2, titel Iter van het Strafwetboek gepleegd te hebben of indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een van deze strafbare feiten te hebben gepleegd, gebruik maken van diens lokalen of woonplaats.]2
Deze maatregelen kunnen niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte is. [1 Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]1
De onderzoeksrechter heeft in zijn onderzoek steeds het recht het vertrouwelijk dossier aangaande de uitvoering van de bijzondere opsporingsmethodes in te zien, zonder dat hij van de inhoud ervan in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek gewag kan maken. Hij kan steeds op gemotiveerde wijze de machtiging wijzigen, aanvullen of verlengen. Hij kan te allen tijde de machtiging intrekken. Hij gaat bij elke wijziging, aanvulling of verlenging van de machtiging na of de voorwaarden voor de bijzondere opsporingsmethode vervuld zijn.
De onderzoeksrechter bevestigt bij schriftelijk bevel het bestaan van de door hem verleende machtiging tot het uitvoeren van de bijzondere opsporingsmethode.
De opgestelde processen-verbaal en het in het vorige lid bedoelde bevel worden uiterlijk na het beëindigen van de bijzondere opsporingsmethode bij het strafdossier gevoegd.
(NOTA : bij arrest nr 202/2004 van 21-12-2004 (B.St. 06-01-2005, p. 388-389), heeft het Arbitragehof artikel 56bis, tweede lid, in zoverre het kan worden toegepast in samenhang met artikel 28septies, vernietigd)
----------
(1)<W 2016-12-25/37, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
(2)<W 2018-07-22/04, art. 9, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 56ter.[1 Teneinde de maatregelen bedoeld in [3 artikel 46quater, § 1]3, mogelijk te maken, kan de onderzoeksrechter op specifiek en met redenen omkleed verzoek het Centraal Aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België [2 overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest]2, om informatie vragen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-07-01/01, art. 124, 084; Inwerkingtreding : 14-07-2016>
(2)<W 2018-07-08/03, art. 20, 097; Inwerkingtreding : 26-07-2018>
(3)<W 2019-05-05/10, art. 9, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.57. <W 1998-03-12/39, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het gerechtelijk onderzoek geheim. Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het gerechtelijk onderzoek is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 2. Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten delen de onderzoeksrechter en elke politiedienst die een persoon ondervragen, deze persoon mee dat hij kosteloos een kopie van (de tekst van) zijn verhoor kan verkrijgen. <W 2000-11-28/35, art. 37, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Deze kopie wordt door de onderzoeksrechter onmiddellijk of binnen achtenveertig uur overhandigd of verstuurd, en onmiddellijk of binnen een maand door de politiediensten. Evenwel, in geval van ernstige en uitzonderlijke omstandigheden kan de onderzoeksrechter, met een met redenen omklede beslissing, het tijdstip van deze mededeling uitstellen, voor een eenmaal hernieuwbare termijn van ten hoogste drie maanden. Deze beschikking wordt opgenomen in het dossier.
(Wanneer het een minderjarige betreft en wanneer blijkt dat deze het gevaar loopt dat de kopie hem wordt ontnomen of hij het persoonlijke karakter ervan niet kan bewaren, kan de onderzoeksrechter hem de mededeling ervan weigeren, bij een met redenen omklede beslissing. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.
In dat geval kan de minderjarige, vergezeld door een advocaat of een justitieassistent van de dienst slachtofferonthaal van het parket, een kopie van de tekst van zijn verhoor raadplegen. Evenwel, in geval van ernstige en uitzonderlijke omstandigheden kan de onderzoeksrechter, bij een met redenen omklede beslissing, het tijdstip van deze raadpleging uitstellen voor een eenmaal hernieuwbare termijn van ten hoogste drie maanden. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.
In het geval bedoeld in het vierde lid en zonder afbreuk te doen aan de toepassing van het derde lid, kan de onderzoeksrechter beslissen dat een kosteloze kopie van de tekst van het verhoor van de minderjarige aan de advocaat van deze laatste medegedeeld wordt. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.) <W 2000-11-28/35, art. 37, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
§ 3. De procureur des Konings kan, met instemming van de onderzoeksrechter en indien het openbaar belang het vereist, aan de pers gegevens verstrekken. Hij waakt voor de inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de inverdenkinggestelde, het slachtoffer en derden, het privé-leven en de waardigheid van personen. Voor zover als mogelijk wordt de identiteit van de in het dossier genoemde personen niet vrijgegeven.
§ 4. De advocaat kan, indien het belang van zijn cliënt het vereist, aan de pers gegevens verstrekken. Hij waakt voor de inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de inverdenkinggestelde, het slachtoffer en derden, het privé-leven, de waardigheid van personen en de regels van het beroep. Voor zover als mogelijk wordt de identiteit van de in het dossier genoemde personen niet vrijgegeven.
Art.58. (Opeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 42°>
AFDELING II. - AMBTSVERRICHTINGEN VAN DE ONDERZOEKSRECHTER.
ONDERAFDELING I. - GEVALLEN VAN ONTDEKKING OP HETERDAAD.
Art.59. <W 1998-03-12/39, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> In alle gevallen van ontdekking op heterdaad of de als zodanig besch ouwde gevallen kan de onderzoeksrechter het onderzoek van de feiten aan zich trekken en rechtstreeks de handelingen verrichten die tot de bevoegdheid van de procureur des Konings behoren.
De onderzoeksrechter geeft daarvan onmiddelijk kennis aan de procureur des Konings om deze in staat te stellen de vorderingen te doen die hij nuttig acht.
Art.60. Wanneer het op heterdaad ontdekte misdrijf reeds is vastgesteld en de procureur des Konings de akten en stukken aan de onderzoeksrechter doet toekomen, is deze gehouden onverwijld kennis te nemen van de processtukken.
Hij kan alle handelingen of die welke hem niet volledig lijken, opnieuw verrichten.
ONDERAFDELING II. - HET ONDERZOEK.
§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN.
Art.61. Buiten de gevallen van ontdekking op heterdaad, verricht de onderzoeksrechter geen daad van onderzoek en van vervolging dan na de processtukken aan de procureur des Konings te hebben meegedeeld. (...) <W 1998-03-12/39, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
De onderzoeksrechter vaardigt evenwel, indien daartoe grond bestaat, het bevel tot medebrenging (...) uit, zonder dat (dit bevel) moet zijn voorafgegaan door de conclusie van de procureur des Konings. <W 1998-03-12/39, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Art. 61bis. <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 12; Inwerkingtreding : 1998-10-02> De onderzoeksrechter gaat over tot de inverdenkingstelling van elke persoon tegen wie ernstige aanwijzingen van schuld bestaan. Deze inverdenkingstelling vindt plaats ter gelegenheid van een verhoor of door kennisgeving aan de betrokkene.
Dezelfde rechten als de inverdenkinggestelde geniet eenieder tegen wie de strafvordering wordt ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek.
Art. 61ter.<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 13; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. [1 De in artikel 21bis bedoelde rechtstreeks belanghebbenden kunnen de onderzoeksrechter tijdens het gerechtelijk onderzoek verzoeken om inzage te verlenen van het dossier of er een afschrift van te verkrijgen.]1
§ 2. [1 Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt het verzoekschrift met redenen omkleed en houdt het keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats [2 of zijn zetel]2 niet heeft. Het wordt toegezonden aan of neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg ten vroegste een maand na het instellen van de strafvordering en wordt [2 opgenomen]2 in een daartoe bestemd register. De griffier zendt hiervan onverwijld een kopie over aan de procureur des Konings. Deze doet de vorderingen die hij nuttig acht.
De onderzoeksrechter doet uitspraak uiterlijk een maand na de [2 opname]2 van het verzoekschrift in het register.
De beschikking wordt door de griffier meegedeeld aan de procureur des Konings en [2 per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg]2 ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, van zijn advocaat binnen acht dagen na de beslissing.]1
§ 3. [1 De onderzoeksrechter kan de inzage of het nemen van een afschrift van het dossier of van bepaalde stukken verbieden indien de noodwendigheden van het gerechtelijk onderzoek dit vereisen of indien inzage een gevaar zou opleveren voor personen of een ernstige schending van hun privéleven zou inhouden of indien de verzoeker van geen rechtmatige beweegredenen tot het raadplegen van het dossier doet blijken. De onderzoeksrechter kan de inzage of het nemen van een afschrift beperken tot het deel van het dossier waarvoor de verzoeker een belang kan doen gelden.]1
§ 4. [1 In geval het verzoek om inzage te verlenen van het dossier of er een afschrift van te verkrijgen wordt ingewilligd, wordt, onverminderd de eventuele toepassing van § 3, het dossier binnen twintig dagen na de beschikking van de onderzoeksrechter en ten vroegste na de in § 5, eerste lid, bedoelde termijn, in origineel of in kopie, gedurende ten minste achtenveertig uur, voor inzage ter beschikking gesteld van de verzoeker en diens advocaat. De griffier brengt de verzoeker en diens advocaat [2 per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg]2 op de hoogte van het tijdstip waarop het dossier kan worden ingezien.
De verzoeker kan de door de inzage of het nemen van een afschrift verkregen inlichtingen alleen gebruiken in het belang van zijn verdediging, op voorwaarde dat hij het vermoeden van onschuld in acht neemt, alsook de rechten van verdediging van derden, het privéleven en de waardigheid van de persoon, onverminderd het recht waarin artikel 61quinquies voorziet voor de inverdenkinggestelde en voor de burgerlijke partij.]1
[3 De inwilliging van het verzoek tot het bekomen van inzage van het dossier houdt in dat de verzoeker of zijn advocaat er zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie van kunnen nemen ter plaatse. De onderzoeksrechter kan echter, op gemotiveerde wijze, de kopiename van het dossier of van bepaalde stukken ervan verbieden indien de noodwendigheden van het gerechtelijk onderzoek dit vereisen, of indien kopiename een gevaar zou opleveren voor personen of een ernstige schending van hun privéleven zou inhouden.]3
§ 5. De procureur des Konings en de verzoeker kunnen bij de kamer van inbeschuldigingstelling de zaak aanbrengen bij een met redenen omkleed verzoekschrift dat wordt (neergelegd bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg, binnen een termijn van acht dagen, en [2 opgenomen]2 in een daartoe bestemd register). Ten aanzien van de procureur des Konings gaat die termijn in op de dag waarop de beschikking hem wordt meegedeeld en, ten aanzien van de verzoeker, op de dag waarop die hem ter kennis wordt gebracht. De aanwending door de procureur des Konings van het rechtsmiddel heeft opschortende werking ten aanzien van de beschikking van de onderzoeksrechter. <W 2001-07-04/40, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak zonder debat binnen vijftien dagen (na de neerlegging van het verzoekschrift). <W 2001-07-04/40, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
De griffier stelt de verzoeker en, in voorkomend geval diens advocaat [2 per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg]2 uiterlijk achtenveertig uur vooraf in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.
De procureur-generaal kan zijn schriftelijke vorderingen richten aan de kamer van inbeschuldigingstelling en de onderzoeksrechter kan een rapport richten aan de kamer van inbeschuldigingstelling. De kamer van inbeschuldigingstelling [2 kan, afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen, de opmerkingen van de procureur-generaal horen]2. [2 Zij kan, in aanwezigheid van de procureur-generaal, afzonderlijk de onderzoeksrechter, de verzoeker of diens advocaat horen.]2
§ 6. (Indien de onderzoeksrechter geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij § 2, tweede lid, bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt [2 opgenomen]2 in een daartoe bestemd register. De procedure verloopt overeenkomstig § 5, tweede tot vierde lid.) <W 2001-07-04/40, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
§ 7. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp (toezenden of neerleggen) vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp. <W 2001-07-04/40, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
----------
(1)<W 2012-12-27/29, art. 25, 066; Inwerkingtreding : 10-02-2013>
(2)<W 2018-03-18/14, art. 5, 095; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
(3)<W 2019-05-05/19, art. 147, 103; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art.61ter/1. [1 Artikel 61ter, §§ 2, eerste lid, tweede, derde en vierde volzin, tot 6, is van toepassing op het verzoek van de rechtstreeks belanghebbenden om inzage te krijgen van zijn in het dossier verwerkte persoonsgegevens of op het verzoek er een afschrift van te verkrijgen op grond van het recht op toegang vermeld in artikel 37, § 1, 5°, van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
De verzoeker vermeldt op straffe van niet-ontvankelijkheid in zijn verzoekschrift dat hij zijn in het eerste alinea bedoelde recht wil uitoefenen en doet keuze van woonplaats in België, indien hij er zijn woonplaats of zijn zetel niet heeft.
De onderzoeksrechter kan de inzage of het nemen van een afschrift van in het dossier verwerkte persoonsgegevens verbieden of beperken op grond van een van de redenen voorzien in artikel 61ter, § 3, of indien het een noodzakelijke en evenredige maatregel is om:
- de belemmering van strafrechtelijke of andere gereglementeerde onderzoeken, opsporingen of procedures te voorkomen;
- de nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen te voorkomen;
- de openbare veiligheid te beschermen;
- de nationale veiligheid te beschermen; of
- de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.
In dat geval stelt de onderzoeksrechter de verzoeker in kennis van de redenen van de weigering of beperking van de toegang. De onderzoeksrechter kan deze informatie achterwege laten indien deze mededeling een van de in het derde lid vermelde doeleinden zou ondermijnen.
De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van zes maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-03-27/02, art. 57, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art. 61quater.<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 14; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. Eenieder die geschaad wordt door een onderzoekshandeling met betrekking tot zijn goederen kan aan de onderzoeksrechter de opheffing ervan vragen.
§ 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft. Het wordt (toegezonden aan of neergelegd op) de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register. De griffier zendt hiervan onverwijld een kopie aan de procureur des Konings. Deze doet de vorderingen die hij nuttig acht. <W 2001-07-04/40, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
De onderzoeksrechter doet uitspraak uiterlijk binnen vijftien dagen (na de inschrijving van het verzoekschrift in het register). <W 2001-07-04/40, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
De beschikking wordt door de griffier medegedeeld aan de procureur des Konings en [2 per aangetekende zending, per faxpost of langs elektronische weg]2 ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, zijn advocaat binnen acht dagen na de beslissing.
§ 3. De onderzoeksrechter kan het verzoek afwijzen, indien hij van oordeel is dat de noodwendigheden van het onderzoek het vereisen, indien door de opheffing van de handeling de rechten van partijen of van derden in het gedrang komen, indien de opheffing van de handeling een gevaar zou opleveren voor personen of goederen, of wanneer de wet in de teruggave of de verbeurdverklaring van de betrokken goederen voorziet.
Hij kan een gehele, gedeeltelijke of voorwaardelijke opheffing toestaan. Eenieder die de vastgestelde voorwaarden niet naleeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek.
§ 4. Ingeval het verzoek wordt ingewilligd, kan de onderzoeksrechter voorlopige tenuitvoerlegging van de beslissing uitspreken wanneer vertraging zou leiden tot een onherstelbaar nadeel.
§ 5. De procureur des Konings en de verzoeker kunnen hoger beroep instellen tegen de beschikking van de onderzoeksrechter binnen een termijn van vijftien dagen. Ten aanzien van de procureur des Konings gaat die termijn in op de dag waarop de beschikking hem wordt medegedeeld en, ten aanzien van de verzoeker, op de dag waarop die hem ter kennis wordt gebracht.
Het hoger beroep wordt ingesteld door verklaring gedaan op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register.
De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal, die ze ter griffie neerlegt.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat.
De griffier stelt de verzoeker en zijn advocaat [1 per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg]1, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.
De procureur-generaal, de verzoeker en zijn advocaat worden gehoord.
Het hoger beroep heeft opschortende werking, tenzij voorlopige tenuitvoerlegging is bevolen.
De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden in de kosten.
§ 6. (Indien de onderzoeksrechter geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij § 2, tweede lid, bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. De procedure verloopt overeenkomstig § 5, derde tot zesde lid.) <W 2001-07-04/40, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
(§ 7. Vanaf de aanhangigmaking bij een rechtbank of een hof, kan een verzoekschrift in de zin van § 2 worden ingediend op de griffie van deze rechtbank of dit hof. Over het verzoekschrift wordt beslist in raadkamer binnen vijftien dagen. De rechtbank of het hof kan het verzoek afwijzen om één van de redenen vermeld in § 3. Wanneer hoger beroep bestaat, of in geval de rechtbank geen uitspraak doet binnen de vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift, kan de verzoeker hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig § 5. Ingeval de rechtbank het verzoek toestaat, kan de procureur des Konings op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn hoger beroep instellen.) <W 2002-12-19/86, art. 10, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003>
(§ 8.) De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp (toezenden of neerleggen) vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp. <W 2001-07-04/40, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>. <W 2002-12-19/86, art. 10, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003>
----------
(1)<W 2022-12-06/02, art. 12, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
(2)<W 2024-03-28/60, art. 10, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art. 61quinquies.<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 15; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. De inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij kunnen de onderzoeksrechter verzoeken een bijkomende onderzoekshandeling te verrichten.
§ 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft; het beschrijft nauwkeurig de gevraagde onderzoekshandeling, dit op straffe van niet-ontvankelijkheid. Het wordt (toegezonden aan of neergelegd op) de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register. De griffier zendt hiervan onverwijld een kopie aan de procureur des Konings. Deze doet de vorderingen die hij nuttig acht. <W 2001-07-04/40, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
De onderzoeksrechter doet uitspraak (op straffe van nietigheid van zijn beschikking) uiterlijk binnen een maand (na de inschrijving van het verzoekschrift in het register). Deze termijn wordt teruggebracht tot acht dagen indien een van de inverdenkinggestelden zich in voorlopige hechtenis bevindt. <W 2001-07-04/40, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001> <W 2001-07-04/40, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
De beschikking wordt door de griffier medegedeeld aan de procureur des Konings en [1 per aangetekende zending, per faxpost of langs elektronische weg]1 ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, zijn advocaat binnen acht dagen na de beslissing.
§ 3. De onderzoeksrechter kan dit verzoek afwijzen indien hij de maatregel niet noodzakelijk acht om de waarheid aan de dag te brengen of indien hij deze maatregel op dat ogenblik nadelig acht voor het onderzoek.
§ 4. Tegen de beschikking van de onderzoeksrechter kan hoger beroep worden ingesteld overeenkomstig artikel 61quater, § 5.
§ 5. Indien de onderzoeksrechter geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij § 2, tweede lid, bepaalde termijn (vermeerderd met vijftien dagen) , kan de verzoeker zich tot de kamer van inbeschuldigingstelling wenden overeenkomstig artikel 61quater, § 6. <W 2001-07-04/40, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
§ 6. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp (toezenden of neerleggen) vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp. <W 2001-07-04/40, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
----------
(1)<W 2024-03-28/60, art. 11, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art.61quinquies/1. [1 De inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij kunnen de onderzoeksrechter verzoeken de hen betreffende persoonsgegevens te verbeteren en eventueel aan te vullen, te verwijderen, of het gebruik ervan te verbieden of te beperken overeenkomstig de artikelen 39, § 1, en 210 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens
De verzoeker vermeldt op straffe van niet-ontvankelijkheid in zijn verzoekschrift dat hij zijn in het eerste lid bedoelde rechten wil uitoefenen.
Op straffe van niet-ontvankelijkheid duidt het verzoekschrift precies de stukken en de daarin vervatte persoonsgegevens aan die het voorwerp uitmaken van het verzoek. Artikel 61quinquies, § 2, is van toepassing.
De onderzoeksrechter kan dit verzoek afwijzen om de redenen bepaald in artikel 61quinquies, § 3, omdat het verzoek ongegrond is of indien het een noodzakelijke en evenredige maatregel is op basis van een van de volgende gronden:
- om de belemmering van strafrechtelijke of andere gereglementeerde onderzoeken, opsporingen of procedures te voorkomen;
- om de nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen te voorkomen;
- om de openbare veiligheid te beschermen;
- om de nationale veiligheid te beschermen;
- om de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.
In dat geval stelt de onderzoeksrechter de verzoeker in kennis van de redenen van de weigering. De onderzoeksrechter kan deze informatie achterwege laten indien deze mededeling een van de in het vorig lid vermelde doeleinden zou ondermijnen.
Tegen de beslissing van de onderzoeksrechter kan door de verzoeker bij de kamer van inbeschuldigingstelling hoger beroep worden ingesteld door een met redenen omkleed verzoekschrift dat wordt neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg, binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving van de beslissing aan de verzoeker, en ingeschreven in een daartoe bestemd register.
Indien de onderzoeksrechter geen beslissing heeft genomen binnen de termijn bepaald in artikel 61quinquies, § 2, tweede lid, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen na het verstrijken van die termijn is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt opgenomen in een daartoe bestemd register.
De onderzoeksrechter zendt de door de verzoeker aangeduide stukken aan de procureur des Konings. De procureur des Konings maakt ze over aan de procureur-generaal die ze ter griffie neerlegt.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak zonder debat.
De griffier stelt de verzoeker en, in voorkomend geval zijn advocaat, per faxpost, bij een gewone brief of langs elektronische weg, uiterlijk achtenveertig uur vooraf in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.
De kamer van inbeschuldigingstelling kan, afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de verzoeker en zijn advocaat, de opmerkingen van de procureur-generaal horen. Zij kan, in aanwezigheid van de procureur-generaal, de verzoeker of zijn advocaat horen. De procureur-generaal kan zijn schriftelijke vorderingen richten aan de kamer van inbeschuldigingstelling.
Ingeval het verzoek het verwijderen, het verbod of de beperking van het gebruik van persoonsgegevens tot voorwerp heeft en de kamer van inbeschuldigingstelling binnen de haar aldus verleende rechtsmacht een onregelmatigheid, een verzuim of een nietigheid als bedoeld in artikel 131, § 1, vaststelt, kan ze beslissen om de persoonsgegevens uit het dossier te verwijderen en de stukken neer te leggen ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg in voorkomend geval mits voeging van stukken die gezuiverd werden van deze persoonsgegevens aan het dossier. Ingeval de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat er geen in deze paragraaf voorziene afwijzingsgronden voorhanden zijn en onverminderd de toepassing van het twaalfde lid, kan ze beslissen ook andere partijen in de procedure op dezelfde wijze te horen en kan ze beslissen in welke mate de ter griffie neergelegde stukken nog in de strafprocedure ten laste mogen worden aangewend door een in de strafprocedure betrokken partij.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat, of in voorkomend geval van andere partijen en hun advocaat indien de kamer van inbeschuldigingstelling beslist ze te horen.
Indien de onderzoeksrechter vaststelt dat aanleiding kan bestaan om op het verzoek tot het verwijderen, het verbod of de beperking van het gebruik van persoonsgegevens in te gaan maakt hij het dossier over aan de procureur des Konings die het verder overmaakt aan de procureur-generaal. De verzoeker, en in voorkomend geval zijn advocaat, worden daarvan in kennis gesteld op de wijze bepaald in artikel 61quinquies, § 2. Tegen deze beslissing kan geen rechtsmiddel worden ingesteld. De procedure verloopt overeenkomstig deze paragraaf.
De onderzoeksrechter kan bewarende maatregelen nemen teneinde het gebruik en de raadpleging van deze persoonsgegevens te beperken.
De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van zes maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-03-27/02, art. 58, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art. 61sexies.<W 2006-12-27/33, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 07-01-2007> § 1. De onderzoeksrechter die van oordeel is dat het beslag op vermogensbestanddelen dient gehandhaafd te blijven, kan :
1° hun vervreemding door het Centraal Orgaan toelaten, om er hun opbrengst voor in de plaats te stellen;
2° hen teruggeven aan de beslagene tegen betaling van een geldsom waarvan hij het bedrag bepaalt, om er deze geldsom voor in de plaats te stellen.
[1 3° de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen bevelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen.]1
De onderzoeksrechter verklaart zijn beschikking uitvoerbaar bij voorraad, wanneer een vertraging kan leiden tot een onherstelbaar nadeel.
§ 2. De toelating tot vervreemding betreft vervangbare vermogensbestanddelen, waarvan de waarde eenvoudig bepaalbaar is en waarvan de bewaring in natura kan leiden tot waardevermindering, schade of kosten die onevenredig zijn met hun waarde.
§ 3. De onderzoeksrechter licht de procureur des Konings in van zijn in § 1 bedoelde beschikking en brengt ze [2 per aangetekende zending, per faxpost of langs elektronische weg]2 ter kennis aan :
1° de personen ten laste van wie en in wiens handen het beslag werd gelegd, voorzover hun adressen gekend zijn en hun advocaten;
2° de personen die zich blijkens de gegevens van het dossier uitdrukkelijk hebben kenbaar gemaakt als zijnde geschaad door de onderzoekshandeling en hun advocaten;
3° in geval van onroerend beslag, de schuldeisers die overeenkomstig de hypothecaire staat bekend zijn en hun advocaten.
De kennisgeving bevat de tekst van dit artikel.
Er dient geen kennisgeving gericht te worden aan de personen die hun instemming hebben gegeven met de betrokken beheersmaatregel of die hebben verzaakt aan hun rechten op de in beslag genomen goederen.
§ 4. De procureur des Konings en de personen aan wie de kennisgeving werd gericht, kunnen zich tot de kamer van inbeschuldigingstelling wenden binnen vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing.
Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien een van deze personen buiten het Rijk verblijft.
De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van artikel 61quater, § 5, tweede tot achtste lid.
§ 5. In geval van vervreemding, stelt de onderzoeksrechter de vermogensbestanddelen ter beschikking van het Centraal Orgaan of, op zijn vraag, van de aangeduide lasthebber.
§ 6. Wanneer de beslissing tot vervreemding een onroerend goed betreft, dan gaan door de toewijzing de rechten van de ingeschreven schuldeisers over op de prijs, onder voorbehoud van het strafrechtelijk beslag.
----------
(1)<W 2018-02-04/04, art. 42, 094; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(2)<W 2024-03-28/60, art. 12, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art.62.[1 § 1. Wanneer de onderzoeksrechter zich ter plaatse begeeft, wordt hij altijd vergezeld door de procureur des Konings en door de griffier van de rechtbank.
Wanneer de onderzoeksrechter het plaatsbezoek, waarvan hij de leiding heeft, organiseert met het oog op de reconstructie van de feiten, hebben de verdachte en zijn advocaat, overeenkomstig de aan deze laatste door artikel 47bis, § 6, 7), toebedeelde rol, en de burgerlijke partij en zijn advocaat het recht om deze bij te wonen.
Onverminderd de rechten van verdediging, is de advocaat verplicht tot geheimhouding van de informatie waarvan hij kennis krijgt door het bijwonen van het plaatsbezoek met het oog op de reconstructie van de feiten. Hij die de geheimhoudingsplicht schendt, wordt gestraft met de bij artikel 458 van het Strafwetboek bepaalde straffen.
§ 2. De bepalingen van artikel 47bis zijn van toepassing op het confrontatieverhoor.
§ 3. De advocaat van de verdachte mag de meervoudige confrontatie bijwonen. De advocaat mag na afloop van de meervoudige confrontatie vragen dat zijn bemerkingen met betrekking tot het verloop ervan in het proces-verbaal worden opgenomen.]1
----------
(1)<W 2016-11-21/02, art. 4, 086; Inwerkingtreding : 27-11-2016>
Art. 62bis.<W 27-03-1969, art. 2> De onderzoeksrechter van de plaats van de misdaad of het wanbedrijf, die van de plaats waar de verdachte blijft (,die van de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon, die van de bedrijfszetel van de rechtspersoon) [2 , die van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden, die van de laatst gekende verblijfplaats van het slachtoffer als de verdachte in België niet kan worden gevonden of, bij gebreke daaraan, die van Brussel]2, zijn gelijkelijk bevoegd. <W 1999-05-04/60, art. 14, 024; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
(De onderzoeksrechter die binnen die bevoegdheid kennis krijgt van een misdrijf, kan buiten zijn arrondissement alle handelingen verrichten of gelasten die tot zijn bevoegdheid behoren op het gebied van gerechtelijke politie, opsporing of gerechtelijk onderzoek. Hij stelt de procureur des Konings van het arrondissement waar de handeling verricht moet worden, hiervan in kennis.) <W 1998-03-12/39, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
(Wanneer hij in vredestijd kennis krijgt van een feit gepleegd in het buitenland dat in België vervolgd kan worden op grond van [2 artikel 10]2 van de voorafgaande titel van dit Wetboek, oefent de onderzoeksrechter al zijn bevoegdheden uit op dezelfde manier als wanneer de feiten op het grondgebied van het Rijk zouden zijn gepleegd. In dit geval, en wanneer de verdachte geen verblijfplaats heeft in België, zijn de onderzoeksrechters van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd.) <W 2003-04-10/59, art. 84, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(De onderzoeksrechters gespecialiseerd om kennis te nemen van de misdrijven bedoeld in de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek, zijn bevoegd om kennis te nemen van de feiten die bij hen aanhangig zijn gemaakt door de deken van deze onderzoeksrechters, wanneer de federale procureur overeenkomstig artikel 47duodecies, § 3, een dossier heeft overgezonden, ongeacht de plaats van het misdrijf, de plaats waar de verdachte verblijft of van de plaats waar deze kan worden gevonden.
Ze oefenen in dit geval hun bevoegdheden uit over het hele grondgebied van het Rijk.
In geval van wettelijke verhindering kunnen ze worden vervangen door de onderzoeksrechters van de rechtbank van eerste aanleg waartoe ze behoren.) <W 2005-12-27/34, art. 17, 046; Inwerkingtreding : 29-06-2006>
[1 De gespecialiseerde onderzoeksrechters bedoeld in artikel 79, zesde lid, van het Gerechtelijk Wetboek zijn bevoegd om kennis te nemen van de feiten die bij hen aanhangig zijn gemaakt overeenkomstig artikel 47quaterdecies, tweede lid, door de Europese aanklager of de gedelegeerde Europese aanklagers die worden aangewezen overeenkomstig artikel 309/2 van het Gerechtelijk Wetboek. In geval van wettelijke verhindering kunnen ze worden vervangen door de onderzoeksrechters van de rechtbank van eerste aanleg waartoe ze behoren.]1
----------
(1)<W 2021-02-17/04, art. 9, 109; Inwerkingtreding : 24-02-2021>
(2)<W 2024-04-09/07, art. 42, 122; Inwerkingtreding : 28-04-2024>
Art. 62ter. <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 17; Inwerkingtreding : 1998-10-02> In geval van tekortkoming van met een onderzoek belaste officieren van gerechtelijke politie meldt de onderzoeksrechter dit aan de procureur-generaal en aan de bevoegde tuchtoverheid.
Art. 62quater. [1 § 1. Indien uit het onderzoek volgt dat de misdaad die ten laste wordt gelegd van de inverdenkinggestelde lijkt te behoren tot de bevoegdheid van het hof van assisen, beveelt de onderzoeksrechter binnen de kortst mogelijke tijd dat een moraliteitsonderzoek wordt verricht.
Dit onderzoek omvat relevante informatie inzake de inverdenkinggestelde, verzameld bij personen uit diens leefomgeving, evenals relevante informatie over de persoonlijkheid van het slachtoffer. Van elk onderhoud wordt een schriftelijk verslag opgesteld.
De Koning bepaalt de nadere regels voor het moraliteitsonderzoek.
§ 2. De onderzoeksrechter beveelt tevens binnen de kortst mogelijke tijd dat een psychologisch of een psychiatrisch deskundigenonderzoek van de inverdenkinggestelde wordt verricht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2009-12-21/14, art. 6, 054; Inwerkingtreding : onbepaald >
§ 2. KLACHTEN.
Art.63.<W 27-03-1969, art. 3> Hij die beweert door een misdaad of een wanbedrijf te zijn benadeeld, kan daarover bij de bevoegde onderzoeksrechter klacht doen en zich burgerlijke partij stellen.
[1 Elk slachtoffer dat zich burgerlijke partij stelt, kan op eenvoudig verzoek ten minste eenmaal gehoord worden door de met de zaak belaste onderzoeksrechter. ]1
----------
(1)<W 2012-12-14/52, art. 6, 067; Inwerkingtreding : 02-05-2013>
Art.64. De klachten die aan de procureur des Konings zijn gericht, (kunnen door hem samen met zijn vordering aan de onderzoeksrechter worden doorgegeven); die welke bij de hulpofficieren van politie zijn ingediend, worden door hen gezonden aan de procureur des Konings, die ze eveneens samen met zijn vordering aan de onderzoeksrechter doet toekomen. <W 1998-03-12/39, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
In correctionele zaken kan de benadeelde partij zich rechtstreeks tot de correctionele rechtbank wenden in de vorm die hierna geregeld wordt.
Art.65. De bepalingen van artikel 31 betreffende de aangiften gelden eveneens voor de klachten.
Art.66. De klagers worden alleen dan als burgerlijke partij beschouwd, indien zij het uitdrukkelijk verklaren, hetzij bij de klacht, hetzij bij een latere akte, of indien zij bij een van die akten een conclusie tot schadevergoeding nemen; zij mogen binnen vierentwintig uren daarvan afstand doen; in geval van afstand zijn zij niet gehouden tot betaling van de kosten gemaakt nadat de afstand is betekend, onverminderd schadevergoeding jegens de verdachten, indien daartoe grond bestaat.
Art.67. De klagers kunnen zich burgerlijke partij stellen in elke stand van het geding, tot de sluiting van de debatten, maar na het vonnis kan hun afstand in geen geval geldig zijn, al wordt hij gedaan binnen vierentwintig uren na hun verklaring dat zij zich burgerlijke partij stellen.
Art.68. (Elke burgerlijke partij is gehouden in België keuze van woonplaats te doen, indien zij er haar woonplaats niet heeft.) <W 1998-03-12/39, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
Heeft de burgerlijke partij geen woonplaats gekozen, dan kan zij het verzuim van de betekening niet inroepen tegen de akten die haar luidens de wet moesten worden betekend.
Art.69. Ingeval de onderzoeksrechter niet is de onderzoeksrechter van de plaats van de misdaad of het wanbedrijf, noch die van de verblijfplaats van de verdachte, noch die van de plaats waar deze kan worden gevonden (noch die van de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon, noch die van de bedrijfszetel van de rechtspersoon), verwijst hij de klacht naar de onderzoeksrechter die bevoegd is om ervan kennis te nemen. <W 1999-05-04/60, art. 15, 024; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
Art.70. De onderzoeksrechter die bevoegd is om van de klacht kennis te nemen, gelast de mededeling ervan aan de procureur des Konings, die zal vorderen zoals het behoort.
§ 2bis. OVER HET VERHOOR IN HET ALGEMEEN
Art. 70bis. <ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 20; Inwerkingtreding : 1998-10-02> De bepalingen van artikel 47bis zijn van toepassing op de ondervragingen die plaatsvinden in het kader van een gerechtelijk onderzoek.
§ 3. VERHOOR VAN DE GETUIGEN.
Art.71. De onderzoeksrechter doet voor zich de personen dagvaarden, die door de aangifte, door de klacht, door de procureur des Konings of op andere wijze worden aangewezen als kennis dragende, hetzij van de misdaad of het wanbedrijf, hetzij van de omstandigheden ervan.
Art.72. De getuigen worden gedagvaard door een (gerechtsdeurwaarder) of door een agent van de openbare macht, op verzoek van de procureur des Konings. <W 05-07-1963, art. 48, § 4>
Art.73. Zij worden, ieder afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de verdachte, gehoord door de onderzoeksrechter, bijgestaan door zijn griffier.
Art.74. Vooraleer te worden gehoord, vertonen zij de dagvaarding waarbij zij zijn opgeroepen om te getuigen; daarvan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal.
Art.75. De getuigen leggen de eed af dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen; de onderzoeksrechter vraagt ze hun naam, voornamen, leeftijd, staat, beroep, woonplaats, of zij dienstbode, bloedverwant of aanverwant van de partijen zijn en in welke graad; van de vraag en van de antwoorden der getuigen wordt melding gemaakt.
Art. 75bis. <ingevoegd door W 2002-04-08/51, art. 2; Inwerkingtreding : 01-11-2002> De onderzoeksrechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de getuige of van de persoon tegen wie de strafvordering wordt ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek, de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij of hun raadslieden, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, beslissen dat in het proces-verbaal van verhoor geen melding zal worden gemaakt van bepaalde van de identiteitsgegevens bedoeld in artikel 75, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de getuige of een persoon uit diens naaste omgeving, ten gevolge van het bekendmaken van deze gegevens en van het afleggen van zijn verklaring een ernstig nadeel zou kunnen ondervinden. De onderzoeksrechter maakt in een proces-verbaal melding van de redenen waarom hij hiertoe besluit. Tegen de beschikking van de onderzoeksrechter waarbij hij de gedeeltelijke anonimiteit toekent of weigert, staat geen rechtsmiddel open.
De procureur des Konings houdt een register bij van alle getuigen van wie identiteitsgegevens overeenkomstig dit artikel niet zijn opgenomen in het proces-verbaal van verhoor.
De procureur des Konings en de onderzoeksrechter nemen ieder voor zich de maatregelen die redelijkerwijze nodig zijn om de onthulling van de in het eerste lid bedoelde identiteitsgegevens te voorkomen.
Art. 75ter. <ingevoegd bij 2002-04-08/51, art. 3; Inwerkingtreding : 01-11-2002> In afwijking van artikel 75 dient geen melding te worden gemaakt van de woonplaats van de personen die in de uitoefening van hun beroepsactiviteit belast zijn met de vaststelling van en het onderzoek naar een misdrijf of naar aanleiding van de toepassing van de wet kennis nemen van omstandigheden waarin het misdrijf werd gepleegd en die in die hoedanigheid als getuigen worden gehoord. In plaats daarvan is het hun toegestaan hun dienstadres of het adres waarop zij gewoonlijk hun beroep uitoefenen op te geven. De dagvaarding om te getuigen kan regelmatig op dat adres worden betekend.
Art. 75quater. [1 Indien een klacht wordt neergelegd tegen of door een persoon bedoeld in de artikelen 112quater en 112quinquies of die, in de uitoefening van zijn beroepsactiviteiten, belast is met de opsporing, het vaststellen, het onderzoeken, de vervolging, het vonnissen van misdrijven of de uitvoering van de straf, maken de processen-verbaal of de andere stukken van het dossier geen melding van zijn woon- of verblijfplaats, maar geeft de betrokken persoon aan op welk adres hij woonst kiest en waarop hem nadien de voor het onderzoek en het strafproces vereiste oproepingen en betekeningen kunnen worden gedaan.
De oproepingen en betekeningen worden geldig op dat adres gedaan, tot de betrokken persoon per aangetekende zending de procureur des Konings in kennis stelt van een wijziging van zijn woonstkeuze.
Indien een proces-verbaal of een ander stuk van het dossier melding maakt van de woon- of verblijfplaats van de persoon bedoeld in het eerste lid, beveelt de procureur des Konings of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter de weglating van de betrokken meldingen en vervangt ze door het adres van zijn woonstkeuze, bedoeld in het tweede lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 3, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art.76. De getuigenissen worden getekend door de rechter, door de griffier en door de getuige, nadat deze daarvan voorlezing heeft gekregen en hij verklaard heeft daarbij te volharden; indien de getuige niet wil of niet kan tekenen, wordt daarvan melding gemaakt.
Elke bladzijde van de processen-verbaal van onderzoek wordt getekend door de rechter en door de griffier.
Art.77. De vormen bij (de artikelen 74 tot 76) voorgeschreven worden in acht genomen op straffe van vijftig frank geldboete tegen de griffier, en zelfs van het aanwenden tegen de onderzoeksrechter van verhaal op de rechter, indien daartoe grond bestaat. <W 2002-04-08/51, art. 4, 031; Inwerkingtreding : 01-11-2002>,
Art.78. Er mag niet tussen de regels geschreven worden; doorhalingen en verwijzingen worden door de onderzoeksrechter, door de griffier en door de getuige goedgekeurd en getekend, op straffe van wat in het vorige artikel bepaald is. Het tussen de regels geschrevene, de niet goedgekeurde doorhalingen en verwijzingen worden als niet bestaande beschouwd.
Art.79. Kinderen van het mannelijke of vrouwelijke geslacht beneden de leeftijd van vijftien jaar mogen gehoord worden, bij wijze van eenvoudige verklaring en zonder eedaflegging.
Art.80.Hij die gedagvaard wordt om als getuige te worden gehoord, is gehouden te verschijnen en aan de dagvaarding te voldoen; anders kan hij daartoe genoodzaakt worden door de onderzoeksrechter, die te dien einde op de conclusie van de procureur des Konings, zonder verdere vormen, zonder termijn en zonder hoger beroep, een geldboete van ten hoogste [1 duizend euro]1 uitspreekt, en kan bevelen dat de gedaagde lichamelijk zal worden gedwongen om zijn getuigenis te komen afleggen.
----------
(1)<W 2009-12-21/14, art. 7, 054; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art.81. De getuige die aldus tot geldboete is veroordeeld wegens een eerste niet-verschijning en die na een tweede dagvaarding aan de onderzoeksrechter wettige redenen van verschoning voorlegt, kan op de conclusie van de procureur des Konings van de geldboete worden ontheven.
Art.82. Wanneer een getuige vergoeding vraagt, wordt het bedrag ervan door de onderzoeksrechter begroot.
Art.83. Blijkt uit het getuigschrift van een geneesheer dat getuigen zich in de onmogelijkheid bevinden om op de aan hen gedane dagvaardingen te verschijnen, dan begeeft de onderzoeksrechter zich in hun woning, als zij in het kanton van het vredegerecht wonen waar de onderzoeksrechter zijn standplaats heeft.
Indien de getuigen buiten het kanton wonen, kan de onderzoeksrechter de vrederechter van hun woonplaats opdracht geven om hun getuigenis af te nemen, en hij zendt aan de vrederechter nota's en inlichtingen om de feiten te doen kennen waarover zij moeten worden gehoord.
Art.84. Indien de getuigen buiten het arrondissement van de onderzoeksrechter wonen, verzoekt deze de onderzoeksrechter van het arrondissement waarin de getuigen wonen, zich bij hen te begeven ten einde hun getuigenis af te nemen.
Ingeval de getuigen niet wonen in het kanton van de aldus aangezochte onderzoeksrechter, kan deze de vrederechter van hun woonplaats opdracht geven om hun getuigenis af te nemen, zoals bepaald in het vorige artikel.
Art.85. De rechter die ingevolge de artikelen 83 en 84 hiervoren de getuigen heeft verhoord, zendt hun verklaringen gesloten en verzegeld aan de onderzoeksrechter van de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is.
Art.86. Indien de getuige bij wie de rechter zich in de gevallen van de drie vorige artikelen heeft begeven, niet in de onmogelijkheid verkeerde om op de hem gedane dagvaarding te verschijnen, vaardigt de rechter een bevel tot bewaring uit tegen de getuige en tegen de geneesheer die het hierboven vermelde getuigschrift heeft afgegeven.
De voor zulk een geval bepaalde straf wordt in de bij artikel 80 voorgeschreven vorm uitgesproken door de onderzoeksrechter van dezelfde plaats en op vordering van de procureur des Konings.
§ 3bis. ANONIEME GETUIGENISSEN.
Art. 86bis. <ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 12; Inwerkingtreding : 01-11-2002> § 1. Indien de beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 75bis niet lijkt te volstaan, kan de onderzoeksrechter hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, in voorkomend geval op verzoek van de persoon tegen wie een opsporingsonderzoek loopt, hetzij op verzoek van de getuige of van de persoon tegen wie de strafvordering wordt ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek, de inverdenkinggestelde of de burgerlijke partij of hun raadslieden bevelen dat de identiteit van de getuige verborgen zal worden gehouden op de wijze in artikel 86ter bepaald, op voorwaarde :
1° dat er kan worden aangenomen dat de getuige of een persoon uit diens naaste omgeving zich redelijkerwijze door het afleggen van de getuigenis ernstig in zijn integriteit bedreigd voelt, en dat de getuige te kennen gegeven heeft wegens deze bedreiging geen verklaring te willen afleggen, of
2° dat er precieze en ernstige aanwijzingen bestaan dat deze getuige of een persoon uit diens naaste omgeving gevaar loopt, indien de getuige officier of agent van gerechtelijke politie is.
§ 2. De identiteit van de getuige kan enkel verborgen worden gehouden overeenkomstig artikel 86ter indien er precieze en ernstige aanwijzingen bestaan dat de feiten waarover een getuigenverklaring zal worden afgelegd een misdrijf uitmaken zoals bedoeld in artikel 90ter , §§ 2 tot 4, of enig misdrijf dat werd gepleegd in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek (...), indien het onderzoek naar deze feiten zulks vereist en indien de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen. <W 2003-08-05/32, art. 20, 039; Inwerkingtreding : 07-08-2003>
§ 3. Vooraleer de onderzoeksrechter een beslissing neemt, neemt hij kennis van de volledige identiteit van de getuige en onderzoekt hij diens betrouwbaarheid.
§ 4. De overeenkomstig § 1 verleende beschikking wordt met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend en maakt melding van de toepassing van de voorgaande paragrafen evenals van de wijze waarop de onderzoeksrechter de betrouwbaarheid van de getuige heeft onderzocht, dit alles op straffe van nietigheid van de met toepassing van artikel 86ter afgelegde getuigenverklaring.
§ 5. Tegen de beschikking van de onderzoeksrechter waarbij hij de volledige anonimiteit toekent of weigert, staat geen rechtsmiddel open.
§ 6. De procureur des Konings houdt een register bij van alle getuigen van wie de identiteit overeenkomstig dit artikel verborgen wordt gehouden.
Art. 86ter. <ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 12; Inwerkingtreding : 01-11-2002> De beschikking waarbij de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 86bis beveelt dat de identiteit van de getuige verborgen zal worden gehouden, wordt door de griffier aan de procureur des Konings meegedeeld, en bij een ter post aangetekende brief aan de getuige, de persoon tegen wie de strafvordering werd ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek of de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun raadslieden ter kennis gebracht, samen met de oproeping waardoor ze worden uitgenodigd aanwezig te zijn op een door de onderzoeksrechter bepaalde plaats en een door hem bepaald tijdstip teneinde het verhoor van de getuige bij te wonen, op straffe van nietigheid van de afgelegde getuigenverklaring.
Voor het verhoor waarschuwt de onderzoeksrechter de getuige dat hij verantwoordelijk kan gesteld worden voor feiten, gepleegd in het kader van zijn getuigenis, die een misdrijf zouden uitmaken zoals bedoeld in hoofdstuk V van titel III of in hoofdstuk V van titel VIII van het tweede boek van het Strafwetboek.
Op de plaats en het tijdstip, bepaald in de in het eerste lid bedoelde oproeping, gaat de onderzoeksrechter over tot het verhoor van de getuige. De onderzoeksrechter neemt alle maatregelen die redelijkerwijze nodig zijn om de identiteit van de getuige verborgen te houden. Het openbaar ministerie, de persoon tegen wie de strafvordering werd ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek of de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun raadslieden kunnen de onderzoeksrechter, vóór en tijdens het verhoor van de getuige, vragen opgeven, die zij gesteld wensen te zien. De onderzoeksrechter verhindert de beantwoording door de getuige van elke vraag die tot de bekendmaking van zijn identiteit zou kunnen leiden.
Indien het verbergen van de identiteit van de getuige het vereist, kan de onderzoeksrechter bevelen dat het openbaar ministerie, de persoon tegen wie de strafvordering werd ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek of de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun raadslieden het verhoor van de getuige uitsluitend in een afzonderlijke ruimte kunnen bijwonen, in welk geval wordt gebruik gemaakt van een telecommunicatievoorziening. De Koning bepaalt de minimale vereisten waaraan deze telecommunicatievoorziening dient te beantwoorden.
De onderzoeksrechter gelast dat een proces-verbaal wordt opgesteld van het verhoor en maakt, naast de vermeldingen bedoeld in artikel 47bis , 3°, omstandig melding van de omstandigheden waarin het verhoor heeft plaatsgevonden, de vragen die werden gesteld en de antwoorden die werden gegeven in de gebruikte bewoordingen, dan wel de redenen waarom hij de beantwoording door de getuige verhinderd heeft. Hij leest het proces-verbaal voor, en na verklaring van de getuige dat hij volhardt, ondertekenen de onderzoeksrechter en de griffier het proces-verbaal van verhoor. Deze vormen zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van de afgelegde getuigenverklaring.
Art. 86quater. <ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 12; Inwerkingtreding : 01-11-2002> Indien er ernstige en precieze aanwijzingen bestaan dat de getuige wiens identiteit met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter verborgen werd gehouden, in het kader van het afleggen van zijn getuigenis, feiten heeft gepleegd die een misdrijf uitmaken, zoals bedoeld in hoofdstuk V van titel III of in hoofdstuk V van titel VIII van het tweede boek van het Strafwetboek, is de onderzoeksrechter gehouden de identiteitsgegevens van deze getuige mede te delen aan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter belast met het onderzoek naar deze feiten. In dat geval kan, en dit tot op het ogenblik van de dagvaarding door het openbaar ministerie of de verwijzing naar de bevoegde rechtbank, de identiteit van deze getuige enkel aan deze magistraten en aan het onderzoeksgerecht worden onthuld. "
Art. 86quinquies. <ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 12; Inwerkingtreding : 01-11-2002> Onverminderd de toepassing van artikel 29, kunnen de getuigenverklaringen die ingevolge de toepassing van de artikelen 86bis en 86ter werden verkregen, alleen in aanmerking worden genomen als bewijs van een misdrijf als bedoeld in artikel 90ter , §§ 2 tot 4, of van een misdrijf dat gepleegd werd in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek (...). <W 2003-08-05/32, art. 21, 039; Inwerkingtreding : 07-08-2003>
De procureur des Konings aan wie ingevolge de toepassing van artikel 29 bericht wordt gegeven van een misdaad of van een wanbedrijf dat aan het licht gekomen is ten gevolge van een getuigenverklaring verkregen met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter , neemt alle nodige maatregelen teneinde de volledige anonimiteit van de getuige te waarborgen.
§ 4. (SCHRIFTELIJKE BEWIJZEN, OVERTUIGINGSSTUKKEN EN OPSPOREN EN LOKALISEREN VAN TELECOMMUNICATIE).
Art.87. De onderzoeksrechter zal desgevorderd en kan zelfs ambtshalve zich naar de woning van de verdachte begeven om er de papieren, de zaken en in het algemeen alle voorwerpen op te sporen, die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen.
Art.88. De onderzoeksrechter kan zich eveneens begeven naar de andere plaatsen waar hij vermoedt dat men de in het vorige artikel bedoelde voorwerpen verborgen heeft.
Art. 88bis.<W 1998-06-10/96, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 02-10-1998> § 1. [4 Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een correctionele hoofdgevangenisstraf van één jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben en de onderzoeksrechter van oordeel is dat er omstandigheden zijn die het doen opsporen van elektronische communicatie of het lokaliseren van de oorsprong of de bestemming van elektronische communicatie noodzakelijk maken om de waarheid aan de dag te brengen, kan hij:
1° de verkeersgegevens doen opsporen van elektronische communicatiemiddelen van waaruit of waarnaar elektronische communicaties worden of werden gedaan;
2° de oorsprong of de bestemming van elektronische communicatie laten lokaliseren.
Hiertoe kan hij zo nodig, rechtstreeks of via de door de Koning aangewezen politiedienst, de medewerking vorderen van:
- de operator van een elektronisch communicatienetwerk; en
- iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.
In de gevallen bedoeld in het eerste lid wordt voor ieder elektronisch communicatiemiddel waarvan de [5 verkeersgegevens]5 worden opgespoord of waarvan de oorsprong of de bestemming van de elektronische communicatie wordt gelokaliseerd, de dag, het uur, de duur, en, indien nodig, de plaats van de elektronische communicatie vastgesteld en opgenomen in een proces-verbaal.
De onderzoeksrechter doet in een met redenen omkleed bevelschrift opgave van de feitelijke omstandigheden van de zaak die de maatregel rechtvaardigen, van de proportionaliteit met inachtneming van de persoonlijke levenssfeer en de subsidiariteit ten opzichte van elke andere onderzoeksdaad.
Hij vermeldt ook de duur van de maatregel voor de toekomst, die niet langer kan zijn dan twee maanden te rekenen vanaf het bevelschrift, onverminderd een hernieuwing en, in voorkomend geval, de periode in het verleden waarover de vordering zich uitstrekt overeenkomstig paragraaf 2.
In geval van ontdekking op heterdaad kan de procureur des Konings de maatregel bevelen voor de in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, bedoelde strafbare feiten. In dat geval moet de maatregel binnen vierentwintig uur worden bevestigd door de onderzoeksrechter.
Indien het echter het in artikel 137, 347bis, 434 of 470 van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit betreft, met uitzondering van het in artikel 137, § 3, 6°, van hetzelfde Wetboek bedoelde strafbare feit, kan de procureur des Konings de maatregel bevelen zolang de heterdaadsituatie duurt, zonder dat een bevestiging door de onderzoeksrechter nodig is.
Indien het het in artikel 137 van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit betreft, met uitzondering van het in artikel 137, § 3, 6°, van hetzelfde Wetboek bedoelde strafbare feit, kan de procureur des Konings bovendien de maatregel bevelen binnen de tweeënzeventig uur na de ontdekking van dit strafbare feit, zonder dat een bevestiging door de onderzoeksrechter nodig is.
De procureur des Konings kan evenwel de maatregel bevelen indien de klager erom verzoekt, wanneer deze maatregel onontbeerlijk lijkt voor het vaststellen van een strafbaar feit bedoeld in artikel 145, § 3 en § 3bis van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
In spoedeisende gevallen kan de maatregel mondeling worden bevolen. Het bevel moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in het vierde en vijfde lid.]4
[3 § 2. [6 Wat betreft de toepassing van de maatregel bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, op de verkeers- of lokalisatiegegevens die worden bewaard krachtens de artikelen 126/1 en 126/3 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, zijn de volgende bepalingen van toepassing:
- voor een strafbaar feit bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek mag de onderzoeksrechter in zijn bevelschrift de gegevens opvragen voor een periode van twaalf maanden voorafgaand aan het bevelschrift;
- voor een ander strafbaar feit bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, dat niet bedoeld is in het eerste gedachtestreepje, of een strafbaar feit dat gepleegd is in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of een strafbaar feit dat een hoofdgevangenisstraf van vijf jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben, kan de onderzoeksrechter in zijn bevelschrift de gegevens vorderen voor een periode van negen maanden voorafgaand aan het bevelschrift;
- voor andere strafbare feiten kan de onderzoeksrechter de gegevens slechts vorderen voor een periode van zes maanden voorafgaand aan het bevelschrift.]6]3
§ 3. [6 De maatregel kan alleen betrekking hebben op de elektronische communicatiemiddelen van een advocaat of een arts, indien deze er zelf van verdacht worden een strafbaar feit bedoeld in paragraaf 1 te hebben gepleegd of eraan deelgenomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een strafbaar feit bedoeld in paragraaf 1 te hebben gepleegd, gebruik maken van diens elektronische communicatiemiddelen.
De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat, naar gelang het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht. Dezelfde personen zullen door de onderzoeksrechter in kennis worden gesteld van hetgeen volgens hem onder het beroepsgeheim valt. Deze gegevens worden niet opgenomen in het proces-verbaal. Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]6
[3 § 4.]3 [4 De actoren bedoeld in § 1, tweede lid, delen de gegevens waarom verzocht werd mee in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie.]4
Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
[4 Iedere persoon die zijn technische medewerking aan de vorderingen bedoeld in dit artikel weigert of niet verleent in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, medewerking waarvan de nadere regels vastgesteld worden door de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie, wordt gestraft [7 met geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro]7.]4.
----------
(1)<W 2012-12-27/29, art. 29, 066; Inwerkingtreding : 10-02-2013>
(2)<W 2016-02-05/11, art. 65, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(3)<W 2016-05-29/03, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 28-07-2016, (NOTA : bij arrest nr. 57/2021 van 22-04-2021 (2021-04-22/20, B.St. 28-06-2021, p. 65587), heeft het Grondwettelijk Hof de wijzigingen aangebracht aan §§ 2 en 3 van dit artikel vernietigd) >
(4)<W 2016-12-25/37, art. 12, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
(5)<W 2019-05-05/10, art. 10, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(6)<W 2022-07-20/14, art. 27, 113; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
(7)<W 2022-12-06/02, art. 13, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art. 88ter.[1 De onderzoeksrechter kan de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan, aangevat op grond van artikel 39bis, uitbreiden naar een informaticasysteem of een deel ervan dat zich op een andere plaats bevindt dan daar waar de zoeking plaatsvindt :
- indien deze uitbreiding noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen ten aanzien van het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking; en
- indien andere maatregelen disproportioneel zouden zijn, of indien er een risico bestaat dat zonder deze uitbreiding bewijselementen verloren gaan.
De uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem mag zich niet verder uitstrekken dan tot de informaticasystemen of de delen ervan waartoe de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken, in het bijzonder toegang hebben.
Inzake de door de uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem aangetroffen gegevens, die nuttig zijn voor dezelfde doeleinden als de inbeslagneming, wordt gehandeld zoals bepaald in artikel 39bis, § 6.
Wanneer blijkt dat deze gegevens zich niet op het grondgebied van het Rijk bevinden, worden ze enkel gekopieerd. In dat geval deelt de onderzoeksrechter dit onverwijld mee aan de Federale Overheidsdienst Justitie, die de bevoegde overheid van de betrokken Staat hiervan op de hoogte brengt, indien deze redelijkerwijze kan worden bepaald.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de onderzoeksrechter de uitbreiding van de zoeking bedoeld in het eerste lid mondeling bevelen. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid.]1
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 11, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 88quater.<ingevoegd bij W 2000-11-28/34, art. 9; Inwerkingtreding : 13-02-2001> § 1. De onderzoeksrechter, of in zijn opdracht een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings [1 en van de arbeidsauditeur,]1, kan [2 aan eenieder van wie hij vermoedt dat hij een]2 bijzondere kennis hebben van het informaticasysteem dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking [3 of de uitbreiding ervan bedoeld in artikel 88ter]3 of van diensten om gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een informaticasysteem, te beveiligen of te versleutelen, bevelen inlichtingen te verstrekken over de werking ervan en over de wijze om er toegang toe te verkrijgen, of in een verstaanbare vorm toegang te verkrijgen tot de gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen. De onderzoeksrechter vermeldt de omstandigheden eigen aan de zaak die de maatregel wettigen in een met redenen omkleed bevelschrift dat hij meedeelt aan de procureur des Konings [1 of aan de arbeidsauditeur]1.
§ 2. De onderzoeksrechter [1 , of een door hem afgevaardigd officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur,]1 kan iedere geschikte persoon bevelen om zelf het informaticasysteem te bedienen of de ter zake dienende gegevens, die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, naargelang het geval, te zoeken, toegankelijk te maken, te kopiëren, ontoegankelijk te maken of te verwijderen, in de door hem gevorderde vorm. Deze personen zijn verplicht hieraan gevolg te geven, voorzover dit in hun mogelijkheden ligt.
Het bevel bedoeld in het eerste lid kan niet worden gegeven aan de verdachte en aan de personen bedoeld in artikel 156.
§ 3. [2 Hij die de in §§ 1 en 2 gevorderde medewerking niet verleent of de zoeking in het informaticasysteem of de uitbreiding ervan hindert, wordt gestraft [4 met geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro]4.
Wanneer de medewerking bedoeld in het eerste lid de uitvoering van een misdaad of een wanbedrijf kan verhinderen, of de gevolgen ervan kan beperken, en deze medewerking niet verleend wordt, zijn de straffen een gevangenisstraf van één tot vijf jaar en een geldboete van vijfhonderd tot vijftigduizend euro [4 of een van die straffen alleen]4.]2
§ 4. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 5. De Staat is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de schade die onopzettelijk door de gevorderde personen aan een informaticasysteem of de gegevens. die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, wordt veroorzaakt.
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 6, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<W 2016-12-25/37, art. 14, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
(3)<W 2019-05-05/10, art. 12, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(4)<W 2022-12-06/02, art. 14, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art. 88sexies. <Ingevoegd bij W 2003-01-06/34, art. 7; Inwerkingtreding : 22-05-2003; Justel heeft geen kennis van een artikel 88quinquies> § 1. In het kader van de uitoefening van de maatregel voorzien bij artikel 46ter, is alleen de onderzoeksrechter gemachtigd onderschepte en in beslag genomen post te openen en kennis te nemen van de inhoud ervan.
In geval van ontdekking op heterdaad kan de procureur des Konings eveneens deze bevoegdheid uitoefenen.
Deze maatregel kan sléchts betrekking hebben op de post van een advocaat of een arts, wanneer deze er zelf van verdacht worden één van de strafbare feiten bedoeld in artikel 46ter, § 1, eerste lid, gepleegd te hebben. Deze maatregel kan niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte is.
§ 2. Indien de onderzoeksrechter van oordeel is de inbeslagneming niet te moeten handhaven, geeft hij de stukken onverwijld aan de postoperator voor verdere verzending terug. In het andere geval wordt gehandeld overeenkomstig de artikelen 87 tot 90.
Art.89.De bepalingen van de artikelen 35, (35bis,) (35ter,) 36, 37, 38 (,39 et 39bis), aangaande de inbeslagneming van de voorwerpen die de procureur des Konings in de gevallen van ontdekking op heterdaad mag opsporen, gelden ook voor de onderzoeksrechter. <W 1997-05-20/50, art. 18, 013; Inwerkingtreding : 13-07-1997> <W 2000-11-28/34, art. 10, 025; Inwerkingtreding : 13-02-2001> <W 2002-12-19/86, art. 11, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003>
[1 ...]1
[1 ...]1
----------
(1)<W 2014-04-25/23, art. 113, 074; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 89bis. <W 1998-03-12/39, art. 21, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> De onderzoeksrechter kan opdracht tot huiszoeking en inbeslagneming geven aan een officier van gerechtelijke politie van zijn arrondissement of van het arrondissement waar de handelingen moeten plaatshebben. Wanneer de onderzoeksrechter optreedt op vordering van een onderzoeksrechter van een ander arrondissement, kan hij opdracht geven aan een officier van gerechtelijke politie van dat ander arrondissement.
Hij geeft die opdracht bij met redenen omklede beschikking en enkel wanneer het noodzakelijk is.
Het is verboden de opdracht over te dragen.
Art. 89ter.<W 2005-12-27/34, art. 18, 046; Inwerkingtreding : 30-12-2005> [1 In het kader van de uitvoering van de in artikel 46quinquies bepaalde maatregel, en onder de voorwaarden en met het oog op de doeleinden daar vermeld, kan alleen de onderzoeksrechter de [2 politiediensten]2 aangewezen door de Koning machtigen om:
- buiten medeweten van de eigenaar of van zijn rechthebbende, of van de bewoner, of zonder hun toestemming, te allen tijde een andere private plaats dan die bedoeld in artikel 46quinquies, § 1, te betreden, met inbegrip van het openen van gesloten voorwerpen die zich op deze plaats bevinden;
- buiten medeweten van de eigenaar, de bezitter of de gebruiker of zonder hun toestemming, zich toegang te verschaffen tot een informaticasysteem en het te doorzoeken, onverminderd de mogelijkheid voor de procureur des Konings om het binnendringen in een informaticasysteem te machtigen binnen de grenzen bepaald in artikel 46quinquies, § 6.]1
Ingeval de in het eerste lid bedoelde machtiging wordt verleend in het kader van de toepassing van bijzondere opsporingsmethoden overeenkomstig de artikelen 47ter tot 47decies of artikel 56bis, worden de machtiging en alle ermee verband houdende processen-verbaal uiterlijk na het beëindigen van de bijzondere opsporingsmethode bij het strafdossier gevoegd.
Hij deelt een kopie van dit bevel aan de procureur des Konings mee.
(NOTA : bij arrest nr 202/2004 van 21-12-2004 (B.St. 06-01-2005, p. 388-389), heeft het Arbitragehof artikel 89ter, in zoverre het kan worden toegepast in samenhang met artikel 28septies, vernietigd)
----------
(1)<W 2016-12-25/37, art. 15, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
(2)<W 2019-05-05/10, art. 13, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.90. Indien de op te sporen papieren of zaken zich buiten het arrondissement van de onderzoeksrechter bevinden, (kan hij de onderzoeksrechter van de plaats waar zij kunnen worden gevonden, verzoeken) de bij de vorige artikelen voorgeschreven verrichtingen te doen. <W 27-03-1969, art. 4>
§ 5. ONDERZOEK AAN HET LICHAAM.
Art. 90bis. <W 1998-03-12/39, art. 22, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> Buiten de gevallen van een op heterdaad ontdekt of als zodanig beschouwd misdrijf en het geval waarin een meerderjarige schriftelijke toestemming geeft, kan een onderzoek aan het lichaam enkel bevolen worden door de onderzoeksrechter, door de kamer van inbeschuldigingstelling en door de rechtbank of het hof die van de misdaad of het wanbedrijf kennis neemt.
Het slachtoffer of de verdachte kan zich tijdens het onderzoek aan het lichaam waaraan hij onderworpen wordt, laten bijstaan door een arts naar zijn keuze. De erelonen van de arts worden aangerekend in de gerechtskosten.
§ 6. [1 Onderscheppen, kennisnemen, doorzoeken en opnemen van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan.]1
----------
(1)
Art. 90ter.<Ingevoegd bij W 1994-06-30/49, art. 3; Inwerkingtreding : 03-02-1995> § 1. [5 De onderzoeksrechter kan, onverminderd de toepassing van artikelen 39bis, 87, 88, 89bis en 90, met een heimelijk oogmerk, niet voor het publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan met technische hulpmiddelen onderscheppen, er kennis van nemen, doorzoeken en opnemen of de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan uitbreiden.
Deze maatregel kan enkel worden bevolen in uitzonderlijke gevallen, wanneer het onderzoek zulks vereist, indien er ernstige aanwijzingen bestaan dat het een strafbaar feit betreft bedoeld in paragraaf 2, en indien de overige middelen van onderzoek niet volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.
Teneinde deze maatregel mogelijk te maken, kan de onderzoeksrechter bevelen om, te allen tijde, ook buiten medeweten of zonder de toestemming van hetzij de bewoner, hetzij de eigenaar of zijn rechthebbende, hetzij de gebruiker:
- in een woning, in een private plaats of in een informaticasysteem binnen te dringen;
- elke beveiliging van de betrokken informaticasystemen tijdelijk op te heffen, desgevallend met behulp van technische hulpmiddelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden;
- technische middelen in de betrokken informaticasystemen aan te brengen teneinde de door dat systeem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen en te decoderen.
De maatregel bedoeld in deze paragraaf kan alleen worden bevolen om de gegevens op te sporen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Hij kan alleen worden bevolen ten aanzien van personen die op grond van precieze aanwijzingen ervan verdacht worden het strafbare feit te hebben gepleegd, ten aanzien van de communicatiemiddelen of informaticasystemen die geregeld worden gebruikt door een persoon op wie een verdenking rust of ten aanzien van de plaatsen waar deze vermoed wordt te vertoeven. De maatregel kan eveneens worden bevolen ten aanzien van personen van wie op grond van precieze feiten vermoed wordt dat zij geregeld in verbinding staan met een persoon op wie een verdenking rust.]5
§ 2. [5 De strafbare feiten die de maatregel bedoeld in paragraaf 1 kunnen wettigen zijn degene die bedoeld worden in:
1° de artikelen 101 tot en met 110 van het Strafwetboek;
[9 1° /1 de hoofdstukken II en III van titel I, boek II van het Strafwetboek;]9
2° De artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies en 136septies van hetzelfde Wetboek en artikel 41 van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafgerechtshof en de internationale straftribunalen;
3° boek II, titel Iter, van hetzelfde Wetboek;
4° artikel 147 van hetzelfde Wetboek;
5° de artikelen 160, 161, 162, 163, 168, 171, 173 en 176 van hetzelfde Wetboek;
6° de artikelen 180 en 186 van hetzelfde Wetboek;
7° artikel 210bis van hetzelfde Wetboek;
8° de artikelen 246, 247, 248, 249, en 250 van hetzelfde Wetboek;
9° artikel 259bis van hetzelfde Wetboek;
10° artikel 314bis van hetzelfde Wetboek;
11° de artikelen 324bis en 324ter van hetzelfde Wetboek;
12° de artikelen 327, 328, 329 en 330 van hetzelfde Wetboek, voor zover een klacht is ingediend;
13° artikel 331bis van hetzelfde Wetboek;
14° artikel 347bis van hetzelfde Wetboek;
15° [8 de artikelen 417/7 tot 417/22 van hetzelfde Wetboek;]8
16° [7 artikel 417/24 van hetzelfde Wetboek;]7
17° [7 de artikelen 417/25 tot 417/38, 417/44 tot 417/45, 433quater/1, 433quater/4 van hetzelfde Wetboek;]7
18° artikel 393 van hetzelfde Wetboek;
19° de artikelen 394 en 397 van hetzelfde Wetboek;
20° de artikelen 428 en 429 van hetzelfde Wetboek;
21° artikel 433bis/1 van hetzelfde Wetboek;
22° de artikelen 433quinquies tot 433octies van hetzelfde Wetboek;
[6 22/1° . de artikelen 433novies/2 tot 433novies/10 van hetzelfde Wetboek;]6
23° artikel 434 van hetzelfde Wetboek;
24° de artikelen 468, 470, 471 en 472 van hetzelfde Wetboek;
25° artikel 475 van hetzelfde Wetboek;
26° boek II, titel IX, hoofdstuk I, sectie 2bis, en hoofdstuk Ibis van hetzelfde Wetboek;
27° de artikelen 504bis en 504ter van hetzelfde Wetboek;
28° artikel 504quater van hetzelfde Wetboek;
29° artikel 505, eerste lid, 1° van hetzelfde Wetboek wanneer de betrokken zaken werden weggenomen, verduisterd of verkregen door een misdaad of wanbedrijf vermeld in dat artikel;
30° artikel 505, eerste lid, 2°, 3° en 4° van hetzelfde Wetboek;
31° de artikelen 510, 511, eerste lid en 516 van hetzelfde Wetboek;
32° artikel 520 van hetzelfde Wetboek, indien de omstandigheden bedoeld in de artikelen 510 of 511, eerste lid, van hetzelfde Wetboek verenigd zijn;
33° de artikelen 550bis en 550ter van hetzelfde Wetboek;
34° artikel 2bis van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;
35° de wet van 28 mei 1956 betreffende ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmede geladen tuigen;
36° artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 april 1974 betreffende sommige verrichtingen in verband met stoffen met hormonale, anti-hormonale, anabole, anti-infectieuze, anti-parasitaire, en anti-inflammatoire werking, welk artikel betrekking heeft op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica straffen worden gesteld.";
37° de artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
38° artikel 10, § 1, 2°, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking;
39° artikel 10 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie;
40° artikel 145, § 3 en § 3bis, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;
41° de artikelen 8 tot 11, 14, 16, 19, 1°, 2°, 3°, 5° en 6°, 20, 22, 27 en 33 van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, ook "wapenwet" genoemd;
42° de artikelen 21 tot 26 van het Samenwerkingsakkoord van 2 maart 2007 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitvoering van de overeenkomst tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens, gedaan te Parijs op 13 januari 1993;
43° artikel 47 van het decreet van het Vlaams Parlement van 15 juni 2012 betreffende de in-, uit-, doorvoer en overbrenging van defensiegerelateerde producten, ander voor militair gebruik dienstig materiaal, ordehandhavingsmateriaal, civiele vuurwapens, onderdelen en munitie;
44° artikel 20 van het decreet van het Waals Gewest van 21 juni 2012 betreffende de invoer, uitvoer, doorvoer en overdracht van civiele wapens en van defensiegerelateerde producten;
45° artikel 42 van de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk gewest van 20 juni 2013 betreffende de in-, uit-, doorvoer en overbrenging van defensiegerelateerde producten, ander voor militair gebruik dienstig materiaal, ordehandhavingsmateriaal, civiele vuurwapens, onderdelen, toebehoren en munitie ervan.]5
§ 3. Poging tot het plegen van een misdaad bedoeld in de voorgaande paragraaf kan eveneens een [5 maatregel]5 wettigen.
§ 4. Een strafbaar feit, bedoeld in de artikelen 322 of 323 van het Strafwetboek, kan eveneens een [5 maatregel]5 wettigen, voor zover de vereniging gevormd is met het doel een aanslag te plegen tegen de personen of eigendommen bedoeld in § 2 (of om het in artikel 467, eerste lid, van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit te begaan). <W 2004-12-09/40, art. 14, 042; Inwerkingtreding : 03-01-2005>
§ 5. [5 In geval van ontdekking op heterdaad en zolang de heterdaadsituatie duurt, kan de procureur des Konings de maatregel bedoeld in paragraaf 1 bevelen voor de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 137, 347bis, 434 of 470 van het Strafwetboek. In geval van ontdekking op heterdaad kan de procureur des Konings bovendien de maatregel bedoeld in paragraaf 1 bevelen voor het in artikel 137 van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit, met uitzondering van het in artikel 137, § 3, 6°, van hetzelfde Wetboek bedoelde strafbare feit, binnen de tweeënzeventig uur na de ontdekking van dit strafbare feit.
De machtiging kan mondeling worden verleend en dient zo spoedig mogelijk schriftelijk te worden bevestigd.]5
(§ 6. Een bevoegde buitenlandse overheid mag, in het raam van een strafrechtelijk onderzoek, [5 tijdelijk niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem onderscheppen, er kennis van nemen en opnemen]5, ingeval de persoon op wie deze maatregel betrekking heeft, zich op het Belgische grondgebied bevindt en indien voldaan is aan de volgende voorwaarden :
1° deze maatregel vereist geen technische tussenkomst van een instantie die in België is gevestigd;
2° de betrokken buitenlandse overheid heeft kennis gegeven van deze maatregel aan een Belgische rechterlijke overheid;
3° in deze mogelijkheid is voorzien in een internationaal rechtsinstrument tussen België en de verzoekende Staat;
4° de in § 7 bedoelde beslissing van de onderzoeksrechter is nog niet meegedeeld aan de betrokken buitenlandse overheid.
De gegevens die op grond van deze paragraaf zijn verzameld, kunnen alleen worden gebruikt op voorwaarde dat de bevoegde Belgische rechterlijke overheid instemt met de maatregel.
§ 7. Zodra de procureur des Konings de in paragraaf 6, eerste lid, 2°, bedoelde kennisgeving ontvangt, maakt hij ze onverwijld aanhangig bij de onderzoeksrechter.
De onderzoeksrechter bij wie een kennisgeving als bedoeld in § 6, eerste lid, 2°, aanhangig is gemaakt, stemt in met de betrokken maatregel indien deze toelaatbaar is overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.
Hij stelt de betrokken buitenlandse overheid in kennis van zijn beslissing binnen zesennegentig uur vanaf de ontvangst ervan door de Belgische gerechtelijke overheid.
Ingeval een bijkomende termijn noodzakelijk is, kan de onderzoeksrechter zijn beslissing en de kennisgeving ervan aan de bevoegde buitenlandse overheid maximum acht dagen uitstellen. Hij verwittigt hiervan onverwijld de bevoegde buitenlandse overheid met opgave van de redenen.
Ingeval de onderzoeksrechter de in § 6 bedoelde maatregel niet toestaat, deelt hij de buitenlandse overheid eveneens mee dat de verkregen gegevens moeten worden vernietigd zonder te kunnen worden gebruikt.) <W 2004-12-09/40, art. 14, 042; Inwerkingtreding : 03-01-2005>
----------
(1)<W 2012-12-27/29, art. 30, 066; Inwerkingtreding : 10-02-2013>
(2)<W 2014-03-26/02, art. 53, 071; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(3)<W 2015-07-20/08, art. 3, 077; Inwerkingtreding : 15-08-2015>
(4)<W 2016-04-27/07, art. 6, 082; Inwerkingtreding : 19-05-2016>
(5)<W 2016-12-25/37, art. 17, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
(6)<W 2019-05-22/19, art. 15, 104; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(7)<W 2022-03-21/01, art. 106, 112; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
(8)<W 2023-07-31/02, art. 3, 116; Inwerkingtreding : 19-08-2023>
(9)<W 2024-03-27/02, art. 59, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art. 90quater.[1 § 1. Voor iedere maatregel op grond van artikel 90ter wordt vooraf een met redenen omklede schriftelijke machtiging gegeven door de onderzoeksrechter die deze meedeelt aan de procureur des Konings.
De machtiging wordt gedagtekend en vermeldt:
1° de aanwijzingen en de concrete feiten, eigen aan de zaak, die de maatregel wettigen overeenkomstig artikel 90ter;
2° de redenen waarom de maatregel onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen;
3° de persoon, het communicatiemiddel, het informaticasysteem of de plaats die het voorwerp is van de maatregel;
4° de periode tijdens welke de maatregel kan worden uitgeoefend, die niet langer mag zijn dan één maand. Deze termijn vangt aan de dag van de machtiging waarbij de maatregel wordt bevolen, of, in geval van artikel 90quinquies, eerste lid, verlengd, en loopt tot en met de dag voor de zoveelste van de daarop volgende maand;
5° de naam en de hoedanigheid van de officier of officieren van gerechtelijke politie aangewezen voor de uitvoering van de maatregel.
In spoedeisende gevallen kan de machtiging mondeling worden verleend. Deze machtiging wordt [3 zo spoedig mogelijk]3 bevestigd in de vorm bepaald in het tweede lid.
§ 2. De onderzoeksrechter kan, om de maatregel bedoeld in artikel 90ter, § 1, mogelijk te maken, rechtstreeks of via de tussenkomst van een politiedienst aangewezen door de Koning, de medewerking vorderen van:
- de operator van een elektronisch communicatie-netwerk;
- iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.
Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Iedere persoon die zijn technische medewerking aan de vorderingen bedoeld in het eerste lid weigert of niet verleent in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, medewerking waarvan de modaliteiten vastgesteld worden door de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie, wordt gestraft [2 met geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro]2.
§ 3. De onderzoeksrechter mag voor de tenuitvoerlegging van de maatregel bedoeld in artikel 90ter, § 1, alleen officieren van gerechtelijke politie aanwijzen. Deze kunnen zich echter laten bijstaan door agenten van gerechtelijke politie en, onder de voorwaarden door de Koning bepaald, door personeelsleden van het administratief en logistiek kader van de geïntegreerde politie. De laatstgenoemde personen mogen niet belast worden met de analyse van de inhoud van de opgenomen communicatie of gegevens, tenzij het een specifieke expertise betreft, of met de selectie van voor het onderzoek van belang geachte delen, zoals bedoeld in artikel 90sexies, § 1, 2°.
De officieren van gerechtelijke politie houden de namen bij van de personen door wie zij zich laten bijstaan, in een lijst die voor elk dossier afzonderlijk wordt opgesteld volgens de nadere regels door de Koning bepaald, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Indien deze personen belast zijn met de uitvoering van het bevel bedoeld in artikel 90ter, § 1, derde lid, worden hun namen niet vermeld in het gerechtelijk dossier.
De aangewezen officieren van gerechtelijke politie brengen ten minste om de vijf dagen schriftelijk verslag uit aan de onderzoeksrechter over de tenuitvoerlegging van de machtiging.
§ 4. De onderzoeksrechter kan personen van wie hij vermoedt dat ze een bijzondere kennis hebben van het communicatiemiddel of het informaticasysteem waarop de maatregel betrekking heeft of van diensten of toepassingen om gegevens, die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen via een communicatiemiddel of een informaticasysteem, te beveiligen, te coderen of te versleutelen, rechtstreeks of via de tussenkomst van een politiedienst aangewezen door de Koning, vorderen inlichtingen te verlenen over de werking ervan en over de wijze om in een verstaanbare vorm toegang te verkrijgen tot de inhoud ervan die wordt of is overgebracht.
Hij kan personen vorderen om deze inhoud toegankelijk te maken in de door hem gewenste vorm.
[2 Iedere persoon die zijn technische medewerking weigert aan de vorderingen bedoeld in het eerste en tweede lid, of de maatregel bedoeld in artikel 90ter, § 1, hindert, wordt gestraft met geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro.]2
[2 Wanneer de medewerking bedoeld in het eerste en tweede lid de uitvoering van een misdaad of een wanbedrijf kan verhinderen, of de gevolgen ervan kan beperken, en deze medewerking niet verleend wordt, zijn de straffen een gevangenisstraf van één tot vijf jaar en een geldboete van vijfhonderd euro tot vijftigduizend euro of een van die straffen alleen.]2
Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of gevorderd wordt zijn technische medewerking te verlenen, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 5. In voorkomend geval is [2 artikel 88ter, vierde lid]2 toepasbaar op de gegevens, aangetroffen door een zoeking in een informaticasysteem met toepassing van artikel 90ter, § 1.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/37, art. 18, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
(2)<W 2022-12-06/02, art. 15, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
(3)<W 2023-07-31/02, art. 4, 116; Inwerkingtreding : 19-08-2023>
Art. 90quinquies.<Ingevoegd bij W 1994-06-30/49, art. 3; Inwerkingtreding : 03-02-1995> [1 De onderzoeksrechter kan de uitwerking van de machtiging bedoeld in artikel 90quater, § 1, één of meer malen verlengen met een termijn die niet langer mag zijn dan één maand, met een maximum van zes maanden, onverminderd zijn beslissing om aan de maatregel een einde te maken zodra de omstandigheden die deze gewettigd hebben, verdwenen zijn. Deze termijn van zes maanden vangt aan de dag van de eerste machtiging waarbij de maatregel wordt bevolen, en loopt tot en met de dag voor de zoveelste van de zesde daarop volgende maand. Indien de maatregel, wegens de technische voorbereiding ervan, daadwerkelijk werd aangevat op een latere dag dan deze van de eerste machtiging, vangt de termijn van zes maanden aan de dag van deze daadwerkelijke aanvatting en ten laatste twee maanden na de dag van de eerste machtiging.]1
De bepalingen vervat in artikel 90quater, § 1, zijn toepasselijk op de verlenging bedoeld in het voorgaande lid. De [1 machtiging]1 vermeldt bovendien de precieze omstandigheden die de verlenging van de maatregel wettigen.
Indien nieuwe en ernstige omstandigheden de maatregelen bedoeld in artikel 90ter noodzakelijk maken, kan de onderzoeksrechter een nieuwe maatregel bevelen, met inachtneming van de formaliteiten omschreven in de artikelen 90ter en 90quater, in dat geval moet de [1 machtiging]1 de precieze nieuwe en ernstige omstandigheden vermelden die een nieuwe maatregel noodzakelijk maken en wettigen.
----------
(1)<W 2016-12-25/37, art. 19, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90sexies.[1 § 1. De aangewezen officieren van gerechtelijke politie stellen aan de onderzoeksrechter ter beschikking:
1° het bestand bevattende de opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicaties of gegevens van een informaticasysteem bekomen als gevolg van de maatregelen genomen met toepassing van de artikelen 90ter, 90quater en 90quinquies;
2° de overschrijving of weergave van de door de aangewezen officieren van gerechtelijke politie voor het onderzoek van belang geachte gedeelten van de opgenomen communicaties of gegevens, en de eventuele vertaling ervan;
3° in voorkomend geval, de plaats van de gegevens bedoeld in de bepaling onder 2° in het informaticasysteem;
4° een algemene beschrijving van de inhoud en van de identificatiegegevens van de gebruikte communicatiemiddelen of informaticasystemen wat betreft de niet van belang geachte communicaties of gegevens.
§ 2. Onverminderd de selectie door de officieren van gerechtelijke politie bedoeld in paragraaf 1, beoordeelt de onderzoeksrechter welke gedeelten van alle opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem van belang zijn voor het onderzoek. In zoverre deze gedeelten van de communicatie of gegevens niet overgeschreven, weergegeven of vertaald zijn overeenkomstig paragraaf 1, moeten zij bijkomend overgeschreven, weergegeven en eventueel vertaald worden. De onderzoeksrechter laat daarvan proces-verbaal opmaken.
§ 3. De niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem die onder het beroepsgeheim vallen, worden niet opgetekend in het proces-verbaal. Deze communicatie of gegevens worden in een bestand onder verzegelde omslag neergelegd ter griffie. Gaat het om personen bedoeld in artikel 90octies, dan wordt ter zake gehandeld zoals bepaald in dat artikel.
§ 4. De machtigingen van de onderzoeksrechter, de verslagen van de officieren van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 90quater, § 3, en de processen-verbaal die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de maatregel, worden uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het dossier gevoegd.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/37, art. 20, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90septies.[1 § 1. De passende middelen worden aangewend om de integriteit en de vertrouwelijkheid van de opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem te waarborgen.
§ 2. Ieder bestand bevat het onderwerp van de opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem en de dagen en uren waarop de maatregel is uitgevoerd.
§ 3. Iedere aantekening in het kader van de tenuitvoerlegging van de maatregelen bedoeld in de artikelen 90ter, 90quater en 90quinquies door de daartoe aangewezen personen, die niet is opgetekend in een proces-verbaal, wordt vernietigd, met uitzondering van het vermelde in artikel 90sexies, § 1, 2°, 3° en 4° en onverminderd artikel 33 van de wet van 25 december 2016 houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek, met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en bepaalde onderzoeksmethoden met betrekking tot internet en elektronische en telecomunicaties en tot oprichting van een gegevensbank stemafdrukken. De voor de uitvoering van de maatregel aangewezen officieren van gerechtelijke politie gaan over tot deze vernietiging en vermelden dit in een proces-verbaal.
Om beheersredenen en om aan de verplichting van artikel 90decies te kunnen voldoen, kunnen de strikt noodzakelijke administratieve gegevens evenwel bewaard blijven bij de dienst aangewezen door de Koning.
§ 4. De bestanden bedoeld in artikel 90sexies, § 1, 1°, worden onder verzegelde omslag ter griffie bewaard. Ze kunnen bovendien ook worden bewaard bij de dienst aangewezen door de Koning onder de voorwaarden en nadere regels door Hem bepaald na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De stukken bedoeld in artikel 90sexies, § 1, 2°, 3° en 4°, en de afschriften van de processen-verbaal worden onder verzegelde omslag ter griffie bewaard.
§ 5. De griffier vermeldt in een per dag bijgehouden, bijzonder register:
1° de dag van de neerlegging van de in artikel 90sexies, § 1, bedoelde bestanden en stukken, alsmede van ieder afschrift van proces-verbaal;
2° de naam van de onderzoeksrechter die de maatregel heeft bevolen of bevestigd en het voorwerp ervan;
3° de dag waarop de zegels zijn verbroken en in voorkomend geval opnieuw zijn gelegd;
4° de datum van de kennisname van de in artikel 90sexies, § 1, bedoelde bestanden en stukken, van de afschriften van processen-verbaal, alsook de namen van de personen die er kennis van genomen hebben;
5° iedere andere gebeurtenis die erop betrekking heeft.
§ 6. De inverdenkinggestelde, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden ontvangen op eenvoudig verzoek een kopie van het geheel van de opgenomen niet voor het publiek toegankelijke communicaties of gegevens van een informaticasysteem, waarvan bepaalde van belang geachte gedeelten overgeschreven of weergegeven werden en opgenomen werden in een proces-verbaal waarvan ze inzage hebben.
De inverdenkinggestelde, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden kunnen de rechter verzoeken om de overeenkomstig § 4 ter griffie neergelegde andere bestanden of stukken ter griffie te raadplegen, en bijkomende delen van de opgenomen communicatie of gegevens over te schrijven of weer te geven. Het verzoek dat gericht is tot de onderzoeksrechter, wordt behandeld overeenkomstig artikel 61quinquies.
De rechter kan het verzoek afwijzen indien hij de raadpleging of de overschrijving of weergave van bijkomende delen niet noodzakelijk acht om de waarheid aan de dag te brengen, indien hij dit op dat ogenblik nadelig acht voor het onderzoek, of om redenen die verband houden met de bescherming van andere rechten of belangen van personen. Hij kan de raadpleging of de overschrijving of weergave van bijkomende delen ook beperken tot een door hem nader omschreven selectie van bestanden of stukken.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/37, art. 21, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90octies.[1 § 1. De maatregel kan alleen betrekking hebben op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats, de communicatiemiddelen of de informaticasystemen van een advocaat of een arts, indien deze er zelf van verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd of eraan deelgenomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd, gebruik maken van diens lokalen, woonplaats, communicatiemiddelen of informaticasystemen.
§ 2. De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat, naar gelang van het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht.
Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 3. De onderzoeksrechter beoordeelt, na overleg met de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren, welke gedeelten van de in artikel 90sexies, § 3, bedoelde niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem, die hij van belang acht voor het onderzoek, onder het beroepsgeheim vallen en welke niet.
Enkel de gedeelten van de communicatie of gegevens bedoeld in het eerste lid die worden geacht niet onder het beroepsgeheim te vallen, worden overgeschreven of weergegeven en worden desgevallend vertaald. De onderzoeksrechter laat hiervan proces-verbaal opmaken. De bestanden bevattende deze communicatie of gegevens worden onder verzegelde omslag neergelegd ter griffie.
Alle overige communicatie of gegevens worden in een ander bestand onder afzonderlijke verzegelde omslag neergelegd ter griffie.]1
----------
(1)<W 2016-12-25/37, art. 22, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90novies.<W 2002-12-19/86, art. 12, 036; Inwerkingtreding : 24-02-2003> Uiterlijk vijftien dagen nadat de beslissing over de regeling van de rechtspleging definitief is geworden of nadat de dagvaarding bedoeld in artikel 524bis , § 6, ter griffie van de rechtbank of het hof werd neergelegd, stelt de griffier, op vordering van de procureur des Konings of in voorkomend geval van de procureur-generaal, iedere persoon ten aanzien van wie een maatregel bedoeld in artikel 90ter is genomen, schriftelijk in kennis van de aard van die maatregel en van de dagen waarop deze is uitgevoerd [1 , tenzij diens identiteit of woonplaats redelijkerwijze niet achterhaald kunnen worden]1.
----------
(1)<W 2016-12-25/37, art. 23, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90decies.<Ingevoegd bij W 1994-06-30/49, art. 3; Inwerkingtreding : 03-02-1995> De Minister van Justitie brengt elk jaar verslag uit aan het Parlement over de toepassing van de artikelen 90ter tot en met 90novies.
Hij brengt het Parlement op de hoogte van het aantal onderzoeken die aanleiding gegeven hebben tot de maatregelen bedoeld in die artikelen, van de duur van die maatregelen, van het aantal betrokken personen en van de behaalde resultaten.
[3 Hij brengt tegelijkertijd verslag uit over de toepassing van de artikelen 40bis, 46ter, 46quater, 46quinquies, 47ter tot 47decies, 56bis, 86bis, 86ter, 88sexies, en 89ter.]3
(Hij brengt het Parlement op de hoogte van het aantal onderzoeken die aanleiding gegeven hebben tot de maatregelen bedoeld in deze artikelen, van het aantal betrokken personen, van de misdrijven waarop ze betrekking hadden en van de behaalde resultaten.) <W 2002-04-08/51, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 01-11-2002>
(Hij brengt tegelijkertijd verslag uit over de toepassing van de artikelen 102 tot 111 en 317 en stelt de federale Wetgevende Kamers in kennis van het aantal betrokken dossiers, personen en misdrijven.) <W 2002-07-07/42, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002>
[1 Bij dit verslag wordt tevens het verslag gevoegd dat werd opgesteld met toepassing van artikel 126, § 6, derde lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.]1
[2Bij dit verslag wordt tevens het verslag gevoegd dat werd opgesteld met toepassing van artikel 126, § 5, vierde lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.]2
(NOTA : bij arrest nr 84/2015 van 11-06-2015 (B.St. 11-08-2015, p. 50983) heeft het Grondwettelijk Hof dit wijziging met inwerkingtredding 30/07/2013 vernietigd)
----------
(1)<W 2013-07-30/10, art. 7, 069; Inwerkingtreding : 02-09-2013>
(2)<W 2016-05-29/03, art. 10, 085; Inwerkingtreding : 28-07-2016, (NOTA : bij arrest nr. 57/2021 van 22-04-2021 (2021-04-22/20, B.St. 28-06-2021, p. 65587), heeft het Grondwettelijk Hof de wijziging aangebracht aan dit artikel vernietigd) >
(3)<W 2016-12-25/37, art. 24, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
§ 7. DNA-ONDERZOEK.
Art. 90undecies.[1 § 1. Onverminderd de toepassing van artikel 56, § 1, derde lid, van dit Wetboek, kan de onderzoeksrechter bevelen dat een referentiestaal onder dwang wordt afgenomen van een persoon tegen wie er aanwijzingen van schuld bestaan bij het plegen van [2 feiten die bij hem aanhangig zijn]2, indien de feiten strafbaar zijn met een maximumstraf van vijf jaar gevangenisstraf of met een zwaardere straf.
In zijn met redenen omklede beschikking die hij meedeelt aan de procureur des Konings, vermeldt de onderzoeksrechter :
1° de omstandigheden van de zaak in het kader waarvan de afname wordt bevolen;
2° het bestaan van aanwijzingen van zijn schuld bij het plegen van [2 feiten die bij hem aanhangig zijn]2;
3° de noodzaak om dwang te gebruiken;
4° in voorkomend geval, de vergelijking van het DNA-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen;
5° de eenmalige vergelijking van het DNA-profiel met de in de nationale DNA-gegevensbanken opgeslagen DNA-profielen;
6° in geval van een positief verband met een van de profielen bedoeld in de 4° of 5°, het opslaan van zijn DNA-profiel in de DNA-gegevensbank " Criminalistiek ";
7° in geval van het opslaan van het DNA-profiel, de systematische vergelijking van zijn DNA-profiel met de DNA-profielen opgeslagen in [3 de nationale, buitenlandse en internationale DNA-gegevensbanken]3;
8° in geval van een positief verband met een van de profielen bedoeld in het 7°, het opslaan van dit verband;
[2 9° het systematisch opstellen en vergelijken van zijn Y-STR-profiel, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken als bedoeld in artikel 5, § 1, derde lid, 8°, 9° of 10°, van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken.]2
De onderzoeksrechter hoort vooraleer hij de afname onder dwang beveelt, de persoon die er het voorwerp van moet uitmaken, en [2 stelt hem in kennis van de bepalingen onder 1° tot 9° opgesomd in het tweede lid]2.
Van de redenen van de eventuele weigering van de afname of van de instemming van de betrokkene met die maatregel, wordt door de onderzoeksrechter melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor.
§ 2. De onderzoeksrechter vordert een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, of een arts om een hoeveelheid wangslijmvlies of haarwortels af te nemen.
Voor het afnemen van bloed kan hij alleen een arts vorderen.
Van de afname wordt een proces-verbaal opgesteld door de officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.
Indien de maatregel onder fysieke dwang moet worden uitgevoerd, wordt die dwang uitgeoefend door politieambtenaren onder het bevel van een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings. In dat geval is de bloedafname verboden.
§ 3. Indien de in § 1 bedoelde persoon de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt, dan dient hij zich voor de toepassing van de §§ 1 en 2 te laten begeleiden door minstens een van zijn ouders, door een advocaat of door een ander meerderjarige persoon van zijn keuze.
§ 4. De onderzoeksrechter wijst een deskundige verbonden aan een laboratorium aan om :
1° het DNA-profiel van het referentiestaal op te stellen;
2° in voorkomend geval, de vergelijking van dat DNA-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen uit te voeren;
[2 ° het Y-STR-profiel van het referentiestaal op te stellen, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken als bedoeld in artikel 5, § 1, derde lid, 8°, 9° of 10°, van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken;
4° in voorkomend geval, de vergelijking van dat Y-STR-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen uit te voeren.]2
[2 § 4/1. De onderzoeksrechter kan, bij een met redenen omklede beslissing en met specificatie van de omstandigheden van het dossier die deze analyse verantwoorden, de deskundige bedoeld in paragraaf 4 vorderen om:
1° het Y-STR-profiel of het mtDNA-profiel op te stellen van het referentiestaal;
2° in voorkomend geval, de vergelijking van dat Y-STR-profiel of mtDNA-profiel met de DNA-profielen van de in het kader van die zaak aangetroffen sporen uit te voeren.]2
§ 5. De deskundige zendt een met redenen omkleed verslag over de uitvoering van zijn opdracht over aan de onderzoeksrechter binnen een maximumtermijn van een maand na de ontvangst van zijn opdracht en van de overtuigingsstukken.
De onderzoeksrechter kan evenwel een bijkomende onderzoekstermijn toestaan op een met redenen omkleed verzoek van de deskundige.
§ 6. Behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van de onderzoeksrechter, zendt de deskundige die de opdracht heeft gekregen om het DNA-profiel van het referentiestaal op te stellen [2 in toepassing van paragraaf 4, 1° en 3°, en van paragraaf 4/1, 1°]2, ambtshalve het DNA-profiel binnen vijftien dagen na de overzending van zijn verslag door aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken met het oog op de toepassing van artikel 5quater, §§ 2 tot 4, van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken.
Hij zendt eveneens de erop betrekking hebbende gegevens opgesomd in artikel 44quater, § 3, tweede lid, over.
§ 7. Onverminderd § 6, en behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van de onderzoeksrechter, zendt de deskundige die de opdracht heeft gekregen om [2 de in paragraaf 4, 2° en 4°, en paragraaf 4/1, 2° bedoelde vergelijking]2 te maken en die een positief verband heeft aangetoond, ambtshalve het DNA-profiel van het referentiestaal binnen vijftien dagen na de overzending van zijn verslag, over aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken, met het oog op de toepassing van artikel 5quater, §§ 1, 3 en 4, van de voornoemde wet.
Hij zendt eveneens de erop betrekking hebbende gegevens opgesomd in artikel 44quater, § 3, tweede lid, van dezelfde wet over.
§ 8. De kennisgeving van de resultaten aan de betrokkene, het tegenonderzoek, alsmede [2 de bewaring en de vernietiging]2 van de referentiestalen en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten, worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 44quinquies, §§ 6 en 9.]1
----------
(1)<W 2011-11-07/16, art. 6, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)>
(2)<W 2024-03-07/01, art. 8,a,b, 120; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
(3)<W 2024-03-07/01, art. 8,c, 120; Inwerkingtreding : 24-03-2024>
Art. 90duodecies.[1 § 1. Indien de [3 feiten die bij hem aanhangig zijn]3, strafbaar zijn met een maximumstraf van vijf jaar gevangenisstraf of met een zwaardere straf, en hij over aanwijzingen beschikt dat de betrokkene een directe band heeft met het gerechtelijk onderzoek, kan de onderzoeksrechter bevelen dat een referentiestaal onder dwang wordt afgenomen van een persoon die niet bedoeld is in artikel 90undecies.
In zijn met redenen omklede beschikking, die hij meedeelt aan de procureur des Konings, vermeldt de onderzoeksrechter :
1° de omstandigheden van de zaak in het kader waarvan de afname wordt bevolen;
2° de noodzaak om dwang te gebruiken;
3° de vergelijking van het DNA-profiel met de DNA-profielen van de aangetroffen sporen in het kader van de zaak;
4° het feit dat het DNA-profiel niet wordt overgezonden aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken, om er te worden vergeleken of er te worden opgeslagen.
§ 2. De onderzoeksrechter hoort vooraleer hij de afname onder dwang beveelt, de persoon die er het voorwerp van moet uitmaken, en stelt hem in kennis van de 1° tot 4° opgesomd in § 1, tweede lid.
Van de redenen van de eventuele weigering van de afname of van de instemming van de persoon met die maatregel wordt door de onderzoeksrechter melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor.
§ 3. De afname, het opstellen van het DNA-profiel van het referentiestaal, de vergelijking van DNA-profielen, de overzending van de uitslag aan de onderzoeksrechter, de kennisgeving van de uitslag aan de betrokkene, het tegenonderzoek [3 worden verricht overeenkomstig artikel 90undecies, §§ 2 tot 5]3.
De hoedanigheid van de persoon wordt meegedeeld aan de met de vergelijking van de DNA-profielen belaste deskundige [3 , die het referentiestaal en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten uiterlijk zes maanden na de overzending van zijn verslag vernietigt, tenzij de onderzoeksrechter bij een met redenen omklede beslissing een andere bewaartermijn beveelt om verdere analyse op basis van hetzelfde referentiestaal mogelijk te maken, die niet langer kan zijn dan vijf jaar]3.]1
[2 § 4. Ingeval de onderzoeksrechter in het kader van een dossier inzake [3 misdrijven bedoeld in de artikelen 417/7 of 417/11 van het Strafwetboek]3 beslist om geen DNA-profiel te laten opstellen van sporen of van een referentiestaal aangetroffen of afgenomen bij onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer zoals bedoeld in artikel 90bis, verstrekt hij hierover op het einde van het gerechtelijk onderzoek uitleg aan het slachtoffer.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-11-07/16, art. 7, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)>
(2)<W 2011-11-30/28, art. 9, 063; Inwerkingtreding : 30-01-2012>
(3)<W 2024-03-07/01, art. 9, 120; Inwerkingtreding : 01-03-2024>
HOOFDSTUK VIbis. [1 - ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE PERSOONSGEGEVENSBESCHERMING IN HET KADER VAN DE STRAFPROCEDURE EN INZAKE MEDEDELINGEN AAN DE PERS]1
----------
(1)
Art.90terdecies. [1 De uitoefening van de rechten bedoeld in de artikelen 21ter, 21quinquies, 61ter/1, 61quinquies/1, en de daarmee gepaard gaande procedure kunnen de eigenlijke procedure niet schorsen en niet vertragen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-03-27/02, art. 61, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art.90quaterdecies. [1 De verzoeken bedoeld in de artikelen 21quinquies en 61quinquies/1 schorsen de regeling van de rechtspleging niet en kunnen geen reden zijn om vast te stellen dat de zaak niet in staat van wijzen is.
Zolang er betreffende de regeling van de rechtspleging geen in kracht van gewijsde getreden eindbeslissing van het onderzoeksgerecht is, is de onderzoeksrechter bevoegd om kennis te nemen van en uitspraak te doen over de verzoeken bedoeld in artikel 61quinquies/1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-03-27/02, art. 62, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art.90quindecies. [1 De uitoefening van de rechten inzake gegevensbescherming en de procedures bedoeld in de artikelen 21ter, 21quinquies, 61ter/1 en 61quinquies/1, zijn uitgesloten wat betreft de gegevens opgenomen in een vertrouwelijk dossier in het kader van de bijzondere opsporingsmethoden van observatie, infiltratie en burgerinfiltratie, de informantenwerking, de maatregel bedoeld in artikel 46sexies indien daarbij een vertrouwelijk dossier werd aangelegd, de gegevens die door volledige of gedeeltelijke anonimiteit worden beschermd, de gegevens beschermd door gewone of bijzondere beschermingsmaatregelen, de afgeschermde identiteitsgegevens van de leden van de politiediensten behorend tot de speciale eenheden of die onderzoek doen naar of interveniëren bij bijzonder zware misdrijven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-03-27/02, art. 63, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
Art.90sedecies. [1 De procureur des Konings kan in andere situaties dan bedoeld in de artikelen 28quinquies en 57 indien het openbaar belang het vereist, aan de pers gegevens betreffende feiten die strafbaar zijn met criminele of correctionele straffen verstrekken. Hij waakt voor de inachtneming van het vermoeden van onschuld zolang niet definitief rechterlijk de schuld of onschuld is vastgesteld, de rechten van verdediging van de beklaagde of de beschuldigde, het slachtoffer en derden, het privéleven en de waardigheid van personen. Voor zover als mogelijk wordt de identiteit van de in het dossier genoemde personen niet vrijgegeven.
De procureur des Konings kan in het raam van het openbaar belang en de voorkoming van strafbare feiten met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid duiding geven over ernstige criminele en correctionele zaken die werden afgesloten met een in kracht van gewijsde veroordeling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-03-27/02, art. 64, 121; Inwerkingtreding : 08-04-2024>
HOOFDSTUK VII. - (Voorlopige maatregelen ten aanzien van rechtspersonen).
Art.91. <Ingevoegd bij W 1999-05-04/60, art. 16; Inwerkingtreding : 02-07-1999> Wanneer gedurende een gerechtelijk onderzoek de onderzoeksrechter ernstige aanwijzingen van schuld bij een rechtspersoon vaststelt, kan hij de volgende maatregelen gelasten, indien bijzondere omstandigheden dat vergen :
1° schorsing van de procedure van ontbinding of vereffening van de rechtspersoon;
2° verbod van specifieke vermogensrechtelijke transacties die tot het onvermogen van de rechtspersoon kunnen leiden;
3° neerlegging van een borgsom tot een door hem bepaald bedrag, als waarborg voor de inachtneming van de maatregelen die hij gelast.
Indien de in het vorige lid bedoelde maatregelen betrekking hebben op onroerende goederen, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 35bis.
HOOFDSTUK VIIbis. - (Verhoor van minderjarigen [1 en kwetsbare meerderjarigen]1 die het slachtoffer of getuige zijn van bepaalde misdrijven).
Art. 91bis.<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Elke minderjarige [3 en elke kwetsbare meerderjarige,]3 die het slachtoffer of getuige is van de feiten bedoeld in de artikelen 347bis, [4 417/7 tot 417/22, 417/24 tot 417/47, 417/52 tot 417/54, 417/56, 433quater/1, 433quater/4,]4 398 tot 405ter, 409, 410, 422bis, 422ter, 423, 425, 426 (, 428, 433quinquies tot 433octies van het Strafwetboek, en de artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen,)), heeft het recht zich tijdens elk verhoor vanwege de rechterlijke instanties te laten begeleiden door een meerderjarig persoon van zijn keuze, behalve wanneer het openbaar ministerie of de onderzoeksmagistraat ten aanzien van deze persoon bij een met redenen omklede beslissing anders oordeelt in het belang van de minderjarige [3 of de kwetsbare meerderjarige]3 of teneinde de waarheid aan het licht te brengen.
[3 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "kwetsbare meerderjarige" verstaan elke persoon van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van zijn leeftijd, een zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid duidelijk is.]3 <W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> <W 2005-08-10/61, art. 26, 045; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
----------
(1)<W 2014-04-10/24, art. 10, 073; Inwerkingtreding : 10-05-2014>
(2)<W 2016-02-01/09, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(3)<W 2019-05-05/10, art. 16, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(4)<W 2022-03-21/01, art. 107, 112; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
Art.92.[1 § 1. Het verhoor van minderjarigen [4 en kwetsbare meerderjarigen,]4 die het slachtoffer zijn of getuige zijn van [5 de artikelen 417/7 tot 417/19, 417/21, 417/22, 417/24 tot 417/36, 417/38, 417/56]5 en 409 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven maakt het voorwerp uit van een audiovisuele opname, behalve wanneer de procureur des Konings of de onderzoeksrechter bij een met redenen omklede beslissing anders oordeelt rekening houdend met de omstandigheden eigen aan de zaak en in het belang van de minderjarige [4 of van de kwetsbare meerderjarige]4.
De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan de audiovisuele opname bevelen van het verhoor van minderjarigen [4 en kwetsbare meerderjarigen]4 die het slachtoffer zijn van de overige in artikel 91bis bedoelde misdrijven of daarvan getuige zijn.
De opname wordt gemaakt met de toestemming van de minderjarige [4 of van de kwetsbare meerderjarige]4. Indien de minderjarige minder dan twaalf jaar oud is, is het voldoende hem hierover in te lichten.
§ 2. De audiovisuele opname van het verhoor van minderjarigen [4 en kwetsbare meerderjarigen]4 die slachtoffer of getuige zijn van andere misdrijven dan die bedoeld in artikel 91bis, kan worden bevolen in geval van ernstige en uitzonderlijke omstandigheden.
De opname wordt gemaakt met de toestemming van de minderjarige [4 of van de kwetsbare meerderjarige]4. Indien de minderjarige minder dan twaalf jaar oud is, is het voldoende hem hierover in te lichten.]1
----------
(1)<W 2011-11-30/28, art. 4, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(2)<W 2014-04-10/24, art. 11, 073; Inwerkingtreding : 10-05-2014>
(3)<W 2016-02-01/09, art. 3, 081; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(4)<W 2019-05-05/10, art. 17, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(5)<W 2022-03-21/01, art. 108, 112; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
Art.93.<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Het opgenomen verhoor van de minderjarige [1 en de kwetsbare meerderjarige]1 wordt, afhankelijk van het stadium waarin de procedure zich bevindt, verricht door een magistraat van het openbaar ministerie, door de onderzoeksrechter of door [1 een daartoe gebrevetteerde politieambtenaar]1.
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 18, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.94.<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Het opgenomen verhoor van de minderjarige [1 en de kwetsbare meerderjarige]1 vindt plaats in een speciaal daartoe aangepaste ruimte. De personen die toegelaten kunnen worden om de opname bij te wonen zijn de verhoorder, de in artikel 91bis bedoelde persoon, een lid of leden van de technische dienst [1 en een deskundige]1.
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 19, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.95.<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> De verhoorder zet aan de minderjarige [2 of aan de kwetsbare meerderjarige]2 de redenen uiteen waarom [1 de audiovisuele opname van het verhoor wordt gemaakt]1 en deelt hem mede [2 dat hij]2 te allen tijde kan vragen de opname te onderbreken. De mededeling wordt in het proces-verbaal vermeld.
Tijdens het verhoor kan de minderjarige [2 of de kwetsbare meerderjarige]2 te allen tijde vragen de opname ervan te onderbreken. Aan dat verzoek wordt onmiddellijk gevolg gegeven en in het proces-verbaal wordt daarvan melding gemaakt.
----------
(1)<W 2011-11-30/28, art. 5, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(2)<W 2019-05-05/10, art. 20, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.96.<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Een proces-verbaal van het opgenomen verhoor wordt opgesteld binnen achtenveertig uur of onmiddellijk ingeval de verdachte van zijn vrijheid is beroofd. Behalve de vermeldingen bedoeld in artikel 47bis worden in het proces-verbaal de belangrijkste elementen van het onderhoud, en eventueel de meest relevante passages overgeschreven.
Tot de volledige en letterlijke overschrijving van het verhoor wordt overgegaan op verzoek van de onderzoeksrechter, van de procureur des Konings, van de persoon die wordt gehoord of van de partijen die in het geding betrokken zijn. In die overschrijving worden het gedrag en de uitdrukkingen van de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige]1 weergegeven. De overschrijving wordt zo spoedig mogelijk bij het dossier gevoegd.
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 21, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.97.<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> De opname van het verhoor wordt in twee exemplaren gemaakt. Beide [1 audiovisuele gegevensdragers]1 worden als originelen beschouwd en ter griffie als overtuigingsstuk neergelegd.
Zo nodig, inzonderheid met het oog op de overschrijving of op het deskundigenonderzoek, kan een van de [1 audiovisuele gegevensdragers]1 ter beschikking worden gesteld van de politiedienst of van de aangewezen deskundige.
Van de [1 audiovisuele gegevensdragers]1 mag geen enkele kopie worden gemaakt.
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 22, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.98.<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Indien het onontbeerlijk is de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige]1 opnieuw te verhoren, het verhoor aan te vullen of over te gaan tot een confrontatie, beveelt de procureur des Konings, de onderzoeksrechter, het onderzoeksgerecht of het vonnisgerecht bij een met redenen omklede beslissing een nieuw verhoor of de confrontatie in de vorm en onder de voorwaarden omschreven in de artikelen 91bis tot 97.
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 23, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.99.<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> De [1 audiovisuele gegevensdragers mogen]1 enkel worden bekeken door de personen die in het kader van het gerechtelijk dossier beroepshalve betrokken zijn bij het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek of het vonnis, alsmede door de partijen in het geding.
[1 Andere personen die beroepshalve betrokken zijn bij de opvang, begeleiding en hulpverlening van de minderjarige of de kwetsbare meerderjarige, die het slachtoffer of getuige is van de in de artikelen 91bis en 92 bedoelde misdrijven, kunnen de audiovisuele opname bekijken, met toestemming van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter en na instemming van de kwetsbare meerderjarige.]1
De niet aangehouden inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij kunnen hiertoe overeenkomstig artikel 61ter bij de onderzoeksrechter een verzoek indienen.
Alle partijen hebben het recht om de [1 audiovisuele gegevensdragers]1 te bekijken nadat de procureur des Konings overeenkomstig artikel 127 de regeling van de rechtspleging heeft gevorderd.
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 24, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.100.<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> De processen-verbaal van het verhoor en de [1 audiovisuele gegevensdragers]1 van de opname worden overgelegd aan het onderzoeksgerecht en aan het vonnisgerecht, zulks in de plaats van de persoonlijke verschijning van de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige]1.
Wanneer het vonnisgerecht de verschijning van de [1 verhoorde persoon]1 noodzakelijk vindt om de waarheid aan de dag te brengen, kan het evenwel bij een met redenen omklede beslissing de verschijning bevelen.
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 25, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art.101.<W 2000-11-28/35, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2001> De [1 audiovisuele gegevensdragers]1 kunnen bij beslissing van het vonnisgerecht vernietigd worden. In de andere gevallen worden zij ter griffie bewaard en vernietigd na afloop van de verjaringstermijn van de strafvordering of van de burgerlijke rechtsvordering wanneer deze op een later tijdstip valt en, in geval van veroordeling, na de volledige tenuitvoerlegging of verjaring van de straf.
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 26, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
HOOFDSTUK VIIter. - Bescherming van bedreigde getuigen.
Afdeling 1. - Definities van sommige in dit hoofdstuk voorkomende uitdrukkingen.
Art.102.<Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° [1 bedreigde getuige :
- een persoon die gevaar loopt als gevolg van afgelegde of af te leggen verklaringen in de loop van het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek in het kader van een strafzaak, hetzij in België, hetzij voor een internationaal rechtscollege hetzij, wanneer terzake de wederkerigheid gewaarborgd is, in het buitenland, en die bereid is die verklaringen desgevraagd ter terechtzitting te bevestigen;
- een persoon die gevaar loopt wegens het optreden als burgerinfiltrant bedoeld in artikel 47novies/1]1;
2° gezinsleden : de echtgenoot van de bedreigde getuige of de persoon met wie hij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft, de inwonende bloedverwanten van de bedreigde getuige, van diens echtgenoot of van de persoon met wie hij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft, hun inwonende adoptanten en adoptiekinderen en de inwonende bloedverwanten van hun adoptanten en adoptiekinderen;
3° andere bloedverwanten : de niet-inwonende bloedverwanten tot in de derde graad van de bedreigde getuige, van diens echtgenoot of van de persoon met wie hij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft, hun niet-inwonende adoptanten en adoptiekinderen en de niet-inwonende bloedverwanten van hun adoptanten en adoptiekinderen tot in de tweede graad.
----------
(1)<W 2018-07-22/04, art. 10, 099; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Afdeling 2. - De organen van de bescherming.
Art.103.<Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> § 1. De Getuigenbeschermingscommissie is bevoegd voor het toekennen, wijzigen en intrekken van beschermingsmaatregelen en van financiële hulpmaatregelen.
De Getuigenbeschermingscommissie is samengesteld uit de federale procureur, die als voorzitter fungeert, een procureur des Konings aangewezen door de Raad van procureurs des Konings, de procureur-generaal aan wie de specifieke taak van internationale betrekkingen is toegewezen, de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie, de [2 directeur van de centrale directie van de operaties inzake gerechtelijke politie]2 van de federale politie, een vertegenwoordiger van het Ministerie van Justitie en een vertegenwoordiger van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De twee laatstgenoemden hebben slechts een adviserende bevoegdheid en hebben geen stemrecht.
De Getuigenbeschermingscommissie komt samen na bijeenroeping door haar voorzitter. De leden van de Getuigenbeschermingscommissie zijn in persoon aanwezig of laten zich vervangen overeenkomstig de regels die zij vastleggen in het huishoudelijk reglement. De Koning keurt het huishoudelijk reglement van de commissie goed.
§ 2. De coördinatie van de bescherming wordt verzorgd door de Getuigenbeschermingsdienst bij de Algemene Directie Gerechtelijke Politie van de federale politie.
§ 3. De tenuitvoerlegging van de bescherming van gedetineerde personen binnen de gevangenis wordt verzorgd door het Directoraat-generaal der Strafinrichtingen.
In alle andere gevallen wordt de tenuitvoerlegging van de bescherming verzekerd door de [2 Getuigenbeschermingsdienst]2 van de federale politie.
[1 § 4. De minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken nemen, op voorstel van de Getuigenbeschermingscommissie, de bijzondere maatregelen die strikt noodzakelijk zijn om de afscherming van de identiteit en de veiligheid van de in §§ 2 en 3, tweede lid, bedoelde politieambtenaren en de in § 3, eerste lid, bedoelde ambtenaren bij de voorbereiding en de uitvoering van hun opdrachten te allen tijde te vrijwaren. Er kan geen misdrijf zijn wanneer feiten in dat verband worden gepleegd.]1
----------
(1)<W 2011-07-14/07, art. 2, 060; Inwerkingtreding : 01-08-2011>
(2)<W 2016-02-05/11, art. 69, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Afdeling 3. - De toekenning van bescherming.
Art.104.<Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> § 1. De Getuigenbeschermingscommissie kan, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, gewone beschermingsmaatregelen toekennen aan een bedreigde getuige en, in voorkomend geval en voorzover zij gevaar lopen als gevolg van de door hem afgelegde of af te leggen verklaringen, aan zijn gezinsleden en andere bloedverwanten.
De gewone beschermingsmaatregelen kunnen inzonderheid omvatten :
1° het afschermen van de gegevens van de betrokken persoon bij de dienst bevolking en bij de burgerlijke stand;
2° het verstrekken van raadgevingen op het vlak van preventie;
3° het plaatsen van technopreventieve middelen;
4° het aanstellen van een contactambtenaar;
5° het voorzien in een alarmprocedure;
6° het verstrekken van psychologische bijstand;
7° het preventief patrouilleren door de politiediensten;
8° het registeren van in- en uitgaande gesprekken;
9° het op regelmatige tijdstippen controleren van de raadplegingen van het rijksregister en/of het afschermen van de gegevens van de betrokkene;
10° het ter beschikking stellen van een geheim telefoonnummer;
11° het ter beschikking stellen van een afgeschermde nummerplaat;
12° het ter beschikking stellen van een GSM voor noodoproepen;
13° het onmiddellijk en van nabij fysiek beveiligen van de betrokken persoon;
14° het elektronisch beveiligen van de betrokken persoon;
15° het reloceren van de betrokken persoon gedurende maximaal 45 dagen;
16° het plaatsen van de gedetineerde betrokken persoon in een bijzonder beveiligde afdeling van de gevangenis;
[1 17° het inschrijven op een contactadres in afwijking van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.]1
[2 De persoon aan wie bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend, heeft recht op de vrijwaring van zijn sociale en administratieve rechten. De federale procureur kan hiertoe de medewerking vorderen van de ambtenaren en agenten van de openbare diensten en besturen. De getuigenbeschermingsdienst staat in voor de uitvoering van deze vordering.]2
[2 Iedere persoon die uit hoofde van zijn functie kennis krijgt van deze maatregelen of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]2
§ 2. Bovendien kan de Getuigenbeschermingscommissie, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, uitsluitend bijzondere beschermingsmaatregelen toekennen aan een bedreigde getuige wiens bescherming met gewone beschermingsmaatregelen niet kan worden verzekerd en wiens verklaringen betrekking hebben op (een misdrijf zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 of 4, of een misdrijf gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek), en, in voorkomend geval, aan zijn gezinsleden en, voorzover zij gevaar lopen als gevolg van de door hem afgelegde of af te leggen verklaringen, aan zijn andere bloedverwanten. <W 2003-08-05/32, art. 23, 039; Inwerkingtreding : 07-08-2003>
De bijzondere beschermingsmaatregelen kunnen omvatten :
1° het reloceren van de betrokken persoon gedurende meer dan 45 dagen;
2° het wijzigen van de identiteit van de betrokken persoon;
[1 3° het toekennen van een tijdelijke beschermingsidentiteit en de strikt noodzakelijke documenten ter ondersteuning ervan aan de betrokken persoon.
De tijdelijke beschermingsidentiteit betreft de naam, voornamen, geboortedatum en - plaats van de betrokken persoon.
De toekenning ervan is herroepbaar en kan geen rechtsgevolgen met zich meebrengen.
Er kan geen misdrijf zijn wanneer strikt noodzakelijke feiten in dat verband worden gepleegd ter verzekering van de bescherming van de getuige.]1
§ 3. De Getuigenbeschermingscommissie kan, rekening houdend met de specifieke situatie van de betrokken persoon, financiële hulpmaatregelen toekennen aan de bedreigde getuige aan wie bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend.
De financiële hulpmaatregelen kunnen omvatten :
1° een maandelijkse uitkering om in het onderhoud van de bedreigde getuige en zijn samen met hem beschermde gezinsleden en andere bloedverwanten te voorzien, en waarvan bepaalde gedeelten kunnen bestemd worden voor specifieke doeleinden;
2° de éénmalige uitkering van een bedrag voor het opstarten van een zelfstandige activiteit;
3° een bijzondere financiële bijdrage voor specifieke doeleinden.
§ 4. De persoon aan wie bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend, heeft van rechtswege recht op psychologische begeleiding, op hulp bij het zoeken naar werk en op tussenkomst bij de uitoefening van verworven pecuniaire rechten, overeenkomstig de modaliteiten bepaald bij artikel 107, derde lid.
[2 § 5. De federale procureur kan tevens, indien daartoe grond bestaat, toelating verlenen om de noodzakelijke, preventieve toezichtmaatregelen te nemen ter vrijwaring van de veiligheid en de fysieke, psychische en morele integriteit van de in het artikel 102 bedoelde personen na toekenning van beschermingsmaatregelen zoals bedoeld onder de paragrafen 1 en 2. Van de mogelijkheid hiertoe wordt schriftelijk kennis gegeven aan de bedreigde getuige.]2
----------
(1)<W 2011-07-14/07, art. 3, 060; Inwerkingtreding : 01-08-2011>
(2)<W 2018-07-22/05, art. 19, 100; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art.105. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> § 1. De procureur des Konings, de procureur-generaal, de federale procureur of de onderzoeksrechter, naar gelang van het geval, kan bij een met redenen omkleed verzoekschrift, waarbij een afschrift van het dossier is gevoegd, om de toekenning van beschermingsmaatregelen en van financiële hulpmaatregelen verzoeken.
Het verzoekschrift vermeldt :
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam en de functie van de magistraat die het verzoekschrift indient;
3° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de personen voor wie de bedoelde maatregelen worden gevraagd;
4° of gewone, dan wel bijzondere beschermingsmaatregelen, en in voorkomend geval welke, en financiële hulpmaatregelen dienen te worden toegekend;
5° de gewone beschermingsmaatregelen bedoeld in § 3, en de bijzondere redenen die deze wettigen.
De procureur des Konings, de procureur-generaal en de federale procureur zenden het verzoekschrift over aan de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie.
De onderzoeksrechter zendt het verzoekschrift over aan de procureur des Konings, die het onverwijld doorstuurt naar de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie.
Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de bedreigde getuige kan de procureur des Konings, de procureur-generaal, de federale procureur of de onderzoeksrechter in zijn verzoekschrift aanduiden aan welke andere personen dan degenen bedoeld in artikel 102 beschermingsmaatregelen kunnen worden toegekend. Deze beschermingsmaatregelen kunnen door de Commissie slechts worden toegekend voor zover deze personen effectief gevaar lopen.
§ 2. Zodra de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie het verzoekschrift tot het toekennen van beschermingsmaatregelen en desgevallend van financiële hulpmaatregelen heeft ontvangen, verzoekt hij de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie om een schriftelijk advies.
§ 3. Indien bij hoogdringendheid beschermingsmaatregelen noodzakelijk zijn, kan de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie na ruggespraak met de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie en in afwachting van diens advies, bij voorlopige beslissing gewone beschermingsmaatregelen toekennen.
De voorlopige beslissing is met redenen omkleed. Zij houdt precieze opgave in van de beschermingsmaatregelen die worden toegekend.
Van de voorlopige beslissing wordt schriftelijk kennis gegeven aan de bedreigde getuige.
§ 4. De directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie zendt, binnen een maand na ontvangst van het verzoek bepaald in § 2, een omstandig advies over nopens het voldaan zijn van de wettelijke voorwaarden voor de gevraagde beschermingsmaatregelen in hoofde van de personen waarvoor bescherming wordt gevraagd en, in voorkomend geval en indien bijzondere beschermingsmaatregelen worden gevraagd, nopens de persoonlijke geschiktheid van de betrokken personen voor de toekenning van de gevraagde beschermingsmaatregelen, alsook nopens in voorkomend geval gevraagde financiële hulpmaatregelen.
Indien een persoon waarvoor bijzondere beschermingsmaatregelen worden gevraagd schuldig is bevonden aan een feit dat een gevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben, of indien de strafvordering wegens dergelijk feit ten aanzien van hem vervallen is ingevolge toepassing van artikel 216bis of 216ter, houdt het advies nopens de persoonlijke geschiktheid van de betrokkene voor de toekenning van bijzondere beschermingsmaatregelen in elk geval een evaluatie in van het gevaar dat de betrokkene zon kunnen vormen voor de samenleving waarnaar hij wordt gereloceerd.
§ 5. Van zodra de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie het advies van de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie heeft ontvangen, roept hij de Commissie samen om over het verzoek te beslissen.
§ 6. De Getuigenbeschermingscommissie beslist bij meerderheid van stemmen.
§ 7. De beslissing van de Getuigenbeschermingscommissie is met redenen omkleed. Zij houdt precieze opgave in van de bijzondere beschermingsmaatregelen en de financiële hulpmaatregelen die in voorkomend geval worden toegekend.
Indien gewone beschermingsmaatregelen worden toegekend, wordt de Getuigenbeschermingsdienst ermee belast te bepalen welke beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 104, § 1, concreet worden genomen.
§ 8. Wanneer de beslissing een wijziging van de identiteit betreft, wordt zij meegedeeld aan de minister van Justitie.
§ 9. De beslissing van de Getuigenbeschermingscommissie heft van rechtswege de door de voorzitter bij voorlopige beslissing toegekende beschermingsmaatregelen op.
§ 10. Tegen de beslissing van de Getuigenbeschermingscommissie staat geen rechtsmiddel open.
Art.106.[1 § 1. Indien de Getuigenbeschermings-commissie de in artikel 104, § 2, tweede lid, 2°, bedoelde bijzondere beschermingsmaatregel voorstelt, kan de minister van Justitie, in een eerste ministerieel besluit, de verandering van de naam, voornamen, geboortedatum en geboorteplaats van de betrokkene toestaan, in afwijking van de bepalingen van boek I, titel II en titel VIII/1, hoofdstuk 3, van het Burgerlijk Wetboek.
De procedure van identiteitswijziging wordt enkel toegepast op personen die de Belgische nationaliteit bezitten.
De nieuwe identiteit wordt vastgesteld op voorstel van de Getuigenbeschermingsdienst, na overleg met de betrokkene of zijn wettelijke vertegenwoordiger, en wordt na akkoord van de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie meegedeeld aan de minister van Justitie, die deze opneemt in een tweede ministerieel besluit.
§ 2. De voorzitter van de Getuigenbeschermings-commissie vordert in de Databank Akten Burgerlijke Stand, bedoeld in titel II, hoofdstuk 3, van het Burgerlijk Wetboek, de inschrijving van volgende melding op de akten van de burgerlijke stand van de begunstigden met hun oude identiteit en op de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de kinderen van de begunstigden geboren tijdens de procedure van identiteitswijziging :
"Artikel 106 Sv. - toestemming verleend tot wijziging gegevens burgerlijke stand - Oorspronkelijke naam en voornaam : (begunstigde)."
Voor elke melding bedoeld in het eerste lid zal in het Rijksregister van de natuurlijke personen een soortgelijke melding worden aangebracht.
Geen enkel afschrift of uittreksel van de akten van de burgerlijke stand met de oude identiteit van de begunstigde mag worden afgeleverd.
§ 3. De voorzitter van de Getuigenbeschermings-commissie wijst de gemeenten aan die belast worden met het opmaken van de akten van de burgerlijke stand als bedoeld in paragraaf 4.
Deze gemeenten duiden vervolgens, in overleg met de Getuigenbeschermingsdienst, de hiertoe gemachtigde ambtenaar van het gemeentebestuur aan.
§ 4. Binnen tien dagen na de ondertekening van het tweede ministerieel besluit bedoeld in paragraaf 1, derde lid, wordt het origineel van dat besluit overgezonden aan de Getuigenbeschermingsdienst. Deze laatste stelt de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie hiervan in kennis, die de door hem aangewezen ambtenaar van de burgerlijke stand vervolgens verzoekt tot opmaak van de akten van de burgerlijke stand in de Databank Akten Burgerlijke Stand.
De nieuwe gegevens van de burgerlijke stand hebben uitwerking op de dag van de opmaak van de akte.
De nieuwe identiteit van de begunstigden wordt geregistreerd in het Rijksregister van de natuurlijke personen.
§ 5. De Getuigenbeschermingsdienst bewaart de originelen van de vorderingen en de ministeriele besluiten bedoeld in dit artikel.
Geen enkel afschrift of uittreksel van de vorderingen en van de ministeriële besluiten bedoeld in dit artikel mag door de gemeentelijke overheden worden afgegeven of bewaard.]1
----------
(1)<W 2018-06-18/03, art. 104, 101; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
Art.107. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> De bedreigde getuige aan wie de beslissing tot het toekennen van beschermingsmaatregelen wordt overhandigd, ondertekent een schriftelijk memorandum, waarin hij zich ertoe verbindt om oprechte en volledige verklaringen af te leggen betreffende de zaak waarin hij zal getuigen, en om te getuigen telkens als hij hierom verzocht wordt.
Ingeval bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend, verbindt hij zich er in het memorandum bovendien toe om oprechte en volledige verklaringen af te leggen over alle burgerrechtelijke verplichtingen die hetzij op hemzelf, hetzij op de samen met hem te beschermen gezinsleden of andere bloedverwanten rusten, en verzekert hij de integrale nakoming van deze verplichtingen.
Tevens verleent hij een algemene lastgeving aan de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie. Met instemming van de getuige kan de directeur-generaal Gerechtelijke Politie lastgevingsovereenkomsten sluiten met andere personen met het oog op het beheer van het vermogen van de getuige.
Afdeling 4. - Wijziging en intrekking van de bescherming.
Art.108.<Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> § 1. De Getuigenbeschermingsdienst toetst op aangifte van de politie, de procureur des Konings, de federale procureur, de onderzoeksrechter, de directeur-generaal der Strafinrichtingen, de bedreigde getuige of ambtshalve, doch minimaal om de zes maanden, of er een grond is tot wijziging of intrekking van de toegekende beschermingsmaatregelen en, desgevallend, van de toegekende financiële hulpmaatregelen.
§ 2. De toegekende beschermingsmaatregelen kunnen worden gewijzigd indien deze niet volstaan of indien minder verstrekkende maatregelen volstaan om de bescherming van de bedreigde getuige of de leden van zijn gezin of andere bloedverwanten te verzekeren, en in de gevallen waarin zijn kunnen worden ingetrokken.
§ 3. De aan een persoon toegekende beschermingsmaatregelen kunnen worden ingetrokken indien :
1° hij ervan verdacht wordt een wanbedrijf of misdaad te hebben gepleegd na toekenning van de beschermingsmaatregelen;
2° hij na toekenning van beschermingsmaatregelen schuldig is bevonden aan een feit dat een gevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben, of indien de strafvordering wegens dergelijk feit ten aanzien van hem vervallen is ingevolge toepassing van artikel 216bis of 216ter,
3° hij enige handeling heeft gesteld die afbreuk doet aan de hem toegekende beschermingsmaatregelen;
4° de toegekende beschermingsmaatregelen kunnen bovendien worden ingetrokken indien de bepalingen van het memorandum niet worden nageleefd.
§ 4. De aan een persoon toegekende beschermingsmaatregelen worden in elk geval ingetrokken wanneer deze geen gevaar meer loopt, voor zover dit door de wet als een voorwaarde door toekenning van de toegekende beschermingsmaatregelen wordt omschreven.
[1 ...]1
§ 5. De aan de bedreigde getuigde toegekende financiële hulpmaatregelen kunnen worden gewijzigd indien het bedrag ervan niet volstaat, dan wel een geringer bedrag volstaat om in het onderhoud van de bedreigde getuige en de samen met hem beschermde gezinsleden en andere bloedverwanten te voorzien, en in de gevallen waarin zij kunnen worden ingetrokken. De Getuigenbeschermingscommissie houdt rekening met de specifieke situatie van de betrokken persoon.
§ 6. De aan de bedreigde getuige toegekende financiële hulpmaatregelen kunnen worden ingetrokken indien :
1° de bedreigde getuige zelf in zijn onderhoud en dat van de samen met hem gereloceerde leden van zijn gezin en andere bloedverwanten kan voorzien of had kunnen voorzien, doch dit door eigen fout of nalatigheid heeft verhinderd;
2° in geval van aanwending van voor specifieke doeleinden bestemde gedeelten van de maandelijkse uitkering of van een bijzondere financiële bijdrage, voor andere dan de door de Getuigenbeschermingscommissie bepaalde doeleinden;
3° de bedreigde getuigde overleden is, en de samen met hem gereloceerde gezinsleden en andere bloedverwanten zelf in hun onderhoud kunnen voorzien.
----------
(1)<W 2018-07-22/05, art. 20, 100; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art.109. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> § 1. Indien de Getuigenbeschermingsdienst van oordeel is dan een grond tot wijziging of intrekking, zoals bepaald in het voorgaande artikel, van de toegekende beschermingsmaatregelen of financiële hulpmaatregelen voorhanden is, zendt de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie binnen een maand een met redenen omkleed advies ter zake over aan de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie.
Wordt de wijziging van de toegekende beschermingsmaatregelen geadviseerd, dan wordt het bepaalde in artikel 105, § 4, toegepast, met dien verstande dat de Getuigenbeschermingsdienst die een wijziging van gewone naar bijzondere beschermingsmaatregelen adviseert, zelf een voorstel tot financiële hulpmaatregelen kan formuleren.
§ 2. Van zodra de voorzitter van de Getuigenbeschermingscommissie het advies van de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie heeft ontvangen, roept hij de Commissie samen om te beslissen.
§ 3. De Getuigenbeschermingscommissie beslist bij meerderheid van stemmen.
§ 4. De Getuigenbeschermingscommissie beslist met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en van proportionaliteit over de wijziging of de intrekking van de toegekende beschermingsmaatregelen of de financiële hulpmaatregelen, en over de desgevallend door de Getuigenbeschermingsdienst in toepassing van § 1 voorgestelde financiele hulpmaatregelen.
§ 5. De beslissing van de Getuigenbeschermingscommissie is met redenen omkleed. Zij houdt precieze opgave in van de bijzondere beschermingsmaatregelen en de financiële hulpmaatregelen die desgevallend worden toegekend.
Indien gewone beschermingsmaatregelen worden toegekend, wordt de Getuigenbeschermingsdienst ermee belast te bepalen welke beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 104, § 1, concreet worden genomen.
§ 6. Van de beslissing wordt schriftelijk kennis gegeven aan de bedreigde getuige.
§ 7. Tegen de beslissing van de Getuigenbeschermingscommissie staat geen rechtsmiddel open.
Art.110. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> § 1. De beslissing van intrekking van de aan de bedreigde getuige toegekende beschermingsmaatregelen leidt van rechtswege tot het verval van de aan zijn gezinsleden, andere bloedverwanten en de andere personen bedoeld in artikel 105, § 1, vijfde lid, toegekende beschermingsmaatregelen.
§ 2. De beslissing van intrekking van de aan de bedreigde getuigde toegekende bijzondere beschermingsmaatregelen leidt van rechtswege tot het verval van het recht op psychologische begeleiding, op hulp bij het zoeken naar werk en op tussenkomst bij de uitoefening van verkregen pecuniaire rechten, en van de toegekende financiële hulpmaatregelen.
§ 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt de beslissing van wijziging van bijzondere beschermingsmaatregelen " naar gewone beschermingsmaatregelen " gelijkgesteld met een beslissing tot intrekking.
Art.111. <Ingevoegd bij W 2002-07-07/42, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 20-08-2002> Aan een persoon die een getuigenis heeft afgelegd met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter , en van wie de identiteitsgegevens door omstandigheden onafhankelijk van zijn wil bekend zijn geraakt, kunnen gewone of bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend in de mate dat aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 102 en volgende is voldaan.
HOOFDSTUK VIIter/1. [1 - De bescherming van bepaalde bedreigde personen die een openbaar ambt uitoefenen.]1
----------
(1)
Afdeling I. [1 - Definities van sommige in dit hoofdstuk voorkomende uitdrukkingen.]1
----------
(1)
Art. 111bis. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° bedreigde persoon : een persoon die een ernstig gevaar loopt voor zijn fysieke of psychische integriteit als gevolg van de uitoefening van een openbaar ambt en die hetzij :
a) belast is of was met de opsporing, de vaststelling, het onderzoek, de vervolging of de berechting van misdrijven of met de uitvoering van straffen;
b) belast is of was met de bestuurlijke politie bedoeld in artikel 14 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt;
c) een agent is of was als bedoeld in artikel 3, 2°, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
2° gezinsleden : de echtgenoot van de bedreigde persoon of de persoon met wie hij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft, de inwonende bloedverwanten van de bedreigde persoon, van diens echtgenoot of van de persoon met wie hij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft, hun inwonende adoptanten en adoptiekinderen en de inwonende bloedverwanten van hun adoptanten en adoptiekinderen;
3° andere bloedverwanten : de niet-inwonende bloedverwanten tot in de derde graad van de bedreigde persoon, van diens echtgenoot of van de persoon met wie hij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft, hun niet-inwonende adoptanten en adoptiekinderen en de niet-inwonende bloedverwanten van hun adoptanten en adoptiekinderen tot in de tweede graad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 29, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Afdeling II. [1 - De organen van de bescherming.]1
----------
(1)
Art. 111ter. [1 § 1. De Getuigenbeschermingscommissie bedoeld in artikel 103, § 1, is bevoegd voor het toekennen, wijzigen en intrekken van beschermingsmaatregelen en van financiële hulpmaatregelen. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt zij "de Beschermingscommissie" genoemd.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk is de Beschermingscommissie samengesteld uit de federale procureur, die als voorzitter optreedt, een procureur des Konings aangewezen door de Raad van procureurs des Konings, de procureur-generaal aan wie de specifieke taak van internationale betrekkingen is toegewezen, de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie, de directeur van de centrale directie van de operaties inzake gerechtelijke politie van de federale politie, een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Justitie en een vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken. De twee laatstgenoemden hebben slechts een adviserende bevoegdheid en hebben geen stemrecht.
Wanneer de bedreigde persoon een agent is zoals bedoeld in artikel 3, 2°, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, nemen de diensthoofden van de twee diensten bedoeld in artikel 3, 8°, van dezelfde wet deel aan de beraadslagingen van de Beschermingscommissie, met stemrecht.
De voorzitter van de Beschermingscommissie heeft de mogelijkheid om andere personen, die een belang hebben bij de bevoegdheden bedoeld in het eerste lid, uit te nodigen.
Iedere persoon die, ook op occasionele basis, deelneemt aan de beraadslagingen van de Beschermingscommissie, dient te beschikken over een veiligheidsmachtiging van het niveau "ZEER GEHEIM" zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.
De Beschermingscommissie komt samen na bijeenroeping door haar voorzitter. De leden van de Beschermingscommissie zijn in persoon aanwezig of laten zich vervangen overeenkomstig de regels die zij vastleggen in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 103, § 1, derde lid.
§ 2. De coördinatie van de bescherming wordt verzekerd door de Getuigenbeschermingsdienst bij de Algemene Directie Gerechtelijke Politie van de federale politie. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt zij "de Dienst voor de bescherming van bedreigde ambtenaren" genoemd.
§ 3. De tenuitvoerlegging van de bescherming van gedetineerde personen binnen de gevangenis wordt verzekerd door het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen.
In alle andere gevallen wordt de tenuitvoerlegging van de bescherming verzekerd door de Dienst voor de bescherming van bedreigde ambtenaren.
§ 4. De minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken nemen, op voorstel van de Beschermingscommissie, de bijzondere maatregelen die strikt noodzakelijk zijn om de afscherming van de identiteit en de veiligheid van de in paragrafen 2 en 3, tweede lid, bedoelde politieambtenaren en de in paragraaf 3, eerste lid, bedoelde ambtenaren bij de voorbereiding en de uitvoering van hun opdrachten te allen tijde te vrijwaren. Er is geen misdrijf wanneer feiten in dat verband worden gepleegd.
§ 5. De minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken nemen de bijzondere organisatorische maatregelen, die noodzakelijk zijn om de in dit hoofdstuk vervatte bescherming van bedreigde personen mogelijk te maken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 31, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Afdeling III. [1 - De toekenning van bescherming.]1
----------
(1)
Art. 111quater.[1 § 1. De Beschermingscommissie kan, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, de bijzondere beschermingsmaatregelen bedoeld in artikel 104, § 2, tweede lid, slechts toekennen aan een bedreigde persoon wiens bescherming met andere maatregelen niet kan worden verzekerd en, in voorkomend geval, aan zijn gezinsleden en, voorzover zij gevaar lopen als gevolg van de uitoefening van zijn functie, aan zijn andere bloedverwanten.
Wanneer het gaat om een bedreigde persoon zoals bedoeld in artikel 111bis, 1°, a), kan de bescherming bedoeld in het eerste lid slechts toegekend worden wanneer die persoon belast is of was met de opsporing, de vaststelling, het onderzoek, de vervolging of de berechtingvan een misdrijf of met de uitvoering van de straf met betrekking tot een misdrijf zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 of 4, of van een misdrijf gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek.
Wanneer het gaat om een bedreigde persoon zoals bedoeld in artikel 111bis, 1°, b), kan de bescherming bedoeld in het eerste lid slechts toegekend worden wanneer die persoon belast is of was met een opdracht van bestuurlijke politie voor de categorieën van personen bedoeld in artikel 44/5, § 1, eerste lid, 2° en 3° van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.
Wanneer het gaat om een bedreigde persoon zoals bedoeld in artikel 111bis, 1°, c), kan de bescherming bedoeld in het eerste lid slechts toegekend worden :
1° in het geval van een agent van de Veiligheid van de Staat, wanneer deze belast is of was met een inlichtingenopdracht in uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 7, 1° en 3° /1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
2° in het geval van een agent van de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid, wanneer deze belast is of was met een inlichtingenopdracht in uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 11, § 1, 1° tot 3° en 5° van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, met uitzondering van elk ander fundamenteel belang van het land bedoeld in artikel 11, § 1, 1°, f) van dezelfde wet.
De Beschermingscommissie kan aan een bedreigde persoon en, in voorkomend geval, aan zijn gezinsleden en, voorzover zij gevaar lopen als gevolg van de uitoefening van zijn functie, aan zijn andere bloedverwanten, slechts bijzondere beschermingsmaatregelen toekennen in andere gevallen dan degene bedoeld in het tweede, derde en vierde lid wanneer zij daartoe met eenparigheid van stemmen beslist.
In voorkomend geval kan de Beschermingscommissie gewone beschermingsmaatregelen bedoeld in artikel 104, § 1, tweede lid toekennen aan de bedreigde persoon wanneer deze noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de bijzondere beschermingsmaatregelen. Wanneer de Beschermingscommissie van oordeel is dat de gewone beschermingsmaatregelen bedoeld in artikel 104, § 1, tweede lid, 7° of 13°, toegekend moeten worden, pleegt zij voorafgaand overleg met het Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, die de procedure in werking doet treden.
§ 2. De Beschermingscommissie kan, rekening houdend met de specifieke situatie van de betrokken persoon, financiële hulpmaatregelen toekennen aan de bedreigde persoon aan wie bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend.
De financiële hulpmaatregelen zijn degene voorzien in artikel 104, § 3, tweede lid.
§ 3. De persoon aan wie bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend, heeft van rechtswege recht op psychologische begeleiding en op hulp bij het zoeken naar werk.
De persoon aan wie bijzondere beschermingsmaatregelen worden toegekend, heeft recht op de vrijwaring van zijn sociale en administratieve rechten. De federale procureur kan hiertoe de medewerking vorderen van de ambtenaren en agenten van de openbare diensten en besturen. De Dienst voor de bescherming van bedreigde ambtenaren staat in voor de uitvoering van deze vordering.
Iedere persoon die weigert de in dit artikel bedoelde medewerking te verlenen wordt gestraft [2 met geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro]2.
Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van deze maatregelen of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 4. De federale procureur kan tevens bij gemotiveerde beslissing toelating verlenen om de noodzakelijke, preventieve toezichtmaatregelen te nemen ter vrijwaring van de veiligheid en de fysieke, psychische en morele integriteit van de in het artikel 111bis bedoelde personen na toekenning van beschermingsmaatregelen zoals bedoeld in paragraaf 1. Van de mogelijkheid hiertoe wordt schriftelijk kennis gegeven aan de bedreigde persoon.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 33, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(2)<W 2022-12-06/02, art. 16, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art. 111quinquies. [1 § 1. De bevoegde hiërarchisch overste van de bedreigde persoon of het Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, naar gelang van het geval, kan bij een met redenen omkleed verzoekschrift, waarbij een afschrift van het dossier is gevoegd, om de toekenning van beschermingsmaatregelen en van financiële hulpmaatregelen verzoeken.
Het verzoekschrift vermeldt :
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam en de functie van de persoon die het verzoekschrift indient;
3° de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de personen voor wie de bedoelde maatregelen worden gevraagd of, in voorkomend geval, de code toegekend met toepassing van artikel 112quater, of de code toegekend door het diensthoofd bedoeld in artikel 3, 8°, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
4° welke bijzondere beschermingsmaatregelen, en, in voorkomend geval welke financiële hulpmaatregelen dienen te worden toegekend;
5° de gewone beschermingsmaatregelen bedoeld in paragraaf 3, en de bijzondere redenen die deze wettigen.
De bevoegde hiërarchisch overste van de bedreigde persoon of het Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken zendt het verzoekschrift over aan de voorzitter van de Beschermingscommissie en neemt de nodige maatregelen om de vertrouwelijkheid van het verzoekschrift te waarborgen.
Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de bedreigde persoon kan de bevoegde hiërarchisch overste van de bedreigde persoon of het Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse zaken, in zijn verzoekschrift aanduiden aan welke andere personen dan degenen bedoeld in artikel 111bis beschermingsmaatregelen kunnen worden toegekend. Deze beschermingsmaatregelen kunnen door de Beschermingscommissie slechts worden toegekend voor zover deze personen daadwerkelijk gevaar lopen.
§ 2. Zodra de voorzitter van de Beschermingscommissie het verzoekschrift tot het toekennen van beschermingsmaatregelen en desgevallend van financiële hulpmaatregelen heeft ontvangen, verzoekt hij onverwijld de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie om een schriftelijk advies.
§ 3. Indien bij hoogdringendheid beschermingsmaatregelen noodzakelijk zijn, kan de voorzitter van de Beschermingscommissie na ruggespraak met de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie en in afwachting van diens advies, bij voorlopige beslissing gewone beschermingsmaatregelen toekennen. Wanneer de Beschermingscommissie van oordeel is dat de gewone beschermingsmaatregelen bedoeld in artikel 104, § 1, tweede lid, 7° of 13°, toegekend moeten worden, pleegt zij voorafgaand overleg met het Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, die de procedure in werking doet treden.
De voorlopige beslissing is met redenen omkleed. Zij houdt precieze opgave in van de beschermingsmaatregelen die worden toegekend.
Van de voorlopige beslissing wordt schriftelijk kennis gegeven aan de bedreigde persoon.
§ 4. De directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie zendt, binnen een maand na ontvangst van het verzoek bepaald in paragraaf 2, een omstandig advies over het voldaan zijn van de wettelijke voorwaarden voor de gevraagde beschermingsmaatregelen in hoofde van de personen waarvoor bescherming wordt gevraagd en, nopens de persoonlijke geschiktheid van de betrokken personen voor de toekenning van de gevraagde bijzondere beschermingsmaatregelen, alsook nopens in voorkomend geval gevraagde financiële hulpmaatregelen.
Indien een persoon waarvoor bijzondere beschermingsmaatregelen worden gevraagd, schuldig is bevonden aan een feit dat een gevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben, of indien de strafvordering wegens dergelijk feit ten aanzien van hem vervallen is ingevolge toepassing van artikel 216bis of 216ter, houdt het advies nopens de persoonlijke geschiktheid van de betrokkene voor de toekenning van bijzondere beschermingsmaatregelen in elk geval een evaluatie in van het gevaar dat de betrokkene zou kunnen vormen voor de omgeving waarnaar hij wordt gereloceerd.
§ 5. Van zodra de voorzitter van de Beschermingscommissie het advies van de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie heeft ontvangen, roept hij onverwijld de Beschermingscommissie samen om over het verzoek te beslissen.
§ 6. De Beschermingscommissie beslist bij meerderheid van stemmen, behalve in het geval bepaald in artikel 111quater, § 1, vijfde lid.
§ 7. De beslissing van de Beschermingscommissie is met redenen omkleed. Zij houdt precieze opgave in van de bijzondere beschermingsmaatregelen en de financiële hulpmaatregelen die in voorkomend geval worden toegekend.
Indien met toepassing van artikel 111quater, § 1, zesde lid, gewone beschermingsmaatregelen worden toegekend, worden deze eveneens opgenomen in de beslissing van de Beschermingscommissie.
§ 8. Wanneer de beslissing een wijziging van de identiteit betreft, wordt zij onverwijld meegedeeld aan de minister van Justitie.
§ 9. De beslissing van de Beschermingscommissie heft van rechtswege de door de voorzitter bij voorlopige beslissing toegekende beschermingsmaatregelen op.
§ 10. Tegen de beslissing van de Beschermingscommissie staat geen rechtsmiddel open.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 34, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 111sexies. [1 Indien de Beschermingscommissie de in artikel 104, § 2, tweede lid, 2°, bedoelde bijzondere beschermingsmaatregel voorstelt, is artikel 106 van toepassing.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 35, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 111septies. [1 De bedreigde persoon aan wie de beslissing tot het toekennen van beschermingsmaatregelen wordt overhandigd, ondertekent een schriftelijk memorandum, waarin hij zich ertoe verbindt om oprechte en volledige verklaringen af te leggen omtrent zijn situatie en de ernst van de dreiging waaraan hij onderhevig is en om gedragsregels met betrekking tot zijn veiligheid na te leven.
Hij verbindt zich er in het memorandum bovendien toe om oprechte en volledige verklaringen af te leggen over alle burgerrechtelijke verplichtingen die hetzij op hemzelf, hetzij op de samen met hem te beschermen gezinsleden of andere bloedverwanten rusten, en verzekert de integrale nakoming van deze verplichtingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 36, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Afdeling IV. [1 - Wijziging en intrekking van de bescherming.]1
----------
(1)
Art. 111octies. [1 De Dienst voor de bescherming van bedreigde ambtenaren toetst op verzoek van de hiërarchisch overste van de bedreigde persoon, het Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse zaken, de directeur-generaal der Strafinrichtingen, de bedreigde persoon of ambtshalve, doch minimaal om de zes maanden, of er een grond is tot wijziging of intrekking van de toegekende beschermingsmaatregelen en, desgevallend, van de toegekende financiële hulpmaatregelen.
De toegekende beschermingsmaatregelen kunnen worden gewijzigd indien deze niet volstaan of indien minder verstrekkende maatregelen volstaan om de bescherming van de bedreigde persoon of de leden van zijn gezin of andere bloedverwanten te verzekeren, en in de gevallen waarin zij kunnen worden ingetrokken.
De aan een persoon toegekende beschermingsmaatregelen kunnen worden ingetrokken indien :
1° hij ervan verdacht wordt een wanbedrijf of misdaad te hebben gepleegd na toekenning van de beschermingsmaatregelen;
2° hij na toekenning van beschermingsmaatregelen schuldig is bevonden aan een feit dat een gevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben, of indien de strafvordering wegens dergelijk feit ten aanzien van hem vervallen is ingevolge toepassing van artikel 216bis of 216ter;
3° hij enige handeling heeft gesteld die afbreuk doet aan de hem toegekende beschermingsmaatregelen;
4° de bepalingen van het memorandum niet worden nageleefd.
De aan een persoon toegekende beschermingsmaatregelen worden in elk geval ingetrokken wanneer deze geen gevaar meer loopt, voor zover het in gevaar zijn door de wet als een voorwaarde voor toekenning van de toegekende beschermingsmaatregelen wordt omschreven.
De aan de bedreigde persoon toegekende financiële hulpmaatregelen kunnen worden gewijzigd indien het bedrag ervan niet volstaat, dan wel een geringer bedrag volstaat om in het onderhoud van de bedreigde persoon en de samen met hem beschermde gezinsleden en andere bloedverwanten te voorzien, en in de gevallen waarin zij kunnen worden ingetrokken. De Beschermingscommissie houdt rekening met de specifieke situatie van de betrokken persoon.
De aan de bedreigde persoon toegekende financiële hulpmaatregelen kunnen worden ingetrokken :
1° indien de bedreigde persoon zelf in zijn onderhoud en dat van de samen met hem gereloceerde leden van zijn gezin en andere bloedverwanten kan voorzien of had kunnen voorzien, doch dit door eigen fout of nalatigheid heeft verhinderd;
2° in geval van aanwending van voor specifieke doeleinden bestemde gedeelten van de maandelijkse uitkering of van een bijzondere financiële bijdrage, voor andere dan de door de Beschermingscommissie bepaalde doeleinden;
3° wanneer de bedreigde persoon overleden is, en de samen met hem gereloceerde gezinsleden en andere bloedverwanten zelf in hun onderhoud kunnen voorzien.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 38, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 111novies. [1 § 1. Indien de Dienst voor de bescherming van bedreigde ambtenaren van oordeel is dat een grond tot wijziging of intrekking, zoals bepaald in artikel 111octies, van de toegekende beschermingsmaatregelen of financiële hulpmaatregelen voorhanden is, zendt de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie binnen een maand een met redenen omkleed advies ter zake over aan de voorzitter van de Beschermingscommissie.
§ 2. Van zodra de voorzitter van de Beschermingscommissie het advies van de directeur-generaal Gerechtelijke Politie van de federale politie heeft ontvangen, roept hij onverwijld de Commissie samen om te beslissen.
§ 3. De Beschermingscommissie beslist bij meerderheid van stemmen, behalve in het geval voorzien in artikel 111quater, § 1, vijfde lid.
§ 4. De Beschermingscommissie beslist met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en van proportionaliteit over de wijziging of de intrekking van de toegekende beschermingsmaatregelen of de financiële hulpmaatregelen.
§ 5. De beslissing van de Beschermingscommissie is met redenen omkleed. Zij houdt precieze opgave in van de bijzondere beschermingsmaatregelen en de financiële hulpmaatregelen die desgevallend worden toegekend. In voorkomend geval wordt het memorandum bedoeld in artikel 111septies aangepast.
Indien met toepassing van artikel 111quater, § 1, zesde lid, gewone beschermingsmaatregelen worden toegekend, worden deze eveneens opgenomen in de beslissing van de Beschermingscommissie.
§ 6. Van de beslissing wordt schriftelijk kennis gegeven aan de bedreigde persoon.
§ 7. Tegen de beslissing van de Beschermingscommissie staat geen rechtsmiddel open.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 39, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 111decies. [1 § 1. De beslissing tot intrekking van de aan de bedreigde persoon toegekende beschermingsmaatregelen leidt van rechtswege tot het verval van de aan zijn gezinsleden, andere bloedverwanten en de andere personen bedoeld in artikel 111quinquies, § 1, vierde lid, toegekende beschermingsmaatregelen.
§ 2. De beslissing tot intrekking van de aan de bedreigde persoon toegekende bijzondere beschermingsmaatregelen leidt van rechtswege tot het verval van het recht op psychologische begeleiding en op hulp bij het zoeken naar werk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 40, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
HOOFDSTUK VIIquater. - Afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media.
Afdeling I. - Het verhoor op afstand.
Art.112. <Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002> § 1. De procureur de Konings of de onderzoeksrechter kan beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, of een in het buitenland verblijvende getuige, deskundige of verdachte wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd, met zijn instemming te horen via een videoconferentie, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon persoonlijk verschijnt.
§ 2. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, met zijn instemming te horen via een gesloten televisiecircuit, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon persoonlijk verschijnt.
§ 3. Bij de te horen persoon bevindt zich een officier van gerechtelijke politie of een politieambtenaar die bij name door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter wordt aangewezen, of, wanneer de te horen persoon zich in het buitenland bevindt, een buitenlandse justitiële autoriteit. Deze stelt de identiteit van de te horen persoon vast en stelt daarvan een proces-verbaal op dat ondertekend wordt door de te horen persoon.
§ 4. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter stelt van het verhoor een proces-verbaal op waarin hij, onverminderd de rechten bedoeld in artikel 47bis, de belangrijkste elementen van het onderhoud vermeldt en eventueel de meest relevante passages overschrijft.
Tevens vermeldt het proces-verbaal de redenen waarom beslist werd om de betrokkene via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit te horen.
§ 5. Het verhoor maakt steeds het voorwerp uit van een audiovisuele opname in de zin van artikel 112ter.
§ 6. De persoon die via een videoconferentie of gesloten televisiecircuit is gehoord, wordt geacht te zijn verschenen en aan de oproeping te hebben voldaan.
Art. 112bis. <Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002> § 1. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, of een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd, met zijn instemming te horen via een teleconferentie, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon persoonlijk verschijnt of gehoord wordt via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit.
§ 2. Bij de te horen persoon bevindt zich een officier van gerechtelijke politie of een politieambtenaar die bij name door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter wordt aangeduid, of, wanneer de te horen persoon zich in het buitenland bevindt, een buitenlandse justitiële autoriteit. Deze stelt de identiteit van de te horen persoon vast en stelt daarvan een proces-verbaal op dat ondertekend wordt door de te horen persoon.
§ 3. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter stelt van het verhoor een proces-verbaal op waarin hij, onverminderd de rechten bedoeld in artikel 47bis , de belangrijkste elementen van het onderhoud vermeldt en eventueel de meest relevante passages overschrijft.
Tevens vermeldt het proces-verbaal de redenen waarom beslist werd om de betrokkene via een teleconferentie te horen.
§ 4. Het verhoor maakt steeds het voorwerp uit van een auditieve opname in de zin van artikel 112ter.
§ 5. De persoon die via een teleconferentie is gehoord, wordt geacht te zijn verschenen en aan de oproeping te hebben voldaan.
§ 6. De via een teleconferentie afgelegde verklaringen kunnen door de vonnisrechter slechts in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.
Afdeling II. - De audiovisuele opname en de auditieve opname van het verhoor.
Art. 112ter.<Ingevoegd bij L 2002-08-02/71, art. 2; Inwerkingtreding : 22-09-2002> § 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 92 tot 103, kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter de audiovisuele of de auditieve opname van het verhoor bevelen. De te horen persoon wordt op voorhand van dit bevel op de hoogte gebracht.
§ 2. Het opgenomen verhoor wordt verricht door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter, naargelang van het geval, of door een bij name door hem aangewezen politieambtenaar.
§ 3. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter stelt van het verhoor een proces-verbaal op waarin hij, onverminderd de rechten bedoeld in artikel 47bis , de belangrijkste elementen van het onderhoud vermeldt en eventueel de meest relevante passages overschrijft.
Tevens vermeldt het proces-verbaal de redenen waarom de audiovisuele of de auditieve opname werd bevolen.
§ 4. [1 Onverminderd de toepassing van artikel 47bis, wordt op verzoek van de onderzoeksrechter, van de procureur des Konings, van de gehoorde persoon, of van de partijen die in het geding betrokken zijn, overgegaan tot de volledige en letterlijke overschrijving van de bijkomende gedeelten van het verhoor die zij aanduiden. De overschrijving wordt zo spoedig mogelijk bij het dossier gevoegd.]1
§ 5. De opname van het verhoor wordt in twee exemplaren gemaakt. Beide cassettes worden als originelen beschouwd en ter griffie als overtuigingsstuk neergelegd.
§ 6. De opname mag slechts worden bekeken of beluisterd, naar gelang van het geval, door de personen die in het kader van het gerechtelijk dossier beroepshalve betrokken zijn bij het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek of het vonnis, alsmede door de partijen in het geding en de gehoorde persoon.
De niet aangehouden inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij kunnen hiertoe overeenkomstig artikel 61ter bij de onderzoeksrechter een verzoek indienen.
Alle partijen hebben het recht om de opname te bekijken of te beluisteren, naargelang van het geval, nadat de procureur des Konings overeenkomstig artikel 127 de regeling van de rechtspleging heeft gevorderd.
§ 7. Voor de toepassing van artikel 341 wordt de opname van het verhoor van een getuige gelijkgesteld met de schriftelijke verklaring van een getuige.
----------
(1)<W 2009-12-30/14, art. 3, 055; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
HOOFDSTUK VIIquinquies. [1 Afscherming van de identiteit van de leden van de politiediensten behorend tot de speciale eenheden of die onderzoek doen naar of interveniëren bij bijzonder zware misdrijven]1
----------
(1)
Afdeling 1. - [1 Leden van de politiediensten binnen de directie van speciale eenheden van de federale politie]1
----------
(1)
Art. 112quater. [1 De identiteit van de leden van de politiediensten binnen de directie van de speciale eenheden van de federale politie wordt afgeschermd in het kader van de uitvoering van de opdrachten en interventies die hen bij wet worden toegekend.
Daartoe kent de leidinggevende officier van die directie een code toe aan die leden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Afdeling 2. - [1 Leden van de politiediensten die onderzoek doen naar of interveniëren bij bijzonder zware misdrijven]1
----------
(1)
Art. 112quinquies. [1 § 1. Indien de beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 75ter niet lijkt te volstaan en er ernstige aanwijzingen bestaan dat de feiten een misdrijf uitmaken bedoeld in paragraaf 2, wordt de identiteit van de leden van de politiediensten die met het onderzoek zijn belast, afgeschermd en kent hen de officier van gerechtelijke politie die het onderzoek leidt voor de duur van dat onderzoek een code toe.
§ 2. De misdrijven die de afschermingsmaatregel bedoeld in paragraaf 1 kunnen wettigen, zijn deze bedoeld in :
- boek II, titel Iter van het Strafwetboek;
- de artikelen 323, eerste lid, en 324ter van hetzelfde Wetboek indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de vereniging of organisatie gebruik maakt van intimidatie, bedreiging of geweld;
- in artikel 323, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de vereniging gebruikt maakt van intimidatie, bedreiging of geweld om misdrijven bedoeld in artikel 90ter, § 2, te plegen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 8, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Afdeling 3. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 112sexies. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder identiteit alle gegevens of handelingen die rechtstreeks of onrechtstreeks tot identificatie van een lid van de politiediensten kunnen leiden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 10, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 112septies. [1 De identiteit en de code van het lid van de politiediensten bedoeld in de artikelen 112quater of 112quinquies worden door de in deze artikelen bedoelde leidinggevende officier onverwijld opgetekend in een vertrouwelijk register en bewaard wordt binnen die dienst.
Enkel de procureur des Konings of de onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek kan kennisnemen van de volledige identiteit van het lid van de politiediensten waaraan een code is toegekend, en nagaan of de voorwaarden bedoeld in de artikelen 112quater en 112quinquies vervuld zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 11, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 112octies. [1 De processen-verbaal opgesteld door om het even welke politie -of opsporingsdienst vermelden geen enkel element dat de veiligheid en de anonimiteit van de onder code handelende leden van de politiediensten in het gedrang kan brengen.
In voorkomend geval neemt de procureur des Konings of de onderzoeksrechter alle maatregelen om de identiteit van het betrokken lid van de politiediensten verborgen te houden. Hij beveelt dat de vermeldingen strijdig met het eerste lid weggelaten worden uit de processen-verbaal.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 12, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 112novies. [1 In afwijking van de artikelen 75 en 75ter, en onverminderd de bepalingen van hoofdstuk IV, afdeling 3, geven de betrokken leden van de politiediensten die als getuige gehoord worden enkel hun hoedanigheid en code op die hen werd toegekend.
Voorts neemt de procureur des Konings of de onderzoeksrechter alle maatregelen om de identiteit van het desbetreffende lid van de politiediensten verborgen te houden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 13, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 112decies. [1 De identiteit van het betrokken lid van de politiediensten wordt enkel onthuld op het ogenblik dat het openbaar ministerie hem als beklaagde dagvaardt of na de verwijzing, internering of opschorting van de uitspraak door een onderzoeksgerecht ten laste van dat lid. In dat laatste geval wordt, nadat de beslissing van verwijzing, internering of opschorting van de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, op vordering van het openbaar ministerie de identiteit vermeld in een afzonderlijke beschikking of arrest.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 14, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
Art. 112undecies. [1 Het kenbaar maken van de identiteit van het lid van de politiediensten die overeenkomstig dit hoofdstuk wordt afgeschermd, buiten de gevallen waarin artikel 112decies voorziet, wordt gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot twee jaar en met geldboete van driehonderd euro tot drieduizend euro of met een van die straffen alleen. Dezelfde straf is van toepassing op het zich onrechtmatig toegang verschaffen tot het register bedoeld in artikel 112septies.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/14, art. 15, 087; Inwerkingtreding : 09-01-2017>
HOOFDSTUK VIIsexies. [1 - De polygraaftest.]1
----------
(1)
Art. 112duodecies. [1 § 1. De polygraaftest is een bijzondere techniek van politionele ondervraging die audiovisueel wordt opgenomen waarbij middels een psychisch-fysiologische procedure de waarachtigheid van verklaringen wordt nagegaan door registratie van fysiologische parameters aan de hand van grafieken.
§ 2. Wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat strafbare feiten een misdaad of een wanbedrijf uitmaken, kan de procureur des Konings of, naargelang van het stadium waarin de procedure zich bevindt, de onderzoeksrechter, aan de verdachte, de getuige of het slachtoffer voorstellen zich aan een polygraaftest te onderwerpen.
De personen bedoeld in het eerste lid kunnen ook om een polygraaftest verzoeken. De procureur des Konings of, naargelang van het stadium waarin de procedure zich bevindt, de onderzoeksrechter, kan, bij een met redenen omklede beslissing, dit verzoek afwijzen.
§ 3. Er kan geen polygraaftest worden afgenomen van volgende personen:
- zwangere vrouwen;
- minderjarigen beneden de leeftijd van zestien jaar;
- personen binnen achtenveertig uur te rekenen vanaf hun effectieve vrijheidsbeneming.
§ 4. Het afleggen van de polygraaftest gebeurt op vrijwillige basis. Aan de weigering van een persoon om deel te nemen wordt geen enkel rechtsgevolg verbonden. De test kan te allen tijde onderbroken worden. Ook hieraan is geen rechtsgevolg verbonden.
De persoon die aan een polygraaftest zal worden onderworpen, wordt er mondeling en voor de aanvang van de test van in kennis gesteld dat:
- hij op eender welk ogenblik de test kan doen ophouden en het lokaal kan verlaten zonder dat daar rechtsgevolgen aan verbonden zijn;
- de volledige test audiovisueel wordt opgenomen;
- indien hij zich laat bijstaan door een advocaat, zijn advocaat deze test mag volgen vanuit de volgkamer, zonder echter rechtstreeks te mogen tussenkomen tijdens de eigenlijke test of deze te mogen onderbreken.
De test kan enkel doorgang vinden indien de persoon die onderworpen wordt aan de polygraaftest toestemt met kennis van zaken. Hiertoe ondertekent deze persoon een proces-verbaal van toestemming. De in het proces-verbaal opgenomen informatie wordt voorgelezen aan de betrokkene. De Koning bepaalt de minimale informatie die in dit proces-verbaal wordt opgenomen.
Ingeval een minderjarige aan een polygraaftest wordt onderworpen, ondertekenen de minderjarige en zijn advocaat het proces-verbaal van toestemming.
§ 5. Voorafgaandelijk aan elke polygraaftest kan een alcohol-, drugs- of geneesmiddelentest en psychologisch of psychiatrisch onderzoek van de persoon die aan deze test zal worden onderworpen, afgenomen worden. De resultaten van deze voorafgaande testen kunnen mee in rekening worden genomen door de magistraat die de leiding over het onderzoek heeft bij de beoordeling of van de betrokken persoon een polygraaftest mag afgenomen worden.
Op basis van de resultaten van de in het eerste lid bedoelde voorafgaande testen, beoordeelt de polygrafist of het haalbaar is om de polygraaftest af te nemen zonder dat de validiteit en de betrouwbaarheid ervan ter discussie worden gesteld.
De polygrafist kan te allen tijde de polygraaftest stoppen indien hij twijfelt over de psychische of fysische gezondheid of toestand van betrokkene. De magistraat kan, al dan niet op voorstel van de polygrafist, een deskundige aanwijzen voor verder onderzoek met het oog op een test of een nieuwe test. In voorkomend geval kan deze deskundige de test volgen vanuit de volgkamer.
De opdrachtgevende magistraat wordt over het verloop van de polygraaftest op de hoogte gebracht.
§ 6. De persoon die aan een polygraaftest wordt onderworpen, heeft recht op bijstand van een advocaat, die eruit bestaat dat de advocaat aanwezig kan zijn bij het voorlezen en ondertekenen van het proces-verbaal van toestemming en zowel de voorbereiding als het feitelijke verloop van de polygraaftest kan volgen in de volgkamer. Bij enige andere tussenkomst van de advocaat wordt de polygraaftest onmiddellijk beëindigd en kan op dezelfde dag geen andere polygraaftest meer uitgevoerd worden.
Na het beëindigen van de polygraaftest, worden de resultaten overlopen. Indien er naar aanleiding van de polygraaftest een verhoor wordt afgenomen, worden alle rechten inzake toegang tot een advocaat bij het verhoor, voorafgaandelijk aan het verhoor, gewaarborgd.
In voorkomend geval kan de advocaat ook na beëindiging van de polygraaftest melding laten maken in het proces-verbaal bedoeld in paragraaf 8, van de schendingen van rechten die hij meent te hebben vastgesteld.
§ 7. [2 Op straffe van nietigheid van de testresultaten mag de polygraaftest uitsluitend worden afgenomen met een toestel waarvan de technische vereisten door de Koning worden bepaald.]2
§ 8. Van de polygraaftest wordt een proces-verbaal opgemaakt met daarin de letterlijke weergave van alle gestelde vragen en antwoorden alsook een samenvatting van de nabespreking na het afleggen van de polygraaftest. De audiovisuele opnames van de test, in twee exemplaren gefinaliseerd alsook de testgrafieken worden als originelen beschouwd en ter griffie neergelegd. De audiovisuele opname van de polygraaftest wordt op een afzonderlijke audiovisuele gegevensdrager opgenomen, zodat het gescheiden blijft van het navolgend verhoor.
§ 9. Wanneer tijdens of naar aanleiding van de polygraaftest spontaan wordt overgegaan tot bekentenissen, wordt de polygraaftest onmiddellijk stopgezet en wordt overgegaan tot een verhoor overeenkomstig artikel 47bis en de artikelen 2bis en 24bis/1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
§ 10. De resultaten van de polygraaftest mogen alleen in aanmerking worden genomen als ondersteunend bewijs van andersoortige bewijsmiddelen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2020-02-04/08, art. 3, 107; Inwerkingtreding : 02-03-2020>
(2)<W 2020-02-04/08, art. 3, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK VIII. - VOORLOPIGE INVRIJHEIDSTELLING EN BORGSTELLING.
Art.113. De voorlopige invrijheidstelling kan nooit aan de verdachte verleend worden, wanneer op het ten laste gelegde feit een criminele straf gesteld is.
Art.114. (Indien op het feit een correctionele straf gesteld is), kan de raadkamer, op verzoek van de verdachte en op de conclusie van de procureur des Konings, de voorlopige invrijheidstelling van de verdachte bevelen, mits een gegoede borg gesteld wordt tot zekerheid van zijn verschijning bij alle proceshandelingen en ter tenuitvoerlegging van het vonnis, zodra zulks van hem gevorderd wordt. <W 10-07-1967, art. 1, 66°>
De voorlopige invrijheidstelling tegen borgstelling kan in elke stand van de zaak gevraagd en verleend worden.
Art.115. Landlopers en vroeger zwaar veroordeelden kunnen in geen geval voorlopig in vrijheid gesteld worden.
Art.116. Van het onderzoek tot voorlopige invrijheidstelling wordt kennis gegeven aan de burgerlijke partij, hetzij in haar woonplaats, hetzij in haar gekozen woonplaats.
Art.117. De gegoedheid van de voorgestelde borg kan worden betwist door de procureur des Konings en door de burgerlijke partij, behoorlijk opgeroepen zijnde.
Zij moet worden aangetoond door middel van vrije onroerende goederen, ten belope van de zekerheidstelling plus de helft ervan, tenzij de borg verkiest het bedrag van de zekerheidstelling in geld te storten in de (Deposito- en Consignatiekas).
Art.118. De verdachte mag voor zichzelf als borg optreden, mits hij het bedrag van de zekerheidstelling in bewaring geeft of aantoont dat hij eigenaar is van vrije onroerende goederen ten belope van de zekerheidstelling plus de helft ervan, en mits hij in beide gevallen de hierna bepaalde verbintenis tot betaling aangaat.
Art.119. De zekerheidstelling mag niet minder dan vijfhonderd frank bedragen.
Indien de correctionele straf tegelijk bestaat in gevangenisstraf en in een geldboete waarvan het dubbele vijfhonderd frank te boven gaat, mag geen hogere som als zekerheidstelling worden gevorderd dan het dubbel van die geldboete.
Indien uit het misdrijf een burgerlijke, in geld waardeerbare schade is ontstaan, is de zekerheidstelling driemaal het bedrag van de schade, zoals deze door de onderzoeksrechter uitsluitend te dien einde wordt bepaald; in dat geval echter mag de zekerheidstelling niet lager zijn dan vijfhonderd frank.
Art.120.De aangenomen borg verklaart, hetzij ter griffie van de rechtbank, hetzij voor notaris, zich te verbinden het bedrag van de zekerheidstelling [1 aan de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën]1 te betalen, ingeval de verdachte in gebreke blijft te verschijnen.
(...) een uitgifte van de verklaring in uitvoerbare vorm wordt aan de burgerlijke partij afgegeven, voordat de verdachte voorlopig in vrijheid gesteld wordt. <W 10-07-1967, art. 1, 69°>
----------
(1)<W 2018-07-11/07, art. 71, 098; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art.121. De in bewaring gegeven gelden en de onroerende goederen, die tot zekerheidstelling dienen, blijven bij voorrecht verbonden : 1° voor de betaling van de burgerlijke schadevergoeding en van de kosten door de burgerlijke partij voorgeschoten; 2° voor de betaling van de geldboeten; een en ander evenwel onverminderd het voorrecht van de staatskas wegens de kosten door de openbare partij gemaakt.
De procureur des Konings en de burgerlijke partij kunnen een hypothecaire inschrijving nemen zonder het eindvonnis af te wachten. De inschrijving, op verzoek van een van hen genomen, komt aan beiden ten goede.
Art.122.De onderzoeksrechter geeft in voorkomend geval, op de conclusie van de procureur des Konings of op de eis van de burgerlijke partij, een bevelschrift tot betaling van de gewaarborgde som.
Deze betaling wordt op verzoek van de procureur des Konings en door de zorg van de [1 ontvanger van de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën]1 vervolgd. De ingevorderde sommen worden in de [1 Schatkist]1 gestort, onverminderd de vervolgingen en rechten van de burgerlijke partij.
----------
(1)<W 2018-07-11/07, art. 72, 098; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
Art.123. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 71°>
Art.124. De verdachte wordt eerst dan tegen borgstelling voorlopig in vrijheid gesteld, wanneer hij in de gemeente waar de correctionele rechtbank haar zetel heeft, woonplaats heeft gekozen bij een akte, ter griffie van deze rechtbank verleden.
Art.125. Onverminderd de vervolgingen tegen de borg, indien daartoe grond bestaat, wordt de verdachte gevat en in het huis van arrest opgesloten ter uitvoering van een bevel van de onderzoeksrechter.
Art.126. De verdachte die zijn borg laat dwingen tot betaling, is nadien in geen geval meer ontvankelijk om opnieuw zijn voorlopige invrijheidstelling tegen borgstelling aan te vragen.
HOOFDSTUK IX. - VERSLAG VAN DE ONDERZOEKSRECHTER NA VOLTOOIING VAN DE RECHTSPLEGING.
Art.127.<W 2005-05-31/32, art. 2, 044 ; Inwerkingtreding : 26-06-2005> § 1. Wanneer de onderzoeksrechter oordeelt dat zijn onderzoek voltooid is, zendt hij het dossier over aan de procureur des Konings.
Indien de procureur des Konings geen andere onderzoekshandelingen vordert, vordert hij de regeling van de rechtspleging door de raadkamer.
§ 2. De raadkamer laat ten minste vijftien dagen vooraf in een daartoe bestemd register ter griffie melding maken van plaats, dag en uur van verschijning. De termijn wordt teruggebracht tot drie dagen indien een van de inverdenkinggestelden zich in voorlopige hechtenis bevindt. De griffier stelt de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij [1 , degene die een verklaring van benadeelde persoon heeft afgelegd]1 en hun advocaten in kennis [5 per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg]5 dat het dossier op de griffie in origineel of in kopie ter beschikking ligt, dat ze er inzage van kunnen hebben en er kopie van kunnen opvragen. [3 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie van het dossier nemen ter plaatse.]3
§ 3. Binnen de in § 2 bepaalde termijn kunnen de inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 61quinquies verzoeken om bijkomende onderzoekshandelingen te verrichten. In dat geval wordt de regeling van de rechtspleging geschorst. Als het verzoek definitief is behandeld, wordt de zaak opnieuw vastgesteld voor de raadkamer overeenkomstig de in § 2 bepaalde vormen en termijnen.
[4 De inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij kunnen een verzoek overeenkomstig artikel 90septies, § 6, tweede lid aan de onderzoeksrechter richten.
De verzoeken vermeld in deze paragraaf dienen op straffe van niet ontvankelijkheid toegezonden aan of neergelegd te worden op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg binnen de in paragraaf 2 bedoelde termijn.]4
§ 4. De raadkamer doet uitspraak op verslag van de onderzoeksrechter na de procureur des Konings, de burgerlijke partij en de inverdenkinggestelde gehoord te hebben.
De partijen kunnen bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat. De raadkamer kan evenwel de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen [2, al dan niet in een videoconferentie indien de inverdenkinggestelde zich in voorlopige hechtenis bevindt]2. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open. De beschikking wordt betekend aan de desbetreffende partij op vordering van de procureur des Konings en brengt dagvaarding mee om te verschijnen op de vastgestelde datum. Als deze partij niet verschijnt, wordt uitspraak gedaan en geldt de beschikking als op tegenspraak gewezen.
Wanneer de raadkamer de zaak in beraad houdt om haar beschikking uit te spreken, bepaalt zij de dag voor die uitspraak.
----------
(1)<W 2012-12-27/29, art. 26, 066; Inwerkingtreding : 10-02-2013>
(2)<W 2016-01-29/08, art. 2, 080; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-09-2017, (NOTA : bij arrest nr.76/2018 van 21-06-2018 (B.St. 02-07-2018, p. 53419), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 2 vernietigd)>
(3)<W 2019-05-05/19, art. 148, 103; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
(4)<W 2021-07-12/03, art. 2, 110; Inwerkingtreding : 30-07-2021>
(5)<W 2022-12-06/02, art. 17, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art.128. <W 1998-03-12/39, art. 24, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> Indien de raadkamer van oordeel is dat het feit noch een misdaad, noch een wanbedrijf, noch een overtreding oplevert, of dat tegen de inverdenkinggestelde generlei bezwaar bestaat, verklaart zij dat er geen reden is tot vervolging.
(In dat geval en indien het onderzoek werd ingeleid door de burgerlijke partijstelling in handen van de onderzoeksrechter, wordt de burgerlijke partij veroordeeld tot het aan de inverdenkinggestelde betalen van de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek.) <W 2007-04-21/85, art. 8, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>
Art.129. ((Indien zij van oordeel is) dat het feit slechts een overtreding of een van de in artikel 138 bedoelde wanbedrijven is, wordt de (inverdenkinggestelde) naar de politierechtbank verwezen.) <W 1994-07-11/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1995> <W 1998-03-12/39, art. 25 en 26, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02>
De bepalingen van dit artikel en van het vorige artikel kunnen geen afbreuk doen aan de rechten van de burgerlijke partij of van de openbare partij, zoals hierna wordt bepaald.
Art.130.[1 Indien de raadkamer vaststelt dat het misdrijf behoort tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank, wordt de inverdenkinggestelde naar deze rechtbank verwezen [2 , dan wel, na het gerechtelijk onderzoek in het geval als bedoeld in artikel 57bis, § 1, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, naar de bijzondere kamer van de jeugdrechtbank]2 .]1
----------
(1)<W 2009-12-21/14, art. 8, 054; Inwerkingtreding : 01-05-2010>
(2)<W 2015-07-20/19, art. 3, 078; Inwerkingtreding : 05-09-2015>
Art.131.<W 1998-03-12/39, art. 28, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. De raadkamer spreekt, als daartoe grond bestaat, de nietigheid uit van de handeling en van een deel of het geheel van de erop volgende rechtspleging, wanneer zij een onregelmatigheid, verzuim of nietigheid vaststelt die invloed heeft op :
1° een handeling van het onderzoek;
2° de bewijsverkrijging.
§ 2. Nietigverklaarde stukken worden uit het dossier verwijderd en neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg, indien er geen hoger beroep is ingesteld binnen de bij artikel 135 bepaalde termijn. (De ter griffie neergelegde stukken mogen niet worden ingezien, en mogen niet in de strafprocedure worden aangewend.) [1 De raadkamer oordeelt, met inachtneming van de rechten van de andere partijen, in welke mate de ter griffie neergelegde stukken nog in de strafprocedure mogen worden ingezien en aangewend door een partij. De raadkamer geeft in haar beslissing aan, aan wie de stukken moeten worden teruggegeven, dan wel wat er gebeurt met de nietigverklaarde stukken. ]1 <W 2001-07-04/40, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
(NOTA : bij arrest nr. 86/2002 van 8 mei 2002, heeft het Arbitragehof, in artikel 131, § 2, de zin " De ter griffie neergelegde stukken mogen niet worden ingezien, en mogen niet in de strafprocedure worden aangewend. " vernietigd, zie B.S. 24-05-2002, p. 22509 - 22514)
----------
(1)<W 2012-12-14/52, art. 2, 067; Inwerkingtreding : 02-05-2013>
Art. 131bis.[1 Wanneer de raadkamer een dossier onderzoekt dat een niet geclassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, kan zij, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettigheid van de methode voor de verzameling van gegevens.
Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete en nieuwe elementen die tijdens de zitting aan het licht zijn gekomen.
De raadkamer zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 35, 057; Inwerkingtreding : onbepaald , ten laatste op 01-09-2010>
Art.132. In alle gevallen van verwijzing, hetzij naar de politierechtbank, hetzij naar de correctionele rechtbank, is de procureur des Konings gehouden uiterlijk binnen vierentwintig uren alle stukken, na ze genummerd te hebben, te doen toekomen aan de griffie van de rechtbank die uitspraak moet doen.
Art.133.[1 Indien de raadkamer, op verslag van de onderzoeksrechter, van oordeel is dat het feit tot de bevoegdheid van het hof van assisen behoort en dat de tenlastelegging tegen de inverdenkinggestelde voldoende gegrond is, worden de stukken van het onderzoek, het proces-verbaal waarbij het bestaan van het misdrijf wordt vastgesteld, een staat van overtuigingsstukken en de beschikking tot gevangenneming door de procureur des Konings binnen de kortst mogelijke tijd toegestuurd aan de procureur-generaal bij het hof van beroep, opdat zal worden gehandeld zoals bepaald is in hoofdstuk III. De inbeschuldigingstelling.
[2 ...]2]1
----------
(1)<W 2009-12-21/14, art. 9, 054; Inwerkingtreding : 01-05-2010>
(2)<W 2018-05-25/02, art. 3, 096; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art.134. (Opgeheven) <WVH 1990-07-20/35, art. 48, 1°, d), 002; Inwerkingtreding : 01-12-1990>
Art.135.<W 1998-03-12/39, art. 30, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. Het openbaar ministerie en de burgerlijke partij kunnen hoger beroep instellen tegen alle beschikkingen van de raadkamer.
§ 2. De inverdenkinggestelde kan in geval van onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden als bedoeld in artikel 131, § 1, of met betrekking tot de verwijzingsbeschikking, beroep instellen tegen de verwijzingsbeschikkingen bepaald in de artikelen 129 en 130, onverminderd het in artikel 539 van dit Wetboek beoogde hoger beroep. Hetzelfde geldt voor de gronden van niet-ontvankelijkheid of van verval van de strafvordering. Het hoger beroep is in geval van onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden als bedoeld in artikel 131, § 1, slechts ontvankelijk indien het middel bij schriftelijke conclusie is ingeroepen voor de raadkamer. Hetzelfde geldt voor de gronden van niet-ontvankelijkheid of van verval van de strafvordering, behalve wanneer ze zijn ontstaan na de debatten voor de raadkamer.
§ 3. Het hoger beroep moet worden ingesteld binnen een termijn van vijftien dagen door een verklaring ter griffie van de rechtbank die de beschikking heeft gewezen. Deze termijn gaat in op de dag waarop de beschikking is gewezen.
De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal.
De griffier stelt de partijen en hun advocaten [2 per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg]2 in kennis van plaats, dag en uur van de zitting. Het dossier wordt ten laatste vijftien dagen voor de zitting ter beschikking gesteld.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak over het hoger beroep, nadat de procureur-generaal, de partijen en hun advocaten zijn gehoord.
Zij hoort, in openbare terechtzetting indien ze op vraag van een partij daartoe besluit, de opmerkingen van de procureur-generaal, de burgerlijke partij en de inverdenkinggestelde.
[1De kamer van inbeschuldigingstelling kan beslissen dat de inverdenkinggestelde die zich in voorlopige hechtenis bevindt in een videoconferentie verschijnt.]1
§ 4. (Wanneer echter een van de inverdenkinggestelden van zijn vrijheid is beroofd, dan wordt het hoger beroep ingesteld binnen een termijn van vierentwintig uren, die ten aanzien van het openbaar ministerie en elk van de partijen, begint te lopen vanaf de dag waarop de beschikking is gewezen.) <W 2001-07-04/40, art. 7, 028; Inwerkingtreding : 03-08-2001>
----------
(1)<W 2016-01-29/08, art. 3, 080; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-09-2017, (NOTA : bij arrest nr.76/2018 van 21-06-2018 (B.St. 02-07-2018, p. 53419), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 3 vernietigd)>
(2)<W 2022-12-06/02, art. 18, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
HOOFDSTUK X. TOEZICHT OP HET ONDERZOEK DOOR DE KAMER VAN INBESCHULDIGINGSTELLING
Art.136. <W 1998-03-12/39, art. 31, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> De kamer van inbeschuldigingstelling houdt ambtshalve toezicht op het verloop van de onderzoeken, kan verslag vragen over de stand van zaken en kan kennis nemen van de dossiers. Zij kan een van haar leden machtigen en uitspraak doen overeenkomstig de artikelen 235 en 235bis.
Als het gerechtelijk onderzoek na een jaar niet is afgesloten, kan de zaak bij de kamer van inbeschuldigingstelling worden aanhangig gemaakt door een aan de griffie van het hof van beroep gericht met redenen omkleed verzoekschrift uitgaande van de inverdenkinggestelde of de burgerlijke partij. De kamer van inbeschuldigingstelling treedt op overeenkomstig het vorige lid en artikel 136bis. De kamer van inbeschuldigingstelling doet over het verzoekschrift uitspraak bij een met redenen omkleed arrest dat wordt medegedeeld aan de procureur-generaal, de verzoekende partij en de gehoorde partijen. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp indienen vooraleer een termijn van zes maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing.
Art. 136bis.<W 1998-03-12/39, art. 31, 016; Inwerkingtreding : 1998-10-02> [1 De procureur des Konings doet verslag aan de procureur-generaal omtrent alle zaken waarover de raadkamer geen uitspraak heeft gedaan binnen een jaar te rekenen van de eerste vordering.]1
Indien hij oordeelt dat het noodzakelijk is voor het goede verloop van het onderzoek, de wettigheid of de regelmatigheid van de procedure, doet de procureur-generaal te allen tijde voor de kamer van inbeschuldigingstelling de vorderingen die hij nuttig acht.
In dat geval kan de kamer van inbeschuldigingstelling, zelfs ambtshalve, de bij de artikelen 136, 235 en 235bis bepaalde maatregelen nemen.
De procureur-generaal wordt gehoord.
De kamer van inbeschuldigingstelling kan de onderzoeksrechter in zijn verslag horen, buiten de aanwezigheid van de partijen indien zij dat nuttig acht. Zij kan eveneens de burgerlijke partij, de inverdenkinggestelde en hun advocaten horen, na kennisgeving die hen door de griffier ten laatste achtenveertig uur voor de zitting [3 per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg]3 wordt gedaan.
[2De kamer van inbeschuldigingstelling kan beslissen dat de inverdenkinggestelde die zich in voorlopige hechtenis bevindt in een videoconferentie verschijnt.]2
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 70, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(2)<W 2016-01-29/08, art. 4, 080; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-09-2017, (NOTA : bij arrest nr.76/2018 van 21-06-2018 (B.St. 02-07-2018, p. 53419), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 4 vernietigd)>
(3)<W 2022-12-06/02, art. 19, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art. 136ter.
<Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 71, 079; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
HOOFDSTUK XI. - Bevoegdheid van de onderzoeksgerechten in terrorismezaken.
Art. 136quater. <ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 20; Inwerkingtreding : 29-06-2006> Wanneer bij de raadkamer of bij de kamer van inbeschuldigingstelling een gerechtelijk onderzoek aanhangig gemaakt wordt, dat gevoerd wordt op vordering van de federale procureur overeenkomstig artikel 47duodecies, § 3, zijn zij bevoegd ervan kennis te nemen, ongeacht de plaats van het misdrijf, de plaats waar de verdachte verblijft of van de plaats waar deze kan worden gevonden.