Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

17 JULI 2013. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken en tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 7 november 2011 houdende wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-08-2013 en tekstbijwerking tot 24-08-2017)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK II. - De evaluatiecommissie
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - Beheer van de plaats van de feiten en behandeling van de overtuigingsstukken en van de aangetroffen sporen
Art. 4-6
HOOFDSTUK IV. - Afname van een referentiestaal van een persoon
Art. 7-11
HOOFDSTUK V. [1 - De door de nationale cel geregistreerde en verwerkte gegevens]1
Art. 12-13
HOOFDSTUK VI. - Onderzoek van de aangetroffen sporen en van de referentiestalen - Opstellen van DNA-profielen - Vergelijking van DNA-profielen - Kennisgeving van de uitslag van het DNA-onderzoek en van de uitslag van het vergelijkend onderzoek
Art. 14-20
HOOFDSTUK VII. - Vernietiging van de aangetroffen sporen en van de referentiestalen
Art. 21-23
HOOFDSTUK VIII. - Erkenning van DNA-onderzoekslaboratoria
Art. 24-28
HOOFDSTUK IX. - Controle van de DNA-gegevens en beheer van de nationale DNA-gegevensbanken
Art. 29-34
HOOFDSTUK X. - Overheidsopdracht
Art. 35
HOOFDSTUK XI. - Slotbepalingen en overgangsbepalingen
Art. 36-39
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2002009127 



Uitvoeringsbesluit(en):

2013009512 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° de wet : de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken;
  2° nationale DNA-gegevensbanken : de nationale DNA-gegevensbanken zoals gedefinieerd in artikel 2, 5° van de wet;
  3° Instituut : het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie;
  4° deskundige : een deskundige verbonden aan een DNA-onderzoeklaboratorium erkend volgens artikel 23, § 2 van huidig besluit.

HOOFDSTUK II. - De evaluatiecommissie
Art.2. § 1. Er wordt door Ons een evaluatiecommissie voor het DNA-onderzoek opgericht, hierna genoemd de " evaluatiecommissie ".
  Deze evaluatiecommissie is samengesteld uit de directeur-generaal van het Instituut of zijn gemachtigde, een vertegenwoordiger van het wetenschappelijke personeel van het Instituut belast met de DNA-onderzoeken, de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken of zijn gemachtigde, de magistraat die de nationale cel bedoeld in artikel 12 leidt, een directielid van de technische en wetenschappelijke politie van de federale gerechtelijke politie en drie wetenschappelijke personaliteiten gekozen buiten het Instituut omwille van hun competentie in de betrokken discipline.
  Behalve de directeur-generaal en de magistraat die de nationale cel leidt, worden de leden van de evaluatiecommissie benoemd voor een termijn van vier jaar.
  § 2. Het mandaat van voorzitter van de evaluatiecommissie wordt waargenomen door de directeur-generaal. De directeur-generaal of zijn gemachtigde vertegenwoordigt het Koninkrijk België inzake DNA-onderzoek in strafzaken op nationaal en internationaal vlak.

Art.3. De evaluatiecommissie verstrekt aan de minister van Justitie advies over kwesties van wetenschappelijke, technische en juridische aard die verband houden met het DNA-onderzoek.

HOOFDSTUK III. - Beheer van de plaats van de feiten en behandeling van de overtuigingsstukken en van de aangetroffen sporen
Art.4. § 1. De politiedienst die verantwoordelijk is voor de eerste interventie sluit de plaats van de feiten af en beschermt deze, evenals, in voorkomend geval, de plaatsen waar voorwerpen die verband houden met de feiten worden ontdekt, door een of meer gerechtelijke uitsluitingperimeters aan te brengen, met als doel :
  1° de overtuigingsstukken, sporen en aanwijzingen te beschermen;
  2° contaminatie van deze plaatsen door exogene sporen te voorkomen;
  3° toe te laten dat de taken van technische en wetenschappelijke politie uitgevoerd worden door de officier van gerechtelijke politie van de federale politie die verantwoordelijk is voor de technische en wetenschappelijke politie, of zijn medewerkers.
  De toegang tot deze plaatsen is beperkt tot de personen aangesteld door de bevoegde magistraat die erop toeziet dat voorrang wordt verleend aan de diensten belast met de opdrachten van technische en wetenschappelijke politie.
  § 2. Op de plaats van de feiten is de politieofficier die verantwoordelijk is voor het plaatsbezoek belast met de gecoördineerde uitvoering van de opdrachten.
  § 3. Behoudens andersluidende instructie van de bevoegde magistraat is de eerste politiedienst die tussenkomt belast met de bewaking van de gerechtelijke uitsluitingperimeters en met het opstellen van het proces-verbaal van inventaris van alle personen die aanwezig waren op de plaats der feiten of ze hebben betreden.

Art.5. § 1. De officier van gerechtelijke politie van de federale politie die verantwoordelijk is voor de technische en wetenschappelijke politie, of zijn medewerkers, hebben als voornaamste opdrachten op de plaats van de feiten :
  1° de gerechtelijke uitsluitingperimeters indien nodig te laten aanpassen;
  2° een eerste evaluatie van de plaats van de feiten uit te voeren en zijn vaststellingen mee te delen aan de officier van gerechtelijke politie die verantwoordelijk is voor het plaatsbezoek;
  3° te zorgen voor een goed verloop van de opsporing, de lokalisatie, het zichtbaar maken, de afname, de fotografische opname en/of video-opname, de nummering, de verpakking, de beveiliging door verzegeling en de bewaring van alle materiële aanwijzingen, met het oog op de analyse en het latere gebruik ervan;
  4° ervoor te zorgen dat anticontaminatiemaatregelen uitgevoerd worden door het dragen van beschermingskledij. Deze maatregel is van toepassing op elke persoon die de toestemming heeft om de plaats van de feiten te betreden;
  5° in voorkomend geval, aanbevelingen te formuleren met betrekking tot het vorderen van deskundigen in deze perimeter;
  6° in voorkomend geval, aanbevelingen te formuleren met betrekking tot de te nemen maatregelen ten aanzien van slachtoffers en verdachten, met het oog op de latere verzameling van sporen en aanwijzingen aangetroffen op hun persoon en hun voorwerpen;
  7° zonder afbreuk te doen aan de veiligheidsmaatregelen, de in beslag genomen voorwerpen over te dragen aan de officier van gerechtelijke politie die de inbeslagnames beheert met het oog op het opstellen van de inventaris ervan;
  8° een proces-verbaal op te stellen dat melding maakt van de datum en het uur van de inbeslagname, het nummer van het strafdossier, de naam van de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter, en een accurate beschrijving van de omstandigheden waarin de overtuigingsstukken, sporen en aanwijzigen werden aangetroffen.
  § 2. De overtuigingsstukken die sporen bevatten of kunnen bevatten, evenals de sporen en aanwijzingen afgenomen op de plaats van de feiten, worden overgemaakt aan het DNA-onderzoekslaboratorium waaraan de deskundige, opgevorderd door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter, verbonden is.
  Enkel een kopie van het proces-verbaal van inbeslagname wordt samen met de overtuigingsstukken, sporen en aanwijzingen aan het DNA-onderzoekslaboratorium bezorgd. De naam van de betrokken personen mag daarop niet vermeld worden.
  In voorkomend geval deelt het laboratorium van technische en wetenschappelijke politie eveneens de resultaten mee van de uitgevoerde oriënteringstests.

Art.6. Indien een van de opdrachten van dit hoofdstuk niet uitgevoerd kan worden, stelt de officier van gerechtelijke politie van de federale politie verantwoordelijk voor de technische en wetenschappelijke politie hiervan proces-verbaal op met opgave van de opdracht die niet uitgevoerd werd en de reden hiervan, en deelt hij dit mee aan de deskundige belast met de analyse.

HOOFDSTUK IV. - Afname van een referentiestaal van een persoon
Art.7. De identiteit van de personen tegen wie aanwijzingen van schuld bestaan in overeenstemming met de artikelen 44quinquies, § 1, eerste lid en 90undecies, § 1, eerste lid van het Wetboek van strafvordering en van de personen bedoeld in artikel 5, § 1, tweede en vierde lid van de wet, van wie een referentiestaal wordt afgenomen, wordt grondig gecontroleerd voordat het staal aan het DNA-onderzoekslaboratorium wordt overgezonden.

Art.8. De afname van een referentiestaal op een persoon gebeurt met behulp van door het Instituut aanbevolen steriel materiaal voor het afnemen van wangslijmvlies, bloed of haarwortels.
  Het referentiestaal afgenomen van de in artikel 6 bedoelde personen krijgt een uniek DNA-codenummer overeenkomstig artikel 3bis, § 3 van de wet.
  Voor de toepassing van artikel 5ter van de wet moeten de penitentiaire inrichtingen de nodige bijstand verlenen om de afname van de referentiestalen mogelijk te maken.

Art.9. § 1. Er wordt een proces-verbaal opgesteld voor elk afgenomen referentiestaal.
  § 2. Het proces-verbaal van de afname van het referentiestaal bevat minstens de volgende gegevens :
  1. de datum en het uur waarop het referentiestaal is afgenomen;
  2. het notitienummer van het strafdossier in het kader waarvan de afname is geschied en het neerleggingsnummer;
  3. de naam van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter die de afname heeft bevolen;
  4. de volledige naam, de aliassen, de geboortedatum, de geboorteplaats of, in voorkomend geval het geboorteland en het geslacht van de persoon van wie het referentiestaal is afgenomen;
  5. het referentienummer van de set voor het afnemen van wangslijmvlies of, in voorkomend geval, van bloed of haarwortels;
  6. de wijze waarop de afname is gebeurd.
  § 3. Het proces-verbaal van afname wordt niet overgezonden aan de met de analyse van het referentiestaal belaste deskundige.

Art.10. Onmiddellijk na de afname wordt het referentiestaal verzegeld, met vermelding van het nummer van het proces-verbaal van afname, in voorkomend geval de hoedanigheid van de persoon op wie de afname is uitgevoerd. Het DNA-codenummer wordt specifiek aangegeven wanneer de afname gebeurt met toepassing van de artikelen 44quinquies en 90undecies van het Wetboek van strafvordering en artikel 5 van de wet.

Art.11. Het referentiestaal wordt aan het DNA-onderzoekslaboratorium gericht samen met de vordering waarin de met het DNA-onderzoek belaste deskundige wordt aangewezen.

HOOFDSTUK V. [1 - De door de nationale cel geregistreerde en verwerkte gegevens]1   ----------   (1)
Art.12.
  <Opgeheven bij KB 2017-08-11/01, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 10-06-2017>

Art.13. In overeenstemming met artikel 3bis, § 2 van de wet, zijn de door de nationale cel in de hoedanigheid van verantwoordelijke voor de verwerking geregistreerde en verwerkte gegevens de volgende :
  1. de identiteit van de personen tegen wie aanwijzingen van schuld bestaan in overeenstemming met de artikelen 44undecies en 90undecies van het Wetboek van strafvordering en van de personen bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet;
  2. de DNA-codenummers;
  3. de administratieve gegevens van de magistraten die om de toekenning van een DNA-codenummer hebben verzocht;
  4. het notitienummer van de betrokken dossiers;
  5. het dossiernummer van het DNA-onderzoekslaboratorium;
  6. het referentienummer van het specifieke dossier van de verwerking ingeschreven in de gegevensbank " Criminalistiek " of " Veroordeelden ", tijdens de registratie van de personen bedoeld in 1° ;
  7. het APFIS-nummer toegekend aan de personen bedoeld in 1° ;
  8. de administratieve gegevens van de DNA-onderzoekslaboratoria en van de deskundigen die er werken.
  De DNA-codenummers worden opgeslagen in een elektronisch bestand dat de hoogste waarborgen biedt op het gebied van de veiligheid en de vertrouwelijkheid van de voorgenomen verwerking.

HOOFDSTUK VI. - Onderzoek van de aangetroffen sporen en van de referentiestalen - Opstellen van DNA-profielen - Vergelijking van DNA-profielen - Kennisgeving van de uitslag van het DNA-onderzoek en van de uitslag van het vergelijkend onderzoek
Art.14. De deskundige stelt een beschrijving op van de overtuigingsstukken en van de aangetroffen sporen.
  Indien deze nog niet zijn uitgevoerd, voert hij indien nodig voorafgaande oriënteringstests uit om de aard en de menselijke oorsprong van de sporen vast te stellen.

Art.15. Het DNA-onderzoek wordt uitgevoerd volgens de in deze materie aanbevolen internationale normen omschreven in de bijlage bij dit besluit. Minstens de in de bijlage opgesomde genetische merkers moeten geanalyseerd worden.

Art.16. § 1. Binnen de grenzen van artikel 8bis van de wet vergelijkt de deskundige het DNA-profiel van het referentiestaal met dat van het aangetroffen spoor of van de aangetroffen sporen.
  Hij brengt hierover een deskundigenverslag uit bij de procureur des Konings of de onderzoeksrechter die hem aangesteld heeft. Dit verslag bevat naast de gegevens vervat in de vordering en het proces-verbaal van inbeslagname van de aangetroffen sporen, de gedetailleerde beschrijving van de stalen, de resultaten van de eventueel uitgevoerde oriënteringstests, de resultaten van het DNA-onderzoek en het resultaat van de vergelijking van de DNA-profielen.
  Wanneer de procureur des Konings of de onderzoeksrechter dat nodig acht, kan hij de deskundige vragen om de overeenkomst tussen het DNA-profiel van de aangetroffen sporen en dat van de betrokken persoon statistisch te evalueren.
  § 2. Indien er geen resultaten werden bekomen voor de aangetroffen sporen of indien het DNA-profiel onvoldoende informatief is om een statistisch voldoende waardevolle vergelijking uit te voeren, adviseert de deskundige de procureur des Konings of de onderzoeksrechter hetzij over de bijkomende mogelijkheden van DNA-onderzoek die aangewend zouden kunnen worden om eventueel toch een vergelijking te kunnen uitvoeren, hetzij over andere alternatieve methodes.
  § 3. De deskundige bezorgt de opgestelde DNA-profielen en de in artikel 44quater, § 3, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering opgesomde gegevens uitsluitend via elektronische weg aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken of aan zijn gemachtigde, die deze volgens de in bijlage bij dit besluit beschreven criteria invoert in de respectieve gegevensbanken teneinde over te gaan tot de vergelijking ervan.
  § 4. Om de DNA-profielen en de daaraan verbonden gegevens aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken te bezorgen, gebruikt het DNA-onderzoekslaboratorium uitsluitend de coderingssoftware die voldoet aan de door het Instituut bepaalde specificiteiten. Indien het communicatieplatform tijdelijk niet beschikbaar is, moeten de DNA-profielen en de daaraan verbonden gegevens toch binnen de bij wet voorgeschreven termijnen worden overgemaakt via een ander kanaal en zo spoedig mogelijk worden ingevoerd in de nationale DNA-gegevensbanken.
  Om de gegevens aan de nationale cel te bezorgen, gebruikt het DNA-onderzoekslaboratorium uitsluitend de software die voldoet aan de door de nationale cel bepaalde specificiteiten.
  § 5. Bij vragen tot specificaties vanwege de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken, antwoorden de DNA-onderzoekslaboratoria binnen de drie werkdagen.

Art.17. De uitslag van een DNA-onderzoek of tegenonderzoek wordt ter kennis gebracht van de betrokkene door hetzij een ter post aangetekende brief, hetzij een mondelinge kennisgeving door de procureur des Konings, de onderzoeksrechter of een aangewezen officier van gerechtelijke politie. Van deze mondelinge kennisgeving wordt een proces-verbaal opgesteld.

Art.18. In overeenstemming met artikel 5quater, § 4 van de wet en wanneer de procureur des Konings of de onderzoeksrechter dat nodig acht, kan hij de deskundige die het DNA-profiel van het aangetroffen spoor heeft opgesteld, vragen om de overeenkomst vastgesteld door de beheerder van de nationale gegevensbank of zijn gemachtigde statistisch te evalueren.

Art.19. § 1. De door de wet aan de deskundigen opgelegde termijnen voor DNA-onderzoek beginnen met de ontvangst van het te onderzoeken materiaal en de vordering; zij eindigen met de overmaking van het verslag aan de betrokken magistraten.
  § 2. De door de wet aan de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken opgelegde termijnen beginnen met de ontvangst van de door de deskundigen verstrekte gegevens; zij eindigen met de overmaking van het resultaat van de vergelijkingen aan de betrokken geadresseerden.

Art.20. § 1. Het elektronisch archief van de gegevens van DNA-onderzoeken bedoeld in artikel 8bis, tweede lid, van de wet mag in geen geval de namen en voornamen bevatten van de personen op wie een afname van een referentiestaal is uitgevoerd en onderzocht.
  § 2. De DNA-onderzoekslaboratoria bezorgen de directie van de technische en wetenschappelijke politie van de federale gerechtelijke politie, evenals de evaluatiecommissie tweemaal per jaar de relevante informatie om de kwaliteit van de afnamen die de politiediensten hebben uitgevoerd op de plaatsen van de feiten te evalueren en te verbeteren.

HOOFDSTUK VII. - Vernietiging van de aangetroffen sporen en van de referentiestalen
Art.21. De DNA-onderzoekslaboratoria sturen de overtuigingsstukken terug naar de griffie van de betrokken rechtbank zodra het onderzoek van de aangetroffen sporen is afgesloten.

Art.22. Het DNA-onderzoekslaboratorium bewaart het bewijs van de vernietiging van de stalen en extracten die DNA van sporen bevatten gedurende 5 jaar na de vernietiging.

Art.23. In overeenstemming met artikel 44quinquies, § 9, van het Wetboek van Strafvordering bewaren de DNA-onderzoekslaboratoria het bewijs van de vernietiging van de referentiestalen en van de extracten die DNA bevatten gedurende 5 jaar na de vernietiging.

HOOFDSTUK VIII. - Erkenning van DNA-onderzoekslaboratoria
Art.24. § 1. De DNA-onderzoeken in strafzaken mogen enkel worden uitgevoerd door laboratoria erkend door de minister van Justitie.
  § 2. De erkenning van DNA-onderzoekslaboratoria, bepaald in artikel 44ter van het Wetboek van Strafvordering en in artikel 2 van de wet, geschiedt door de minister van Justitie, onder de voorwaarden bepaald in artikel 25 van dit besluit.
  De aanvragen tot erkenning moeten schriftelijk aan de minister van Justitie gericht worden.
  § 3. Het DNA-onderzoekslaboratorium moet geaccrediteerd zijn voor alle prestaties die het uitvoert.
  § 4. De geldigheidsduur van de erkenning is beperkt tot die van de accreditatie.

Art.25. De erkenning, bedoeld in artikel 24, kan enkel geschieden indien de verzoeker bewijst :
  1. dat het DNA-onderzoekslaboratorium geaccrediteerd werd in overeenstemming met de criteria van de norm NBN EN ISO/IEC 17025, hetzij volgens de procedures en voorwaarden voor accreditatie neergelegd in het koninklijk besluit van 31 januari 2006 tot oprichting van het BELAC accreditatiesysteem van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling, hetzij door enige andere instelling die enerzijds de procedures uitgevaardigd door de norm NBN EN ISO/IEC 17011 betreffende de algemene eisen voor accreditatie-instellingen die conformiteitsbeoordelende instellingen accrediteren naleeft en die anderzijds het multilaterale akkoord genaamd European co-operation for Accreditation of Laboratories' heeft ondertekend;
  2. dat het DNA-onderzoekslaboratorium minstens één deskundige tewerkstelt, die enerzijds in het bezit is van een diploma van doctor in de wetenschappen, doctor in de geneeskunde, doctor in de farmaceutische wetenschappen, doctor in de biotechnologie, doctor in de bio-ingenieurwetenschappen, en die anderzijds bewijst dat hij ten minste over drie jaar professionele ervaring beschikt in het domein van de criminalistiek;
  3. dat het DNA-onderzoekslaboratorium jaarlijks met succes deelneemt aan ten minste drie nationale of internationale erkende externe kwaliteitscontroles van een lijst opgemaakt door de evaluatiecommissie en overgemaakt aan BELAC, met inbegrip van de controle van alle genetische markers bedoeld in de bijlage bij huidig besluit;
  4. dat in het laboratorium permanent een dienst voor het in ontvangst nemen van de overtuigingsstukken georganiseerd is;
  5. dat het DNA-onderzoekslaboratorium waar het onderzoek daadwerkelijk plaatsheeft en de maatschappelijke zetel ervan zich in een land van de Europese Unie bevinden;
  6. dat de directieleden van het DNA-onderzoekslaboratorium en de deskundigen een uittreksel uit hun strafregister voorleggen. Directieleden en deskundigen van buitenlandse laboratoria dienen een document voor te leggen dat equivalent is aan het uittreksel uit het strafregister.

Art.26. Indien een deskundige ontdekt dat hij een rechtstreeks of onrechtstreeks belang heeft of indien één van zijn familieleden of verwanten tot in de vierde graad enig belang heeft met een zaak behandeld in de uitoefening van zijn taak, of meer algemeen wanneer hij niet in volle onafhankelijkheid kan optreden, brengt hij de vorderende magistraat onmiddellijk daarvan op de hoogte teneinde van zijn taak te worden ontlast.

Art.27. De erkenning wordt te allen tijde opgeschort of ingetrokken indien het DNA-onderzoekslaboratorium niet meer voldoet aan één of meer van de in artikel 25 vermelde voorwaarden.
  Het DNA-onderzoekslaboratorium dat niet meer voldoet aan één of meer van de in artikel 25 bedoelde erkenningsvoorwaarden moet de minister van Justitie en de vorderende autoriteiten hiervan binnen een maand in kennis stellen.
  De erkenning wordt te allen tijde opgeschort of ingetrokken indien blijkt dat het DNA-onderzoekslaboratorium de bepalingen van de wet of van huidig koninklijk besluit niet in acht neemt.
  De opschorting of intrekking van de erkenning wordt uitgesproken door de minister van Justitie na advies van de evaluatiecommissie.
  Vooraleer de beslissing te nemen dient de vertegenwoordiger van het betrokken DNA-onderzoekslaboratorium gehoord te worden.

Art.28. Indien het DNA-onderzoekslaboratorium zijn werkzaamheden stopzet, geeft het aan het Instituut alle stukken in bewaring die verband houden met het DNA-deskundigenonderzoek, in het bijzonder de overtuigingsstukken, stalen, DNA-extracten, documenten, ruwe gegevens. De kostprijs daarvan wordt aan het laboratorium aangerekend.
  De leden van het DNA-onderzoekslaboratorium dat zijn werkzaamheden heeft stopgezet, mogen de gegevens waarvan zij kennis hadden niet exploiteren.

HOOFDSTUK IX. - Controle van de DNA-gegevens en beheer van de nationale DNA-gegevensbanken
Art.29. In overeenstemming met de artikelen 4 en 5 van de wet is het Instituut verantwoordelijk voor het beheer van de nationale DNA-gegevensbanken.
  Bij de uitvoering van deze werkzaamheid kan het Instituut, in zijn hoedanigheid van verantwoordelijke voor de verwerking, persoonsgegevens verzamelen en verwerken met inachtneming van artikel 4 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, en voor de doeleinden die voortvloeien uit de uitoefening van zijn opdrachten zoals bepaald in het koninklijk besluit van 5 november 1971 tot instelling van een Nationaal Instituut voor criminalistiek, met het statuut van wetenschappelijke inrichting van de Staat.

Art.30. De leden van het Instituut die toegang hebben tot de nationale DNA-gegevensbanken en de personeelsleden van de erkende DNA-onderzoekslaboratoria moeten het beroepsgeheim bewaren overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
  De personeelsleden van het Instituut die toegang hebben tot de nationale DNA-gegevensbanken mogen niet deelnemen aan de uitvoering van de DNA-onderzoeken in de zin van de artikelen 44quater, 44quinquies, 44sexies, 90undecies en 90duodecies van het Wetboek van Strafvordering en van artikel 5ter van de wet.

Art.31. § 1. Het dagelijkse beheer van de nationale DNA-gegevensbanken wordt toevertrouwd aan een beheerder. Zijn taken kunnen worden gedeeld met een gemachtigde onder zijn verantwoordelijkheid.
  § 2. De beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken en zijn gemachtigde moeten houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot de functies van niveau SW1. Tevens moet hij beschikken over een relevante professionele ervaring op het gebied van DNA-onderzoek.
  § 3. De DNA-profielen worden opgeslagen in een elektronisch bestand dat de hoogste waarborgen biedt op het gebied van de veiligheid en de vertrouwelijkheid van de voorgenomen verwerking.
  § 4. De minister van Justitie bepaalt, op advies van de evaluatiecommissie en van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de regels voor de duurzaamheid van de gegevens, de nadere regels voor de toegang voor elke gebruiker van de nationale DNA-gegevensbanken op grond van de verantwoordelijkheden en de categorieën van personen die toegang hebben tot deze gegevensbanken, evenals de bijzondere beveiligingsmaatregelen ter bescherming van deze gegevensbanken, de nadere regels voor de werking en de bijzondere beveiligingsmaatregelen van deze verwerkingen.
  § 5. Elke gebruiker van de nationale DNA-gegevensbanken wordt aangeduid door middel van een unieke identificatiecode.
  Elke toegang tot de DNA-gegevensbanken en elke invoering, wijziging of verwijdering van gegevens, wordt geregistreerd in een beschermd elektronisch logboek.
  § 6. De beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken is belast met de ontvangst van de DNA-profielen en van de gegevens overeenkomstig de artikelen 44quater, 44quinquies en 90undecies van het Wetboek van Strafvordering en overeenkomstig de artikelen 5bis en 5ter van de wet.
  Hij moet zorgen voor de werking van de nationale DNA-gegevensbanken en voor de inachtneming van de artikelen 4, 5, 5quater en 8 van de wet.
  De beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken is verantwoordelijk voor de inachtneming van § 4 van dit artikel en voor de toepassing van de registratiecriteria zoals omschreven in de bijlage bij dit besluit. Hij bepaalt de structuur van de informatie met betrekking tot de DNA-profielen opgesteld door de DNA-onderzoekslaboratoria en de nadere regels voor de overbrenging naar de nationale DNA-gegevensbanken.
  § 7. In overeenstemming met artikel 4, § 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, § 2, eerste en tweede lid, van de wet evenals § 5 van huidig artikel bewaart de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken het bewijs van de door de bevoegde magistraat bevolen verwijdering van de gegevens gedurende 10 jaar na uitvoering ervan.
  § 8. Elektronische kopieën van de gegevens geregistreerd in de nationale DNA-gegevensbanken worden op regelmatige tijdstippen genomen met als enige bedoeling deze gegevens opnieuw te kunnen inladen in geval van accidenteel verlies ervan.

Art.32. § 1. De nationale DNA-gegevensbanken bevatten de volgende categorieën van gegevens :
  - het nummer van het staal van het profiel, toegekend door de deskundige van het DNA-onderzoekslaboratorium,
  - het griffienummer van het overtuigingsstuk waarvan het staal afkomstig is,
  - de biologische natuur van de DNA-afname,
  - het gerechtelijk arrondissement van het dossier,
  - het notitienummer,
  - de naam en de voornaam van de magistraat die titularis is van het dossier,
  - het referentienummer van het dossier van de magistraat
  - het dossiernummer van het DNA-onderzoekslaboratorium,
  - de naam van de deskundige die het DNA-onderzoek heeft gedaan,
  - de administratieve gegevens van de DNA-onderzoekslaboratoria en van de deskundigen die er werken,
  - de datum van verzending van de gegevens,
  - de opmerkingen van het DNA-onderzoekslaboratorium dat het DNA-onderzoek heeft gedaan,
  - het referentienummer van het specifieke dossier van de verwerking, ingeschreven in de gegevensbank " Criminalistiek " of " Veroordeelden ",
  - de datum van de invoer van het DNA-profiel in de gegevensbank,
  - het geslacht bepaald door het DNA-onderzoek,
  - het DNA-profiel,
  - in voorkomend geval, het DNA-codenummer,
  - in voorkomend geval, het verband aangetoond tussen het DNA-profiel en andere al eerder geregistreerde DNA-profielen,
  - de aanwijzingen met betrekking tot de verwerking,
  - in voorkomend geval, de geboortedatum van de referentiepersoon,
  - in voorkomend geval, de datum van automatische verwijdering van de DNA-profielen en van de daarop betrekking hebbende gegevens.
  § 2. De gegevens kunnen worden verwerkt voor statistische doeleinden en met het oog op interne controle en planning.
  § 3. De beheerder bezorgt de evaluatiecommissie en het College van procureurs-generaal jaarlijks een verslag over de statistische analyse van de verwerkte gegevens.

Art.33. § 1. Voor het beheer van de nationale DNA-gegevensbanken moet het Instituut te allen tijde voldoen aan de prestatie- en kwaliteitseisen zoals omschreven in Resolutie nr. 2009/C 296/01 van de Raad van 30 november 2009 inzake de uitwisseling van DNA-analyseresultaten.
  § 2. Het Instituut organiseert een permanentiedienst die uitsluitend ter beschikking staat van de vorderende gerechtelijke autoriteiten voor alle prestaties bedoeld in de artikelen 4 tot 5quater, en 8 van de wet.
  § 3. De beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken en zijn medewerkers moeten van onberispelijk gedrag zijn en moeten een uittreksel uit hun strafregister voorleggen.

Art.34. § 1. Na advies van de evaluatiecommissie benoemt de minister van Justitie een aangestelde voor de gegevensbescherming voor een hernieuwbare termijn van 5 jaar.
  De kandidaat :
  1° moet de Belgische nationaliteit hebben;
  2° moet van onberispelijk gedrag zijn en moet een uittreksel uit zijn strafregister voorleggen;
  3° moet in het bezit zijn van een diploma dat toegang geeft tot functies op niveau A van de administratieve staatsdiensten;
  4° moet een grondige kennis bezitten van de regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
  5° mag niet deelnemen aan de DNA-onderzoeken zoals bepaald in de wet.
  § 2. De aangestelde voor de gegevensbescherming wordt benoemd binnen het Instituut en staat onder het rechtstreekse functionele gezag van de directeur-generaal.
  De identificatie- en contactgegevens van de aangestelde voor de gegevensbescherming alsook enige latere wijziging van deze gegevens worden meegedeeld aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
  Het volgende wordt eveneens meegedeeld aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer :
  - de aard van de rechtsband tussen de aangestelde en het Instituut waarin hij zijn functie van aangestelde zal uitoefenen;
  - alle elementen met betrekking tot de beroepsbekwaamheid betreffende de functie van aangestelde;
  - de maatregelen die de verantwoordelijke voor de verwerking heeft genomen met het oog op de opdrachten die de aangestelde moet uitoefenen.
  § 3. De functie van de aangestelde voor de gegevensbescherming moet alle waarborgen bieden met het oog op een onafhankelijke uitoefening van zijn opdracht
  Hij ontvangt van niemand onderrichtingen.
  Hij moet de mogelijkheid hebben om rechtstreeks met de verantwoordelijke voor de verwerking te communiceren.
  Er kan geen hiërarchische sanctie tegen hem worden getroffen en hij kan niet worden ontslagen, vervangen of gediscrimineerd op het stuk van loopbaan en wedde, wegens zijn opdrachten en zijn statuut.
  Hij mag niet beraadslagen over zaken waarbij hij een persoonlijk belang heeft of waarbij zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk belang hebben.
  Hij is tot geheimhouding verplicht.
  § 4. De aangestelde voor de gegevensbescherming is verantwoordelijk :
  1° voor de vorming inzake gegevensbescherming van het personeel van het Instituut en van de DNA-onderzoekslaboratoria;
  2° voor de follow-up en de controle van de toepassing van de regels betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de informatiebeveiliging, in het bijzonder voor de regels in verband met de fysische, logistieke en juridische veiligheid, zowel in de DNA-onderzoekslaboratoria als in de dienst van het Instituut die de nationale DNA-gegevensbanken beheert;
  3° voor de opvolging en het bewaken van de adequaatheid van de vernietiging en de effectieve verwijdering van de gegevens, in overeenstemming met de wettelijke normen van bewaring van persoonsgegevens, zowel in de DNA-onderzoekslaboratoria als in de dienst van het Instituut die de nationale DNA-gegevensbanken beheert
  4° in de DNA-onderzoekslaboratoria, voor de opvolging en het bewaken van de adequaatheid van de procedures van vernietiging van de referentiestalen en de daaruit afgeleide stalen die DNA bevatten, in overeenstemming met artikel 44quinquies, § 9, van het Wetboek van Strafvordering.
  Bij de uitoefening van zijn opdracht handelt de aangestelde volledig onafhankelijk.
  § 5. De aangestelde voor de gegevensbescherming gaat minstens eenmaal per jaar over tot al dan niet vooraf aangekondigde controles en inspecties ter plaatse van elk DNA-onderzoekslaboratorium en van de dienst die de nationale DNA-gegevensbanken beheert. Hij controleert of de prestatie- en kwaliteitseisen gerelateerd aan zijn opdracht in acht worden genomen.
  Daartoe moet hij onbeperkt toegang hebben tot alle lokalen van de DNA-onderzoekslaboratoria en van de dienst die de nationale DNA-gegevensbanken beheert alsook tot alle in de wet en dit besluit bedoelde gegevens die er worden verwerkt.
  § 6. De aangestelde voor de gegevensbescherming brengt bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer jaarlijks verslag uit over alle aspecten van en inbreuken op de gegevensbescherming, op verzoek van deze commissie, van de minister van Justitie, van de evaluatiecommissie of op eigen initiatief.
  § 7. Indien de aangestelde voor de gegevensbescherming kennis heeft van een rechtstreeks of onrechtstreeks belang of indien één van zijn familieleden of verwanten tot in de vierde graad enig belang heeft bij de uitoefening van zijn taak, stelt hij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer daarvan onverwijld in kennis om de passende beslissingen te kunnen nemen.

HOOFDSTUK X. - Overheidsopdracht
Art.35. De Minister van Justitie kan met een laboratorium dat beantwoordt aan de voorwaarden voor erkenning bedoeld in artikel 25 een overheidsopdracht afsluiten die voldoet aan de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.

HOOFDSTUK XI. - Slotbepalingen en overgangsbepalingen
Art.36. De wet van 7 november 2011 houdende wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken, treedt in werking op dezelfde dag als dit besluit, met uitzondering van de artikelen 20 en 22, die in werking treden op de door de Koning bepaalde datum.
  Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014, met uitzondering van de artikelen 24 tot 28 en 35, die in werking treden op de dag van de publicatie van dit besluit in het Belgisch staatsblad.
  De laboratoria erkend op grond van het koninklijk besluit van 4 februari 2002 ter uitvoering van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken, behouden hun erkenning zolang aan de voorwaarden van het koninklijk besluit van 4 februari 2002 voldaan is, en uiterlijk tot één jaar na de inwerkingtreding van huidig besluit.

Art.37. Het koninklijk besluit van 4 februari 2002 ter uitvoering van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken, wordt opgeheven.

Art.38.
  <Opgeheven bij KB 2017-08-11/01, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 10-06-2017>

Art.39. De Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.


BIJLAGE.
Art. N.

  1. Internationale onderzoeksnormen bedoeld in artikel 15 van dit besluit.
  Het DNA-onderzoek wordt uitgevoerd volgens de in deze materie aanbevolen internationale normen zoals bekendgemaakt in de Resolutie van de Raad van 30 november 2009 inzake de uitwisseling van DNA-analyseresultaten (2009/C 296/01).
  Zo moeten voor elk DNA-onderzoek minstens de volgende genetische merkers of loci worden geanalyseerd :
  a. HUMTH01
  b. VWA
  c. D21S11
  d. FGA
  e. D8S1179
  f. D3S1358
  g. D18S51
  h. D10S1248
  i. D22S1045
  j. D2S441
  k. D1S1656
  l. D12S391
  m. Amelogenine
  Deze genetische merkers of loci dienen onvoorwaardelijk als een strikt minimum te worden gebruikt.
  Bovendien moeten deze genetische merkers of loci minimum worden gebruikt om te voldoen aan de voorwaarden om een kostenstaat te kunnen opstellen voor de Dienst Gerechtskosten als gevolg van het Koninklijk Besluit van 13 juni 1999 tot wijziging van het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken vastgesteld bij het koninklijk besluit van 28 december 1950, het ministerieel besluit van 11 juni, en meer bepaald het Hoofdstuk IV. Expertises inzake genetisch onderzoek, art.28 tot en met 3 1.
  2. Criteria voor registraties in de nationale genetische gegevensbanken bedoeld in artikel 16, § 3, van dit besluit
  Voor de registratie in de gegevensbanken moet een profiel minstens beantwoorden aan de in de volgende punten omschreven criteria.
  - De genetische referentieprofielen van veroordeelden en verdachten moeten verplicht enkelvoudig (met andere woorden slechts van één enkele persoon afkomstig zijn) en volledig (met andere woorden de 12 genetische merkers en amelogenine, zoals omschreven in de norm van punt 1 van deze bijlage) zijn.
  - De genetische profielen van sporen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden :
  1. Indien het profiel van het spoor enkelvoudig is (van één enkele persoon afkomstig), moet het naast amelogenine verplicht resultaten bevatten voor ten minste 5 van de 7 vroegere merkers van de Europese standaardset (ESS - zie hierna) of 10 genetische merkers in totaal.
  2. Indien het profiel van het spoor complex is (van verschillende personen afkomstig), kan de combinatie van profielen, naast amelogenine, a priori enkel afkomstig zijn van maximaal twee personen (geen enkel genetisch systeem kan dan ook meer dan 4 allelen bevatten). Het moet bovendien verplicht resultaten bevatten voor de 7 vroegere merkers van de Europese standaardset (ESS - zie hierna) of 10 genetische merkers in totaal.
  - Zelfs indien een DNA-profiel aan deze registratiecriteria beantwoordt, kan de beheerder voornoemd profiel uit de gegevensbanken uitsluiten indien blijkt dat dit profiel een probleem oplevert bij de verwerking van de vergelijkingen of enig ander technisch probleem.
  - Voor de toepassing van de criteria zijn de 7 vroegere merkers van de Europese standaardset (ESS - European Set of Standard) die in aanmerking moeten worden genomen de volgende :
  a. HUMTH01
  b. VWA
  c. D21S11
  d. FGA
  e. D8S1179
  f. D3S1358
  g. D18S51