Artikels:
EERSTE DEEL - Waalse Raad van Sociale Actie en Gezondheid
Boek I. - Begripsomschrijvingen
Artikel 1.§ 1. Dit Wetboek regelt, overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet, een materie bedoeld in artikel 128 van de Grondwet.
§ 2. In de zin van het eerste deel van dit Wetboek wordt verstaan onder :
1° [1 ...]1
2° Minister : de Minister bevoegd voor Gezondheid en Sociale Actie;
[12/1° Agentschap: het "Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles"]1
3° het bestuur : het operationele Directoraat-generaal 5 Plaatselijke Besturen, Sociale Actie en Gezondheid van de Waalse Overheidsdienst;
4° "AWIPH" : het "Agence wallonne pour l'Intégration des Personnes handicapées " (Waals Agentschap voor de Integratie van gehandicapte Personen);
5° wetgevend deel van het Wetboek : het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid, aangenomen bij besluit van 29 september 2011, bevestigd bij decreet van 1 december 2011 en zoals later gewijzigd.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 2, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Boek II. - Samenstelling van de vaste commissies
TITEL I. - "Commission wallonne de la Santé" (Waalse Gezondheidscommissie )
Art.2. De vijfentwintig leden van de " Commission wallonne de la Santé " zijn verdeeld als volgt :
1° drie vertegenwoordigers uit de geestelijke gezondheidszorg aals vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de geneesheren-psychiaters van de geestelijke gezondheidsdiensten, billijk verdeeld onder de verschillende sectoren, overeenkomstig artikel 13, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° twee vertegenwoordigers betrokken bij de opvang van, de hulpverlening aan of de poliklinische en/of residentiële opvolging van personen die aan verslavingen lijden, onder wie één voorgedragen door een federatie;
3° één vertegenwoordiger van een Contactpunt inzake gezondheid dat actief is op het grondgebied van het Waalse Gewest;
4° één vertegenwoordiger van de teleonthaalcentra voor personen die in een psychologische crisistoestand verkeren;
5° twee vertegenwoordigers van de geïntegreerde gezondheidsverenigingen;
6° drie vertegenwoordigers van de centra voor coördinatie van thuisverzorging en -diensten, billijk verdeeld onder de verschillende sectoren overeenkomstig artikel 13, § 1, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
7° tien personen ter vertegenwoordiging van de verzorgingsinrichtingen bedoeld in de wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008, die met name moeten zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de sectoren bedoeld in de artikelen 2, 3, 6, 10 en 170, met uitzondering van de rust- en verzorgingshuizen en van de dagverzorgingscentra, van genoemde wet (ziekenhuizen, psychiatrische ziekenhuizen, beschermde woningen, psychiatrische platforms en platforms voor palliatieve zorgverlening, geïntegreerde diensten voor thuiszorgverlening, psychiatrische verzorgingstehuizen);
8° twee personen ter vertegenwoordiging van de begunstigden van de diensten die het voorwerp van deze commissie zijn, voorgedragen door de organisaties van de ziekenfondsen;
9° één vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties.
TITEL II. - " Commission wallonne de la Famille " (Waalse Gezinscommissie )
Art.3. De vijftien leden van de " Commission wallonne de la famille " zijn als volgt verdeeld :
1° drie vertegenwoordigers uit de sector "Espaces-Rencontres";
2° vier vertegenwoordigers uit de sector inzake levens- en gezinsvragen, voorgedragen door de federaties van de centra bedoeld in artikel 218 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° vijf vertegenwoordigers actief inzake hulpverlening aan de gezinnen en bejaarde personen, verdeeld als volgt :
a) drie vertegenwoordigers van de privé-sector;
b) twee vertegenwoordigers van de openbare sector;
4° twee vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties;
5° één vertegenwoordiger van de begunstigden van de diensten en instellingen bedoeld in 1° tot 3°, voorgedragen door een representatieve federatie of vereniging van de begunstigden.
TITEL III.
Art.4.
<Opgeheven bij BWG 2017-06-29/21, art. 8, 050; Inwerkingtreding : 15-09-2017>
TITEL IV.
Art.5.
<Opgeheven bij BWG 2017-06-29/21, art. 8, 050; Inwerkingtreding : 15-09-2017>
TITEL V. - "Commission wallonne des personnes handicapées" (Waalse Commissie voor Gehandicapte Personen)
Art.6. De vijftien leden van de "Commission wallonne des personnes handicapées" zijn verdeeld als volgt :
1° acht leden aangewezen uit de verenigingen die erkend zijn als zijnde representatief voor de gehandicapte personen en hun gezin;
2° drie leden lid gekozen op voordracht van de Minister bevoegd voor de integratie van de gehandicapte personen, wegens zijn inzonderheid wetenschappelijke competenties op het gebied van de integratie van de gehandicapte personen;
3° twee vertegenwoordigers van de beheerders van diensten voor personen die met een handicap leven;
4° twee vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties.
TITEL VI. - "Commission wallonne des aînés" (Waalse Commissie voor ouderen)
Art.7.
<Opgeheven bij BWG 2019-05-16/87, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Boek III. - Overkoepelende bepalingen
TITEL I. - Aanwezigheidsgeld
Art.8.Het bijwonen van de vergaderingen van de Raad, van de vergaderingen van de vaste commissies bedoeld in artikel 4 van het decreetgevend deel van het Wetboek of van de vergaderingen van de adviesverlenende commissies in verband met de beroepen bedoeld in artikel 32 van het decreetgevend deel van het Wetboek, geeft recht op een aanwezigheidsgeld waarvan het bedrag als volgt vastgelegd wordt :
1° voorzitter van de raad en de voorzitters van de commissies, indien laatstgenoemden hun voorzittersmandaat uitoefenen en niet, in voorkomend geval, dat van lid van de raad : [1 vijftig]1 euro;
2° ondervoorzitter van de raad en van de commissies, indien laatstgenoemden hun ondervoorzittersmandaat uitoefenen en niet, in voorkomend geval, dat van lid van de raad : [1 dertig]1 euro;
3° andere leden met uitzondering van de leden die met raadgevende stem zetelen, evenals de voorzitters en ondervoorzitters in hun kader van hun mandaat van lid van de raad : [1 vijfentwintig]1 euro.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
TITEL II. - Secretariaat
Art.9. Het secretariaat van de "Conseil wallon de l'action sociale et de la santé", de Vaste commissies en de Adviescommissie voor de beroepen wordt door het bestuur waargenomen.
TITEL III. - Opvolging van de klachten
Art.10. Het bestuur en "AWIPH" maken tegen uiterlijk 30 april de verslagen inzake de klachten van het vorige kalenderjaar over aan het secretariaat van de "Conseil wallon de l'Action sociale et de la Santé", de Vaste Commissies en de Adviescommissie voor de beroepen.
Elke vaste commissie dient een advies in wat betreft de klachten die onder haar bevoegdheid vallen.
De "Conseil wallon de l'Action sociale et de la Santé" bestudeert de gezamenlijke adviezen van de vaste commissies en dient een globaal advies in over de klachten die behandeld werden tijdens het vorige kalenderjaar.
EERSTE DEEL/1 [1 Opdrachten van de Waalse verzekeringsinstellingen]1
----------
(1)
TITEL I. [1 - Waalse verzekeringsinstellingen]1
----------
(1)
Art. 10/1. [1 § 1. De in artikel 43/3, § 2, 1°, 2° en 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde erkenningsvoorwaarden worden door de Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand vervuld bij de indiening van de erkenningsaanvraag.
§ 2. De Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand verbindt zich ertoe :
1° om de in artikel 43/3, § 2, 3° en 7° van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde voorwaarden na te leven;
2° niet te weigeren om tussenbeide te komen ten gunste van een Waalse begunstigde die bij haar verzekerd is in het kader van de Waalse verzekering sociale bescherming, met een kaderomschrijving opgenomen in Boek IIIter van het decreetgevend deel van het Wetboek.
§ 3. De in artikel 43/3, § 2, 6°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde controle van de conformiteit van de prestaties en tussenkomsten van de Waalse verzekering sociale bescherming betreft de in de artikelen 43/7, 1°, 3°, 4° en 6°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde prestaties en tussenkomsten. Deze controle wordt respectievelijk verricht door artsen, verplegers of iedere andere paramedische functie die door de Regering specifiek erkend is om die controle uit te oefenen.
Die controle voldoet minstens aan de volgende eisen :
a) geen enkele persoon wordt toegelaten in een verzorgingsinstelling voor de terugbetaling van de prestaties voorzien in het kader van de revalidatie-overeenkomsten zonder de voorafgaande machtiging van een arts te hebben verkregen;
b) de verificatie van de nakoming van de Katz-schaal heeft betrekking op een willekeurige selectie van 10 % van de in artikel 43/7, 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde instellingen;
c) de controles voorzien overeenkomstig artikel 10/8 van dit Wetboek wat betreft de mobiliteitstegemoetkomingen.
De waarborg van de veiligheid van de gegevens bedoeld in artikel 43/3, § 2, 8°, van het decreetgevend deel van het Wetboek leidt tot een verwerking van de gegevens die overeenstemt met alle toepasselijke wettelijke bepalingen, met inbegrip van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 10/2. [1 § 1. Om als Waalse verzekeringsinstelling te worden erkend, delen de gewestelijke maatschappijen van onderlinge bijstand de Minister hun statuten mede, die goedgekeurd zijn door de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, hierna de Controledienst voor de ziekenfondsen genoemd, bedoeld in artikel 49, § 1, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, hierna de wet van 6 augustus 1990 genoemd. De statuten worden vergezeld van een aanvraag tot erkenning als Waalse verzekeringsinstelling, die een verbintenis tot nakoming van het geheel van de verplichtingen bedoeld in artikel 10/1, § 2, en § 3, bevat.
Binnen dertig dagen na de in het eerste lid bedoelde mededeling keurt de Regering de al dan niet erkenning van de Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand als Waalse verzekeringsinstelling goed.
§ 2. De erkenning van de Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand als Waalse verzekeringsinstelling eindigt in de volgende gevallen :
1° van rechtswege en dan ook op dezelfde datum waarop de Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand niet meer voldoet aan de voorwaarden van artikel 43bis van de wet van 6 augustus 1990;
2° bij beslissing van de Regering op voorstel van het Agentschap of van de Controledienst voor de ziekenfondsen nadat alle sancties vermeld in artikel 43/21, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek opgelegd zijn aan de betrokken Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand.
Indien het Agentschap of de Controledienst voor de ziekenfondsen vaststelt dat een Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand, ondanks de haar opgelegde sancties, haar verplichtingen niet nakomt, kan het Agentschap of de Controledienst voor de ziekenfondsen aan de Regering voorstellen om de erkenning ervan te beëindigen. De Regering beschikt over een termijn van 60 dagen om te beslissen na ontvangst van het voorstel.
§ 3. In geval van beslissing tot ontbinding van een Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand - ongeacht of ze willekeurig is of van rechtswege geschiedt in de in § 2 bedoelde gevallen, blijft de gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand haar opdrachten uit te oefenen onder toezicht van de landsbond waarbij deze Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand wordt aangesloten, en dit, tot het moment waarop een andere Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand binnen dezelfde landsbond erkend wordt binnen een termijn van hoogstens 9 maanden die begint te lopen vanaf de beslissing tot ontbinding. Indien de Waalse Regering binnen de voorgeschreven termijnen geen nieuwe Waalse maatschappij van onderlinge bijstand heeft opgericht, neemt ze op voorstel van de Waalse Minister van Gezondheid en na raadpleging van de Algemene Raad van het Agentschap, de nodige vrijwaringsmaatregelen.
§ 4. In geval van ontbinding van een Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand worden de overblijvende activa betreffende de prestaties en tussenkomsten bedoeld in artikel 43/7 van het decreetgevend deel van het Wetboek bij voorrang bestemd voor de betaling van de prestaties en tussenkomsten verschuldigd aan de Waalse verzekerden.
Indien uit de vereffeningsrekeningen na de aanzuivering van alle schulden en de consignatie van de aan bepaalde schuldeisers verschuldigde bedragen, blijkt dat de overblijvende activa overblijven, ontvangen zij de bestemming die is beslist overeenkomstig artikel 46, § 4, van de wet van 6 augustus 1990.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 10/3. [1 § 1. Onverminderd de opdrachten van de Controledienst voor de ziekenfondsen oefent het Agentschap een controle op de Waalse gewestelijke maatschappijen van onderlinge bijstand, zoals bedoeld in artikel 43/4 van het decreetgevend deel van het Wetboek, uit volgens de volgende modaliteiten :
1° de controle a priori van de conformiteit van de Waalse gewestelijke maatschappijen van onderlinge bijstand met de in artikel 10/1, § 1, van dit Wetboek bedoelde erkenningsvoorwaarden die onder de bevoegdheid van het Agentschap vallen;
2° de latere controle van de erkenning van de Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand als Waalse verzekeringsinstelling. Die controle heeft betrekking op alle erkenningsvoorwaarden die onder de bevoegdheid van het Agentschap vallen en die bedoeld zijn in artikel 43/3, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek en in artikel 10/2 van dit Wetboek.
§ 2. Tijdens de uitoefening van zijn controleopdracht heeft het personeel van het Agentschap vrije toegang tot de lokalen van de Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand, tot de lokalen van de ziekenfondsen die ze hebben opgericht op het grondgebied van het Franse taalgebied en tot de lokalen van de zorgverleners. Het Agentschap heeft het recht om ter plaatse inzage te nemen van de stukken en documenten dat ze nodig acht voor de uitoefening van zijn opdracht, om ze te vragen en om er een afschrift van te maken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 10/4.[1 § 1.[10 Het Agentschap stort een bedrag aan de Waalse verzekeringsinstellingen om de uitgaven gebonden aan de prestaties en tussenkomsten bedoeld in artikel 43/7 van het Wetboek te dekken via:
1° vier driemaandelijkse voorschotten tijdens het jaar N;
2° een regularisering van de bedragen betreffende het jaar N in de loop van het jaar N+1.
De eerste drie voorschotten komen overeen met een globale enveloppe die het vierde van de begroting van de paritaire opdrachten betrokken voor het lopende jaar N vertegenwoordigt. Deze enveloppe wordt verdeeld tussen de Waalse verzekeringsinstellingen op basis van de uitgaven aangegeven in de modellen N bedoeld in paragraaf 2 van het jaar N-2.
Het bedrag van het vierde en laatste voorschot, gefinancierd uit het saldo van de begroting voor de paritaire opdrachten van het lopende jaar N en dat niet hoger mag zijn dan het bedrag, wordt door het Agentschap vastgesteld op basis van de laatste simulaties van de interventies voor het jaar N door de Waalse verzekeringsinstellingen.
Indien het bedrag van de uitgaven lager is dan de voorschotten, betaalt de Waalse verzekeraar het verschil aan het Agentschap terug]10.
§ 2. Om de diensten van het Agentschap toe te laten om over te gaan tot een regularisering van de uitgaven gebonden aan de uitoefening van de in § 1 bedoelde opdrachten, moeten de Waalse verzekeringsinstellingen maandelijkse documenten opstellen, die alle uitgaven geboekt tijdens de betrokken maanden en betreffende de prestaties en tussenkomsten bedoeld in artikel 43/7 van het decreetgevend deel van het Wetboek vermelden.
Die documenten worden opgesteld overeenkomstig de door het Agentschap vastgestelde modellen en worden door de Waalse verzekeringsinstellingen aan het Agentschap overgemaakt binnen drie maanden na het einde van de maand waarop ze betrekking hebben.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<DWG 2019-12-19/37, art. 47, 074; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
<DRW 2019-12-19/38, art. 188, 079; En vigueur : 01-01-2020>
(3)<DWG 2019-12-19/37, art. 51, 074; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
<DWG 2019-12-19/38, art. 188, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(4)<DWG 2020-12-17/52, art. 200, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(5)<DWG 2020-12-17/52, art. 204, 082; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(6)<DWG 2021-12-22/21, art. 201, 095; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(7)<DWG 2021-12-22/21, art. 205, 095; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(8)<DWG 2022-12-21/67, art. 202, 099; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(9)<DWG 2022-12-21/67, art. 206, 099; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(10)<DWG 2023-12-13/13, art. 183, 105; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 10/5. [1 § 1. Overeenkomstig artikel 43/11, § 4, van het decreetgevend deel van het Wetboek kent het Agentschap de in artikel 43/3 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde Waalse verzekeringsinstellingen een bedrag toe dat bestemd is om de beheerskosten te dekken, waarmee ze het geheel van de opdrachten die hen in het kader van de Waalse verzekering sociale bescherming bedoeld in Boek IIIter van het decreetgevend deel van het Wetboek worden toevertrouwd, kunnen uitoefenen.
Voor het jaar 2019 wordt het bedrag bestemd om de beheerskosten te dekken op 16.285.909 euro vastgesteld.
Het bedrag van deze jaarlijkse enveloppe wordt vanaf 1 januari 2019 gekoppeld aan het spilindexcijfer 107,43 (basis 2013=100) van de consumptieprijzen. Daarna wordt het op 1 januari van elk jaar aangepast aan het indexcijfer waartegen de sociale uitkeringen op die datum worden betaald.
Het bedrag wordt naar beneden afgerond op de dichtstbijzijnde eurocent.
§ 2. Het in § 1 bedoelde bedrag wordt verdeeld tussen de in artikel 43/3 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde verzekeringsinstellingen.
Dat bedrag bestaat uit een vast gedeelte en een variabel gedeelte en wordt elk jaar door het Agentschap berekend op basis van het gemiddelde van de cijfers van de laatste bekende twee jaar.
De berekening van de verdeling van het bedrag stemt overeen met de som :
1° van het vaste gedeelte overeenstemmend met 5 % van het in § 1 bedoelde bedrag, dat in gelijke mate verdeeld wordt tussen alle Waalse verzekeringsinstellingen;
2° van het variabele gedeelte overeenstemmend met 95 % van de globale enveloppen, dat als volgt wordt gesplitst :
- 50 % verdeeld naar rato van het totaalaantal Waalse verzekerden (titularissen en personen ten laste) van elke Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand, gedeeld door het totaalaantal Waalse verzekerden van het geheel van de Waalse verzekeringsinstellingen;
- 40 % verdeeld naar rato van het totaalaantal Waalse verzekerden van 65 jaar en ouder (titularissen en personen ten laste) van elke Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand, gedeeld door het totaalaantal Waalse verzekerden van 65 jaar en ouder van het geheel van de Waalse verzekeringsinstellingen;
- 10 % verdeeld naar rato van het totaalaantal Waalse verzekerden (titularissen en personen ten laste), begunstigden van de verhoogde tegemoetkoming in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen binnen elke Waalse gewestelijke maatschappij van onderlinge bijstand, gedeeld door het totaalaantal Waalse verzekerden van dezelfde verhoogde tegemoetkoming in het geheel van de Waalse verzekeringsinstellingen;
§ 3. De Waalse gewestelijke maatschappijen van onderlinge bijstand moeten jaarlijkse samenvattende documenten van alle in paragraaf 1bedoelde uitgaven geboekt tijdens het betrokken boekjaar opstellen.
Die samenvattende documenten worden overeenkomstig een door het Agentschap bepaald model opgesteld en bevatten minstens de inlichtingen betreffende de personeelskosten, de infrastructuurkosten, de kosten voor kantoorbenodigdheden, de afschrijvingen, de onverschuldigde betalingen en de sancties.
Die samenvattende documenten worden door de Waalse gewestelijke maatschappijen van onderlinge bijstand aan het Agentschap overgemaakt binnen vier maanden na het einde van het boekjaar waarop ze betrekking hebben.
§ 4. De Waalse verzekeringsinstellingen hebben een financiële verantwoordingsplicht ten opzichte van hun beheerskosten.
Die verantwoordingsplicht berust op een kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling van het beheer van de facturering, de betaling, de terugvordering van onverschuldigde betalingen en de administratieve vereenvoudiging in het kader van het beheer van de Waalse verzekering sociale bescherming.
Er wordt binnen het Agentschap een denktank opgericht waarin de Waalse verzekeringsinstellingen, de leden van het College voor Strategie en Prognose en de Controledienst voor de ziekenfondsen worden samengebracht en die tot taak heeft binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit artikel voorstellen aan de Regering voor te leggen om de financiële aansprakelijkheid van de Waalse verzekeringsinstellingen te beoordelen en uit te voeren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 10/6. [1 Naast de in de artikelen 10/4, § 2, en 10/5, § 3, van dit Wetboek bedoelde documenten moeten de Waalse verzekeringsinstellingen de volgende documenten opstellen :
1° maandelijkse documenten betreffende hun financiële toestand.
Die documenten worden opgeteld overeenkomstig de door het Agentschap bepaalde modellen en bevatten minstens de inlichtingen betreffende de aan het begin en aan het einde van de betrokken maanden beschikbare middelen, de ontvangsten en de uitgaven tijdens de betrokken maand, de staat van de onbetaalde facturen.
Die financiële documenten worden maandelijks door de Waalse verzekeringsinstellingen aan het Agentschap overgemaakt vóór de negenentwintigste dag van de maand volgend op degene waarop die documenten betrekking hebben.
2° globale samenvattende documenten van alle ontvangsten en uitgaven geboekt tijdens het betrokken boekjaar, die betrekking hebben op het beheer van de in artikel 43/7 van het Wetboek bedoelde prestaties en tussenkomsten, alsook een samenvattend document betreffende de actieve en passieve toestand.
Ze worden opgesteld overeenkomstig de door het Agentschap bepaalde modellen en worden, samen met het verslag van de bedrijfsrevisor, door de Waalse verzekeringsinstellingen aan het Agentschap overgemaakt vóór 30 juni van het jaar volgend op het betrokken boekjaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 10/7. [1 Het geheel van de gegevens met persoonlijk karakter uitgewisseld tussen de Waalse verzekeringsinstellingen en de zorgverleners wordt gereguleerd door een voor de verzekeringsinstellingen gemeenschappelijk centraal dienstenplatform en die stromen worden gecontroleerd door het eHealth-platform ingevoerd bij de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform en diverse bepalingen.
De gegevens met persoonlijk karakter die in het kader van de Waalse verzekering sociale bescherming worden verwerkt, worden tijdens de duur die strikt nodig is voor de juiste uitvoering van die verzekering, namelijk minimum vijf jaar, bewaard.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
TITEL II. [1 - Prestaties en tussenkomsten]1
----------
(1)
Art. 10/8. [1 De nomenclatuur van de prestaties en tussenkomsten bedoeld in artikel 43/7 van het Wetboek wordt door de Regering vastgesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 10/9. [1 § 1. Alle prestaties en tussenkomsten bedoeld in artikel 43/7 van het decreetgevend deel van het Wetboek worden onderworpen aan de derdebetalersregeling of, indien het gaat om mobiliteitstegemoetkomingen, aan de facultatieve derdebetalersregeling, met uitzondering van de tegemoetkoming in de hulp bij tabaksontwenning bedoeld in artikel 43/7, 9°.
§ 2. Alleen de prestaties en tussenkomsten bedoeld in artikel 43/7, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek geven aanleiding tot een remgeld.
§ 3. Het bedrag van het remgeld wordt bepaald als volgt :
1° voor ambulante zorgen :
a) indien de Waalse begunstigde de verhoogde tegemoetkoming geniet of ten laste is van een persoon die de verhoogde tegemoetkoming geniet: 00,00 euro;
b) in de andere gevallen: 1,80 euro;
2° voor institutionele zorgen:
a) indien de Waalse begunstigde de verhoogde tegemoetkoming geniet of ten laste is van een persoon die de verhoogde tegemoetkoming geniet: 3,38 euro per dag;
b) indien de begunstigde een kind ten laste is van ouders die de verhoogde tegemoetkoming niet genieten: 19,67 euro op de eerste dag en 3,38 euro op de volgende dagen;
c) indien de begunstigde een uitkeringsgerechtigde volledige werkloze sinds minstens twaalf maanden is, een alleenstaande begunstigde of een begunstigde met gezinslast is, of ten laste is van een persoon die deze voorwaarden vervult: 19,67 euro op de eerste dag en 3,38 euro op de volgende dagen;
d) in de andere gevallen: 25,81 euro op de eerste dag en 9,51 euro op de volgende dagen.
De bedragen betreffende de in 2° bedoelde persoonlijke tussenkomsten worden vanaf 1 januari 2019 gekoppeld aan het spilindexcijfer107,43 (basis 2013=100) van de consumptieprijzen. Daarna worden ze op 1 januari van elk jaar aangepast aan het indexcijfer waartegen de sociale uitkeringen op die datum worden betaald.
Het bedrag wordt naar beneden afgerond op de dichtstbijzijnde eurocent.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 10/10. [1 Zodra de informatie gekend is en uiterlijk aan het einde van elk jaar, identificeren de Waalse verzekeringsinstellingen de Waalse verzekerden die het te factureren maximaal bedrag hebben bereikt, zoals bedoeld in hoofdstuk IIIbis,van titel III van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 hebben bereikt, en de datum waarop dit bedrag is bereikt. Op deze basis betalen de Waalse verzekeringsinstellingen uiterlijk aan het einde van het jaar volgend op het beoogde jaar het bedrag van het geheel van de remgelden ingevoerd bij de Waalse verzekering sociale bescherming en betaald vanaf die datum tijdens het beoogde jaar aan de Waalse verzekerden terug.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 10/11. [1 Het Agentschap bepaalt de toepassingsmodaliteiten van artikel 43/15 van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 10/12. [1 De voorwaarden voor de facturering van de in artikel 43/7 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde prestaties en tussenkomsten worden bepaald door een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 43/2, eerste lid, 10° en 11°, van het decreetgevend deel van het Wetboek gesloten voor de prestaties bedoeld in artikel:
1° 43/7, 1°, door de Commissie "Autonomie en zware afhankelijkheid";
2° 43/7, 2° door de Commissie "Ziekenhuizen";
3° 43/7, 4° door de Commissie "Opvang en huisvesting van senioren";
4° 43/7, 6°, 7° en 9° door de Commissie "Geestelijke gezondheid";
5° 43/7, 5° en 8° door de Commissie "Eerstelijns hulp- en zorgverlening]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 10/13.[1 § 1. Overeenkomstig artikel 1376 van het Burgerlijk Wetboek is hij die een onverschuldigd bedrag geïnd heeft, ook voor een prestatie of tussenkomst voortvloeiend uit een attest, een factuur of ieder ander document dat niet is ingediend of verbeterd volgens de toepasselijke reglementaire modaliteiten, verplicht de waarde ervan terug te betalen aan de Waalse verzekeringsinstelling die dit onverschuldigde bedrag heeft betaald.
§ 2. De zorgverlener is verplicht het ten onrechte door de Waalse begunstigde ontvangen bedrag terug te betalen wanneer de zorgverlener niet over de vereiste kwalificatie beschikt of zich niet aan de wets-of verordeningsbepalingen heeft gehouden. Indien evenwel de erelonen met betrekking tot de ten onrechte uitgekeerde prestaties niet werden betaald, zijn de zorgverlener en de rechthebbende aan wie de verzorging werd verstrekt hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de ten onrechte uitgekeerde prestaties. Indien een natuurlijke persoon of een rechtspersoon de prestaties voor eigen rekening heeft geïnd, is deze samen met de zorgverlener hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling ervan.
§ 3. De Waalse verzekeringsinstellingen kunnen afzien van de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen onder de voorwaarden bepaald door de Algemene raad van het Agentschap en goedgekeurd door de bevoegde Minister :
- in behartigenswaardige gevallen of categorieën van gevallen en mits de schuldenaar te goeder trouw is;
- wanneer de terug te vorderen som niet hoger is dan 30 euro;
- indien de terugvordering van de som onzeker of te duur is vergeleken met het bedrag dat teruggevorderd moet worden.
De bevoegde Minister kan die gevallen uitbreiden.
De Waalse verzekeringsinstellingen zien van rechtswege af van de terugvordering van het onverschuldigd betaalde van degene die overleden is indien de beslissing tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bij het overlijden hem nog niet betekend is. Deze bepaling belemmert de mogelijkheid niet dat bedragen kunnen worden ingehouden betreffende prestaties die verschuldigd waren op het ogenblik van het overlijden, maar die nog niet aan de overleden begunstigde of aan een van de personen vermeld in artikel 22, § 4, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde waren betaald.
§ 4. De Waalse verzekeringsinstellingen verhogen het bedrag van het terug te vorderen onverschuldigd betaalde wanneer ze vaststellen dat onverschuldigde bedragen herhaaldelijk in rekening worden gebracht, ondanks een schriftelijke aanmaning aan de dienstverlener.
De omvang van de verhoging wordt door het Agentschap bepaald en hangt samen met de omvang van het onverschuldigde bedrag.
§ 5. Overeenkomstig artikel 1378 van het Burgerlijk Wetboek brengen de onverschuldigd betaalde prestaties of tussenkomsten van rechtswege interest op vanaf de betaling, indien de onverschuldigde betaling het gevolg is van arglist, bedrog of bedrieglijke handelingen van de Waalse begunstigde of van de verstrekker.
§ 6. De bedragen die ten onrechte door een Waalse verzekeringsinstelling aan een zorgverlener worden betaald, kunnen als compensatie afgetrokken worden van elke som die betaald moet worden door die Waalse verzekeringsinstelling aan die zorgverlerner.
§ 7. De Waalse verzekeringsinstellingen houden 10 % van het bedrag van de teruggevorderde onverschuldigde betalingen in en bestemmen ze uitsluitend voor hun beheerskosten zoals bepaald in artikel 43/2, eerste lid, 15°, van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 6, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 10/14. [1 De Regering belast het Agentschap met de uitwerking en de wijziging van de verordeningen bedoeld in artikel 43/27, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
De in de artikelen 10, eerste lid, en 17, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde branchecomités stellen op voorstel van de uit hun midden opgerichte commissies de bepalingen van deze verordeningen vast.
Deze verordeningen worden door de hierboven vermelde branchecomités tijdens hun gezamenlijke vergadering goedgekeurd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 10/15. [1 Voor de personen die niet onder een Waalse verzekeringsinstelling vallen, worden de zorgverleners gemachtigd om de in artikel 43/7 bedoelde prestaties en tussenkomsten tegen 100 % van de waarde vastgesteld in de in artikel 10/8 bedoelde nomenclatuur aan de begunstigden te factureren. De begunstigde kan zich, in voorkomend geval, tegen zijn schuldenaar keren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 10/16. [1 § 1. Geen enkele prestatie of tussenkomst bedoeld in artikel 43/7 van het decreetgevend deel van het Wetboek mag het voorwerp uitmaken van een dubbele terugbetaling.
Onder dubbele terugbetaling wordt verstaan de terugbetaling van eenzelfde prestatie of tussenkomst - met uitzondering van het remgeld - verricht, enerzijds, door een Waalse verzekeringsinstelling en, anderzijds, door een natuurlijke of rechtspersoon of een andere instelling dan een Waalse verzekeringsinstelling.
§ 2. De Waalse verzekerde die bij een Waalse verzekeringsinstelling verzoekt om de betaling van de prestaties of tussenkomsten die vallen onder de Waalse verzekeringsinstelling, moet de Waalse verzekeringsinstelling in kennis stellen van iedere andere verzekering die hem dekt voor de bedragen die ten laste zouden worden genomen door de Waalse verzekeringsinstelling.
§ 3. Artikel 10/13, § 7, van dit besluit is van toepassing op de terugvorderingen verricht door de Waalse verzekeringsinstellingen voor de bedragen geïnd door de Waalse verzekerden in overtreding van paragraaf 1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-21/86, art. 2, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
TITEL III. [1 - Tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden]1
----------
(1)
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 - Begripsomschrijving]1
----------
(1)
Art. 10/17. [1 Voor de toepassing van deze Titel wordt verstaan onder :
1° de verzekeringsinstelling: de Waalse verzekeringsinstellingen bedoeld in artikel 43/3, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° de tegemoetkoming: de tegemoetkoming bedoeld in artikel 43/32, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° het kind ten laste:
a) de persoon jonger dan 25 jaar voor wie de gerechtigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt kinderbijslag ontvangt of een onderhoudsgeld dat bij vonnis is vastgesteld of dat bepaald is in een overeenkomst in het kader van een procedure tot echtscheiding met onderlinge toestemming;
b) de persoon jonger dan 25 jaar voor wie de gerechtigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt onderhoudsgeld betaalt dat bij vonnis is vastgesteld of dat bepaald is in een overeenkomst in het kader van een procedure tot echtscheiding met onderlinge toestemming;
c) de persoon jonger dan 25 jaar die de gerechtigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt, als co-ouder ontvangt;
4° de kennisgeving: de ontvangst van de beslissing door de persoon met een handicap;
5° de applicatie: de applicatie bestemd om de tegemoetkoming aan bejaarden te beheren, die beschikbaar is op het gemeenschappelijke IT-platform van de Waalse verzekeringsinstellingen;
6° het verzakingscomité: het verzakingscomité bedoeld in artikel 43/52 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
7° de raad voor het beheer: de raad voor het beheer van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden bedoeld in artikel 43/52 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
8° de werkdagen: alle andere dagen dan zaterdag, zondag en feestdagen.
Wat het eerste lid, 3°, betreft, wordt voor de toepassing van deze Titel een persoon die in een pleeggezin wordt geplaatst, gelijkgesteld met een kind en worden de persoon die in een pleeggezin wordt geplaatst en de personen die hem of haar opvangen, beschouwd als ouders in de eerste graad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 2. [1 - De regeling van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden]1
----------
(1)
Art. 10/18. [1 § 1. Overeenkomstig artikel 43/35, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek kan de in artikel 43/33 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde tegemoetkoming ook worden toegekend aan een persoon die als buitenlander is ingeschreven in het bevolkingsregister.
§ 2. Overeenkomstig 43/35, § 4, van het decreetgevend deel van het Wetboek stuurt een persoon die meer dan negentig opeenvolgende dagen per kalenderjaar afwezig is in België, na kennisgeving aan zijn verzekeringsinstelling, deze laatste elk jaar een levensbewijs toe in de maand die overeenkomt met de verjaardag van zijn vertrek.
Bij gebrek aan ontvangst van dit levensbewijs stuurt de verzekeringsinstelling een herinneringsbrief aan de persoon die niet aan deze verplichting heeft voldaan.
Indien de in lid 1 bedoelde persoon niet reageert binnen 30 dagen na ontvangst van de in lid 2 bedoelde herinneringsbrief, schort de verzekeringsinstelling de betaling van de tegemoetkoming op vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van de termijn van de herinnering.
Wanneer de schorsing van de betaling in werking is getreden, wordt de hervatting van de betalingen toegestaan met ingang van de maand volgend op de ontvangst van een conform getuigschrift.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 3. [1 - Procedure]1
----------
(1)
Art. 10/19. [1 De applicatie wordt ter beschikking gesteld van de aanvrager voor het indienen, verzenden en ontvangen van documenten bij de verzekeringsinstelling.
In overleg met de aanvrager gebruikt de verzekeringsinstelling de in het eerste lid bedoelde applicatie voor de toezending van documenten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK II. [1 - Instrument voor de beoordeling van de autonomie]1
----------
(1)
Art. 10/20. [1 § 1. De autonomie wordt gemeten door de verzekeringsinstellingen aan de hand van de medisch-sociale schaal en de bijhorende handleiding, die zijn opgenomen in de bijlage bij het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming.
Het in het eerste lid bedoelde instrument houdt in dat rekening wordt gehouden met:
1° de verplaatsingsmogelijkheid;
2° de mogelijkheid om zijn voedsel te nuttigen of te bereiden;
3° de mogelijkheid om voor zijn persoonlijke hygiëne in te staan en zich te kleden;
4° de mogelijkheid om zijn woning te onderhouden en huishoudelijk werk te verrichten;
5° de mogelijkheid om te leven zonder toezicht, bewust te zijn van gevaar en gevaar te kunnen vermijden;
6° de mogelijkheid tot communicatie en sociaal contact.
§ 2. Voor elk van de in paragraaf 1 genoemde soorten activiteiten kent de beoordelaar een aantal punten toe naar gelang van de mate van autonomie van de gerechtigde:
1° nulpunt als het type activiteit zonder problemen, zonder speciale inspanning of zonder gebruik van speciale hulpmiddelen kan worden uitgevoerd;
2° één punt indien het soort activiteit kan worden uitgevoerd met beperkte moeilijkheden, beperkte extra inspanningen of beperkt gebruik van speciale hulpmiddelen;
3° twee punten indien het soort activiteit kan worden uitgevoerd met grote moeilijkheden, grote extra inspanningen of groot gebruik van speciale hulpmiddelen;
4° drie punten indien het onmogelijk is het soort activiteit uit te voeren zonder de hulp van een derde persoon, zonder accommodatie in een geschikte inrichting of zonder dat de omgeving volledig is aangepast.
§ 3. Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming is een minimum van zeven punten vereist.
§ 4. De mate van autonomie wordt vastgesteld voor een periode van ten minste één jaar. Het recht op de tegemoetkoming kan echter altijd worden herzien als de mate van autonomie verandert.
§ 5. Gegevens met betrekking tot de beoordeling van de mate van autonomie worden bij de aanvrager en zijn arts verzameld. De aanvrager vult een zelfbeoordelingsformulier in waarin hij wordt gevraagd de impact van zijn verlies aan autonomie op zijn dagelijks leven te beschrijven. De door de aanvrager aangewezen arts verstrekt alle relevante documenten die de medische toestand van de aanvrager beschrijven en de gevolgen daarvan voor het verlies van de onafhankelijkheid. Deze gegevens en pathologieën zijn beperkt tot die welke relevant zijn in het licht van de in paragraaf 1 bedoelde criteria.
§ 6. De in paragraaf 2 bedoelde beoordelaar is hetzij een aan het beroepsgeheim onderworpen beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg, hetzij een andere aan het beroepsgeheim onderworpen beroepsbeoefenaar in de paramedische of sociale sector.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK III. [1 - Modaliteiten m.b.t. de berekening van de inkomsten]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 - Definitie van inkomsten]1
----------
(1)
Art. 10/21.[1 § 1. Onverminderd de toepassing van paragraaf 2 worden alle inkomsten, ongeacht de aard of de herkomst ervan, waarover de aanvrager en in voorkomend geval de persoon met wie hij een huishouden vormt, beschikken, in aanmerking genomen voor de berekening van het in artikel 43/37, § 2, van de inkomsten van het gezin bedoeld in artikel 43/37, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
§ 2. Voor de berekening van de inkomsten, wordt er geen rekening gehouden met :
1° de gezinsbijslagen;
2° de uitkeringen die verband houden met openbare of private bijstand;
3° de onderhoudsgelden tussen ascendenten en descendenten;
4° de frontstrepen- en gevangenschapsrenten alsmede de renten verbonden aan een nationale orde op grond van een oorlogsfeit;
5° de tegemoetkomingen aan personen met een handicap toegekend aan de persoon met wie de aanvrager een huishouden vormt krachtens de bepalingen van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap of de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan mindervaliden;
6° het vakantiegeld en het aanvullend vakantiegeld dat betaald wordt ten laste van de pensioenregeling voor de werknemers, de bijzondere bijslag die betaald wordt ten laste van de pensioenregeling der zelfstandigen evenals het vakantiegeld ten laste van de pensioenregeling van de openbare sector;
7° de vergoedingen die in het kader van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen toegekend worden aan de persoon met wie de aanvrager een huishouden vormt;
8° het deel van het pensioen dat overeenstemt met het bedrag van het aan de echtgenoot of ex-echtgenoot betaalde onderhoudsgeld door de van tafel en bed gescheiden, de feitelijk of uit de echt gescheiden aanvrager die een pensioen geniet, indien de verplichting tot het betalen van het onderhoudsgeld bij gerechtelijke beslissing werd vastgesteld;
9° de vergoedingen die door de Duitse overheid bij wijze van schadeloosstelling worden betaald voor de gevangenhouding tijdens de tweede wereldoorlog;
10° de vergoedingen die worden toegekend overeenkomstig van de artikelen 10 en 11 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers op voorwaarde dat die vergoedingen voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 10, lid 1 en 3, en artikel 11 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers;
11° de vergoedingen toegekend krachtens de wet van 18 juli 2017 betreffende de oprichting van het statuut van nationale solidariteit, de toekenning van een herstelpensioen en de terugbetaling van medische zorg ingevolge daden van terrorisme.
§ 3. De in paragraaf 1 bedoelde inkomsten zijn de lopende inkomsten die op jaarbasis worden berekend.
Onder "lopende inkomsten" wordt verstaan de inkomsten die de aanvrager of degene met wie hij een huishouden vormt, ontvangt op de ingangsdatum van de aanvraag of op de eerste dag van de maand die volgt op de automatische heroverweging.
§ 4. In afwijking van paragraaf 3 wordt, wanneer een uitkering, bedoeld in artikel 43/38, § 3, van het decreetgevend deel van het Wetboek, wordt uitbetaald onder de vorm van een kapitalen of afkoopwaarden, de tegenwaarde daarvan in periodieke uitkering in aanmerking genomen ten belope van de lijfrente die verkregen wordt uit de omzetting tegen het procent dat in de tabel opgenomen in bijlage 1/2 is vermeld tegenover de volle leeftijd van de verkrijger op de datum van het feit dat heeft aanleiding gegeven tot de uitbetaling.
De verrekening gebeurt vanaf de ingangsdatum van het recht op de tegemoetkoming.
In de gevallen waarin het vonnis of de minnelijke schikking het gedeelte [2 van het kapitaal dat aan de aanvrager wordt toegekend]2 is bestemd niet nader bepaalt, geschiedt de omzetting in lijfrente op 30 pct. van het kapitaal dat als vergoeding aan de aanvrager wordt toegekend voor de vermindering van de zelfredzaamheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BWG 2024-03-28/56, art. 2, 118; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Afdeling 2. [1 - Berekeningsmodaliteiten]1
----------
(1)
Art. 10/22. [1 Indien de persoon met een handicap en de persoon met wie hij een huishouden vormt, beide recht hebben op een tegemoetkoming, wordt voor elk van beide gerechtigden rekening gehouden met de helft van het gezinsinkomen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/23. [1 § 1. Wanneer de persoon met een handicap of de persoon met wie hij een huishouden vormt een beroepsactiviteit als werknemer uitoefenen, wordt bij de berekening van het inkomen rekening gehouden met het belastbaar loon van het referentiejaar, zijnde het jaar -2.
Men verstaat onder het " het jaar -2 " het tweede kalenderjaar voorafgaand aan :
1° de uitwerkingsdatum van de aanvraag of van de nieuwe aanvraag om tegemoetkoming in de gevallen waarin de beslissing op aanvraag wordt genomen;
2° de maand volgend op de in artikel 10/52 bedoelde wijziging in de situatie die aanleiding geeft tot de ambtshalve herziening.
§ 2. Voor een zelfstandige is het in aanmerking te nemen beroepsinkomen het bedrag van het inkomen zoals bepaald in artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende het sociaal statuut van de zelfstandigen, dat betrekking heeft op het tweede jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de administratieve beslissing uitwerking heeft.
§ 3. In geval van begin of hervatting van een beroepsactiviteit als zelfstandige, wordt, zolang § 2 niet kan worden toegepast, en in alle gevallen waarin er niet naar een door de FOD Financiën vastgesteld beroepsinkomen kan worden verwezen, het beroepsinkomen in rekening gebracht dat door de aanvrager of, in voorkomend geval, door de persoon met wie hij een huishouden vormt, is aangegeven; dat inkomen kan nagezien en, in voorkomend geval, verbeterd worden op grond van elementen die bij de FOD Financiën worden geïnd.
§ 4. Wanneer de aanvrager de beroepsactiviteit als zelfstandige van de overleden persoon met wie hij een huishouden vormde, voortzet, wordt het inkomen, dat deze laatste heeft verworven in de loop van het refertejaar dat voor de vaststelling van het inkomen in aanmerking moet worden genomen, geacht door de aanvrager verworven te zijn.
§ 5. Wanneer het beroepsinkomen van het jaar -2 voortkomt uit een activiteit uitgeoefend voordat de persoon met een handicap of de persoon met wie hij een huishouden vormt gepensioneerd waren, daar waar op de ingangsdatum deze persoon of deze personen een pensioen genieten en tevens een toegelaten beroepsactiviteit uitoefenen, is het bedrag van het beroepsinkomen waarmee rekening moet gehouden worden dit laatste bedrag, omgerekend op jaarbasis.
§ 6. Het inkomen dat voortkomt van een bedrijfsafstand wordt aangerekend in toepassing van de artikelen 10/32 tot 10/37.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/24. [1 In afwijking van artikel 10/21, § 3, wordt, voor de berekening van het inkomen, een bedrag gelijk aan 90 pct. van de pensioenen toegekend aan de aanvrager of aan de persoon met wie hij een huishouden vormt, in aanmerking genomen.
Worden beschouwd als pensioen, de voordelen toegekend hetzij in toepassing van een Belgische verplichte pensioenregeling, ingesteld bij of krachtens een wet, een provinciaal reglement of door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, hetzij in toepassing van een buitenlandse verplichte pensioenregeling, hetzij in toepassing van een verplichte pensioenregeling voor het personeel van een volkenrechtelijke instelling, hetzij bij wijze van vergoedingen, bijslagen of pensioenen welke tot herstel of als schadeloosstelling aan oorlogsslachtoffers of hun rechtverkrijgenden worden toegekend.
Het bedrag bedoeld in het eerste lid wordt in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag dat overeenstemt met de vermindering wegens terugvordering van een onverschuldigde betaling of ten titel van sanctie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/25. [1 Bij de berekening van het inkomen, wordt rekening gehouden met :
1° wat betreft de bebouwde onroerende goederen : het bedrag van het niet vrijgesteld kadastraal inkomen vermenigvuldigd met 3;
2° wat betreft de onbebouwde onroerende goederen : het bedrag van het niet vrijgesteld kadastraal inkomen vermenigvuldigd met 9.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/26. [1 Voor de berekening van het inkomen wordt van het globaal kadastraal inkomen van de bebouwde onroerende goederen, die de aanvrager of de persoon met wie hij een huishouden vormt, in volle eigendom of in vruchtgebruik bezitten, een bedrag van 1 500 EUR afgetrokken.
Dit bedrag wordt verhoogd met 250 EUR voor elk kind ten laste.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/27. [1 Indien de aanvrager of de persoon met wie hij een huishouden vormt, slechts de volle eigendom of het vruchtgebruik bezitten van onbebouwde onroerende goederen, wordt voor de berekening van het inkomen, rekening gehouden met het bedrag van de kadastrale inkomens van deze goederen, verminderd met 60 EUR.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/28. [1 De in het buitenland gelegen onroerende goederen worden in aanmerking genomen overeenkomstig de bepalingen die toepasselijk zijn op de in België gelegen onroerende goederen.
Voor de toepassing van het eerste lid, moet onder kadastraal inkomen verstaan worden, elke gelijkaardige grondslag van belasting waarin bij de fiscale wetgeving van de plaats waar de goederen gelegen zijn is voorzien.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/29. [1 Het kadastraal inkomen van een gedeelte van een onroerend goed is gelijk aan het kadastraal inkomen van het onroerend goed vermenigvuldigd met de breuk die het gedeelte van dat onroerend goed vertegenwoordigt.
Wanneer de aanvrager of de persoon met wie hij een huishouden vormt, de hoedanigheid van eigenaar of van vruchtgebruiker in onverdeeldheid hebben, wordt vooraleer het eerste lid en de artikelen 10/25 tot 10/28 worden toegepast, het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van de rechten, in volle eigendom of in vruchtgebruik, van de aanvrager of van de persoon met wie hij een huishouden vormt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/30. [1 § 1. Wanneer het onroerend goed met een hypotheek bezwaard is, mag het bedrag, in aanmerking genomen voor de vaststelling van het inkomen, verminderd worden met het jaarlijks bedrag der hypothecaire intresten, op voorwaarde :
1° dat de schuld door de aanvrager of de persoon met wie hij een huishouden vormt voor eigen behoeften werd aangegaan en de aan het ontleende kapitaal gegeven bestemming wordt bewezen;
2° dat het bewijs wordt geleverd dat de hypothecaire intresten eisbaar waren en werkelijk werden betaald voor het jaar dat datgene van de ingangsdatum van de beslissing voorafgaat.
Het bedrag van de vermindering mag evenwel niet hoger zijn dan de helft van het in aanmerking te nemen bedrag.
§ 2. Wanneer het onroerend goed werd verworven tegen betaling van een lijfrente, wordt het bedrag, in aanmerking genomen voor de vaststelling van het inkomen, verminderd met het bedrag van de lijfrente die door de aanvrager of door de persoon met wie hij een huishouden vormt, werkelijk wordt betaald. Paragraaf 1, tweede lid, is van toepassing op deze vermindering.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/31.[1 Voor de al dan niet belegde roerende kapitalen wordt rekening gehouden met een som gelijk aan 6 % van de kapitalen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/32. [1 Er wordt een inkomen in rekening gebracht dat forfaitair vastgesteld wordt door op de verkoopwaarde van de goederen op het tijdstip van de afstand de bij artikel 10/31 beoogde berekeningsmodaliteiten toe te passen, wanneer de aanvrager of de persoon met wie hij een huishouden vormt, roerende of onroerende goederen om niet of onder bezwarende titel hebben afgestaan in de loop van de tien jaren vóór:
1° de uitwerkingsdatum van de aanvraag om tegemoetkoming, in de gevallen waarin de beslissing op aanvraag genomen wordt;
2° de maand volgend op de in artikel 10/52 bedoelde wijziging in de situatie die aanleiding geeft tot de ambtshalve herziening.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/33. [1 Voor de toepassing van artikel 10/32 wordt de verkoopwaarde van de afgestane roerende of onroerende goederen, waarvan de aanvrager of de persoon met wie hij een huishouden vormt, eigenaar of vruchtgebruiker in onverdeeldheid waren, vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid van de rechten van de aanvrager, zijn echtgenoot of de persoon met wie hij een huishouden vormt, uitdrukt.
Voor de toepassing van het eerste lid zal de respectievelijke waarde van het vruchtgebruik en van de naakte eigendom geraamd worden zoals voorzien in het kader van de successierechten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/34. [1 In geval van afstand onder bezwarende titel van roerende of onroerende goederen, worden de persoonlijke schulden van de aanvrager of de persoon met wie hij een huishouden vormt, die dateren van vóór de afstand en die werden afgelost met de opbrengst van de afstand, afgetrokken van de verkoopwaarde van de afgestane goederen, op het ogenblik van de afstand.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/35. [1 In geval van afstand onder bezwarende titel van roerende of onroerende goederen en onverminderd de bepalingen van artikel 10/34, wordt met het oog op de toepassing van artikel 10/32, van de verkoopwaarde der goederen een jaarlijks abattement van 1 500 EUR afgetrokken.
Het aftrekbaar abattement wordt berekend in verhouding tot het aantal maanden begrepen tussen de eerste van de maand die volgt op de datum van de afstand en de datum waarop de aanvraag om tegemoetkoming uitwerking heeft.
Indien de aanvrager of de persoon met wie hij een huishouden vormt, verscheidene afstanden hebben verricht, mag het abattement slechts eenmaal voor eenzelfde periode worden toegepast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/36. [1 Het bepaalde in de artikelen 10/32 tot 10/35 is niet van toepassing op de opbrengst van de afstand in zoverre die opbrengst geheel of gedeeltelijk nog in het in aanmerking te nemen vermogen wordt teruggevonden. Op die opbrengst zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikelen 10/25 tot 10/31 van toepassing.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/37. [1 Wanneer een roerend of onroerend goed tegen lijfrente is afgestaan, wordt een bedrag in rekening gebracht dat, gedurende de eerste tien jaren die volgen op de afstand, berekend wordt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 10/32 tot 10/36. Dit bedrag mag nochtans niet lager zijn dan het bedrag van de lijfrente.
Na de in het eerste lid bedoelde periode van tien jaar, is dit bedrag gelijk aan het bedrag van de lijfrente.
Wanneer de lijfrente bij een erkende verzekeringsinstelling gevestigd is tegen betaling van een enige premie of van periodieke premies, wordt een bedrag in rekening gebracht dat, gedurende de eerste tien jaren die volgen op de ingangsdatum van de lijfrente, forfaitair berekend wordt door de in artikel 10/31 beoogde coëfficiënt toe te passen op het kapitaal dat overeenstemt met de prijs van de rente op die datum. Dit bedrag mag evenwel niet lager zijn dan het bedrag van de lijfrente.
Na de voornoemde periode van tien jaar, wordt dit bedrag gelijk aan het bedrag van de lijfrente.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/38. [1 In geval van toepassing van artikel 43/38 van het decreetgevend deel van het Wetboek moet de aanvrager van het voorschot aanduiden op welke uitkeringen of vergoedingen hij een voorschot wenst te verkrijgen, door wie deze naar zijn mening verschuldigd zijn en voor welke periode.
De gerechtigde moet eveneens mededelen of de instanties welke deze uitkeringen of vergoedingen verschuldigd zijn, voorschotten hebben toegekend.
De aanvrager moet de verzekeringsinstelling verwittigen van zodra hij deze uitkeringen of vergoedingen verkrijgt.
Het voorschot wordt niet toegekend voor perioden voorafgaand aan de aanvraag.
Het wordt verleend ten belope van de bedragen van de tegemoetkoming waarop de gerechtigde aanspraak kan maken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/39. [1 § 1. Voor de berekening van de tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de inkomsten in de zin van artikel 43/38 van het decreetgevend deel van het Wetboek, afhankelijk van de categorie A, B of C waartoe de gerechtigde behoort.
Tot categorie A behoort, de gerechtigde die noch tot categorie B, noch tot categorie C behoort.
Tot categorie B behoort, de gerechtigde die:
1° alleen woont;
2° sedert ten minste 3 maanden dag en nacht in een verzorgingsinstelling verblijft en voorheen niet tot categorie C behoorde;
Tot categorie B behoort, de gerechtigde die:
1° een huishouden vormt;
2° één of meerdere kinderen ten laste heeft.
Voor de berekening van de inkomsten wordt geen rekening gehouden met een jaarlijks bedrag van :
1° 14.214,53 euro voor categorie A;
2° 14.214,53 euro voor categorie B;
3° 17.762,27 euro voor categorie C;
Deze bedragen zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen bedoeld in paragraaf 2.
Er kan per huishouden slechts één persoon zijn die de vrijstelling geniet die overeenstemt met de categorie C. Indien twee personen in een huishouden tot de categorie C behoren, dan zal elk van hen een vrijstelling genieten gelijk aan de helft van de vrijstelling die overeenstemt met categorie C.
Voor de toepassing van paragraaf 1 zijn de bedragen gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen 107,20 (basis 2013=100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale tegemoetkomingen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.
De in aanmerking genomen bedragen zijn de geldende bedragen op de datum van uitwerking van de aanvraag of nieuwe aanvraag om tegemoetkoming of op de eerste dag van de maand volgend op de ambtshalve herziening.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK IV. [1 - Procedure]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 1. [1 - Indiening van de aanvraag]1
----------
(1)
Art. 10/40. [1 § 1. De aanvrager dient een aanvraag voor een tegemoetkoming in bij zijn verzekeringsinstelling of bij de verzekeringsinstelling waarmee een overeenkomst voor het beheer van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden is gesloten, met behulp van de applicatie die hem ter beschikking wordt gesteld.
Hij kan zich laten vertegenwoordigen door zijn vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 43/32, 6°, van het decreetgevend deel van het Wetboek. Deze derde is meerderjarig en in het bezit van zijn identiteitskaart.
De verzekeringsinstelling bezorgt de aanvrager een ontvangstbewijs en de in artikel 10/41, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde informatieformulieren.
§ 2. Beroepsbeoefenaren en ambtenaren die zijn aangesteld binnen de gemeenten, OCMW'S. en ziekenfondsen, alsmede maatschappelijk werkers van verenigingen die personen met een handicap vertegenwoordigen, kunnen de tegemoetkoming aanvragen met behulp van de applicatie die hun ter beschikking wordt gesteld.
De Minister kan de toepassing van het eerste lid uitbreiden tot andere dan de in het eerste lid genoemde categorieën van beroepsbeoefenaren en ambtenaren.
De in de leden 1 en 2 bedoelde beroepsbeoefenaren en ambtenaren downloaden op verzoek van de betrokkene de ontvangstbevestiging en de informatieformulieren.]1
----------
(1)
Afdeling 2. [1 - Behandeling van de aanvraag]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/41. [1 § 1. De verzekeringsinstelling onderzoekt de aanvraag aan de hand van de door de aanvrager verstrekte informatie en de informatie die ze rechtstreeks verzamelt bij de instellingen die over de informatie beschikken, die beperkt is tot de analyse van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de tegemoetkoming te ontvangen.
De in lid 1 bedoelde informatie, die rechtstreeks bij de in dat lid bedoelde diensten of instellingen wordt verzameld, is de volgende:
1° uit het Rijksregister : de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
2° bij de FOD Financiën, de gegevens met betrekking tot :
- beroepsinkomen;
- vervangingsinkomen;
- het kadastrale inkomen van onroerende goederen waarop de aanvrager of zijn partner zakelijke rechten heeft;
- de overdracht, onder bezwarende titel of om niet, van onroerende goederen die eigendom zijn van de aanvrager of zijn partner in de tien jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag voor een tegemoetkoming en, in voorkomend geval, de verkoopprijs, de marktwaarde van het onroerend goed en, in het geval van mede-eigendom, het aandeel;
- roerende goederen zoals schuldvorderingen, lijfrenten, effecten in portefeuille, roerend kapitaal, verkregen door erfopvolging, door een akte van verdeling of vereffening of door een akte die in de tien jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag voor een tegemoetkoming in het register van de vennootschapsakten is gepubliceerd;
- de overdracht, onder bezwarende titel of om niet, van roerende goederen zoals schuldvorderingen, lijfrenten, effecten in portefeuille, roerend kapitaal, binnen de 10 jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag voor een tegemoetkoming.
3° aan de federale Pensioendienst, de gegevens met betrekking tot :
- buitenlandse pensioenen;
- de pensioen en het gewaarborgd inkomen voor bejaarde personen;
- ouderdomspensioenen;
- de verwarmingstoelage;
- het Fonds voor bestaanszekerheid;
- oorlogspensioen en de pensioenen van oorlogsslachtoffers;
- pensioenverzekering;
- Overzeese Sociale Zekerheid.
4° bij de gevangenis of de instelling voor sociale bescherming : gegevens met betrekking tot de detentie;
5° bij het Federaal Agentschap voor beroepsrisico's: gegevens met betrekking tot arbeidsongevallen, beroepsziekten en het asbestfonds;
6° bij de instelling waartoe de gehandicapte wordt toegelaten: gegevens betreffende het verblijf in de instelling;
7° bij de instellingen die uitkeringen aan gehandicapten toekennen: gegevens betreffende de verificatie van de cumulatie van de tegemoetkoming met andere tegemoetkomingen;
8° bij de gemeenten: identificatie van de gerechtigden en de gezinssituatie als de persoon op hetzelfde adres woont met meerdere niet-verwante personen, eventueel door middel van een onderzoek door de lokale politie;
9° bij de wettelijke vertegenwoordiger: beschermingsstatus.
De in lid 1 bedoelde gegevens die bij de aanvrager worden verzameld, indien zij niet bij de in lid 2 bedoelde instellingen kunnen worden verkregen, zijn de gegevens met betrekking tot :
1° het bestaan en het aantal kinderen ten laste;
2° gezinstoelagen en onderhoudsuitkeringen;
3° bestaansmiddelen;
4° spaar- en beleggingsrekeningen;
5° alimentatie-uitkeringen bij vonnis of bij wijze van betaling;
6° de gezinssituatie als de persoon op hetzelfde adres woont met meerdere niet-verwante personen, eventueel door middel van een onderzoek door de lokale politie;
7° de compensatie in de vorm van forfaitaire bedragen;
8° het bewijs van terugbetaling van schulden zoals belastingen, hypothecaire leningen, RSZ;
9° aftrekbare uitgaven zoals facturen voor werk;
10° buitenlandse pensioenen;
11° het beroepsinkomen;
12° het vervangingsinkomen;
13° buitenlandse beroeps- en vervangingsinkomsten;
14° beroepsziekten, arbeidsongevallen en asbestfondsen;
15° oorlogspensioen en de pensioenen van oorlogsslachtoffers;
16° de bankrekening;
17° contactgegevens;
18° de overdracht, onder bezwarende titel of om niet, van onroerende goederen die eigendom zijn van de aanvrager of zijn partner in de tien jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag voor een tegemoetkoming en, in voorkomend geval, de verkoopprijs, de marktwaarde van het onroerend goed en, in het geval van mede-eigendom, het aandeel;
19° de detentie in de gevangenis of in een inrichting voor sociale bescherming.
Verzekeringsinstellingen kunnen de aanvrager om andere dan de in lid 3 bedoelde gegevens vragen die hen in staat stellen de voorwaarden van de artikelen 43/33 tot en met 43/38 van het decreetgevend deel van het Wetboek te controleren en de inkomsten te berekenen volgens de in de artikelen 10/21 tot en met 10/39 beschreven methoden.
§ 2. De aanvrager verstrekt de in paragraaf 1 bedoelde informatie die door de verzekeringsinstelling wordt aangevraagd, binnen 30 dagen.
De verzekeringsinstelling zendt een herinnering aan de aanvrager die niet binnen de in lid 1 gestelde termijn op het verzoek om inlichtingen heeft gereageerd.
Na 30 dagen na ontvangst door de aanvrager van de in lid 2 bedoelde herinnering neemt de verzekeringsinstelling een beslissing op basis van de informatie waarover zij beschikt, indien zij de van de aanvrager gevraagde informatie nog steeds niet heeft ontvangen, tenzij de aanvrager een reden opgeeft die een langere antwoordtermijn rechtvaardigt. Indien de verzekeringsinstelling de verlenging van de termijn accepteert, wordt deze met ten minste 30 dagen verlengd.
§ 3. Indien voor de aanvraag de tussenkomst van een in paragraaf 1 bedoeld instelling vereist is, wordt deze instelling door de verzekeringsinstelling ondervraagd.
De instelling verstrekt de in paragraaf 1 bedoelde informatie waarom de verzekeringsinstelling verzoekt binnen 30 dagen na ontvangst van het in lid 1 bedoelde verzoek.
De verzekeringsinstelling zendt een herinnering aan de instelling die niet binnen de in lid 2 gestelde termijn op het verzoek om inlichtingen heeft gereageerd.]1
----------
(1)
Art. 10/42. [1 § 1. In het kader van de in artikel 10/20 bedoelde beoordeling van de autonomie wordt de aanvrager of de door de aanvrager gemachtigde persoon zo nodig om aanvullende informatie verzocht. Deze informatie blijft beperkt tot de informatie die relevant is in het licht van de in artikel 10/20 bedoelde criteria.
Indien de aanvullende informatie niet binnen 30 dagen na de aanvraag wordt verstrekt, wordt de aanvrager daarvan op de hoogte gesteld.
Indien de aanvullende informatie na het verstrijken van een termijn van 30 dagen na ontvangst van het verzoek om deze informatie nog steeds ontbreekt, neemt de beoordelaar een beslissing op basis van de beschikbare elementen, tenzij de aanvrager een reden opgeeft die een langere antwoordtermijn rechtvaardigt. Indien de verzekeringsinstelling de verlenging van de termijn accepteert, wordt deze met ten minste 30 dagen verlengd.
§ 2. De beoordeling van het verlies van de autonomie wordt uitgevoerd op basis van de door de aanvrager en de door hem aangewezen arts verstrekte documenten. Indien het niet mogelijk is om deze beoordeling op basis van documenten uit te voeren, wordt de aanvrager opgeroepen voor een onderzoek.
Indien de aanvrager zich niet kan verplaatsen, wordt het onderzoek bij hem thuis uitgevoerd.
Het onderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, wat met name inhoudt dat de aanvrager het recht heeft om zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon.
Indien de aanvrager niet aanwezig is bij het onderzoek, ontvangt hij of zij een tweede oproep.
Indien de aanvrager ondanks de tweede oproeping niet verschijnt voor het onderzoek, wordt een beslissing genomen door de beoordelaar op basis van de beschikbare elementen.
§ 3. De documenten worden aan de aanvrager thuis of langs elektronische weg toegezonden.
Van deze verplichting kan echter worden afgeweken op verzoek van de aanvrager of van een van de personen bedoeld in artikel 43/32, 6°, van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 3. [1 - Besluitvorming]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/43. [1 De tegemoetkoming kan worden geweigerd indien uit de gegevens waarover de verzekeringsinstelling beschikt blijkt dat de aanvrager niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de tegemoetkoming voldoet.]1
----------
(1)
Art. 10/44. [1 De periode tussen de datum van de aanvraag of de kennisgeving van het feit dat aanleiding geeft tot de herziening, en de eerste dag van de maand waarin de eerste maandelijkse termijn van de tegemoetkoming wordt betaald, mag niet langer zijn dan zes maanden, overeenkomstig artikel 43/39, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Indien de verzekeringsinstelling niet binnen de gestelde termijn een beslissing kan nemen, stelt zij de aanvrager hiervan schriftelijk en met opgave van redenen op de hoogte.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/45.[1 § 1. [2 De in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde termijn wordt geschorst:
1° vanaf het verstrijken van de in de artikelen 10/41, § 2, eerste lid, en § 3, tweede lid, en 10/42, § 1, tweede lid, bedoelde termijn van dertig dagen, zolang de aanvrager of een derde instelling de door de verzekeringsinstelling gevraagde informatie niet heeft verstrekt;
2° vanaf de datum van het examen dat de aanvrager niet heeft bijgewoond of dat hij heeft willen uitstellen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 10/42, § 2, en tot de in de tweede dagvaarding bepaalde datum]2.
§ 2. De in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde termijn wordt geschorst vanaf het verstrijken van de in de artikelen 10/41, § 2, eerste lid, en § 3, tweede lid, en 10/42, § 1, tweede lid, bedoelde termijn van dertig dagen, zolang de aanvrager of een derde instelling de door de verzekeringsinstelling gevraagde informatie niet heeft verstrekt. De in paragraaf 1 bedoelde moratoire interesten worden niet betaald gedurende de periode waarin de gerechtelijke interesten moeten worden betaald.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BWG 2024-03-28/56, art. 3, 118; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art. 10/46. [1 Het recht op de vergoeding gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de gerechtigde voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 43/32 tot en met 43/38 van het decreetgevend deel van het Wetboek en ten vroegste op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van indiening van de aanvraag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/47. [1 Wanneer de verzekeringsinstelling een beslissing na de datum van inwerkingtreding ervan meldt, houdt zij automatisch rekening met de feiten en informatie die tussen de datum van inwerkingtreding van de beslissing en de datum van kennisgeving ervan zijn verstrekt, mits deze feiten en informatie vóór de datum van kennisgeving van de beslissing ter kennis van de verzekeringsinstelling zijn gebracht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 4. [1 - Nieuwe aanvraag]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/48. [1 § 1. Er kan een nieuwe aanvraag worden ingediend wanneer er naar het oordeel van de gerechtigde wijzigingen zijn opgetreden die de toekenning of verhoging van de tegemoetkoming rechtvaardigen.
§ 2. De beslissing die naar aanleiding van de nieuwe aanvraag wordt genomen, wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de aanvraag is ingediend.
Wanneer de nieuwe aanvraag echter wordt ingediend binnen drie maanden na de datum waarop zich een feit heeft voorgedaan dat de toekenning of verhoging van de tegemoetkoming rechtvaardigt of na de datum waarop de gerechtigde kennis heeft gekregen van dat feit, kan de nieuwe beslissing in werking treden op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop dit feit zich heeft voorgedaan of zich bewust is geworden van dit feit en op zijn vroegst op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de beslissing die moet worden gewijzigd.]1
----------
(1)
Art. 10/49. [1 De nieuwe aanvraag wordt ingediend overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 10/40.
De nieuwe aanvraag wordt behandeld overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 10/41 tot 40/45.
Wanneer de nieuwe aanvraag geen betrekking heeft op de beoordeling van de mate van autonomie, wordt geen nieuwe beoordeling van de mate van autonomie uitgevoerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/50. [1 § 1. Het recht op de tegemoetkoming wordt herzien wanneer een wijziging in de persoonlijke en materiële omstandigheden van de gerechtigde leidt tot een verlaging van het bedrag van de tegemoetkoming of de intrekking ervan rechtvaardigt.
De gerechtigde verklaart de in lid 1 bedoelde wijziging binnen drie maanden na de wijziging per gewone brief aan de verzekerinstelling of langs elektronische weg.
§ 2. De gerechtigde wordt vrijgesteld van kennisgeving aan de verzekeringsinstelling van de in paragraaf 1 bedoelde wijziging in het geval van :
1° wijzigingen in de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, op voorwaarde dat hij deze wijzigingen aan het bevoegde gemeentebestuur heeft meegedeeld;
2° een wijziging die reeds aan een andere openbare instelling van de sociale zekerheid is meegedeeld in het kader van de geldende regelgeving en op voorwaarde dat de Minister deze wijziging heeft opgenomen in een daartoe opgestelde lijst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/51. [1 De verzekeringsinstelling kan haar beslissing herroepen en een nieuwe beslissing nemen binnen de termijn voor het instellen van een beroep bij de bevoegde arbeidsrechtbank of, indien er een beroep is ingesteld, tot de beëindiging van de procedure wanneer :
1° op de ingangsdatum van de tegemoetkoming, het recht bij een wettelijke of reglementaire bepaling gewijzigd wordt;
2° een nieuw feit of nieuwe bewijselementen met een gevolg op de rechten van de gerechtigde tijdens de zitting aangevoerd worden;
3° er wordt vastgesteld dat de administratieve beslissing gebrekkig is wegens een onregelmatigheid of een materiële fout.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 5. [1 - Ambtshalve herziening]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/52. [1 § 1. Er wordt ambtshalve overgegaan tot een herziening van het recht op de tegemoetkoming :
1° wanneer de gerechtigde niet meer voldoet aan de in artikel 43/35 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde voorwaarden van nationaliteit;
2° wanneer de gerechtigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt, kinderen ten laste heeft of niet meer heeft en dit van invloed is op de in artikel 10/39, lid 1, bedoelde categorie;
3° wanneer de burgerlijke staat of de samenstelling van het huishouden van de gerechtigde wordt gewijzigd en dit een invloed heeft op het recht op de tegemoetkoming;
4° wanneer de gerechtigde de voorwaarden vervult opdat de betaling van de tegemoetkomingen geheel of gedeeltelijk al of niet meer wordt opgeschort in de zin van artikel 43/42 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
5° op de datum bepaald door een vorige beslissing wanneer die werd getroffen op grond van voorlopige of evoluerende elementen;
6° wanneer de gerechtigde niet langer voldoet aan de voorwaarde inzake de mate van autonomie;
7° op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de inkomsten bedoeld in artikel 43/38, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek met ten minste tien procent zijn gestegen;
8° op 31 december van het kalenderjaar waarin de inkomsten uit werkelijk verrichte werken met ten minste tien procent zijn gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar.
§ 2. De nieuwe beslissing wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin een van de in paragraaf 1 bedoelde situaties zich voordoet.
In afwijking van het eerste lid treedt de nieuwe beslissing in werking op de eerste dag van de maand volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing, indien de nieuwe beslissing tot een vermindering van het recht op de tegemoetkoming leidt en indien de in het § 1, 1°, 2°, 3°, 7° of 8° bedoelde gebeurtenis is aangegeven of vastgesteld binnen drie maanden na het optreden ervan, of binnen drie maanden na de datum waarop de gerechtigde op de hoogte is gebracht van de gebeurtenis.
De nieuwe beslissing die wordt genomen naar aanleiding van de in lid 1, 4°, bedoelde gebeurtenis wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de gerechtigde zich in die situatie bevond.
In afwijking van het eerste lid en het in het geval bedoeld in paragraaf 1, 5°, treedt de nieuwe beslissing in werking op de eerste dag van de maand volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing, indien ze tot een vermindering van het recht op de tegemoetkoming leidt.
In de gevallen bedoeld in paragraaf 1, 6°, wordt de nieuwe beslissing van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving van de beslissing.
§ 3. De nieuwe beslissing kan niet in werking treden vóór de datum waarop de beslissing tot toekenning van een tegemoetkoming voor het eerst in werking treedt.]1
----------
(1)
Afdeling 6. [1 - Betalingsmodaliteiten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/53. [1 § 1. De tegemoetkomingen worden per maand en per twaalfden uitbetaald.
§ 2. De uitbetaling van de tegemoetkomingen wordt uitgevoerd door overschrijving op een Belgische zichtrekening die door de gerechtigde of zijn vertegenwoordiger bedoeld in artikel 43/32, 6°, van het decreetgevend deel van het Wetboek heeft meegedeeld aan zijn verzekeringsinstelling of aan de verzekeringsinstelling waarmee een overeenkomst voor het beheer van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden is opgesteld.
De persoon aan wie een tegemoetkoming wordt betaald, gaat er mee akkoord dat bedragen die ten onrechte betaald werden ten gevolge van overlijden of vertrek naar het buitenland, teruggevorderd kunnen worden via de instelling die de financiële rekening beheert.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2 en op verzoek van de gerechtigde kan de betaling ook geschieden door middel van Belgische circulaire cheques.]1
----------
(1)
Art. 10/54. [1 In afwijking van artikel 10/53, § 1, wordt de betaling via Belgische circulaire cheques jaarlijks in december verricht voor de in de loop van het jaar vervallen achterstallen wanneer het per maand te betalen globale bedrag lager is dan 25 euro.
Het bovenvermeld bedrag is gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen 107,20 (basis 2013=100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale tegemoetkomingen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/55. [1 Het bedrag van de uit te betalen tegemoetkomingen wordt vastgesteld zonder rekening te houden met de eurogedeelten beneden de vijftig honderdsten van een cent. De eurogedeelten van vijftig honderdsten van een cent en meer worden voor één eurocent gerekend. De afronding op de euro geschiedt op het uit te betalen maandelijks bedrag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/56. [1 De tegemoetkomingen worden niet uitgekeerd aan de gerechtigde tijdens de periode van detentie in een strafinrichting, semi-vrijheid met het oog op herindeling, gevangenisverlof, langdurig niet-officieel verlof indien de persoon in een sociale beschermingsinstelling was gevestigd, of internering in een sociale beschermingsinstelling.
De gerechtigde kan echter aanspraak maken op de tegemoetkoming voor de periode m.b.t. zijn voorwaardelijke vrijlating, zijn elektronisch toezicht, zijn voorwaardelijke invrijheidstelling indien de betrokkene in een sociale beschermingsinstelling was, zijn voorlopige hechtenis, op voorwaarde dat hij kan bewijzen dat hij is vrijgesproken door een definitieve rechterlijke beslissing over het delict dat aan de basis ligt van de hechtenis. Hetzelfde geldt voor de gevallen van buitenvervolgingstelling of van buitenzaakstelling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/57. [1 In geval van overlijden van de gerechtigde op een tegemoetkoming, worden de vervallen en niet uitbetaalde termijnen van ambtswege uitbetaald aan de echtgenoot of de persoon met wie de gerechtigde een huishouden vormde in de zin van artikel 43/38 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Bij ontstentenis van de in het eerste lid bedoelde echtgenoot of persoon worden de vervallen en niet uitbetaalde termijnen, met inbegrip van de uitkering voor de maand van overlijden voor zover de gerechtigde niet overleden was op de in het nationaal compensatiesysteem geldende uitvoeringsdatum of, bij betaling via Belgische circulaire cheques, op de uitgiftedatum ervan, uitbetaald aan de volgende personen in volgende orde en de ene in gebreke gebleven van de andere :
1° de kinderen met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
2° de vader en de moeder met wie de gerechtigde leefde op het ogenblik van zijn overlijden;
3° ieder persoon met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
4° de persoon die in de verplegingskosten tussenbeide kwam;
5° de persoon die de begrafeniskosten betaalde.
De vervallen en aan de overleden gerechtigde niet uitbetaalde termijnen worden van ambtswege uitbetaald aan de in het eerste lid beoogde rechthebbenden en bij ontstentenis van deze, aan de in het tweede lid, 1° beoogde rechthebbenden, en bij ontstentenis van deze aan de in het tweede lid, 2°, beoogde rechthebbenden.
De in het tweede lid bedoelde overige rechthebbenden, die de betaling van de vervallen en aan een overleden gerechtigde niet uitgekeerde termijnen in hun voordeel verlangen, moeten een aanvraag aan de verzekeringsinstelling richten.
De gedagtekende en ondertekende aanvraag wordt ingediend door middel van een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door de verzekeringsinstelling.
De burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had of de burgemeester van de gemeente waar de overledene samenleefde met één van de in het tweede lid, 3°, bedoelde personen bevestigt de juistheid van de op dit formulier vermelde gegevens en ondertekent dit mede. De personen bedoeld in het tweede lid, 4° en 5°, kunnen de aanvraag laten ondertekenen door de burgemeester van hun hoofdverblijfplaats.
Op straffe van verval moeten de aanvragen tot uitbetaling van achterstallen ingediend worden binnen een termijn van zes maanden.
Die termijn gaat in op de dag van het overlijden van de gerechtigde of op de dag van de verzending van de kennisgeving van de beslissing, indien deze na het overlijden verzonden werd.
Wanneer deze kennisgeving aan de afzender teruggezonden wordt wegens het overlijden van de gerechtigde, wordt een nieuwe kennisgeving gezonden aan de burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had. De burgemeester bezorgt deze kennisgeving aan de persoon, die krachtens het eerste of tweede lid, voor de uitbetaling van de termijnen in aanmerking komt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK V. [1 - Modaliteiten voor de uitvoering van de verzaking]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/58. [1 § 1. De verzekeringsinstellingen gaan niet over tot de terugvordering van de onverschuldigd betaalde tegemoetkomingen :
1° wanneer het onverschuldigd betaalde bedrag lager is dan 469 euro;
2° wanneer het maandelijkse inkomen van de gerechtigde niet hoger is dan de volgende bedragen :
g) als hij geïsoleerd is: 1.333,56 euro
h) als hij een huishouden vormt: 1.837,81 euro;
i) als hij samenwoont met een kind jonger dan 25 jaar: 1.837,81 euro;
j) als hij samenwoont met een kind ouder dan 25 jaar: 889,05 euro;
k) als hij een huishouden vormt met een kind: 2.042,32 euro;
l) als hij met een bloedverwant woont: 889,05 euro;
3° bij het overlijden van de gehandicapte persoon.
Met betrekking tot het eerste lid, 1° en 2°, wordt, indien vervallen en nog niet uitbetaalde achterstallen van tegemoetkomingen voorhanden zijn, in dit geval een schuldvergelijking toegepast.
§ 2. Er wordt evenwel niet ambtshalve verzaakt :
1° in geval van bedrog of arglist;
2° indien er bij het overlijden van de betrokkene vervallen en nog niet uitgekeerde tegemoetkomingen bestaan.
Met betrekking tot het eerste lid, 2°, geschiedt de terugvordering, in dit geval, op de vervallen tegemoetkomingen die nog niet betaald werden aan de betrokkene of aan de in artikel 10/57 bedoelde personen, zelfs indien de betrokkene toen hij nog in leven was een aanvraag om verzaking had ingediend waarover het verzakingscomité nog geen beslissing zou hebben genomen;
§ 3. De in paragraaf 1 bedoelde bedragen zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen 107,20 (basis 2013=100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale tegemoetkomingen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.]1
----------
(1)
Art. 10/59. [1 § 1. Het verzakingscomité kan, in behartigenswaardige gevallen, en op basis van een dossier ingediend door de gerechtigde bij zijn verzekeringsinstelling geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering van de onverschuldigd betaalde tegemoetkomingen op voorwaarde dat de schuldenaar geen bedrog, arglist of bedrieglijke handelingen heeft begaan . De aanvraag tot verzaking gebeurt per aangetekende brief of door middel van het ter beschikking gestelde verzoek of, door middel van een ontvangstbevestiging, door indiening of eenvoudige verzending.
§ 2. De datum die bepaalt dat de gerechtigde zijn verzoek tot verzaking heeft ingediend binnen de termijn bedoeld in artikel 43/46, § 6 van het decreetgevend deel van het Wetboek, is de datum van ontvangst van het verzoek tot verzaking door de verzekeringsinstelling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/60.[1 § 1. De verzekeringsinstellingen laten de bedragen van de oninvorderbare betalingen of waarvoor van terugvordering wordt afgezien, ten laste van het Waalse Gewest in de volgende gevallen :
1° wanneer afgezien wordt van terugvordering omdat die uit sociaal oogpunt niet raadzaam is, en dit, overeenkomstig artikel 43/45, tweede lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° bij toepassing van artikelartikel 43/45, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
§ 2. [2 Onverschuldigd betaalde uitkeringen die niet onder een van de in paragraaf 1 bedoelde gevallen vallen, worden door de verzekeraar teruggevorderd binnen twee jaar na de datum van:
1° de vaststelling van dit onverschuldigd bedrag door de verzekeraar;
2° van de uitspraak van de gerechtelijke eindbeslissing met betrekking tot dit onverschuldigd bedrag]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BWG 2024-03-28/56, art. 4, 118; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art. 10/60/1. [1 De in artikel 10/60, § 2, bedoelde termijn wordt geschorst:
1° vanaf de datum van de gedinginleidende akte die gericht is op het verkrijgen van een gerechtelijke eindbeslissing, tot de datum van de gerechtelijke eindbeslissing of tot de stopzetting van de procedure;
2° vanaf de datum van de gerechtelijke eindbeslissing, die voorwaarden en termijnen aan de schuldenaar oplegt, tot de vervaldatum die door de rechter is vastgesteld. De opschorting neemt een einde als de schuldenaar de door de rechter opgelegde voorwaarden en termijnen niet naleeft;
3° vanaf de datum waarop de eerste betaling is geschied in uitvoering van de overeenkomst tot terugbetaling van de onverschuldigde prestaties die is gesloten tussen de verzekeringsinstelling en de schuldenaar, tot de vervaldatum die in die overeenkomst is bepaald. De schorsing eindigt als de schuldenaar zich niet houdt aan de voorwaarden van de overeenkomst;
4° vanaf de datum van de eerste inhouding die overeenkomstig artikel 1410, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek ambtshalve wordt verricht op vervangingsinkomens of pensioenen, tot op het ogenblik dat de inhoudingen worden beëindigd;
5° vanaf de datum waarop de gerechtsdeurwaarder de invorderingsprocedure aanvat, tot de beëindiging van die procedure;
6° vanaf de datum van indiening van de aanvraag om te verzaken aan de terugvordering in toepassing van artikel 10/59, tot de beslissing van het verzakingscomité;
7° gedurende een periode van twee jaar vanaf de datum van overlijden van betrokkene;
8° vanaf de aanvangsdatum van de procedure tot gerechtelijke reorganisatie of van faillissement tot aan de beëindiging van de gerechtelijke reorganisatie of van het faillissement;
9° vanaf de datum van de beslissing over de toelaatbaarheid van het verzoekschrift voor een collectieve schuldenregeling van de schulden tot aan de verwerping, het einde of de herroeping van de regeling van het plan voor minnelijke aanzuiveringsregeling zoals bedoeld in artikel 1675/10 van het Gerechtelijk Wetboek of van de gerechtelijke aanzuiveringsregeling zoals bedoeld in artikel 1675/11 van het Gerechtelijk Wetboek;
10° vanaf de datum van de inleiding van de aanvraag van een exequatur tot aan de datum van de beslissing waarvan de exequatur gevraagd wordt.
In het geval bedoeld in het eerste lid, 7°, indien de nalatenschap binnen de twee jaar wordt aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving, dan eindigt de opschorting op de dag van de afsluiting van de boedelbeschrijving, zelfs indien dit gebeurt voor het einde van de twee jaar. Indien de afsluiting gebeurt na het einde van de twee jaar wordt de periode verlengd tot aan deze datum.
In hetzelfde geval, indien de nalatenschap onbeheerd wordt verklaard en een curator over de onbeheerde nalatenschap wordt aangesteld binnen deze termijn van twee jaar, dan eindigt de opschorting op het ogenblik waarop de curator de nalatenschap afsluit, zelfs al wordt de nalatenschap afgesloten voor het einde van de twee jaar. Indien de nalatenschap wordt afgesloten na het einde van de twee jaar, dan wordt de periode verder opgeschort tot de datum van de afsluiting.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2024-03-28/56, art. 5, 118; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art. 10/60/2. [1 De bedragen van de onverschuldigde betalingen die niet zijn teruggevorderd binnen de termijn berekend overeenkomstig de artikelen 10/60, § 2, en 10/60/1, worden ten laste genomen van de administratieve kosten van de verzekeraars binnen de zes maanden na het verstrijken van deze termijn.
In afwijking van het eerste lid zijn de verzekeringsinstellingen vrijgesteld van de boeking van deze bedragen op hun administratieve kosten door een aanvraag in te dienen bij het Agentschap en te voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° de onverschuldigde betaling niet voortvloeit uit een fout, een vergissing of een nalatigheid van de verzekeringsinstelling;
2° de verzekeringsinstelling alle te harer beschikking staande middelen, rechtsmiddelen inbegrepen, heeft aangewend om de terugbetaling te vorderen, evenwel is de verzekeringsinstelling niet verplicht om rechtsmiddelen aan te wenden indien de kosten het terug te vorderen bedrag overschrijden;
3° de aanvraag heeft betrekking op een bedrag van ten minste van 600 euro.
Wat 2° betreft, wordt die voorwaarde als vervuld beschouwd wanneer de terugvordering van de onverschuldigde prestaties als onzeker wordt beschouwd of wanneer de kosten verbonden aan de uitvoering van de gerechtelijke eindbeslissing het terug te vorderen bedrag overschrijden.
Wat 3° betreft, is dit bedrag niet van toepassing in geval van onmogelijkheid tot terugvordering die niet aan de verzekeringsinstelling is toe te rekenen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2024-03-28/56, art. 6, 118; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
HOOFDSTUK VI. [1 - Verzakingscomité]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/61.[1 § 1. Het verzakingscomité bestaat uit [2 drie leden van organisaties]2 die geïnteresseerd zijn in gehandicapten of bejaarden of vanwege hun sociale activiteiten en zes vertegenwoordigers van verzekeringsinstellingen.
De in het eerste lid bedoelde leden worden na een oproep tot de kandidaten door de Minister benoemd voor een periode van zes jaar.
Het secretariaat van het comité wordt waargenomen door het Agentschap.
De leden van het comité hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten overeenkomstig het besluit van de Waalse regering van 18 februari 2016 betreffende de reiskosten verleend aan de leden van de organen van het " Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles " (Waals Agentschap voor gezondheid, sociale bescherming, handicap en gezinnen).
De voorzitter van het comité wordt onder de leden aangewezen.
De voorzitter die uit de leden wordt aangewezen of het lid dat door de Minister wordt aangewezen ter vervanging van een voorzitter of een lid dat is overleden of afgetreden, voltooit het mandaat van de voorzitter of het lid.
§ 2. Het comité:
1° kan voor behartigenswaardige gevallen geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering van ten onrechte betaalde tegemoetkomingen op grond van het samengestelde dossier;
2° eenmaal per kwartaal aan de Raad voor het beheer van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden verslag uitbrengen over de bedragen waarvan wordt afgezien of over teruggevorderde bedragen;
3° doet aanbevelingen aan de Raad voor het beheer van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden .
§ 3. Het comité komt geldig bijeen indien een derde van de leden van elke bank aanwezig is. Het besluitvormingsquorum van het verzakingscomité wordt vastgesteld op de absolute meerderheid van de aanwezige leden.
§ 4. Het comité brengt advies uit binnen 30 dagen nadat de zaken door het secretariaat aan hem zijn voorgelegd.
§ 5. Het comité stelt zijn huishoudelijk reglement op.]1
----------
(1)
(2)
HOOFDSTUK VII. [1 - Raad voor het beheer van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/62. [1 § 1. De Raad voor het beheer van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden bestaat uit een vertegenwoordiger van elke verzekeringsinstelling die verantwoordelijk is voor de uitkering van de tegemoetkoming voor bejaarden, een vertegenwoordiger van de Minister en drie vertegenwoordigers van het Agentschap.
Het secretariaat van de Raad wordt waargenomen door het Agentschap.
De leden van de Raad hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten overeenkomstig het besluit van de Waalse regering van 18 februari 2016 betreffende de reiskosten verleend aan de leden van de organen van het " Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles " (Waals Agentschap voor gezondheid, sociale bescherming, handicap en gezinnen).
De voorzitter van de Raad wordt onder de leden aangewezen.
De voorzitter die uit de leden wordt aangewezen of het lid dat door de Minister wordt aangewezen ter vervanging van een voorzitter of een lid dat is overleden of afgetreden, voltooit het mandaat van de voorzitter of het lid.
§ 2. De Raad vervult de volgende opdrachten :
1° advies uitbrengen over de toepassing van de wetgeving inzake de in het kader van deze titel toegepaste tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden met het oog op de ontwikkeling van de wetgevingsteksten en de harmonisatie van de praktijk;
2° het verslag van het verzakingscomité over de bedragen waaraan wordt verzaakt of teruggevorderde bedragen en de gedane aanbevelingen onderzoeken;
3° het jaarverslag van het Agentschap over klachten onderzoeken;
4° het jaarverslag van het college van de beoordelende artsen onderzoeken;
5° toezicht houden op de begroting met betrekking tot de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden en aanbevelingen doen aan het branchecomité "handicap" en het branchecomité "welzijn en gezondheid";
6° een jaarlijks activiteitenverslag voorleggen aan het branchecomité "handicap" en het branchecomité "welzijn en gezondheid";
7° bij twijfel over het frauduleuze karakter van een onverschuldigde betaling en op basis van de door de verzekeringsinstellingen verstrekte informatie een uitspraak doen over de doeltreffendheid van de fraude.
§ 3. De Raad komt geldig bijeen indien een derde van de leden van elke bank aanwezig is. Het besluitvormingsquorum van de Raad wordt vastgesteld op de absolute meerderheid van de aanwezige leden.
§ 4. De Raad stelt zijn huishoudelijk reglement op.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK VIII. [1 - Begrotingsbepalingen en financiële controle]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/63. [1 § 1. Het Agentschap stort een bedrag aan de verzekeringsinstellingen om de uitgaven gebonden aan de betaling van de tegemoetkomingen bedoeld in Boek IIIquater van het decreetgevend deel van het Wetboek te dekken via:
1° de uitbetaling van vier driemaandelijkse voorschotten tijdens het jaar N, die maandelijks worden gestort;
2° een regularisering van de bedragen betreffende het jaar N in de loop van het jaar N+1.
De eerste drie voorschotten stemmen overeen met een globale enveloppe die het vierde van de begroting van de paritaire opdrachten betrokken voor het lopende jaar N vertegenwoordigt. Deze enveloppe wordt verdeeld tussen de verzekeringsinstellingen op basis van de uitgaven aangegeven in de financiële stukken bedoeld in paragraaf 2 van de drie eerste kwartalen van het jaar N-1.
Het bedrag van het vierde en laatste voorschot, gefinancierd uit het saldo van de begroting voor de paritaire opdrachten van het lopende jaar N en dat niet hoger mag zijn dan het bedrag, wordt door het Agentschap vastgesteld op basis van de laatste simulaties van de interventies voor het jaar N door de verzekeringsinstellingen.
Voor het jaar 2021 wordt de verdeling van de in lid 2 bedoelde totale enveloppe uitgevoerd op basis van het respectieve gewicht van elke verzekeringsinstelling, bepaald op basis van de gegevens die de FOD Sociale Zekerheid op 15 oktober 2020 heeft meegedeeld.
In de loop van het eerste halfjaar N+1 regulariseert het Agentschap de betaalde bedragen, rekening houdende met de uitgaven die in de in lid 2 bedoelde financiële documenten zijn vermeld. Indien het bedrag van de uitgaven voor jaar N lager is dan de voor jaar N toegekende voorschotten, worden de te veel betaalde bedragen aan het Agentschap terugbetaald.
Indien een verzekeringsinstelling niet over voldoende liquiditeit beschikt om haar opdrachten zoals bedoeld in Boek IIIquater van het decreetgevend deel van het Wetboek uit te voeren, kan ze een aanvullend voorschot op het in het eerste lid bedoelde voorschot aan het Agentschap vragen. Het Agentschap kan dit voorschot toekennen en stelt de financiële en budgettaire Monitoringsraad binnen vijf werkdagen op de hoogte.
§ 2. Om de diensten van het Agentschap in staat te stellen de uitgaven in verband met de uitvoering van de in paragraaf 1 bedoelde taken te controleren en te regulariseren, haalt het Agentschap maandelijks gegevens op over de betalingen die de verzekeringsinstellingen in de loop van de voorgaande maand hebben gedaan voor de in Boek IIIquater van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde prestaties.
De applicatie stelt de geanonimiseerde gegevens over de betalingen en terugvorderingen voor elke maand uiterlijk op de 20e van de volgende maand ter beschikking van het Agentschap, zodat het deze kan ophalen.]1
----------
(1)
Art. 10/64. [1 § 1. Overeenkomstig artikel 43/48, § 1 van het decreetgevend deel van het Wetboek kent het Agentschap aan de verzekeringsinstellingen die belast zijn met de betaling van de uitkeringen voor bejaarden een bedrag toe ter dekking van de beheerskosten die hen in staat stellen alle taken uit te voeren die hen door Boek IIIquater van het decreetgevend deel van het wetboek zijn toevertrouwd in het kader van het beheer van de uitkeringen voor bejaarden.
Het bedrag bestemd om de beheerskosten te dekken wordt op 1.938.152 euro vastgesteld.
Het bedrag van deze jaarlijkse enveloppe is gekoppeld aan het spilindexcijfer 107,43 (basis 2013=100) van de consumptieprijzen. Daarna wordt het op 1 januari van elk jaar aangepast aan het indexcijfer waartegen de sociale uitkeringen op die datum worden betaald.
Het bedrag wordt naar beneden afgerond op de dichtstbijzijnde eurocent.
§ 2. Het in § 1 bedoelde bedrag wordt verdeeld tussen de verzekeringsinstellingen belast met de betaling van de uitkeringen voor bejaarden. Het wordt driemaandelijks uitbetaald.
Dat bedrag bestaat uit een vast gedeelte en een variabel gedeelte dat elk jaar door het Agentschap berekend wordt op basis van het gemiddelde van de cijfers van de laatste bekende twee jaar.
Het aan elke betrokken verzekeringsinstelling toegekende bedrag stemt overeen met de som:
1° van het vaste gedeelte overeenstemmend met 5 % van het in § 1 bedoelde bedrag, dat in gelijke mate verdeeld wordt tussen alle betrokken verzekeringsinstellingen;
2° van het variabele gedeelte overeenstemmend met 95 % van de globale enveloppen, dat als volgt wordt gesplitst :
a) 50 % verdeeld naar rato van het totaalaantal verzekerden (titularissen en personen ten laste) op 31 december van elke verzekeringsinstelling waarvoor de betrokken verzekeringsinstelling de uitkering van tegemoetkomingen voor bejaarden beheert, gedeeld door het totaalaantal Waalse verzekerden van het geheel van de verzekeringsinstellingen;
b) 50 % verdeeld naar rato van het aantal beslissingen die in de loop van het jaar door elke betrokken verzekeringsinstelling op grond van Boek IIIquater van het decreetgevend deel van het Wetboek is genomen, gedeeld door het totale aantal beslissingen dat door alle verzekeringsinstellingen is genomen.
In afwijking daarvan wordt de tegemoetkoming voor het jaar 2021 in de vorm van vier voorschotten en een regularisering betaald. De voorschotten worden uitbetaald op de eerste werkdag van elk kwartaal van het jaar 2021. Om het bedrag van deze voorschotten te bepalen, wordt het in het derde lid, 2°, b), bedoelde variabele gedeelte, op basis van de door de FOD Sociale Zekerheid verstrekte gegevens, verdeeld naar rato van het aantal actieve dossiers op 15 oktober 2020 voor elke verzekeringsinstelling, gedeeld door het totale aantal actieve dossiers op diezelfde datum voor alle verzekeringsinstellingen. Uiterlijk op 30 juni 2022 wordt de verdeling van de subsidie voor 2021 geregulariseerd op basis van het aantal beslissingen die elke verzekeringsinstelling in de loop van 2021 heeft genomen, overeenkomstig de in het vorige lid bedoelde verdeelsleutel.
§ 3. De betrokken verzekeringsinstellingen stellen jaarlijks een overzicht op van alle in paragraaf 1 bedoelde uitgaven die in de loop van het betrokken begrotingsjaar in de rekeningen zijn opgenomen. Deze samenvattende documenten worden opgesteld volgens een door de Minister vastgesteld model en bevatten ten minste informatie over personeelskosten, infrastructuurkosten, kantoorkosten, afschrijvingen, te veel betaalde bedragen en boetes.
Die samenvattende documenten worden door de verzekeringsinstellingen aan het Agentschap overgemaakt binnen vier maanden na het einde van het boekjaar waarop ze betrekking hebben.
§ 4. Artikel 10/5, § 4, is van toepassing op deze titel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/65. [1 § 1. Naast de in de artikelen 10/63 en 10/64 bedoelde documenten moeten de verzekeringsinstellingen de volgende documenten opstellen :
1° maandelijkse documenten betreffende hun financiële toestand;
2° globale samenvattende documenten van alle ontvangsten en uitgaven geboekt tijdens het betrokken boekjaar, die betrekking hebben op het beheer van de in BoekIIIquater van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde prestaties en tussenkomsten, alsook een samenvattend document betreffende de actieve en passieve toestand.
Wat het eerste lid, 1°, betreft worden de documenten worden opgeteld overeenkomstig de door de Minister bepaalde modellen en bevatten minstens de inlichtingen betreffende de aan het begin en aan het einde van de betrokken maanden beschikbare middelen, de ontvangsten en de uitgaven tijdens de betrokken maand, de staat van de onbetaalde facturen. Die financiële documenten worden maandelijks door de verzekeringsinstellingen aan het Agentschap overgemaakt vóór de negenentwintigste dag van de maand volgend op degene waarop die documenten betrekking hebben.
Wat het eerste lid, 2°, betreft, worden de globale samenvattende documenten opgesteld volgens de door de Minister bepaalde modellen opgesteld en worden samen met het rapport van de bedrijfsrevisor, door de verzekeringsinstellingen aan het Agentschap overgemaakt uiterlijk 30 juni van het jaar na het betrokken boekjaar.
§ 2. Het in artikel 43/48, § 4, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde boekhoudplan wordt door de Minister opgesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK IX. [1 - Kwaliteitscontrole]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/66.[1 § 1. In het kader van de kwaliteitscontrole als bedoeld in artikel 43/56 van het decreetgevend deel van het Wetboek maakt het Agentschap, met waarborging van de anonimiteit bij de selectie, een willekeurige selectie van de door de verzekeringsinstellingen verstrekte dossiers, waarvan het jaarlijkse aantal voor elke verzekeringsinstelling overeenkomt met het aandeel van de door deze laatste behandelde dossiers.
Het eerste lid doet geen afbreuk aan het recht van het Agentschap om op eigen initiatief controles uit te voeren wanneer het een onregelmatigheid vaststelt, in het kader van een klacht of in het geval van een door de verzekeringsinstelling ingediend complex dossier.
Met het oog op de in de leden 1 en 2 bedoelde controle [2 haalt het Agentschap de administratieve informatie of de informatie over de beoordeling van de handicap uit]2 de applicatie die maandelijks ter beschikking wordt gesteld. In dit verband verwerkt het Agentschap persoonsgegevens.
Indien uit de door het Agentschap uitgevoerde controle blijkt dat een beslissing onjuist is, stelt het de verzekeringsinstelling daarvan in kennis.
Indien overeenstemming wordt bereikt, stelt de verzekeringsinstelling de gerechtigde overeenkomstig artikel 10/51 in kennis van een nieuwe beslissing.
In geval van onenigheid streven het Agentschap en de verzekeringsinstelling naar een consensus. Indien geen consensus kan worden bereikt over de controle van het medische gedeelte en de naleving van de in artikel 10/20 bedoelde beoordelingscriteria en indien de discrepantie tussen de eerste beoordeling van het gebrek aan of de beperking van de autonomie van de verzekeringsinstelling en de door het Agentschap uitgevoerde controle van invloed is op het aantal toegekende punten, kan de verzekeringsinstelling het beoordelingsdossier op anonieme basis voorleggen aan het in artikel 10/68 bedoelde college van beoordelende artsen.
§ 2. [2 Voor elk overeenkomstig paragraaf 1 geselecteerd dossier, controleert het Agentschap een of het geheel van de volgende elementen]2:
1° het administratieve gedeelte en de naleving van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 43/32 tot en met 43/57 van het decreetgevend deel van het Wetboek door personeelsleden die onderworpen zijn aan een geheimhoudingsplicht;
2° het medische gedeelte en de naleving van de beoordelingscriteria bedoeld in artikel 10/20 door de beroepsbeoefenaars uit de gezondheidssector die onderworpen zijn aan het beroepsgeheim.
Met betrekking tot het eerste lid, 1°, is het Agentschap gemachtigd om in het kader van zijn controleopdrachten het rijksregisternummer te gebruiken om de informatie, gewoonlijk juridische informatie genoemd in artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983, als volgt te verifiëren :
1° de naam en voornamen;
2° de geboorteplaats en -datum;
3° het geslacht;
4° de nationaliteit;
5° de hoofdverblijfplaats;
6° de datum van het overlijden;
7° de burgerlijke staat;
8° de samenstelling van het huishouden;
9° de naam, de voornaam en het adres van de bewindvoerder of van de persoon vermeld in de beslissing bedoeld in artikel 1249, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek;
10° de vermelding van het register waarin de personen zijn ingeschreven;
11° de detentie in de gevangenis of in een inrichting voor sociale bescherming;
12° de wettelijke samenwoning;
13° de verblijfssituatie van vreemdelingen;
14° de vermelding van de eerste graad in opgaande lijn, ongeacht of de ouder-kindrelatie in de geboorteakte, bij rechterlijke beslissing, bij erkenning of bij adoptie is vastgesteld;
15° de vermelding van de nakomelingen van eerste graad in de rechte lijn, ongeacht of de ouder-kindrelatie in de geboorteakte, bij rechterlijke beslissing, bij erkenning of bij adoptie is vastgesteld.]1
----------
(1)
(2)
Art. 10/67. [1 Bij de uitoefening van zijn toezichthoudende taak heeft het personeel van het Agentschap vrije toegang tot de lokalen van de verzekeringsinstellingen, tot de lokalen van de gewestelijke maatschappijen van onderlinge bijstand en tot de lokalen van de ziekenfondsen die ze in het Franse taalgebied hebben opgericht. Het Agentschap heeft het recht om ter plaatse inzage te nemen van de stukken en documenten dat ze nodig acht voor de uitoefening van zijn opdracht, om ze te vragen en om er een afschrift van te maken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK X. [1 - College van de beoordelende artsen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-10/36, art. 2, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 10/68. [1 § 1. Met het oog op de harmonisatie van zijn opdracht om de evaluatie van het gebrek aan of de beperking van de autonomie bedoeld in artikel 43/56, tweede lid, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek te controleren, wordt binnen het Agentschap een college van beoordelende artsen opgericht. Het bestaat uit de vertegenwoordigers van de artsen van het Agentschap en de artsen van de verzekeringsinstellingen die belast zijn met de evaluatie van de mate van autonomie.
Het secretariaat van het college wordt waargenomen door het Agentschap.
De leden van het college hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten overeenkomstig het besluit van de Waalse regering van 18 februari 2016 betreffende de reiskosten verleend aan de leden van de organen van het " Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles " (Waals Agentschap voor gezondheid, sociale bescherming, handicap en gezinnen).
De voorzitter van het college wordt onder de leden aangewezen.
De voorzitter of het lid dat wordt aangewezen ter vervanging van een voorzitter of een lid dat is overleden of afgetreden, voltooit het mandaat van de voorzitter of het lid.
§ 2. Het college vervult de volgende opdrachten :
1° kwaliteitsindicatoren vaststellen om de mate van afhankelijkheid te evalueren;
2° het jaarverslag over de medische evaluatie van de mate van afhankelijkheid opstellen, dat via de Raad voor het beheer van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden worden toegezonden aan de het branchecomité "handicap" en aan het branchecomité "welzijn en gezondheid";
3° richtsnoeren en aanbevelingen vaststellen voor de beoordeling van het verlies of de vermindering van de autonomie;
4° in het geval bedoeld in artikel 10/66, § 1, zesde lid, op basis van een geanonimiseerd dossier een expertise over het dossier verstrekken voor de beoordeling van het verlies of de vermindering van de autonomie.
§ 3. Het college stelt zijn huishoudelijk reglement op.]1
----------
(1)
DEEL I/2. [1 Boekhoudkundige en budgettaire bepalingen die van toepassing zijn op het Agentschap]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
TITEL IV.
HOOFDSTUK 1.
Afdeling 1.
TITEL I. [1 - Regels voor de evaluatie en de bestemming van het boekhoudkundig resultaat]1
----------
(1)
Art. 10/69.[1 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
1° het Agentschap: het "Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles" (Waals agentschap voor gezondheid, sociale bescherming, handicap en gezinnen)";
2° het "DOCN": een maandelijks document met alle uitgaven met betrekking tot de prestaties en tussenkomsten bedoeld in artikel 43/7 van het Waals Wetboek van sociale actie en gezondheid die door de Waalse verzekeringsinstelling tijdens de betrokken maand werden verrekend;
3° de APA-aangifte: een document met de maandelijkse gegevens betreffende de uitgaven die door de Waalse verzekeringsinstellingen werden verrekend voor de prestaties bedoeld in boek IIIIquater van het Waalse wetboek van Sociale actie en Gezondheid tijdens de betrokken maand.]1
----------
(1)
Afdeling 2.
<Opgeheven bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 10/70.[1 De schattingsregels worden opgesomd met inachtneming van de orde van voorstelling van de balans, te beginnen met de rubrieken van de activa om te eindigen met die van de passiva.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK 2.
<Opgeheven bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 1.
Art. 10/71.[1 De schattingsregels zijn identiek voor elk boekjaar en worden niet gewijzigd, behalve wegens omstandigheden die de verdere toepassing ervan niet meer toelaat; in dat geval wordt voorzien in een speciale melding als de wijziging noemenswaardige gevolgen heeft.]1
----------
(1)
Afdeling 2.
<Opgeheven bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 10/72.[1 § 1. De afsluitingsdatum van het boekjaar wordt vastgesteld op 31 december van elk jaar.
De verrichtingen die betrekking hebben op het afgesloten boekjaar en waarvoor voldoende kennis is verworven vóór 28 februari van het volgende jaar, worden nog steeds geboekt in de rekeningen van het voorgaande jaar.
§ 2 In afwijking van paragraaf 1, tweede alinea, worden de "DOCN"-facturen en de facturen met betrekking tot de "APA"-aangiften van de Waalse verzekeringsinstellingen en die van de kinderbijslagfondsen uiterlijk op 30 april van het volgende jaar naar het Agentschap gestuurd.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK 3.
<Opgeheven bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 1.
Art. 10/73.[1 § 1. Het basisbeginsel voor de evaluatie is dat van de historische waarde, d.w.z. de aanschafwaarde, verminderd met eventuele afschrijvingen en waardeverminderingen of herwaarderingen voor activarekeningen.
§ 2. Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen voor risico's en lasten worden systematisch aangelegd en zijn niet afhankelijk van het resultaat van het boekjaar.
Vaste activa met een waarde van 1.000 of meer, exclusief btw, worden op de balans opgenomen als activa.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2, worden roerende goederen opgenomen als activa wanneer de waarde van het goed hoger is dan honderd euro exclusief B.T.W.
IT-materieel wordt als investering opgenomen als de waarde ervan meer dan 500 euro exclusief B.T.W. bedraagt.]1
----------
(1)
Afdeling 2.
<Opgeheven bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 10/74.[1 Het afschrijvingspercentage dat wordt toegepast op immateriële vaste activa komt overeen met de gebruiksduur van de vaste activa.
Bij IT-consultancy worden de diensten die resulteren in een product dat een meerwaarde geeft aan de vaste activa opgenomen als vaste activa.
In afwijking van het tweede lid, wordt de adviesverlening inzake onderhoud of eenmalige probleemoplossing tijdens het jaar gedekt.
De aanschafkosten van softwares worden geactiveerd vanaf 10.000 euro per eenheid, exclusief BTW.]1
----------
(1)
Afdeling 3.
<Opgeheven bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 10/75.[1 § 1. De materiële en immateriële activa worden geregistreerd volgens hun koopprijs, meer bepaald de aankoopprijs en de bijkomende kosten, zoals, maar niet beperkt tot, verpakkingskosten, verzekeringskosten, douanekosten, niet-recupereerbare belastingen, transport- en installatiekosten, op voorwaarde dat deze kosten zijn opgenomen in de initiële aankoopfactuur.
De volgens hun koopprijs geschatte activa worden tot beloop van dezelfde waarde geboekt, na aftrek van de desbetreffende afschrijvingen en waardeverminderingen.
Het afschrijvingspercentage is gebaseerd op de waarschijnlijke gebruiksduur van het goed.
§ 2. Alle afschrijvingen worden op lineaire wijze en zonder residuele waarde berekend.
Het eerste afschrijvingsjaar wordt over twaalf volledige maanden berekend, vanaf het jaar van aanschaffing.
De aflossingspercentages zijn de volgende:
Label | Coëfficiënt | Wijze |
Softwarekosten | 33,33 percent | Lineair |
Aankoopkosten onroerende goederen | 100 percent | Lineair |
Onroerende goederen | 3,33 percent | Lineair |
Inrichting van gehuurde onroerende goederen | Hoogstens 10 percent | Lineair |
Inrichting van onroerende goederen in eigendom | Hoogstens 5 percent | Lineair |
Installaties, machines en uitrusting | 20 percent | Lineair |
Meubilair | 10 percent | Lineair |
Materieel | 10 percent | Lineair |
Informaticamaterieel | 33,33 percent | Lineair |
Rollend materieel | 25 percent | Lineair |
De kosten voor de inrichting van onroerende goederen worden afgeschreven op grond van een coëfficiënt van 10 of van de duur van de huurovereenkomst als die korter is dan tien jaar.
Indien het Agentschap eigenaar is van de gebouwen waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, worden de inrichtingskosten afgeschreven op basis van de werkelijke gebruiksduur met een maximaal afschrijvingspercentage van vijf procent.
§ 3. De activa in leasing worden afgeschreven over dezelfde periode als de overeenstemmende vaste activa in volle eigendom.
§ 4. Materiële activa kunnen het voorwerp uitmaken van een nieuwe schatting als blijkt dat de marktwaarde constant hoger ligt dan de boekwaarde. De rechtzetting wordt geboekt op de passiefzijde in de rubriek herwaarderingsmeerwaarden.
De herwaardering van de boekwaarde is toegestaan als dit bijdraagt om een getrouwer beeld te geven van de activa. De herwaarderingsmeerwaarden worden afgeschreven over de resterende levensduur van het actief bestanddeel, rechtstreeks tegenover de aanvankelijk geboekte meerwaarde.
Bij een latere waardevermindering mag de herwaarderingsmeerwaarde afgeboekt worden tot beloop van het nog niet afgeschreven gedeelte van de meerwaarde.
De herwaarderingsmeerwaarden worden niet in het kapitaal opgenomen, noch in de reserves.]1
----------
(1)
Art. 10/76. [1 Vorderingen op meer dan één jaar worden geboekt tegen hun nominale waarde op het moment dat ze ontstaan en worden minstens één keer per jaar gecontroleerd.
Indien nodig wordt een waardevermindering geboekt nadat het dossier door de juridische afdeling van het Agentschap is behandeld.
Op dubieuze vorderingen op lange termijn worden waardeverminderingen toegepast voor het volledige bedrag dat in het jaar is geboekt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 10/77. [1 Vorderingen op meer dan één jaar worden geboekt tegen hun nominale waarde op het moment dat ze ontstaan en worden minstens één keer per jaar gecontroleerd.
Indien nodig wordt een waardevermindering geboekt nadat het dossier door de juridische afdeling van het Agentschap is behandeld.
Op dubieuze vorderingen op lange termijn worden waardeverminderingen toegepast voor het volledige bedrag dat in het jaar is geboekt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 10/78. [1 Overlopende rekeningen worden gebruikt om een duidelijke onderbreking te maken tussen twee boekjaren.
Ze omvatten het pro rata aandeel van kosten of opbrengsten die verschuldigd zijn tijdens een volgend boekjaar, verbonden aan het lopende boekjaar, of van de lasten of inkomsten die verschuldigd zijn tijdens het lopende boekjaar, en betrekking hebben op een volgend boekjaar.
De boekhoudkundige stukken die in aanmerking moeten worden genomen bij het opstellen van overlopende rekeningen voldoen aan de regels van artikel 10/78.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 10/79. [1 De onbeschikbare reserves op 1 januari 2023 bestaan uit de onbeschikbare reserves van 12.500.000 euro die op de rekeningen staan op 31 december 2022, de bijzondere infrastructuurreserves ter waarde van 30.000.000 euro en 100.000.000 euro uit overgedragen bonussen.
Deze worden verhoogd met een bedrag dat overeenkomt met tien procent van het jaarresultaat in het geval van bonussen en een maximum van 185.000.000 euros.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 10/80. [1 De overgedragen winsten of verliezen bestaan uit de jaarresultaten die niet bij de reserves gevoegd worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 10/81. [1 Voorzieningen voor risico's en kosten omvatten de bedragen van de voorzieningen die zijn aangelegd ter dekking van welbepaalde kosten waarvan het tijdstip van de uitgave en het belang ervan definitief bekend zijn, maar waarvan het bedrag slechts kan worden geschat.
Ze dienen voor de dekking van belangrijke herstellingen van gebouwen en materieel, alsook van juridische geschillen en lasten in verband met pensioenen en gelijkaardige verplichtingen.
Indien die provisies aan het einde van het boekjaar hoger zijn dan de geschatte bedragen die gedekt moeten worden, wordt het overschot als krediet op de resultatenrekening geboekt.
De uitgaven inherent aan die provisies worden bij voorrang door opnemingen op bedoelde provisies gedekt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 10/82. [1 Schulden op ten hoogste één jaar omvatten schulden aan leveranciers, personeel en sociale uitkeringen te betalen aan erkende diensten, bedrijven en andere dienstverleners, evenals uitkeringen toegekend aan artsen. Borgtochten ontvangen in contanten worden ook opgenomen.
Openstaande saldi aan het einde van het jaar worden opgenomen in de balans.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 10/83. [1 Rechten en verplichtingen die waarschijnlijk van invloed zullen zijn op de financiële situatie van het Agentschap worden opgenomen in een bijlage bij de balans. Ze worden opgenomen in klasse 0-rekeningen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 10/84. [1 Voor de jaren 2023 en 2024 worden materiële activa opgenomen vanaf 250 euro exclusief B.T.W. en immateriële activa vanaf 5.000 euro exclusief B.T.W.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-11-09/13, art. 3, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
TWEEDE DEEL - Sectorale bepalingen
Boek I. - Inleidende bepalingen
TITEL I. - Algemene begripsomschrijvingen
Art.11. Voor de toepassing van het tweede deel van dit Wetboek wordt verstaan onder :
1° bestuur : Directoraat-generaal 5 : Plaatselijke Besturen, Sociale actie en Gezondheid;
2° " Conseil wallon de l'Action sociale et de la Santé " : Raad bedoeld in artikel 4 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° " Commission wallonne de l'Action sociale " : de Commissie bedoeld in artikelen 23 en 24 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
4° " Commission wallonne de l'Intégration des Personnes étrangères ou d'origine étrangère " : de Commissie bedoeld in artikelen 25 en 26 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
5° " Commission wallonne de la Famille " : de Commissie bedoeld in artikelen 21 en 22 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
6° jaar van de subsidie of subsidiejaar : het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt toegekend;
7° referentiejaar : jaar vóór het jaar van de subsidie;
8° wetgevend deel van het Wetboek : het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid, aangenomen bij besluit van 29 september 2011, bevestigd bij decreet van 1 december 2011 en zoals later gewijzigd.
TITEL II. - Uitvoering
Art.12. Behoudens andersluidende bepaling is de minister belast met de uitvoering van de bepalingen van het tweede deel van dit Wetboek, de minister bevoegd voor Sociale actie.
Boek I/1. [1 - Transversale bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-12-04/07, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
TITEL I. [1 - Uitbetaling van de subsidies]1
----------
(1)
Art. 12/1. [1 § 1. Behoudens andersluidende bepaling waarin voorzien wordt in het tweede deel, worden de jaarlijkse subsidies die aan de operatoren Sociale actie en Gezondheid verleend worden door de bevoegde Minister uitbetaald in hoogstens twee voorschotten en een saldo.
Een voorschot van vijfentachtig percent van het geïndexeerde bedrag van de laatst gecontroleerde subsidie wordt uiterlijk 1 maart van het subsidiejaar uitbetaald.
Een tweede voorschot, met name het verschil tussen het voorschot bedoeld in het tweede lid en het bedrag gelijk aan negentig geïndexeerde percent van de subsidie gecontroleerd in de loop van het subsidiejaar, kan uiterlijk 1 september van het subsidiejaar uitbetaald worden.
Het saldo wordt na onderzoek door de administratie van het bewijsdossier bedoeld in artikel 12/2 uitbetaald onder de voorwaarden waarin dit Wetboek voorziet.
Na ontvangst van het bewijsdossier bedoeld in artikel 12/2 kan de administratie verzoeken om de overlegging van elk bijkomend bewijsstuk dat ze nodig acht voor de controle op het gebruik van de subsidies. In dat geval wordt het saldo uitbetaald na onderzoek van het bewijsdossier bedoeld in artikel 12/2 en van de opgevraagde bijkomende stukken.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, worden de subsidies het eerste subsidiëringsjaar door de bevoegde Minister uitbetaald in hoogstens één voorschot en een saldo.
Het voorschot, met name vijfentachtig percent van het bedrag van de verwachte subsidie, met verwijzing naar de subsidies uitbetaald aan de operatoren Sociale actie en Gezondheid erkend of herkend en gesubsidieerd op grond van dezelfde bepalingen of met verwijzing naar de voorbegroting als er één is, wordt uitbetaald uiterlijk binnen drie maanden van de toelaatbaarheid tot de subsidie.
Het saldo wordt na onderzoek door de administratie van het bewijsdossier bedoeld in artikel 12/2 uitbetaald onder de voorwaarden waarin dit Wetboek voorziet.
Na ontvangst van het bewijsdossier bedoeld in artikel 12/2 kan de administratie verzoeken om de overlegging van elk bijkomend bewijsstuk dat ze nodig acht voor de controle op het gebruik van de subsidies. In dat geval wordt het saldo uitbetaald na onderzoek door de administratie van het bewijsdossier bedoeld in artikel 12/2 en van de opgevraagde bijkomende stukken.
§ 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing op de subsidies verleend ter uitvoering van de boeken IV en V van het tweede deel van het decreetgevend wetboek.]1
----------
(1)
TITEL II. [1 - Bewijsdossier]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-12-04/07, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 12/2. [1 § 1. Behoudens andersluidende bepaling waarin voorzien wordt in het tweede deel, richten de subsidiebegunstigden, uiterlijk 1 maart van het jaar na het subsidiejaar waarop het betrekking heeft, aan de administratie, bij aangetekend schrijven of door elk middel dat een vaste datum aan de zending geeft, een dossier ter rechtvaardiging van het gebruik van hun subsidies.
Het bewijsdossier bevat :
1° een schuldvorderingsaangifte;
2° een verklaring op erewoord;
3° een recapitulatieve afrekening.
In de verklaring op erewoord bedoeld in het tweede lid 2, 2°, bevestigt de subsidiebegunstigde op zijn minst :
1° dat hij de subsidies gebruikt voor de doeleinden waarvoor ze hem toegekend worden;
2° dat hij niet in aanmerking komt voor een financieringsbron die niet in de recapitulatieve afrekening vermeld wordt voor kosten en uitgaven gedekt door de subsidies;
3° dat hij de administratie kennis gegeven heeft van elk element waarvan hij kennis heeft en dat een weerslag kan hebben op de uitbetaling of de berekening van het subsidiebedrag.
De recapitulatieve afrekening bedoeld in het tweede lid, 3°, afgestemd op de specificiteiten van elke erkende sector en op de subsidiëringswijze die op hen toepasselijk is, omvat, voor de gesubsidieerde opdrachten, de volledige staat van de ontvangsten en uitgaven van de subsidiebegunstigde voor het subsidiejaar.
§ 2. Het bewijsdossier van de O.C.M.W.'s en de gemeenten die beschikken over één of meer erkenningen bedoeld in het tweede deel van dit Wetboek bevat geen recapitulatieve afrekening zoals bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°. Het bevat, naast de elementen bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 1° en 2°, de documenten die uit hun boekhouding getrokken worden.
§ 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing op de begunstigden van de subsidies verleend ter uitvoering van boek IV van het tweede deel van het decreetgevend Wetboek.]1
----------
(1)
TITEL III. [1 - Activiteitenverslag]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-12-04/07, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 12/3. [1 Behoudens andersluidende bepaling waarin voorzien wordt in het tweede deel van dit Wetboek, bestaat het activiteitenverslag bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend Wetboek uit vijf delen :
1° het eerste deel betreft de identificatie van de operator;
2° het tweede deel betreft de activiteiten verricht in de loop van bedoeld jaar;
3° het derde jaar betreft de bestemmelingen van de dienstverleningen van de operator of doelgroepen;
4° het vierde deel betreft de gegevens eigen aan het activiteitendomein van de operator;
5° het vijfde deel betreft de auto-evaluatie en de ontwikkelingsvooruitzichten van de operator.
De Minister bepaalt de inhoud van elk deel van het jaarlijks activiteitenverslag.
Het jaarlijks activiteitenverslag heeft de vorm van een elektronisch formulier.
Het jaarlijks activiteitenverslag is volledig en wordt aan de administratie gericht.
Als de Minister acht dat de administratie de nodige gegevens voor de opstelling van het activiteitenverslag rechtstreeks kan verkrijgen bij authentieke bronnen van andere administraties of instellingen, kan hij de aanvrager ervan vrijstellen ze aan de administratie over te maken.]1
----------
(1)
Boek I/II. [1 Bevordering van de gezondheid met inbegrip van preventie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
TITEL I. - [1Behandeling van de sociaal-sanitaire gegevens]1
----------
(1)
Art. 12/4. [1 Het onderzoek bedoeld in artikel 5/6, § 2, 2° van het decreetgevend deel van het Wetboek omvat:
1° de nadruk leggen op de sociaal-sanitaire kenmerken van het Waals grondgebied;
2° het verzamelen, verwerken en verspreiden van de informatie die relevant is voor de opvolging van de beleidslijnen bedoeld in artikel 2/2 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° de identificatie van de beschikbare gegevens die relevant zijn voor het Waalse Gewest inzake gezondheid, handicap en gezin;
4° het opstellen van een balans van de in 3° bedoelde gegevens;
3° de deelname aan de opvolging van de toegekende subsidies en overheidsopdrachten gesloten ten laste van de begroting van het Agentschap voor de verzameling van gegevens, statistieken of onderzoeken;
6° de coördinatie van de verschillende Waalse initiatieven inzake epidemiologie en gegevensverzameling.]1
----------
(1)
Art. 12/5. [1 Het Agentschap maakt jaarlijks een verslag bekend over de sociaal-sanitaire situatie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
TITEL II. - Begripsomschrijvingen
Art. 12/6. [1 Voor de toepassing van dit Boek wordt verstaan onder:
1° documentatie : het geheel van technieken gericht op de permanente en systematische verwerking van documenten of gegevens die bestemd zijn voor de informatie van de gebruikers;
2° lokalen toegankelijk voor personen met beperkte mobiliteit: speciaal uitgeruste lokalen, overeenkomstig de normen vermeld in artikelen 415 tot 415/16 van de gewestelijke stedenbouwkundige handleiding, om toegankelijk te zijn voor personen met beperkte mobiliteit;
3° kennisgeving: postzending per aangetekend schrijven.
Voor de toepassing van dit boek gelden de begripsomschrijvingen bedoeld in artikel 47/7 van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)
TITEL III. - Beleid inzake bevordering van de gezondheid, met inbegrip van preventie
HOOFDSTUK 1. - Plan ter bevordering van de gezondheid, met inbegrip van preventie
Art. 12/7. [1 § 1. Twee jaar voor het verstrijken van het plan beslist de Minister, na advies van het stuurcomité, over de oprichting van werkgroepen.
De Minister bepaalt:
1° het aantal werkgroepen;
2° het thema dat door elke werkgroep dient te worden behandeld;
3° de vertegenwoordiging van de sectoren en doelgroepen in elke werkgroep met betrekking tot het in 2° bedoelde thema;
4° de verslagleggingsfrequentie van elke werkgroep.
De leden van elke werkgroep worden door het stuurcomité aangesteld.
De overeenkomstig de bovenstaande leden opgerichte werkgroepen hebben tot taak het stuurcomité voorstellen te doen over de prioritaire transversale en thematische gezondheidsdoelstellingen en over maatregelen ter bevordering van de gezondheid.
§ 2. Een jaar voor het verstrijken van het plan dient het stuurcomité, op grond van de voorstellen van de werkgroepen, een ontwerpplan in bij de Minister.
§ 3. De Minister of zijn afgevaardigde legt het ontwerpplan, in voorkomend geval nadat hij het gewijzigd heeft, ter raadpleging voor aan de bevolking, volgens een methodologie die hij zelf bepaalt.]1
----------
(1)
Art. 12/8. [1 De Minister dient het ontwerpplan voor advies in bij de Raad inzake strategie en prospectief onderzoek. Dit advies wordt uiterlijk twee maanden na de adviesaanvraag langs elektronische weg aan de Minister meegedeeld.
De minister legt het plan, samen met het advies van de Raad inzake strategie en prospectief onderzoek en de resultaten van de raadpleging van de bevolking als bedoeld in artikel 12/7, § 3, ter goedkeuring voor aan de Regering.
Het plan is in overeenstemming met nationale en internationale verbintenissen en overeenkomsten.
Het plan wordt voor vijf jaar aangenomen.
Het plan is progressief. De Regering of haar afgevaardigde brengt de aanpassingen aan in het plan die noodzakelijk zijn geworden door de gevolgen van de in het plan voorziene maatregelen en door de ontwikkeling van de gezondheidstoestand, na het advies van het stuurcomité te hebben aangevraagd. Het stuurcomité brengt zijn advies uit binnen de maand van de adviesaanvraag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
HOOFDSTUK 2. - Stuurcomité
Art. 12/9. [1 § 1. Het stuurcomité bestaat uit gewone leden en vaste genodigden.
Indien een beslissing genomen moet worden via een stemming, nemen enkel de gewone leden eraan deel.
§ 2. De door de Minister aangewezen gewone leden zijn:
1° de Minister of diens afgevaardigde;
2° een lid dat de sector van de eerstelijnszorg vertegenwoordigt, aangesteld op voorstel van het comité van de branche gezondheid van het Agentschap;
3° twee leden van het Agentschap aangesteld op voorstel van de administrateur-generaal, onder de personeelsleden van de diensten van de branche "welzijn en gezondheid";
4° een lid van het Agentschap aangesteld op voorstel van de administrateur-generaal, onder de personeelsleden van de diensten van de branche "handicap";
5° een lid van het Agentschap aangesteld op voorstel van de administrateur-generaal, onder de personeelsleden van de diensten van de branche "gezin";
6° twee leden aangesteld op voorstel van het overlegcomité van de lokale centra voor gezondheidsbevordering;
7° een lid aangesteld op voorstel van het overlegcomité van de kenniscentra voor gezondheidsbevordering;
8° een lid per programma voor preventieve geneeskunde aangesteld op voorstel van de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde;
9° vier leden die de operatoren voor gezondheidsbevordering vertegenwoordigen, die op voorstel van een erkende federatie worden aangesteld;
10° twee leden die de departementen of afdelingen voor medisch toezicht op het werk vertegenwoordigen;
11° twee leden aangesteld op voorstel van de Waalse verzekeringsinstellingen;
12° een lid van de "Ligue des Usagers des Services de Santé" ("LUSS") ;
13° een lid van het "Réseau wallon de lutte contre la pauvreté" ("RWLP") (netwerk voor armoedebestrijding in Wallonië);
14° een lid aangesteld op voorstel van de "Association des Provinces wallonnes" (Vereniging van de Waalse Provincies);
15° een lid aangesteld op voorstel van de "Union des Villes et Communes de Wallonie" (Unie van de Waalse steden en gemeenten);
16° een lid van de Waalse overheidsdienst, aangesteld op voorstel van de secretaris-generaal van de Waalse overheidsdienst, onder de personeelsleden van de diensten Mobiliteit en Infrastructuur;
17° een lid van de Waalse overheidsdienst, aangesteld op voorstel van de secretaris-generaal van de Waalse overheidsdienst, onder de personeelsleden van de diensten Binnenlandse aangelegenheden en Sociale actie;
18° een lid van de Waalse overheidsdienst, aangesteld op voorstel van de secretaris-generaal van de Waalse overheidsdienst, onder de personeelsleden van de diensten Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;
19° een lid van de Waalse overheidsdienst, aangesteld op voorstel van de secretaris-generaal van de Waalse overheidsdienst, onder de personeelsleden van de diensten Economie, Tewerkstelling en Onderzoek;
20° een lid van de Waalse overheidsdienst, aangesteld op voorstel van de secretaris-generaal van de Waalse overheidsdienst, onder de personeelsleden van de diensten Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie.]
De gewone leden van het stuurcomité worden aangesteld voor een periode van vijf jaar, die kan verlengd worden.
Een plaatsvervangend lid wordt voor elk gewoon lid aangesteld. Dit plaatsvervangend lid zetelt enkel als het desbetreffendgewoon lid afwezig is.
Het gewone lid dat het comité verlaten heeft, wordt onmiddellijk vervangen voor de resterende duur van het mandaat van het vervangen gewone lid.
§ 3. De door de Minister aangewezen vaste genodigden zijn:
1° een vertegenwoordiger van elke universiteit in het Franse taalgebied, bevoegd inzake volksgezondheid;
2° een vertegenwoordiger van de "Office de la Naissance et de l'Enfance".
De vaste genodigden van het stuurcomité worden aangesteld voor een periode van vijf jaar, die kan verlengd worden.
De vaste genodigde dat het comité verlaten heeft, wordt onmiddellijk vervangen voor de resterende duur van het mandaat van de vervangen vaste genodigde.
§ 4. Het stuurcomité nodigt, naar gelang van de behoeften en de agenda, alle personen uit die erkend zijn om hun bijzondere deskundigheid inzake gezondheidsbevordering en wier aanwezigheid nuttig is voor de werkzaamheden.
Het stuurcomité nodigt, naar gelang van de behoeften en de agenda, vertegenwoordigers uit van de federale overheidsdiensten of van andere deelentiteiten waarvan de aanwezigheid nuttig is voor de werkzaamheden.
§ 5. Bij zijn installatie stelt het stuurcomité een bureau aan en kiest zijn voorzitter bij gewone meerderheid van stemmen van de aanwezige gewone leden.
Het secretariaat van het stuurcomité wordt verzorgd door het Agentschap. De notulen van de vergaderingen van het stuurcomité worden door het agentschap bewaard. De notulen worden bewaard tot ten minste 31 december van het tiende jaar na de opstelling daarvan.
§ 6. Het stuurcomité neemt zijn huishoudelijk reglement aan.
§ 7. Het stuurcomité vergadert zo vaak als zijn opdrachten zulks vereisen, en ten minste eenmaal per jaar.
Het stuurcomité vergadert op initiatief van zijn voorzitter, of wanneer een derde van zijn leden daarom verzoekt.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK 3. - Besmettelijke ziektes
Art. 12/10. [1 Zijn opgenomen In bijlage 145:
1° de lijst aangifteplichtige besmettelijke ziektes;
2° de lijst pathogenen die in menselijke microbiologie moeten worden opgevolgd.]1
----------
(1)
Art. 12/11. [1 § 1. Elke arts, apotheker-bioloog of zijn afgevaardigde die op de hoogte is van een geval, gelokaliseerd in het Franse taalgebied, dat bewezen is of van een vermoeden van een ziekte vermeld op de lijst bedoeld in artikel 12/10, meldt dit aan de gewestelijke gezondheidsinspecteurs, de artsen en verpleegkundigen bedoeld in artikel 47/15, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
§ 2. De aangiften bedoeld in artikel 47/13, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek worden ingediend op een beveiligd elektronisch platform dat door het Agentschap ingesteld of aangewezen is.
De aangever heeft toegang tot dit platform via een login en een wachtwoord die hem specifiek voor dit doeleinde worden toegekend. Afhankelijk van de technologische ontwikkeling van het platform, kan de Minister bij besluit voorzien in een andere beveiligde toegangsmodus tot het platform. Dit besluit moet binnen zes maanden door de Regering worden bevestigd. Bij gebrek aan bevestiging binnen deze termijn houdt het ministerieel besluit op uitwerking te hebben.
De aangever die geen toegang heeft tot dit elektronische platform:
1° neemt telefonisch contact op met de gewestelijke gezondheidsinspecteurs, de artsen en de verpleegkundigen bedoeld in artikel 47/15, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek, om een mondelinge verklaring af te leggen;
2° stuurt, indien telefonisch contact niet mogelijk is, een beveiligde email naar de gewestelijke gezondheidsinspecteurs, artsen en de verpleegkundigen bedoeld in artikel 47/15, § 1, van het decreetgevend deel, om het probleem te melden zonder persoonsgegevens mee te delen.
Bij toepassing van lid 3 wordt de aangifte op het in het eerste lid bedoelde elektronische platform ingediend door de gewestelijke gezondheidsinspecteurs, artsen en verpleegkundigen bedoeld in artikel 47/15, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Het Agentschap vermeldt op zijn website:
1° de link naar het in lid 1 bedoelde elektronische platform;
2° de te volgen procedure voor de indiening van een aangifte op het in lid 1 bedoelde elektronische platform;
3° het algemene emailadres dat moet worden gebruikt voor de verzending van de in lid 3 bedoelde email, en de modaliteiten waarop dit emailadres moet worden gebruikt;
4° het in lid 3 bedoelde telefoonnummer.
§ 3. De aangiften die op het in paragraaf 2 bedoelde elektronische platform worden ingediend, met inbegrip van de in artikel 47/14, § 1 bedoelde gegevens van het decreetgevend deel van het Wetboek, worden op een veilige manier bewaard.
Enkel de gewestelijke gezondheidsinspecteurs, artsen en verpleegkundigen bedoeld in artikel 47/15, § 1 van het decreetgevend deel van het Wetboek hebben toegang tot deze aangiften en tot de gegevens bedoeld in artikel 47/14, § 1 van het decreetgevend deel van het Wetboek die erin zijn opgenomen.
De toegang wordt enkel verleend aan de in artikel 47/15, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde gewestelijke gezondheidsinspecteurs, artsen en verpleegkundigen, door middel van een strikt persoonlijke login en paswoord. Het is de gewestelijke gezondheidsinspecteurs, artsen en verpleegkundigen bedoeld in artikel 47/15, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek, verboden de login en het paswoord mee te delen aan wie dan ook. Afhankelijk van de technologische ontwikkeling van het platform, kan de Minister bij besluit voorzien in een andere beveiligde toegangsmodus tot het platform. Dit besluit moet binnen zes maanden door de Regering worden bevestigd.
Het in paragraaf 2 bedoelde elektronische platform bevat een waarschuwingsmechanisme dat de in artikel 47/15, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde gewestelijke gezondheidsinspecteurs, artsen en verpleegkundigen in kennis stelt zodra een aangifte is ingediend.
§ 4. Behalve in de in artikel 12/13 bedoelde gevallen worden de in artikel 47/14, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde gegevens bewaard gedurende de periode die noodzakelijk is voor de uitvoering van de gezondheidsmaatregelen, voor een maximale termijn van twee jaar.
Na het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn van twee jaar organiseert het in paragraaf 2 bedoelde elektronische platform op geautomatiseerde wijze:
1° het volledig wissen van de gegevens bedoeld in artikel 47/14, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° de automatische anonimisering van de aangifte.
§ 5. Het enige doeleinde van het bewaren van de aangiften in een geanonimiseerde vorm is de verbetering van de doeltreffendheid van de profylactische maatregelen, inclusief voor strategische doeleinden.
§ 6. Indien het Agentschap een externe dienstverlener belast met het toezicht op besmettelijke ziekten, overeenkomstig artikel 47/14, § 1, vijfde lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek, beschikt deze externe dienstverlener over de rechten en plichten die in dit artikel worden erkend voor de gewestelijke gezondheidsinspecteurs, artsen en verpleegkundigen bedoeld in artikel 47/15, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/12. [1 In afwijking van artikel 47/14, § 1, vierde lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek worden persoonsgegevens met betrekking tot bewezen gevallen van actieve of latente tuberculose en hun contacten na dertig jaar gewist en worden de gevallen geanonimiseerd.
De in artikel 12/11, § 4, tweede lid, bedoelde termijn van twee jaar wordt verlengd tot dertig jaar voor bewezen gevallen van actieve of latente tuberculose en hun contacten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
HOOFDSTUK 4. - Programma's voor preventieve geneeskunde
Art. 12/13. [1 § 1. De Regering neemt elk programma voor preventieve geneeskunde aan na advies van het Agentschap.
§ 2. Voor de opstelling van elk programma voor preventieve geneeskunde richt het Agentschap een werkgroep op die bestaat uit:
1° vertegenwoordigers van het Agentschap;
2° deskundigen die zijn gekozen vanwege hun kennis op het gebied van het programma voor preventieve geneeskunde.
De Minister of zijn afgevaardigde wordt voor de vergaderingen van de werkgroep uitgenodigd.
§ 3. Het ontwerpprogramma voor preventieve geneeskunde opgesteld door de in paragraaf 2 bedoelde werkgroep wordt door tussenkomst van de Minister aan de Regering overgemaakt.
§ 4. Om de vijf jaar wordt het door de Regering goedgekeurde programma voor preventieve geneeskunde beoordeeld door de in paragraaf 2 bedoelde werkgroep.]1
----------
(1)
TITEL IV. - Instellingen voor gezondheidsbevordering en preventie
HOOFDSTUK 1. - Lokale centra voor gezondheidsbevordering
Afdeling 1. - Organisatie
Art. 12/14. [1 § 1. Om hun toevertrouwde taken naar behoren te kunnen vervullen, moeten de plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering over lokalen beschikken die aan hun opdrachten zijn aangepast, met name met het oog op het ter beschikking stellen van de nodige documentatie voor de uitoefening van hun opdrachten.
§ 2. De lokalen zijn voor exclusief gebruik, duidelijk geïdentificeerd en toegankelijk voor personen met beperkte mobiliteit.
Voor de ruimten waarin op het moment van de inwerkingtreding van dit artikel een lokaal centrum voor gezondheidsbevordering gevestigd is, wordt de toegankelijkheid voor personen met beperkte mobiliteit uiterlijk gewaarborgd:
1° na de uitvoering van de eerste verbouwingswerkzaamheden in die lokalen, met de uitzonderingen voorzien in artikel 414, § 2 van de gewestelijke stedenbouwkundige gids;
2° na verplaatsing van de activiteiten naar nieuwe ruimten die zijn gebouwd of verbouwd op grond van een na 3 juli 1999 afgegeven bouwvergunning.
Het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering dat beschikt over ruimten die toegankelijk zijn voor mensen met beperkte mobiliteit, mag zijn activiteiten niet overbrengen naar ruimten die niet toegankelijk zijn voor mensen met beperkte mobiliteit.
Wanneer de ruimten om een van de in lid 2 genoemde redenen niet toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, biedt het plaatselijke gezondheidscentrum personen met beperkte mobiliteit of lijdend aan een sensoriële handicap alternatieve oplossingen die hen in staat stellen gebruik te maken van dezelfde diensten als valide personen.
§ 3. De plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering beschikken over een vergaderzaal.
De plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering beschikken over het meubilair en de uitrusting die nodig zijn voor de uitvoering van hun opdrachten.
De plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering beschikken over de nodige instrumenten om bekendheid te geven aan de uitoefening van hun opdrachten.]1
----------
(1)
Art. 12/15. [1 Het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering en het bijbehorende documentatiecentrum zijn vijf dagen per week gedurende ten minste drie uur per dag voor het publiek geopend, met uitzondering van de officiële feestdagen.
Het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering sluit gedurende ten hoogste drie volle weken per jaar.
Het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering vermeldt zijn openingstijden:
1° in zijn gecoördineerd actieprogramma bedoeld in artikel 410/3, § 2, eerste lid, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° in elk schrijven, elke email of andere verzending aan een persoon buiten het plaatselijk centrum voor gezondheidspromotie;
3° in voorkomend geval, op de website van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering;
4° bij de ingang van de lokalen waar het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering is gevestigd.
Het documentatiecentrum en het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering zijn, buiten de openingsuren, alleen op afspraak toegankelijk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/16. [1 De documentatie en de informatie die ter beschikking worden gesteld van de gebruikers van de plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering worden bijgewerkt naar gelang van de ontwikkeling van de kennis, behoeften en situaties.
De documentatie wordt uitgewisseld tussen de plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering, volgens de modaliteiten bepaald door het overlegcomité van de plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/17. [1 Het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering voert zijn opdrachten uit binnen de grenzen van een in bijlage 143 bepaalde groep van gemeenten.
Eenzelfde lokaal centrum voor gezondheidsbevordering voert zijn opdrachten uit in slechts één groep van gemeenten als bepaald in bijlage 143.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/18. [1 § 1. De Minister stelt op advies van het stuurcomité een model voor een gecoördineerd actieprogramma op.
Het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering gebruikt dit model om zijn gecoördineerd actieprogramma vast te stellen.
Het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering stelt zijn gecoördineerd actieprogramma vast in overleg met het overlegcomité van de lokale centra voor gezondheidsbevordering.
§ 2. Het lokale centrum voor gezondheidsbevordering dient zijn nieuwe gecoördineerde actieprogramma langs elektronische weg bij het Agentschap in vóór het einde van de zesde maand vóór het verstrijken van zijn lopende gecoördineerde actieprogramma.
In afwijking van het eerste lid dient het lokale centrum voor gezondheidsbevordering zijn eerste gecoördineerde actieprogramma langs elektronische weg bij het Agentschap in binnen zes maanden na zijn erkenning.
Het Agentschap zendt dit gecoördineerde actieprogramma, vergezeld van zijn advies, binnen twee maanden na ontvangst van de in lid 1 of lid 2 bedoelde email toe aan de Minister.
De Minister keurt het gecoördineerde actieprogramma binnen drie maanden na ontvangst van dit gecoördineerde actieprogramma en het advies van het Agentschap goed.
§ 3. Het gecoördineerde actieprogramma is progressief. Het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering voert de nodige aanpassingen in het gecoördineerde actieprogramma door als gevolg van het effect van de maatregelen bedoeld in dit programma, de aanpassingen van het plan en de evolutie van de gezondheidstoestand.
De in paragraaf 2 procedure is van toepassing op aanpassingen van de in het gecoördineerde actieprogramma vermelde doelstellingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/19. [1 De deontologische regels bedoeld in artikel 410/3, § 2, lid 1, 4° van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn in bijlage 144 vermeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 2. - Overlegcomité van de lokale centra voor gezondheidsbevordering
Art. 12/20. [1 § 1. Het overlegcomité van de plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering doet aan de Regering en aan het Agentschap alle voorstellen die het nuttig acht om de doeltreffendheid van de uitvoering van de opdrachten van de plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering te versterken en de kwaliteit van de interventies inzake gezondheidsbevordering te verbeteren.
§ 2. Het overlegcomité bestaat uit een afgevaardigde van elk plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering.
Worden op de vergaderingen ervan uitgenodigd:
1° een vertegenwoordiger van het Agentschap;
2° een vertegenwoordiger van het overlegcomité van de kenniscentra voor gezondheidsbevordering;
§ 3. Het overlegcomité neemt zijn huishoudelijk reglement aan.
§ 4. Het overlegcomité vergadert zo vaak als zijn opdrachten zulks vereisen, en ten minste eenmaal per halfjaar.
Het overlegcomité vergadert op initiatief van zijn voorzitter, of wanneer een derde van zijn leden daarom verzoekt.
De notulen van de vergaderingen van het overlegcomité worden aan de leden en genodigden medegedeeld overeenkomstig de modaliteiten van het huishoudelijk reglement. De notulen van de vergaderingen van het overlegcomité worden bewaard tot ten minste 31 december van het tiende jaar na de opstelling daarvan.]1
----------
(1)
Afdeling 3. - Erkenning
Art. 12/21. [1 Een enkel plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering wordt erkend per groep van gemeenten als bepaald in bijlage 143.]1
----------
(1)
Art. 12/22. [1 Naast de voorwaarden bedoeld in artikel 410/3, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek moet het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering, om erkend te worden:
1° beschikken over lokalen die voldoen aan de eisen van artikel 12/14, § 2;
2° openingstijden aannemen die voldoen aan de eisen van artikel 12/15;
3° zich ertoe verbinden zijn documentatie bij te werken overeenkomstig artikel 12/16, lid 1;
4° zich ertoe verbinden deel te nemen aan het in artikel 12/16, lid 2, bedoelde mechanisme voor het delen van documentatie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/23. [1 De erkenningsaanvraag wordt elektronisch door het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering bij het Agentschap ingediend, na een oproep in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig artikel 410/3, § 3, van het decreetgevend deel van het Wetboek. De termijn voor het indienen van de aanvraag wordt in de oproep vermeld.
De aanvraag omvat:
1° een formulier, opgesteld door het Agentschap en ingevuld door het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering, met:
a) het ondernemingsnummer,
b) de identiteit van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering, de hoedanigheid en het mandaat van zijn vertegenwoordiger;
c) het adres van de hoofdvestiging;
d) in voorkomend geval, de adressen van eventuele bijkantoren;
e) contactgegevens, zoals adres, email, telefoonnummer.....;
f) de groep van gemeenten waarvoor het centrum wenst te worden erkend;
g) de openingsdagen en -uren van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering;
h) het aantal personeelsleden, met de werktijden;
i) de in het multidisciplinair team aanwezige functies in voltijdsequivalenten;
j) de aanduiding of de ruimten toegankelijk zijn voor mensen met beperkte mobiliteit, of de reden waarom de ruimten niet toegankelijk zijn voor mensen met beperkte mobiliteit;
k) de verbintenis om een gecoördineerd actieprogramma op te stellen, zoals bedoeld in artikel 410/3, § 2, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
l) de verbintenis om het gecoördineerd actieprogramma uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 410/3, § 2, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
m) de verbintenis om de door de Regering vastgestelde deontologische regels, bedoeld in artikel 410/3, § 2, 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, na te leven;
n) de verbintenis om een jaarlijks activiteitenverslag in te dienen, zoals bedoeld in artikel 410/3, § 2, 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
o) de verbintenis om deel te nemen aan het overlegcomité van de plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering, zoals bedoeld in artikel 410/3, § 2, 6°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
p) de verbintenis om hun opdrachten uit te voeren in het kader van de uitvoering en de bijsturing van het plan, zoals bedoeld in artikel 410/3, § 3, tweede lid, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
q) de verbintenis om de in artikel 12/22, 3°, bedoelde documentatie bij te werken;
r) de verbintenis om deel te nemen aan het in artikel 12/22, 4°, bedoelde mechanisme voor het delen van documentatie;
s) de handtekening van de onder b) bedoelde vertegenwoordiger;
2° een uittreksel uit de notulen van de vergadering van de Raad van bestuur tijdens welke het besluit om erkenning aan te vragen is aangenomen;
3° het bewijs van het mandaat van de vertegenwoordiger bedoeld in 1°, b), wanneer dit mandaat niet is bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad;
4° een verklaring op erewoord dat tenminste één lid van het multidisciplinaire team houder is van een masterdiploma in volksgezondheid of over vijf jaar relevante ervaring beschikt;
5° Wanneer de ruimten toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, een beschrijving van deze ruimten die de toegankelijkheid bewijzen, in voorkomend geval met foto's of plannen;
6° Wanneer de ruimten niet toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, elk document dat een afwijking van de verplichting tot toegankelijkheid rechtvaardigt, samen met de oplossingen bedoeld in artikel 12/14, § 2, laatste lid;
7° elk ander document dat het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering relevant acht om zijn aanvraag te ondersteunen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/24. [1 § 1. Het Agentschap bericht ontvangst van de erkenningsaanvraag langs elektronische weg binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het dossier.
§ 2. Wanneer het dossier onvolledig is, vraagt het Agentschap de ontbrekende of onvolledige documenten op binnen de maand na ontvangst van het dossier.
Het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering beschikt over een termijn van een maand, te rekenen vanaf de in lid 1 bedoelde aanvraag, om zijn dossier te vervolledigen. Indien dit niet het geval is, wordt zijn erkenningsaanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.
§ 3. Het Agentschap maakt het volledige dossier, vergezeld van zijn advies, binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier over aan de Minister.
§ 4. De Minister spreekt zich uit over de erkenningsaanvragen binnen twee maanden na het overmaken van het volledige dossier door het Agentschap.
De erkenning vermeldt de groep van gemeenten waarvoor het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering erkend is.
De Minister of zijn afgevaardigde maakt zijn beslissing aan het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering bekend. Een afschrift van de beslissing wordt aan het Agentschap overgemaakt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 4. - Subsidiëring
Art. 12/25. [1 § 1. Het vaste deel van de subsidie, dat hetzelfde is voor alle plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering, bedraagt 300.000,00 EUR per jaar.
§ 2. Naast het in lid 1 bedoelde vaste gedeelte wordt aan elk plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering het in de onderstaande tabel aangegeven aanvullende bedrag toegekend, dat overeenstemt met de tranche voor de oppervlakte die door het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering bestreken wordt.
Nr. van de tranche | Minimale oppervlakte | Maximale oppervlakte | Bedrag |
1 | 0 km2 | 999 km2 | 8.663,00 euro |
2 | 1.000 km2 | 1.999 km2 | 17.326,00 euro |
3 | 2.000 km2 | 2.999 km2 | 25.989,00 euro |
4 | 3.000 km2 | 3.999 km2 | 34.652,00 euro |
5 | 4.000 km2 | 5.000 km2 | 43.316,00 euro |
§ 3. Naast het in lid 1 bedoelde vaste deel en het in lid 2 bedoelde aanvullende bedrag omvat het variabele deel van de subsidie eveneens het in de onderstaande tabel opgenomen bedrag dat overeenkomt met de tranche in verband met de synthetische indicator van de toegang tot de grondrechten ("ISADF") van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering.
Nr. van de tranche | Minimale " ISADF " | Maximale " ISADF " | Bedrag |
5 | 0 | 0,19 | 64.973,00 euro |
4 | 0,2 | 0,39 | 51.979,00 euro |
3 | 0,4 | 0,59 | 38.984,00 euro |
2 | 0,6 | 0,79 | 25.989,00 euro |
1 | 0,8 | 1 | 12.995,00 euro |
L'"ISADF" van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering komt overeen met het op twee decimalen afgeronde gemiddelde van de laatste "ISADF" van de gemeenten van het grondgebied dat het bestrijkt, zoals bekendgemaakt door het "Institut wallon de l'Evaluation, de la Prospective et de la Statistique" (Waals Instituut voor evaluatie, toekomstverwachting en statistiek) ("IWEPS"), op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar.
§ 4. De subsidiebedragen in dit artikel zijn gekoppeld aan de spilindex 109,34 per 1 oktober 2021 in de basis 2013 = 100. Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
§ 5. De artikelen 12/1 en 12/2 zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde subsidie.]1
----------
(1)
Art. 12/26. [1 De Minister bepaalt per omzendbrief de lijst van de subsidiabele kosten die ten laste komen van de subsidie, zoals bedoeld in artikel 12/25.
Deze omzendbrief wordt elektronisch aan de plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering overgemaakt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/27. [1 § 1. In afwijking van artikel 12/25 behoudt het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering dat voor het boekjaar 2022 een subsidie heeft ontvangen waarvan het bedrag hoger is dan het overeenkomstig artikel 12/25 berekende bedrag, het voordeel van het voor het jaar 2022 ontvangen bedrag.
§ 2. De artikelen 12/1 en 12/2 zijn van toepassing op de in paragraaf 1 bedoelde subsidie, met uitzondering van de in artikel 12/1, paragraaf 1, tweede en derde lid, bedoelde indexering.
§ 3. Het artikel 12/26 is van toepassing op de krachtens paragraaf 1 toegekende subsidie.
§ 4. Het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering dat voor één boekjaar de overeenkomstig artikel 12/25 berekende subsidie heeft ontvangen, kan niet langer aanspraak maken op het voordeel van dit artikel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/28. [1 De diensten van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering zijn kosteloos, voorzover de daarmee verbonden kosten worden gedekt door de in artikel 12/25 bedoelde subsidie of die bedoeld in artikel 12/27.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/29. [1 Overeenkomstig artikel 410/6 van het decreetgevend deel van het Wetboek worden de balans en de resultatenrekening opgesteld op basis van het model opgenomen in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 5. - Evaluatie
Art. 12/30. [1 De Minister stelt het model van activiteitenverslag bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend deel van het Wetboek op.
Dit model omvat:
1° de partijen bedoeld in artikel 12/3;
2° de gegevens met betrekking tot de uitvoering van het in artikel 12/18 bedoelde gecoördineerde actieprogramma;
3° het in artikel 12/2 bedoelde dossier ter rechtvaardiging van het gebruik van de subsidie;
4° de gegevens die nodig zijn om na te gaan of de in artikel 12/23 bedoelde erkenningsvoorwaarden behouden worden.
Het in artikel 46 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde verslag wordt overeenkomstig artikel 12/3 aan het Agentschap overgemaakt.]1
----------
(1)
Art. 12/31. [1 Op basis van het in artikel 46 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde verslag analyseert het Agentschap jaarlijks de gegevens bedoeld in artikel 12/30, tweede lid, 2°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/32. [1 § 1. De evaluatie van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering is gebaseerd op:
1° het gecoördineerde actieprogramma;
2° de ingediende activiteitenverslagen;
3° de vorige evaluatieverslagen.
§ 2. De evaluatie heeft tot doel:
1° de positieve of negatieve verschillen tussen het gecoördineerde actieprogramma en de uitgevoerde acties vaststellen en verklaren;
2° aanbevelingen uitwerken ter verbetering van de acties en praktijken van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering.
§ 3. De evaluatie wordt uitgevoerd tijdens een evaluatiegesprek dat, voor zover mogelijk, de volgende mensen betrekt:
1° alle leden van het multidisciplinaire team van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering;
2° alle personeelsleden van het Agentschap die belast zijn met de evaluatie van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering;
3° eventueel andere personen die gezamenlijk door het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering en het Agentschap worden uitgenodigd.
Het evaluatiegesprek vindt ten minste éénmaal om de drie jaar op initiatief van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering of van het Agentschap plaats.
§ 4. Na afloop van het evaluatiegesprek stelt het Agentschap een evaluatieverslag op.
Dit evaluatieverslag wordt binnen de maand na het evaluatiegesprek elektronisch toegezonden aan het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering.
Het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering heeft vanaf de ontvangst van het evaluatieverslag één maand de tijd om zijn opmerkingen elektronisch bij het Agentschap in te dienen.
Het Agentschap verwerkt de opmerkingen van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering in het definitieve evaluatieverslag.
§ 5. Het definitieve evaluatieverslag wordt binnen drie maanden na het evaluatiegesprek elektronisch toegezonden aan het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering en het stuurcomité.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 6. - Controle en sancties
Onderafdeling 1. - Controle
Art. 12/33. [1 § 1. De administratieve controle bestaat erin na te gaan of aan de erkenningsvoorwaarden van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering is voldaan.
De financiële controle bestaat uit de controle van het gebruik van alle aan het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering toegekende subsidies.
§ 2. De conclusies van de in artikel 410/7, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde administratieve controle worden binnen zeven maanden na de overmaking van het jaarlijkse activiteitenverslag en binnen drie maanden na het einde van de controle langs elektronische weg aan het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering meegedeeld.
De conclusies van de in artikel 410/7, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde financiële controle worden binnen tien maanden na de overmaking van het jaarlijkse activiteitenverslag en binnen drie maanden na het einde van de controle langs elektronische weg aan het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering meegedeeld.
Het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering heeft na ontvangst van de controlebevindingen één maand de tijd om zijn opmerkingen aan het Agentschap voor te leggen. Het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering kan voorstellen formuleren om de problemen die eventueel besproken zijn te verhelpen.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2 is artikel 12/34 van toepassing, wanneer de bevindingen van de controle tot intrekking van de erkenning kunnen leiden.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - Intrekking van de erkenning
Art. 12/34. [1 § 1. Wanneer het Agentschap vaststelt dat een plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering niet langer aan de erkenningsvoorwaarden voldoet of zijn verplichtingen niet nakomt, stelt het dit plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering in kennis van de vastgestelde tekortkomingen en van de termijn om hieraan te voldoen, die niet korter mag zijn dan een maand vanaf de kennisgeving van de tekortkomingen.
§ 2. Na afloop van de nalevingstermijn doet het Agentschap, indien de vastgestelde tekortkomingen blijven bestaan, een voorstel tot intrekking van de erkenning, waarvan het kennis geeft aan het betrokken plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering.]
Binnen een termijn van ten minste vijftien dagen vanaf de in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt het betrokken plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering uitgenodigd voor een hoorzitting, teneinde zijn argumenten naar voren te brengen. Het kan zich laten bijstaan door de raadsheer van zijn keuze.
Binnen een termijn van vijftien dagen vanaf de hoorzitting wordt een proces-verbaal van verhoor waarbij elk nieuw element wordt gevoegd, opgesteld en overgemaakt aan het verhoord plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering dat over 15 dagen beschikt om zijn opmerkingen te laten gelden.]
Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.
§ 3. De Minister beslist over het voorstel tot intrekking van de erkenning binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het volledige dossier.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK 2. - Kenniscentra voor gezondheidsbevordering
Afdeling 1. - Organisatie
Art. 12/35. [1 Wanneer een verzoek van een operator inzake gezondheidsbevordering betrekking heeft op een actie die op het grondgebied van één enkel plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering wordt gevoerd, stelt de operator inzake gezondheidsbevordering het betrokken plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering in kennis van dit verzoek en de verwerking ervan.]1
----------
(1)
Art. 12/36. [1 § 1. Om de hun toevertrouwde opdrachten naar behoren te kunnen vervullen, beschikken de kenniscentra voor gezondheidsbevordering over ruimten die aan hun opdrachten zijn aangepast.
§ 2. De lokalen zijn voor exclusief gebruik, duidelijk geïdentificeerd en toegankelijk voor personen met beperkte mobiliteit.
Voor de ruimten waarin op het moment van de inwerkingtreding van dit artikel een kenniscentrum voor gezondheidsbevordering gevestigd is, wordt de toegankelijkheid voor personen met beperkte mobiliteit uiterlijk gewaarborgd:
1° na de uitvoering van de eerste verbouwingswerkzaamheden in die lokalen, met de uitzonderingen voorzien in artikel 414, § 2 van de gewestelijke stedenbouwkundige gids;
2° na verplaatsing van de activiteiten naar nieuwe ruimten die zijn gebouwd of verbouwd op grond van een na 3 juli 1999 afgegeven bouwvergunning.
Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering dat beschikt over ruimten die toegankelijk zijn voor mensen met beperkte mobiliteit, mag zijn activiteiten niet overbrengen naar ruimten die niet toegankelijk zijn voor mensen met beperkte mobiliteit.
Wanneer de ruimten om een van de in lid 2 genoemde redenen niet toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, biedt het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering personen met beperkte mobiliteit of lijdend aan een sensoriële handicap alternatieve oplossingen die hen in staat stellen gebruik te maken van dezelfde diensten als valide personen.
§ 3. De kenniscentra voor gezondheidsbevordering beschikken over een vergaderzaal.
De kenniscentra voor gezondheidsbevordering beschikken over het meubilair en de uitrusting die nodig zijn voor de uitvoering van hun opdrachten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/37. [1 Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering is vijf dagen per week gedurende ten minste drie uur per dag voor het publiek geopend, met uitzondering van de officiële feestdagen.
Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering sluit gedurende ten hoogste drie volle weken per jaar.
Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering vermeldt zijn openingstijden:
1° in zijn gecoördineerd actieprogramma bedoeld in artikel 410/10, § 2, eerste lid, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° in elk schrijven, elke email of andere verzending aan een persoon buiten het kenniscentrum voor gezondheidspromotie;
3° in voorkomend geval, op de website van het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering;
4° bij de ingang van de lokalen waar het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering is gevestigd.
Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering is, buiten de openingsuren, alleen op afspraak toegankelijk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/38. [1 § 1. De Minister stelt op advies van het stuurcomité een model voor een gecoördineerd actieprogramma op.
Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering gebruikt dit model om zijn gecoördineerd actieprogramma vast te stellen.
Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering stelt zijn gecoördineerd actieprogramma vast in overleg met het overlegcomité van de kenniscentra voor gezondheidsbevordering.
§ 2. Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering dient zijn nieuwe gecoördineerde actieprogramma langs elektronische weg bij het Agentschap in vóór het einde van de zesde maand vóór het verstrijken van zijn lopende gecoördineerde actieprogramma.
In afwijking van het eerste lid dient het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering zijn eerste gecoördineerde actieprogramma langs elektronische weg bij het Agentschap in binnen zes maanden na zijn erkenning.
Het Agentschap zendt dit gecoördineerde actieprogramma, vergezeld van zijn advies, binnen twee maanden na ontvangst van de in lid 1 of lid 2 bedoelde email toe aan de Minister.
De Minister keurt het gecoördineerde actieprogramma binnen drie maanden na ontvangst van dit gecoördineerde actieprogramma en het advies van het Agentschap goed.
§ 3. Het gecoördineerde actieprogramma is progressief. Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering voert de nodige aanpassingen in het gecoördineerde actieprogramma door als gevolg van het effect van de maatregelen bedoeld in dit programma, de aanpassingen van het plan en de evolutie van de gezondheidstoestand.
De in paragraaf 2 bedoelde procedure is van toepassing op de aanpassingen van de in het gecoördineerde actieprogramma vermelde doelstellingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/39. [1 De deontologische regels bedoeld in artikel 410/10, § 2, lid 1, 4° van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn in bijlage 144 vermeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 2. - Overlegcomité van de kenniscentra voor gezondheidsbevordering
Art. 12/40. [1 Het overlegcomité doet aan de Regering en aan het Agentschap alle voorstellen die het nuttig acht om de doeltreffendheid van de uitvoering van de opdrachten van de kenniscentra voor gezondheidsbevordering te versterken en de kwaliteit van de interventies inzake gezondheidsbevordering te verbeteren.]1
----------
(1)
Art. 12/41. [1 § 1. Het overlegcomité is samengesteld uit één afgevaardigde van elk kenniscentrum voor gezondheidsbevordering.
Worden op de vergaderingen ervan uitgenodigd:
1° een vertegenwoordiger van het Agentschap;
2° een vertegenwoordiger van het overlegcomité van de plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering.
§ 2. Het overlegcomité neemt zijn huishoudelijk reglement aan.
§ 3. Het overlegcomité vergadert zo vaak als zijn opdrachten zulks vereisen, en ten minste eenmaal per halfjaar.
Het overlegcomité vergadert op initiatief van zijn voorzitter, of wanneer een derde van zijn leden daarom verzoekt.
De notulen van de vergaderingen van het overlegcomité worden aan de leden en genodigden medegedeeld overeenkomstig de modaliteiten van het huishoudelijk reglement. De notulen van de vergaderingen van het overlegcomité worden bewaard tot ten minste 31 december van het tiende jaar na de opstelling daarvan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 3. - Erkenning
Art. 12/42. [1 Naast de voorwaarden bedoeld in artikel 410/10, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek moet het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering, om erkend te worden:
1° over lokalen beschikken die voldoen aan de eisen van artikel 12/36, § 2;
2° openingstijden aannemen die voldoen aan de eisen van artikel 12/37;
3° over ervaring beschikken die relevant is voor de hem toegewezen opdrachten.]1
----------
(1)
Art. 12/43. [1 De erkenningsaanvraag wordt elektronisch door het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering bij het Agentschap ingediend, na een oproep in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig artikel 410/10, § 3, van het decreetgevend deel van het Wetboek. De termijn voor het indienen van de aanvraag wordt in de oproep vermeld.
Voor elk van de in artikel 410/9, § 1, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek opgesomde opdrachten kan een afzonderlijke oproep worden bekendgemaakt.
De aanvraag omvat:
1° een formulier, opgesteld door het Agentschap en ingevuld door het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering, met:
a) het ondernemingsnummer,
b) de identiteit van het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering, de hoedanigheid en het mandaat van zijn vertegenwoordiger;
c) het adres van de hoofdvestiging;
d) in voorkomend geval, de adressen van eventuele bijkantoren;
e) contactgegevens, zoals adres, email, telefoonnummer.....;
f) de openingsdagen en -uren van het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering;
g) het aantal personeelsleden, met de werktijden;
h) de in het multidisciplinair team aanwezige functies in voltijdsequivalenten;
i) de aanduiding of de ruimten toegankelijk zijn voor mensen met beperkte mobiliteit, of de reden waarom de ruimten niet toegankelijk zijn voor mensen met beperkte mobiliteit;
j) de verbintenis om een gecoördineerd actieprogramma op te stellen, zoals bedoeld in artikel 410/10, § 2, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
k) de verbintenis om het gecoördineerd actieprogramma uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 410/10, § 2, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
l) de verbintenis om de door de Regering vastgestelde deontologische regels, bedoeld in artikel 410/3, § 2, 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, na te leven;
m) de verbintenis om een jaarlijks activiteitenverslag in te dienen, zoals bedoeld in artikel 410/3, § 2, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
n) de verbintenis om deel te nemen aan het overlegcomité van de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, zoals bedoeld in artikel 410/9, § 3, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
o) de handtekening van de onder b) bedoelde vertegenwoordiger;
2° een uittreksel uit de notulen van de vergadering van de Raad van bestuur tijdens welke het besluit om erkenning aan te vragen is aangenomen;
3° het bewijs van het mandaat van de vertegenwoordiger bedoeld in 1°, b), wanneer dit mandaat niet is bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad;
4° een verklaring op erewoord dat tenminste één lid van het multidisciplinaire team houder is van een masterdiploma in volksgezondheid of over vijf jaar relevante ervaring beschikt;
5° het bewijs van een relevante ervaring in de opdrachten waarvoor erkenning wordt aangevraagd;
6° Wanneer de ruimten toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, een beschrijving van deze ruimten die de toegankelijkheid bewijzen, in voorkomend geval met foto's of plannen;
7° Wanneer de ruimten niet toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, elk document dat een afwijking van de verplichting tot toegankelijkheid rechtvaardigt, samen met de oplossingen bedoeld in artikel 12/36, § 2, laatste lid;
8° elk ander document dat het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering relevant acht om zijn aanvraag te ondersteunen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/44. [1 § 1. Het Agentschap bericht ontvangst van de erkenningsaanvraag langs elektronische weg binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het dossier.
§ 2. Wanneer het dossier onvolledig is, vraagt het Agentschap de ontbrekende of onvolledige documenten op binnen de maand na ontvangst van het dossier.
Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering beschikt over een termijn van een maand, te rekenen vanaf de in lid 1 bedoelde aanvraag, om zijn dossier te vervolledigen. Indien dit niet het geval is, wordt zijn erkenningsaanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.
§ 3. Het Agentschap maakt het volledige dossier, vergezeld van zijn advies, binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier over aan de Minister.
§ 4. De Minister spreekt zich uit over de erkenningsaanvragen binnen twee maanden na het overmaken van het volledige dossier door het Agentschap.
De Minister of zijn afgevaardigde maakt zijn beslissing aan het betrokken kenniscentrum voor gezondheidsbevordering bekend. Een afschrift van de beslissing wordt aan het Agentschap overgemaakt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 4. - Subsidiëring
Art. 12/45. [1 § 1. Het gedeelte van de subsidie dat bestemd is om de personeelskosten te dekken wordt berekend overeenkomstig de methode bedoeld in de volgende leden.
Voor elke categorie en schaalanciënniteit wordt de in tabel 1 van bijlage 146 vastgestelde schaal vermenigvuldigd met het aantal werknemers dat onder die categorie en schaalanciënniteit valt, berekend op basis van een voltijdequivalent (38 uur per week).
In afwijking van lid 2, voor elke categorie en schaalanciënniteit wordt de in tabel 2 van bijlage 146 vastgestelde schaal vermenigvuldigd met het aantal werknemers dat onder die categorie en schaalanciënniteit valt, berekend op basis van een voltijdequivalent (38 uur per week), wanneer het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering deel uitmaakt van de paritaire commissie 329.
Voor de toepassing van leden 2 en 3 wordt het aantal voltijdsequivalenten per categorie voor vijf jaar door de Minister in het erkenningsbesluit vastgesteld.
Voor de toepassing van leden 2 en 3 wordt de schaalanciënniteit bepaald op basis van de anciënniteit die van toepassing is voor de betaling van de bezoldigingen in de maand januari van het betrokken boekjaar. De anciënniteit bij een vorige werkgever wordt enkel in aanmerking genomen wanneer deze wordt bewezen overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld door de paritaire commissie waarvan het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering deel uitmaakt.
Voor de toepassing van leden 2 tot 4 worden de personeelsleden voor wie de bezoldiging geheel of gedeeltelijk door een andere subsidie wordt gefinancierd, niet in aanmerking genomen voor zover hun bezoldiging door die andere subsidie wordt gedekt.
De bedragen vermeld in de barema's vastgesteld in bijlage 146 zijn gekoppeld aan de spilindex 109,34 per 1 oktober 2021 in de basis 2013 = 100. Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
§ 2. Het deel van de subsidie dat de exploitatiekosten moet dekken omvat een forfaitair gedeelte dat gelijk is voor alle kenniscentra voor gezondheidsbevordering en een forfaitair gedeelte dat specifiek is aan de opdracht.
Het gemeenschappelijke forfaitaire bedrag is gelijk aan een bedrag van 10.000,00 euro, vermenigvuldigd met het aantal als voltijdequivalenten vastgestelde werknemers overeenkomstig paragraaf 1, waarbij worden meegerekend de werknemers die zijn belast met de in het erkenningsbesluit bedoelde opdrachten en wier bezoldiging geheel of ten dele door een andere subsidie wordt gefinancierd, voor zover hun bezoldiging door die andere subsidie wordt gedekt.
Het specifieke forfaitaire deel wordt door de Regering bepaald voor elk van de in artikel 410/9, § 1, lid 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek opgesomde opdrachten. Dit gedeelte wordt aan het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering toegekend in functie van de opdrachten waarvoor het erkend wordt, en wordt in het erkenningsbesluit bepaald.
Het in lid 2 bedoelde bedrag van 10.000,00 euro is gekoppeld aan de spilindex 109,34 per 1 oktober 2021 in de basis 2013 = 100. Dit bedrag wordt aangepast overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
§ 3. De artikelen 12/1 en 12/2 zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde subsidie.]1
----------
(1)
Art. 12/46. [1 De Minister bepaalt per omzendbrief de lijst van de subsidiabele kosten die ten laste komen van de subsidie, zoals bedoeld in artikel 12/45.
Krachtens deze omzendbrief mag het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering de subsidiabele personeelskosten die het in artikel 12/45, paragraaf 1, bedoelde bedrag overschrijden, als exploitatiekosten aanrekenen.
Deze omzendbrief wordt elektronisch aan de kenniscentra voor gezondheidsbevordering overgemaakt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/47. [1 § 1. In afwijking van artikel 12/45 behoudt het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering dat voor het jaar 2022 een subsidie heeft ontvangen waarvan het bedrag hoger is dan het overeenkomstig artikel 12/45 berekende bedrag, het voordeel van het voor het jaar 2022 ontvangen bedrag.
§ 2. De artikelen 12/1 en 12/2 zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde subsidie, met uitzondering van de in artikel 12/1, paragraaf 1, tweede en derde alinea, bedoelde indexering.
§ 3. Artikel 12/46 is van toepassing op de krachtens paragraaf 1 toegekende subsidie.
§ 4. Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering dat voor een begrotingsjaar een subsidie heeft ontvangen die overeenkomstig artikel 12/45 is berekend, kan geen aanspraak meer maken op het voordeel van dit artikel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/48. [1 Overeenkomstig artikel 410/13 van het decreetgevend deel van het Wetboek worden de balans en de resultatenrekening opgesteld op basis van het model opgenomen in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 5. - Evaluatie
Art. 12/49. [1 De Minister stelt het model van activiteitenverslag, bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend deel van het Wetboek op.
Dit model bevat :
1° de partijen bedoeld in artikel 12/3;
2° de gegevens met betrekking tot de uitvoering van het gecoördineerde actieprogramma bedoeld in artikel 12/39 ;
3° het dossier bedoeld in artikel 12/2 dat het gebruik van de subsidie rechtvaardigt;
4° de gegevens die nodig zijn om na te gaan of aan de in artikel 12/43 bedoelde erkenningsvoorwaarden is voldaan.
Het verslag bedoel in artikel 46 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt aan het Agentschap overgemaakt overeenkomstig artikel 12/3.]1
----------
(1)
Art. 12/50. [1 Op basis van het in artikel 46 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde verslag analyseert het agentschap elk jaar de gegevens bedoeld in artikel 12/49, tweede lid, 2°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/51. [1 § 1. De evaluatie van het Kenniscentrum voor gezondheidsbevordering is gebaseerd op:
1° het gecoördineerde actieprogramma ;
2° de ingediende activiteitenverslagen ;
3° eerdere evaluatieverslagen.
§ 2. De evaluatie heeft tot doel:
1° de positieve of negatieve verschillen tussen het gecoördineerde actieprogramma en de uitgevoerde acties op te merken en toe te lichten;
2° aanbevelingen op te stellen om de acties en praktijken van het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering te verbeteren.
§ 3. De evaluatie vindt plaats tijdens een evaluatiegesprek dat, voor zover mogelijk, bestaat uit :
1° alle leden van het multidisciplinair team van het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering;
2° alle personeelsleden van het Agentschap die belast zijn met de evaluatie van het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering ;
3° eventueel andere personen die gezamenlijk door het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering en het Agentschap worden uitgenodigd.
Het evaluatiegesprek vindt plaats op initiatief van het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering of op initiatief van het Agentschap, ten minste om de drie jaar.
§ 4 Na afloop van het evaluatiegesprek stelt het Agentschap een evaluatieverslag op.
Dit evaluatieverslag wordt binnen een maand na het evaluatiegesprek elektronisch toegezonden aan het Kenniscentrum voor gezondheidsbevordering.
Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering beschikt over een termijn van een maand, te rekenen vanaf de ontvangst van het evaluatieverslag, om zijn opmerkingen langs elektronische weg aan het Agentschap te doen toekomen.
Het Agentschap neemt de opmerkingen van het Kenniscentrum voor gezondheidsbevordering op in het definitieve evaluatieverslag.
§ 5. Het definitieve evaluatieverslag wordt binnen drie maanden na het evaluatiegesprek elektronisch toegezonden aan het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering en de stuurgroep.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 6. - Controle en sancties
Onderafdeling 1. - Controle
Art. 12/52. [1 § 1. De administratieve controle bestaat erin na te gaan of aan de voorwaarden voor erkenning van het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering wordt voldaan.
De financiële controle bestaat uit het controleren van het gebruik van de aan het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering toegekende subsidies.
§ 2. De conclusies van de in artikel 410/14, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde administratieve controle worden binnen zeven maanden na de indiening van het jaarlijkse activiteitenverslag en binnen drie maanden na het einde van de controle langs elektronische weg aan het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering toegezonden.
De conclusies van de in artikel 410/14, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde financiële controle worden binnen tien maanden na de indiening van het jaarlijkse activiteitenverslag en binnen drie maanden na het einde van de controle langs elektronische weg aan het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering toegezonden.
Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering beschikt over een termijn van een maand vanaf de ontvangst van de conclusies om zijn opmerkingen aan het Agentschap voor te leggen. Het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering heeft de mogelijkheid om voorstellen te doen om eventuele problemen te verhelpen.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2 is artikel 12/53 van toepassing indien de conclusies van de audit kunnen leiden tot intrekking van de erkenning.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - Intrekking van de erkenning
Art. 12/53. [1 § 1. Wanneer het Agentschap vaststelt dat een kenniscentrum voor gezondheidsbevordering niet langer aan de erkenningsvoorwaarden voldoet of zijn verplichtingen niet nakomt, stelt het het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering in kennis van de vastgestelde tekortkomingen en van de termijn waarbinnen het aan de eisen moet voldoen; deze termijn mag niet korter zijn dan een maand vanaf de kennisgeving van de tekortkomingen.
§ 2. Aan het eind van de conformiteitstermijn doet het Agentschap een voorstel tot intrekking van de erkenning indien de geconstateerde tekortkomingen blijven bestaan, waarvan het kennis geeft aan het betrokken kenniscentrum voor gezondheidsbevordering.
Binnen een termijn van ten minste vijftien dagen na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt het betrokken kenniscentrum voor gezondheidsbevordering uitgenodigd voor een hoorzitting, teneinde zijn argumenten naar voren te brengen. Zij kan zich laten bijstaan door een raadsman van haar keuze.
Binnen een termijn van vijftien dagen na het verhoor wordt een proces-verbaal van verhoor waarbij elk nieuw element wordt gevoegd, opgesteld en ter kennis gebracht van het gehoorde kenniscentrum voor gezondheidsbevordering dat over vijftien dagen beschikt om zijn opmerkingen te laten gelden.
Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.
§ 3. De Minister beslist over het voorstel tot intrekking van erkenning binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK 3. - Operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde
Afdeling 1. - Organisatie
Art. 12/54. [1 § 1. Om de hun toevertrouwde taken naar behoren te kunnen vervullen, beschikken de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde over lokalen die aan hun opdrachten zijn aangepast.
§ 2. De lokalen moeten voor exclusief gebruik bestemd zijn, duidelijk geïdentificeerd zijn en toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit.
Voor lokalen waarin op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel een operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde is gevestigd, wordt de toegankelijkheid voor personen met beperkte mobiliteit ten laatste gewaarborgd :
1° na de eerste verbouwingswerken die in de bedoelde lokalen worden uitgevoerd, met de uitzonderingen voorzien in artikel 414, § 2 van de gewestelijke stedenbouwkundige handleiding;
2° na de verplaatsing van de activiteiten naar nieuwe lokalen die werden gebouwd of verbouwd op basis van een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd na 3 juli 1999.
Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde, dat beschikt over lokalen die toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, kan zijn activiteiten niet overbrengen naar lokalen die niet toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit.
Indien de lokalen om een van de in lid 2 genoemde redenen niet toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, biedt het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde personen met beperkte mobiliteit of met een zintuiglijke handicap alternatieve oplossingen die hen in staat stellen gebruik te maken van dezelfde diensten als personen zonder handicap.
§ 3. De operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde beschikken over een vergaderzaal.
De operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde beschikken over het meubilair en de uitrusting die nodig zijn voor de uitvoering van hun opdrachten.]1
----------
(1)
Art. 12/55. [1 Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde is vijf dagen per week voor het publiek geopend, gedurende minimaal drie uur per dag, behalve op feestdagen.
Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde sluit gedurende maximaal drie volledige weken per jaar.
Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde geeft zijn openingstijden aan:
1° in zijn gecoördineerd actieprogramma bedoeld in artikel 410/18 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° in elke brief, e-mail of andere mededeling die wordt gericht aan een persoon buiten het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde;
3° in voorkomend geval, op de website van het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde;
4° bij de ingang van het gebouw waar het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde is ondergebracht;
Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde is buiten de openingsuren alleen op afspraak toegankelijk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/56. [1 § 1. De minister stelt op advies van de stuurgroep een modelprogramma van gecoördineerde acties op.
Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde gebruikt dit model om zijn gecoördineerd actieprogramma op te stellen.
Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde stelt zijn gecoördineerd actieprogramma op in overleg met de betrokken plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering.
§ 2. Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde zendt zijn nieuw gecoördineerd actieprogramma langs elektronische weg naar het Agentschap vóór het einde van de zesde maand vóór het verstrijken van zijn huidig gecoördineerd actieprogramma
In afwijking van het eerste lid zendt het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde zijn eerste gecoördineerde actieprogramma binnen zes maanden na de erkenning ervan elektronisch toe aan het Agentschap.
Het Agentschap zendt dit gecoördineerde actieprogramma, vergezeld van zijn advies, binnen twee maanden na ontvangst van de in lid 1 of lid 2 bedoelde elektronische indiening toe aan de Minister.
De Minister keurt het gecoördineerde actieprogramma binnen drie maanden na ontvangst van het gecoördineerde actieprogramma en het advies van het Agentschap goed.
§ 3. Het programma van gecoördineerde acties is van onbepaalde duur. Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde past het gecoördineerde actieprogramma zo nodig aan op grond van het effect van de in het programma voorziene maatregelen, de aanpassingen van het plan en de ontwikkeling van de gezondheidssituatie.
De in paragraaf 2 bedoelde procedure is van toepassing op aanpassingen van de in het gecoördineerde actieprogramma vastgestelde doelstellingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/57. [1 De beroepsgedragsregels bedoeld in artikel 410/18, § 2, eerste lid, 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn opgenomen in bijlage 144.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/58. [1 Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde leeft alle internationale, Europese, federale en regionale bepalingen na inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van de persoonsgegevens.
Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde is verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens waarvan het kennis heeft.
Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde stelt een protocol op met de technische en organisatorische maatregelen die het toepast om de beveiliging van de door hem verwerkte persoonsgegevens te waarborgen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 2. - Erkenning
Art. 12/59. [1 Naast de voorwaarden bepaald in artikel 410/18, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek, moet het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde om erkend te zijn :
1° over lokalen beschikken die voldoen aan de vereisten van artikel 12/54, § 2 ;
2° openingsuren vaststellen die in overeenstemming zijn met de voorschriften van artikel 12/55 ;
3° zich ertoe verbinden de geldende reglementering inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonsgegevens, alsook de bepalingen inzake het beroepsgeheim en het medisch geheim na te leven, overeenkomstig artikel 12/58 ;
4° zich ertoe verbinden de voorschriften inzake screening na te leven zoals bepaald in het programma voor preventieve geneeskunde;
5° gedekt zijn door een beroepsaansprakelijkheidsverzekering;
6° zich ertoe verbinden de wetenschappelijke methodes van de "evidence-based geneeskunde" te respecteren;
7° zich ertoe verbinden een of meer programma's voor preventieve geneeskunde te beheren overeenkomstig artikel 410/17, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
8° voldoen aan de specifieke erkenningsvoorwaarden vermeld in elk programma voor preventieve geneeskunde waarvoor het zich verbindt tot het verzekeren van het beheer.
9° zich ertoe verbinden een systeem van samenwerking op te zetten om te voldoen aan de vereiste vervat in artikel 410/17, tweede lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)
Art. 12/60. [1 De erkenningsaanvraag wordt door het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde elektronisch ingediend bij het Agentschap, na bekendmaking van een oproep tot het indienen van aanvragen in het Belgisch Staatsblad overeenkomstig artikel 410/18, § 3, van het decreetgevend deel van het Wetboek. De termijn voor indiening van de aanvraag wordt in het oproepingsbericht vermeld.
De aanvraag omvat:
1° een door het Agentschap opgesteld en door het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde ingevuld formulier dat het volgende vermeldt:
a) het ondernemingsnummer;
b) de identiteit van het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde, de hoedanigheid en het mandaat van zijn vertegenwoordiger;
c) het adres van de hoofdvestiging ;
d) in voorkomend geval, de adressen van eventuele nevenvestigingen;
e) contactgegevens, zoals post, e-mail, telefoon... ;
f) de dagen en uren waarop het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde geopend is;
g) het aantal personeelsleden, met inbegrip van de werktijden;
h) de functies binnen het multidisciplinair team in voltijdequivalenten ;
i) een indicatie van de toegankelijkheid van de lokalen voor personen met beperkte mobiliteit, of de reden waarom de lokalen niet toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit;
j) de verbintenis om een gecoördineerd actieprogramma op te stellen, zoals bedoeld in artikel 410/18, § 2, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek
k) de verbintenis om het gecoördineerde actieprogramma bedoeld in artikel 410/18, § 2, 2° van het decreetgevend deel van het Wetboek uit te voeren;
l) de verbintenis om de door de Regering vastgestelde beroepsgedragsregels, bedoeld in artikel 410/18, § 2, 5° van het decreetgevend deel van het Wetboek, na te leven;
m) een verbintenis om een jaarlijks activiteitenverslag in te dienen, als bedoeld in artikel 410/18, § 2, 4° van decreetgevend deel van het Wetboek
n) de verbintenis om de geldende reglementering inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonsgegevens, alsook de bepalingen inzake het beroepsgeheim en het medisch geheim na te leven, overeenkomstig artikel 12/59, 3° ;
o) de verbintenis om de in artikel 12/59, lid 4, bedoelde wetgeving inzake opsporen na te leven;
p) de verbintenis om een of meer programma's voor preventieve geneeskunde te beheren, als bedoeld in artikel 12/59, 7° ;
q) de verbintenis om een systeem van samenwerking als bedoeld in artikel 12/59, lid 9, in te stellen;
2° een uittreksel uit de notulen van de vergadering van de raad van bestuur waarop de beslissing tot het aanvragen van de erkenning werd genomen;
3° het bewijs van het mandaat van de vertegenwoordiger bedoeld in 1°, b), wanneer dat mandaat niet bekendgemaakt is in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad ;
4° een verklaring op erewoord waaruit blijkt dat ten minste één lid van het multidisciplinair team een masterdiploma in de geneeskunde heeft;
5° indien de lokalen toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, een beschrijving van deze lokalen die, in voorkomend geval met foto's of plannen, de toegankelijkheid rechtvaardigt ;
6° wanneer de lokalen niet toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, elk document dat een afwijking van de verplichting tot toegankelijkheid rechtvaardigt, vergezeld van de oplossingen bedoeld in artikel 12/54, § 2, laatste lid;
7° het bewijs van beroepsaansprakelijkheidsverzekering;
8° het protocol met de technische en organisatorische maatregelen die het operatiecentrum voor preventieve geneeskunde toepast om de veiligheid van de door hem verwerkte persoonsgegevens te waarborgen;
9° de bewijzen die vereist zijn in de specifieke erkenningsvoorwaarden van elk programma voor preventieve geneeskunde dat het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde verbindt te beheren;
10° elk ander document dat het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde nuttig acht ter ondersteuning van zijn aanvraag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/61. [1 § 1. Het Agentschap bericht ontvangst van de erkenningsaanvraag via de elektronische weg binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het dossier.
§ 2. Indien het dossier onvolledig is, vraagt het Agentschap binnen een maand na ontvangst van het dossier om de ontbrekende of onvolledige documenten.
Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde beschikt over een termijn van een maand vanaf de in lid 1 bedoelde aanvraag om zijn dossier te vervolledigen. Zo niet wordt de erkenningsaanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.
§ 3. Het Agentschap zendt het volledige dossier, vergezeld van zijn advies, binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier toe aan de Minister.
§ 4. De Minister neemt een beslissing over de erkenningsaanvragen binnen twee maanden na toezending van het volledige dossier door het Agentschap.
De Minister of zijn afgevaardigde stelt het betrokken operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde in kennis van zijn beslissing. Een afschrift van de beslissing wordt aan het Agentschap toegezonden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 3. - Subsidiëring
Art. 12/62.[1 § 1. Het gedeelte van de subsidie dat bestemd is voor de personeelskosten wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden.
Voor elke categorie en schaalanciënniteit wordt de in tabel 1 van bijlage 146 opgenomen schaal vermenigvuldigd met het aantal werknemers dat onder die categorie en schaalanciënniteit valt, berekend op basis van een voltijdsequivalent van 38 uur per week.
In afwijking van lid 2 wordt voor elke categorie en schaalanciënniteit de in tabel 2 van bijlage 146 opgenomen schaal vermenigvuldigd met het aantal werknemers dat onder die categorie en schaalanciënniteit valt, berekend op basis van een voltijdsequivalent, d.w.z. 38 uur per week, wanneer het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde onder het gezag van het paritair comité 329 valt.
Voor de toepassing van het tweede en derde lid wordt het aantal voltijdsequivalenten per categorie voor vijf jaar door de Minister in het erkenningsbesluit vastgesteld.
Voor de toepassing van de leden 2 en 3 wordt de anciënniteit bepaald op basis van de anciënniteit die van toepassing is voor de betaling van de bezoldiging in januari van het betrokken boekjaar. De anciënniteit bij een vorige werkgever wordt alleen in aanmerking genomen wanneer deze is gecertificeerd volgens de regels die zijn vastgesteld door het paritair comité dat verantwoordelijk is voor het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde.
Voor de toepassing van de leden 2 tot en met 5 worden personeelsleden wier bezoldiging geheel of gedeeltelijk door een andere toelage wordt gefinancierd, niet in aanmerking genomen voorzover hun bezoldiging door die andere toelage wordt gedekt.
De bedragen van de schalen in bijlage 146 zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 109,34 op 1 oktober 2021 in de basis 2013 = 100. Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 tot instelling van een stelsel van koppeling van bepaalde uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Koninkrijk.
§ 2. Het gedeelte van de subsidie dat bestemd is voor de dekking van de exploitatiekosten omvat een vast gedeelte dat gemeenschappelijk is voor alle operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en een specifiek vast gedeelte per opdracht.
Het gemeenschappelijk forfaitair bedrag is gelijk aan een bedrag van 10.000,00 euro, vermenigvuldigd met het aantal overeenkomstig paragraaf 1 in voltijdsequivalenten vastgestelde werknemers, waarbij worden opgeteld de werknemers die zijn belast met de in het erkenningsbesluit bedoelde taken en wier bezoldiging geheel of gedeeltelijk door een andere subsidie wordt gefinancierd, voor zover hun bezoldiging door die andere subsidie wordt gedekt.
Het specifieke forfaitaire bedrag wordt door de Regering vastgesteld voor elk [2 van de stuuropdrachten bedoeld in artikel 410/17, eerste lid,]2 van het decreetgevend deel van het Wetboek Dit deel wordt toegekend aan het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde naar gelang van de opdrachten waarvoor het is erkend en die in het erkenningsbesluit zijn gespecificeerd.
Het bedrag van 10.000,00 euro bedoeld in het tweede lid is gekoppeld aan het spilindexcijfer 109,34 op 1 oktober 2021 in de basis 2013 = 100. Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 tot instelling van een stelsel van koppeling van bepaalde uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Koninkrijk.
§ 3. De artikelen 12/1 en 12/2 zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde subsidie.]1
----------
(1)
(2)
Art. 12/63. [1 De minister stelt bij omzendbrief de lijst vast van de subsidiabele kosten die ten laste komen van de subsidie, bedoeld in artikel 12/62.
Deze omzendbrief biedt het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde de mogelijkheid om de subsidiabele personeelskosten die het in artikel 12/62, lid 1, bedoelde bedrag overschrijden, als werkingskosten aan te rekenen.
Deze omzendbrief wordt elektronisch toegezonden aan de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/64. [1 § 1. In afwijking van artikel 12/62 behoudt het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde dat voor het jaar 2022 een subsidie heeft ontvangen waarvan het bedrag hoger is dan het overeenkomstig artikel 12/62 berekende bedrag, het voordeel van het voor het jaar 2022 ontvangen bedrag.
§ 2. De artikelen 12/1 en 12/2 zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde subsidie, met uitzondering van de in artikel 12/1, paragraaf 1, tweede en derde alinea, bedoelde indexering.
§ 3. Artikel 12/63 is van toepassing op de krachtens paragraaf 1 toegekende subsidie.
§ 4. Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde dat voor een begrotingsjaar een subsidie heeft ontvangen die overeenkomstig artikel 12/62 is berekend, kan geen aanspraak meer maken op het voordeel van dit artikel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/65. [1 Overeenkomstig artikel 410/20, § 2 van het decreetgevend deel van het Wetboek worden de balans en de resultatenrekening opgesteld op basis van het model opgenomen in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 4. - Evaluatie
Art. 12/66. [1 De Minister stelt het model van activiteitenverslag, bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend deel van het Wetboek op.
Dit model bevat :
1° de partijen bedoeld in artikel 12/3;
2° de gegevens met betrekking tot de uitvoering van het gecoördineerde actieprogramma bedoeld in artikel 12/57 ;
3° het dossier bedoeld in artikel 12/2 dat het gebruik van de subsidie rechtvaardigt;
4° de gegevens die nodig zijn om na te gaan of aan de in artikel 12/60 bedoelde erkenningsvoorwaarden is voldaan.
Het verslag bedoel in artikel 46 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt aan het Agentschap overgemaakt overeenkomstig artikel 12/3.]1
----------
(1)
Art. 12/67. [1 Op basis van het in artikel 46 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde verslag analyseert het agentschap elk jaar de gegevens bedoeld in artikel 12/66, tweede lid, 2°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/68. [1 § 1. De evaluatie van het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde is gebaseerd op :
1° het gecoördineerde actieprogramma ;
2° de ingediende activiteitenverslagen ;
3° eerdere evaluatieverslagen.
§ 2. De evaluatie heeft tot doel:
1° de positieve of negatieve verschillen tussen het gecoördineerde actieprogramma en de uitgevoerde acties op te merken en toe te lichten;
2° aanbevelingen op te stellen om de acties en praktijken van het operationeel centrum voor preventieve geneeskunde te verbeteren.
§ 3. De evaluatie vindt plaats tijdens een evaluatiegesprek dat, voor zover mogelijk, bestaat uit :
1° alle leden van het multidisciplinair team van het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde ;
2° alle personeelsleden van het Agentschap die belast zijn met de evaluatie van het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde;
3° eventueel andere personen die gezamenlijk worden uitgenodigd door het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde en het Agentschap.
Het evaluatiegesprek vindt plaats op initiatief van het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde of op initiatief van het Agentschap, ten minste om de drie jaar.
§ 4 Na afloop van het evaluatiegesprek stelt het Agentschap een evaluatieverslag op.
Dit evaluatieverslag wordt binnen een maand na het evaluatiegesprek elektronisch toegezonden aan het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde.
Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde beschikt over een termijn van een maand, te rekenen vanaf de ontvangst van het evaluatieverslag, om zijn opmerkingen langs elektronische weg aan het Agentschap te doen toekomen.
Het Agentschap neemt de opmerkingen van het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde op in het definitieve evaluatieverslag.
§ 5. Het definitieve evaluatieverslag wordt binnen drie maanden na het evaluatiegesprek elektronisch toegezonden aan het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde en de stuurgroep.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 5. - Controle en sancties
Onderafdeling 1. - Controle
Art. 12/69. [1 § 1. De administratieve controle bestaat erin na te gaan of aan de voorwaarden voor erkenning van het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde is voldaan.
De financiële controle bestaat uit de verificatie van het gebruik van de eventueel aan het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde toegekende subsidies.
§ 2. De conclusies van de in artikel 410/21, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde administratieve controle worden binnen zeven maanden na de indiening van het jaarlijkse activiteitenverslag en binnen drie maanden na het einde van de controle langs elektronische weg aan het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde toegezonden.
De conclusies van de in artikel 2, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde financiële controle worden binnen zeven maanden na de indiening van het jaarlijkse activiteitenverslag en binnen drie maanden na het einde van de controle langs elektronische weg aan het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde toegezonden.
Het operationaliseringcentrum voor preventieve geneeskunde beschikt over een termijn van een maand vanaf de ontvangst van de conclusies om zijn opmerkingen aan het Agentschap voor te leggen. Het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde heeft de mogelijkheid om voorstellen te doen om eventuele problemen te verhelpen.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2 is artikel 12/70 van toepassing indien de conclusies van de audit kunnen leiden tot intrekking van de erkenning.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - Intrekking van de erkenning
Art. 12/70. [1 § 1. Wanneer het Agentschap vaststelt dat een operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde niet langer aan de erkenningsvoorwaarden voldoet of zijn verplichtingen niet nakomt, stelt het het operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde in kennis van de vastgestelde tekortkomingen en van de termijn waarbinnen het aan de eisen moet voldoen; deze termijn mag niet korter zijn dan een maand vanaf de kennisgeving van de tekortkomingen.
§ 2. Aan het eind van de conformiteitstermijn doet het Agentschap een voorstel tot intrekking van de erkenning indien de geconstateerde tekortkomingen blijven bestaan, waarvan het kennis geeft aan het betrokken operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde.
2. Binnen een termijn van ten minste vijftien dagen na de in lid 1 bedoelde kennisgeving wordt het betrokken operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde uitgenodigd voor een hoorzitting om zijn argumenten naar voren te brengen. Hij kan zich laten bijstaan door de raadsheer van zijn keuze.
Binnen een termijn van vijftien dagen na het verhoor wordt een proces-verbaal van verhoor waarbij elk nieuw element wordt gevoegd, opgesteld en ter kennis gebracht van het gehoorde operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde dat over vijftien dagen beschikt om zijn opmerkingen te laten gelden.
Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.
§ 3. De Minister beslist over het voorstel tot intrekking van erkenning binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier.]1
----------
(1)
Art. 12/71. [1 In geval van intrekking van de accreditatie waarborgt de regering de continuïteit van het programma voor preventieve geneeskunde door binnen zes maanden een ander operationaliseringscentrum voor preventieve geneeskunde te accrediteren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
HOOFDSTUK 4. - Operatoren inzake gezondheidsbevordering
Afdeling 1. - Organisatie
Art. 12/72. [1 § 1. Om de hun toevertrouwde taken naar behoren te kunnen vervullen, beschikken de operatoren van de gezondheidsbevordering over lokalen die aan hun taken zijn aangepast.
§ 2. Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op de operatoren van de gezondheidsbevordering wier taak erin bestaat het publiek in hun lokalen te ontvangen.
De lokalen moeten voor exclusief gebruik bestemd zijn, duidelijk geïdentificeerd zijn en toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit.
Voor lokalen waarin op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel een operator in gezondheidsbevordering is gevestigd, wordt de toegankelijkheid voor personen met beperkte mobiliteit ten laatste gewaarborgd :
1° na de eerste verbouwingswerken die in de bedoelde lokalen worden uitgevoerd, met de uitzonderingen voorzien in artikel 414, § 2 van de gewestelijke stedenbouwkundige handleiding;
2° na de verplaatsing van de activiteiten naar nieuwe lokalen die werden gebouwd of verbouwd op basis van een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd na 3 juli 1999.
De operator inzake gezondheidsbevordering, die beschikt over lokalen die toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, kan zijn activiteiten niet overbrengen naar lokalen die niet toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit.
Indien de lokalen om een van de in lid 3 genoemde redenen niet toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, biedt de operator inzake gezondheidsbevordering personen met beperkte mobiliteit of met een zintuiglijke handicap alternatieve oplossingen die hen in staat stellen gebruik te maken van dezelfde diensten als personen zonder handicap.
§ 3. De operatoren inzake gezondheidsbevordering beschikken over het nodige meubilair en de nodige uitrusting om hun taken uit te voeren.
De operatoren inzake gezondheidsbevordering beschikken over de nodige instrumenten om bekendheid te geven aan hun werk.]1
----------
(1)
Art. 12/73. [1 § 1. De minister stelt op advies van de stuurgroep een modelprogramma van gecoördineerde acties op.
De operator inzake gezondheidsbevordering gebruikt dit model om zijn programma van gecoördineerde acties op te stellen.
De operator inzake gezondheidsbevordering stelt zijn programma van gecoördineerde acties op in overleg met de betrokken plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering.
§ 2. De operator inzake gezondheidsbevordering dient zijn gecoördineerd actieprogramma binnen drie maanden na de goedkeuring ervan elektronisch in bij het Agentschap.
Het Agentschap zendt dit gecoördineerde actieprogramma, vergezeld van zijn advies, binnen twee maanden na ontvangst van de in lid 1 of lid 2 bedoelde elektronische indiening toe aan de Minister.
De Minister keurt het gecoördineerde actieprogramma binnen drie maanden na ontvangst van het gecoördineerde actieprogramma en het advies van het Agentschap goed.
§ 3. Het gecoördineerde actieprogramma is in ontwikkeling. De operator inzake gezondheidsbevordering past het gecoördineerde actieprogramma aan als gevolg van het effect van de maatregelen in het programma, aanpassingen aan het plan en veranderingen in de gezondheidssituatie.
De in paragraaf 2 bedoelde procedure is van toepassing op aanpassingen van de in het gecoördineerde actieprogramma vastgestelde doelstellingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/74. [1 De beroepsgedragsregels bedoeld in artikel 410/26, § 2, eerste lid, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn opgenomen in bijlage 144.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 2. - Erkenning
Art. 12/75. [1 Uiterlijk binnen zes maanden na de aanneming van het plan bepaalt de Regering, op voorstel van het stuurcomité, aan de hand van de transversale en thematische doelstellingen van dit plan, welke opdrachten zij wenst toe te vertrouwen aan erkende operatoren inzake gezondheidsbevordering.]1
----------
(1)
Art. 12/76. [1 Naast de voorwaarden van artikel 410/26, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek, moet de operator inzake gezondheidsbevordering, om te worden erkend :
1° over lokalen beschikken die voldoen aan de vereisten van artikel 12/72, § 2 wanneer deze vereisten op hem van toepassing zijn;
2° zich ertoe verbinden de opdrachten uit te voeren waarvoor hij de erkenning vraagt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/77. [1 De aanvraag tot erkenning wordt door de operator inzake gezondheidsbevordering bij het Agentschap ingediend, na bekendmaking van een oproep tot het indienen van aanvragen in het Belgisch Staatsblad. De termijn voor indiening van de aanvraag wordt in het oproepingsbericht vermeld.
Voor elk van de door de Regering overeenkomstig artikel 12/75 vastgestelde opdrachten kan een afzonderlijke oproep worden gedaan.
De aanvraag omvat:
1° een formulier, opgesteld door het Agentschap en ingevuld door de operator inzake gezondheidsbevordering, dat het volgende bevat :
a) het ondernemingsnummer;
b) de identiteit van de operator inzake gezondheidsbevordering, de hoedanigheid en het mandaat van zijn vertegenwoordiger;
c) het adres van de hoofdvestiging ;
d) in voorkomend geval, de adressen van eventuele nevenvestigingen;
e) contactgegevens, zoals post, e-mail, telefoon... ;
f) de dagen en werkuren van de operator inzake gezondheidsbevordering;
g) het aantal personeelsleden, met inbegrip van de werktijden;
h) de functies binnen het multidisciplinair team in voltijdequivalenten ;
i) de verbintenis om een gecoördineerd actieprogramma op te stellen, zoals bedoeld in artikel 410/26, § 2, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek
j) de verbintenis om het gecoördineerde actieprogramma bedoeld in artikel 410/26, § 2, 1° van het decreetgevend deel van het Wetboek uit te voeren;
k) de verbintenis om de door de Regering vastgestelde beroepsgedragsregels, bedoeld in artikel 410/26, § 2, 3° van het decreetgevend deel van het Wetboek, na te leven;
l) de verbintenis om samen te werken met de plaatselijke centra voor gezondheidsbevordering die overeenstemmen met zijn werkgebied, als bedoeld in artikel 410/26, § 2, 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
m) de verbintenis om een jaarlijks activiteitenverslag in te dienen, als bedoeld in artikel 410/26, § 2, 4° van decreetgevend deel van het Wetboek
n) de verbintenis om de opdrachten uit te voeren waarvoor de erkenning wordt aangevraagd.
o) de handtekening van de onder b) bedoelde vertegenwoordiger;
2° een uittreksel uit de notulen van de vergadering van de raad van bestuur waarop de beslissing tot het aanvragen van de erkenning werd genomen;
3° het bewijs van het mandaat van de vertegenwoordiger bedoeld in 1°, b), wanneer dat mandaat niet bekendgemaakt is in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad ;
4° voor de operatoren inzake gezondheidsbevordering die onderworpen zijn aan de verplichting van artikel 12/72, § 2, indien de lokalen toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, een beschrijving van deze lokalen die, in voorkomend geval met foto's of plannen, de toegankelijkheid rechtvaardigt ;
5° voor de operatoren inzake gezondheidsbevordering die onderworpen zijn aan de verplichting van artikel 12/72, § 2, wanneer de lokalen niet toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, elk document dat een afwijking van de verplichting tot toegankelijkheid rechtvaardigt, vergezeld van de oplossingen bedoeld in artikel 12/54, § 2, laatste lid;
6° elk ander document dat de operator inzake gezondheidsbevordering nuttig acht ter ondersteuning van zijn aanvraag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/78. [1 § 1. Het Agentschap bericht ontvangst van de erkenningsaanvraag via de elektronische weg binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het dossier.
§ 2. Indien het dossier onvolledig is, vraagt het Agentschap binnen een maand na ontvangst van het dossier om de ontbrekende of onvolledige documenten.
De operator inzake gezondheidsbevordering beschikt over een termijn van een maand, te rekenen vanaf de in lid 1 bedoelde aanvraag, om zijn dossier te vervolledigen. Doet hij dit niet, dan wordt zijn erkenningsaanvraag onontvankelijk verklaard.
§ 3. Het Agentschap zendt het volledige dossier, vergezeld van zijn advies, binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier toe aan de Minister.
§ 4. De Minister neemt een beslissing over de erkenningsaanvragen binnen twee maanden na toezending van het volledige dossier door het Agentschap.
De Minister of zijn afgevaardigde deelt zijn beslissing mee aan de betrokken operator inzake gezondheidsbevordering. Een afschrift van het besluit wordt aan het Agentschap toegezonden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 3. - Subsidiëring
Art. 12/79.[1 § 1. Het gedeelte van de subsidie dat bestemd is voor de personeelskosten wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden.
Voor elke categorie en schaalanciënniteit wordt de in tabel 1 van bijlage 146 opgenomen schaal vermenigvuldigd met het aantal werknemers dat onder die categorie en schaalanciënniteit valt, berekend op basis van een voltijdsequivalent van 38 uur per week.
In afwijking van lid 2 wordt voor elke categorie en schaalanciënniteit de in tabel 2 van bijlage 146 opgenomen schaal vermenigvuldigd met het aantal werknemers dat onder die categorie en schaalanciënniteit valt, berekend op basis van een voltijdsequivalent, d.w.z. 38 uur per week, wanneer operator inzake gezondheidsbevordering onder het gezag van het paritair comité 329 valt.
Voor de toepassing van het tweede en derde lid wordt het aantal voltijdsequivalenten per categorie voor vijf jaar door de Minister in het erkenningsbesluit vastgesteld.
Voor de toepassing van de leden 2 en 3 wordt de anciënniteit bepaald op basis van de anciënniteit die van toepassing is voor de betaling van de bezoldiging in januari van het betrokken boekjaar. De anciënniteit bij een vorige werkgever wordt alleen in aanmerking genomen wanneer deze is gecertificeerd volgens de regels die zijn vastgesteld door het paritair comité dat verantwoordelijk is voor de operator inzake gezondheidsbevordering.
Voor de toepassing van de leden 2 tot en met 5 worden personeelsleden wier bezoldiging geheel of gedeeltelijk door een andere toelage wordt gefinancierd, niet in aanmerking genomen voorzover hun bezoldiging door die andere toelage wordt gedekt.
De bedragen van de schalen in bijlage 146 zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 109,34 op 1 oktober 2021 in de basis 2013 = 100. Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 tot instelling van een stelsel van koppeling van bepaalde uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Koninkrijk.
§ 2. Het gedeelte van de subsidie dat bestemd is voor de dekking van de exploitatiekosten omvat een vast gedeelte dat gemeenschappelijk is voor alle operatoren inzake gezondheidsbevordering en een specifiek vast gedeelte per opdracht.
Het gemeenschappelijk forfaitair bedrag is gelijk aan een bedrag van 10.000,00 euro, vermenigvuldigd met het aantal overeenkomstig paragraaf 1 in voltijdsequivalenten vastgestelde werknemers, waarbij worden opgeteld de werknemers die zijn belast met de in het erkenningsbesluit bedoelde taken en wier bezoldiging geheel of gedeeltelijk door een andere subsidie wordt gefinancierd, voor zover hun bezoldiging door die andere subsidie wordt gedekt.
Het specifieke forfaitaire bedrag wordt door de Regering vastgesteld voor elk van de taken [2 die zijn vastgesteld in uitvoering van artikel 410/25, tweede lid,]2 van het decreetgevend deel van het Wetboek Dit deel wordt toegekend aan de operator inzake gezondheidsbevordering naargelang van de opdrachten waarvoor hij erkend is, en gespecificeerd in het erkenningsbesluit.
Het bedrag van 10.000,00 euro bedoeld in het tweede lid is gekoppeld aan het spilindexcijfer 109,34 op 1 oktober 2021 in de basis 2013 = 100. Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 tot instelling van een stelsel van koppeling van bepaalde uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Koninkrijk.
§ 3. De artikelen 12/1 en 12/2 zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde subsidie.]1
----------
(1)
(2)
Art. 12/80. [1 De Minister stelt bij omzendbrief de lijst vast van de subsidiabele kosten die ten laste komen van de subsidie, bedoeld in artikel 12/79.
Deze omzendbrief biedt de operator inzake gezondheidsbevordering de mogelijkheid om de subsidiabele personeelskosten die het in artikel 12/79, paragraaf 1, bedoelde bedrag overschrijden, als werkingskosten aan te rekenen.
Deze omzendbrief wordt elektronisch toegezonden aan de operatoren inzake gezondheidsbevordering.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/81. [1 § 1. In afwijking van artikel 12/79 behoudt de operator inzake gezondheidsbevordering die voor het jaar 2022 een subsidie heeft ontvangen waarvan het bedrag hoger is dan het overeenkomstig artikel 12/79 berekende bedrag, het voordeel van het voor het jaar 2022 ontvangen bedrag.
§ 2. De artikelen 12/1 en 12/2 zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde subsidie, met uitzondering van de in artikel 12/1, paragraaf 1, tweede en derde alinea, bedoelde indexering.
§ 3. Artikel 12/80 is van toepassing op de krachtens paragraaf 1 toegekende subsidie.
§ 4. De operator inzake gezondheidsbevordering die voor een begrotingsjaar een subsidie heeft ontvangen die overeenkomstig artikel 12/79 is berekend, kan geen aanspraak meer maken op het voordeel van dit artikel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/82. [1 Overeenkomstig artikel 410/29 van het decreetgevend deel van het Wetboek worden de balans en de resultatenrekening opgesteld op basis van het model opgenomen in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 4. - Evaluatie
Art. 12/83. [1 De Minister stelt het model van activiteitenverslag, bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend deel van het Wetboek op.
Dit model bevat :
1° de partijen bedoeld in artikel 12/3;
2° de gegevens met betrekking tot de uitvoering van het gecoördineerde actieprogramma bedoeld in artikel 12/74 ;
3° het dossier bedoeld in artikel 12/2 dat het gebruik van de subsidie rechtvaardigt;
4° de gegevens die nodig zijn om na te gaan of aan de in artikel 12/76 bedoelde erkenningsvoorwaarden is voldaan.
Het verslag bedoel in artikel 46 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt aan het Agentschap overgemaakt overeenkomstig artikel 12/3.]1
----------
(1)
Art. 12/84. [1 Op basis van het in artikel 46 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde verslag analyseert het agentschap elk jaar de gegevens bedoeld in artikel 12/83, tweede lid, 2°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/85. [1 § 1. De evaluatie van de operator inzake gezondheidsbevordering is gebaseerd op:
1° het gecoördineerde actieprogramma ;
2° de ingediende activiteitenverslagen ;
3° eerdere evaluatieverslagen.
§ 2. De evaluatie heeft tot doel:
1° de positieve of negatieve verschillen tussen het gecoördineerde actieprogramma en de uitgevoerde acties op te merken en toe te lichten;
2° aanbevelingen op te stellen om de acties en praktijken van de operator inzake gezondheidsbevordering te verbeteren.
§ 3. De evaluatie vindt plaats tijdens een evaluatiegesprek dat, voor zover mogelijk, bestaat uit :
1° alle leden van het multidisciplinair team van de operator inzake gezondheidsbevordering;
2° alle personeelsleden van het Agentschap die belast zijn met de evaluatie van de operator inzake gezondheidsbevordering ;
3° eventueel andere personen die gezamenlijk door operator inzake gezondheidsbevordering en het Agentschap worden uitgenodigd.
Het evaluatiegesprek vindt plaats op initiatief van de operator inzake gezondheidsbevordering of op initiatief van het Agentschap, ten minste om de drie jaar.
§ 4 Na afloop van het evaluatiegesprek stelt het Agentschap een evaluatieverslag op.
Dit evaluatieverslag wordt binnen een maand na het evaluatiegesprek elektronisch toegezonden aan de operator inzake gezondheidsbevordering.
De operator inzake gezondheidsbevordering beschikt over een termijn van een maand, te rekenen vanaf de ontvangst van het evaluatieverslag, om zijn opmerkingen langs elektronische weg aan het Agentschap te doen toekomen.
Het Agentschap neemt de opmerkingen van de operator inzake gezondheidsbevordering op in het definitieve evaluatieverslag.
§ 5. Het definitieve evaluatieverslag wordt binnen drie maanden na het evaluatiegesprek elektronisch toegezonden aan de operator inzake gezondheidsbevordering en de stuurgroep.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 5. - Controle en sancties
Onderafdeling 1. - Controle
Art. 12/86. [1 § 1. De administratieve controle bestaat erin na te gaan of aan de voorwaarden voor erkenning van de operator inzake gezondheidsbevordering wordt voldaan.
De financiële controle bestaat uit het controleren van het gebruik van de aan de operator inzake gezondheidsbevordering toegekende subsidies.
§ 2. De conclusies van de in artikel 410/14, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde administratieve controle worden binnen zeven maanden na de indiening van het jaarlijkse activiteitenverslag en binnen drie maanden na het einde van de controle langs elektronische weg aan de operator inzake gezondheidsbevordering toegezonden.
§ 2. De conclusies van de in artikel 410/14, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde financiële controle worden binnen tien maanden na de indiening van het jaarlijkse activiteitenverslag en binnen drie maanden na het einde van de controle langs elektronische weg aan de operator inzake gezondheidsbevordering toegezonden.
De operator inzake gezondheidsbevordering beschikt over een termijn van een maand vanaf de ontvangst van de conclusies om zijn opmerkingen aan het Agentschap voor te leggen. De operator inzake gezondheidsbevordering heeft de mogelijkheid om voorstellen te doen om eventuele problemen te verhelpen.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2 is artikel 12/87 van toepassing indien de conclusies van de audit kunnen leiden tot intrekking van de erkenning.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - Intrekking van de erkenning
Art. 12/87. [1 § 1. Wanneer het Agentschap vaststelt dat een operator inzake gezondheidsbevordering niet langer aan de erkenningsvoorwaarden voldoet of zijn verplichtingen niet nakomt, stelt het de operator inzake gezondheidsbevordering in kennis van de vastgestelde tekortkomingen en van de termijn waarbinnen het aan de eisen moet voldoen; deze termijn mag niet korter zijn dan een maand vanaf de kennisgeving van de tekortkomingen.
§ 2. Aan het eind van de conformiteitstermijn doet het Agentschap een voorstel tot intrekking van de erkenning indien de geconstateerde tekortkomingen blijven bestaan, waarvan het kennis geeft aan de betrokken operator inzake gezondheidsbevordering.
2. Binnen een termijn van ten minste vijftien dagen na de in lid 1 bedoelde kennisgeving wordt de betrokken operator inzake gezondheidsbevordering uitgenodigd voor een hoorzitting om zijn argumenten naar voren te brengen. Hij kan zich laten bijstaan door de raadsheer van zijn keuze.
Binnen een termijn van vijftien dagen na het verhoor wordt een proces-verbaal van verhoor waarbij elk nieuw element wordt gevoegd, opgesteld en ter kennis gebracht van de gehoorde operator inzake gezondheidsbevordering die over vijftien dagen beschikt om zijn opmerkingen te laten gelden.
Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.
§ 3. De Minister beslist over het voorstel tot intrekking van erkenning binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK 5. - Federaties voor gezondheidsbevordering en preventie
Art. 12/88. [1 De aanvraag tot erkenning wordt door de federatie voor gezondheidsbevordering en preventie bij het Agentschap ingediend, na bekendmaking van een oproep tot het indienen van aanvragen in het Belgisch Staatsblad. De termijn voor indiening van de aanvraag wordt in het oproepingsbericht vermeld.
De aanvraag omvat:
1° een formulier, opgesteld door het Agentschap en ingevuld door de federatie voor gezondheidsbevordering en preventie, dat het volgende bevat:
a) het ondernemingsnummer;
b) de identiteit van de federatie voor gezondheidsbevordering en preventie, de hoedanigheid en het mandaat van zijn vertegenwoordiger;
c) het adres van de hoofdvestiging ;
d) in voorkomend geval, de adressen van eventuele nevenvestigingen;
e) contactgegevens, zoals post, e-mail, telefoon... ;
f) het aantal leden van de federatie voor gezondheidsbevordering en preventie;
g) de handtekening van de onder b) bedoelde vertegenwoordiger;
2° een uittreksel uit de notulen van de vergadering van de raad van bestuur waarop de beslissing tot het aanvragen van de erkenning werd genomen;
3° het bewijs van het mandaat van de vertegenwoordiger bedoeld in 1°, b), wanneer dat mandaat niet bekendgemaakt is in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad ;
4° het activiteitenprogramma bedoeld in artikel 410/32, § 3, 3°, van het decreetgevend wetboek;
5° elk ander document dat de federatie voor gezondheidsbevordering en preventie nuttig acht ter ondersteuning van zijn aanvraag.]1
----------
(1)
Art. 12/89. [1 Het Agentschap bericht ontvangst van de erkenningsaanvraag via de elektronische weg binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het dossier.
§ 2. Indien het dossier onvolledig is, vraagt het Agentschap binnen een maand na ontvangst van het dossier om de ontbrekende of onvolledige documenten.
De federatie voor gezondheidsbevordering en preventie beschikt over een termijn van een maand vanaf de in lid 1 bedoelde aanvraag om zijn dossier te vervolledigen. Zo niet wordt de erkenningsaanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.
§ 3. Het Agentschap zendt het volledige dossier, vergezeld van zijn advies, binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier toe aan de Minister.
§ 4. De Minister neemt een beslissing over de erkenningsaanvragen binnen twee maanden na toezending van het volledige dossier door het Agentschap.
De Minister of zijn afgevaardigde deelt zijn beslissing mee aan de betrokken federatie voor gezondheidsbevordering en preventie. Een afschrift van het besluit wordt aan het Agentschap toegezonden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/90. [1 § 1. Aan elke erkende federatie voor gezondheidsbevordering en preventie wordt een subsidie van 82.000,00 euro toegekend.
§ 2. Het bedrag van 10.000,00 euro bedoeld in paragraaf 1 is gekoppeld aan het spilindexcijfer 109,34 op 1 oktober 2021 in de basis 2013 = 100. Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 tot instelling van een stelsel van koppeling van bepaalde uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Koninkrijk.
§ 3. De artikelen 12/1 en 12/2 zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde subsidie.
§ 4. De Minister stelt bij omzendbrief de lijst vast van de subsidiabele kosten die ten laste komen van de subsidie, bedoeld in dit artikel.
Deze omzendbrief wordt elektronisch toegezonden aan de federaties voor gezondheidsbevordering en preventie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/91. [1 § 1. Wanneer het Agentschap vaststelt dat een federatie voor gezondheidsbevordering en preventie niet langer aan de erkenningsvoorwaarden voldoet of zijn verplichtingen niet nakomt, stelt het deze federatie voor gezondheidsbevordering en preventie in kennis van de vastgestelde tekortkomingen en van de termijn waarbinnen het aan de eisen moet voldoen; deze termijn mag niet korter zijn dan een maand vanaf de kennisgeving van de tekortkomingen.
§ 2. Aan het eind van de conformiteitstermijn doet het Agentschap een voorstel tot intrekking van de erkenning indien de geconstateerde tekortkomingen blijven bestaan, waarvan het kennis geeft aan de betrokken federatie voor gezondheidsbevordering en preventie.
Binnen een termijn van ten minste vijftien dagen na de in lid 1 bedoelde kennisgeving wordt de betrokken federatie voor gezondheidsbevordering en preventie uitgenodigd voor een hoorzitting om zijn argumenten naar voren te brengen. Ze kan zich laten bijstaan door de raadsheer van zijn keuze.
Binnen een termijn van vijftien dagen na het verhoor wordt een proces-verbaal van verhoor waarbij elk nieuw element wordt gevoegd, opgesteld en ter kennis gebracht van de gehoorde federatie voor gezondheidsbevordering en preventie die over vijftien dagen beschikt om zijn opmerkingen te laten gelden.
Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.
§ 3. De Minister beslist over het voorstel tot intrekking van erkenning binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
HOOFDSTUK 6. - Departement of afdeling medisch toezicht op het werk
Afdeling 1. - Erkenning
Art. 12/92. [1 § 1. De toegankelijkheid bedoeld in artikel 410/37, eerste lid, 7°, van het decreetgevend Wetboek is niet van toepassing op de lokalen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit artikel als onderzoekscentra geëxploiteerd zijn.
De toegankelijkheid van de genoemde lokalen moet uiterlijk gewaarborgd zijn:
1° na de eerste verbouwingswerken uitgevoerd in de bedoelde lokalen na de inwerkingtreding van dit artikel, behoudens de uitzonderingen voorzien in artikel 414, § 2, van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw;
2° na de verhuizing van het examencentrum naar nieuwe lokalen die werden gebouwd of verbouwd op basis van een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd na 3 juli 1999.
§ 2. De toegankelijkheid bedoeld in artikel 410/37, eerste lid, 7°, van het decreetgevend Wetboek is niet van toepassing op de mobiele onderzoekscentra die geëxploiteerd zijn op het ogenblijk van de inwerkingtreding van dit artikel.
§ 3. Wanneer het examencentrum in aanmerking komt voor een afwijking als bedoeld in de paragrafen 1 en 2, biedt het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk alternatieve oplossingen aan personen met beperkte mobiliteit of personen lijdend aan een sensoriële handicap zodat zij gebruik kunnen maken van dezelfde diensten als valide personen.]1
----------
(1)
Art. 12/93. [1 De erkenningsaanvraag wordt door het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk bij het Agentschap ingediend.
De aanvraag omvat:
1° een formulier, opgesteld door het Agentschap en ingevuld door het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk, met vermelding van:
a) het ondernemingsnummer;
b) de identiteit van het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk, de hoedanigheid en het mandaat van zijn vertegenwoordiger;
c) het adres van de hoofdvestiging
d) in voorkomend geval, de adressen van eventuele bijkantoren;
e) contactgegevens, zoals post, e-mail, telefoon, enz;
f) de dagen en uren waarop het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk werkzaam is;
g) het aantal personeelsleden dat betrokken is bij het medisch toezicht, met inbegrip van de werktijden;
h) de taken van het multidisciplinaire team voor medisch toezicht, uitgedrukt in voltijdequivalenten;
i) de verbintenis om de activiteiten uit te oefenen op het geheel of een deel van het grondgebied van het Franse taalgebied, zoals bedoeld in artikel 410/34, eerste lid, 1°, van het decreetgevend Wetboek;
j) de verbintenis om een jaarlijks activiteitenprogramma in te dienen, als bedoeld in artikel 410/34, eerste lid, § 5, van het decreetgevend Wetboek;
k) een verbintenis tot permanente opleiding van het personeel dat belast is met de uitoefening van het medisch toezicht, als bedoeld in artikel 410/34, eerste lid, 6°, van het decreetgevend Wetboek;
l) de verbintenis om in te gaan op elk verzoek van het met de controle belaste personeel van het Agentschap, als bedoeld in artikel 410/34, eerste lid, 12°, van het decreetgevend Wetboek;
m) de verbintenis om een paritair comité te hebben, als bedoeld in artikel 410/36 van het decreetgevend Wetboek;
n) de handtekening van de in punt b) bedoelde vertegenwoordiger;
2° een uittreksel uit de notulen van de vergadering van de raad van bestuur waarop de beslissing tot het aanvragen van de erkenning werd genomen;
3° het bewijs van het mandaat van de vertegenwoordiger bedoeld in 1°, b), wanneer dat mandaat niet bekendgemaakt is in het Belgisch Staatsblad ;
4° een verklaring op erewoord dat het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk onder leiding staat van een geneesheer-diensthoofd die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 410/34, eerste lid, 2°, van het decreetgevend Wetboek;
5° een beschrijving van de infrastructuren en de materiële, technische, wetenschappelijke en financiële middelen nodig om de opdrachten uit te oefenen;
6° voor examencentra die toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, een beschrijving van deze lokalen die, indien nodig met foto's of plannen, de toegankelijkheid verantwoordt;
7° voor examencentra die niet toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit, elk document dat een afwijking van de verplichting tot toegankelijkheid rechtvaardigt, vergezeld van de oplossingen bedoeld in artikel 12/92, § 3 ;
8° een verklaring op erewoord waaruit blijkt dat het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk volledig onafhankelijk is van enige controlegeneeskunde of verzekeringsgeneeskunde;
9° elk ander document dat het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk nuttig acht ter ondersteuning van zijn aanvraag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. 12/94. [1 § 1. De Administratie langs elektronische weg een ontvangstbevestiging van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het dossier.
§ 2. Wanneer het dossier onvolledig is, vraagt het Agentschap de ontbrekende of onvolledige documenten op binnen een termijn van één maand, die ingaat op de datum van ontvangst van het dossier.
Het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk beschikt over een maand, te rekenen vanaf de datum van het in het eerste lid bedoelde aanvraag, om zijn dossier te vervolledigen. Zo niet wordt de erkenningsaanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.
§ 3. Het Agentschap zendt het volledige dossier, vergezeld van zijn advies, binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier aan de Minister.
§ 4. De Minister beslist over de erkenningsaanvragen binnen twee maanden na toezending van het volledige dossier door het Agentschap.
De Minister of zijn afgevaardigde deelt zijn beslissing mee aan het betrokken departement of de betrokken afdeling medisch toezicht op het werk. Een afschrift van het besluit wordt aan het Agentschap toegezonden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 2. - Evaluatie
Art. 12/95. [1 De Minister stelt het model van activiteitenverslag, bedoeld in artikel 46 van het decreet, op.
Dit model bevat:
1° de onderdelen bedoeld in artikel 12/3.
2° de gegevens met betrekking tot de acties inzake gezondheidsbevordering en preventie die door het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk worden uitgevoerd;
3° de gegevens met betrekking tot de re-integratietrajecten bedoeld in de artikelen I.4-72 tot I.4-82 van de Codex voor het welzijn op het werk, waarvoor het departement of de afdeling medisch toezicht tussengekomen is;
4° de gegevens die nodig zijn om na te gaan of de erkenningsvoorwaarden bedoeld in artikel 410/34 van het decreetgevend Wetboek worden nageleefd.
Het in artikel 46 van het decreetgevend Wetboek bedoelde verslag wordt overeenkomstig artikel 12/3 aan het Agentschap toegezonden.]1
----------
(1)
Art. 12/96. [1 § 1. De evaluatie van het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk is gebaseerd op:
1° de ingediende activiteitenverlagen;
2° de vorige evaluatieverslagen.
§ 2. De evaluatie heeft tot doel:
1° de positieve of negatieve verschillen tussen de doelstellingen van het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk en de uitgevoerde acties op te merken en toe te lichten;
2° een kwalitatieve evaluatie uit te voeren van de acties die door het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk worden uitgevoerd;
3° aanbevelingen op te stellen ter verbetering van de kwaliteit van de acties en praktijken van het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk;
4° nieuwe doelstellingen op te stellen voor de acties van de dienst of afdeling voor gezondheidstoezicht op het werk.
§ 3. Het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk voert ten minste om de drie jaar een zelfevaluatie uit.
Het zelfevaluatieverslag wordt elektronisch aan het Agentschap toegezonden.
Het Agentschap maakt, indien nodig, opmerkingen over het hem toegezonden zelfevaluatieverslag.
§ 4. Een evaluatiegesprek vindt plaats op initiatief van het departement van de afdeling medisch toezicht op het werk, dan wel op initiatief van het Agentschap, wanneer een van deze partijen een dergelijk gesprek nuttig acht.
Het evaluatiegesprek omvat, voor zover mogelijk:
1° alle leden van het multidisciplinair team van het departement van de afdeling medisch toezicht op het werk ;
2° alle personeelsleden van het Agentschap die belast zijn met de evaluatie van het plaatselijk centrum voor gezondheidsbevordering;
3° eventueel andere personen die gezamenlijk worden uitgenodigd door het departement of de afdeling medisch toezicht en het Agentschap.
Aan het eind van het evaluatiegesprek stelt het Agentschap een evaluatierapport op.
Dit evaluatieverslag wordt binnen een maand na het evaluatiegesprek elektronisch aan het departement of de afdeling medisch toezicht toegezonden.
Het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk beschikt over een maand na ontvangst van het evaluatieverslag om zijn opmerkingen elektronisch bij het Agentschap in te dienen.
Het Agentschap verwerkt de opmerkingen van het departement van de afdeling medisch toezicht op het werk in het definitieve evaluatierapport.
§ 5. Het in lid 3 bedoelde zelfevaluatieverslag wordt, met de eventuele opmerkingen van het Agentschap, binnen drie maanden na het evaluatiegesprek elektronisch toegezonden aan het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk en aan het stuurcomité.
Het in paragraaf 4 bedoelde definitieve evaluatieverslag wordt binnen drie maanden na het evaluatiegesprek elektronisch toegezonden aan het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk en aan het stuurcomité.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Afdeling 3. - Controle en sancties
Onderafdeling 1. - Controle
Art. 12/97. [1 De conclusies van de in artikel 410/39 van het decreetgevend Wetboek bedoelde controle worden binnen een termijn van drie maanden toegezonden aan het departement of de afdeling medisch toezicht op het werk, die over een termijn van een maand beschikt, te rekenen vanaf de ontvangst van de conclusies, om haar opmerkingen aan het Agentschap te doen toekomen.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - Intrekking van de erkenning
Art. 12/98. [1 § 1. Wanneer het Agentschap vaststelt dat een departement of een afdeling medisch toezicht op de arbeidsplaats niet langer aan de erkenningsvoorwaarden voldoet, dan wel zijn/haar verplichtingen niet nakomt, stelt het dit departement of deze afdeling medisch toezicht op het werk in kennis van de vastgestelde tekortkomingen en van de termijn waarbinnen alsnog aan de eisen moet worden voldaan; deze termijn mag niet korter zijn dan een maand vanaf de kennisgeving van de tekortkomingen.
§ 2. Aan het eind van de nalevingsperiode doet het Agentschap een voorstel tot intrekking van de erkenning indien de geconstateerde tekortkomingen blijven bestaan; het stelt het betrokken departement of de betrokken afdeling medisch toezicht op het werk hiervan in kennis.
Binnen een termijn van ten minste vijftien dagen na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt het betrokken departement of de betrokken afdeling medisch toezicht op het werk uitgenodigd voor een hoorzitting om zijn/haar argumenten naar voren te brengen. Het/ze kan zich laten bijstaan door de raadsheer van zijn/haar keuze.
Binnen een termijn van vijftien dagen na het verhoor wordt een proces-verbaal van verhoor waarbij elk nieuw element wordt gevoegd, opgesteld en overgemaakt aan het betrokken departement of de betrokken afdeling medisch toezicht op het werk dat/die over 15 dagen beschikt om zijn/haar opmerkingen te laten gelden.
Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.
§ 3. De Minister beslist over het voorstel tot intrekking van de erkenning binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier.]1
----------
(1)
Boek II. - Sociale actie
TITEL I. - Sociale inschakelingsdiensten
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art.13. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :
1° dienst : de sociale inschakelingsdienst;
2° sociaal werknemer : de maatschappelijk werker bedoeld in artikel 52, § 1, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
HOOFDSTUK II. - Erkenning
Afdeling 1. - Toekenningsvoorwaarden
Onderafdeling 1. - Voorwaarden met betrekking tot het publiek
Art.14.In elke groep die door een dienst voor sociale insluiting ten laste genomen wordt, mag het aantal personen die niet gerechtigd zijn in de zin van artikel 49 van het decreetgevend deel van het Wetboek niet hoger zijn dan twintig percent.
[1 Het doelpubliek moet kunnen worden geïdentificeerd op basis van de criteria van artikel 49 van het decreetgevend deel van het Wetboek en moet een individueel dossier kunnen krijgen zoals bedoeld in artikel 19 van dit Wetboek.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - Voorwaarden met betrekking tot de maatschappelijk werker
Art.15.[1 § 1. De maatschappelijk werker is houder van een academische graad die door de Franse Gemeenschap wordt verleend die valt onder, hetzij de maatschappelijke of pedagogische categorie van het hoger niet-universitair onderwijs, hetzij de politieke en sociale wetenschappen van het universitair onderwijs, of houder van een diploma hogere studies dat als gelijkwaardig erkend is met één van bedoelde graden.
Voor een goede leesbaarheid van de tekst is het gebruik van mannelijke namen voor de verschillende academische graden in dit hoofdstuk gemeenslachtig, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van de Franse Gemeenschap van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel.
§ 2. De Minister bevoegd voor Gezondheid en Sociale Actie kan, na advies van de administratie, een afwijking toekennen op basis van de ervaring voor de werknemers die niet in aanmerking zouden komen voor de academische graden bedoeld in paragraaf 1.]1
----------
(1)
Art.16. De maatschappelijk werker wiens bezoldiging overeenkomstig artikel 29 gesubsidieerd wordt volgt minstens vijftien uren opleiding per jaar i.v.m. de sociale inschakelingssacties bedoeld bij de artikelen 48 tot en met 56 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Art.17. De maatschappelijk werker belegt minstens één keer per maand een teamvergadering met alle personeelsleden die de in de artikelen 48 tot en met 56 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde acties uitoefenen.
Die vergadering dient o.a. voor :
1° het onderzoek en de oriëntering van de aanvragen die ten laste genomen kunnen worden door verschillende personeelsleden of door een vereniging of een instelling die beter inspeelt op de behoeften van de gerechtigden;
2° de coördinatie van de actie van de personeelsleden;
3° de opvolging van de evolutie van de ten laste genomen personen.
Art.18.De maatschappelijk werker verricht minstens één keer om de drie maanden een formatieve collectieve evaluatie met de gerechtigden om :
1° naar de tevredenheidsgraad van de gerechtigden te peilen;
2° een balans van de gevoerde acties op te maken en de desbetreffende evolutiemogelijkheden uit te tekenen;
3° de tegengekomen moeilijkheden te identificeren en oplossingen voor te stellen;
[1 4° de afstemming van de voorgestelde activiteiten op de behoeften en verwachtingen van de begunstigden te controleren.]1
----------
(1)<BWG 2013-11-28/14, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.19.De maatschappelijk werker legt in samenspraak met elke gerechtigde [1 bij zijn aankomst in de dienst voor sociale insluiting]1 een individueel opvolgingsdossier aan.
[1 De individuele opvolging past in een dynamisch projectproces. Ze wordt vastgesteld in de vorm van een inschakelingstraject en rekening houdend met het feit dat de dienst voor sociale insluiting enkel een stap is.]1
De individuele opvolging dient :
1° om na te gaan of de door de dienst gevoerde acties aan de verwachtingen van de gerechtigde beantwoorden;
2° om de gerechtigde desnoods naar een geschiktere dienst te begeleiden en door te sturen met het oog op de oplossing van zijn sociale problemen;
3° om in overleg met de gerechtigde een begeleiding voor te stellen bij het uitwerken van een persoonlijk sociaal, cultureel of professioneel project. De dienst geeft de gerechtigde kennis van de bestaande stelsels inzake sociale integratie en inschakeling in het arbeidsproces. De stappen die bij laatstgenoemden ondernomen worden, worden in het individueel dossier vermeld.
De dienst waarborgt de vertrouwelijkheid van de gegevens vervat in het individuele dossier door ervoor te zorgen dat ze slechts met de instemming van de gerechtigde en uitsluitend voor beroepsdoeleinden gebruikt en bewaard worden.
----------
(1)<BWG 2013-11-28/14, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Onderafdeling 3. - Voorwaarden met betrekking tot het vrijwilligerswerk
Art.20. De verantwoordelijke van de dienst of diens afgevaardigde :
1° organiseert vóór elke indienstneming van een vrijwillige medewerker een onderhoud om informatie in te winnen over zijn individueel en professioneel parcours;
2° stelt voor elke vrijwillige medewerker een contract op waarin gewezen wordt op de rechten en plichten van de ondertekenende partijen.
Het contract bevat bepalingen betreffende o.a. de verzekeringsmodaliteiten, het doelpubliek, de openingstijden en het huishoudelijk reglement;
3° maakt jaarlijks een evaluatie van de vrijwillige medewerker.
Afdeling 2. - Toekenningsprocedure
Art.21.De aanvraag tot erkenning wordt bij ter post aangetekend schrijven [3 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]3 aan de administratie gericht. Een afschrift wordt aan de Minister overgemaakt.
Behalve de informatie vereist bij artikel 53 van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat het aanvraagdossier de volgende gegevens :
1° de identiteit en de personalia van de persoon die de dienst vertegenwoordigt;
2° het adres van de dienst;
3° de naam, titels, diploma's en kwalificaties en functies van de personeelsleden belast met de acties inzake sociale inschakeling bedoeld bij de artikelen [2 48 tot 56]2 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
4° de andere eventuele openbare subsidiëringsbronnen, ongeacht het niveau, betreffende de acties inzake sociale inschakeling van de dienst en van de vereniging of de instelling waarvan hij deel uitmaakt;
5° een synthesenota waarin melding wordt gemaakt van de vastgestelde behoeften en gerezen problemen op het grondgebied van de gemeente(n) waar de dienst de in de artikelen 48 tot en met 65 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde opdrachten wenst te vervullen [1 ...]1 ;
6° [1 een activiteitenverslag waarin de sociale acties voor de sociale insluiting worden omschreven die gewoonlijk tijdens de twee jaren voorafgaande aan de erkenningsaanvraag worden gevoerd;]1
[1 7° een nota die het bestaan aantoont van samenwerkingsverbanden/partnerschappen voorafgaande aan, tijdens en na het inschakelingstraject dat het mogelijk maakt om in een dynamisch projectproces met het doelpubliek te werken;]1
[1 8° een nota waarbij wordt verklaard hoe de logica van het inschakelingstraject in aanmerking wordt genomen bij de opvolging van de personen en hoe de contacten en de samenwerking met de partners en het netwerk worden gewaarborgd;]1
[1 [4 9° een brandveiligheidattest, opgemaakt overeenkomstig het model bepaald in bijlage 1/1, voor de lokalen waarin de activiteiten plaatsvinden.]4]1
----------
(1)
(2)
(3)
(4)
Art.22. Het model van project bedoeld in artikel 53, tweede lid, 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek is opgenomen als bijlage 1.
Art.23. Binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de administratie een bericht van ontvangst naar de dienst.
De administratie gaat na of de aanvraag volledig is en verzoekt de dienst in voorkomend geval binnen dertig na ontvangst van de aanvraag om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens.
De administratie stuurt de dienst binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag of binnen tien dagen als ze hem om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens heeft verzocht, een schrijven om mee te delen dat de aanvraag volledig is.
Art.24.De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden te rekenen van de ontvangst van het voorstel van het bestuur.
Het besluit wordt bij ter post aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1 aan de dienst meegedeeld.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.25.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 7, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 3. - Opschorting, intrekking
Art.26.Wanneer de Minister het voornemen heeft de erkenning op te schorten of in te trekken, licht hij de betrokken dienst bij ter post aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1 daarover in. Het voorstel tot opschorting of tot intrekking vermeldt de motieven op grond waarvan ze gerechtvaardigd is.
De dienst beschikt met ingang van de datum van ontvangst van het voorstel tot opschorting of tot intrekking over een termijn van dertig dagen om zijn schriftelijke bemerkingen aan de Minister over te maken.
----------
(1)
Art.27. De Minister legt zijn voorstel tot opschorting of tot intrekking en de opmerkingen van de dienst ter advies voor aan de "Commission wallonne de l'Action sociale" binnen de maand na ontvangst ervan of na afloop van de termijn bedoeld in artikel 26, tweede lid.
Art.28.De Minister beslist binnen de maand na ontvangst van het advies van de "Commission wallonne de l'Action sociale". Het besluit tot opschorting of intrekking wordt bij ter post aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1 aan de dienst meegedeeld.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK III. - Subsidiëring
Afdeling 1. - Soorten subsidies
Onderafdeling 1. - Subsidies voor personeelskosten
Art.29.De [1 Minister]1 verleent binnen de perken van de begrotingskredieten :
1° aan elke erkende dienst een subsidie ter dekking van het brutoloon van een maatschappelijk werker naar rato van 0,5 voltijds equivalent, alsook van de werkgeversbijdragen en andere voordelen tot maximum 54 % van bedoeld loon;
2° aan elke erkende dienst die het bewijs levert van 38 uren activiteit per week waarvan minstens 19 uren groepswerk een subsidie ter dekking van het brutoloon van een voltijds equivalent maatschappelijk werker, alsook van de werkgeversbijdragen en andere voordelen tot maximum 54 % van bedoeld loon.
De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden slechts in aanmerking genomen als ze niet hoger zijn :
1° wat betreft de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of de verenigingen bedoeld in hoofdstuk XII van de wet van 8 juli 1976 tot organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, dan de weddeschalen van de plaatselijke besturen die overeenstemmen, enerzijds, met de titel of het diploma van de maatschappelijk werker en, anderzijds, met hoogstens de graad van gegradueerde;
2° wat de verenigingen zonder winstoogmerk betreft, dan de weddeschalen die voor de titel of het diploma van de maatschappelijk werker vastgelegd worden door de paritaire commissie waaronder de vereniging ressorteert, tot hoogstens de weddeschalen die met het diploma van maatschappelijk assistent overeenstemmen.
----------
(1)
Art.30. Alleen de uitgaven voor statutair personeel of voor personeel in dienst genomen middels een arbeidscontract worden als personeelskosten in aanmerking genomen.
Art.31. De jaren beroepservaring die in aanmerking genomen worden voor de vastlegging van de geldelijke anciënniteit van het personeel van de dienst voor sociale inschakeling worden berekend overeenkomstig de algemene beginselen van de plaatselijke overheidsdiensten die van toepassing zijn op het personeel van de vereniging die onder hoofdstuk XII van de wet van 8 juli 1976 tot organisatie van de O.C.M.W.'s valt of, als het gaat om een dienst voor sociale inschakeling opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, overeenkomstig de regels bepaald door de paritaire commissie waaronder het personeel van de vereniging ressorteert.
Art.32. De subsidie bedoeld in artikel 29 valt onder de toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Onderafdeling 2. - Subsidies voor werkingskosten
Art.33.De [1 Minister]1 verleent binnen de perken van de begrotingskredieten aan elke dienst voor sociale inschakeling een subsidie ter dekking van de werkingskosten.
De subsidie bedraagt maximum :
1° 5.000 euro als de dienst eveneens de in artikel 29 bedoelde subsidie geniet;
2° 12.000 euro in de andere gevallen.
----------
(1)
Art.34. De subsidie bedoeld in artikel 33 valt onder de toepassing van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, subsidies en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Afdeling 2. - Orde van voorrang voor de toekenning van de subsidies
Art.35. De subsidies bedoeld in de artikelen 29 en 33 worden bij voorrang toegekend aan de erkende diensten die het jaar vóór de aanvraag voor hetzelfde doel door het Waalse Gewest gesubsidieerd worden en die :
1° een programma en een tijdschema inzake activiteiten uitwerken;
2° pedagogische beginselen vastleggen i.v.m. sociale inschakeling, alsmede een methodologie om ze uit te voeren.
Onverminderd het eerste lid kan de Regering na advies of op voorstel van de "Commission wallonne de l'Action sociale" een jaarlijks of meerjaarlijks actieplan uitwerken waarin op prioritaire problematieken wordt gewezen.
Afdeling 3. - Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten
Art.36. De subsidies worden per kalenderjaar door de Regering verleend aan elke erkende dienst die de volgende verplichtingen nakomt :
1° geen subsidies voor de tewerkgestelde professionele werknemers of voor de werkingskosten genieten als ze elkaar overlappen;
2° zich houden aan het boekhoudplan dat toepasselijk is op de O.C.M.W.'s, de verenigingen vallende onder hoofdstuk XII van de wet van 8 juli 1976 tot organisatie van de O.C.M.W.'s of op de verenigingen zonder winstoogmerk;
3° de administratie laten nagaan of de activiteiten en de boekhouding voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies.
De subsidies worden toegekend op grond van een door de dienst opgestelde voorbegroting die de verschillende lasten vermeldt voor de periode waarvoor de subsidies worden aangevraagd.
De aanvraag om subsidies wordt samen met de voorbegroting uiterlijk 31 december van het jaar vóór het jaar waarvoor de subsidies worden aangevraagd naar het bestuur gestuurd.
De Minister beslist uiterlijk 1 maart van het subsidiëringsjaar over de aanvragen om subsidiëring.
Art.37.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 10, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK IV. - Activiteitenverslag
Art.38.
TITEL I/1. [1 - Sociale kruideniers en sociale restaurants]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 38/1. [1 Voor de toepassing van deze Titel wordt verstaan onder :
1° begunstigde : elke persoon alsook elk lid van zijn gezin die/dat in aanmerking komt voor de activiteiten van de sociale kruidenier zoals bepaald in artikel 56/1 van het decreetgevend deel van het Wetboek of elke persoon die in aanmerking komt voor de activiteiten van het sociale restaurant zoals bepaald in artikel 56/2 van hetzelfde Wetboek.
2° de dienst : elke bedrijfssite van een sociale kruidenier of van een sociaal restaurant zoals bedoeld in de artikelen 56/1 en 56/2 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° de openingsuren: ofwel de wekelijkse openingsuren die elke week gelijk zijn en die, voor de week en dag per dag, de uren bepalen waarin de dienst toegankelijk is voor de begunstigden, ofwel de maandelijkse openingsuren die, voor de maand en dag per dag, de uren bepalen waarin de dienst toegankelijk is voor de begunstigden, in geval van openingsuren die van week tot week verschillen;
4° de wekelijkse openingsuren: het jaarlijkse totaal uren waarin de dienst toegankelijk is voor de begunstigden volgens de in 3° bedoelde openingsuren gepresteerd door de dienst tijdens het kalenderjaar dat aan de erkenningsaanvraag voorafgaat en dat door 52 weken wordt gedeeld;
5° het aantal personen die in aanmerking komen voor het leefloon of de daarmee gelijkgestelde tegemoetkoming : gemiddelde over de 12 maanden van het referentiekalenderjaar van dit aantal personen over een bepaald grondgebied.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK II. [1 - Erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Afdeling 1. [1 - Toekenningsvoorwaarden]1
----------
(1)
Art. 38/2. [1 Wanneer de vereniging of de instelling zoals bedoeld in artikel 56/3, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek of de in artikel 38/1 bedoelde dienst met een sociale dienst een samenwerking die nodig is voor de uitoefening van de opdracht van sociale begeleiding, tot stand brengt, bevat de desbetreffende partnerschapsovereenkomst minstens :
1° de identificatie van de vereniging, instelling of dienst die een beroep doet op de samenwerking;
2° de identificatie van de sociale dienst waarop een beroep wordt gedaan;
3° het doel van de overeenkomst, namelijk de uitoefening van de opdracht van sociale begeleiding zoals bepaald in artikel 56/1, 2°, van het decreetgevend deel, voor de sociale kruideniers, of 56/2, 2°, van hetzelfde Wetboek, voor de sociale restaurants;
4° de duur van de overeenkomst en de datum van inwerkingtreding ervan;
5° de ondertekening van de partijen en de datum ervan.]1
----------
(1)
Art. 38/3. [1 § 1. De opleidingen van de werknemers en vrijwilligers bedoeld in artikel 56/3, § 1, 7°, van het decreetgevend deel van het Wetboek worden georganiseerd met het oog op de opvang van de in artikel 49 van hetzelfde Wetboek bedoelde personen, op een dynamiek waarbij werknemers en vrijwilligers hun ervaringen ten opzichte van deze opvang uitwisselen en delen.
§ 2. Naar gelang van de categorie die overeenkomstig artikel 38/10 aan de dienst toegekend wordt, verbindt bedoelde dienst er zich toe om zijn werknemers en vrijwilligers jaarlijks te vormen voor een totaal uren bepaald als volgt :
1° categorie 3 : tien uur per jaar;
2° categorie 2 : twintig uur per jaar;
3° categorie 1 : dertig uur per jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 38/4. [1 Om erkend te worden, beschikken de sociale kruideniers en de sociale restaurants respectievelijk over minimale wekelijkse openingsuren van twee uur en vijf uur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Afdeling 2. [1 - Erkennings- en intrekkingsprocedure]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 38/5. [1 De erkenningsaanvraag wordt door de dienst bij de Administratie ingediend.
Naast de informatie vereist bij artikel 56/4 van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat het aanvraagdossier de volgende gegevens :
1° de identiteit van de persoon die de vereniging of de instelling zoals bedoeld in artikel 56/3, § 1, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek vertegenwoordigt, en de omschrijving van de samenstelling van de bestuursorganen ervan;
2° de activiteitenzetel van de dienst zoals bepaald in artikel 38/1;
3° de naam, titels, diploma's en kwalificaties alsook de functies van de personeelsleden en vrijwilligers van de dienst;
4° een synthesenota waarin de overwogen voorziening wordt omschreven en tot bepaling met name van de wijze waarop de vereniging of de instelling zoals bedoeld in artikel 56/3, § 1, 1°, van het decreetgevend deel aan de verbintenissen bedoeld in artikel 56/3, § 1, 3°, 4°, 5°, 6°, 7°, 10° en11°, van het decreetgevend deel van het Wetboek wil voldoen;
5° de partnerschapsovereenkomsten bedoeld in artikel 56/3, § 1, 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
6° het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 56/3, § 1, 9°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, dat in de dienst in voege is en dat aangeplakt is in een voor de begunstigden toegankelijke plaats;
7° de openingsuren van de dienst, het aantal begunstigden alsook het aantal bezoeken of maaltijden die de periode van twaalf maanden vóór de maand waarin de aanvraag wordt ingediend, dekken;
8° een brandveiligheidattest, opgemaakt overeenkomstig het model bepaald in bijlage 2, voor de lokalen waarin de activiteiten plaatsvinden.]1
----------
(1)
Art. 38/6. [1 Om op 1 januari 2018 erkend te worden, moeten de erkenningsaanvragen voor 15 december 2017 ingediend worden.
In 2018 en de volgende jaren moeten de aanvragen, om op 1 juli erkend te worden, op 31 maart ingediend worden en om op 1 januari erkend te worden, moeten ze op 31 augustus van het vorige jaar ingediend worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 38/7. [1 Binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de Administratie een bericht van ontvangst naar de dienst.
De Administratie gaat na of de aanvraag volledig is en verzoekt de dienst in voorkomend geval binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens.
De Administratie stuurt de dienst binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag of binnen tien dagen als ze hem om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens heeft verzocht, een schrijven om mee te delen dat de aanvraag volledig is.
Wanneer de voor het onderzoek van de erkenningsaanvraag nodige gegevens bij authentieke bronnen beschikbaar zijn, zamelt het bestuur die gegevens rechtstreeks bij de authentieke bronnen in en verwittigt de aanvrager.
De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden te rekenen van de datum van het schrijven waaruit blijkt dat de aanvraag volledig is en de beslissing wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan de Administratie medegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 38/8. [1 In geval van niet-naleving van de bepalingen bepaald in Titel I van Boek I van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of van de krachtens dit Wetboek bepaalde bepalingen richt de Administratie een voorstel tot intrekking van de erkenning bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan de betrokken dienst.
Het voorstel tot intrekking vermeldt de motieven op grond waarvan ze gerechtvaardigd wordt.
De dienst beschikt met ingang van de datum van ontvangst van het voorstel tot intrekking over een termijn van dertig dagen om zijn schriftelijke opmerkingen aan de Administratie te richten.
De Administratie vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen, met alle door haar ingezamelde gegevens en stukken en met het proces-verbaal van verhoor van de vertegenwoordiger van de dienst.
Daartoe roept ze de vertegenwoordiger van de dienst op bij aangetekend schrijven of per brief afgegeven tegen ontvangbewijs of bij elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, en vermeldt ze de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting.
De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.
De weigering te verschijnen of zijn verweermiddelen aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.
De beslissing tot intrekking wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan de dienst medegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Afdeling 3. [1 - Programmering]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 38/9. [1 § 1. De in artikel 56/3, § 3, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde programmering wordt per provincie vastgesteld en voor de provincie Luik, voor het Franstalige deel ervan.
§ 2. Voor de sociale kruideniers wordt het aantal erkenningen per provincie bepaald als volgt :
1° een erkenning wordt toegekend per volledige schijf van 55 personen die in de gemeenten van de provincie in aanmerking komen voor het leefloon of de daarmee gelijkgestelde tegemoetkoming,
2° een erkenning wordt ook toegekend per volledige schijf van 500 km2 oppervlakte.
§ 3. Voor de sociale restaurants wordt het aantal erkenningen per provincie bepaald als volgt :
1° een erkenning wordt toegekend per volledige schijf van 1 000 personen die in de gemeenten van de provincie in aanmerking komen voor het leefloon of de daarmee gelijkgestelde tegemoetkoming;
2° een erkenning wordt ook toegekend per volledige schijf van 1 000 km2 oppervlakte.
§ 4. De op het volgende jaar toepasselijke programmering wordt in voor 31 december in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt op grond van de cijfers van het vorige jaar.
§ 5. Als er in het kader van de programmering per provincie onvoldoende erkenningen beschikbaar zijn wanneer verschillende aanvragen op geldige wijze zijn ingediend, wordt elke nieuwe erkenning bij voorkeur toegekend aan de dienst gelegen in de gemeente met het grootste aantal personen die in aanmerking komen voor het leefloon of de daarmee gelijkgestelde tegemoetkoming behalve indien bedoelde gemeente reeds over een andere dienst beschikt.]1
----------
(1)
Afdeling 4. [1 - Indeling]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 38/10. [1 § 1. De indeling volgens de criteria bedoeld in artikel 56/3, § 3, van het decreetgevend deel wordt bepaald naar gelang het aantal toegekende punten volgens de volgende modaliteiten :
1° de coëfficiënt betreffende de sociaal-economische indicatoren van de vestigingsplaats is de verhouding tussen het aantal begunstigden die in aanmerking komen voor het leefloon of de daarmee gelijkgestelde tegemoetkoming, in jaarlijks gemiddelde :
a) een waarde van zes punten wordt toegekend indien de gemeente waarin de dienst is gelegen, ingedeeld wordt onder de 84 gemeenten met de hoogste waarden;
b) een waarde van vier punten wordt toegekend indien de gemeente waarin de dienst is gelegen, ingedeeld wordt onder de 85 gemeenten met de tussenliggende waarden;
c) een waarde van twee punten wordt toegekend indien de gemeente waarin de dienst is gelegen, ingedeeld wordt onder de 84 gemeenten met de laagste waarden;
2° voor de coëfficiënt betreffende de wekelijkse openingsuren :
a) voor de sociale kruideniers :
(1) een waarde van drie punten wordt toegekend indien het aantal wekelijkse openingsuren hoger is dan twaalf uur;
(2) een waarde van twee punten wordt toegekend indien het aantal wekelijkse openingsuren tussen zes en twaalf uur is;
(3) een waarde van één punt wordt toegekend indien het aantal wekelijkse openingsuren lager is dan zes uur en hoger dan of gelijk is aan twee uur;
b) voor de sociale restaurants :
(1) een waarde van drie punten wordt toegekend indien het aantal wekelijkse openingsuren hoger is dan zesendertig;
(2) een waarde van twee punten wordt toegekend indien het aantal wekelijkse openingsuren tussen vijftien en zesendertig uren ligt;
(3) een waarde van één punt wordt toegekend indien het aantal wekelijkse openingsuren lager is dan vijftien uur en hoger is dan of gelijk aan vijf uur;
3° voor de coëfficiënt betreffende het aantal begunstigden :
a) een waarde van drie punten wordt toegekend indien het aantal begunstigden hoger is dan 500;
b) een waarde van twee punten wordt toegekend indien het aantal begunstigden tussen 200 en 500 ligt;
c) een waarde van één punt wordt toegekend indien het aantal begunstigden lager is dan 200;
4° de coëfficiënt betreffende de hoeveelheid activiteiten is de volgende :
a) voor de sociale kruideniers is de hoeveelheid activiteiten gelijk aan het aantal bezoeken die jaarlijks door de begunstigden van de dienst worden verricht :
(1) een waarde van zes punten wordt toegekend indien het aantal bezoeken hoger is dan 2 000;
(2) een waarde van vier punten wordt toegekend in het aantal bezoeken tussen 1 000 en 2 000 ligt;
(3) een waarde van twee punten wordt toegekend indien het aantal bezoeken tussen 200 en 290 ligt;
b) voor de sociale restaurants is de hoeveelheid activiteiten gelijk aan het aantal maaltijden die jaarlijks aan de begunstigden worden verdeeld :
(1) een waarde van zes punten wordt toegekend indien het aantal maaltijden hoger is dan 15 000;
(2) een waarde van vier punten wordt toegekend in het aantal maaltijden tussen 5 000 en 15 000 ligt;
(3) een waarde van twee punten wordt toegekend indien het aantal maaltijden tussen 500 en 4 999 ligt.
§ 2. De diensten met een hoeveelheid activiteiten kleiner dan de minima van de coëfficiënt bepaald in § 1, 4°, worden in categorie 4 ingedeeld.
§ 2. De diensten met een hoeveelheid activiteiten hoger dan of gelijk aan de minima van de coëfficiënt bepaald in § 1, 4°, worden ingedeeld :
1° in categorie 1, indien het totaal van de coëfficiënten bepaald in § 1, 1° tot 4°, hoger dan of gelijk is aan 15;
2° in categorie 2, indien het totaal van de coëfficiënten bepaald in § 1e, 1° tot 4°, tussen 11 en 14 ligt;
3° in categorie 3, indien het totaal van de coëfficiënten bepaald in § 1, 1° tot 4°, lager dan of gelijk is aan 10.
§ 3. De categorie wordt toegekend bij de erkenning van de diensten naar gelang van de in erkenningsaanvraag overgemaakte gegevens.]1
----------
(1)
Art. 38/11. [1 Wanneer de erkenning wordt toegekend, kan een verandering van de categorie worden aangevraagd.
Elke desbetreffende veranderingsaanvraag moet aan de Administratie vóór 31 maart worden gericht.
Om voor een verandering van categorie in aanmerking te komen, heeft de dienst gedurende twee kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag een totaal van de coëfficiënten bepaald in artikel 38/10, § 1, 1° tot 4°, voorgesteld, dat overeenstemt met de hogere categorie waarvoor de verandering van het erkenningsbesluit wordt aangevraagd.
De verandering van categorie treedt in werking op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag werd ingediend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 38/12. [1 Indien een dienst gedurende twee opeenvolgende jaren de in artikel 38/10, § 1, 1° tot 4°, bedoelde coëfficiënten die overeenstemmen met de categorie waarvoor hij erkend is, niet kan bewijzen, kan de Minister van ambtswege overgaan tot de herziening van het erkenningsbesluit.
Na het eerste jaar betekent de Minister aan de dienst een schrijven waarin aan de bepaling waarin dit artikel voorziet, herinnerd wordt.
De Minister stelt de dienst in kennis van het voorstel tot herziening, waarbij de dienst over vijftien dagen beschikt om schriftelijk zijn opmerkingen te gelde te maken.
De verandering van categorie treedt in werking op 1 januari van het jaar volgend op de kennisgeving bedoeld in het derde lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
HOOFDSTUK III. [1 - Subsidiëring]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 38/13. [1 Binnen de perken van de begrotingskredieten en krachtens artikel 56/7 van het decreetgevend deel en van de in artikel 56/3, § 3, van het decreetgevend Wetboek bedoelde indeling is het bedrag van de forfaitaire subsidie van de erkende diensten gelijk aan :
1° 5.000,00 euro voor de diensten ingedeeld categorie 3;
2° 10.000,00 euro voor de diensten ingedeeld categorie 2;
3° 15.000,00 euro voor de diensten ingedeeld categorie 1.
Voor de erkende diensten ingedeeld in categorie 4 wordt geen subsidie toegekend.]1
----------
(1)
Art. 38/14. [1 De subsidies bedoeld in artikel 38/13 vallen onder de toepassing van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 38/15. [1 De subsidies worden per kalenderjaar door de Regering verleend aan elke erkende dienst die de volgende verplichtingen nakomt :
1° geen subsidies voor de tewerkgestelde professionele werknemers of voor de werkingskosten genieten als ze elkaar overlappen;
2° zich houden aan het boekhoudplan dat toepasselijk is op de O.C.M.W.'s, de verenigingen vallende onder hoofdstuk XII van de wet van 8 juli 1976 tot organisatie van de O.C.M.W.'s of op de verenigingen zonder winstoogmerk;
3° de administratie laten nagaan of de activiteiten en de boekhouding voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
TITEL I/2. [1 - "Organisme wallon de concertation de l'aide alimentaire (Waalse Overleginstelling voor de Voedselhulp)"]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
HOOFDSTUK I. [1 - Erkenning]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 - Toekenningsvoorwaarden]1
----------
(1)
Art. 38/16.[1 Het "organisme wallon de concertation de l'aide alimentaire" beschikt over een ploeg die uit minstens 2 voltijds equivalenten met [2 een master]2 bestaat.]1
----------
(1)
(2)
Afdeling 2. [1 - Toekenningsprocedure]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 38/17.[1 De erkenningsaanvraag wordt uiterlijk op 31 december bij de Administratie ingediend.
Van het aanvraagdossier maken deel uit :
1° de identiteit van de persoon die de vereniging of de instelling zoals bedoeld in artikel 56/9, § 1, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek vertegenwoordigt, en de omschrijving van de samenstelling van de bestuursorganen ervan;
2° de activiteitenzetel van de vereniging of de instelling zoals bedoeld in artikel 56/9, § 1, 1°, van hetzelfde Wetboek;
3° de naam, titels, diploma's en kwalificaties alsook de functies van de personeelsleden en vrijwilligers;
4° de samenwerkingsovereenkomsten met de sociale kruideniers en restaurants bedoeld in artikel 56/9, 2°, van hetzelfde Wetboek;
5° het activiteitenverslag van de laatste drie jaar zoals bedoeld in artikel 56/9, 4°, van hetzelfde Wetboek.]1
----------
(1)
Art. 38/18. [1 Binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de Administratie een bericht van ontvangst naar de dienst.
De Administratie gaat na of de aanvraag volledig is en verzoekt de dienst in voorkomend geval binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens.
De Administratie stuurt de dienst binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag of binnen tien dagen als ze hem om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens heeft verzocht, een schrijven om mee te delen dat de aanvraag volledig is.
Wanneer de voor het onderzoek van de erkenningsaanvraag nodige gegevens bij authentieke bronnen beschikbaar zijn, zamelt het bestuur die gegevens rechtstreeks bij de authentieke bronnen in en verwittigt de aanvrager.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 38/19. [1 De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden te rekenen van de datum van het schrijven waaruit blijkt dat de aanvraag volledig is.
De beslissing wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan de dienst medegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Afdeling 3. [1 - Intrekking]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 38/20. [1 In geval van niet-naleving van de bepalingen bepaald in Titel I van Boek I van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of van de krachtens dit Wetboek bepaalde bepaling richt de Administratie een voorstel tot intrekking van de erkenning bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan de instelling bedoeld in artikel 56/8.
Het voorstel tot intrekking vermeldt de motieven op grond waarvan ze gerechtvaardigd wordt.
De instelling beschikt met ingang van de datum van ontvangst van het voorstel tot intrekking over een termijn van dertig dagen om haar schriftelijke opmerkingen aan de Administratie te richten.
De Administratie vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen, met alle door haar ingezamelde gegevens en stukken en met het proces-verbaal van verhoor van de vertegenwoordiger van de instelling.
Daartoe roept ze de vertegenwoordiger van de instelling op bij aangetekend schrijven of per brief afgegeven tegen ontvangbewijs of bij elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, en vermeldt ze de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting.
De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.
De weigering te verschijnen of zijn verweermiddelen aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.
De beslissing tot intrekking wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan de instelling medegedeeld.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK III. [1 - Subsidiëring]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-14/11, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
Art. 38/21.[1 § 1. Voor het personeel van de in artikel 38/16 bedoelde ploeg is het bedrag van de subsidie gelijk aan de personeelskosten volgens de loonschaal bedoeld in bijlage 3.
Het deel van de toelage gerechtvaardigd door de werkgeversbijdragen in de sociale zekerheid, evenals de kosten voor het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de andere verscheidene onkosten en de andere wettelijke verplichtingen inzake personeelsonkosten wordt beperkt tot 50 % van het brutoloon.
§ 2. De werkingskosten voor de opdrachten van de instelling worden in aanmerking genomen voor zover ze niet meer dan [2 25.000 euro]2 per jaar bedragen.
§ 2. De subsidies die bezoldigingen of daarmee gelijkgestelde kosten vormen vallen onder de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
De subsidies ter dekking van de werkingskosten vallen onder de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, subsidies en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.]1
----------
(1)
(2)
TITEL II. - Sociale contactpunten
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art.39.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :
1° partners : de ondertekenaars van het handvest bedoeld in de artikelen 58, § 1, 6°, en 59, § 1, 6°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° coördinator : de coördinator bedoeld in de artikelen 58, § 1, 5°, en 59, § 1, 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° voorziening voor dringende maatschappelijke dienstverlening : het dag- en nachtinterventiesysteem dat :
a) voor de stedelijke sociale contactpunten gelegen in een administratief arrondissement met een stad van meer dan 150.000 inwoners geactiveerd wordt door het O.C.M.W. van bedoelde stad;
b) voor de andere stedelijke sociale contactpunten geactiveerd wordt door het O.C.M.W. van de stad of de gemeente van meer dan 50.000 inwoners of door de afgevaardigde ervan.
[1 4° housing First-voorziening: de door een sociaal contactpunt gecoördineerde partnerschapsvoorziening die gericht is op het zoeken naar en het verschaffen van onmiddellijke toegang tot stabiele huisvesting voor een dakloze en die laatstgenoemde een psychosociale en sanitaire begeleiding aanbiedt.]1
----------
(1)
Art.40. Elk sociaal contactpunt en de partners ervan verbinden zich ertoe binnen de perken van hun opdrachten, bevoegdheden en middelen de volgende basisprincipes van het handvest toe te passen :
1° respect tonen voor de waardigheid van de personen die in een toestand van grote sociale onzekerheid verkeren en hen materiële, fysieke en psychosociale hulp waarborgen;
2° oor hebben voor de personen bedoeld in 1° en ze zonder discriminatie opvangen, oriënteren en begeleiden;
3° de in 1° bedoelde personen informatie verstrekken over de diensten die hen hulp kunnen verlenen;
4° de in 1° bedoelde personen aanzetten tot het uitwerking en uitvoeren van de acties die in het kader van het sociaal contactpunt ontwikkeld worden;
5° beschikken over de competenties om op passende wijze in te spelen op de behoeften en wensen van de personen bedoeld in 1° ;
6° het vertrouwelijke karakter van de gegevens betreffende de in 1° bedoelde personen in acht nemen in het kader van het beroepsgeheim door ervoor te zorgen dat bedoelde gegevens enkel met hun toestemming en voor beroepsdoeleinden gebruikt en bewaard worden;
7° regelmatig overleg plegen tussen partners van het sociaal contactpunt;
8° meewerken aan de bestendige evaluatie van het systeem.
HOOFDSTUK II. - Erkenning
Afdeling 1. - Algemene voorwaarden voor de erkenning
Art.41.Onverminderd de bepalingen van de wet van 18 juli 1976 tot organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden elk stedelijk sociaal contactpunt en elk intercommunaal sociaal contactpunt die opgericht worden in de vorm van een vereniging zoals bedoeld in hoofdstuk XII van bovenbedoelde wet van 8 juli 1976 pas erkend als ze voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° wat de algemene vergadering betreft :
a) ze komt minstens één keer per jaar bijeen en op elk verzoek van minstens één vijfde van de geassocieerde leden;
b) de voorzitter plaatst minstens 20 dagen vóór de datum van de algemene vergadering elk punt op de agenda waarvan de behandeling door een geassocieerd lid wordt gevraagd;
c) elk geassocieerd lid beschikt over één stem. Om te voldoen aan artikel 125 van de wet van 8 juli 1976 tot organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden evenwel op billijke wijze bijkomende stemmen toegekend aan elke vertegenwoordiger van de openbare actoren en, bij voorrang, aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die met de sociale contactpunten samenwerken. In dit laatste geval worden de statuten bij elke wijziging aangepast;
d) een tweederde meerderheid wordt vereist voor elke wijziging van de statuten of voor de toetreding van nieuwe leden die niet bedoeld zijn in artikel 58, § 1, 2°, of in artikel 59, § 1, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° wat de raad van bestuur betreft, hij vergadert minstens twee keer per jaar en op elk verzoek van minstens één derde van de bestuurders;
3° wat het sturingscomité betreft :
a) [1 het paritair is samengesteld uit actoren van de openbare en de privé sector en dat met het oog op de naleving van artikel 125 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, een bijkomende stem aan een openbare actor toegekend wordt]1;
b) elke beslissing wordt genomen bij meerderheid van stemmen zowel van de vertegenwoordigers van de openbare actoren als van die van de privé-actoren;
c) de leden ervan worden door de raad van bestuur aangewezen;
d) het wordt om het andere jaar beurtelings voorgezeten door een vertegenwoordiger van de openbare actoren en door een vertegenwoordiger van de privé-actoren;
e) het huishoudelijk reglement ervan behoeft de goedkeuring van de raad van bestuur;
f) het vergadert minstens zes keer per jaar;
4° minstens twee keer per jaar een vergadering van het overlegcomité organiseren. Dat comité wordt door de coördinator voorgezeten.
Bovenstaand punt 4° is van toepassing op de intercommunale sociale contactpunten die in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk zijn opgericht.
----------
(1)
Onderafdeling 1. - Voorwaarden met betrekking tot de coördinator
Art.42. § 1. Behoudens § 2 is de coördinator van het sociaal contactpunt licentiaat in de menselijke of sociale wetenschappen zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden.
Hij heeft bovendien minstens 5 jaar nuttige ervaring op de datum van zijn indienstneming.
§ 2. De Minister kan een afwijking van de in § 1, eerste lid, bedoelde verplichting toestaan aan elke persoon die minimum 10 jaar nuttige ervaring heeft inzake sociale actie, teammanagement en projectcoördinatie.
Art.43. Wanneer het sociaal contactpunt het contactpunt voor gezondheidsaangelegenheden zelf organiseert, is de coördinator van het sociaal contactpunt verantwoordelijk voor de werking en de ontwikkeling van het contactpunt voor gezondheidsaangelegenheden bedoeld in artikel 62. Daartoe wordt hij bijgestaan door een adjunct-coördinator die houder is van minstens een diploma van het paramedische niet universitair hoger onderwijs.
Wanneer het sociaal contactpunt het contactpunt voor gezondheidsaangelegenheden niet zelf organiseert en overeenkomstig een samenwerkingsverband handelt, werkt het samen met een partner die over medisch en paramedisch personeel beschikt.
In dat geval wordt artikel 60 toegepast voor de toekenning van de subsidies.
De overeenkomsten gesloten tussen de partners vermelden de uitvoering van een werk tot begeleiding en ondersteuning van de doelbevolking in of via de nachtasielen, een aanwezigheid op het terrein, de wijze waarop de opdrachten worden vervuld en geëvalueerd, de rechten en plichten inzake subsidiëring.
Art.44. De coördinator volgt minimum 30 uren opleiding per jaar voor de functies die hij in het sociaal contactpunt uitoefent.
Onderafdeling 2. - Voorwaarden met betrekking tot het evaluatieproces
Art.45. De activiteiten en de werking van het sociaal contactpunt worden geëvalueerd door de coördinator en/of door elke door het sturingscomité gemachtigde persoon die daartoe :
1° nagaan of er overeenstemming is tussen de aan het sociaal contactpunt opgelegde doelstellingen, de behoeften van de gerechtigden en de door de partners van het sociaal contactpunt voorgestelde diensten;
2° de aanvragen om opleiding van het personeel van de partners van het sociaal contactpunt inzamelen en de opleidingsprogramma's organiseren;
3° een systeem uitwerken voor de analyse van de wijze waarop vormen van uitsluiting aangepakt worden door de leden van het sociaal contactpunt en het "Forum wallon de l'insertion sociale" kennis geven van de verrichte vaststellingen;
4° een praatgroep oprichten om de gerechtigden aan het evaluatieproces te laten deelnemen;
5° het overlegcomité informeren over de stand van vordering van de voorziening en adviezen en voorstellen i.v.m. de desbetreffende evaluatie inzamelen.
Art.46. De activiteiten en de werking van het sociaal contactpunt worden minstens om de vijf jaar geëvalueerd door een buitenstaander ten opzichte van het sociaal contactpunt die op voorstel van het sturingscomité wordt aangewezen door de raad van bestuur.
Die evaluatie dient om na te gaan of er overeenstemming is tussen de aan het sociaal contactpunt opgelegde doelstellingen, de behoeften van de gerechtigden en de door de partners van het sociaal contactpunt voorgestelde diensten.
Onderafdeling 3. - Voorwaarden met betrekking tot het vrijwilligerswerk
Art.47. De coördinator :
1° organiseert vóór elke indienstneming van een vrijwillige medewerker een onderhoud om kennis te nemen van het individueel en professioneel parcours van betrokkene;
2° stelt met elke vrijwillige medewerker een contract op waarin de rechten en plichten van de ondertekenende partijen nader bepaald worden.
Het contract bevat bepalingen betreffende o.a. de verzekeringsmodaliteiten, het doelpubliek, de openingstijden en het huishoudelijk reglement;
3° maakt jaarlijks een evaluatie van de vrijwillige medewerker.
Afdeling 2. - Intrekking van erkenning
Art.48.Als de Minister het voornemen heeft de erkenning van een sociaal contactpunt in te trekken, geeft hij de voorzitter kennis daarvan bij per post aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1.
Het voorstel tot intrekking vermeldt de motieven op grond waarvan ze gerechtvaardigd wordt.
Een afschrift daarvan wordt aan de coördinator gericht.
Het sociaal contactpunt beschikt na ontvangst van het voorstel over dertig dagen om zijn schriftelijke bemerkingen aan de Minister te richten.
De voorzitter, de ondervoorzitters en de coördinator worden gehoord binnen de maand na ontvangst van de bemerkingen bedoeld in het vierde lid of na de datum waarop de in hetzelfde lid bedoelde termijn verstrijkt.
----------
(1)
HOOFDSTUK III. - Subsidiëring
Afdeling 1. - Soorten subsidies
Onderafdeling 1. - Subsidies voor personeelskosten
Art.49.De [1 Minister]1 verleent binnen de perken van de begrotingskredieten aan het erkende sociaal contactpunt een subsidie ter dekking van het brutoloon alsook van de werkgeversbijdragen en andere voordelen tot maximum 54 % van het loon van de coördinator.
De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden slechts in aanmerking genomen als ze niet hoger zijn dan de weddeschalen van de plaatselijke besturen in de graad van eerste attaché.
----------
(1)
Art.50.De [1 Minister]1 verleent binnen de perken van de begrotingskredieten een subsidie aan het erkende sociaal contactpunt ter dekking van het brutoloon alsook van de werkgeversbijdragen en andere voordelen tot maximum 54 % van het loon van een halftijds bestuurspersoneelslid.
Na advies van het sturingscomité en op gemotiveerd verzoek van de raad van bestuur kan de subsidie het brutoloon dekken alsook de werkgeversbijdragen en andere voordelen tot maximum 54 % van het loon van een voltijds bestuurspersoneelslid. Het gedeelte van de subsidie boven het halftijdse loon wordt in mindering gebracht van de subsidie bedoeld in de artikelen 58 tot en met 62.
De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden slechts in aanmerking genomen als ze niet hoger zijn dan de weddeschalen van de plaatselijke besturen overeenstemmend, enerzijds, met de titel of het diploma waarvan het bestuurspersoneelslid houder is, en, anderzijds, hoogstens met de graad van gegradueerde.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 214, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.51.De [1 Minister]1 kan binnen de perken van de begrotingskredieten, na advies van het sturingscomité en op gemotiveerd verzoek van de raad van bestuur een subsidie aan het erkende sociaal contactpunt verlenen ter dekking van het brutoloon alsook van de werkgeversbijdragen en andere voordelen tot maximum 54 % van het loon van één of meer personen belast met de coördinatie van de projecten bedoeld in de artikelen 58 tot en met 62 en met de koppeling ervan met de terreinpartners en met de verschillende organen van het sociaal contactpunt. Die subsidie wordt in mindering gebracht van de subsidie bedoeld in de artikelen 58 tot en met 62.
De personen bedoeld in het eerste lid hebben minimum vijf jaar nuttige ervaring inzake sociale inschakeling.
De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden slechts in aanmerking genomen als ze niet hoger zijn dan de weddeschalen van de plaatselijke besturen in de graad van attaché.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 214, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.52. § 1. De uitgaven voor statutair personeel of voor personeel in dienst genomen middels een arbeidscontract worden als personeelskosten in aanmerking genomen.
§ 2. Bij de betaling van de personeelssubsidies worden de kosten voor de terbeschikkingstelling van personeel ten gunste van een sociaal contactpunt in het kader van een overeenkomst die in een terugbetaling voorziet, met personeelskosten gelijkgesteld.
Art.53. De jaren beroepservaring die in aanmerking genomen worden voor de vastlegging van de geldelijke anciënniteit van het personeel van het sociaal contactpunt worden berekend overeenkomstig de algemene beginselen van de plaatselijke overheidsdiensten die van toepassing zijn op het personeel van de vereniging vallende onder hoofdstuk XII van de wet van 8 juli 1976 tot organisatie van de O.C.M.W.'s of, als het gaat om een sociaal contactpunt in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, overeenkomstig de regels bepaald door de paritaire commissie waaronder het personeel van de vereniging ressorteert.
Art.54. De subsidies die bezoldigingen of daarmee gelijkgestelde kosten vormen vallen onder de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Onderafdeling 2. - Subsidies voor werkingskosten
Art.55.De [1 Minister]1 verleent binnen de perken van de begrotingskredieten aan elk erkend sociaal contactpunt een subsidie ter dekking van de werkingskosten tot maximum :
1° 60.000 euro voor de sociale contactpunten gevestigd in een administratief arrondissement met een stad van meer dan 150 000 inwoners;
2° 40.000 euro voor de andere stedelijke sociale contactpunten;
3° 25.000 euro voor de intercommunale sociale contactpunten.
----------
(1)
Art.56. De kosten voor de evaluatie bedoeld in de artikelen 45 en 46 en voor de opleidingen bedoeld in artikel 61, § 1, 3°, en § 2, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek worden bij de werkingskosten geboekt.
Art.57. De subsidies ter dekking van de werkingskosten vallen onder de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, subsidies en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Onderafdeling 3. - Subsidies voor de ontwikkeling van projecten
Art.58.De [1 Minister]1 verleent binnen de perken van de begrotingskredieten aan elk erkend sociaal contactpunt een subsidie ter dekking van de kosten betreffende de ontwikkeling van projecten uitgewerkt door de algemene coördinatie of leden van het sociaal contactpunt, tot maximum :
1° 1.225.000 euro voor de sociale contactpunten gevestigd in een administratief arrondissement met een stad van meer dan 150 000 inwoners;
2° 250.000 euro voor de andere stedelijke sociale contactpunten;
3° 100.000 euro voor de intercommunale sociale contactpunten.
Binnen de perken van de begrotingskredieten en op basis van een omstandige nota ter bevestiging van sociale behoeften in bedoeld arrondissement kan de [1 Minister]1 het bedrag waarvan sprake in het eerste lid, 2°, verhogen tot maximum :
1° 375.000 euro voor het jaar na het jaar van de erkenning van het stedelijk sociaal contactpunt;
2° 500.000 euro voor het tweede jaar na het jaar van de erkenning van het stedelijk sociaal contactpunt;
3° 600.000 euro voor het tweede jaar na het jaar van de erkenning van het stedelijk sociaal contactpunt.
Binnen de perken van de begrotingskredieten kent de Minister een subsidie toe aan elk erkend stedelijk sociaal contactpunt dat een plan tegen strenge vrieskou inricht dat overeenstemt met het actieplan van de Regering, vastgesteld op volgende maximumbedragen :
1° 90.000 euro voor de stedelijke sociale contactpunten gelegen in een administratief arrondissement met een stad van minstens 150 000 inwoners;
2° 67.000 euro voor de stedelijke sociale contactpunten gelegen in een administratief arrondissement met een stad met tussen de 100.001 en 149.999 inwoners;
3° 45.000 euro voor de stedelijke sociale contactpunten gelegen in een administratief arrondissement met een stad van minstens 100.001 inwoners.
----------
(1)
Art.59. § 1. Voor de stedelijke contactpunten hebben de projecten betrekking op :
1° de activiteiten die de partners van het sociaal contactpunt de gerechtigden overdag bieden;
2° de activiteiten die de partners van het sociaal contactpunt de gerechtigden 's avonds en 's nachts bieden;
3° door gespecialiseerde werkers voorgestelde activiteiten, meer bepaald contact leggen met dakloze personen, naar hen luisteren, ze oriënteren, begeleiden en volgen;
4° acties voor een vlottere overgang van crisistoestanden naar een sociaal inschakelingsproces;
5° de organisatie van een voorziening inzake dringende maatschappelijke hulpverlening;
6° de organisatie van specifieke regeling voor de verzorging van daklozen tijdens de winterperiode, genaamd plan tegen strenge vrieskou.
Voor de intercommunale sociale contactpunten beogen de projecten het in netwerk brengen van de bestaande sociale actoren en van collectieve projecten betreffende de specificiteiten van de plaatselijke sociale realiteiten.
§ 2. De Regering bepaalt jaarlijks en uiterlijk 30 juni het actieplan van de stedelijke sociale contactpunten in het kader van het plan tegen de strenge vrieskou. Dat actieplan omvat minstens volgende beleidspunten :
1° de coördinatie van het plan tegen de strenge vrieskou vanuit de sociale contactpunten;
2° de duur van het plan dat minstens van 1 november tot en met 31 maart moet duren;
3° de organisatie van een continue opvang, vierentwintig uur op vierentwintig, voor de daklozen;
4° de onvoorwaardelijkheid van de opvang tijdens de duur van het plan;
5° de terbeschikkingstelling van basisvoorzieningen voor de daklozen;
6° de evaluatiewijze.
Art.60. De projecten worden collectief en consensueel uitgewerkt binnen het sturingscomité om een meerwaarde in te voeren in het beheer van de moeilijkheden inzake sociale uitsluiting. Ze worden na advies van het sturingscomité door de raad van bestuur goedgekeurd.
Elke partner van het sociaal contactpunt kan uiterlijk dertig november van het jaar voorafgaand aan het subsidiëringsjaar een project voorleggen aan het sturingscomité.
De gesubsidieerde projecten zijn het voorwerp van een overeenkomst tussen de partner en de vereniging die het sociaal contactpunt vormt.
Art.61.[1 Binnen de perken van de begrotingskredieten verleent de Waalse Regering een jaarlijkse subsidie aan elk erkend stedelijk sociaal contactpunt dat een Housing First-voorziening coördineert en aan het socio-educatieve en sanitaire personeel. Bedoelde subsidie dekt de werkingskosten van de voorziening en wordt forfaitair vastgesteld op 125.000 euro voor een periode van 12 maanden.
De in het eerste lid bedoelde Housing First-voorziening voorziet in minimum de opvolging van twintig personen die op straat leven. Twintig procent van het aantal personen die van de voorziening genieten, moeten om de drie jaar hernieuwd worden.
Voor het jaar 2019 en in afwijking van artikel 65 moet het sociaal contactpunt, om in aanmerking te komen voor de in het eerste lid bedoelde subsidie, de lijst van de gekozen personen die zouden kunnen genieten van de voorziening en degene die in het kader van de voorziening opgevolgd worden, aan de administratie verstrekken.]1
----------
(1)<BWG 2018-12-13/09, art. 7, 062; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art.62.Binnen de perken van de begrotingskredieten verleent de [1 Minister]1 aan elk erkend stedelijk sociaal contactpunt dat zelf of waarvan een lid een contactpunt voor gezondheidsaangelegenheden organiseert een subsidie van 70.000 euro om de gezondheidszorgverlening toegankelijker te maken voor personen in staat van uitsluiting.
De subsidie dient om de desbetreffende personeels- en werkingskosten te dekken.
De contactpunten voor gezondheidsaangelegenheden hebben volgende opdrachten :
1° het onthaal van en informatieverstrekking aan de personen in staat van uitsluiting;
2° preventie, individueel en inzake volksgezondheid;
3° het toedienen van de eerste zorgen;
4° de begeleiding en de ondersteuning met het oog op een tenlasteneming door de eerste of de tweede zorglijn;
5° de ontwikkeling van een plaastelijk verzorgingsnetwerk of, indien het al bestaat, de samenwerking ermee, waarin de aangrenzende gemeenten opgenomen worden wanneer het niveau van maatschappelijke cohesie bepaald overeenkomstig artikel 3 van het decreet van 6 november 2008 betreffende het plan voor maatschappelijke cohesie in de steden en gemeenten van Wallonië, wat betreft de materies waarvan de uitoefening van de Franse Gemeenschap is overgedragen, hetzelfde of bijna hetzelfde is als dat van de gemeente waar de zetel van het sociaal contactpunt gevestigd is.
De eerste verzorgingslijn dekt het geheel van de zorgverleners die thuisverzorging kunnen verlenen.
De tweede verzorgingslijn dekt het geheel van de instellingen en verzorgingsinrichtingen.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 214, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.63. Wat betreft de subsidies die bezoldigingen of daarmee gelijkgestelde kosten vormen in het kader van de ontwikkelingen van projecten bepaald in de artikel 58 tot en met 62, wordt toepassing gemaakt van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Afdeling 2. - Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten
Art.64.De subsidies worden per kalenderjaar door de [1 Minister]1 verleend aan elk erkend sociaal contactpunt dat de volgende verplichtingen nakomt :
1° geen subsidies voor de tewerkgestelde professionele werknemers of voor de werkingskosten genieten als ze elkaar overlappen;
2° zich houden aan het boekhoudplan dat al naar gelang de rechtsvorm van het sociaal contactpunt toepasselijk is op de verenigingen vallende onder hoofdstuk XII van de wet van 8 juli 1976 houdende organisatie van de O.C.M.W.'s of op de verenigingen zonder winstoogmerk;
3° de administratie laten nagaan of de activiteiten en de boekhouding voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies.
----------
(1)
Art.65. De subsidies worden toegekend op grond van een door de dienst opgestelde voorbegroting die de verschillende lasten vermeldt voor de periode waarvoor de subsidies worden aangevraagd. De aanvraag om subsidies wordt samen met de voorbegroting uiterlijk 31 december van het jaar vóór het jaar waarvoor de subsidies worden aangevraagd naar de administratie gestuurd.
Onvermidnerd het eerste lid maken de stedelijke sociale contactpunten uiterlijk tegen 1 oktober hun plan tegen de strenge vrieskou aan de Minister over.
Art.66.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 14, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 3. - Activiteitenverslag
Art.67.
Art.68.Het contactpunt voor gezondheidsaangelegenheden draagt bij in de verzameling van sociaal-epidemiologische gegevens die voor elke persoon in staat van uitsluiting de volgende gegevens bevat :
[1 1° geboortejaar;
2° geslacht;
3° persoonlijke en familiale toestand;
4° nationaliteit;
5° statuut ziekenkas;
6° verblijfstitel;
7° bron van inkomsten;
8° woonvorm;
9° reden van het bezoek;
10° soort van sociaal, administratief of juridisch probleem;
11° soort van hygiënisch probleem;
12° soort van gezondheidsprobleem;
13° aanwezigheid en toegankelijkheid van de referentiehuisarts;
14° plaat van het eerste contact;
15° capaciteit om te communiceren met de patient;
16° antwoord gegeven door het contactpunt voor gezondheidsaangelegenheden.]1
De minister wijzigt bovenstaande lijst van de sociaal-epidemiologische gegevens in overleg met de contactpunten voor gezondheidsaangelegenheden.
Bij de organisatie van de verzameling van gegevens waarborgt hij de anonimiteit, de duurzaamheid en het gebruik door de contactpunten voor gezondheidsaangelegenheden zelf, zodat ze, o.a., hun eigen bevolking naar het geheel kunnen verwijzen.
----------
(1)<MB 2016-04-15/12, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 08-05-2016>
TITEL II/1. [1 - Zorg- en hulpverleningsdiensten voor geprostitueerde personen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-01-12/11, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-02-2017>
HOOFDSTUK I. [1 - Begripsomschrijving]1
----------
(1)
Art. 68/1. [1 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
1° "de dienst" : de zorg- en hulpverleningsdienst voor geprostitueerde personen;
2° "het gedecentraliseerd steunpunt": de secundaire activiteitenplaats van de dienst waarvan hij financieel en administratief afhangt, gevestigd in functie van het ambulante of specifieke karakter van zijn activiteiten, of in functie van zijn geografische ligging.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK II. [1 - Erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-01-12/11, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-02-2017>
Afdeling 1. [1 - Toekenningsvoorwaarden]1
----------
(1)
Art. 68/2. [1 De verantwoordelijke van de dienst of diens afgevaardigde :
1° organiseert vóór elke indienstneming van een vrijwillige medewerker een onderhoud om informatie in te winnen over zijn individueel en professioneel parcours;
2° stelt voor elke vrijwillige medewerker een contract op waarin gewezen wordt op de rechten en plichten van de ondertekenende partijen;
3° maakt jaarlijks een evaluatie van de vrijwillige medewerker.
Het contract bedoeld in het eerste lid, 2° bevat bepalingen betreffende o.a. de toevertrouwde taken rekening houdend met de bevoegdheden, de verzekeringsmodaliteiten, de openingstijden en het huishoudelijk reglement.]1
----------
(1)
Afdeling 2. [1 - Toekenningsprocedure]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-01-12/11, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-02-2017>
Art. 68/3. [1 De erkenningsaanvraag wordt aan de Administratie gericht via elk middel dat een vaste datum aan de zending verleent.
Behalve de informatie vereist bij artikel 65/7 van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat het aanvraagdossier de volgende gegevens:
1° de identiteit en de personalia van de persoon die de dienst vertegenwoordigt;
2° het adres van de dienst en zijn gedecentraliseerd(e) steunpunt(en);
3° de namen, titels, kwalificaties en de vermelding van hun statuten alsook de functies van de personen die de acties vervullen bedoeld in artikel 65/3 van hetzelfde Wetboek;
4° de andere eventuele openbare subsidiëringsbronnen, ongeacht het niveau, betreffende de acties bedoeld bij hetzelfde Wetboek, van de dienst en van de vereniging of de instelling waarvan hij deel uitmaakt;
5° een synthesenota waarin melding wordt gemaakt van de vastgestelde behoeften op het grondgebied van de gemeente(n) waar de dienst de in hetzelfde Wetboek bedoelde opdrachten vervult, alsook van de bestaande partnerschappen;
6° de omschrijving van het project die moet voorzien in de vastgestelde behoeften, en de daartoe voorziene acties;
7° de vermelding van de voorziene steunpunten met motivering van hun toestand, de vermelding van de openingsuren en de aangeboden diensten, de omschrijving van de uitrusting van het steunpunt;
8° een activiteitenverslag betreffende de twee jaren voorafgaande aan de aanvraag;
9° de beraadslaging van de inrichtende macht waarbij besloten wordt tot de indiening van de erkenningsaanvraag.]1
----------
(1)
Art. 68/4. [1 Binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de administratie een bericht van ontvangst naar de dienst.
De administratie gaat na of de aanvraag volledig is en verzoekt de dienst in voorkomend geval binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens.
De administratie stuurt de dienst binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag of binnen tien dagen als ze hem om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens heeft verzocht, een schrijven om mee te delen dat de aanvraag volledig is.
Wanneer de voor het onderzoek van de erkenningsaanvraag nodige gegevens bij authentieke bronnen beschikbaar zijn, zamelt het bestuur die gegevens rechtstreeks bij de authentieke bronnen in en verwittigt de aanvrager.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-01-12/11, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-02-2017>
Art. 68/5. [1 De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden te rekenen van de ontvangst van het voorstel van de Administratie. De beslissing wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan de dienst medegedeeld.
In het geval van een overtallige aanvraag ten opzichte van het maximumaantal diensten en/of steunpunten bedoeld in artikel 65/4 van het decreetgevend deel van het Wetboek, beslist de Minister over de aanvragen met inachtneming van de geografische verspreiding, de ervaring van de diensten, de vervulling van meerdere of alle opdrachten bedoeld in artikel 65/3 van het decreetgevend deel van het Wetboek, de complementariteit van de verschillende diensten op het gegeven grondgebied, alsook de bepalingen van de internationale overeenkomsten en verdragen goedgekeurd door de Waalse Regering.
Het erkenningsbesluit bepaalt het aantal gesubsidieerde steunpunten en de gemeente van hun ligging. De dienst mag een wijziging van zijn erkenning aanvragen in het geval van een verhoging of vermindering van het aantal gedecentraliseerde steunpunten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-01-12/11, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-02-2017>
Afdeling 3. [1 - Intrekking]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-01-12/11, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-02-2017>
Art. 68/6. [1 Als de Minister het voornemen heeft de erkenning van een dienst in te trekken, geeft hij daarvan kennis aan de betrokken dienst, bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend. Het voorstel tot intrekking vermeldt de motieven op grond waarvan ze gerechtvaardigd wordt.
De dienst beschikt met ingang van de datum van ontvangst van het voorstel tot intrekking over een termijn van dertig dagen om zijn schriftelijke opmerkingen aan de Minister te richten. De Minister beslist op basis van het dossier dat verantwoordelijk is voor het voorstel tot intrekking en op basis van de schriftelijke opmerkingen meegedeeld door de dienst. De beslissing tot intrekking wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan de dienst medegedeeld.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK III. [1 - Subsidiëring]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-01-12/11, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-02-2017>
Art. 68/7. [1 De Minister verleent binnen de perken van de begrotingskredieten aan elke erkende dienst een forfaitaire subsidie ter dekking van de werkings- en/of personeelskosten. De personeelskosten bereiken minstens 50 percent van het bedrag van de totale subsidie.
De subsidie bedoeld in het eerste lid is dezelfde voor elke dienst en gedecentraliseerd steunpunt en mag niet 50.000 euro per dienst en 30.000 euro per gedecentraliseerd steunpunt overschrijden.]1
----------
(1)
Art. 68/8. [1 Er kunnen subsidies worden toegekend aan de zorg- en hulpverleningsdiensten voor geprostitueerde personen voor bijzondere projecten die ze in het kader van hun opdrachten en/of de versterking van de uitvoering van één of meerdere van hun opdrachten willen afwerken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-01-12/11, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-02-2017>
Art. 68/9. [1 De bedragen bedoeld in artikel 68/8 worden gekoppeld aan de spilindex 101,02 (basis 2013) die toepasselijk is op 1 januari 2015 en aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-01-12/11, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-02-2017>
TITEL III. - Opvang van, verschaffen van een onderkomen aan en begeleiding van in sociale moeilijkheden verkerende personen
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen
Art.69. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :
1° inrichtingen : opvangtehuizen, gemeenschapshuizen, nachtasielen en opvangtehuizen van het gezinstype;
2° huizen : opvangtehuizen, gemeenschapshuizen en opvangtehuizen van het gezinstype;
3° gerechtelijk arrondissementsplatform : plaats van overleg tussen de instanties die zich bekommeren om personen betrokken bij partnergeweld. Die platforms worden door de provincies georganiseerd.
HOOFDSTUK II. - Erkenning, beginselakkoord en voorlopige vergunning
Afdeling 1. - Toekennings- en wijzigingsprocedures
Onderafdeling 1. - Erkenning
Art.70.De aanvraag tot erkenning wordt bij ter post aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1 aan het bestuur gericht. Een afschrift wordt aan de Minister overgemaakt.
----------
(1)
Art.71. Naast de gegevens vereist krachtens artikel 81 van het decreetgevend deel van het Wetboek, bevat het aanvraagdossier voor de opvanghuizen en de gemeenschapshuizen :
1° een afschrift van de benoemingsakten of van de arbeidsovereenkomsten van de personeelsleden en van de overeenkomsten gesloten met vrijwilligers;
2° een afschrift van de verzekeringspolissen inzake brand en burgerlijke aansprakelijkheid aangegaan door het opvangtehuis of het gemeenschapshuis.
Art.72. Naast de gegevens vereist krachtens artikel 82 en krachtens artikel 83 van het decreetgevend deel van het Wetboek, bevat het aanvraagdossier voor de nachtasielen en de opvangtehuizen van het gezinstype :
1° de vermelding van het type publiek dat ondergebracht dient te worden door het nachtasiel of het opvangtehuis van het gezinstype;
2° een afschrift van de benoemingsakten of van de arbeidsovereenkomsten van de personeelsleden en van de overeenkomsten gesloten met vrijwilligers;
3° een afschrift van de verzekeringspolissen inzake brand en burgerlijke aansprakelijkheid aangegaan door het nachtasiel of het opvangtehuis van het gezinstype.
Art.73. De administratie stuurt een bericht van ontvangst naar de aanvrager binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag.
Het bestuur gaat na of de aanvraag volledig is en verzoekt de aanvrager desgevallend om de ontbrekende stukken of gegevens binnen de maand na ontvangst van de aanvraag.
Als het dossier volledig is, stuurt het bestuur onmiddellijk een schrijven naar de inrichting om haar daarop te wijzen.
Art.74.Binnen de maand na ontvangst van de volledige aanvraag, stelt het bestuur een verslag op over het dossier.
De Minister deelt het dossier en haar verslag samen met een voorstel tot beslissing aan de Minister mee, die over de erkenningsaanvraag beslist binnen twee maanden, te rekenen vanaf de datum van het voorstel tot beslissing.
Van de beslissing wordt kennis gegeven aan de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.75.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 17, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.76.De [1 artikelen 70 tot 74 zijn van toepassing]1 op de aanvraag om hernieuwing.
Elke aanvraag tot wijziging van subsidiëring wordt ingediend voor [2 31 maart]2 van een jaar om eventueel toepasselijk te zijn op 1 januari van het volgende jaar.
Bij de aanvraag tot wijziging van subsidiëring worden de bewijsstukken betreffende de vereisten bepaald in de artikelen 93 tot en met 124.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 18, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2017-01-26/11, art. 2, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Onderafdeling 2. - Voorlopige vergunning en beginselakkoord
Art.77. De aanvragen om beginselakkoord worden per fax of schrijven aan de Minister gericht of tegen ontvangstbewijs afgegeven.
De Minister beslist over de aanvraag uiterlijk de werkdag na de dag van ontvangst ervan.
De beslissing wordt per fax aan de aanvrager meegedeeld of tegen ontvangstbewijs afgegeven.
Art.78.De artikelen 70, 73, en 74 [1 zijn van toepassing]1 op de aanvraag om tijdelijke werkingsvergunning ingediend overeenkomstig artikel 88 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Elke aanvraag om verlenging van de tijdelijke werkingsvergunning wordt minstens twee maanden vóór de vervaldatum van de lopende vergunning verstuurd. Als de aanvraag om hernieuwing ingediend wordt binnen die termijn, blijft de lopende erkenning geldig tot de kennisgeving van de beslissing van de Minister.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 19, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 2. - Procedures voor de schorsing, de beperking en de intrekking
Art.79.Als de administratie voorstelt om de erkenning, de tijdelijke werkingsvergunning of het beginselakkoord op te schorten, te beperken of in te trekken, verwittigt ze betrokken inrichting bij per post aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1.
Het voorstel tot opschorting, inkorting en intrekking vermeldt de motieven die zulks rechtvaardigen.
De inrichting beschikt over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de datum van ontvangst van het voorstel, om haar schriftelijke opmerkingen aan het bestuur te richten.
Die termijn wordt tot tien dagen ingekort als het voorstel een beginselakkoord betreft.
De afgevaardigd ambtenaar vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen van de huisvestingsstructuur, met elk nuttig gegeven en stuk dat hij inzamelt en met het proces-verbaal van verhoor van de vertegenwoordiger van de inrichting.
Daartoe roept hij de vertegenwoordiger van de inrichting op [2 bij aangetekend schrijven, bij schrijven ingediend tegen ontvangstbewijs of bij elk middel waaraan een vaste datum aan de zending verleend wordt]2, met opgave van de plaats en het uur van het verhoor.
De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.
De weigering te verschijnen of zijn verweermiddelen aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.
----------
(1)
(2)
Art.80. De afgevaardigd ambtenaar stelt een rapport op en, als het voorstel tot opschorting, inkorting en intrekking betrekking heeft op een erkenning of een tijdelijke werkingsvergunning, maakt hij zijn rapport samen met het dossier binnen vijftien dagen na de verhoordatum voor advies aan de "Commission wallonne de l'Action sociale" over.
Art.81. Als het voorstel tot opschorting, inkorting en intrekking betrekking heeft op een erkenning of een tijdelijke werkingsvergunning, beslist de Minister binnen de maand na ontvangst van het advies van de "Commission wallonne de l'Action sociale".
Als het voorstel tot opschorting, inkorting en intrekking betrekking heeft op een beginselakkoord, beslist de Minister binnen tien dagen na ontvangst van het rapport van de afgevaardigd ambtenaar.
Art.82.De beslissing tot opschorting, inkorting en intrekking wordt bij ter post aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1 aan de huisvestingsstructuur meegedeeld.
De intrekking van de tijdelijke werkingsvergunning of van het beginselakkoord heeft de weigering van de erkenning tot gevolg.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 3. - Voorwaarden
Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden
Art.83. Naast de erkenningsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 72 en 77 van het decreetgevend deel van het Wetboek voldoen de inrichtingen aan de erkenningsvoorwaarden opgenomen in bijlage 4.
Onderafdeling 2. - Voorwaarden met betrekking tot het collectieve begeleidingsproject en collectieve huisvestingsproject
Art.84. § 1. Het collectieve begeleidingsproject wordt in overleg met het sociale en educatieve ploteameg uitgewerkt en geëvalueerd door de directeur van het opvangtehuis of van het gemeenschapshuis.
Het houdt rekening met de sociaal-economische omgeving van het opvangtehuis of gemeenschapshuis. De met de externe partners gesloten overeenkomsten worden bij het project gevoegd.
Het wordt hoe dan ook na afloop van het tweede erkenningsjaar geëvalueerd, alsook bij de hernieuwing van de erkenning. De raad van de ondergebrachte personen neemt deel aan de evaluatie.
Elke wijziging in het collectieve begeleidingsproject wordt aan het bestuur meegedeeld.
§ 2. Het model van het collectieve begeleidingsproject ligt vast in bijlage 5.
Art.85. § 1. Het collectieve huisvestingsproject wordt in overleg met de educatieve ploeg en de vrijwilligers uitgewerkt en geëvalueerd door de directeur van het nachtasiel.
Het houdt rekening met de sociale omgeving van het nachtasiel en, meer bepaald, met de diensten die instaan voor het beheer van de sociale urgentie. De met de opvangtehuizen en de externe partners gesloten overeenkomsten worden bij het project gevoegd.
Het wordt geëvalueerd na afloop van de openingsperiode bedoeld in artikel 75, 2°, a), van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Elke wijziging in het collectieve begeleidingsproject wordt aan het bestuur meegedeeld.
§ 2. Het model van het collectieve begeleidingsproject ligt vast in bijlage 6.
Onderafdeling 3. - Voorwaarden met betrekking tot het huishoudelijk reglement
Art.86. § 1. Het huishoudelijk reglement wordt uitgewerkt met inachtneming van :
1° de religieuze, ideologische, filosofische en culturele overtuigingen van de ondergebrachte personen;
2° het privé-leven van de ondergebrachte personen;
3° de vrije keuze van de geneesheer voor de ondergebrachte personen.
De raad van de ondergebrachte personen neemt deel aan de uitwerking van het huishoudelijk reglement van de opvangtehuizen en van de gemeenschapshuizen en aan de wijzigingen die erin aangebracht worden.
§ 2. Het model van huishoudelijk reglement ligt vast in bijlage 7.
Onderafdeling 4. - Voorwaarden met betrekking tot het brandattest
Art.87. Het model van brandattest ligt vast in bijlage 8.
Onderafdeling 5. - Voorwaarden met betrekking tot het geïndividualiseerd begeleidingsproject en het aanwezigheidsboek
Art.88. Het model van geïndividualiseerd begeleidingsproject en aanwezigheidsboek ligt vast in de bijlagen 9 en 10.
Onderafdeling 6. - Voorwaarden met betrekking tot het personeel en de begeleidingsnormen
Art.89. Elk opvangtehuis beschikt over :
1° minstens één opvoeder (drievierde tijd) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over 10 tot 20 erkende plaatsen beschikt;
2° minstens één maatschappelijk assistent (halftijds) en een opvoeder (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over 21 tot 40 erkende plaatsen beschikt;
3° minstens één maatschappelijk assistent (drievierde tijd) en twee opvoeders (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over 41 tot 60 erkende plaatsen beschikt;
4° minstens een maatschappelijk assistent (voltijds) en drie opvoeders (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over meer dan 60 erkende plaatsen beschikt.
Eén van de personen bedoeld in het eerste lid vervult de functies van directeur.
Art.90. Elk gemeenschapshuis beschikt over :
1° minstens één opvoeder (halftijds) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over 10 tot 20 erkende plaatsen beschikt;
2° minstens één opvoeder (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over 21 tot 40 erkende plaatsen beschikt;
3° minstens één maatschappelijk assistent (halftijds) en een opvoeder (voltijds plus een half) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over 21 tot 40 erkende plaatsen beschikt;
4° minstens één maatschappelijk assistent (drievierde tijd) en twee opvoeders (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over meer dan 60 erkende plaatsen beschikt.
Eén van de personen bedoeld in het eerste lid vervult de functies van directeur.
Art.91.[1 Elk nachtasiel beschikt minstens over :
2° één opvoeder (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2B als het over minder dan 10 erkende plaatsen beschikt;
2° twee opvoeders (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2B als het over tien tot vijftien erkende plaatsen beschikt;
3° drie opvoeders (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2B als het over zestien tot twintig erkende plaatsen beschikt;
4° één directeur (voltijds) en vier opvoeders met minimum een kwalificatie klasse 2B als het over eenentwintig tot dertig erkende plaatsen beschikt;
4° één directeur (voltijds) en zes opvoeders (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2B als het over meer dan dertig erkende plaatsen beschikt.
Eén van de personen bedoeld in het eerste lid, 2° en 3°, vervult de functies van directeur.]1
----------
(1)<BWG 2017-01-26/11, art. 3, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.92. De kwalificaties van de personeelsleden liggen vast in bijlage 12.
Eén of meer leden van de educatieve ploeg van het opvangtehuis, het gemeenschapshuis of het nachtasiel volgen jaarlijks minstens dertig opleidingsuren, toezicht inbegrepen, in verband met de opdrachten van de inrichting, met inachtneming van de volgende modaliteiten :
1° minimum tien uren besteed aan de analyse van de evolutie van het sociaal recht; minimum tien uren besteed aan de evolutie van de praktijken inzake de opvang en de begeleiding van personen met sociale problemen;
2° minimum tien uren toezicht of opleiding besteed aan andere thema's in verband met huisvesting.
Afdeling 4. - Programmering [1 en territoriale programmering]1
----------
(1)<BWG 2017-01-26/11, art. 4, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.93.[1 § 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten wordt de in artikel 114, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde programmering voor het jaar 2017 vastgelegd als volgt :
Opvangtehuizen : 1 578 plaatsen;
Gemeenschapshuizen : 211 plaatsen.
Nachtasielen : 226 plaatsen.
§ 2. De gesubsidieerde plaatsen in opvangtehuizen en gemeenschapshuizen worden per provincie verdeeld als volgt :
Provincie | Opvangtehuizen | Gemeenschapshuizen | Totaal |
Waals-Brabant | 150 | 10 | 160 |
Henegouwen | 603 | 78 | 681 |
Luik | 482 | 73 | 555 |
Luxemburg | 139 | 39 | 178 |
Namen | 204 | 11 | 215 |
§ 3. Vanaf het jaar 2018 legt de Regering jaarlijks de programmering en de territoriale verdeling van de opvangtehuizen en gemeenschapshuizen vast naar gelang van de nieuwe subsidieaanvragen en/of subsidieverhogingen volgens de in artikel 113 bepaalde procedure.
Die beslissingen worden jaarlijks vóór 31 januari in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
§ 4. Minimum één nachtasiel wordt in de gemeenten van meer dan 50 000 inwoners erkend.
Minimum één nachtasiel wordt in elke provincie erkend en wordt door een plaatselijke overheid, een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting of door een provincie in het kader van haar bovengemeentelijke opdrachten georganiseerd.
§ 5. De in § 4 bedoelde territoriale programmering van de nachtasielen moet uiterlijk op 31 december 2018 verricht worden.]1
----------
(1)
Afdeling 5. - Subsidiëring
Onderafdeling 1. - Soorten subsidies
A. Subsidies voor personeelskosten
Art.94. Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de opvangtehuizen subsidies om de volgende personeelskosten te dekken :
1° 10 plaatsen : 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 0,5 opvoeder klasse 1 (voltijds);
2° van 11 tot 15 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 1,5 opvoeders klasse 1 (voltijds);
3° van 16 tot 20 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 2 opvoeders klasse 1 (voltijds);
4° van 21 tot 30 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 3 opvoeders klasse 1 (voltijds);
5° van 30 tot 40 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 4 opvoeders klasse 1 (voltijds);
6° van 41 tot 50 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 4,5 opvoeders klasse 1 (voltijds);
7° van 51 tot 60 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 1 maatschappelijk assistent (1+1/2 voltijds) en 5 opvoeders klasse 1 (voltijds);
8° meer dan 60 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 2 maatschappelijk assistenten (voltijds) en 5 opvoeders klasse 1 (voltijds).
De subsidies worden bij voorrang toegekend aan de opvangtehuizen die op de dag van de aanvraag een subsidie krijgen van het Waalse Gewest.
Art.95. Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de opvangtehuizen met een overeenkomstig artikel 94 gesubsidieerde capaciteit van minimum 20 plaatsen subsidies ter dekking van de volgende kosten van het personeel belast met de pedagogische begeleiding van de kinderen :
1° 20 plaatsen : 0,5 opvoeder klasse 2, 2A, 2B, 3 of kinderverzorger;
2° van 21 tot 30 plaatsen : 0,75 opvoeder klasse 2, 2A, 2B, 3 of kinderverzorger;
3° van 30 tot 40 plaatsen : 1 opvoeder klasse 2, 2A, 2B, 3 of kinderverzorger;
4° van 41 tot 50 plaatsen : 1,25 opvoeder klasse 2, 2A, 2B, 3 of kinderverzorger;
5° van 51 tot 60 plaatsen : 1,5 opvoeder klasse 2, 2A, 2B, 3 of kinderverzorger;
6° meer dan 60 plaatsen : 1,75 opvoeder klasse 2, 2A, 2B, 3 of kinderverzorger.
De subsidies worden toegekend voorzover het opvangtehuis voor de twee kalenderjaren voorafgaand aan de aanvraag kan bewijzen dat 25 % of meer van het totaalaantal overnachtingen kinderovernachtingen zijn.
Art.96.Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de opvangtehuizen met een overeenkomstig artikel 94 gesubsidieerde capaciteit van minimum 20 plaatsen en met een collectief begeleidingsproject waarvan de uitvoering het tot stand brengen van een sociale of psychosociale begeleiding van kinderen onder drie jaar vereist, subsidies ter dekking van de volgende personeelskosten :
1° 20 plaatsen : 0,5 maatschappelijk assistent [1 of opvoeder A1]1 of licentiaat in de menswetenschappen;
2° van 21 tot 30 plaatsen : 0,75 maatschappelijk assistent [1 of opvoeder A1]1 of licentiaat in de menswetenschappen;
3° van 30 tot 40 plaatsen : 1 maatschappelijk assistent [1 of opvoeder A1]1 of licentiaat in de menswetenschappen;
4° van 41 tot 50 plaatsen : 1,25 maatschappelijk assistent [1 of opvoeder A1]1 of licentiaat in de menswetenschappen;
5° van 51 tot 60 plaatsen : 1,5 maatschappelijk assistent [1 of opvoeder A1]1 of licentiaat in de menswetenschappen;
6° meer dan 60 plaatsen : 1,75 maatschappelijk assistent [1 of opvoeder A1]1 of licentiaat in de menswetenschappen.
De subsidies worden toegekend voorzover het opvangtehuis voor de twee kalenderjaren voorafgaand aan de aanvraag kan bewijzen dat 25 % of meer van het totaalaantal overnachtingen kinderovernachtingen zijn.
----------
(1)<BWG 2017-01-26/11, art. 6, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.97.Binnen de perken van de begrotingskredieten wordt een subsidie aan de opvangtehuizen toegekend met het oog op de opvang van vrouwen die het slachtoffer van partnergeweld zijn en, desgevallend, van hun kinderen.
[1 Een maximumaantal van vierentwintig opvangtehuizen die voor deze subsidie in aanmerking kunnen komen, wordt per provincie naar gelang van de bevolking verdeeld :
- Waals-Brabant : 3;
- Henegouwen : 9;
- Luik : 7;
- Luxemburg : 2;
- Namen : 3.
Voorrang wordt gegeven aan de opvangtehuizen met de hoogste gemiddelden overnachtingen van vrouwen die het slachtoffer van partnergeweld zijn in de loop van de drie jaren voorafgaand aan de indiening van de subsidieaanvraag.]1
Het bedrag van de subsidie komt overeen met de kosten van een personeelslid volgens de loonschaal die op een maatschappelijk assistent toepasselijk is en met de loonschaalanciënniteit van dat personeelslid.
De betrekking die voor die subsidie in aanmerking komt, is bestemd voor een maatschappelijk assistent [1 of voor een opvoerder A1]1 of voor de houder van een academische graad van de tweede cyclus in het vak menswetenschappen.
De subsidie wordt toegekend en gehandhaafd onder de volgende voorwaarden :
1° vrouwen onderbrengen die het slachtoffer van partnergeweld zijn;
2° beschikken over een gemeenschappelijk begeleidingsproject dat voorziet in [1 bescherming en ondersteuning van]1 vrouwen die het slachtoffer van partnergeweld zijn;
3° ervoor zorgen dat de opvangdienst 24 uur op 24 werkt;
4° telefonisch bereikbaar zijn buiten de werkuren;
5° voortdurend een kamer (met minstens twee bedden) vrijhouden voor de noodopvang van vrouwen die het slachtoffer van partnergeweld zijn;
6° deelnemen aan de werkzaamheden van de arrondissementsplatforms;
7° vrouwen die het slachtoffer van gezinsgeweld zijn ondergebracht hebben in de loop van de drie jaren voorafgaand aan de toekenning van de subsidie. Er moeten jaarlijks gemiddeld 1 000 vrouwen overnachten;
[1 8° een jaarlijks statistisch overzicht van het partnergeweld opmaken overeenkomstig het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.]1
----------
(1)<BWG 2017-01-26/11, art. 7, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.98. Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de opvangtehuizen met een erkende capaciteit van minstens 50 plaatsen en een collectief begeleidingsproject waarvan de uitvoering een noodopvangst van in sociale moeilijkheden verkerende personen vereist, subsidies ter dekking van de personeelskosten van een opvoeder klasse 2A (voltijds).
De subsidies worden toegekend als het opvangtehuis gelegen is in een bestuursarrondissement dat minstens één stad of gemeente van meer dan 30 000 inwoners telt.
Per bestuursarrondissement kan slechts één opvangtehuis de subsidie genieten. Voorrang wordt gegeven aan het opvangtehuis met de hoogste erkende huisvestingscapaciteit.
Wat betreft de administratieve arrondissementen met meer dan 400 000 inwoners, kunnen twee opvangtehuizen de subsidie genieten. Voorrang wordt gegeven aan de opvangtehuizen waarvan de erkende en gesubsidieerde opvangcapaciteit de grootste is.
Art.99. Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de opvangtehuizen met een overeenkomstig artikel 94 gesubsidieerde capaciteit een forfaitaire subsidie van 20 000 euro per jaar ter dekking van de personeelskosten van een opvoeder 2A (voltijds) belast met de opvolging na het onderbrengen en/of van de werkingskosten voor het vervullen van zijn opdracht.
De subsidies worden toegekend voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° de opvolging na de opvang is bestemd voor elke persoon die in een opvangtehuis ondergebracht werd;
2° het opvangtehuis begeleidt minstens 20 gezinnen tegelijkertijd;
3° het opvangtehuis maakt deel uit van een sociaal contactpunt zoals bedoeld in de artikelen 48 tot en met 65 van het decreetgevend deel van het Wetboek of, bij gebreke daarvan, van een sociale noodvoorziening, een sociale coördinatie of een plan voor buurtpreventie zoals bedoeld in het decreet van 15 mei 2003 betreffende de buurtpreventie in de Waalse steden en gemeenten;
4° het opvangtehuis toont aan dat de bestaande opvangtehuizen in bedoeld arrondissement op de hoogte gebracht zijn van zijn aanvraag.
Per bestuursarrondissement kan slechts één opvangtehuis gesubsidieerd worden voor de naopvang.
Als het arrondissement een stad van meer dan 30 000 inwoners telt, moet het gesubsidieerde opvangtehuis in deze stad gevestigd zijn.
In elk geval wordt voorrang gegeven aan het opvangtehuis met de hoogste erkende huisvestingscapaciteit.
Niettegenstaande het vijfde lid, wordt de subsidie prioritair toegekend aan de opvangtehuizen die op de dag van de aanvraag door het Waalse Gewest gesubsidieerd worden voor de naopvang.
Art.100. Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de gemeenschapshuizen subsidies om de volgende personeelskosten te dekken :
1° van 10 tot 30 plaatsen : 0,5 maatschappelijk assistent (voltijds) en 1 opvoeder klasse 1 (voltijds);
2° van 31 tot 60 plaatsen : 0,75 maatschappelijk assistent (voltijds) en 1,5 opvoeder klasse 1 (voltijds);
3° meer dan 60 plaatsen : 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 2 opvoeders klasse 1 (voltijds).
De subsidies worden bij voorrang toegekend aan de gemeenschapshuizen die op de dag van de aanvraag een subsidie krijgen van het Waalse Gewest.
Art. 100/1. [1 De subsidies die krachtens artikel 109, § 3, aan de nachtasielen worden toegekend, kunnen de personeelsuitgaven dekken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-01-26/11, art. 9, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.101.§ 1. Behalve de subsidies bedoeld in artikel 99 dekken de subsidies voor personeelsuitgaven voor 100 % :
1° de brutowedde van het personeel;
2° de werkgeversbijdragen, de bijdragen betreffende het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de andere diverse kosten in verband met de verplichtingen uit collectieve arbeidsovereenkomsten ondertekend in het kader van de paritaire commissie 319.12 en andere wettelijke verplichtingen betreffende het personeel, beperkt tot 50 % van de uitgaven bedoeld in 1°.
§ 2. In geval van toepassing van de bepalingen bedoeld in punt 2.3. van de raamovereenkomst voor de non-profit sector gesloten op 16 mei 2000 [1 is de personeelsformatie bedoeld [2 in de artikelen 94 tot 98 en 100]2 van het decreetgevend deel van het Wetboek bestendig ingevuld voor elk van de [2 betrokken]2 functies]1.
Het deel van de subsidies ter dekking van de halftijdse prestatie die niet meer wordt verricht door begunstigde van de maatregel wordt beperkt als volgt :
Functie | Basisschaal /2M | Maximum (150 %) |
Directeur | D23/2 = 17 161,065 euro; | 25 741,60 euro |
Maatschappelijk assistent of opvoeder | A27/2 = E27/2 = 14 502,06 euro | 21 753,09 euro |
Opvoeder klasse 2 of 2A | E29/2 = 12 525,91 euro | 18 788,865 euro |
Opvoeder klasse 2B of 3 | E29/2 = 10 113,45 euro | 15 170,175 euro |
Kinderverzorger(ster) | E29/2 = 9 672,16 euro | 14 508,24 euro |
Deze bedragen [1 worden gerechtvaardigd]1 door de stortingen in het fonds voor bestaanszekerheid, door de brutowedde van de werknemer die de halftijdse vervangingsprestatie in de functie verricht en door de bijhorende lasten tot maximum 50 % van de brutowedde.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 23, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2017-01-26/11, art. 10, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.102. Het brutoloon en de anciënniteit van het personeel bedoeld in artikel 101 worden slechts in aanmerking genomen binnen de perken voorzien in de weddeschalen die vastgelegd werden bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 mei 2001 van paritaire commissie 319.02.
De weddeschalen zijn gekoppeld aan de schommelingen van de prijzenindex overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Ze worden gekoppeld aan het indexcijfer 138.01 van 1 januari 1990.
Art.103. § 1. Tussentijdse verhogingen worden toegekend voor effectieve diensten die beschouwd kunnen worden als nuttige ervaring en die het personeel eerder gepresteerd heeft bij instellingen erkend of gesubsidieerd door een overheid onder Belgisch, buitenlands of internationaal recht.
De Minister beoordeelt of de diensten bedoeld in het eerste lid ten aanzien van betrokkene als nuttige ervaring beschouwd kunnen worden.
§ 2. Het deeltijds aangeworven personeelslid krijgt op dezelfde manier de tussentijdse verhogingen als een voltijds aangeworven personeelslid.
Art.104. § 1. De in aanmerking komende diensten die volle maanden bestrijken, komen rechtstreeks in aanmerking voor de geldelijke anciënniteit.
De in aanmerking komende diensten die delen van maanden bestrijken, komen in aanmerking vanaf de 15e werkdag. De maand waarop die prestaties betrekking hebben wordt volledig ingecalculeerd.
§ 2. De anciënniteiten worden in aanmerking genomen in de maand van de overlegging van voor echt verklaarde documenten waarin melding wordt gemaakt van o.a. de naam en de geboortedatum van het personeelslid, de naam van de werkgevers, het doel van de dienst en de aard van de betrekking, het statuut, het aantal gepresteerde uren, alsook het bewijs dat deze diensten erkend of gesubsidieerd waren door de overheden of instellingen bedoeld in artikel 103, § 1.
§ 3. Op grond van een behoorlijk gemotiveerde aanvraag kan de Minister een nuttige ervaring erkennen in de diensten die niet erkend of gesubsidieerd worden door de overheden of instellingen bedoeld in artikel 103, § 1.
Art.105. Om te voldoen aan de verplichtingen inzake de aan de werknemers te verlenen vakbondspremie en overeenkomstig de sectorale bepalingen, wordt aan de opvangtehuizen, de gemeenschapshuizen of aan het daartoe voorziene fonds voor bestaanszekerheid een subsidie toegekend.
Art.106. Elke personeelswijziging wordt uiterlijk 15 dagen na de wijziging door de opvangtehuizen en de gemeenschapshuizen aan het bestuur meegedeeld.
Art.107. De kwalificaties van de voor de subsidies in aanmerking komende personeelsleden liggen vast in bijlage 12.
Art.108. Voor de toepassing van de artikelen 95 tot en met 98 wordt het bedrag van de subsidies onder voorbehoud van afdeling 3 vastgelegd op grond van het aantal plaatsen dat in overweging genomen wordt in het kader van de artikelen 94 en 100.
B. Subsidies voor werkingskosten
Art.109.§ 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de opvangtehuizen die overeenkomstig artikel 94 gesubsidieerd worden een jaarlijkse subsidie van :
1° 400 euro per gesubsidieerde plaats voor opvangtehuizen die mannen of vrouwen onderbrengen die niet vergezeld zijn van kinderen;
2° 600 euro per gesubsidieerde plaats voor opvangtehuizen die mannen of vrouwen onderbrengen die niet vergezeld zijn van kinderen;
Er wordt van uitgegaan dat een opvangtehuis van kinderen vergezelde mannen of vrouwen onderbrengt als 25 % of meer van het totaalaantal overnachtingen kinderovernachtingen zijn.
§ 2. Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de gemeenschapshuizen een jaarlijkse subsidie van :
1° van 10 tot 30 plaatsen : 2.500 euro;
2° van 31 tot 60 plaatsen : 6.250 euro;
3° meer dan 60 plaatsen : 8.750 euro.
[1 § 3. Binnen de perken van de begrotingskredieten wordt een jaarlijkse subsidie van 2500 euro per erkende plaats aan de nachtasielen toegekend.
De in het eerste lid bedoelde subsidie is niet van toepassing op de nachtasieluitbreidingen tijdens de winterperiode, noch op de nachtasielen die een over een principeakkoord zoals bedoeld in artikel 89 van het decreet beschikken.]1
----------
(1)
Art.110.Voor de toepassing van de artikelen 95, 96, 97, 98 [1 § 1 en § 2]1 en 109 wordt het bedrag van de subsidies onder voorbehoud van onderafdeling 3 vastgelegd op grond van het aantal plaatsen dat in overweging genomen wordt in het kader van de artikelen 94 en 100.
----------
(1)<BWG 2017-01-26/11, art. 12, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.111. De als in bijlage 14 bepaalde lasten komen alleen in aanmerking voor de toekenning van de in artikel 109 bedoelde werkingskosten.
Art.112. De subsidies ter dekking van de werkings- en/of personeelskosten bedoeld in artikel 99 en de werkingskosten vallen onder de toepassing van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
De subsidies worden gekoppeld aan indexcijfer 111,64 van de consumptieprijzen van toepassing op 1 juni 2004 (basis 1996 = 100).
Onderafdeling 2. - Toekenningsmodaliteiten
Art.113.[1 § 1. De opvangtehuizen en gemeenschapshuizen die een eerste subsidieaanvraag indienen moeten minstens twee jaar te rekenen van hun erkenning gewerkt hebben om het aantal gesubsidieerde plaatsen waarop ze aanspraak kunnen maken, via hun bezettingspercentage, te bepalen. Ze dienen hun subsidieaanvraag in samen met :
- een lijst van het aantal overnachtingen van de begunstigden in de zin van artikel 66, 10 °, van het decreetgevend deel van het Wetboek over een periode van twee jaar voor de aanvraag;
- bewijsstukken betreffende de eisen bedoeld in de artikelen 94 tot 107.
§ 2. De nachtasielen dienen hun subsidieaanvraag ofwel in de loop van de erkenning, ofwel samen met de erkenningsaanvraag in.
§ 3. De subsidieaanvragen ingediend volgens de §§ 1 en 2 van dit artikel en de subsidiëringswijzigingen ingediend volgens artikel 76 worden onderzocht en gerangschikt op grond van de volgende criteria:
1° de opdracht van de inrichting: opvangtehuis, gemeenschapshuis of nachtasiel;
2° de evenredige verhoging van de erkende capaciteit vermenigvuldigd met de verhouding tussen [2 het aantal begunstigden van het leefloon of de daarmee gelijkgestelde tegemoetkoming van het arrondissement]2 waarin de inrichting haar activiteit uitoefent en de bevolking van dit arrondissement.
§ 4. Elke volledige subsidieaanvraag of aanvraag tot wijziging van de subsidiëring ingediend door een inrichting die niet in aanmerking werd genomen bij de programmering van het jaar wordt automatisch in aanmerking genomen bij de toepassing van de in paragraaf 3 bedoelde programmeringscriteria van het volgende jaar, mits bijwerking van de gegevens die ze inhoudt.]1
----------
(1)
(2)
Art.114.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 27, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 3. - Beperking en schrapping
Art.115. De bezettingsgraad van een opvangtehuis of een gemeenschapshuis wordt berekend op grond van het aantal plaatsen die dienen voor de bepaling van de begeleiding bedoeld in de artikelen 94 of 100.
Art.116.De subsidies bedoeld in artikel 115, § 1 en § 2, eerste lid, van het decreetgevend Wetboek kunnen om de twee jaar verminderd worden.
Om het bedrag van de subsidies te behouden die het opvangtehuis toegekend worden overeenkomstig artikel 115, § 1 en § 2, eerste lid, van het decreetgevend deel van Wetboek, levert laatstgenoemde over een periode van twee jaar het bewijs van :
1° een bezettingsgraad van minstens 80 % van de gesubsidieerde huisvestingscapaciteit als ze bestemd is voor mannen en/of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen;
2° een bezettingsgraad van minstens 70 % van de gesubsidieerde huisvestingscapaciteit als ze bestemd is voor mannen en/of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen.
Om het bedrag van de subsidies te behouden bedoeld in artikel 115, § 1 en § 2, eerste lid, van het decreetgevend Wetboek, levert het gemeenschapstehuis over een periode van twee jaar het bewijs van :
1° een bezettingsgraad van minstens 70 % van de gesubsidieerde huisvestingscapaciteit als ze bestemd is voor mannen en/of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen.
2° een bezettingsgraad van minstens 60 % van de gesubsidieerde huisvestingscapaciteit als ze bestemd is voor mannen en/of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen.
Er wordt van uitgegaan dat een opvangtehuis of een gemeenschapshuis van kinderen vergezelde mannen of vrouwen onderbrengt als 25 % van het totaalaantal overnachtingen of meer kinderovernachtingen zijn.
De documenten ter rechtvaardiging van de bezettingsgraden bedoeld in het tweede en het derde lid worden uiterlijk [1 1 maart van elk jaar]1 aan het bestuur overgemaakt.
Als de bezettingsgraad van een opvangtehuis of een gemeenschapshuis lager is dan de bezettingsgraden bedoeld in het tweede en het derde lid, stemt het aantal plaatsen dat in overweging genomen worden voor de bepaling van de subsidies bedoeld in de artikelen 94 en 100 overeen met het effectief aantal bezette plaatsen tijdens de berekeningsperiode.
----------
(1)<BWG 2017-01-26/11, art. 14, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.117. Elke schending van de werkingsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 92, 93, 94, 98 en 101 van het decreetgevend deel van het Wetboek heeft als gevolg dat de overtreder niet meer in aanmerking genomen wordt bij de berekening van de bezettingsgraad.
Art.118.Elke schending van de voorwaarden bedoeld [1 in de artikelen 97, 99,102 en 104 van het decreetgevend deel van het Wetboek]1 houdt in dat de subsidies ter dekking van de werkingskosten met 25 % verminderd worden.
----------
(1)<BWG 2017-01-26/11, art. 15, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.119. Elke schending van de voorwaarden bedoeld in artikel 100 van het decreetgevend deel van het Wetboek heeft als gevolg dat de subsidies bedoeld in artikel 115, § 1 en § 2, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek met 25 % verminderd worden.
Art.120. Het verlies van de erkenning heeft als gevolg het verlies van de subsidies bedoeld in artikel 115, § 1 en § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Art.121. De vermindering of de afschaffing van de subsidies treedt pas in werking vanaf het jaar na de beslissing tot vermindering of afschaffing.
Art.122. De voorstellen tot vermindering of intrekking van de subsidies bedoeld in artikel 115, § 1 en § 2, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek worden onderzocht volgens de procedure bedoeld in de artikelen 77 en 78.
Art.123. Onder voorbehoud van het tweede lid is elke beslissing tot vermindering of intrekking van de subsidies van toepassing vanaf 1 januari van het jaar na de beslissing.
In geval van intrekking van de erkenning heeft de beslissing tot intrekking van de subsidies onmiddellijk gevolg.
Onderafdeling 4. - Afwijkingen
Art.124. Op straffe van niet-ontvankelijkheid worden de aanvragen tot afwijking bedoeld in artikel 117, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek ingediend middels het formulier opgenomen in bijlage 13.
Afdeling 6. - Financiële bijdrage van de rechthebbenden
Art.125. De financiële bijdrage van de ondergebrachte persoon dekt het onderkomen. Ze dekt ook de maaltijden als ze deel uitmaken van de aangeboden diensten.
Ze dekt geen andere diensten dan die bedoeld in het eerste lid.
Art.126.De financiële bijdrage houdt rekening met de reële kost van de diensten.
De financiële bijdrage voor het onderkomen mag dagelijks niet lager zijn dan [1 zes]1 per persoon en mag niet hoger zijn dan 4/10e van de bestaansmiddelen van de ondergebrachte persoon.
De financiële bijdrage voor het onderkomen en de maaltijd mag dagelijks niet lager zijn dan [1 tien]1 per persoon.
Voor het onderbrengen van kinderen kan het opvangtehuis of het gemeenschapshuis al naar gelang het collectieve begeleidingsproject ervan evenwel verzoeken om een financiële bijdrage die lager is dan de bedragen bedoeld in het eerste en het tweede lid.
De bedragen bedoeld in dit artikel worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen 111,64 die toepasselijk is op 1 juni 2004 (basis 1996 = 100).
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 29, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.127. De werkelijke kostprijs van het onderkomen en de maaltijden wordt jaarlijks vastgelegd.
De methode voor de berekening van de werkelijke kostprijs en de lijst van de toelaatbare uitgaven worden vastgelegd overeenkomstig bijlage 11. Het tehuis waarvan de reële kost hoger is dan de minima bedoeld in artikel 126, verwittigt het bestuur.
Art.128. De overeenkomstig artikel 77, 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek in aanmerking te nemen bestaansmiddelen zijn de volgende op voorwaarde dat ze daadwerkelijk ontvangen worden door de ondergebrachte persoon :
1° het inkomen uit werk;
2° de vervangingsinkomens, met inbegrip van die welke toegekend worden krachtens de wetgeving betreffende de uitkeringen aan gehandicapte personen;
3° het leefloon of de daarmee gelijkgestelde sociale tegemoetkoming;
4° het gewaarborgd inkomen voor ouderen;
5° de overlevings- en rustpensioensuitkeringen;
6° de gezinstoelagen en het alimentatiegeld, met inbegrip van die ontvangen door de kinderen van de ondergebrachte personen. Die bedragen mogen evenwel enkel tot op twee derde in aanmerking genomen worden.
Afdeling 7. - Sluiting
Art.129. Als het bestuur voor de gevallen bedoeld in artikel 108, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek een voorstel tot sluiting van een inrichting aan de Minister richt, wordt hem een verslag ter rechtvaardiging van de dringende sluiting gestuurd, samen met een recent inspectieverslag alsmede, in voorkomend geval, elk nuttig gegeven en document.
De Minister geeft de beheerder en de burgemeester onmiddellijk kennis van de beslissing tot sluiting.
Art.130.Als het bestuur voor de gevallen bedoeld in artikel 108, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek een voorstel tot sluiting van een inrichting aan de Minister richt, wordt de beheerder kennis van dat voorstel in kennis gesteld.
Laatstgenoemde wordt eveneens ingelicht over het feit dat hij over een termijn van 15 dagen beschikt om zijn schriftelijke opmerkingen aan het bestuur te richten.
Het dossier wordt door de afgevaardigde ambtenaar aangevuld met de schriftelijke opmerkingen van de beheerder.
Daartoe roept hij de vertegenwoordiger van de inrichting op [1 bij aangetekend schrijven, bij schrijven ingediend tegen ontvangstbewijs of bij elk middel waaraan een vaste datum aan de zending verleend wordt]1, met opgave van de plaats en het uur van het verhoor. De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.
De weigering te verschijnen of zijn verweermiddelen aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.
Het dossier wordt naar de beheerder gestuurd, eventueel aangevuld met elk bijkomend nuttig gegeven en stuk, samen met het proces-verbaal van verhoor.
De beheerder beschikt over een termijn van vijftien dagen om zijn schriftelijke opmerkingen te doen gelden vooraleer het dossier de Minister ter beslissing voorgelegd wordt.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 220, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.131.Als de beheerder van een inrichting voornemens is de inrichting vrijwillig te sluiten, licht hij [1 de administratie]1 uiterlijk drie maanden vóór de sluiting daarover in.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 32, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 8. - Overgangsbepalingen
Art.132.In afwijking van de artikelen 89 tot 91, 94 en 100 kan het personeel tewerkgesteld in een opvangtehuis of gemeenschapshuis [1 voor 1 oktober 2004]1 dat niet over de vereiste titels beschikt, zijn activiteiten voortzetten na beslissing van de Minister. Als een subsidie wordt toegekend in het kader van de artikelen 94 en 100, wordt de subsidie die overeenkomt met de titel van de werknemer gehandhaafd tot het einde van zijn contract.
----------
(1)
TITEL IV. - Schuldbemiddeling
HOOFDSTUK I. - Instellingen voor schuldbemiddeling
Afdeling 1. - Programmering
Art.133. Behalve de instellingen bedoeld in artikel 127, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek mag in elke gemeente één enkele instelling voor schuldbemiddeling erkend worden tenzij de gemeente al bediend wordt door een vereniging hoofdstuk XII geregeld bij de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of door een andere erkende instelling voor schuldbemiddeling, ingevolge een samenwerkingsverband op grond waarvan schuldbemiddeling gegarandeerd wordt aan de inwoners van bedoelde gemeente.
In afwijking van het eerste lid kunnen in de gemeenten met meer dan 30 000 inwoners bijkomende instellingen erkend worden naar rato van één instelling per aangesneden schijf van 30 000 inwoners boven de eerste schijf van 30 000 inwoners.
Afdeling 2. - Erkenning
Onderafdeling 1. - Erkenningsprocedure
A. Algemene beginselen
Art.134. De aanvragen tot erkenning van de instellingen bedoeld in artikel 118 van het decreetgevend deel van het Wetboek worden bij aangetekend schrijven of middels een elektronisch formulier aan het bestuur gericht.
Art.135.Het voorontwerp wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door het bestuur opgemaakt wordt en aan de hand waarin de instelling volgende gegevens vermeldt :
1° haar benaming, zetel, duur, [2 ...]2 doel;
2° het bewijs van de beslissing waarbij het bevoegde orgaan van de instelling een schuldbemiddelingsactiviteit zal uitoefenen;
3° het bewijs van de verbintenis waarbij het bevoegde orgaan van de instelling zich zal houden aan de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op de instellingen voor schuldbemiddeling, o.a. inzake gespecialiseerd personeel en, in voorkomend geval, het sluiten van een overeenkomst op het leveren van juridische dienstverlening met een minimuminhoud zoals vastgelegd in bijlage 17;
4° het bewijs dat de functies bedoeld in artikel 7, 2°, van het decreet niet toegewezen worden aan personen die niet gemachtigd zijn krachtens deze bepaling en dat de leden van het leidend orgaan van de instelling en de personeelsleden die op grond van hun bevoegdheden rechtstreeks deelnemen in de uitoefening van de schuldbemiddelingsactiviteit niet ingedeeld zijn in één van de categorieën bedoeld in artikel 78 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;
5° het bewijs van de gespecialiseerde opleiding van de personen bedoeld in artikel 121 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord [1 wordt binnen vijftien dagen aan de administratie meegedeeld.]1
Bij de erkenningsaanvraag worden ook de volgende stukken gevoegd :
1° een overzicht van de vastgestelde behoeften, van de middelen waarvan de aanwending overwogen wordt om daarop in te spelen en het activiteitsgebied dat normaal onder de instelling valt;
2° de laatste goedgekeurde rekeningen van de instelling en een vermelding van de beschikbaarheid van de financiële middelen die nodig zijn voor de bezoldiging van de personen en diensten bedoeld in artikel 121 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 33, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2023-07-20/35, art. 3, 101; Inwerkingtreding : 09-11-2023>
Art.136. Binnen dertig dagen na ontvangst van de erkenningsaanvraag bezorgt het bestuur de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als de aanvraag volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn aanvraag binnen 15 werkdagen aan te vullen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken en/of gegevens.
Bij gebrek aan bericht van ontvangst binnen de voorgeschreven termijnen wordt de aanvraag geacht volledig en regelmatig te zijn.
Art.137. Het bestuur behandelt de aanvraag en maakt bedoelde aanvraag samen met zijn opmerkingen over aan de Minister binnen een termijn van 3 maanden na de indiening van de aanvraag zodra die volledig is.
De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier.
Art.138.Indien beslist wordt de erkenning te weigeren of in te trekken, wordt daarvan aan de aanvrager bij aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1 kennis gegeven.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.139.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 34, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.140. § 1. Het bewijs van de gespecialiseerde opleiding bedoeld in artikel 121, eerste lid, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt geleverd middels een getuigschrift afgegeven na deelname aan een programma van minstens dertig uren theorielessen met betrekking tot volgende materies :
1° verbintenissenrecht;
2° hypothecair krediet;
3° verbruikskrediet;
4° geschil i.v.m. het niet betalen van schulden en middelen van tenuitvoerlegging;
5° methodologische aspecten van de schuldbemiddeling;
6° collectieve schuldenregeling.
Om het opleidingsprogramma af te sluiten, wordt minstens twee weken na de theorielessen minimum één dag aan het bestuderen van praktijkgevallen besteed.
§ 2. Het bewijs van de gespecialiseerde opleiding bedoeld in artikel 121, eerste lid, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt geleverd middels een getuigschrift afgegeven na deelname aan een programma van minstens 24 uren theorielessen met betrekking tot volgende materies :
1° de schuldbemiddeling : organisatorische, sociale, economische en relationele aspecten;
2° collectieve schuldenregeling en bemiddeling van niet-gerechtelijke schulden : afbetalingsplannen en randproblemen;
3° collectieve schuldenregeling : evolutie van de regelgeving en de rechtspraak;
4° verbruikerskrediet : wettelijk kader en onderzoek van de afrekeningen;
5° hypothecair krediet; wettelijk kader en onderzoek van de afrekeningen.
Art.141. De maatschappelijk werkers waarvan sprake in artikel 121, eerste lid, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn houder van één van de volgende academische graden :
1° in het hoger niet-universitaire onderwijs met volledig leerplan, categorie maatschappelijke opleidingen : Maatschappelijk assistent, bachelor - Maatschappelijk assistent, maatschappelijk adviseur, bachelor - Maatschappelijk adviseur, gediplomeerde in studies met specialisatie in sociaal beheer, Master sociale engineering en welzijn;
2° in het hoger niet-universitaire onderwijs met volledig leerplan, categorie economische opleidingen : Gegradueerde in de rechten, Bachelor in de rechten;
3° in het universitair onderwijs, vakgebied maatschappelijke wetenschappen : Licentiaat in de sociologie, Licentiaat in de sociologie en de antropologie, richting sociologie, Licenciaat in het maatschappelijk werk, Master in Sociologie, Licenciaat Politieke en Economische Wetenschappen, Master in Economische en Sociale Wetenschappen;
4° een buitenlands diploma hogere studies, evenwaardig aan één van voornoemde graden.
De houders van één van bovenvermelde academische graden, vallend onder de categorie economie/hogescholen, hoger onderwijs economie/sociale promotie, onder het vakgebied rechten/universiteit, dienen het bewijs voor te leggen van een aanvullende vorming in verband met deontologie van het maatschappelijk werk en budgetbegeleiding.
Het gebruik van mannelijke namen voor de verschillende academische graden is gemeenslachtig voor een betere tekstleesbaarheid, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van de Franse Gemeenschap van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel.
B. Specifieke modaliteiten voor privé-instellingen
Art.142.Naast de gegevens bedoeld in artikel 135 toont de privé-instelling haar onafhankelijkheid t.o.v. personen of instellingen die een activiteit van kredietgever of -bemiddelaar uitoefenen krachtens de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, en [1 vermeldt het ambtsgebied waarvoor de erkenning is aangevraagd]1.
----------
(1)
C. Specifieke modaliteiten voor openbare centra voor maatschappelijk welzijn en voor verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn
Art.143. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn vrijgesteld van de overlegging van de stukken bedoeld in artikel 135, derde lid, 2°. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn moeten wel de notulen voorleggen van de vergadering van het overlegcomité bedoeld in artikel 26, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn m.b.t. de oprichting van de dienst voor schuldbemiddeling.
Afdeling 3. - Subsidiëring
Onderafdeling 1. - Algemene beginselen
Art.144. Voor de toepassing van deze afdeling moet worden verstaan onder :
1° behandeld dossier : elke aanvraag gericht aan de erkende instelling in de loop van het referentiejaar die het voorwerp heeft uitgemaakt van minstens één begrotingsanalyse (telling van de inkomens en lasten van de personen) en van een omstandig overzicht van de bestaande schulden, of elk dossier dat een aanzuiveringsplan bevat voor de schulden die in de loop van een jaar dat volgt op het jaar van de opening ervan het voorwerp heeft uitgemaakt van hetzij een herziening van het opgemaakte aanzuiveringsplan daar er rekening gehouden moest worden met een nieuw gegeven, hetzij geïndividualiseerde geschriften gericht aan de schuldeisers of aan derden en betreffende de uitvoering van het plan, hetzij regelmatige ontmoetingen met de schuldenaar in het kader van de begeleiding van de uitvoering van het plan;
2° voortgezette opleiding : elke andere opleiding dan de verplichte basisopleiding i.v.m. schuldbemiddeling;
3° gedecentraliseerde site : elke aangepaste plaats, met uitzondering van de hoofdzetel van de activiteit, waar de personen die om schuldbemiddeling verzoeken, zich kunnen melden voor een eerste gesprek of voor verdere gesprekken met het oog op de behandeling van hun dossier.
Art.145. De instellingen bedoeld in artikel 128, § 1, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek die op 1 januari van het referentiejaar erkend zijn, genieten op eigen verzoek een subsidie als tegemoetkoming in de personeels- en werkingskosten.
Een gemeente en haar openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mogen in geen geval tegelijkertijd gesubsidieerd worden. Een gemeente of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn hebben geen recht op subsidies indien ze lid zijn van een vereniging van gemeenten of van een vereniging van openbare centra voor maatschappelijk welzijn die op grond van dit hoofdstuk worden gesubsidieerd.
De personeels- en werkingskosten komen slechts in aanmerking voor een subsidie als ze niet worden gedekt door een andere financieringsbron.
Een instelling mag pas aanspraak maken op een subsidie als ze gedurende het referentiejaar minstens één dossier voor 1 000 inwoners heeft behandeld in het geval van een openbare instelling en minstens 30 dossiers in het geval van een privé-instelling.
Art.146. De bedragen bedoeld in de artikelen 147 tot en met 153 zijn gekoppeld aan de gezondheidsindex, overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 153 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Voor het eerst op één januari volgend op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk en vervolgens jaarlijks op één januari wordt dat bedrag berekend door het aan te passen aan de rang van de laatste spilindex met als grondslag de koppelindex van de maand januari 2012.
Onderafdeling 2. - Forfaitair deel van de subsidiëring
Art.147. Voor openbare instellingen is het forfaitaire deel van de subsidie afhankelijk van het bevolkingscijfer van het bediende grondgebied. Deze instellingen ontvangen een subsidie van 0,30euro per inwoner.
Het bevolkingscijfer van de gemeenten is het in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte officiële bevolkingscijfer op 1 januari van het referentiejaar.
Art.148. Voor privé-instellingen bedraagt het forfaitaire deel van de subsidie 10.000 euro.
Onderafdeling 3. - Wisselend deel van de subsidiëring
Art.149. Het wisselende deel van de subsidie bestaat uit de bedragen die voor het referentiejaar worden vastgesteld, met name :
1° een bedrag gekoppeld aan het aantal dossiers;
2° een bedrag voor de voortgezette personeelsopleiding.
3° een bedrag gekoppeld aan de decentralisatie als het gaat om een vereniging hoofdstuk XII, om een intercommunale vereniging of om een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in een samenwerkingsverband met andere O.C.M.W.'s voor schuldbemiddeling en die aan schuldbemiddeling doet in één of meer gedecentraliseerde sites gelegen in een andere gemeente dan die waar de zetel van de vereniging of van het O.C.M.W. met de voortrekkersrol gevestigd is.
Het wisselend gedeelte wordt aangevuld met een bedrag dat afhankelijk is van de inrichting tijdens het subsidiejaar, door de instelling of op haar initiatief, van één of meerdere steungroepen ter voorkoming van een overmatige schuldenlast.
Art.150.[1 Het bedrag bedoeld in artikel 149, eerste lid, 1°, wordt vastgelegd op 100 euro per behandeld dossier.
Het op grond van het eerste lid bepaalde bedrag mag evenwel niet hoger zijn dan :
a) 30.000 euro voor de openbare instellingen die een grondgebied van minder dan 50 000 inwoners bedienen;
b) 49.000 euro voor de openbare instellingen die een grondgebied van 50 000 tot 150 000 inwoners bedienen en voor de privé-instellingen;
c) 98.000 euro voor de openbare instellingen die een grondgebied van meer dan 150 000 inwoners bedienen.]1
----------
(1)<BWG 2018-12-13/09, art. 8, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.151. Het in artikel 149, eerste lid, 2°, bedoelde bedrag is gelijk aan 250 euro.
Als de erkende instelling meer dan twee voltijds equivalent personeelsleden aanstelt voor schuldbemiddeling, wordt dat bedrag tot 370 euro verhoogd.
Art.152. Het bedrag bedoeld in artikel 149, eerste lid, 3°, is gelijk aan euro 1.000 per gedecentraliseerde actieve site, met een maximum van 3 sites.
Art.153. Het bedrag bedoeld in artikel 149, tweede lid, wordt vastgelegd op 1.500 euro per steungroep voor de preventie van een overmatige schuldenlast die jaarlijks minstens vijf activiteiten organiseert.
(NOTA : lid 2 niet vertaald)
Elke instelling mage en steengroep oprichten met instemming van het bevoegde referentiecentrum. Als de bediende gemeente of groep van gemeenten meer dan 30 000 inwoners telt, kan een erkende instelling verschillende steungroepen oprichten naar rato van één groep per volledige schijf van 30 000 inwoners.
Onderafdeling 4. - Toekenningsmodaliteiten en -procedure
Art.154. De subsidieaanvraag wordt uiterlijk 1 maart van het subsidiejaar ingediend per e-mail of middels een elektronisch formulier. Ze bevat de gegevens op grond waarvan het variabele gedeelte van de subsidie bepaald kan worden.
Art.155.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 37, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.156.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 38, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK II. - Referentiecentra
Afdeling 1. - Erkenning
Onderafdeling 1. - Toekenningsprocedure en -voorwaarden
Art.157. De aanvragen tot erkenning van de referentiecentra worden bij aangetekend schrijven of middels een elektronisch formulier aan het bestuur gericht.
Art.158. De erkenningsaanvraag wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door het bestuur wordt opgemaakt en aan de hand waarvan de vereniging :
1° het bewijs levert dat het doel van de vereniging voorziet in acties inzake de bestrijding van overmatige schuldenlast;
2° het getuigschrift waarmee bewezen wordt dat de maatschappelijk assistent een gespecialiseerde, in artikel 140, § 1, bedoelde opleiding heeft gevolgd en een ten minste vijfjarige beroepservaring in het maatschappelijk werk voorlegt;
3° het bewijs levert van de indienstneming van een houder van een academische graad van licentiaat of master in de rechten die de opleiding bedoeld in artikel 140, § 2, gevolgd heeft;
4° het bewijs levert dat de personeelsleden die op grond van hun bevoegdheden rechtstreeks deelnemen in de uitoefening van de schuldbemiddelingsactiviteit niet ingedeeld zijn in één van de categorieën vermeld in artikel 78 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;
Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord moet binnen vijftien dagen aan het bestuur meegedeeld worden.
De beslissing van het bevoegde orgaan van de vereniging om de erkenning als referentiecentrum aan te vragen wordt eveneens bij de erkenningsaanvraag gevoegd.
Art.159. Binnen dertig dagen na ontvangst van de erkenningsaanvraag bezorgt het bestuur de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als de aanvraag volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn aanvraag binnen de twee maanden aan te vullen.
Bij gebrek aan bericht van ontvangst binnen de voorgeschreven termijnen wordt de aanvraag geacht volledig en regelmatig te zijn.
Art.160. Het bestuur behandelt de aanvraag en maakt bedoelde aanvraag samen met zijn opmerkingen over aan de Minister binnen een termijn van 3 maanden na de indiening van de aanvraag zodra die volledig is.
De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier.
Onderafdeling 2. - Procedure en voorwaarden voor de weigering of de intrekking
Art.161.Indien beslist wordt de erkenning te weigeren of in te trekken, wordt daarvan bij aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1 kennis gegeven aan de aanvrager.
----------
(1)
Art.162. De erkenning kan worden ingetrokken omdat de artikelen 118 tot en met 130 en 694 van het decreetgevend deel van het Wetboek niet worden nageleefd.
Afdeling 2. - Subsidiëring
Onderafdeling 1. - Soorten subsidies
A. Subsidies voor personeelskosten
Art.163.De personeelsuitgaven van een referentiecentrum worden in aanmerking genomen om de prestaties van de leden van het team bedoeld in artikel 128, § 2, vierde lid, 2° en 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek en van een administratief beambte ten laste te nemen. De subsidie die betrekking heeft op een academische graad van licentiaat of master in de rechten geldt voor een voltijdse betrekking.
De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden enkel in aanmerking genomen met inachtneming van de weddeschalen opgegeven [1 in bijlage 15]1.
De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden vermeerderd met de sociale werkgeversbijdragen berekend op grond van de weddeschalen bedoeld in het vorige lid.
De personeelsleden kunnen een dienstanciënniteit toegekend krijgen voor de nuttige ervaring die ze in hun betrekking verworven hebben.
De geldelijke anciënniteit van het personeel van de referentiecentra wordt berekend overeenkomstig de algemene principes van het overheidspersoneel van de plaatselijke en provinciale openbare besturen.
----------
(1)
B. Subsidies voor werkingskosten
Art.164.De werkingskosten van de referentiecentra worden in aanmerking genomen voor een bedrag van 10.000 euro, verhoogd met 0,04 euro/inwoner van het/de provinciegedeelte(n) bediend door een centrum, waarbij het totaalbedrag niet hoger mag zijn dan 35.000 euro.
In het kader van het beleid voor de preventie van overmatige schuldenlast en van de begeleiding van de steungroepen voor de preventie van overmatige schuldenlast worden de personeels- en werkingsuitgaven van de referentiecentra in aanmerking genomen ten belope van [1 80 000 euro]1/jaar.
De referentiecentra mogen voor het overige de verplaatsingskosten van hun personeelsleden voor de diensten verstrekt ten gunste van de erkende instellingen voor schuldbemiddeling aan deze instellingen factureren.
----------
(1)
Art.165. De bedragen bedoeld in artikel 164 zijn gekoppeld aan de gezondheidsindex, overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Voor het eerst op één januari volgend op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk en vervolgens jaarlijks op één januari wordt dat bedrag berekend door het aan te passen aan de rang van de laatste spilindex met als grondslag de koppelindex van de maand januari 2012.
Onderafdeling 2. - Toekenningsmodaliteiten
Art.166.
Art.167.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 41, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.168.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 42, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK III. - "Observatoire du crédit et de l'endettement " (Waarnemingscentrum Krediet en Schuldenlast)
Afdeling 1. - Erkenning
Art.169.Het in Charleroi gevestigde " Observatoire du Crédit et de l'Endettement " wordt op eigen aanvraag erkend door de Minister indien de hierna vermelde vereisten worden nageleefd :
1° de vorm aannemen van een vereniging zonder winstoogmerk en zijn [2 ...]2 zetel in Charleroi gevestigd hebben;
2° over een raad van bestuur beschikken met minstens :
a) twee vertegenwoordigers aangewezen door de Waalse Regering;
b) één vertegenwoordiger van de Federatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
c) 2 vertegenwoordigers van het bankwezen of de bedrijfswereld;
d) twee vertegenwoordigers uit verbruikersverenigingen;
e) drie vertegenwoordigers uit instellingen die aan schuldbemiddeling doen of uit de referentiecentra;
3° over een team beschikken bestaande uit minstens :
a) één universitair gediplomeerde directeur;
b) één doctor of licentiaat in de rechten;
c) één licentiaat in de economische wetenschappen;
d) één gegradueerde die afgestudeerd is in een juridische, economische of bestuurskundige studierichting;
4° het protocol verstrekken van de deliberatie die in het bevoegde orgaan van de vereniging heeft plaatsgehad en waarin de verbintenis opgenomen is om de opdrachten toegewezen krachtens artikel 130 van het decreetgevend deel van het Wetboek na te leven;
5° [1 de administratie]1 kennis geven van elke wijziging aangebracht in de statuten en in de samenstelling van de Raad van bestuur.
----------
(1)
(2)
Art.170.De erkenningsaanvraag wordt bij aangetekend schrijven [2 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]2 gericht [1 aan de administratie]1. [1 De Minister spreekt zich uit binnen een termijn van twee maanden, die ingaat op de datum van indiening van de aanvraag.]1 De erkenning wordt verleend voor een onbepaalde periode.
Indien de opdrachten toegewezen bij [1 titel III van boek 1 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek]1 of de voorwaarden bedoeld in artikel 169 niet worden vervuld, kan de erkenning worden ingetrokken.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 44, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 2. - Subsidiëring
Onderafdeling 1. - Soorten subsidies
A. Subsidies voor personeelskosten
Art.171.De personeelsuitgaven van het " Observatoire du Crédit et de l'Endettement " worden in aanmerking genomen om de prestaties van het team bedoeld in artikel 169, 3°, ten laste te nemen.
De personeelsuitgaven [1 bedoeld in het eerste lid]1 worden enkel in overweging genomen op grond van de weddenschalen bedoeld in artikel 15 en rekening gehouden met de regels betreffende de evaluatie van het personeel van het "Observatoire du Crédit et de l'Endettement" omstandig aangegeven in bijlage 16.
De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden vermeerderd met de sociale werkgeversbijdragen berekend op grond van de weddeschalen [1 bedoeld in het tweede lid]1.
De personeelsleden kunnen een dienstanciënniteit toegekend krijgen voor de nuttige ervaring die ze in hun betrekking verworven hebben. Daarnaast kan aan het personeel van het "Observatoire" een geldelijke anciënniteit toegekend worden overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
----------
(1)
B. Subsidies voor werkingskosten
Art.172.§ 1. De werkingskosten voor de opdrachten van het "Observatoire" worden in aanmerking genomen voor zover ze niet meer dan euro 100.000 per jaar bedragen. Deze kosten dienen o.a. om de organisatie van de basis- en voortgezette opleidingen te dekken volgens een met de Minister overeengekomen programma. Wat betreft de subsidies voor de opleidingen, wordt de toekenning onderworpen aan de overlegging van een voorbegroting en van een door de Minister goedgekeurde activiteitenprogramma.
§ 2. Er wordt een subsidie van jaarlijks 80.000 euro toegekend als bijdrage in de personeels- en werkingskosten in verband met de bijwerking, het beheer en de moderatie van het deel dat verband houdt met het voorkomen van overmatige schuldenlast en het krediet van het elektronisch portaal ontwikkeld door het Waalse Gewest.
[1 § 3. Er wordt jaarlijks een subsidie van 40 000 euro toegekend als tegemoetkoming in de personeels- en werkingskosten die specifiek verband houden met persoonlijk advies aan particulieren en acties die inspelen op aanvragen en behoeften aan professionelen in de sociale actie of in het krediet op het gebied van schulden.]1
----------
(1)
Art.173. De bedragen bedoeld in artikel 172 zijn gekoppeld aan de gezondheidsindex, overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Voor het eerst op één januari volgend op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk en vervolgens jaarlijks op één januari wordt dat bedrag berekend door het aan te passen aan de rang van de laatste spilindex met als grondslag de koppelindex van de maand januari 2012.
Onderafdeling 2. - Toekenningsmodaliteiten
Art.174.
Art.175.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 47, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.176.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 48, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK IV. - Controle en bekendmaking
Art.177. De administratieve en financiële controle op de erkende instellingen voor schuldbemiddeling, de erkende referentiecentra en het "Observatoire du Crédit et de l'Endettement" wordt door de ambtenaren van het bestuur uitgeoefend.
In het kader van deze controle kan het bestuur de instelling verzoeken om de overlegging van de nodige stukken en bewijzen die niet zijn overlegd in het kader van de erkenningsaanvraag.
Art.178.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 49, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.179. Van alle beslissingen in verband met de toekenning, de weigering of de intrekking van een erkenning van een instelling voor schuldbemiddeling en een referentiecentrum wordt een afschrift betekend aan de federale Minister bevoegd voor Economische Zaken.
Art.180. De lijst van de instellingen voor schuldbemiddeling en de referentiecentra wordt door het bestuur bijgehouden.
HOOFDSTUK V. - Coördinatiecomité voor acties ter voorkoming en bestrijding van overmatige schuldenlast
Art.181. Overeenkomstig artikel 130/1 van het decreetgevend deel van het wetboek bestaat het comité voor de coördinatie van de acties ter voorkoming en bestrijding van overmatige schuldenlast uit de volgende leden :
1° een vertegenwoordiger van de Minister van sociale actie, die er het voorzitterschap van waarneemt;
2° een vertegenwoordiger van het " Observatoire du Crédit et de l'Endettement (Waarnemingscentrum krediet en schuldenlast) ", die er het secretariaat van waarneemt;
3° een vertegenwoordiger van elk referentiecentrum;
4° een vertegenwoordiger van het Operationeel directoraat-generaal Sociale Actie en Gezondheid.
De leden van dat comité kunnen in onderlinge overeenstemming beslissen om elke persoon te aanvaarden die beschikt over specifieke kennissen inzake schuldenoverlast en die debatten kan leiden.
Het coördinatiecomité dient voor de bespreking en de coördinatie van de acties die op het terrein gevoerd worden door de referentiecentra, het " Observatoire du Crédit ou de l'Endettement " of de erkende instellingen ".
HOOFDSTUK VI. - Overgangsmaatregel
Art.182. De sociaal verpleegkundigen, in dienst genomen voor 1 januari 2014 in de hoedanigheid van schuldbemiddelaars in een schuldbemiddelingsdienst overeenkomstig het koninklijk besluit van 9 maart 1977 tot vaststelling van de benoemingsvoorwaarden voor de maatschappelijke werkers in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden beschouwd als de voorwaarden inzake diploma's te vervullen zoals bepaald in artikel 141, eerste lid.
TITEL V. - Centra voor maatschappelijk werk
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen en opdrachten
Art.183. Voor de toepassing van deze titel dient onder Centrum voor maatschappelijk werk een centrum te worden verstaan dat, volgens de methodes van het beroepsmatig uitgeoefend maatschappelijk werk aan de personen en de gezinnen die erom verzoeken, sociale en psycho-sociale hulp biedt met het doel de kritieke situaties die hun ontwikkeling belemmeren te overwinnen of te verbeteren.
Het Centrum draagt vooral zorg voor :
1° alleenstaande personen;
2° gezinnen die in hun normale ontwikkeling belemmerd worden door één of meer van hun leden;
3° gezinnen die ontredderd zijn door de afwezigheid of het wegvallen van één van de leden.
Art.184. Het Centrum voor maatschappelijk werk heeft als opdracht :
1° binnen een plaatselijke gemeenschap de eerste opvang op zich nemen van personen en gezinnen die in een kritieke situatie verkeren;
2° samen met de betrokkenen erin slagen om hun sociale moeilijkheden duidelijker te formuleren;
3° de sociale instellingen en voorzieningen door informatie in het gezichtsveld te brengen van de betrokkenen en dezen zo nodig te verwijzen naar meer gespecialiseerde instellingen of naar personen die ervoor bevoegd zijn specifieke kritieke situaties weg te werken, waarbij in samenwerking met die instellingen en personen bij beide laatstgenoemden geïntervenieerd wordt;
4° personen en gezinnen inzover nodig te begeleiden met het doel hen beter te integreren in hun leefmilieu en meer actief te doen deelnemen aan het leven van dit milieu;
5° de bevoegde instanties opmerkzaam te maken op de problemen en gebreken in de samenleving.
Art.185. De Minister kan de Centra voor maatschappelijk werk erkennen onder de voorwaarden bepaald in deze titel.
HOOFDSTUK II. - Erkenning
Afdeling 1. - Toekenningsvoorwaarden
Art.186.[1 Om erkend te worden, voldoet het Centrum voor maatschappelijk werk aan de volgende voorwaarden :
1° hetzij de vorm hebben aangenomen van een vereniging zonder winstoogmerk, die de in artikel 1984 bepaalde opdracht als uitsluitende doelstelling heeft, hetzij opgericht zijn door een landsbond of een ziekenfonds zoals bepaald bij de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;
2° minstens drie geschoolde beroepskrachten voltijds tewerkstellen indien ze beschikken over het diploma maatschappelijk assistent(e) bepaald bij de wet van 12 juni 1945 tot bescherming van den titel van maatschappelijk assistent of over het diploma gegradueerd sociaal verpleger bepaald bij het koninklijk besluit van 17 augustus 1957 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder het diploma van vroedvrouw, verpleger of verpleegster wordt toegekend en waaronder het beroep wordt uitgeoefend, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juli 1960, of over een overeenkomstig artikel 25, 3°, van bovenbedoeld koninklijk besluit gelijkwaardig verklaarde titel, of over een gelijkwaardig verklaard buitenlands diploma;
3° over een centraal secretariaat en één of meer consultatiebureaus beschikken;
4° een bestendige dienst van minimum tien uur per week en per voltijdse equivalent werknemer waarnemen, overeenkomstig artikel 193, tweede lid ;
5° op de verschillende plaatsen waar de zittingen en raadplegingen plaatsvinden over de nodige uitrusting beschikken om zijn opdracht doelmatig en discreet te volbrengen, met dien verstande dat de wachtkamer en de spreekkamer van elkaar gescheiden zijn;
6° open staan voor alle personen, ongeacht hun ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging, ongeacht hun nationaliteit, waarbij geen aansluiting bij het Centrum voor maatschappelijk werk wordt geëist;
7° vooraf gedurende minstens zes maanden de in artikel 184 bedoelde activiteiten uitgeoefend hebben, hetzij met minstens één voltijds bezoldigde beroepskracht zoals bepaald onder 2°, hetzij met twee of verschillende halftijds bezoldigde beroepskrachten.
Twee van de drie voltijdse betrekkingen bedoeld in het eerste lid, 2°, mogen uitgeoefend worden door verschillende halftijds tewerkgestelde beroepskrachten. Minstens de helft van de tewerkgestelde geschoolde beroepskrachten van het Centrum beschikt over een diploma maatschappelijk assistent(e).
Het aantal uren vermeld in het eerste lid, 4°, kan onder de consultatiebureaus verdeeld worden. De bestendige dienst bedoeld in het eerste lid, 4°, wordt waargenomen door gekwalificeerde beroepskrachten in de zin van het eerste lid, 2°, die al dan niet deel uitmaken van het aantal personeelsbestanden die in aanmerking genomen worden voor de toekenning van de subsidies. Die bestendige dienst wordt minstens vierenveertig weken per jaar waargenomen.]1
----------
(1)
Afdeling 2. - Procedure
Art.187.Het Centrum voor maatschappelijk werk dient zijn aanvraag om erkenning in bij [1 de administratie]1 door middel van een aangetekende brief [2 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]2, met bijvoeging van :
1° stukken waaruit de rechtspersoonlijkheid van de aanvragende instelling blijkt;
2° een verslag over de werkzaamheden van het Centrum tijdens de zes maanden die de aanvraag voorafgaan;
3° de afschriften van de diploma's van de beroepskrachten bedoeld in artikel 186, 2° ;
4° een afschrift van de samenvattende opgave van de uitbetaalde bezoldigingen.
----------
(1)
(2)
Art.188.De erkenning van de Centra voor maatschappelijk werk wordt door de Minister toegekend of geweigerd op basis van een verslag van zijn inspectiediensten.
Deze beslissing wordt aan het betrokken Centrum voor maatschappelijk werk medegedeed bij aangetekend schrijven [2 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]2.
[1 ...]1. Het Centrum heeft het recht een nieuwe aanvraag in te dienen wanneer de redenen voor de weigering niet meer bestaan.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 53, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 3. - Opschorting, intrekking
Art.189.De erkenning kan geschorst worden door de Minister indien een van de in artikel 186 bedoelde voorwaarden niet wordt nageleefd, indien een van de in artikel 196 of hoofdstuk 4 bedoelde verplichtingen niet wordt vervuld of indien het Centrum of een van zijn personeelsleden een ernstige onregelmatigheid heeft begaan.
De schorsing heeft tot gevolg dat de betaling van de in [1 artikel 12/1]1 bedoelde voorschotten uitgesteld wordt.
Ze neemt een einde zodra de Minister door bemiddeling van een ambtenaar bedoeld in artikel 197 vaststelt dat het Centrum nu zijn verplichtingen wel naleeft of dat het de onregelmatigheid en de gevolgen ervan rechtgezet heeft en dat de nodige maatregelen getroffen werden om de herhaling ervan te voorkomen.
----------
(1)
Art.190. De erkenning kan door de Minister ingetrokken worden indien :
1° de inlichtingen verstrekt overeenkomstig artikel 187 onjuist blijken;
2° het Centrum de opdracht bedoeld in artikel 184 niet vervult;
3° het Centrum de toestand niet rechtzet binnen een termijn van drie maanden vanaf de schorsing van de erkenning.
Art.191.[1 Alvorens over te gaan tot de schorsing of de intrekking van de erkenning geeft de Minister of diens afgevaardigde het Centrum, in een gemotiveerd aangetekend schrijven of door elk ander middel dat een vaste datum aan de zending verleent, kennis van zijn voornemen tot schorsing of intrekking van de erkenning. Het Centrum beschikt vervolgens over een termijn van één maand om zijn standpunt bekend te maken; zodra die termijn verstreken is, kan de Minister een beslissing nemen.]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 55, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.192.Het Centrum wordt per aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1 in kennis gesteld van de schorsing van de erkenning, de intrekking van de erkenning en de vaststelling van het einde van de schorsing.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK III. - Subsidiëring
Art.193. Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Minister aan de erkende Centra voor maatschappelijk werk toelagen toekennen die bestemd zijn om, althans gedeeltelijk, de loonkosten van de geschoolde beroepskrachten bedoeld in artikel 186, 2°, en de werkingskosten van de Centra, althans gedeeltelijk, te dekken.
Daartoe bepaalt hij op het ogenblik van de erkenning en kan hij daarna bepalen, al naar gelang de behoeften, het aantal geschoolde beroepskrachten waarmee rekening wordt gehouden voor het toekennen van de toelagen.
Art.194.§ 1. De toelagen [1 bedoeld in artikel 193]1 bestaan uit :
1° [1 1° een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 21.565,50 euro per geschoolde beroepskracht met volledige dagtaak.]1
[1 Wat betreft de geschoolde beroepskrachten met driekwart of halftijdse dagtaak staat het in lid 1, 1°, bedoelde subsidiebedrag in verhouding tot de duur van hun prestaties.
Overeenkomstig het raamakkoord voor de Waalse non-profitsector, gesloten op 16 mei 2000, wordt het bedrag van de subsidie bedoeld in het eerste lid, 1°, met 2.799 euro verhoogd vanaf 1 januari 2005.
Bovenop de subsidie bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt jaarlijks een bijkomende forfaitaire subsidie van [2 10.561,59 euro]2 toegekend aan de Centra die opgericht zijn in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk en die vanwege hun organisatie niet beschouwd kunnen als behorend tot een landsbond of een verbond van ziekenfondsen bedoeld in artikel 2 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.]1
2° een jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage die vastgesteld wordt als volgt :
a) 3.123,27 euro voor elk van de drie voltijds uitgeoefende ambten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 186, 2° ;
b) 1.561,65 euro voor elk van de andere geschoolde beroepskrachten met volledige dagtaak;
c) 1.171,22 euro voor elk van de andere geschoolde beroepskrachten met 3/4 dagtaak;
d) 780,49 euro voor elk van de andere geschoolde beroepskrachten met halve dagtaak.
De bedragen die dienen voor de berekening van de jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage worden verdubbeld voor de Centra die de vorm van een vennootschap zonder winstoogmerk hebben aangenomen en die wegens hun organisatie niet kunnen worden beschouwd als toebehorend tot een landsbond of een ziekenfonds zoals bepaald bij de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.
§ 2. De bedragen vermeld in § 1 van dit artikel worden berekend op grond van (het spilindexcijfer 124,34 (basis 1988) van het indexcijfer der consumptieprijzen toepasselijk op de bezoldigingen van het Rijkspersoneel waarvan de rangenschaal van de spilindexen voor de eerste keer bepaald werd op 1 januari 1990.
Op de eerste januari van elk jaar, worden deze bedragen opnieuw berekend met een aanpassing ervan op de rang van de laatste bereikte spilindex.
De overdrachten of schorsingen van de indexering die eigen zijn aan de bezoldigingen van het Rijkspersoneel zijn desgelijks van toepassing.
§ 3. Met verwijzing naar het drieledige raamakkoord van 28 februari 2007 voor de Waalse privé non-profitsector 2007-2009, goedgekeurd door de Waalse Regering op 1 maart 2007, wordt aan de erkende Centra voor maatschappelijk werk per voltijds equivalent een jaarlijkse forfaitaire som van 445,82 euro toegekend als tegemoetkoming in de kost van de bijkomende indienstneming als gevolg van de toekenning van 3 bijkomende verlofdagen. Dat bedrag is gekoppeld aan de spilindex 110,51 (basis 2004) en aan de schommelingen van de prijzenindex (gezondheidsindex), overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Dat bedrag wordt jaarlijks op 1 januari herberekend door het aan te passen aan de spilindex die voor het laatst bereikt is.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 56, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2018-12-20/32, art. 2, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.195.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 57, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.196.De Centra zijn ertoe gehouden :
1° ieder jaar een aanvraag in te dienen overeenkomstig de richtlijnen die hieromtrent door de Minister worden vastgesteld;
2° alle wijzigingen van de statuten en van de personeelsbezetting van het Centrum onmiddellijk, per aangetekend schrijven [2 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]2, ter kennis te brengen van de administratie;
3° een specifieke boekhouding te houden wanneer ze niet onder vorm van een V.Z.W. opgericht zijn;
4° zich te onderwerpen aan de controle ter zake van de daartoe bevoegde ministeriële diensten die inzonderheid uitgeoefend wordt op grond van het bijgehouden dagboek met beknopte omschrijving van het werk van het personeel. De Minister mag het gebruik van een modeldagboek opleggen.
5° [1 ...]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 58, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK IV. - Controle
Art.197.De ambtenaren en de leden van de inspectiedienst die door de Minister zijn aangewezen om toezicht te houden over de krachtens deze titel erkende centra, hebben vrije toegang tot de lokalen en de nodige faciliteiten [1 worden hen toegestaan]1 voor het toezicht op alle administratieve stukken.
De Centra [1 verstrekken alle inlichtingen waarover ze beschikken en met betrekking tot de toepassing van deze titel,]1 onverminderd het beroepsgeheim ten opzichte van de personen waaraan de hulp wordt verleend door het Centrum.
----------
(1)
Art.198.De Centra [1 plakken op de straatgevel een bericht aan]1 waarop het bestaan van het Centrum en de uren van de hulpverlening, alsook de plaats waar de raadpleging plaatsvindt, vermeld staan.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 60, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK V. - Overgangsbepaling
Art.199. De Centra voor maatschappelijk werk erkend vóór 1 januari 1986 worden geacht erkend te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze titel.
TITEL VI. - Diensten voor hulpverlening aan rechtsonderhorigen
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Art.200.
HOOFDSTUK II. - Erkenning
Afdeling 1. - Toekenningsvoorwaarden
Onderafdeling 1. - Voorwaarden betreffende het personeel
Art.201.
Art.202.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.203.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Onderafdeling 2. - Voorwaarden met betrekking tot de inrichting van de lokalen
Art.204.
Art.205.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Onderafdeling 3. - Voorwaarden met betrekking tot de inrichting van permanente dienstverlening
Art.206.
Afdeling 2. - Toekenningsprocedure
Art.207.
Art.208.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.209.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Afdeling 3. - Intrekkingsprocedure
Art.210.
Art.211.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.212. De Minister beslist binnen de maand na ontvangst van het advies van de Commissie.
Het besluit wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de dienst meegedeeld.
HOOFDSTUK III. - Subsidiëring
Afdeling I. - Categorieën diensten
Art.213.
Art.214.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.215.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.216.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Afdeling 2. - Soorten subsidies
Onderafdeling 1. - Subsidies voor personeelskosten
Art.217.
Art.218.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.219.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.220.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.221.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.222.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Onderafdeling 2. - Subsidies voor werkingskosten
Art.223.
Art.224.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.225.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.226.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Afdeling 3. - Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten
Art.227.
Art.228.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
TITEL VII.
<Opgeheven bij BWG 2024-06-06/14, art. 17, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
HOOFDSTUK I.
Art.229.
HOOFDSTUK II.
<Opgeheven bij BWG 2024-06-06/14, art. 17, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Afdeling I.
Art.230.
Art.231.
<Opgeheven bij BWG 2024-06-06/14, art. 17, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art.232.
<Opgeheven bij BWG 2024-06-06/14, art. 17, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art.233.
<Opgeheven bij BWG 2024-06-06/14, art. 17, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Afdeling II.
<Opgeheven bij BWG 2024-06-06/14, art. 17, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art.234.
Afdeling 3.
<Opgeheven bij BWG 2024-06-06/14, art. 17, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. 235/1.
Afdeling 4.
<Opgeheven bij BWG 2024-06-06/14, art. 17, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
HOOFDSTUK II. [1 - Erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-03-21/20, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 21-03-2019>
Art. 235/2.
TITEL VIII. [1 - Diensten en voorzieningen voor de begeleiding van partnergeweld en gendergerelateerd geweld]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-03-21/20, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 21-03-2019>
Art. 235/3. [1 De in artikel 149/13, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde dienst is minstens zes halve dagen per week geopend. Een minimum van 1.600 uur per jaar per dienst worden bestemd voor de in artikel 149/14 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde opdrachten, waarvan minstens 800 uur per jaar worden bestemd voor de opdracht bedoeld in artikel 149/14, eerste lid, 1° of 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek. De dienst die alleen gespecialiseerd is in de begeleiding van slachtoffers van sommige vormen van gendergerelateerd geweld kent een minimum van 1600 uur per jaar toe aan de in artikel 149/14 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde opdrachten, waarvan minstens 800 uur worden verdeeld tussen de opdrachten bedoeld in artikel 149/14, eerste lid, 1° en 6°, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
De in artikel 149/13, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde voorziening is minstens drie halve dagen per week geopend. Een minimum van 800 uur per jaar per voorziening worden bestemd voor de in artikel 149/14 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde opdrachten, waarvan minstens 400 uur per jaar worden bestemd voor de opdracht bedoeld in artikel 149/14, eerste lid, 1° of 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek. De voorziening die alleen gespecialiseerd is in de begeleiding van slachtoffers van sommige vormen van gendergerelateerd geweld kent een minimum van 800 uur per jaar toe aan de in artikel 149/14 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde opdrachten, waarvan minstens 400 uur worden verdeeld tussen de opdrachten bedoeld in artikel 149/14, eerste lid, 1°en 6°, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
De in artikel 149/14, eerste lid, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde opdracht wordt kosteloos uitgevoerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-03-21/20, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 21-03-2019>
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art.235.[1 Het in artikel 149/14, 6°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde publiek is :
1° wat de opleidingen betreft: de plaatselijke besturen en de instellingen erkend of goedgekeurd door het Gewest inzake sociale actie, gezondheid en huisvesting;
2° wat de sensibilisering betreft : ieder publiek met uitzondering van het schoolpubliek.]1
----------
(1)
Art. 235/1. [1 § 1. De in artikel 149/14, 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde statistische gegevens worden opgenomen in het in artikel 12/3 bedoelde jaarlijkse activiteitenverslag. Deze gegevens zijn anoniem en hebben betrekking op:
1° het aantal en het soort prestaties;
2° de gegevens betreffende de personen die een aanvraag indienen: de leeftijd, het geslacht, het soort geweld, de relatie tussen de geweldpleger en de slachtoffer, de geografische ligging, de nationaliteit, de handicap, in overeenstemming met het Verdrag van de Raad van Europa inzake de preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.
§ 2. De statistische gegevens worden langs elektronische weg door de diensten en voorzieningen geregistreerd en worden tijdens tien jaar na ontvangst van het jaarlijkse activiteitenverslag bij de Administratie bewaard.
§ 3. De diensten en voorzieningen lichten de betrokken personen in over het gebruik van hun gegevens voor statistische doeleinden en over het feit dat die gegevens in gebundelde vorm zullen worden bekendgemaakt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-03-21/20, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 21-03-2019>
Afdeling 1. [1 - Toekenningsvoorwaarden]1
----------
(1)
Art. 235/2. [1 § 1. Bij zijn indienstneming beschikt het in artikel 149/15, eerste lid, 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde personeel minstens over:
1° een baccalaureaat maatschappelijk assistent, maatschappelijk hulpwerker, assistent psychologie of opvoeder, juridisch assistent of een gelijkwaardig diploma;
2° een master in de menswetenschappen of sociale wetenschappen, in de rechten of een gelijkwaardig diploma.
§ 2. De Minister kan, na advies van de Administratie, een afwijking toekennen op basis van de ervaring voor de werknemers die niet in aanmerking komen voor de academische graden bedoeld in paragraaf 1.
Het personeel heeft een opleiding van minimum 20 uur over gendergerelateerd geweld en partnergeweld gevolgd.]1
----------
(1)
Afdeling 2. [1 - Toekenningsprocedure]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-03-21/20, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 21-03-2019>
Art. 235/4. [1 De in artikel 149/16 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde erkenningsaanvraag wordt bij de Administratie ingediend via elk middel dat een vaste datum aan de zending verleent.
Naast de informatie vereist bij artikel 149/16 van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat het aanvraagdossier de volgende gegevens :
1° de identiteit en de personalia van de persoon die de dienst vertegenwoordigt;
2° het adres van de dienst;
3° de namen, titels, kwalificaties, afschrift van de diploma's en de vermelding van hun statuten alsook de functies van de personen die de acties vervullen bedoeld in artikel 149/14 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
4° de jaarlijkse voorbegroting met vermelding, met name, van de andere eventuele financieringsbronnen betreffende de acties bedoeld in artikel 149/14 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
5° het aantal voorziene diensten of voorzieningen met motivering van hun toestand, de vermelding van de openingsuren, de omschrijving van de lokalen en het uurvolume bestemd voor elke van de opdrachten bedoeld in artikel 149/14 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
6° de beraadslaging van de inrichtende macht waarbij besloten wordt tot de indiening van de erkenningsaanvraag;
7° een brandveiligheidattest, afgegeven sinds minder dan één jaar door de burgemeester en opgemaakt overeenkomstig het model bepaald in bijlage 2/1, voor de lokalen waarin de activiteiten plaatsvinden;
8° een verklaring van de naleving van de reglementering betreffende de bescherming van de gegevens van de natuurlijke personen.]1
----------
(1)
Art. 235/5. [1 De Administratie gaat na of de aanvraag volledig is en verzoekt de aanvrager in voorkomend geval binnen dertig na ontvangst van de aanvraag om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens.
Binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag of na ontvangst van de ontbrekende stukken of inlichtingen maakt de Administratie een zending aan de dienst over, waarbij ze hem meedeelt dat de aanvraag volledig is.
Wanneer de voor het onderzoek van de erkenningsaanvraag nodige gegevens bij authentieke bronnen beschikbaar zijn, zamelt de Administratie die gegevens rechtstreeks bij de authentieke bronnen in.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-03-21/20, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 21-03-2019>
Art. 235/6. [1 De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden te rekenen van de ontvangst van het voorstel van de Administratie. De beslissing wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan de dienst medegedeeld.
In het geval van een overtallige aanvraag ten opzichte van het maximumaantal diensten of voorzieningen bedoeld in artikel 149/15 van het decreetgevend deel van het Wetboek, beslist de Minister over de aanvragen met inachtneming van de geografische verspreiding, de opdrachten van de diensten, de ervaring van de diensten, de complementariteit van de verschillende diensten op het gegeven grondgebied en, in voorkomend geval, hun positieve evaluatie inzake administratief en boekhoudkundig beheer.
Het erkenningsbesluit bepaalt het aantal erkende diensten en voorzieningen en hun territoriaal ambtsgebied.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-03-21/20, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 21-03-2019>
Art. 235/7. [1 In geval van wijziging van één van de elementen vermeld in de erkenningsaanvraag overeenkomstig artikel 235/4 geeft de houder van de erkenning onmiddellijk via een zending kennis daarvan aan de Administratie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-03-21/20, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 21-03-2019>
Afdeling 3. [1 - Intrekking]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-03-21/20, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 21-03-2019>
Art. 235/8. [1 Wanneer de Minister vaststelt dat een erkende dienst of voorziening de erkenningsvoorwaarden niet meer vervult, kan hij de erkenning krachtens artikel 149/18 van het decreetgevend deel van het Wetboek opschorten. De intrekking van de erkenning wordt voorafgegaan door een waarschuwing die gestuurd wordt door de Administratie door elk middel dat vaste datum aan de zending verleent. Die waarschuwing vermeldt de geformuleerde klachten en staat de erkende dienst of voorziening een termijn van dertig dagen die begint te lopen na ontvangst van bedoelde waarschuwing, toe om een antwoordmemorie over te maken.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK III. [1 - Subsidiëring]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-03-21/20, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 21-03-2019>
Art. 235/9. [1 De in artikel 149/17 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde subsidieaanvraag wordt jaarlijks met een voorbegroting voor de volgende twaalf jaar aan de Administratie gericht.]1
----------
(1)
Art. 235/10. [1 § 1. De Minister verleent binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten aan elke erkende dienst of voorziening een forfaitaire subsidie. De werkingskosten vertegenwoordigen maximum 50 percent van het bedrag van de totale subsidie.
Het bedrag van de subsidie wordt bepaald naar gelang van het volume activiteiten.
§ 2. De in § 1 bedoelde subsidie bedraagt:
1° voor de voorzieningen:
a) 11.250 euro voor het minimumaantal uren dat voor de in artikel 235/3 omschreven opdrachten is bestemd;
b) 28.000 euro voor minstens 1.200 uur bestemd voor de in artikel 235/3 omschreven opdrachten;
2° voor de diensten:
a) 45.000 euro voor het minimumaantal uren dat voor de in artikel 235/3 omschreven opdrachten is bestemd;
b) 67.500 euro voor minstens 1.800 uur bestemd voor de in artikel 235/3 omschreven opdrachten;
c) 90.000 euro voor minstens 2.000 uur bestemd voor de in artikel 235/3 omschreven opdrachten.]1
----------
(1)
Art. 235/11. [1 De bedragen bedoeld in artikel 235/10, § 2, worden gekoppeld aan de spilindex 105,10 (basis 2013) die toepasselijk is op 1 juni 2017 en aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-03-21/20, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 21-03-2019>
Art. 235/12. [1 De administratieve, financiële en kwalitatieve controle van de diensten en voorzieningen wordt gevoerd door de personeelsleden die binnen de Administratie worden aangewezen.
De personeelsleden hebben vrije toegang tot de lokalen en hebben het recht om ter plaatse inzage te nemen van de stukken en documenten die ze nodig achten voor de vervulling van hun opdracht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-03-21/20, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 21-03-2019>
TITEL IX. [1 - Hulp aan de woonwagenbewoners]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/18, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 27-10-2019>
Onderafdeling 2. [1 - Erkenningsprocedure]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/18, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 27-10-2019>
HOOFDSTUK 1. [1 - Organisme gespecialiseerd voor bemiddeling met woonwagenbewoners]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 - Erkenning]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 - Toekenningsvoorwaarden]1
----------
(1)
Art. 235/12. [1 Het organisme gespecialiseerd voor bemiddeling met woonwagenbewoners beschikt over een ploeg met minstens een directeur van master niveau, tweede voltijdse equivalenten van bachelor niveau en drie administratieve voltijdse equivalenten van minimum het niveau van het hoger secundair onderwijs.]1
----------
(1)
Art. 235/13. [1 De erkenningsaanvraag wordt bij de Administratie en voor de eerste erkenning uiterlijk op 31 augustus 2019 ingediend.
Overeenkomstig artikel 149/5 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid omvat het aanvraagdossier:
1° de identiteit van de persoon die de vereniging of de Stichting zoals bedoeld in artikel 149/3, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek vertegenwoordigt, en de beschrijving van de samenstelling van de bestuursorganen ervan;
2° de statuten van de vereniging of de Stichting alsook de laatste jaarlijkse goedgekeurde rekeningen;
3° de activiteitenzetel van de vereniging of de Stichting zoals bedoeld in artikel 146/3, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
4° de naam, titels, diploma's en kwalificaties alsook de functies van de personeelsleden en vrijwilligers;
5° een beschrijving van de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 149/4 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
6° het activiteitenverslag van de laatste drie jaar zoals bedoeld in artikel 149/3, 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)
Art. 235/14. [1 Binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de Administratie een bericht van ontvangst.
De Administratie gaat na of de aanvraag volledig is en verzoekt, in voorkomend geval, binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens.
Indien aan het verzoek van de Administratie niet binnen 30 dagen gevolg wordt gegeven, wordt de erkenningsaanvraag onontvankelijk verklaard.
Binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag of binnen tien dagen, als de Administratie de instelling om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens heeft verzocht, deelt de Administratie de instelling per zending mee dat dat de aanvraag volledig en ontvankelijk is.
Wanneer de voor het onderzoek van de erkenningsaanvraag nodige gegevens bij authentieke bronnen beschikbaar zijn, zamelt de Administratie die gegevens rechtstreeks bij de authentieke bronnen in en verwittigt de aanvrager.
Indien slechts één aanvraag volledig en ontvankelijk is, verifieert de Administratie de in artikel 149/3 van het Wetboek bedoelde erkenningsvoorwaarden en maakt zij het dossier aan de Minister over. Indien meerdere aanvragen volledig en ontvankelijk zijn, maakt de Administratie de dossiers aan de leden van de jury over.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/18, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 27-10-2019>
Art. 235/15. [1 In het geval bedoeld in artikel 149/6, tweede lid, van het decreetgevend deel van Wetboek, roept de Administratie een jury bijeen die als volgt is samengesteld:
1° een vertegenwoordiger van de Minister;
2° een vertegenwoordiger van de Administratie;
3° een vertegenwoordiger van de "Union des villes et des Communes de Wallonie" (Unie van de Waalse steden en gemeenten).
De jury kan elke persoon uitnodigen wiens expertise nuttig is voor de selectie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/18, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 27-10-2019>
Art. 235/16. [1 De Minister beslist over de aanvraag binnen één maand te rekenen van de ontvangst van het advies van de jury of na ontvangst van het door de Administratie gezonden dossier.
De beslissing wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, medegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/18, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 27-10-2019>
Onderafdeling 3. [1 - Intrekking]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/18, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 27-10-2019>
Art. 235/17. [1 In geval van niet-naleving van de bepalingen bepaald in Titel VII van Boek I van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of van de krachtens dit Wetboek bepaalde bepalingen richt de Administratie een voorstel tot intrekking van de erkenning bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan de instelling bedoeld in artikel 149/2 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Het voorstel tot intrekking vermeldt de motieven op grond waarvan ze gerechtvaardigd wordt.
De instelling beschikt met ingang van de datum van ontvangst van het voorstel tot intrekking over een termijn van dertig dagen om haar schriftelijke opmerkingen aan de Administratie te richten.
De Administratie vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen, met alle door haar ingezamelde gegevens en stukken en met het proces-verbaal van verhoor van de vertegenwoordiger van de instelling. Het volledige dossier wordt aan de vertegenwoordiger van de instelling overgemaakt.
Daartoe roept ze de vertegenwoordiger van de instelling op bij aangetekend schrijven of bij elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, en vermeldt ze de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting.
De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.
De weigering te verschijnen of zijn verweermiddelen aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.
De beslissing tot intrekking wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan de instelling medegedeeld.]1
----------
(1)
Afdeling 2. [1 - Subsidiëring]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/18, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 27-10-2019>
Art. 235/18. [1 § 1. Voor het personeel van de in artikel 235/1 bedoelde ploeg is het bedrag van de subsidie gelijk aan de personeelskosten volgens de loonschalen bedoeld in bijlage 139.
Het deel van de subsidie gerechtvaardigd door de werkgeversbijdragen in de sociale zekerheid, evenals de kosten voor het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de andere verscheidene onkosten en de andere wettelijke verplichtingen inzake personeelsonkosten wordt beperkt tot 50 % van het brutoloon.
§ 2. De werkingskosten voor de opdrachten van de instelling worden in aanmerking genomen voor zover ze niet meer dan euro 35.000 per jaar bedragen.
§ 3. De subsidies die bezoldigingen of daarmee gelijkgestelde kosten vormen, vallen onder de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
De subsidies ter dekking van de werkingskosten vallen onder de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, subsidies en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK II. [1 - Onthaal van de woonwagenbewoners]1
----------
(1)
Art. 235/19. [1 De modellen van huishoudelijk reglement voor de onthaalplaatsen en de tijdelijke onthaalplaatsen worden in bijlage 140 vermeld.]1
----------
(1)
Art. 235/20. [1 Het model van aanvraag tot machtiging voor de tijdelijke onthaalplaatsen die niet door de gemeenten worden beheerd, wordt vermeld in bijlage 141.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/18, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 27-10-2019>
HOOFDSTUK III. [1 - Subsidiëring van de gemeenten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/18, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 27-10-2019>
Art. 235/21. [1 De gemeenten die over een onthaalplaats beschikken, ontvangen een jaarlijkse subsidie van 30 000 euro.
De toegekende subsidie dekt de personeelskosten en de werkingskosten. De subsidie valt onder de toepassing van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, subsidies en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Om in aanmerking te komen voor deze subsidie, dienen de gemeenten voor 31 augustus van het jaar voor het begrotingsjaar een subsidieaanvraag volgens het in bijlage 142 vermelde model alsook een voorbegroting in, die de verschillende lasten vermeldt voor de periode waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.
Naast het in artikel 12/2 bedoelde bewijsdossier verstrekken de gemeenten een statistisch overzicht van de groepen die tijdens het kalenderjaar zijn onthaald. De Minister bepaalt de minimale gegevens die in dit overzicht worden vermeld.]1
----------
(1)
Boek III. - [1 Integratie van vreemdelingen]1
----------
(1)<BWG 2018-12-20/52, art. 2, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Titel I. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art.236.[1 In de zin van deze Titel wordt verstaan onder :
1° de Minister : de Minister bevoegd voor de integratie van vreemdelingen [2 ...]2;
2° de administratie : het Departement Sociale Actie van het Operationeel Directoraat-generaal [2 Binnenlandse Aangelegenheden en Sociale Actie]2 van de Waalse Overheidsdienst;
3° het Wetboek : het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid;
4° het integratietraject : het integratietraject bedoeld in artikel 152 van het Wetboek;
5° het coördinatiecomité : het coördinatiecomité bedoeld in artikel [2 151/1]2 van het Wetboek;
6° de operatoren : de instellingen bedoeld in de artikelen 152/4, § 1, 152/5, § 1, en 152/6 van het Wetboek;
7° grootstedelijke kern : gemeente van meer dan 100.000 inwoners.]1
----------
(1)
(2)
Titel I/1. [1 - Gewestelijke actie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-20/52, art. 4, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 236/1. [1 Het coördinatiecomité bedoeld in artikel 151/1 van het Wetboek bestaat uit:
1° een vertegenwoordiger van de Minister;
2° een vertegenwoordiger van de Minister van Tewerkstelling;
3° een vertegenwoordiger van de Minister van Vorming;
4° een vertegenwoordiger van de Minister van Gezondheid;
5° een vertegenwoordiger van de centra;
6° een vertegenwoordiger van de administratie;
7° een vertegenwoordiger van het "Institut wallon de l'évaluation, de la prospective et de la statistique" (Waals Instituut Voor Evaluatie, Prospectie en Statistiek);
8° een vertegenwoordiger van de Minister van Plaatselijke Besturen;
9° een vertegenwoordiger van de Minister van Huisvesting;
10° een vertegenwoordiger van de sector van de integratie van vreemdelingen, die na een oproep tot de kandidaten door de Minister wordt aangewezen.
Het coördinatiecomité vergadert minstens twee keer per jaar.
Het coördinatiecomité wordt door de vertegenwoordiger van de Minister voorgezeten.
Het secretariaat van het coördinatiecomité wordt door de administratie waargenomen.
Het coördinatiecomité beraadslaagt over de agendapunten. Er wordt bij handopsteken gestemd en de beslissingen worden bij gewone meerderheid genomen, waarbij geen rekening met onthoudingen wordt gehouden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de zitting doorslaggevend.
Het Comité kan elke persoon uitnodigen die het nuttig acht om aan het onderzoek van een specifiek vraagstuk deel te nemen.
De beoordeling van het in artikel 151/1 van het Wetboek bedoelde plaatselijk integratieplan wordt uitgevoerd door het coördinatiecomité en wordt opgenomen in de beoordeling van het integratiebeleid bedoeld in artikel 151/1, tweede lid, 1°. De beoordeling heeft betrekking op kwalitatieve en kwantitatieve elementen.]1
----------
(1)
Art. 236/2. [1 Het begeleidingscomité bedoeld in artikel 151/2 van het Wetboek bestaat uit:
1° een vertegenwoordiger van de Minister;
2° vier vertegenwoordigers van de centra;
3° een vertegenwoordiger van de administratie;
4° een vertegenwoordiger van de tolkdienst in een sociale context;
5° vier vertegenwoordigers van de plaatselijke initiatieven voor de integratie van vreemdelingen, die elk één van de beleidslijnen vermeld in artikel 154 van het Wetboek vertegenwoordigen, en die na een oproep tot de kandidaten door de Minister worden aangewezen.
Het secretariaat wordt door de administratie waargenomen.
Het Comité kan elke persoon uitnodigen die het nuttig acht om aan het onderzoek van een specifiek vraagstuk deel te nemen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-20/52, art. 4, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Titel II. [1 [2 Integratietraject]2]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2016-12-08/42, art. 3, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
HOOFDSTUK I. - [1 Organisatie]1
----------
(1)
Art.237.[1 De centra sluiten met elke gemeente van hun territoriaal ambtsgebied een partnerschapsovereenkomst betreffende de modaliteiten voor hun samenwerking in het kader van de opvang van nieuwkomers.
De overeenkomst bevat op zijn minst :
1° de verbintenis van de gemeente waarbij ze belooft de nieuwkomer d.m.v. een informatiedocument in te lichten over het bestaan van het [2 Integratietraject]2 en hem naar de opvangdienst van het bevoegde centrum te richten;
2° de verbintenis van het centrum tot verstrekking aan de gemeente van het informatiedocument betreffende het [2 Integratietraject]2 dat aan de nieuwkomer afgegeven moet worden, alsook van elk gegeven of nuttig document in het kader van de opvang van nieuwkomers;
3° [3 de verbintenis van de gemeente tot overlegging aan het centrum van een overzicht van de nieuwkomers die hun verblijfstitel van meer dan drie maanden hebben besteld;]3
4° de verbintenis van het centrum tot naleving van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;
5° de verbintenis van het centrum tot kennisgeving aan de nieuwkomer van het gebruik dat het maakt van de gegevens verzameld in het kader van het [2 Integratietraject]2, van de middelen aangewend om de gegevens te verkrijgen en van de mogelijkheid om zijn persoonlijke gegevens in te kijken;
6° het overzicht van de menselijke of technische middelen die beschikbaar zijn in het kader van de opvang van de nieuwkomers.]1
----------
(1)
(2)
(3)
Art. 237/1. [1 De gegevens die ingezameld worden in het kader van de sociale balans worden bewaard gedurende drie jaar.
Het centrum is krachtens artikel 1, § 4, van de wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer verantwoordelijk voor de verwerking van de gegevens van de nieuwkomers en is ertoe verplicht alle nodige technische en organisationele maatregelen te treffen om de veiligheid van de gegevens te garanderen.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
Art. 237/2.[1 § 1. [3 Elk centrum richt één of meer opvangkantoren op, alleen of in partnerschap met een [4 ...]4 vereniging zonder winstoogmerk, met een openbare overheid of een instelling erkend door de openbare overheden bedoeld in de artikelen 152/4, § 1, tweede lid, en 152/5, § 1, tweede lid, van het Wetboek.]3
[3 Tijdens hun eerste contact met het centrum wordt met de nieuwkomers een afspraak gemaakt met het oog op hun deelname aan het integratietraject.]3
Ze worden in kennis gesteld van de modaliteiten aan de hand waarvan ze geïnformeerd zullen worden over [4 de in artikel 152/1 van het Wetboek bedoelde opvangmodule]4.
Namens elke begunstigde wordt een vertrouwelijk individueel dossier aangelegd dat informatie kan bevatten over zijn familiale, professionele, sociaal-economische toestand, zijn opleiding, gezondheid, handicap en woonomstandigheden.
Het individuele dossier bevat het geheel van de informatie en documenten betreffende het verloop van het [2 Integratietraject]2 van de begunstigde.
Telkens als nodig doet het opvangbureau een beroep op tolken om de communicatie met de begunstigden mogelijk te maken of te vergemakkelijken.
§ 2. Binnen de opvangbureaus van de centra :
1° wordt voorzien in de opvangmodule bedoeld in artikel 152, tweede lid, van het Wetboek;
2° wordt alle nuttige informatie aan de nieuwkomers verstrekt, ongeacht het bedoelde activiteitendomein.
§ 3. Het opvangbureau verstrekt de in artikel 152/1, tweede lid, 1°, van het Wetboek bedoelde informatie over de rechten en plichten [3 ...]3, desgevallend d.m.v. een audiovisuele of elektronische drager als bijkomend hulpmiddel.
[4 De informatie over de rechten en plichten betreft minstens de volgende thematieken: de rechten en plichten bekrachtigd bij de Grondwet en bij de Europese conventie van de mensenrechten alsook de rechten en plichten van de begunstigden inzake gezondheidszorg, huisvesting, mobiliteit, werk, vorming, onderwijs, gelijke kansen en gendergelijkheid]4.
Het coördinatiecomité legt een geharmoniseerde inhoud voor elk van voornoemde thematieken over.
§ 4. [3 De in artikel 152/1, tweede lid, 2°, van het Wetboek, bedoelde sociale balans wordt door een maatschappelijk werker opgemaakt tijdens een geïndividualiseerd en vertrouwelijk onderhoud.
Ze wordt opgemaakt op grond van de informatie die de begunstigde verstrekt, met name over zijn familiale, professionele, sociaal-economische, relationele toestand, zijn opleiding, gezondheid, handicap en woonomstandigheden.
Aan de hand van de sociale balans kan de maatschappelijk werker op gepaste wijze inspelen op de moeilijkheden die de begunstigde ondervindt, via een hulpverlening bij het ondernemen van de administratieve stappen of via een oriëntatie naar een geschikt hulp- of steunverleningsstelsel, met name een stelsel betreffende het leren van de Franse taal of de socio-professionele inschakeling.
De nood aan opleiding voor de Franse taal wordt met name op grond van een bij de sociale balans uitgevoerde identificatie van het profiel en van het niveau bepaald. [4 De centra verwijzen naar de niveaus vastgesteld in het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen om de behoefte aan opleiding te beoordelen. De nieuwkomer met niveau A2 wordt vrijgesteld van de opleidingsmodules voor het leren van de Franse taal bedoeld in artikel 152/4, § 2, van het Wetboek.]4
De nood aan een oriëntatie naar het geschikte stelsel voor socio-professionele inschakeling wordt met name bepaald door de noodzaak om de toegang tot het arbeidsproces of tot een opleiding te bevorderen. De nieuwkomer die op de datum van de sociale balans reeds ingeschreven is in een proces voor socio-professionele inschakeling wordt van de oriëntatie vrijgesteld.]3]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2016-12-08/42, art. 3, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
(3)<BWG 2016-12-08/42, art. 5, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
(4)<BWG 2018-12-20/52, art. 5, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 237/3.[1 [2 De evaluatiegesprekken bedoeld in artikel 152/3, § 3, van het Wetboek hebben betrekking op :
1° de toegang van de nieuwkomer tot de opleidingen of tot de andere stelsels;
2° de opvolging van de opleidingen of van de andere stelsels;
3° de rechtvaardiging van eventuele afwezigheden;
4° [3 in voorkomend geval, de wijziging, in onderlinge overeenstemming, van het voorgestelde programma, met name indien de nieuwkomer het niveau A2 in het Frans heeft bereikt]3;
5° de noodzaak tot verlenging van de overeenkomst.]2
[3 ...]3.
Het centrum roept de nieuwkomer voor het evaluatiegesprek op bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg.
[2 De operatoren verstrekken]2 het centrum de nodige informatie voor het evaluatiegesprek.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2016-12-08/42, art. 6, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
(3)<BWG 2018-12-20/52, art. 6, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 237/4.[1 Het bezoekattest bedoeld in artikel 152/3, § 4, van het Wetboek wordt afgegeven aan de nieuwkomer die de [2 module]2 bedoeld in artikel 152, tweede lid, 1°, van het Wetboek en de opleidingen of andere stelsels waarin de opvangovereenkomst voorziet, heeft gevolgd en die een aanwezigheidspercentage aantoont van minstens tachtig percent, behoudens behoorlijk gerechtvaardigde afwezigheid.
De operatoren verstrekken het centrum de nodige gegevens voor het opmaken van het bezoekattest. Het attest wordt tijdens tien jaar door het centrum bewaard.]1
----------
(1)<BWG 2016-12-08/42, art. 7, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
(2)<BWG 2018-12-20/52, art. 7, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 237/5.[1 De [2 overeenkomst]2 slaat op de volgende elementen :
1° de verbintenissen van het Gewest;
2° de verbintenissen van de ondertekenaar van de samenwerkingsovereenkomst;
3° de duur van de overeenkomst;
4° de opvolging van de overeenkomst;
5° de naleving van de overeenkomst.
Een model van overeenkomst wordt ter beschikking gesteld door de Minister.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2018-12-20/52, art. 8, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 237/6.[1 Bij hun indienstneming beschikken de in artikel 152/4, § 1, derde lid, bedoelde opleiders in de Franse taal minstens over:
1° een baccalaureaat of een gelijkwaardig diploma en een specialisatie in het aanleren van het Frans of van het Frans als vreemde taal erkend door de Regering op voorstel van het coördinatiecomité;
2° minimum drie jaar nuttige ervaring als opleider in het Frans als vreemde taal of een specialisatie in het aanleren van het Frans of van het Frans als vreemde taal erkend door de Regering op voorstel van het coördinatiecomité of een bekrachtiging van de vaardigheden afgeleverd door een instelling die door het Gewest of de Franse Gemeenschap erkend is.
De opleiders in de Franse taal hebben ook minstens het niveau C1 van het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen.
De in artikel 152/4 van het Wetboek bedoelde operatoren verwijzen naar de niveaus vastgesteld in het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen om de opleidingsgroepen te vormen.
De opleiding voor het leren van de Franse taal wordt verstrekt door groepen van minimum vijf tot maximum vijftien deelnemers. Het niveau van de groepen is homogeen behalve uitzondering gemotiveerd door de in artikel 152/4 van het Wetboek bedoelde instelling en bekrachtigd door de administratie.]1
----------
(1)<BWG 2018-12-20/52, art. 9, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 237/7.[1 Bij hun indienstneming beschikken de in artikel 152/5, § 1, tweede lid, bedoelde opleiders inzake burgerschap over :
1° een pedagogisch getuigschrift [2 of een attest van gevolgde opleiding waarvan de inhoud door de administratie op voorstel van het coördinatiecomité wordt bekrachtigd]2;
2° een nuttige ervaring van minstens drie jaar als opleider voor volwassenen.
De opleiders inzake burgerschap hebben ook minstens het niveau C1 van het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen.
Ze hebben ook een opleiding betreffende de integratie van de vreemdelingen, de interculturaliteit en minstens de thematieken vermeld in artikel 152/5, § 2, van het Wetboek gevolgd of verbinden er zich toe deze opleiding binnen 12 maanden na hun indienstneming te volgen.]1
[2 De opleiding tot burgerschap wordt verstrekt door groepen van minimum vijf tot maximum vijftien deelnemers.]2
----------
(1)<BWG 2016-12-08/42, art. 9, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
(2)<BWG 2018-12-20/52, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 237/8.[1 De in artikel 152/6 van het Wetboek bedoelde operatoren worden ermee belast een socio-professionele balans op te maken om de nieuwkomers naar het aangepaste stelsel voor socio-professionele inschakeling te oriënteren. Dit werk steunt op de behoefte van de nieuwkomer rekening houdende met de koppeling met de behoefte van de filières van de knelpuntberoepen.
De socio-professionele balans wordt minstens op basis van de kwalificatie, van de identificatie van de vaardigheden, van het professioneel parcours en van de behoefte van de nieuwkomer opgemakt. Ze wordt opgemaakt tijdens een geïndividualiseerd onderhoud.
Aan de hand van de socio-professionele balans kan worden ingespeeld op de moeilijkheden die de begunstigde ondervindt, via met name een opleiding, een coaching, een administratieve hulp. Ze kan de vorm aannemen van een actieplan.]1
----------
(1)<BWG 2016-12-08/42, art. 10, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
Art. 237/9.
<Opgeheven bij BWG 2018-12-20/52, art. 11, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK II. - [1 Verplichtingen]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
Art.238.[1 § 1. [3 Bij de bestelling van de verblijfsvergunning van meer dan drie maanden]3, wordt hem kennis gegeven van :
1° de verplichtingen bedoeld in artikel 152/7, § 1, eerste lid, en § 2, [3 ...]3, van het Wetboek;
2° de toepasselijke sancties bij niet-nakoming van de verplichting bedoeld in artikel 152/7, § 2, [3 ...]3, van het Wetboek;
3° het bevoegde centrum;
4° de zending van een afschrift van het bezoekattest aan de gemeente.
§ 2. Bij [3 de bestelling van de verblijfsvergunning van meer dan drie maanden]3 van de nieuwkomer geeft het gemeentebestuur hem een informatiedocument m.b.t. het [2 Integratietraject]2 af in de taal die hij verstaat en tegen ontvangbewijs.
Het ontvangbewijs bedoeld in het eerste lid vermeldt minimum :
1° de naam en de voornaam van de nieuwkomer;
2° zijn rijksregisternummer met inachtneming van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
3° zijn personalia;
4° de datum van [3 de bestelling van de verblijfsvergunning van meer dan drie maanden]3 bij de gemeente;
5° de bevestiging dat hij kennis genomen heeft van de verplichtingen bedoeld in paragraaf 1, 1°, en [4 van de sancties bedoeld in paragraaf 1, 2°.]4
[3 Het gemeentebestuur vult de lijst van de onlangs ingeschreven nieuwkomers die hun verblijfsvergunning van meer dan drie maanden hebben besteld, samen met hun ontvangbewijzen in en maakt ze aan het bevoegde centrum over. De in artikel 237 bedoelde overeenkomst bepaalt de frequentie van de overmaking van de lijst. Ze is minstens maandelijks.]3
§ 3. [4 ...]4]1.
----------
(1)
(2)
(3)
(4)
Art. 238/1.[1 [3 ...]3 [2 De nieuwkomer neemt contact op met het bevoegde centrum binnen een termijn van drie maanden, die ingaat op de bestelling van zijn verblijfsvergunning van meer dan drie maanden, om zich in te schrijven voor de opvangmodule.]2
[2 Een maand voor de vervaldatum van de termijn van drie maanden bedoeld in het eerste lid richt het centrum aan de nieuwkomer die zich niet heeft gemeld, een herinnering aan de verplichtingen bedoeld in artikel 152/7, §§ 1 en 2 van het Wetboek en aan de toepasselijke sancties in geval van niet-nakoming van de verplichting bedoeld in artikel 152/7, § 2, van het Wetboek.]2
De bij aangetekend schrijven of elektronisch gestuurde rappelbrief bevat een herinnering aan de opgelopen sancties. Hij vermeldt de mogelijke beroepsrechten alsook de bepalingen van artikel 152/8, § 5, van het Wetboek.
[2 Het attest bedoeld in artikel 152/3, § 4, van het Wetboek bevestigt dat [3 de persoon die het integratietraject heeft gevolgd]3 :
1° deelgenomen heeft aan de sociale balans bedoeld in artikel 152/1, tweede lid, 2°, van het Wetboek alsook de datum waarop hij eraan heeft deelgenomen;
2° de informatie over de rechten en plichten bedoeld in artikel 152/1, tweede lid, 1°, van het Wetboek alsook de datum waarop hij eraan heeft deelgenomen, heeft ontvangen;
3° deelgenomen heeft aan de opleiding inzake burgerschap bedoeld in artikel 152/5 van het Wetboek, alsook de data waarop hij eraan heeft deelgenomen;
4° deelgenomen heeft aan de in de [3 overeenkomst]3 bedoelde opleiding voor het leren van de Franse taal bedoeld in artikel 152/4 van het Wetboek alsook de periode waarop hij eraan heeft deelgenomen en het aantal gevolgde opleidingen;
5° [3 deelgenomen heeft aan de bij de overeenkomst voorgeschreven socio-professionele oriëntatie bedoeld in artikel 152/6 van het Wetboek alsook de datum waarop hij eraan heeft deelgenomen]3.
[3 6° het in artikel 152/1, tweede lid, 4°, van het Wetboek bedoelde evaluatietest van het niveau van de Franse taal heeft verricht alsook de datum van verrichting ervan]3
Voor de punten 3° tot 5° worden de adresgegevens van de operatoren vermeld.]2
Als [3 de persoon die het integratietraject heeft gevolgd]3 niet voldoet aan de verplichtingen bedoeld in het tweede lid, mag het centrum hem niet het in artikel 152/7, § 2, [2 ...]2, van het Wetboek bedoeld attest afgeven.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2016-12-08/42, art. 12, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
(3)<BWG 2018-12-20/52, art. 13, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 238/2.[1 De in artikel 152/7, § 2, van het Wetboek bedoelde termijn kan voor maximum 18 maanden door de Minister verlengd.
De verlengingsaanvraag wordt door de nieuwkomer bij aangetekend schrijven aan de Minister gericht voor het einde van de termijn bedoeld in artikel 152/7, § 2, van het Wetboek. De verlengingsaanvraag wordt gemotiveerd. [2 Bewijsstukken worden bij de verlengingsaanvraag gevoegd om de aangevoerde redenen te rechtvaardigen.]2
De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
De beslissing van de Minister wordt bij aangetekend schrijven aan de nieuwkomer meegedeeld. De in artikel 152/7, § 2, van het Wetboek wordt opgeschort vanaf de datum van ontvangst van het aangetekend schrijven tot de datum van ontvangst van de mededeling.
Een afschrift van de beslissing wordt aan het betrokken centrum gericht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-12-08/42, art. 13, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
(2)<BWG 2018-12-20/52, art. 14, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 238/3. [1 Van de in artikel 152/7, §§ 1 en 2, van het decreetgevend Wetboek bedoelde verplichtingen worden vrijgesteld:
1° de personen die de tijdelijke bescherming bedoeld in de artikelen 57/29 tot 57/36 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen genieten;
2° de gezinsleden van de onder 1° bedoelde personen, wier verblijf of verblijfsrecht beperkt is tot dat van deze personen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-09-29/05, art. 2, 098; Inwerkingtreding : 04-03-2022>
HOOFDSTUK III.
<Opgeheven bij BWG 2016-12-08/42, art. 14, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
Art.239.
Art. 239/1.
<Opgeheven bij BWG 2016-12-08/42, art. 14, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
HOOFDSTUK IV. - [1 Sancties]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
Art.240.[1 De centra leggen een dossier aan voor elke nieuwkomer die niet voldaan heeft aan de verplichting bedoeld in artikel 152/7, § 2, [2 ...]2, van het Wetboek.
Het dossier bedoeld in het eerste lid bevat minimum :
1° een afschrift van het ontvangbewijs bedoeld in artikel 238, § 2;
2° een afschrift van de herinnering gericht aan de nieuwkomer ter uitvoering van artikel 238/1, [2 ...]2, tweede lid.
De centra maken het in het tweede lid bedoelde dossier aan de administratie over binnen de maand van de vervaldatum van de termijn bedoeld in artikel 152/7, § 2, [2 ...]2, van het Wetboek.
In geval van delegatie, overeenkomstig artikel 152/8, § 4, van het Wetboek, maakt de administratie het dossier aan de sanctionerend ambtenaar over binnen de maand waarin zij het in ontvangst neemt.
De sanctionerend ambtenaar wordt door de Minister aangewezen.]1
----------
(1)
(2)
Art. 240/1.[1 Er kan een administratieve boete opgelegd worden aan de nieuwkomer die niet voldoet aan :
1° de verplichting bedoeld in artikel 152/7, § 2, [2 ...]2, van het Wetboek;
2° de verplichting bedoeld in artikel 152/8, § 1, derde lid, van het Wetboek.
De sanctionerend ambtenaar is bevoegd om overtredingen van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen vast te stellen en om een administratieve boete aan de overtredende nieuwkomer op te leggen.
Als de nieuwkomer de in het eerste lid, 1°, bedoelde verplichting overtreedt, past de sanctionerend ambtenaar de procedure toe waarin de artikelen 240 tot 240/4 voorzien.
Als de nieuwkomer de in het eerste lid, 2°, bedoelde verplichting overtreedt, past de sanctionerend ambtenaar de procedure toe waarin de artikelen 240/3 tot 240/4 voorzien.
[2 De sanctionerend ambtenaar beslist dat de sanctie niet toepasselijk is indien hij vaststelt dat het Gewest zijn verplichtingen niet vervult overeenkomstig artikel 152/8, § 7, van het Wetboek.]2]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2016-12-08/42, art. 16, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
Art. 240/2.[1 Als de sanctionerend ambtenaar op basis van het dossier bedoeld in artikel 240, eerste lid, een overtreding van de in artikel 152/7, § 2, [2 ...]2, van het Wetboek bedoelde verplichting vaststelt, richt hij aan de overtredende nieuwkomer een ingebrekestelling waarbij hij hem sommeert om de verplichting na te komen binnen zestig dagen, te rekenen vanaf de datum van kennisgeving ervan.
De ingebrekestelling bedoeld in het eerste lid bevat :
1° een herinnering aan de verplichting die niet nagekomen werd door de nieuwkomer;
2° een herinnering aan de sancties die toepasselijk zijn in geval van overtreding van de verplichting.
De sanctionnerend ambtenaar richt de in het eerste lid bedoelde ingebrekestelling aan de nieuwkomer bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier bedoeld in artikel 240, eerste lid.
Een afschrift van de ingebrekestelling bedoeld in het eerste lid wordt aan het centrum gericht.
Eén keer per week zendt het centrum aan de administratie de lijst van de nieuwkomers die geen gevolg gegeven hebben aan de ingebrekestelling die hen overeenkomstig het eerste lid werd gericht.
De administratie maakt de lijst aan de sanctionerend ambtenaar over binnen de maand na ontvangst ervan.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2016-12-08/42, art. 17, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
Art. 240/3.[1 § 1. De sanctionnerend ambtenaar laat de nieuwkomer bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg weten dat hij van plan is hem een administratieve boete op te leggen als hij [2 ...]2, en van de lijst bedoeld in artikel 240/2, vijfde lid, of van het dossier bedoeld in artikel 240/4, eerste lid, een overtreding vaststelt :
1° van de verplichting bedoeld in artikel 152/7, § 2, [2 ...]2, van het Wetboek;
2° van de verplichting bedoeld in artikel 152/8, § 1, derde lid, van het Wetboek.
De zending bedoeld in het eerste lid bevat minstens de volgende gegevens :
1° een herinnering aan de overtreden wettelijke verplichting;
2° een uiteenzetting van de feiten die een overtreding vormen en waarvoor een administratieve boete wordt opgelegd;
3° het bedrag van de overwogen administratieve boete;
4° de melding dat de betrokkene zijn verweermiddelen schriftelijk kan overleggen binnen vijftien dagen na ontvangst van de zending bedoeld in het eerste lid en schriftelijk kan vragen om gehoord te worden;
5° de melding dat betrokkene zich kan laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of een raadsman van zijn keuze;
6° de melding van de mogelijkheid om zich door een tolk te laten bijstaan in verschillende talen, een overzicht van de talen waarin een vertaling mogelijk is en de melding dat betrokkene kan communiceren in de taal waarin hij wenst te worden bijgestaan.
7° [2 een verzoek tot overlegging van elk element dat in aanmerking genomen moet worden om aan te tonen dat het Gewest zijn verplichtingen niet vervult overeenkomstig artikel 152/8, § 7, van het Wetboek.]2
Desgevallend geeft de sanctionnerend ambtenaar de nieuwkomer bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg kennis van de datum van zijn verhoor. De datum van het verhoor wordt vastgelegd binnen dertig dagen na ontvangst van de schriftelijke aanvraag waarin de nieuwkomer vraagt om gehoord te worden.
§ 2. De sanctionerend ambtenaar betekent zijn beslissing tot oplegging van een administratieve sanctie aan de nieuwkomer bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg :
1° binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum van het verhoor bedoeld in paragraaf 1, derde lid, of op de datum van ontvangst van zijn verweermiddelen bedoeld [2 paragraaf 1, tweede lid, 4°]2;
2° binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de datum van kennisgeving van het schrijven bedoeld in het eerste lid als de nieuwkomer zijn verweermiddelen niet laat gelden of niet vraagt om gehoord te worden.
§ 3. De beslissing tot oplegging van de [2 in § 1]2 bedoelde administratieve boete vermeldt minstens :
1° de wettelijke verplichting die betrokkene verzuimt na te komen;
2° de vaststelling van de feiten waarvoor de administratieve boete opgelegd wordt;
3° het bedrag van de opgelegde administratieve boete;
4° de motivering van de beslissing;
5° de termijn waarin de administratieve boete betaald moet worden;
6° de in artikel 152/8, § 6, van het Wetboek bedoelde middelen om in beroep te gaan tegen de beslissing;
7° de eventuele verwijzing naar het verhoorverslag of de verweermiddelen van de nieuwkomer;
8° de verplichting bedoeld in artikel 152/8, § 1, derde lid, van het Wetboek.
§ 4. Een afschrift van de beslissing bedoeld in paragraaf 2 wordt aan het centrum gericht.
In geval van delegatie, overeenkomstig artikel 152/8, § 4, van het Wetboek, wordt een afschrift van de in paragraaf 2 bedoelde beslissing aan de administratie gericht.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2016-12-08/42, art. 18, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
Art. 240/4.[1 De administratieve boete bedoeld in artikel 240/1 wordt betaald binnen dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing bedoeld in artikel 240/3, § 2, eerste lid.]1
----------
(1)<BWG 2016-12-08/42, art. 19, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
Titel III. [1 Gewestelijke centra voor de integratie van vreemdelingen]1
----------
(1)<BWG 2018-12-20/52, art. 16, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK I. - [1 Territoriale ambtsgebieden]1
----------
(1)
Art.241.[1 De ambtsgebieden van de centra bedoeld in artikel 153 van het Wetboek zijn de volgende :
1° centrum van La Louvière : de gemeenten Anderlues, Binche, 's Gravenbrakel, Chapelle-lez-Herlaimont, Ecaussinnes, Edingen, Estinnes, La Louvière, Lessen, Le Roeulx, Manage, Morlanwelz, Seneffe, Silly, Zinnik, Merbes-le-Château, Erquelinnes, Estaimpuis, Pecq, Celles, Vloesberg, Frasnes-lez-Anvaing, Komen-Waasten, Moeskroen, Mont-de-l'Enclus, Elzele;
2° [2 centrum van Saint-Ghislain]2 : de gemeenten Boussu, Colfontaine, Dour, Frameries, Hensies, Honnelles, Jurbeke, Lens, Bergen, Quaregnon, Quévy, Quiévrain, Saint-Ghislain;
3° centrum van Charleroi : de gemeenten van de provincie Henegouwen, behalve die bedoeld onder 1° en 2°;
4° centrum van Namen : de gemeenten van de provincie Namen;
5° centrum van Verviers : de gemeenten Aubel, Baelen, Dison, Herve, Jalhay, Lierneux, Limbourg, Malmedy, Olne, Pepinster, Plombières, Spa, Stavelot, Stoumont, Theux, Thimister-Clermont, Trois-Ponts, Verviers, Waimes, Welkenraedt;
6° centrum van Luik : de gemeente van de provincie Luik, behalve de gemeenten van het Duitstalige gebied en die bedoeld onder 5°;
7° centrum van Nijvel : de gemeenten van de provincie Waals Brabant;
8° centrum van [2 Libramont]2 : de gemeenten van de provincie Luxemburg.]1
----------
(1)
(2)
Art. 241/1. [1 § 1. Elk centrum bestaat uit maximum twintig leden binnen de raad van bestuur, waarvan minstens de helft operatoren van de sector van de integratie van vreemdelingen vertegenwoordigt.
§ 2. De centra die het voorwerp hebben uitgemaakt van een intrekking van erkenning mogen binnen twee jaar na de beslissing tot intrekking van de erkenning geen erkenning ontvangen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-20/52, art. 18, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK II. - [1 Erkenning]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
Afdeling 1. - [1 Voorwaarden]1
----------
(1)
Art.242.[1 De persoon belast met de directie en het dagelijks beheer, meer bepaald de supervisie van het administratief en financieel beheer, beschikt bij zijn indienstneming minstens over :
1° een master of een gelijkwaardig diploma en minstens drie jaar nuttige ervaring in het administratief en financieel beheer van een vzw alsook een nuttige ervaring in de sector van de integratie van vreemdelingen [3 ...]3;
2° hetzij een baccalaureaat of een gelijkwaardig diploma en minstens vijf jaar nuttige ervaring in het administratief en financieel beheer van een VZW alsook een nuttige ervaring in de sector van de integratie van vreemdelingen [3 ...]3.
[2 ...]2
De persoon belast met het administratief en financieel beheer beschikt bij zijn indienstneming minstens over :
1° hetzij een baccalaureaat of een gelijkwaardig diploma inzake boekhouding of directiesecretariaat;
2° hetzij een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of een gelijkwaardig getuigschrift en drie jaar nuttige beroepservaring.
De persoon belast met de coördinatie van de projecten beschikt bij zijn indienstneming minstens over :
1° hetzij een baccalaureaat of een gelijkwaardig diploma;
2° hetzij een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of een gelijkwaardig getuigschrift en drie jaar nuttige beroepservaring.
[3 Bij zijn indienstneming beschikt de persoon belast met de coördinatie van het integratietraject minstens over:
1° een baccalaureaat of een gelijkwaardig diploma;
2° een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of een gelijkwaardig getuigschrift en drie jaar nuttige beroepservaring.]3
[3 De projectverantwoordelijken beschikken bij hun indienstneming minstens over :
1° een baccalaureaat of een gelijkwaardig diploma;
2° een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of een gelijkwaardig getuigschrift en drie jaar nuttige beroepservaring;
3° een getuigschrift van het lager secundair onderwijs en zes jaar nuttige beroepservaring.]3]1
[3 Bij zijn indienstneming beschikt de persoon belast met het administratieve beheer van het computergestuurd opvolgingssysteem minstens over:
1° een baccalaureaat of een gelijkwaardig diploma;
2° een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of een gelijkwaardig getuigschrift en drie jaar nuttige beroepservaring;
3° een getuigschrift van het lager secundair onderwijs en zes jaar nuttige beroepservaring.]3
----------
(1)
(2)
(3)
Afdeling 2. - [1 Erkennings- en intrekkingsprocedure]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
Art. 242/1.[1 Naast de elementen bedoeld in artikel 153/5 van het Wetboek bevat het erkenningsaanvraagdossier :
1° het [2 arbeidsreglement]2;
2° de begroting, de rekeningen en de balans;
3° de beraadslaging van de inrichtende macht waarbij besloten wordt tot de indiening van de erkenningsaanvraag;
4° [2 de arbeidsovereenkomsten, de afschriften van de diploma's en de kwalificatie van de personeelsleden;]2
5° [3 het verslag van de brandweerdienst en het brandveiligheidsattest van de burgemeester opgemaakt overeenkomstig het in bijlage 18 bij het Wetboek gedetailleerd model voor de lokalen bedoeld in artikel 153/4, tweede lid, van het Wetboek.]3
6° [2 ...]2
De erkennningsaanvraag wordt bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg aan de administratie gericht.]1
----------
(1)
(2)
(3)
Art. 242/2. [1 De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen drie maanden na ontvangst van het volledige dossier, zoals bedoeld in artikel 242/1.
Als het dossier niet volledig is, verwittigt de administratie de aanvrager binnen de maand waarin ze het in ontvangen heeft.
De Minister geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
Art. 242/3.[1 Bij de eerste erkenningsaanvraag beschikken de [2 overeenkomstig de artikelen 153/1 en 153/2]2 van het Wetboek erkende centra over een termijn van 6 maanden, die ingaat op de datum van kennisgeving van de erkenning, om de in artikel 153/3 van het Wetboek bedoelde basisploeg samen te stellen en om te kunnen beschikken over de lokalen bedoeld in artikel 153/4 van het Wetboek.
Na afloop van die termijn wordt de erkenning overeenkomstig artikel 153/6 van het Wetboek ingetrokken.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2018-12-20/52, art. 21, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 250/1.[1 De Minister beslist de erkenning in te trekken als vastgesteld wordt dat de erkende vereniging zonder winstoogmerk niet voldoet aan de bepalingen van het [2 ...]2 wetboek of aan de krachtens het Wetboek genomen bepalingen of als ze de haar toegewezen opdrachten niet voldoende vervult.
De intrekking van de erkennning wordt voorafgegaan door een waarschuwing die bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg gestuurd wordt door de administratie. De waarschuwing vermeldt de geformuleerde klachten en staat de erkende vereniging zonder winstoogmerk een termijn van vijftien dagen toe om een antwoordmemorie over te maken.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2018-12-20/52, art. 28, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.243.[1 [2 ...]2 beslist de Minister de erkenning in te trekken als hij vaststelt dat het centrum niet voldoet aan de bepalingen van het Wetboek of aan de krachtens het Wetboek genomen bepalingen indien het centrum de hem toegewezen opdrachten niet voldoende vervult.
De erkennningsaanvraag wordt voorafgegaan door een waarschuwing die bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg gestuurd wordt door de administratie. De waarschuwing vermeldt de geformuleerde klachten en staat het centrum een termijn van vijftien dagen toe om een antwoordmemorie over te maken.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2016-12-08/42, art. 22, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
HOOFDSTUK III. - [1 Subsidiëring]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
Art. 243/1.[1 Binnen de perken van de budgettaire kredieten wordt een jaarlijkse subsidie aan de centra toegekend. Deze subsidie bestaat uit :
1° [2 een forfaitair bedrag dat de personeels- en werkingskosten bepaald op grond van elementen bedoeld in artikel 153/7 van het Wetboek dekt; het aan ieder centrum toegekend bedrag is minstens gelijkwaardig aan het bedrag ontvangen door het centrum voor het boekjaar 2015 voor zijn decretale opdrachten, zijn werkingskosten en de aanvullende facultatieve subsidie]2;
2° een overeenkomstig artikel 152/10 van het Wetboek bepaald variabel bedrag dat de personeels- en werkingskosten van de opdrachten gebonden aan het integratietraject dekt.
De indexering van de bedragen van de forfaitaire subsidie valt onder de toepassing van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, subsidies en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.]1
----------
(1)
(2)
Art.244.[1 § 1. [2 Overeenkomstig artikel 153/7, eerste lid, 1° en 2°, van het Wetboek]2 wordt de geldelijke anciënniteit in aanmerking genomen met inachtneming van de volgende regels :
1° voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen wordt rekening gehouden met de effectieve diensten die het personeel gepresteerd heeft bij de openbare diensten of bij diensten erkend of gesubsidieerd door het Waalse Gewest, de Franse Gemeenschap of de Federale Staat;
2° de subsidieerbare diensten die maandfracties dekken worden per jaar opgeteld. De maandfracties die periodes van dertig dagen totaliseren worden in de geldelijke anciënniteit gevaloriseerd naar rato van een maand per periode van dertig dagen;
3° de anciënniteiten worden in aanmerking genomen op basis van voor echt verklaarde documenten waarin melding wordt gemaakt van o.a. de naam en de geboortedatum van de werknemer, de naam van de werkgevers, het doel van de dienst en de aard van de betrekking, het statuut, het aantal gepresteerde uren en het uurstelsel.
In het eerste lid, 1°, kan de administratie ook rekening houden met de effectieve diensten gepresteerd bij de diensten die door andere overheden erkend of gesubsidieerd worden.
De documenten worden door het centrum overgelegd uiterlijk binnen de maand na de indienstneming van de persoon.
De effectieve diensten bedoeld in het eerste lid, 1°, zijn degene die als dusdanig beschouwd worden voor de personeelsleden van het Gewest.
Als het personeelslid van het centrum ter beschikking gesteld wordt door een overheid, worden de subsidies gerechtvaardigd op basis van de vorderingsaangifte die van de betrokken overheid uitgaat, een afschrift van de loonfiches van het betrokken personeelslid en een afschrift van de tussen de overheid en het centrum gesloten terbeschikkingstellingsovereenkomst.
§ 2. De in aanmerking genomen weddeschalen zijn die van de paritaire commissie 329.02.
§ 3. De subsidie betreffende de medefinanciering van de bezoldiging van de projectverantwoordelijken bedoeld in artikel 153/7, [2 eerste lid,]2 2°, van het Wetboek is gelijk aan het bedrag dat nodig is om bijkomende middelen te waarborgen voor posten die in aanmerking komen voor minstens zes punten "Aide à la Promotion de l'Emploi".
§ 4. De subsidie betreffende de bezoldiging van het personeel bedoeld in artikel 153/7 van het Wetboek wordt verhoogd met het nodige bedrag voor de toekenning van de voordelen die in het kader van de non-profit akkoorden verleend worden.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2016-12-08/42, art. 24, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
Art.245.[1 [2 Overeenkomstig artikel 153/7, eerste lid, 3°, van het Wetboek wordt een jaarlijkse vaste subsidie van [2 60000]2 euro aan elk centrum toegekend om de werkings- en activiteitenkosten te dekken.]2
Het bedrag bedoeld in het eerste lid wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, subsidies en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.
In de werkingskosten kunnen de bankintresten gevaloriseerd worden die gedragen worden vanaf 1 januari van het gesubsidieerde jaar tot de effectieve betaling van het voorschot bedoeld [2 in artikel 12/1]2 en betreffende de kredietopeningen aangegaan bij andere bankinstellingen voor de prefinanciering van de acties ondernomen en gesubsidieerd in afwachting van de toekenning van de subsidies.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2016-12-08/42, art. 25, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
Art. 245/1.[1 ]1Binnen de perken van de budgettaire kredieten wordt een jaarlijkse subsidie van [2 1.800.000]2 euro aan de centra voor de opdrachten betreffende het integratietraject toegekend. Deze subsidie wordt tussen de centra verdeeld op grond van de volgende criteria :
1° het aantal door het centrum begeleide [2 Plaatselijke initiatieven voor de integratie van vreemdelingen bedoeld in artikel 154 van het Wetboek]2, gewogen ten belope van 25 % gewogen;
2° het aantal nieuwkomers die bij de gemeenten van het door het centrum gedekte grondgebied geregistreerd zijn en die niet in aanmerking voor een vrijstelling overeenkomstig artikel 152/7, § 3, van het Wetboek, gewogen ten belope van 20 % ;
3° het aantal [2 collectieve en individuele zittingen bedoeld in artikel 152/1, tweede lid, 1°, van het Wetboek ter bestemming van het publiek dat het integratietraject volgt, met inbegrip van de informatiezittingen naar een stelsel inzake socio-professionele inschakeling in partnerschap met de "Office wallon de la formation professionnelle et de l'emploi,]2 en die door het centrum worden uitgevoerd, gewogen ten belope van 20 % ;
4° het percentage vreemdelingen op het door het centrum gedekte grondgebied, gewogen ten belope van 15 %;
5° de omvang van het door het centrum gedekte grondgebied, gewogen ten belope van 10 %;
6° de aanwezigheid van een grootstedelijke kern op het grondgebied van het centrum, gewogen ten belope van 5 %;
7° het aantal gemeenten op het door het centrum gedekte grondgebied, gewogen ten belope van 5 %.
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-12-08/42, art. 26, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
(2)<BWG 2018-12-20/52, art. 23, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 245/2. [1 Overeenkomstig artikel 153/7, eerste lid, 4°, van het Wetboek wordt een deel van het forfaitair bedrag van de subsidie bedoeld in artikel 243/1 voor een minimum bedrag van 20.000 euro door de centra gebruikt voor de activiteiten die ze gezamenlijk ontwikkelen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-12-08/42, art. 27, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
Art. 245/3. [1 De bedragen van de variabele subsidie worden jaarlijks herzien op grond van de criteria bedoeld in artikel 245/1 berekend op het geheel van het vorige jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-12-08/42, art. 28, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
Art.246.[1 De verenigingen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een intrekking van erkenning mogen binnen twee jaar na de beslissing tot intrekking van de erkenning geen subsidie ontvangen.]1
----------
(1)<BWG 2016-12-08/42, art. 29, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
Art.247.
<Opgeheven bij BWG 2018-12-20/52, art. 24, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Titel IV. [1 Plaatselijke initiatieven voor de integratie van vreemdelingen]1
----------
(1)<BWG 2018-12-20/52, art. 25, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK I. - [1 Erkenning]1
----------
(1)
Afdeling 1. - [1 Voorwaarden]1
----------
(1)
Art.248.[1 De in artikel 154/1, 3°, van het Wetboek, wordt belast met één of meerdere opdrachten bedoeld in artikel 154 van het Wetboek.
De in artikel 154/1, 3°, van het Wetboek bedoelde persoon :
1° belast met de opdracht bedoeld in artikel 154, tweede lid, 1°, van het Wetboek voldoet aan de voorwaarden voorzien in artikel 237/6;
2° belast met de opdracht bedoeld in artikel 154, tweede lid, 2°, van het Wetboek voldoet aan de voorwaarden voorzien in artikel 237/7;
3° belast met de opdracht bedoeld in artikel 154, tweede lid, 3°, van het Wetboek beschikt minstens over [2 een diploma maatschappelijk assistent, maatschappelijk verpleger of verpleger in gemeenschapsgezondheid]2;
4° belast met de opdracht bedoeld in artikel 154, tweede lid, 4°, van het Wetboek beschikt over een master of het equivalent in het recht en over een specifieke opleiding van de vreemdelingen.]1
[2 De verenigingen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een intrekking van erkenning mogen binnen twee jaar na de beslissing tot intrekking van de erkenning geen erkenning ontvangen.]2
----------
(1)
(2)
Art.249.[1 Naast de elementen bedoeld in artikel 154/2 van het Wetboek bevat het erkenningsaanvraagdossier :
1° het [2 arbeidsreglement]2;
2° de begroting, de rekeningen en de balans;
3° de beraadslaging van de inrichtende macht waarbij besloten wordt tot de indiening van de erkenningsaanvraag;
4° [2 de arbeidsovereenkomsten, de afschriften van de diploma's en de kwalificatie van de personeelsleden;]2
5° [3 het verslag van de brandweerdienst en het brandveiligheidsattest van de burgemeester opgemaakt overeenkomstig het in bijlage 18 bij het Wetboek gedetailleerd model voor de lokalen bedoeld in artikel 154/1, tweede lid, van het Wetboek.]3
6° [2 ...]2
De erkenningsaanvraag wordt bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg aan de administratie gericht.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2016-12-08/42, art. 32, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
(3)<BWG 2018-12-20/52, art. 27, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 2. - [1 Procedure]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
Art. 242/2. [1 De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen drie maanden na ontvangst van het volledige dossier, zoals bedoeld in artikel 249.
Als het dossier niet volledig is, verwittigt de administratie de aanvrager binnen de maand waarin ze het ontvangen heeft.
De Minister geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK I/1. [1 Oproep tot het indienen van plaatselijke initiatieven voor de integratie van vreemdelingen]1
----------
(1)<BWG 2018-12-20/52, art. 29, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 250/2.[1 Overeenkomstig [2 de artikelen 152/4, § 1, tweede lid, 4°, en 152/5, § 1, tweede lid, 4°, van het Wetboek]2 wordt op initiatief van de Minister en volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 251, § 1, een projectenoproep plaatselijke initiatieven tot integratie van vreemdelingen [2 ...]2 om de twee jaar georganiseerd, waarbij de opstart ervan uiterlijk tijdens het eerste kwartaal van het betrokken jaar moet plaatsvinden.
De projectenoproep staat open voor de verenigingen zonder winstoogmerk, de plaatselijke besturen, de stichtingen, de verenigingen van openbaar nut en de internationale verenigingen zonder winstoogmerk.
Een jury samengesteld uit de administratie, een vertegenwoordiger van de Minister en de centra, ieder voor de projecten die onder hun ambtsgebied vallen, brengt een advies uit. De beslissingen worden door de Minister meegedeeld binnen maximum twee maanden na ontvangst van de adviezen.]1
[2 In afwijking daarvan worden de projecten betreffende activiteiten m.b.t. het leren van de Franse taal en de opleiding tot burgerschap, die ingediend zijn buiten de periode van de oproep tot het indienen van projecten en die voldoen aan dezelfde ontvankelijkheids- en subsidiabiliteitscriteria, gelijkgesteld met de in het kader van de oproep tot het indienen van projecten ingediende projecten.]2
----------
(1)
(2)
HOOFDSTUK II. - [1 Subsidiëring]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
Art.251.[1 § 1. Een jaarlijkse subsidie kan overeenkomstig artikel 154/1, vierde lid, 1° tot 6°, van het Wetboek als tegemoetkoming in de personeels- en werkingskosten toegekend worden aan de operatoren bedoeld in artikel 154/1 van het Wetboek. [2 De subsidie wordt jaarlijks herzien op basis van een voorbegroting, een analyse van de verwezenlijking van de doelstellingen van het vorige jaar en van de voor het komende jaar vastgestelde doelstellingen.]2
Voor de in artikel 154, tweede lid, 1°, van het Wetboek bedoelde opdracht wordt een bedrag bepaald per module van veertig uur opleiding per groep van maximum vijftien personen bij voorkeur van hetzelfde niveau.
Voor de in artikel 154, tweede lid, 2°, van het Wetboek bedoelde opdracht wordt een bedrag bepaald per module van twintig uur opleiding per groep van maximum vijftien personen.
Voor de in artikel 154, tweede lid, 3°, van het Wetboek bedoelde opdracht wordt een bedrag bepaald per [2 permanentie met een uurvolume van minstens twee uur per week]2.
Voor de in artikel 154, tweede lid, 4°, van het Wetboek bedoelde opdracht wordt een bedrag bepaald per uurvolume van minstens twee uur per week.
§ 2. [2 ...]2.
§ 3. De verenigingen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een intrekking van erkenning mogen binnen twee jaar na de beslissing tot intrekking van de erkenning geen subsidie ontvangen.]1
----------
(1)
(2)
Art. 251/1. [1 Een jaarlijkse toelage wordt als tegemoetkoming in de personeels- en werkingskosten toegekend aan de operatoren die aan het einde van de in artikel 250/2 bedoelde projectenoproep worden gekozen.
Het bedrag van die subsidie wordt bepaald op grond van de uitgevoerde activiteiten, van de criteria bepaald in de projectenoproep bedoeld in artikel 250/2 en, wat hen betreft, op basis van de modaliteiten bepaald voor de activiteiten van artikel 251, § 1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-12-08/42, art. 35, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
Titel V. - [1 Tolken in sociaal milieu]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
HOOFDSTUK I. - [1 Erkenning]1
----------
(1)
Afdeling 1. - [1 Voorwaarden]1
----------
(1)
Art.252.[1 Het personeel van de instelling inzake tolken in sociaal milieu is samengesteld uit minimum :
1° een voltijds equivalent die voltijds instaat voor de directie en het dagelijks beheer, meer bepaald de supervisie van het administratief en financieel beheer, en die bij zijn indienstneming beschikt over minstens :
a) hetzij een master of een gelijkwaardig diploma en minstens drie jaar nuttige ervaring in het administratief en financieel beheer van een vzw alsook een nuttige ervaring in de sector van de integratie van vreemdelingen [2 ...]2;
b) hetzij een baccalaureaat of een gelijkwaardig diploma en minstens vijf jaar nuttige ervaring in het administratief en financieel beheer van een VZW alsook een nuttige ervaring in de sector van de integratie van vreemdelingen [2 ...]2;
2° een voltijds equivalent belast met het administratief en financieel beheer die bij zijn indienstneming beschikt over minstens :
a) hetzij een baccalaureaat of een gelijkwaardig diploma inzake boekhouding of directiesecretariaat;
b) hetzij een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of een gelijkwaardig getuigschrift en vijf jaar nuttige beroepservaring;
3° zestien (voltijds equivalent) tolken die bij hun indienstneming beschikken over minstens :
a) hetzij een master een baccalaureaat of een gelijkwaardig diploma tolken;
b) hetzij een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of een gelijkwaardig getuigschrift en drie jaar nuttige beroepservaring als tolk of een specifieke opleiding inzake tolken in een sociale context;
c) hetzij een getuigschrift van het lager secundair onderwijs en zes jaar nuttige beroepservaring als tolk.]1
----------
(1)
(2)
Art. 252/1. [1 § 1. De tolkdienst in een sociale context bestaat uit maximum twintig leden binnen de raad van bestuur, waarvan minstens de helft operatoren van de sector van de integratie van vreemdelingen vertegenwoordigt.
De raad van bestuur bestaat uit een vertegenwoordiger van een operator actief in de ethno-psychologische begeleiding, een vertegenwoordiger van de centra, een vertegenwoordiger van de erkende plaatselijke initiatieven voor de integratie van vreemdelingen, een vertegenwoordiger van de operatoren van de oproep tot het indienen van plaatselijke initiatieven voor de integratie van vreemdelingen en een vertegenwoordiger van de sector van de integratie van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen.
§ 2. De vereniging die het voorwerp heeft uitgemaakt van een intrekking van erkenning mag binnen twee jaar na de beslissing tot intrekking van de erkenning geen erkenning ontvangen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-20/52, art. 33, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.253.[1 Naast de elementen bedoeld in artikel 153/5 van het Wetboek bevat het erkenningsaanvraagdossier :
1° het [2 arbeidsreglement]2;
2° de begroting, de rekeningen en de balans;
3° de beraadslaging van de inrichtende macht waarbij besloten wordt tot de indiening van de erkenningsaanvraag;
4° [2 de arbeidsovereenkomsten, de afschriften van de diploma's en de kwalificatie van de personeelsleden;]2
5° [3 het verslag van de brandweerdienst en het brandveiligheidsattest van de burgemeester opgemaakt overeenkomstig het in bijlage gedetailleerd model voor de lokalen bedoeld in artikel 155/2, eerste lid, 2° van het Wetboek;]3
6° [2 ...]2
De erkennningsaanvraag wordt bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg aan de administratie gericht.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2016-12-08/42, art. 37, 044; Inwerkingtreding : 26-01-2017>
(3)<BWG 2018-12-20/52, art. 34, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 2. - [1 Procedure]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
Art.254. [1 De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen drie maanden na ontvangst van het volledige dossier, zoals bedoeld in artikel 253.
Als het dossier niet volledig is, verwittigt de administratie de aanvrager binnen de maand waarin ze het ontvangen heeft.
De Minister geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg.]1
----------
(1)
Art. 254/1.[1 De Minister beslist de erkenning in te trekken als vastgesteld wordt dat de instelling inzake tolken in sociaal milieu niet voldoet aan de bepalingen van het [2 ...]2 wetboek of aan de krachtens het Wetboek genomen bepalingen of als ze de haar toegewezen opdrachten niet voldoende vervult.
De intrekking van de erkennning wordt voorafgegaan door een waarschuwing die bij aangetekend schrijven of langs de elektronische weg gestuurd wordt door de administratie. De waarschuwing vermeldt de geformuleerde klachten en staat de instelling inzake tolken in sociaal milieu een termijn van vijftien dagen toe om een antwoordmemorie over te maken.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
(2)<BWG 2018-12-20/52, art. 35, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK II. - [1 Subsidiëring]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/58, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 24-07-2014>
Art.255.[1 § 1. Overeenkomstig artikel 152/11 van het Wetboek wordt een geïndexeerde jaarlijkse subsidie van [2 360.000]2 euro aan de tolkdienst in een sociale context als tegemoetkoming in de personeels- en werkingskosten toegekend.
Overeenkomstig artikel 155/6 van het Wetboek wordt een geïndexeerde jaarlijkse subsidie van 300.000 euro toegekend als tegemoetkoming in de personeels- en werkingskosten.
§ 2. Het bedrag bedoeld in § 1, eerste en tweede lid, wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, subsidies en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.
§ 3. De instelling inzake tolken in sociaal milieu die het voorwerp hebben uitgemaakt van een intrekking van erkenning mag binnen twee jaar na de beslissing tot intrekking van de erkenning geen subsidie ontvangen.]1
----------
(1)
(2)
Titel VI. [1 Niet-begeleide minderjarige vreemdelingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-12-20/52, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 255/1. [1 § 1. Een jaarlijkse subsidie kan als tegemoetkoming in de personeels-, en werkingskosten toegekend worden aan de in artikel 155/7 van het Wetboek bedoelde operatoren.
Het bedrag van de subsidie wordt bepaald naar gelang van:
1° het type ontwikkelde activiteiten;
2° het uurvolume van de ontwikkelde activiteiten;
3° het aantal begunstigden;
4° de toegepaste methodologie;
5° de beoordeling van de ontwikkelde activiteiten;
6° de kwalificatie van het personeel;
7° de ontwikkelde partnerschappen.
§ 2.De in § 1 bedoelde subsidie die aan de krachtens artikel 155/7 van het Wetboek erkende instellingen wordt toegekend, wordt jaarlijks herzien op basis van een voorbegroting, een analyse van de verwezenlijking van de doelstellingen van het vorige jaar en van de voor het komende jaar vastgestelde doelstellingen.
§ 3. Het bedrag bedoeld in § 2 wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, subsidies en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.]1
----------
(1)
Boek IV. - Hulpverlening aan gezinnen
TITEL I. - Begripsomschrijvingen
Art.256. Voor de toepassing van dit boek wordt verstaan onder :
1° diensten : de diensten " Espaces-Rencontres " (Ontmoetingsdiensten);
2° dossier beheerd door de dienst : een administratieve of rechterlijke beslissing of een overeenkomst tussen partijen waarvoor de dienst minstens een stap heeft ondernomen bij een persoon die geen deel ervan uitmaakt en waarvan de schriftelijke opstelling in het dossier terug te vinden is;
3° centrum : de centra voor levens- en gezinsvragen.
TITEL II. - " Espaces-Rencontres " (Ontmoetingsruimten)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art.257.
HOOFDSTUK II. - Erkenning van de diensten
Afdeling 1. - Voorwaarden
Art.258.
Art.259.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.260.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.261.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.262.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Afdeling 2. - Toekenningsprocedure
Art.263.
Art.264.<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.265.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Afdeling 3. - Opschorting, intrekking
Art.266.
Art.267.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.268.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
HOOFDSTUK III. - Subsidiëring van de Diensten
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.269.
Art.270.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Afdeling 2. - Soorten subsidies
Onderafdeling 1. - Subsidies voor personeelskosten
Art.271.
Art.272.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.273.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.274.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art. 274/1.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.275.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.276.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.277.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.278.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.279.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Onderafdeling 2. - Subsidies voor werkingskosten
Art.280.
Art.281.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.282.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Onderafdeling 3. - Subsidietoeslagen
Art.283.
Art. 283/1.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.284.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Onderafdeling 4. - Beperking, schorsing
Art.285.
Art. 285/1.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.286.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
Art.287.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
HOOFDSTUK IV. - Activiteitenverslag
Art.288.
HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen
Art.289.
Art.290.
<Opgeheven bij BFG 2017-05-17/08, art. 51,4°, 048; Inwerkingtreding : 17-05-2017>
TITEL III. - Centrum voor en federatie van centra voor levens- en gezinsvragen
HOOFDSTUK I. - Informatie en gegevens van epidemiologische aard
Art.291. De in artikel 188 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde naamloze informatie en gegevens van epidemiologische aard betreffen :
1° het aantal en het soort aanvragen;
2° de frequentie en de aard van de consulten;
3° de personalia van de aanvragers : leeftijd, geslacht, burgerlijke stand, nationaliteit;
4° de ontstane pathologieën of gerezen moeilijkheden;
5° de verrichte medische handelingen.
HOOFDSTUK II. - Centra voor levens- en gezinsvragen
Afdeling 1. - [1 Begripsomschrijving]1
----------
(1)
Art.292. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1. Minister : de Minister bevoegd voor Gezondheid en Sociale Actie;
2. centrum voor gezinsplanning : het centrum voor levens- en gezinsvragen zoals bedoeld in artikel 186 van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)
Afdeling 2. - [1 Project van centrum voor gezinsplanning]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.293. [1 Het centrum voor gezinsplanning werkt een project van centrum uit zoals bedoeld in artikel 188 van het decreetgevend deel van het Wetboek, waarvan de inhoud uit de volgende delen bestaat :
1° zijn omgeving in territoriale en institutionele termen, met name :
a) zijn geografische ligging, zijn troeven inzake toegankelijkheid en mobiliteit,
b) zijn attractiviteit,
c) de bevolking die het bezoekt of zou kunnen bezoeken,
d) de types aanvragen waarop het van plan is in te gaan,
e) zijn complementariteit met andere dichtbij gevestigde terreinactoren;
f) de omschrijving van het institutioneel netwerk waarin het evolueert;
2° zijn algemene organisatie, met name :
a) de organisatie van de opdrachten;
b) de menselijke hulpkrachten;
c) het personeelsbeheer;
d) zijn lokalisatie;
e) zijn financiële toestand;
3° de nagestreefde strategische en operationele doelstellingen, met :
a) de definitie ervan;
b) de strategische en operationele declinatie ervan;
4° de handelingen en middelen om de onder punt 3° vermelde doelstellingen te halen, met :
a) de beschrijving van de handelingen en middelen;
b) de planning ervan;
5° het personeel en de middelen bestemd voor de handelingen;
6° de evaluatie d.m.v. kwantitatieve of kwalitatieve indicatoren, met :
a) de omschrijving van de methode tot auto-evaluatie van het project van centrum voor gezinsplanning;
b) de definitie van de kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren.
Als het centrum voor gezinsplanning ook als referentiecentrum erkend is, bevat het project van centrum delen die eigen zijn aan ieder van hen.
De verspreiding van de beschikbare informatiebronnen inzake sociodemografie of gezondheid bij de centra voor gezinsplanning wordt door de administratie georganiseerd telkens als nieuwe gegevens die hen rechtstreeks of onrechtstreeks betreffen, beschikbaar zijn.
Het erkende centrum voor gezinsplanning of het erkende referentiecentrum dat een wijziging van zijn erkenning wenst te verkrijgen dient een aanvraag in overeenkomstig de artikelen 218/3 en volgende van het decreetgevend deel van het Wetboek en voegt er een bijwerking van zijn project van centrum bij.]1
----------
(1)
Afdeling 3. - [1 Activiteiten van de centra voor gezinsplanning]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Onderafdeling 1. - [1 Pool inontvangstneming en behandeling van de aanvragen]1
----------
(1)
Art.294. [1 De modaliteiten voor de inontvangstneming en de behandeling van de aanvragen worden door het centrum voor gezinsplanning in zijn project van centrum omschreven zodat aangetoond kan worden dat het zich houdt aan de harmonieuze verdeling van de opvangprestaties, rekening houdend met het doorslaggevende karakter van de zetel waar zijn hoofdactiviteit plaatsvindt.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Pool multidisciplinaire begeleiding]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.295. [1 Het multidisciplinair overleg bedoeld in artikel 191 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt minstens twee keer per maand georganiseerd in het kader van een vergadering van de multidisciplinaire ploeg van het centrum voor gezinsplanning, al naar gelang van de behoeften van de gebruiker.
Het multidisciplinair overleg betreft minstens de volgende aspecten:
1° het onderzoek en de oriëntering van de aanvragen die ten laste genomen kunnen worden door verschillende leden van de multidisciplinaire ploeg of door een externe dienst die geschikter is;
2° de coördinatie van de actie van de leden van de multidisciplinaire ploeg;
3° de opvolging van de evolutie van de ten laste genomen personen.
Het overleg maakt het voorwerp uit van een agenda die vóór het houden ervan wordt bepaald en die overgemaakt wordt aan de personeelsleden die eraan deelnemen, en van notulen volgens de modaliteiten bedoeld in het dienstproject.]1
----------
(1)
Art.296. [1 Het multidisciplinair overleg heeft om de drie maanden betrekking op de organisatie van het centrum voor gezinsplanning.
Het multidisciplinair overleg maakt het voorwerp uit van een jaarlijkse planning, van een oproeping met melding van een agenda en van notulen die aan alle personeelsleden van het centrum voor gezinsplanning worden overgemaakt volgens de modaliteiten waarin het project van centrum voorziet.
De daaruit voortvloeiende beslissingen worden binnen hoogstens één maand aan de personeelsleden meegedeeld.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.297. [1 De notulen van de overlegvergaderingen worden vijf jaar bewaard volgens de modaliteiten waarin het project van centrum voor gezinsplanning voorziet.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Onderafdeling 3. - [1 Pool informatie en opvoeding]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.298. [1 De prioritaire doelstellingen bedoeld in artikel 195 van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn :
1° opvoeding tot het relationele, affectieve en seksuele leven;
2° toegankelijkheid tot contraceptie;
3° preventie van ongewenste zwangerschappen en inachtneming van de vrijheid van keuze m.b.t. abortus.
De prioritaire doelgroepen bedoeld in artikel 195 van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn :
1° jongeren onder 25 jaar;
2° personen met sociale of financiële problemen.]1
----------
(1)
Art.299. [1 De studiedomeinen of de diploma's bedoeld in artikel 196 van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn :
1° de categorieën bedoeld in artikel 12, 4°, 5° en 6°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen;
2° de domeinen bedoeld in artikel 31, 8°, 11° en 12°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten.
De psychologische functie is slechts toegankelijk voor de drager van de titel van psycholoog overeenkomstig de wet van 8 november 1993 tot bescherming van de titel van psycholoog.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Onderafdeling 4. - [1 Pool communicatie]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.300. [1 Het overleg bedoeld in artikel 197 van het decreetgevend deel van het Wetboek betreft op zijn minst :
1° de continuïteit van de toegankelijkheid van het aanbod in de tijd en op het grondgebied;
2° de harmonisatie van de praktijken;
3° de evaluatie van de uitgevoerde acties.
Gedurende drie jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, wordt minstens drie keer per jaar overleg gepleegd.
Na afloop van de periode bedoeld in het tweede lid kan de Minister beslissen het aantal overlegvergaderingen te behouden of te verminderen op grond van een evaluatie met de federaties van centra voor gezinsplanning bedoeld in artikel 218/19 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
De overlegvergaderingen zijn het voorwerp van notulen die ter inzage van de administratie gelegd worden.
De notulen worden bewaard gedurende vijf jaar.]1
----------
(1)
Onderafdeling 5. - [1 Verplichtingen van de centra voor gezinsplanning]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.301. [1 Het sluiten van de ondernemingscontracten zoals bedoeld in artikel 201 van het decreetgevend deel van het Wetboek gebeurt via een geschreven overeenkomst tussen de inrichtende machten van de centra voor gezinsplanning en de zelfstandige vakman.
De overeenkomst voorziet op zijn minst in :
1° het voorwerp van de dienstenverleningen, met name het beleggen van animatievergaderingen;
2° de deelname aan de multidisciplinaire vergaderingen georganiseerd in het kader van het overleg bedoeld in artikel 191 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° de honoraria van de dienstenverleners;
4° het verbod om hogere honoraria of dienstenverleningskosten aan de gebruiker op te leggen dan de tarieven bepaald bij de overeenkomsten waarbij de verzekeringsinstellingen gebonden zijn aan de door de RIZIV-diensten erkende dienstenverleners of dan de tarieven die door de Regering zijn vastgelegd voor de overige raadplegingen.]1
----------
(1)
Art.302. [1 Naar gelang van de behoeften van de gebruiker kan het net bedoeld in artikel 206, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek bestaan uit, ondermeer, :
1° inzake gezondheid:
a) de verzorgingsinrichtingen bedoeld in de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008;
b) de tele-onthaalcentra bedoeld in het decreetgevend deel van het Wetboek;
c) de geïntegreerde gezondheidsverenigingen bedoeld in het decreetgevend deel van het Wetboek;
d) de centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening bedoeld in het decreetgevend deel van het Wetboek;
e) de dienst voor geestelijke gezondheidszorg bedoeld in het decreetgevend deel van het Wetboek;
f) de zorg- en hulpverleningsnetten en -diensten gespecialiseerd in verslavingen bedoeld in het decreetgevend deel van het Wetboek;
g) de huisartsenkringen bedoeld in artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan huisartsenkringen;
2° inzake beleid ten gunste van het gezin:
a) de " espaces-rencontres " waarvan de opdrachten bij het decreetgevend deel van het Wetboek bepaald worden;
b) de centra voor levens- en gezinsvragen waarvan de opdrachten bij het decreetgevend deel van het Wetboek bepaald worden;
c) de diensten voor hulpverlening aan de gezinnen en senioren, bedoeld in het decreetgevend deel van het Wetboek bepaald;
3° inzake sociale actie :
a) de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bedoeld in de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
b) de diensten voor sociale insluiting bedoeld in artikel 48, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
c) de sociale contactpunten bedoeld in artikel 48, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
d) de opvangtehuizen, het onderbrengen en de begeleiding van in sociale moeilijkheden verkerende personen zoals bedoeld in artikel 66 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
e) de instellingen voor schuldbemiddeling bedoeld in artikel 118 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
b) de centra voor maatschappelijk werk bedoeld in artikel 131 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
g) de diensten voor forensisch welzijnswerk waarvan de opdrachten worden omschreven in artikel 135 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
4° inzake beleid ten gunste van de vreemdelingen of de personen van buitenlandse herkomst, de diensten betreffende de integratie van vreemdelingen of personen van buitenlandse herkomst, bedoeld in het tweede deel, Boek II, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
5° inzake beleid ten gunste van de gehandicapte personen, de diensten betreffende de integratie van gehandicapte personen, bedoeld in in Deel 2, Boek IV, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
6° inzake beleid ten gunste van de senioren, de diensten bedoeld in deel 2, Boek V, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
7° inzake beleid ten gunste van de kinderen, het onderwijs voor en hulpverlening aan de jeugd, de diensten georganiseerd of erkend door de Franse Gemeenschapsregering in die aangelegenheden.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.303. [1 § 1. Het maximumtarief bedoeld in artikel 208 bedraagt 20,14 euro per prestatie.
§ 2. Wanneer het gaat om informatie of animatie met een gemeenschappelijk karakter, past het centrum voor gezinsplanning zijn tarief aan zonder dat het hoger mag zijn dan de kostprijs vermeerderd met 15 %, met uitzondering van de opvoeding tot het relationele, affectieve en seksuele leven in schoolmilieu, die steeds gratis is.
Het tarief wordt opgenomen in de overeenkomst die het centrum voor gezinsplanning sluit met de dienst die in aanmerking komt voor informatie of animatie met een gemeenschappelijk karakter.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.304. [1 De minimale openingsnormen bedoeld in artikel 211 van het decreetgevend Wetboek zijn vastgelegd op twaalf uren per week en 48 weken per jaar.
Het centrum is ook zonder afspraak toegankelijk, hetzij één keer per week tot 19 uur, hetzij zaterdagochtend.
Buiten de openingstijden plakt het centrum voor gezinsplanning buiten informatie aan voor het publiek, meer bepaald :
1° een telefoonnummer, met antwoordapparaat;
2° een elektronisch adres;
3° de personalia van leden partners van het netwerk die kunnen zorgen voor de continuïteit en de toegankelijkheid van het aanbod inzake kwaliteit van het centrum voor gezinsplanning.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.305. [1 De minimale inhoud van de partnerschapsovereenkomst bedoeld in artikel 214, tweede lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek betreft :
1° de identificatie van de partners;
2° de identificatie van de behoeften;
3° de toegankelijkheid van de lokalen van de antenne;
4° de toegankelijkheidsperiode;
5° de doelstellingen;
6° het doelpubliek;
7° de modaliteiten voor de evaluatie van de partnerschapsovereenkomst, minstens één keer per jaar;
8° de begindatum van de overeenkomst, de duur ervan en de verlengingsmodaliteiten;
9° de handtekening van alle partijen betrokken bij de overeenkomst.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.306. [1 Het kadaster van het zorgaanbod dat het geheel van de erkende centra voor gezinsplanning omstandig inventariseert, wordt bekendgemaakt op het portaal van de website van de administratie.
Binnen zes maanden na de bekendmaking van het kadaster van het zorgaanbod organiseert de Minister de communicatie ervan aan de diensten en aan de referentiecentra volgens de meest geschikte modaliteiten.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Afdeling 4. - [1 Organisatie van het dienstenaanbod]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.307. [1 De thematieken bedoeld in artikel 218 van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn :
1° abortus;
2° seksualiteit en handicap.]1
----------
(1)
Afdeling 5. - [1 Programmering en erkenning]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Onderafdeling 1. - [1 Programmering]1
----------
(1)
Art.308. [1 De zorgzones bedoeld in artikel 218/2 van het decreetgevend deel van het Wetboek worden bepaald als volgt :
1° Zone 01 Moeskroen-Doornik-Aat :
Antoing, Aat, Beloeil, Bernissart, Brugelette, Brunehaut, Celles, Chièvres, Komen-Waasten, Elzele, Estaimpuis, Vloesberg, Frasnes-lez-Anvaing, Lessen, Leuze-en-Hainaut, Mont-de-l'Enclus, Moeskroen, Pecq, Péruwelz, Rumes, Silly, Doornik.
2° Zone 02 La Louvière :
Binche, 's-Gravenbrakel, Chapelle-lez-Herlaimont, Ecaussinnes, Edingen, Erquelinnes, Estinnes, La Louvière, Le Roeulx, Manage, Merbes-le-Château, Morlanwelz, Seneffe, Zinnik.
3° Zone 03 Brabant :
Bevekom, Eigenbrakel, Kasteelbrakel, Chastre, Chaumont-Gistoux, Court-Saint-Etienne, Genappe, Grez-Doiceau, Hélécine, Incourt, Itter, Geldenaken, Terhulpen, Lasne, Mont-Saint-Guibert, Nijvel, Orp-Jauche, Ottignies-Louvainla-Neuve, Perwijs, Ramillies, Rebecq, Rixensart, Tubeke, Villers-la-Ville, Walhain, Waterloo, Waver.
4° Zone 04 Hoei-Borgworm :
Amay, Anthisnes, Berloz, Braives, Burdinne, Clavier, Crisnée, Donceel, Engis, Faimes, Ferrières, Fexhe-le-Haut-Clocher, Geer, Hamoir, Hannuit, Héron, Hoei, Lincent, Marchin, Modave, Nandrin, Oreye, Ouffet, Remicourt, Saint-Georges-sur-Meuse, Tinlot, Verlaine, Villers-le-Bouillet, Wanze, Borgworm, Wasseiges.
5° Zone 05 Luik :
Ans, Awans, Aywaille, Bassenge, Beyne-Heusay, Blegny, Chaudfontaine, Comblain-au-Pont, Dalhem, Esneux, Flémalle, Fléron, Grâce-Hollogne, Herstal, Juprelle, Luik, Neupré, Oupeye, Saint-Nicolas, Seraing, Soumagne, Sprimont, Trooz, Wezet.
6° Zone 06 Verviers :
Aubel, Baelen, Dison, Herve, Jalhay, Lierneux, Limbourg, Malmedy, Olne, Pepinster, Plombières, Spa, Stavelot, Stoumont, Theux, Thimister-Clermont, Trois-Ponts, Verviers, Waimes, Welkenraedt.
7° Zone 07 Bergen :
Boussu, Colfontaine, Dour, Frameries, Hensies, Honnelles, Jurbeke, Lens, Bergen, Quaregnon, Quévy, Quiévrain, Saint-Ghislain.
8° Zone 08 Charleroi :
Aiseau-Presles, Anderlues, Charleroi, Châtelet, Courcelles, Farciennes, Fleurus, Fontaine-l'Evêque, Gerpinnes, Ham-sur-Heure-Nalinnes, Les Bons Villers, Lobbes, Montigny-le-Tilleul, Pont-à-Celles, Thuin, Walcourt.
9° Zone 09 Namen :
Andenne, Assesse, Eghezée, Fernelmont, Floreffe, Fosses-la-Ville, Gembloux, Gesves, Jemeppe-sur-Sambre, La Bruyère, Mettet, Namen, Ohey, Profondeville, Sambreville, Sombreffe, Anhée, Beauraing, Bièvre, Ciney, Dinant, Gedinne, Hamois, Hastière, Havelange, Houyet, Onhaye, Rochefort, Somme-Leuze, Vresse-sur-Semois, Yvoir, Philippeville, Beaumont, Cerfontaine, Chimay, Couvin, Doische, Florennes, Froidchapelle, Momignies, Philippeville, Sivry-Rance, Viroinval.
10° Zone 10 Luxemburg :
Bastenaken, Bertogne, Bertrix, Bouillon, Daverdisse, Durbuy, Erezée, Fauvillers, Gouvy, Herbeumont, Hotton, Houffalize, La Roche-en-Ardenne, Léglise, Libin, Libramont-Chevigny, Manhay, Marche-en-Famenne, Nassogne, Neufchâteau, Paliseul, Rendeux, Sainte-Ode, Saint-Hubert, Tellin, Tenneville, Vaux-sur-Sûre, Vielsalm, Wellin, Aarlen, Attert, Aubange, Chiny, Etalle, Florenville, Habay, Martelange, Meix-devant-Virton, Messancy, Musson, Rouvroy, Saint-Léger, Tintigny, Virton.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Erkenning]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.309. [1 Onderafdeling 2 is van toepassing op het centrum voor gezinsplanning en op het referentiecentrum.]1
----------
(1)
Art.310. [1 De erkenningsaanvraag wordt ingediend door elk middel dat vaste datum aan de zending verleent.
De bestanddelen betreffende het plan van de lokalen en het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 218/3, tweede lid, 4° en 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek die niet overgelegd kunnen worden bij de indiening van de erkenningsaanvraag worden uiterlijk binnen zes maanden na de toekenning van de erkenning verstrekt, op straffe van opschorting van de erkenning.
Wanneer het dossier onvolledig is, vraagt de administratie de ontbrekende documenten op.
De administratie bericht ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van tien dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het volledige dossier.
De administratie organiseert een inspectie om het project van centrum voor gezinsplanning op participerende wijze te evalueren binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de indiening van het volledige dossier.
De conclusies van de inspectie worden binnen één maand overgemaakt aan de inrichtende macht, die over een maand beschikt om ze te beantwoorden.
Na afloop van die termijn maakt de administratie het dossier samen met de conclusies van de inspectie en, in voorkomend geval, het antwoord van de inrichtende macht voor beslissing aan de Minister over.
De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen een termijn van twee maanden.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.311. [1 De wijzigingen die zich binnen het centrum voor gezinsplanning en het referentiecentrum hebben voorgedaan en die een weerslag hebben op het project van centrum buiten het jaarverslag waarin artikel 218/13 van het decreetgevend deel van het Wetboek voorziet, worden aan de administratie gericht.
De Minister bepaalt de gegrondheid van de wijzigingen met inachtneming van de artikelen 183 tot 218/22 van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.312. [1 Het document op grond waarvan de erkenning aan het centrum voor gezinsplanning verleend wordt, vermeldt op zijn minst het aantal voltijds equivalenten onder statuut of onder arbeidscontract.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Afdeling 6. - [1 Subsidiëring]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.313. [1 § 1. De enveloppe bedoeld in de artikelen 218/6, § 1, eerste lid, 1°, en 218/7 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedraagt 62.500,00 euro per voltijds equivalent.
Het voltijds equivalent wordt berekend volgens de uurmodaliteiten van kracht in elke dienst.
Het forfaitair bedrag dekt de bezoldiging, die uit de volgende elementen bestaat :
1° de loonkosten, incluis, behalve de nettobezoldiging, de sociale bijdragen, het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de haard- en standplaatsvergoeding;
2° de wetverzekering;
3° de onkosten i.v.m. de arbeidsgeneeskunde;
4° de bijdrage van de werkgever voor de toekenning van maaltijdcheques, in voorkomend geval;
5° de tegemoetkoming van de werkgever in de reiskosten tussen woon- en werkplaats voor zover gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer;
6° de tenlasteneming van financieringscomplementen voor rekening van de werkgever in het kader van de plannen inzake de werkloosheidsbestrijding of van andere stelsels;
7° het vertrekgeld, met uitzondering van de kosten i.v.m. een niet gepresteerde vooropzeg.
§ 2. De enveloppe bedoeld in de artikelen 218/6, § 1, eerste lid, 2°, en 218/8 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedraagt 900,00 euro per voltijds equivalent.
§ 3. De enveloppe bedoeld in de artikelen 218/6, § 1, eerste lid, 3°, en 218/9 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedraagt 20.000,00 euro per voltijds equivalent.
Het forfaitair bedrag dekt de volgende uitgaven :
1° de facturen en honoraria van de zelfstandige dienstverleners;
2° de zendingskosten van de personeelsleden, incluis de reis- en parkeerkosten in België, ten belope van de bedragen toegekend aan de personeelsleden van de administratie;
3° de kosten i.v.m. telefoon- en internetverbindingen en -verbruik;
4° de kantoorkosten, o.a. voor onderhoudsproducten, zegels, documentatie, kantoorbenodigdheden, papier;
5° wasserijkosten, kosten voor de verwijdering van afval, voor sociaal secretariaat, voor boekhoudkundig beheer;
6° de kosten m.b.t. de bijdrage aan een federatie van erkende planningscentra, alsook aan elke andere instelling i.v.m. de opdrachten van de planningscentra;
8° de aankoop van materieel voor een maximumbedrag van vijfhonderd euro, voor zover het gebruik ervan in verband staat met de uitoefening van de opdrachten;
8° de lasten i.v.m. :
a) het bewonen van een gebouw of een gebouwgedeelte, met inbegrip van de lasten i.v.m. het gebruik van het goed (stroom, verwarming, water, gas), voor zover ze voor de hurende planningscentra voortvloeien uit een huurovereenkomst in goede en behoorlijke vorm;
b) de afschrijving of de inrichtingswerken betreffende het onroerende goed aangekocht of gebouwd door een erkend centrum voor gezinsplanning, zoals bedoeld in artikel 218/6, § 2, van van het decreetgevend deel van het Wetboek;
9° de kosten voor de inschrijving op colloquia of vormingen, de reis- en verblijfkosten toegekend op dezelfde grond als die toegekend aan de personeelsleden van de administratie;
10° wanneer de kosten van het colloquium of van de vorming hoger zijn dan vijfhonderd euro of wanneer het colloquium of de vorming in het buitenland plaatsvindt, moet de voorafgaande toestemming van de administratie aangevraagd worden en vergezeld gaan van het programma en van een specifieke begroting om in aanmerking te worden genomen;
11° de diverse taksen en de verzekeringen die niet betrekking hebben op het personeel;
12° de kosten i.v.m. informatie over de activiteiten van het centrum voor gezinsplanning en de verstrekking ervan;
13° de vormings- en supervisiekosten;
14° de cafetariakosten voor een jaarlijks maximumbedrag van :
a) honderdvijfentwintig euro voor de centra waarvan het erkenningsbesluit minder dan 1,6 voltijds equivalent vermeldt;
b) tweehonderdvijftig euro voor de overige centra;
15° het gewone onderhoud van lokalen en kleine herstellen.
Als het gebouw dat door het centrum voor gezinsplanning gebruikt wordt dient voor andere activiteiten dan die welke door de subsidie gefinancierd worden, worden de lasten door het centrum voor gezinsplanning opgesplitst ofwel naar gelang van de tijd die uitgetrokken wordt voor de gefinancierde activiteit, ofwel naar gelang van de daarvoor vereiste oppervlakte.
§ 4. De afschrijving van goederen van het patrimoniale type met een schatbare gebruiksduur van meer dan één jaar komt als werkingskosten in aanmerking voor het voordeel van de toelagen en wordt berekend als volgt :
1° drieëndertig jaar voor de onroerende goederen;
2° tien jaar voor het meubilair;
3° drie jaar voor het informaticamateriaal;
4° vijf jaar voor de overige kantooruitrustingen;
5° drie jaar voor software.
Het afschrijvingsplan wordt pas in aanmerking genomen als het in de boekhouding opgenomen is.
Zoniet komt de aankoop van materiaal niet in aanmerking voor de toelage.
§ 5. Volgende kosten worden in geen geval als werkingskosten in aanmerking genomen :
1° kosten voor taxiritten;
2° restaurant-, traiteur- of overnachtingskosten;
3° de uitgaven verricht in de vorm van een forfaitair bedrag zonder detail van de prestaties;
4° de aankoop van voertuigen;
5° de vertegenwoordigingskosten;
6° het medische materiaal, voor consumptie geschikte goederen en elke uitgave ten laste van het RIZIV, met uitzondering van de anticonceptiepillen die niet helemaal terugbetaald worden door het RIZIV;
7° de eventuele terugbetaling van vrijwilligers;
8° bankinteresten.
§ 6. De minimale drempel bedoeld in artikel 218/6, § 1, tweede lid, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt voor elk centrum in zijn project van centrum bepaald.
Het forfaitair bedrag dekt de personeelsuitgaven, met uitsluiting van de personeelsuitgaven gesubsidieerd krachtens artikel 218/6, § 1, eerste lid, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Om in aanmerking te komen voor de op basis van dit artikel toegekende toelagen voor personeelsuitgaven worden geen kwalificatievereisten aan het personeel opgelegd.
§ 7. Het geheel van de aldus berekende bedragen vormt een vaste toelage.]1
----------
(1)
Art.314. [1 De wijze van subsidiëring wordt twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit onderworpen aan een eerste evaluatie van de Regering.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Afdeling 7. - [1 Evaluatie, controle en sancties]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.315. [1 § 1. De centra richten het activiteitenverslag langs de elektronische weg aan de administratie uiterlijk 1 maart van het jaar na het boekjaar.
§ 2. Het centrum voor gezinsplanning richt jaarlijks voor 1 maart van elk jaar na het boekjaar aan de Regering de samenvattende afrekening van de uitgaven betreffende het boekjaar van zijn opdrachten waarvan de inhoud door de Minister wordt bepaald.]1
----------
(1)
Art.316. [1 Het centrum neemt het genormaliseerde minimaal boekhoudplan aan dat is vastgelegd overeenkomstig de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
HOOFDSTUK III. [1 - Federaties van centra voor gezinsplanning]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.317. [1 De Regering doet om de drie jaar een oproep tot projecten betreffende de bevordering en de coördinatie van specifieke acties voor de federaties.
De geselecteerde federaties sluiten met de Minister een overeenkomst die door de Regering goedgekeurd wordt.
De overeenkomst bepaalt :
1° de nagestreefde doelstellingen;
2° de evaluatiemodaliteiten.
De overeenkomst gaat jaarlijks vergezeld van een ministerieel subsidiëringsbesluit waarin de modaliteiten tot aanwending van de toelage vastliggen.
De overeenkomst voorziet in de oprichting van een sturingscomité dat minstens één keer per jaar vergadert om :
1° zich ervan te vergewissen dat de doelstellingen gehaald zijn;
2° aanbevelingen te formuleren, met name i.v.m. de bedragen, de toekomstige oriëntaties en de voortzetting van de overeenkomsten;
3° goedkeuring te verlenen met het oog op de uitbetaling van de toelagen.
Het sturingscomité bestaat uit :
4° een vertegenwoordiger van de Minister die er het voorzitterschap van waarneemt;
5° een vertegenwoordiger van de administratie;
6° de leden van de federaties die een overeenkomst gesloten hebben;
7° desgevallend, één of meer deskundigen aangewezen door de Minister.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK IV. [1 - Overgangsbepalingen]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/16, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.318.[1 Bij wijze van afwijking stemmen de gecumuleerde bedragen van de enveloppes bedoeld in artikel 218/6, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek op 1 januari 2014, voor de centra die op 31 december 2013 al over een erkenning beschikken, overeen met het bedrag dat het gunstigste geacht wordt op basis van de twee volgende berekeningsmethodes :
1° het bedrag wordt berekend op basis van de forfaitaire bedragen waarin artikel 313 voorziet;
2° het bedrag wordt berekend op basis van de meegedeelde kosten voor loontrekkenden, kosten voor zelfstandige dienstverleners en werkingskosten, waarbij het gunstigste bedrag gedurende de boekjaren 2010, 2011 en 2012, verhoogd met 2 percent per jaar tot in 2014, in aanmerking genomen wordt.
Nr. Erkenning | Forfaitair bedrag 2014 | | Nr. Erkenning | Forfaitair bedrag 2014 | | Nr. Erkenning | Forfaitair bedrag 2014 |
8002 | 247 562,50 | | 8047 | 158 440,00 | | 8085 | 99 025,00 |
8006 | 247 994,25 | | 8049 | 99 025,00 | | 8086 | 341 312,50 |
8007 | 128 732,50 | | 8057 | 335 815,98 | | 8087 | 291 800,00 |
8008 | 247 562,50 | | 8058 | 341 312,50 | | 8089 | 99 025,00 |
8012 | 158 440,00 | | 8059 | 99 025,00 | | 8090 | 341 312,50 |
8013 | 198 050,00 | | 8060 | 198 050,00 | | 8092 | 252 190,00 |
8015 | 135 575,95 | | 8061 | 390 825,00 | | 8093 | 143 412,83 |
8016 | 222.482,50 | | 8062 | 158 440,00 | | 8094 | 198 050,00 |
8017 | 128 732,50 | | 8065 | 158 440,00 | | 8095 | 99 025,00 |
8018 | 198 050,00 | | 8066 | 158 440,00 | | 8096 | 158 440,00 |
8023 | 247 562,50 | | 8067 | 128 732,50 | | 8097 | 128 732,50 |
8024 | 201 657,07 | | 8069 | 297 075,00 | | 8098 | 128 732,50 |
8027 | 99 025,00 | | 8070 | 158 440,00 | | 8099 | 99 025,00 |
8028 | 128 732,50 | | 8071 | 99 025,00 | | 8100 | 128 935,08 |
8029 | 128 732,50 | | 8073 | 129 811,21 | | 8102 | 197 482,50 |
8030 | 198 050,00 | | 8074 | 128 732,50 | | 8103 | 158 440,00 |
8033 | 141 486,51 | | 8075 | 198 050,00 | | 8104 | 197 482,50 |
8035 | 198 050,00 | | 8077 | 198 050,00 | | 8105 | 99 025,00 |
8037 | 158 440,00 | | 8078 | 312 743,77 | | 8107 | 99 025,00 |
8038 | 158 440,00 | | 8079 | 341 312,50 | | 8108 | 99 025,00 |
8040 | 230 579,51 | | 8081 | 198 050,00 | | 8109 | 99 025,00 |
8041 | 158 440,00 | | 8082 | 168 094,00 | | 8110 | 99 025,00 |
8042 | 135 844,94 | | 8083 | 266 800,00 | | | |
8043 | 128 732,50 | | 8084 | 252 190,00 | | | |
Vanaf 1 januari 2015 worden de bedragen die berekend worden op basis van de forfaitaire bedragen waarin artikel 313 voorziet, geïndexeerd en verhoogd met 1 percent per jaar.
De bedragen worden gekoppeld aan de spilindex 122,01 waarvan de basis die van 2004 is die toepasselijk is op 1 januari 2013 en aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.
De twee vorige leden zijn van toepassing gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.]1
(NOTA : Tijdelijke indexatie van de bedragen door DWG 2018-11-30/28, art. 178, 065; Inwerkingtreding : 01-01-2019)
----------
(1)
Art.319.
<Opgeheven bij BWG 2014-05-15/16, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
TITEL IV. - Hulpdienst voor gezinnen en bejaarde personen
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art.320. In de zin van deze titel wordt verstaan onder :
1° gemeenten met een lage bevolkingsdichtheid : de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van 120 inwoners per km 2 of minder.
De bevolkingsdichtheid wordt bepaald op grond van :
a) de oppervlakte van de gemeenten, zoals meegedeeld door de Centrale Administratie van het Kadaster van het Ministerie van Financiën;
b) de cijfers van de werkelijke bevolking per gemeente op 1 januari van bedoeld jaar, zoals bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad door het Directoraat-generaal Statistiek en Economische informatie van de Federale Overheidsdienst Economie;
2° begeleidingsverantwoordelijke : een maatschappelijk assistent, een gegradueerde sociaal verpleger of een gegradueerde verpleger gespecialiseerd in communautaire of in openbare gezondheid.
Art.321. Het als bijlage 37 opgenomen statuut van gezinshelp(st)er, alsook beide bijlagen erbij zijn aangenomen.
Art.322. Het statuut van gezinshelp(st)er is op de bejaardenhelp(st)er toepasselijk binnen de perken van artikel 698 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Art.323. Het als bijlage 38 opgenomen statuut van thuisoppasser, alsook beide bijlagen erbij zijn aangenomen.
Art.324. De als bijlage 39 opgenomen lijst van de structuren voor huisvesting en collectief onthaal, bedoeld in artikel 219, 8°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, is aangenomen.
Art.325. De overeenkomstig artikel 235 van het decreetgevend deel van het Wetboek aan te wijzen dienst is de administratie.
Art.326. De titel van de opleidingen die in het kader van artikel 228 van het decreetgevend deel van het Wetboek erkend worden kan nader bepaald worden door de Minister.
HOOFDSTUK II. - Comité voor de begeleiding van de opleidingen
Art.327.Het comité voor de begeleiding van de opleidingen bedoeld in artikel 230, § 4, van het decreetgevend deel van het Wetboek is samengesteld uit de volgende gewone en plaatsvervangende leden die de Minister aanwijst :
1° twee vertegenwoordigers van de administratie;
2° één vertegenwoordiger per werkgeversfederatie;
3° één vertegenwoordiger per representatieve organisatie van de werknemers van de privé-sector en de openbare sector :
a) voor de privé-sector; F.G.T.B., C.S.C.-C.N.E. en C.G.S.L.B.;
b) voor de openbare sector; C.G.S.P.-admi., C.S.C.-Openbare diensten., S.L.F.P.;
4° één vertegenwoordiger van de "Association paritaire pour l'Emploi et la Formation" (Paritaire vereniging Tewerkstelling en Opleiding);
5° één vertegenwoordiger van het "Agence wallonne pour l'Intégration des Personnes handicapées" (Waals agentschap voor de Integratie van de Gehandicapte Personen);
6° één vertegenwoordiger van de " Commission wallonne de la Famille ".
[1 Het Comité wordt door een lid van het kabinet van de minister bevoegd voor Sociale actie voorgezeten.]1
----------
(1)
Art.328.Het comité voor de begeleiding van de opleidingen legt de inhoud van de voortgezette opleiding van de begeleidingsverantwoordelijken bij ter post aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1 ter goedkeuring aan de Minister voor. De Minister deelt zijn beslissing aan het comité mee binnen twee maanden na het voorstel. In geval van afkeuring rechtvaardigt de Minister zijn beslissing en doet het comité binnen drie maanden na de beslissing een nieuw voorstel.
De permanente opleiding bedoeld in artikel 230, § 4, van het decreetgevend deel van het Wetboek kan door de dienst toegankelijk gemaakt worden voor de ervaren gezinshelp(st)ers die onlangs in dienst genomen gezinshelp(st)ers begeleiden.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK III. - Erkenning
Afdeling 1. - Algemeen beginsel
Art.329. De Minister is verantwoordelijk voor de beslissing tot erkenning, intrekking en opschorting van de erkenning.
Afdeling 2. - Voorwaarden
Art.330.[1 De gezinshelp(st)ers zijn houder van een inschrijvingsnummer toegekend door het Waalse Gewest op basis van een getuigschrift waaruit blijkt dat hij voor een van de volgende opleidingen geslaagd is :
1° secundair onderwijs : familiale en sanitaire help(st)er, kinderverzorgster, aspirant(e) nursing, alsook de volgende voormalige gegroepeerde basisopties : D3TQ assistente geriatrie, D3TQ kinderopvoeding en D3P jeugdwerk(st)er;
2° sociale promotie : polyvalente help(st)er voor dienstverlening aan huis en in groep, gezinshelp(st)er en hulpverzorg(st)er;
3° afwisselende educatie en opleiding : dezelfde afdeling als de voltijdse opleiding;
4° door het Waalse Gewest erkende opleidingscentra : gezinshelp(st)er (bekwaamheidsattest).
Met de gezinshelp(st)er wordt gelijkgesteld de bejaardenhelp(st)er in het bezit van een inschrijvingsattest.
De gezinshelp(st)ers die houder zijn van een gelijkaardige titel en van een inschrijvingsnummer in het Vlaamse Gewest, in het Brusselse Gewest of in de Duitstalige Gemeenschap, worden gelijkgesteld mits toekenning van een inschrijvingsnummer door het Waalse Gewest.
De gezinshelp(st)ers die houder zijn van een titel toegekend door een [2 niet-Lidstaat van de Europese economische ruimte]2 die door de Franse Gemeenschap als gelijkwaardig wordt erkend [2 of die een gelijkgestelde opleidingstitel hebben zoals bepaald in artikel 2, § 3, van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties]2, worden gelijkgesteld mits toekenning van een inschrijvingsnummer door het Waalse Gewest.]1
----------
(1)
(2)
Art. 330/1. [1 § 1. De titel gezinshelp(st)er wordt eveneens toegekend aan de aanvrager uit een Lidstaat van de Europese economische ruimte die het beroep van gezinshelp(st)er reglementeert en die zich permanent in het Franse taalgebied wil vestigen onder volgende voorwaarden:
1° een voldoende kennis van de Franse taal bezitten;
2° het Agentschap een schriftelijke verklaring voorleggen met volgende stukken:
a) een nationaliteitsbewijs;
b) een vaardigheidsattest of de opleidingstitel afgeleverd door een bevoegde overheid in een lidstaat van de Europese economische ruimte, aangewezen overeenkomstig de wetgevende, reglementaire of administratieve bepalingen van deze lidstaat;
c) een attest waarmee bevestigd wordt dat er geen tijdelijk of definitief beroepsverbod is uitgesproken.
§ 2. De titel gezinshelp(st)er wordt eveneens toegekend aan de aanvrager uit een lidstaat van de Europese economische ruimte die het beroep van gezinshelp(st)er niet reglementeert en die zich permanent in het Franse taalgebied wil vestigen in volgende voorwaarden:
1° een voldoende kennis van de Franse taal bezitten;
2° de activiteit gedurende één jaar voltijds of gedurende een totale gelijkwaardige duur tijdens de tien voorafgaande jaren in een andere lidstaat te hebben uitgeoefend;
3° het Agentschap een schriftelijke verklaring voorleggen met volgende stukken:
a) een nationaliteitsbewijs;
b) de documenten die het bewijs van de uitoefening van de activiteit overeenkomstig punt 2° mogelijk maken;
c) de vaardigheidsattesten of de opleidingstitels afgeleverd door een bevoegde overheid in een lidstaat van de Europese economische ruimte, aangewezen overeenkomstig de wetgevende, reglementaire of administratieve bepalingen van deze lidstaat.
§ 3. Uiterlijk één maand te rekenen van de ontvangst van de documenten bedoeld in de paragrafen 1 en 1 licht het Agentschap de aanvrager in over ofwel:
1° zijn beslissing om de dienstprestaties mogelijk te maken zonder de beroepskwalificaties na te gaan;
2° na diens beroepskwalificaties te zijn nagegaan, zijn beslissing om een geschiktheidsproef of een aanpassingsstage op te leggen of de dienstprestaties mogelijk te maken.
Het nagaan van de voldoende kennis van de Franse taal door de aanvrager, in de gevallen waarin dit nodig blijkt, kan enkel gebeuren na de erkenning van de beroepskwalificaties.
Een beslissing die de dienstprestaties door de aanvrager mogelijk maakt kan samengaan met een aanpassingsstage met een duurtijd van zes maanden of een geschiktheidsproef uitgevoerd binnen de maand na het nemen van de beslissing wanneer de genoten opleiding betrekking heeft op vakken die substantieel verschillen van de vakken waarop de vereiste opleidingstitel of het vaardigheidsattest slaan.
De aanvrager kiest of voor de aanpassingsstage of voor de geschiktheidsproef als bedoeld in het derde lid.
Het Agentschap kent bij een positieve beslissing een inschrijvingsnummer aan de aanvrager toe.
Indien er een moeilijkheid ontstaat die voor een laattijdige beslissing zou kunnen zorgen, kan het Agentschap aanvullende informatie bij de aanvrager opvragen. Het Agentschap licht de aanvrager voor het einde van de eerse maand in over de redenen van de laattijdigheid, over de vereiste aanvullende informatie en over de tijd die nodig is om tot een beslissing te komen die genomen moet worden voor het einde van de tweede maand te rekenen van de ontvangst van de aanvullende informatie.
Blijft iedere reactie van het Agentschap binnen de termijnen, vastgesteld in deze paragraaf, uit, dan kan de aanvrager zijn dienstprestaties verrichten en een inschrijvingsnummer eisen van het Agentschap.
§ 4. De stukken bedoeld in de paragrafen 1 tot 3 worden gedurende tien jaar bewaard.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-03-10/17, art. 4, 100; Inwerkingtreding : 27-05-2023>
Art. 330/2. [1 § 1. De titel gezinshelp(st)er wordt eveneens toegekend aan de aanvrager uit een lidstaat van de Europese economische ruimte die zijn activiteit occasioneel of tijdelijk wenst uit te oefenen in het Franse taalgebied die, bij diens eerste dienstprestatie, bij het Agentschap een schriftelijke verklaring voorlegt, samen met volgende stukken:
1° een nationaliteitsbewijs;
2° een attest waarmee bevestigd wordt dat de aanvrager wettelijk gevestigd is om er het beroep uit te oefenen en dat hij of zij, wanneer het attest wordt uitgereikt, zichzelf niet blootstelt aan een, zelfs tijdelijk, uitoefeningsverbod;
3° een bewijs van beroepskwalificaties.
§ 2. Uiterlijk één maand te rekenen van de ontvangst van de verklaring en de documenten bedoeld in paragraaf 1 kent het Agentschap de aanvrager een inschrijvingsnummer toe.
De aanvrager kan het beroep van gezinshelp(st)er uitoefenen vooraleer hij of zij zijn of haar inschrijvingsnummer krijgt.
Blijft iedere reactie van het Agentschap binnen de termijnen, vastgesteld in deze paragraaf, uit, dan kan de aanvrager zijn dienstprestaties verrichten en een inschrijvingsnummer eisen van het Agentschap.
§ 3. De duur voor de bewaring van de stukken bedoeld in de paragraaf 1 bedraagt tien jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-03-10/17, art. 4, 100; Inwerkingtreding : 27-05-2023>
Art. 330/3. [1 Het opleidingscentrum voor gezinshelp(st)ers als bedoeld in artikel 330, eerste lid, 4°, verstrekt het bekwaamheidsattest aan de personen:
1° die met vrucht een opleidingscyclus hebben gevolgd als bedoeld in artikel 8 van het BESLUIT van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 13 november 1990 betreffende de inrichting van de opleidingscentra voor gezinshelp(st)ers;
2° die een stageboekje voorleggen waarvan het model vastgelegd is door de Minister bevoegd voor Vorming, na raadpleging, indien nodig, van de Minister bevoegd voor Gezondheid.
In dat stageboekje worden dag per dag opgetekend:
1° de stageactiviteiten in een instelling onder de verantwoordelijkheid van de leider van de instelling;
2° de stageactiviteiten bij gezinnen en ouderen, zieken of gehandicapte personen onder de verantwoordelijkheid van de leider van de erkende dienst voor hulpverlening aan de gezinnen en bejaarden, en met instemming van de personen onder wier toezicht de stages worden gelopen;
3° de begeleidingsvergaderingen en de collectieve toezichtsverrichtingen.
Het stageboekje wordt van een visum voorzien door de verantwoordelijken van het vormingscentrum die voorafgaandelijk een evaluatie en een permanent toezicht hebben uitgevoerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-03-10/17, art. 4, 100; Inwerkingtreding : 27-05-2023>
Art. 330/4. [1 Het opleidingscentrum voor gezinshulp, erkend door het Waalse Gewest, houdt een repertorium bij waarin de namen worden opgetekend van de personen die het bekwaamheidsattest hebben verkregen en maakt het na elke proclamatie aan het Agentschap over.
Het repertorium bedoeld in het eerste lid wordt tien jaar bewaard.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-03-10/17, art. 4, 100; Inwerkingtreding : 27-05-2023>
Art. 330/5. [1 Het Agentschap reikt het inschrijvingsattest als gezinshelp(st)er uit aan:
1° de personen die houder zijn van het bekwaamheidsattest overeenkomstig artikel 330/3 en aan de personen die beantwoorden aan de voorwaarden van de artikelen 330/1 en 330/2;
2° aan de personen bedoeld in artikel 330 en die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 7 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 13 november 1990 betreffende de inrichting van de opleidingscentra voor gezinshelp(st)ers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-03-10/17, art. 4, 100; Inwerkingtreding : 27-05-2023>
Art. 330/6. [1 Het Agentschap reikt een inschrijvingsattest uit aan de thuisoppassers die over een arbeidsovereenkomst beschikken bij een dienst voor hulpverlening aan de gezinnen en bejaarden erkend door het Agentschap.
Het Agentschap bewaart de afschriften van de arbeidsovereenkomsten bedoeld in het tweede lid gedurende tien jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-03-10/17, art. 4, 100; Inwerkingtreding : 27-05-2023>
Art.331. § 1. De thuisoppassers tewerkgesteld op 1 januari 2004 in een erkende hulpdienst voor gezinnen en bejaarde personen die niet over de vereiste kwalificaties beschikken en die tegen 1 januari 2004 gedurende minstens één jaar het beroep van thuisoppas onder arbeidscontract hebben uitgeoefend, mogen hun functie blijven uitoefenen voor zover ze een afschrift van hun contract aan de administratie afgeven.
§ 2. De houders van een kwalificerende thuisoppasopleiding gesubsidieerd door het Europees Sociaal Fonds of in het kader van het project Now (onderwijs sociale promotie) die uiterlijk 31 december 2008 in dienst genomen zijn, mogen het beroep van thuisoppas uitoefenen op voorwaarde dat ze binnen vier jaar na hun insdienstneming slagen voor de opleiding veelzijdige hulp of dat hen een bekwaamheidsattest inzake gezinshulp afgeleverd wordt na een opleidingscyclus gezinshelp(st)er georganiseerd door een opleidingscentrum erkend op grond van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 13 november 1990 betreffende de inrichting van de opleidingscentra voor gezinshelp(st)ers.
Art.332.§ 1. De dienst zorgt krachtens een arbeidsovereenkomst of op basis van een openbaar statuut voor de volgende minimale tewerkstelling :
1° [1 0,036 voltijds equivalent begeleidingsverantwoordelijke per aangesneden schijf van 1000 uren hulpverlening in het dagelijkse leven die voor subsidies in aanmerking komen en die in het voorafgaande jaar door de dienst gepresteerd werden, met een minimum van 0,50 voltijds equivalent]1;
2° [1 0,022 voltijds equivalent administratief bediende per aangesneden schijf van 1000 uren hulpverlening in het dagelijkse leven die voor subsidies in aanmerking komen en die in het voorafgaande jaar door de dienst gepresteerd werden, met een minimum van 0,50 voltijds equivalent]1.
§ 2. De dienst zorgt krachtens een arbeidsovereenkomst of op basis van een openbaar statuut voor de volgende minimale tewerkstelling :
1° 0,038 voltijds equivalent begeleidingsverantwoordelijke per voltijds equivalent thuisoppas en gemiddeld minder tewerkgesteld over het jaar;
2° 0,025 voltijds equivalent administratief bediende per voltijds equivalent thuisoppas en gemiddeld minder tewerkgesteld over het jaar.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/17, art. 2, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring
Afdeling 1. - Dienstcontingent
Art.333.De toelagen worden toegekend met inachtneming van de beschikbare kredieten.
Voor de toekenning van de subsidies bedoeld [1 in de artikelen 341, 343, 344 en 349]1 bepaalt de Minister jaarlijks en per dienst het maximumaantal subsidieerbare activiteitenuren inzake hulpverlening in het dagelijkse leven, ook "dienstcontingent" genoemd.
Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 334, 335 en 336 is het contingent dat aan een dienst toegekend wordt gelijk aan het contingent dat in de loop van het vorige jaar aan de dienst toegekend werd. Het contingent wordt uiterlijk 1 mei van bedoeld jaar aan de diensten meegedeeld.
----------
(1)
Art.334. De dienst wordt in categorie A ingedeeld indien het contingent dat het jaar tevoren gebruikt werd gelijk is aan 100 % of meer van het gemiddelde van de contingenten die hem de twee laatste jaren werden toegekend.
De dienst wordt in categorie B ingedeeld indien het contingent dat het jaar tevoren gebruikt werd gelijk is aan 97 % en kleiner is dan 100% van het gemiddelde van de contingenten die hem de twee laatste jaren werden toegekend.
De dienst wordt in categorie C ingedeeld indien het contingent dat het jaar tevoren gebruikt werd kleiner is dan 97 % van het gemiddelde van de contingenten die hem de twee laatste jaren werden toegekend.
Art.335. De dienst van categorie A komt in aanmerking voor een bijkomend contingent bovenop het contingent dat hem het jaar tevoren overeenkomstig artikel 336, §§ 1 en 2 toegekend werd.
De dienst van categorie B komt in aanmerking voor het contingent dat hem het jaar tevoren toegekend werd.
De dienst van categorie C komt in aanmerking voor een contingent gelijk aan 103 % van het contingent dat hij het jaar tevoren gebruikt heeft, beperkt tot het contingent dat hem het jaar tevoren toegekend werd.
Voor de diensten die in de loop van het jaar tevoren erkend werden is het contingent gelijk aan het contingent van het jaar tevoren.
Art.336.§ 1. De overeenkomstig de artikelen 334 en 335 gerecupereerde uren worden in twee delen gesplitst, 65 % voor het deel bedoeld in § 2 en 35 % voor het deel bedoeld in § 3.
§ 2. Het eerste deel van de overeenkomstig de artikelen 334 en 335 gerecupereerde uren, waaraan het eventuele verschil tussen het tijdens bedoeld jaar toe te kennen aantal uren en de som van de tijdens het jaar tevoren toegekende contingenten toegevoegd wordt, wordt binnen elke sector herverdeeld als volgt :
1° een contingent van maximum 5 000 uren wordt toegekend per tijdens bedoeld jaar erkende dienst, met een maximum van 15 000 uren in totaal voor beide sectoren;
2° het saldo van de te herverdelen uren wordt tussen de diensten van categorie A verdeeld als volgt :
a) 50 % van het aantal uren wordt tussen de Waalse gemeenten verdeeld naar verhouding van het aantal inwoners van elke gemeente voor zover minstens één dienst van betrokken sector actief is in de gemeente; het aantal uren per gemeente wordt tussen de erkende diensten die in de gemeente actief zijn verdeeld naar verhouding van de aantallen uren gepresteerd door elk van hen in die gemeente twee jaar tevoren.
In de gemeenten waar geen enkele dienst van categorie A twee jaar tevoren actief was, wordt het aantal uren tussen de erkende diensten van categorie B die in de gemeente actief waren verdeeld naar verhouding van de aantallen uren gepresteerd door elk van hen in die gemeente twee jaar tevoren.
Voor de gemeenten waar geen enkele dienst van categorie A of B twee jaar tevoren actief was wordt het aantal uren toegevoegd aan de gerecupereerde uren bedoeld in § 3 van dit artikel;
b) 50 % van het aantal uren wordt gelijk verdeeld tussen alle erkende diensten van categorie A [1 ...]1.
§ 3. Het tweede deel van de uren die in beide sectoren, de private en de openbare, overeenkomstig de §§ 2 en 3 gerecupereerd werden, wordt tussen de diensten van categorie A herverdeeld naar rato van de overschrijding ervan.
----------
(1)<BWG 2014-03-13/09, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 06-04-2014>
Art.337.Na kennisgeving van de contingenten kunnen diensten een overeenkomst sluiten om de eventuele uren die in het kader van de perken van hun contingent niet gebruikt worden, aan te wenden ten gunste van de partijen bij de overeenkomst die hun contingent zouden overschrijden. Van die overeenkomst wordt kennis gegeven [1 aan het Bestuur]1 voor 1 oktober van bedoeld jaar.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 67, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.338. Voorzover de beschikbare kredieten het toelaten en onverminderd de artikelen 333 tot en met 336, genieten de activiteiten verricht door diensten boven de grenzen van hun contingent de subsidies bedoeld in de artikelen 341, 343 en 344, eventueel naar evenredigheid verminderd.
Afdeling 2. - Soorten specifieke subsidies en toekenningsvoorwaarden
Onderafdeling 1. - Subsidies voor cursussen, vergaderingen en verdeling van maaltijden
Art.339.§ 1. [2 De subsidies die voor de bijscholingscursussen toegekend worden overeenkomstig artikel 246 van het decreetgevend deel van het Wetboek]2 worden slechts verleend indien minstens zes gezinshelp(st)ers aan de bijscholingscursussen deelnemen. Die cursussen vinden plaats tijdens de normale werkuren.
De deelname bedoeld in het eerste lid mag minder dan zes gezinshelp(st)ers betreffen indien de cursus multidisciplinair is en indien minstens drie gezinshelp(st)ers en drie andere vakspecialisten inzake sociale actie eraan deelnemen.
De Minister kan een afwijking van deze paragraaf toekennen op basis van het bewijsdossier dat hem door de dienst overgemaakt wordt en waarin het thema van de opleiding waarvoor een afwijking aangevraagd wordt, de doelstellingen en de redenen van de aanvraag tot afwijking vermeld worden.
§ 2. De vervolmakingscursus [2 duurt minstens twee uren]2.
§ 3. [1 De informatie in verband met de organisatie en het programma van de cursussen en de door de studenten presentielijsten worden op de bedrijfszetel bewaard. Elk verzoek om afwijking wordt gericht aan de administratie binnen minstens vijftien dagen vóór het begin van de cursus.]1
§ 4. De diensten besteden minstens 1,47 % en hoogstens 4 % van hun contingent aan de organisatie van bijscholingscursussen, verhoogd met de activiteit van de gezinshelp(st)ers tewerkgesteld in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp. [2 Zoniet wordt hen een strafmaatregel opgelegd]2 die overeenstemt met het product van de vermenigvuldiging van het aantal ontbrekende uren met de gemiddelde uurtoelage.
§ 5. De dienst maakt voor minstens een jaar een plan inzake de opleiding van gezinshelp(st)ers en thuisoppassers op. Zoals bepaald bij de regelgeving inzake arbeidsrecht wordt het plan voor advies aan de ondernemingsraad/het overlegcomité of, zoniet, aan de vakbondsafvaardiging onderworpen en voor 31 januari van bedoeld jaar aan de administratie overgelegd.
----------
(1)
(2)
Art. 339/1. [1 Om in aanmerking te komen voor de subsidies voor de dienstvergaderingen bedoeld in artikel 246 van het decreetgevend deel, besteden de diensten minstens 1 % en hoogstens 5 % van hun contingent, verhoogd met de activiteit van de gezinshelp(st)ers tewerkgesteld in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp, waarvan maximum 1 % besteed wordt aan de vergaderingen inzake sociaal overleg en het saldo aan de vergaderingen betreffende de organisatie van de dienst, de verplichtingen van de arbeidsgeneeskunde, de toestand van de rechthebbenden, de verbeteringen die aangebracht moeten worden aan de functie en de begeleiding van de onlangs in dienst genomen gezinshelp(st)ers, de begeleiding van de stagiairs.
Zoniet zullen ze een strafmaatregel opgelegd krijgen die overeenstemt met het product van de vermenigvuldiging van het aantal ontbrekende uren met de gemiddelde uurtoelage.
De notulen of andere documenten die de ontmoeting bewijzen, opgesteld in het kader van elke vergadering, worden op de bedrijfszetel bewaard.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-03-13/09, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 06-04-2014>
Art.340.[1 Om in aanmerking te komen voor de subsidie, mag de in artikel 247 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde activiteit niet zes uren per dag en per gezinshelp(st)er overschrijden en wordt ze voor twee prestaties per dag en per gezinshelp(st)er geteld, overeenkomstig artikel 343.]1
----------
(1)<BWG 2014-03-13/09, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 06-04-2014>
Onderafdeling 2. - Subsidie voor hulpverlening in het kader van dagelijkse handelingen
Art.341.[1 § 1.]1 In het kader van het gebruik van het contingent bestaat de subsidie :
1° voor de diensten die onder de private sector ressorteren, uit een forfaitair bedrag van 21,1016 euro per gepresteerd uur, als tegemoetkoming in de loonlasten van de gezinshelp(st)ers; dat bedrag wordt met 0,4819 euro vermeerderd voor de uren gepresteerd door de gezinshelp(st)ers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt minstens 8 jaar en minder dan 14 jaar bedraagt, met 1,4846 euro voor de uren gepresteerd door de gezinshelp(st)ers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt minstens 14 jaar en minder dan 20 jaar bedraagt, met 1,8830 euro voor de uren gepresteerd door de gezinshelpers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt 20 jaar en meer bedraagt;
2° voor de diensten die onder de openbare sector ressorteren, uit een forfaitair bedrag van 20,2197 euro per gepresteerd uur, als tegemoetkoming in de loonlasten van de gezinshelp(st)ers; dat bedrag wordt met 2,3665 euro vermeerderd voor de uren gepresteerd door de gezinshelp(st)ers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt minstens 8 jaar en minder dan 14 jaar bedraagt, met 4,0911 euro voor de uren gepresteerd door de gezinshelp(st)ers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt minstens 14 jaar en minder dan 20 jaar bedraagt, met 4,6378 euro voor de uren gepresteerd door de gezinshelpers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt 20 jaar en meer bedraagt. Voor de diensten georganiseerd door een openbare dienst die de bij het RGB vastgelegde schaal D1.1 noch de schaal D2 toepast op de gezinshelp(st)ers wanneer hij niet onderworpen is aan een beheersplan dat onder het Tonus-plan valt, worden de bedragen 2,3665 euro, 4,0911 euro en 4,6378 euro respectievelijk 0,4969 euro, 1,5570 euro en 1,7651 euro;
3° voor de diensten die onder de openbare sector vallen, wordt een forfaitair bedrag toegekend per uur gepresteerd door gezinshelp(st)ers die een bepaalde leeftijd bereikt hebben op 1 januari van het jaar dat in aanmerking genomen wordt voor de toekenning van de subsidies. Dat bedrag wordt verleend voor de financiering van de toekenning van bijkomende verlofdagen aan de betrokken gezinshelp(st)ers en mits compenserende indienstneming. Het varieert naar gelang van de leeftijd bereikt door de gezinshelp(st)er zoals aangegeven in onderstaande tabel :
Leeftijd | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 |
Verlofdagen | 5 | 8 | 10 | 13 | 15 | 18 | 20 |
Subsidie/u | 0,8432 | 1,3724 | 1,7353 | 2,2958 | 2,6805 | 3,2752 | 3,6838 |
[1 § 2. Voor de diensten die onder de private en de openbare sector ressorteren, bestaat de subsidie bovendien uit een bijkomend forfaitair bedrag van 4,1021 euro per uur gepresteerd tussen 6 uur en 8 uur en tussen 18 uur en 20 uur, een bijkomend forfaitair bedrag van 7,1787 euro per uur gepresteerd tussen 20 uur en 21 u. 30 m., een bijkomend forfaitair bedrag van 11,4859 euro per uur gepresteerd op zon- en feestdagen en een bijkomend forfaitair bedrag van 5,3328 euro per uur gepresteerd op zaterdagen.
De forfaitaire subsidies bedoeld in het eerste lid worden toegekend als de volgende uurtoeslagen door de diensten worden toegepast aan de gezinshelp(st)ers, hetzij als loontoeslagen of als recuperatie :
1° 20 procent voor de uren gepresteerd tussen 6 uur en 8 uur en tussen 16 uur en 20 uur;
2° 35 procent voor de uren gepresteerd tussen 20 uur en 21 u. 30 m.;
3° 26 procent voor de uren gepresteerd op zaterdagen;
4° 56 procent voor de uren gepresteerd op zondagen.
Het aantal gesubsidieerde uren mag niet hoger zijn dan 6 % van het contingent van de dienst, verhoogd met de activiteit van de gezinshelp(st)ers tewerkgesteld in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp.
De activiteit van de gezins- en seniorenhelp(st)ers van wie de tewerkstelling gefinancierd wordt in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp wordt in aanmerking genomen voor de toekenning van die subsidie bedoeld in het eerste lid.
De modaliteiten bedoeld in de artikelen 337 en 338 zijn toepasselijk op de uren bedoeld in het derde en in het vierde lid.]1
----------
(1)
Art. 341/1. [1 Ter dekking van de specifieke kosten in verband met het bediendestatuut van de gezinshelpers wordt aan de dienst een forfaitaire subsidie toegekend van 0,7569 euro per gewerkt uur.
Dit bedrag wordt verhoogd met:
1° 0,0848 euro per uur gepresteerd door gezinshelpers van wie de anciënniteit die in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van hun bezoldiging, minstens acht jaar en minder dan veertien jaar bedraagt;
2° 0,1372 euro per uur gepresteerd door gezinshelpers van wie de anciënniteit die in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van hun bezoldiging, minstens veertien jaar en minder dan twintig jaar bedraagt;
3° 0, 2136 euro per uur gepresteerd door gezinshelpers van wie de anciënniteit die in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van hun bezoldiging, twintig jaar en meer bedraagt.
Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden als gepresteerde uren beschouwd:
1° gepresteerde uren binnen het dienstcontingent;
2° gepresteerde uren boven het dienstcontingent;
3° de uren gepresteerd door gezins- en bejaardenhelpers van wie de tewerkstelling gefinancierd wordt in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/17, art. 3, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 3. - Bijkomende subsidie voor dunbevolkte gemeenten
Art.342. § 1. Er wordt een aanvullende subsidie van 0,1327 euro toegekend per uur gepresteerd ten gunste van gebruikers die in dunbevolkte gemeenten wonen.
§ 2. Deze subsidie kan toegekend worden voor alle activiteiten inzake hulpverlening in het dagelijkse leven die door de gezins- en bejaardenhelp(st)ers verricht worden, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in de artikelen 246 en 247 van het decreetgevend deel van het Wetboek. De activiteit van de gezins- en seniorenhelp(st)ers van wie de tewerkstelling gefinancierd wordt in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp wordt in aanmerking genomen voor de toekenning van die subsidie.
Onderafdeling 4. - Forfaitaire subsidie voor administratief personeel
Art.343.De subsidie bevat een bijkomend forfaitair bedrag van [1 3,0018 euro]1 per prestatie inzake hulpverlening in het dagelijkse leven, toegekend als tegemoetkoming in de kost van het administratief personeel. Per prestatie wordt verstaan een type taak die zonder onderbreking vervuld wordt [1 , met minimum 33.839, 1098 euro per kalenderjaar]1.
[1 Wanneer de dienst zijn activiteiten in de loop van een kalenderjaar begint of staakt, wordt het in lid 1 bedoelde minimumbedrag per jaar verminderd met de werkelijke periode van activiteit in dat kalenderjaar.]1
----------
(1)
Onderafdeling 5. - Forfaitaire subsidie voor verantwoordelijke van de begeleiding
Art.344.De subsidie bevat een bijkomend forfaitair bedrag van [1 1,3955 euro]1 dat toegekend wordt als tegemoetkoming in de loonkosten van de begeleidingsverantwoordelijken per uur gepresteerd door de gezins- en bejaardenhelp(st)ers [1 , met minimum 19.382,6474 euro per kalenderjaar]1.
[1 Wanneer de dienst zijn activiteiten in de loop van een kalenderjaar begint of staakt, wordt het in lid 1 bedoelde minimumbedrag per jaar verminderd met de werkelijke periode van activiteit in dat kalenderjaar.]1
----------
(1)
Onderafdeling 6. - Forfaitaire subsidie voor thuisoppassers
Art.345.[1 Het basisbedrag bedoeld in artikel 251 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt vastgelegd op 4.448,3399 euro per jaar.
Ter dekking van de specifieke kosten in verband met het bediendestatuut van de thuisoppassers wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag verhoogd met:
1° 1.173,2088 euro per thuisoppasser als voltijds-equivalent van wie de anciënniteit die in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van hun bezoldiging, minder dan acht jaar bedraagt;
2° 1.304,7171 euro per thuisoppasser als voltijds-equivalentvan wie de anciënniteit die in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van hun bezoldiging, minstens acht jaar en minder dan veertien jaar bedraagt;
3° 1.385,9068 euro per thuisoppasser als voltijds-equivalent van wie de anciënniteit die in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van hun bezoldiging, minstens veertien jaar en minder dan twintig jaar bedraagt;
4° 1.504,3772 euro per thuisoppasser als voltijds-equivalent van wie de anciënniteit die in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van hun bezoldiging, twintig jaar en meer bedraagt.
De in lid 2 bedoelde anciënniteit is de anciënniteit die in aanmerking wordt genomen voor de bezoldiging over de maand januari van het betrokken jaar.]1
----------
(1)
Onderafdeling 7. - Forfaitaire subsidie voor thuisoppassers en gezinshelpsters in dewerkgelegenheidsbevordering
Art.346.De forfaitaire som bedoeld in artikel 252 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt vastgelegd op 1.082,4322 euro per jaar.
[1 Voor de jaren 2023 en 2024 wordt het totale aantal voltijdsequivalenten dat in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de in lid 1 bedoelde subsidie beperkt. De voltijdsequivalentlimiet komt voor elk jaar overeen met het blijvend werkgelegenheidsvolume ("volume d'emploi pérennisé", VEP) van de dienst.]1
----------
(1)
Onderafdeling 8. - Forfaitaire subsidies voor verplaatsingskosten
Art.347. De dienst ontvangt een forfaitaire subsidie van 0,0899 euro per beroepskilometer afgelegd door :
1° de werknemers van de dienst die vallen onder het toepassingsveld van de collectieve arbeidsovereenkomst van de paritaire subcommissie voor de diensten van de gezinshelp(st)ers en bejaardenhelp(st)ers betreffende de classificatie en de loonschalen, met uitzondering van de werknemers bedoeld in artikel 2 van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen;
2° door de gezinshelp(st)ers en de thuisoppassers van de openbare diensten.
Onderafdeling 9. - Tegemoetkoming voor bijkomende verlofdagen
Art.348.Als tegemoetkoming in de kost van de toekenning van bijkomende verlofdagen ontvangt de dienst die onder de private sector ressorteert een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 501,9514 euro per voltijds equivalent werknemer vallend onder het toepassingsveld van de collectieve arbeidsovereenkomst van de paritaire subcommissie voor de diensten van de gezinshelp(st)ers en bejaardenhelp(st)ers betreffende de classificatie en de loonschalen, met uitzondering van de werknemers bedoeld in de artikelen [1 341, 343 en 344]1 en van de werknemers bedoeld in artikel 2 van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen.
De diensten die onder de openbare sector ressorteren ontvangen een jaarlijks forfaitair bedrag van 501,9514 euro per voltijds equivalent help(st)er, met uitzondering van de werknemers bedoeld in artikel [1 341]1, en per voltijds equivalent thuisoppasser. Dat forfaitair bedrag wordt verhoogd voor de werknemers die een bepaalde leeftijd bereikt hebben op 1 januari van het jaar dat voor de toekenning van de subdidies in aanmerking genomen wordt. Dat bedrag wordt verleend voor de financiering van de toekenning van bijkomende verlofdagen aan de betrokken werknemers en mits compenserende indienstneming. Het bedrag varieert naar gelang van de leeftijd bereikt door de gezinshelp(st)er zoals aangegeven in onderstaande tabel :
Leeftijd | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 |
Verlofdagen | 5 | 8 | 10 | 13 | 15 | 18 | 20 |
Subsidie/VTE | 1.139,23 | 1.822,76 | 2.278,45 | 2.961,99 | 3.417,68 | 4.101,21 | 4.556,90 |
----------
(1)
Onderafdeling 10. - Koopkrachtondersteunende maatregelen voor de begunstigden
Art.349.De erkende hulpdiensten voor gezinnen en bejaarde personen verlenen een vermindering van [2 1,90 euro]2 per uur aan de rechthebbenden op hun activiteit inzake hulpverlening in het dagelijkse leven.
Een compenserende subsidie waarvan het bedrag gelijk is aan de toegekende verminderingen wordt aan elke erkende dienst toegekend.
De vermindering van [2 1,90 euro]2 per uur wordt toegepast op de laatste uurkost vastgelegd [1 overeenkomstig de artikelen 361 tot en met 363 en artikel 240 van het decreetgevend deel van het Wetboek waaraan uitvoering wordt gegeven]1. De vermindering van [2 1,90 euro]2 wordt ook toegepast op de uurbijdrage vastgelegd overeenkomstig artikel [1 356]1, § 2.
De in aanmerking te nemen activiteit inzake hulpverlening in het dagelijkse leven is die gepresteerd door de gezins- en bejaardenhelp(st)ers van de erkende dienst, ongeacht de modaliteiten voor de financiering van het werk van die help(st)ers. Zodoende wordt, naast de activiteit inzake hulpverlening in het dagelijkse leven die overeenkomstig deze titel voor subsidies in aanmerking komt, rekening gehouden met de activiteit van de gezins- en bejaardenhelpers van wie de tewerkstelling gefinancierd wordt o.a. in het kader van het doorstromingsprogramma of van de verminderingen van de werkgeversbijdragen toegepast krachtens het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, hetzij in het kader van de maatregelen betreffende de A.P.E., van het plan Activa met geactiveerde werkloosheidsuitkering (arbeidsuitkering genoemd) en van artikel 60 van de wet betreffende de O.C.M.W.'s.
----------
(1)
(2)
Art.350.
<Opgeheven bij BWG 2024-04-04/42, art. 3, 117; Inwerkingtreding : 17-06-2024>
Afdeling 3. - Algemene voorwaarden
Art.351. Om in aanmerking te komen voor de subsidie bedoeld in de artikelen 341, 343 en 344, mag het aantal uren tijdens dewelke de hulp verleend wordt aan de naaste hulpverlener van een rechthebbende niet hoger zijn dan 10 % van het aantal uren dat elk kwartaal aan de verzoeker toegekend wordt, met een maximum van 10 uur per kwartaal. De in artikel 240 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde bijdrage betreffende die uren wordt vastgelegd op hetzelfde bedrag als de bijdrage van de rechthebbende op de hulpverlening.
Art.352. De bijdrage bedoeld in artikel 248 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt vastgelegd op 10 % van de persoonlijke bijdrage van de rechthebbende op de hulpverlening, zoals bedoeld in artikel 240 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
De duur van de reis wordt in de activiteit die in aanmerking wordt genomen voor de toekenning van de toelagen in aanmerking genomen naar verhouding van een kwartier per verstrekking.
Art.353.[1 Elk jaar in januari, en na elke indexering van de lonen van de overheidsdiensten, geeft de administratie de verschillende gesubsidieerde diensten jaarlijks kennis van de bedragen van de forfaitaire toelagen die in de loop van het jaar toegepast worden]1
----------
(1)<BWG 2014-03-13/09, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 06-04-2014>
Art.354.De bedragen bedoeld in de artikelen [1 341 tot en met 346]1 en 359 worden jaarlijks aangepast naar gelang van de loonindexeringen die in de loop van het jaar zijn doorgevoerd bij de overheidsdiensten. Ze worden gekoppeld aan basisindex 110,52 (basis 2004), overschreden in augustus 2008.
Het bedrag bedoeld in artikel 347 wordt terzelfdertijd aangepast aan de evolutie van de zendingskosten van de werknemers bij de overheid en de evolutie ervan overeenkomstig artikel 13, vierde lid, van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/17, art. 7, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.355.Het aantal gepresteerde uren dat in aanmerking genomen moet worden voor de berekening van de subsidies bedoeld in de artikelen 341, eerste lid, 1° tot en met 3° en 344 mag per jaar en per help(st)er niet hoger zijn dan het aantal uren dat met een voltijds equivalent overeenstemt, rekening houdend met de wekelijkse arbeidsduur die vastligt in de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten binnen de paritaire subcommissie 318.01/Comité C en de wettelijke of conventionele sectorale bepalingen betreffende de verlof- en feestdagen.
Het aantal prestaties bedoeld in artikel 343 wordt desgevallend verminderd naar rato van het aantal uren bedoeld in [1 het eerste lid]1.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 69, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.356.§ 1. De subsidies bedoeld in de artikelen 341, 343 en 344 worden niet toegekend wanneer de uurbijdrage die van de rechthebbende verlangd wordt klaarblijkelijk niet overeenstemt met de schaal bedoeld in artikel 240 van het decreetgevend deel van het Wetboek. Die schaal wordt door de Minister volgens een evenredigheidscriterium vastgelegd en aangepast aan de onroerende en roerende middelen, rekening houdend met de gezinslasten van de rechthebbende, alsook met andere te bepalen lasten.
De Minister kan, gelijktijdig met de toekenning van een subsidie die de prestaties van de in artikel [1 221 van het decreetgevend deel]1, bedoelde werknemers dekt, een schaal vastleggen die op die prestaties toepasselijk is.
§ 2. Van de schaal bedoeld in de eerste paragraaf van dit artikel, alsook van het driemaandelijks aantal uren bedoeld in artikel 241 van het decreetgevend deel van het Wetboek mag slechts afgeweken op basis van een sociaal rapport dat bij de aanvraag gaat en dat uiterlijk de laatste dag van bedoeld eerste kwartaal door de dienst aan de administratie overgemaakt wordt. De Minister kan de minimuminhoud van dat rapport bepalen.
§ 3. De administratie verleent of weigert de in paragraaf twee bedoelde afwijking bij gemotiveerde beslissing. Die beslissing wordt binnen dertig dagen na de indiening van de aanvraag aan de dienst meegedeeld. Bij gebrek aan antwoord binnen die termijn wordt de afwijking beschouwd als verleend voor het eerste halfjaar waarop de aanvraag betrekking heeft. De administratie deelt haar goedkeuring mee in de vorm van een aantal bijkomende uren [1 per semester voor de afwijkingen in verband met de steunintensiteit, met een minimum van twee kwartalen, en van een uurbijdrage voor de afwijkingen in verband met de toepassing van de loonschaal]1. Daar het sociaal dossier minstens jaarlijks herzien moet worden, wordt de afwijking voor hoogstens twee semesters toegestaan.
[1 § 4. Op basis van de bepalingen van artikel 241 van het decreetgevend deel, § 3, laatste lid, worden de perken bepaald in § 1 van het artikel gewijzigd en vastgesteld op 250 uur per kwartaal voor alle prestaties inzake hulpverlening die aan een rechthebbende door eenzelfde dienst of door verschillende diensten worden verleend. De intensiteit wordt beperkt tot 300 uren als verschillende rechthebbenden dezelfde woonplaats betrekken. De intensiteit wordt niet beperkt voor de rechthebbenden die in aanmerking komen voor de persoonlijke bijstandsverlening bedoeld in de artikelen 797 tot 801.]1
----------
(1)<BWG 2014-03-13/09, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.357. De activiteiten van de gezinshelp(st)ers, de maatschappelijk en administratief werkers tewerkgesteld in het kader van het doorstromingsprogramma, alsook van de gezinshelp(st)ers van wie de tewerkstelling gefinancierd wordt in het kader van de verminderingen van de werkgeversbijdragen toegepast krachtens het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, alsook in het kader van het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, hetzij in het kader van de maatregelen betreffende het plan Activa met geactiveerde werkloosheidsuitkering (arbeidsuitkering genoemd) en van artikel 60 van de wet betreffende de O.C.M.W.'s komen niet in aanmerking voor de subsidies bedoeld in de artikelen 341, eerste lid, 1° tot 3°, 343 en 344.
Afdeling 4. - Procedure
Art.358.[1 De diensten moeten de in de artikelen [2 340 tot en met 344]2, 349 en 351 bedoelde subsidies aanvragen binnen de maand na afloop van het [2 kalenderkwartaal]2 in de loop waarvan de prestaties verricht werden.]1
----------
(1)
(2)
Afdeling 5. - [1 Contrôle]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 71, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.359. De Minister bepaalt welke lasten voor subsidies in aanmerking komen, legt de modellen van de in artikel 253 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde controledocumenten vast en bepaalt de in acht te nemen termijnen en procedure.
De ambtenaren bedoeld in artikel 41 van het decreet zijn de ambtenaren van de administratie.
Art.360.
<Opgeheven bij BWG 2014-03-13/09, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 06-04-2014>
Afdeling 6. - Bijdrage van de begunstigde van de verleende hulp
Art.361. De bijdrage die per uur van de begunstigde gevraagd wordt, wordt vastgelegd overeenkomstig de tarieven bedoeld in bijlage 42.
Voor de hogere inkomens dan die bedoeld in dit tarievenoverzicht wordt de bijdrage die per uur van de begunstigde gevraagd wordt, vastgesteld op 7,81 euro onverminderd de verhogingen bedoeld in artikel 364.
Art.362. Een zwaar gehandicapte persoon ten laste wordt als twee personen ten laste beschouwd.
Art.363. Wanneer het gezinnen betreft samengesteld uit volwassenen van verschillende generaties, dient, om de bijdrage van de begunstigde in de hulpvelening te berekenen, één derde van het maandelijks inkomen van de samenwonenden aan zijn maandelijks inkomen te worden gevoegd zonder dat laatstgenoemden als personen ten laste mogen worden beschouwd.
Art.364. De erkende dienst kan van de begunstigde eisen dat hij voor de duur van de bijdrage van de gezins- of bejaardenhelper(-ster) bijdraagt. Die duur wordt vastgelegd op een kwart uur per dienstverrichting.
De erkende dienst kan daarnaast de bijdrage van de begunstigde in de hulpverlening met tien percent verhogen als deelname in de reiskosten van de gezins- of bejaardenhelper(-ster).
Boek V. - Integratie van Gehandicapte personen
TITEL I. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen
Art.365. Voor de toepassing van dit boek wordt verstaan onder :
1° wet van 19 december 1974 : de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
2° de Minister : de Minister bevoegd voor het Gehandicaptenbeleid;
3° "AWIPH" : het " Agence wallonne pour l'Intégration des Personnes handicapées ";
4° het gewestelijk bureau : de kantoren opgericht krachtens artikel 367;
5° het beheerscomité : het beheerscomité van AWIPH, ingesteld bij artikel 290 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
HOOFDSTUK II. - Uitvoering
Art.366. Behoudens andersluidende bepaling is de Minister tot wiens bevoegdheden Sociale Actie behoort belast met de uitvoering van dit boek.
TITEL II. - Beheer en werking van " AWIPH "
HOOFDSTUK I. - Bestuursorganen
Afdeling 1. - Gewestelijke bureaus
Art.367.
HOOFDSTUK II. - Beheers- en adviesorgaan
Afdeling 1. - Beheerscomité
Onderafdeling 1. - Presentiegeld en vergoedingen
Art.368. De vergoeding van de voorzitter van het beheerscomité van "AWIPH" bedraagt 14.377,83 euro per jaar.
De vergoeding van de vice-voorzitters van het beheerscomité van het Agentschap bedraagt 3.168,08 euro per jaar.
De voorzitter en de vice-voorzitters van het beheerscomité van het Agentschap krijgen bovendien een vergoeding van respectievelijk 2.379,78 euro en 2.112,05 euro voor representatie- en verblijfskosten.
Het presentiegeld van de leden van het beheerscomité, de voorzitter en de vice-voorzitters uitgezonderd, bedraagt 74,37 euro per zitting van het beheerscomité of van zijn bureau.
De commissaris van de Regering en de afgevaardigde van de Minister van Begroting krijgen een vergoeding van 2.231,04 euro per jaar voor hun mandaat.
Art.369. Op overlegging van bewijsstukken of, bij gebreke ervan, van een staat van de onkosten, worden de reiskosten van de voorzitter, de vice-voorzitters, de leden van het beheerscomité onder de volgende voorwaarden terugbetaald :
1° het gebruik van gemeenschappelijke vervoermiddelen wordt terugbetaald op basis van de officiële tarieven. Als het openbaar vervoer verschillende klassen telt, dan wordt de prijs van een kaartje eerste klas terugbetaald;
2° het gebruik van een persoonlijk voertuig geeft recht op een kilometervergoeding berekend overeenkomstig het tarief vastgelegd bij de regelgeving die van toepassing is op de ambtenaren van het Waalse Gewest;
3° als de voorzitter en de leden van het beheerscomité die geen ambtenaren zijn ertoe gebracht worden hogere reiskosten te betalen omwille van buitengewone omstandigheden, kunnen ze de terugbetaling van die kosten verkrijgen op overlegging van bewijsstukken;
4° "AWIPH" staat niet in voor de risico's gebonden aan het gebruik van een persoonlijk voertuig.
Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, worden bovengenoemde personen gelijkgesteld met ambtenaren van rang A2.
Art.370. De in artikel 368 bedoelde bedragen zijn gebonden aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen en stemmen overeen met het spilindexcijfer 117,19 van november 1994.
Ze evolueren op dezelfde wijze als de wedden van de ambtenaren van het Gewest.
Onderafdeling 2. - Huishoudelijk reglement
Art.371. De Waalse Regering keurt het huishoudelijk reglement van het beheerscomité van " AWIPH ", opgenomen als bijlage 138, goed.
Afdeling 2. - Adviesraden
Onderafdeling 1. - Opdrachten
Art.372. De opdrachten van de drie raden worden verdeeld als volgt :
1° de raad voor individuele hulp bij de integratie is bevoegd :
a) voor de individuele dienstverleningen waarvan het principe in artikel 273, tweede lid, streepjes 8, 9, 10 en 14 van het decreetgevend deel van het Wetboek vermeld staat;
b) voor de diensten vermeld in artikel 283, 1°, 2°, 3°, 8° en 10° van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° de raad voor opvoeding, opvang en huisvesting is bevoegd :
a) voor de individuele dienstverleningen waarvan het principe in artikel 273, tweede lid, streepje 11, van het decreetgevend deel van het Wetboek vermeld staat;
b) voor de diensten vermeld in artikel 283, 6°, 7°, 9° en 11° van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° de raad voor opvoeding, vorming en tewerkstelling is bevoegd :
a) voor de individuele dienstverleningen waarvan het principe in artikel 273, streepjes 12 en 13, van het decreetgevend deel van het Wetboek vermeld staat;
b) voor de diensten vermeld in artikel 283, 4° en 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Art.373. Behalve dringende noodzaakelijkheid geeft elke raad binnen de maand een advies aan het beheerscomité over elk ontwerp-besluit of punt dat hem voorgelegd wordt in verband met de aangelegenheden vermeld in artikel 372.
Iedere raad is bevoegd om elk nuttig voorstel bij het beheerscomité in te dienen in verband met de aangelegenheden vermeld in artikel 372.
Art.374. In het kader van de bevoegdheden die hem op grond van artikel 372 toegekend worden, wordt elke raad ermee belast :
1° advies te verlenen over de toekenning van de erkenning of over de wijziging ervan, alsook over de schorsing of de mogelijke intrekking van een erkenning en de toekenning van subsidies en overeenkomsten;
2° te beoordelen in hoever de diensten de in artikel 264 van het decreetgevend del van het Wetboek bedoelde principes in acht nemen, mogelijke aanbevelingen te formuleren en advies te uit te brengen wanneer het beheerscomité klachten over de werking van de diensten overmaakt;
3° de conclusies samen te vatten van de subregionale commissies inzake de behoeften van de diensten en voorstellen te doen betreffende het programma waarvan sprake in artikelen 289 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Art.375. De raden kunnen, op initiatief van het beheerscomité van "AWIPH", overleg plegen over onderwerpen van gemeenschappelijk belang.
Onderafdeling 2. - Werking
Art.376. De leden worden voor een hernieuwbaar mandaat van vier jaar door de Regering benoemd.
Als een lid van de raad ophoudt zijn mandaat uit te oefenen, moet de Regering binnen drie maanden in zijn vervanging voorzien. In dat geval beëindigt het nieuwe lid het mandaat van het lid dat hij vervangt.
Art.377. De voorzitter roept de raad bijeen, zit de vergaderingen voor en ondertekent de adviezen die door de raad worden uitgebracht.
Bij verhindering van de voorzitter wordt het voorzitterschap bekleed door een lid van de raad, dat door deze laatste wordt aangewezen.
Art.378. Elke raad wordt bijgestaan door een secretaris en een adjunct- secretaris die door het beheerscomité onder de personeelsleden van "AWIPH" worden aangewezen.
Onderafdeling 3. - Presentiegeld en vergoedingen
Art.379. Deelname aan de zittingen van een raad geven recht op presentiegeld, namelijk :
1° voorzitter of, bij diens afwezigheid, zijn plaatsvervanger : 74,37 euro;
2° andere leden : 37,18 euro.
Art.380. De voorzitter, de leden van de raden die geen ambtenaar zijn en de uitgenodigde deskundigen krijgen hun reiskosten terugbetaald onder de voorwaarden bepaald in artikel 369, eerste lid.
Voor de toepassing van artikel 369, eerste lid, 2°, worden bovengenoemde personen gelijkgesteld met ambtenaren van A4.
Art.381. De in artikel 379 bedoelde bedragen zijn gebonden aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen en stemmen overeen met het spilindexcijfer 117,19 van november 1994.
Ze evolueren op dezelfde wijze als de wedden van de ambtenaren van het Gewest.
Onderafdeling 4. - Huishoudelijk reglement
Art.382. Het beheerscomité stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Regering.
Art.383. De Waalse Regering keurt het huishoudelijk reglement van de adviesraden van " AWIPH ", opgenomen als bijlage 43, goed.
Afdeling 3. - Controleorganen
Onderafdeling 1. - Financieel comité
Art.384. Deelname aan de zittingen van het financieel comité van "AWIPH" geeft de leden van bedoeld comité, behoudens de administrateur-generaal van "AWIPH", recht op presentiegeld, namelijk :
1° voorzitter : 75 euro;
2° andere leden : 37 euro.
Een bijkomend bedrag van 37 euro wordt betaald aan het lid van het financieel comité belast met de coördinatie van het controlebeheer.
Art.385. De reiskosten van de leden van het financieel comité van "AWIPH" die geen ambtenaar zijn, worden terugbetaald onder de volgende voorwaarden :
1° het gebruik van gemeenschappelijke vervoermiddelen wordt terugbetaald op basis van de officiële tarieven. Als het openbaar vervoer verschillende klassen telt, dan wordt de prijs van een kaartje eerste klas terugbetaald;
2° het gebruik van een persoonlijk voertuig geeft recht op een kilometervergoeding berekend overeenkomstig het tarief vastgelegd bij de regelgeving die van toepassing is op de ambtenaren van rang A4 van het Waalse Gewest.
"AWIPH" staat niet in voor de risico's gebonden aan het gebruik van een persoonlijk voertuig.
Art.386. De in artikel 384 bedoelde bedragen zijn gekoppeld aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen en stemmen overeen met het spilindexcijfer 117,19 van november 1994.
Ze evolueren op dezelfde wijze als de wedden van de ambtenaren van het Gewest.
Onderafdeling 2. - Modaliteiten inzake de controle van de Regeringscommissaris en afgevaardigde van de Minister van Begroting
Art.387. Telkens als het nodig is, sturen de Regeringscommissaris en de afgevaardigde van de Minister van Begroting aan de Minister onder wie ze ressorteren of op diens verzoek, een rapport met alle nodige inlichtingen, voorstellen of suggesties in het kader van het beheer van "AWIPH".
Art.388. Op overlegging van bewijsstukken of, bij gebreke ervan, van een staat van de onkosten, worden de reiskosten van de Regeringscommissaris en van de afgevaardigde van de Minister van Begroting onder de volgende voorwaarden terugbetaald :
1° het gebruik van gemeenschappelijke vervoermiddelen wordt terugbetaald op basis van de officiële tarieven. Als het openbaar vervoer verschillende klassen telt, dan wordt de prijs van een kaartje eerste klas terugbetaald;
2° het gebruik van een persoonlik voertuig geeft recht op een kilometervergoeding berekend overeenkomstig het tarief vastgelegd bij de regelgeving die van toepassing is op de ambtenaren van het Waalse Gewest;
3° als de voorzitter en de leden van het beheerscomité die geen ambtenaren zijn ertoe gebracht worden hogere reiskosten te betalen omwille van buitengewone omstandigheden, kunnen ze de terugbetaling van die kosten verkrijgen op overlegging van bewijsstukken;
4° "AWIPH" staat niet in voor de risico's gebonden aan het gebruik van een persoonlijk voertuig.
Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, worden bovengenoemde personen gelijkgesteld met ambtenaren van rang A2.
HOOFDSTUK III. - Boekhoudkundige en budgettaire bepalingen
Afdeling 1. - Algemene beginselen
Art.389. Het koninklijk besluit van 7 april 1954 houdende algemene regeling betreffende de begroting en de boekhouding der instellingen van openbaar nut bedoeld bij de wet van 16 maart 1954, is van toepassing op "AWIPH".
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt evenwel verstaan onder :
1° wetgevende Kamers : het Waals Parlement;
2° Minister van Financiën, de Ministers bevoegd voor het Gehandicaptenbeleid en Begroting;
3° Minister onder wie de inrichting ressorteert : de Minister tot wiens bevoegdheden het Gehandicaptenbeleid behoort;
4° inrichting : "AWIPH".
Art.390. Een driemaandelijks rapport wordt in de loop van de tweede maand na elk kwartaal aan het beheerscomité gestuurd. In dat rapport komen minstens één uitvoering van de begrotingen van de ontvangsten en uitgaven alsook een staat van de thesaurie voor.
Na goedkeuring door het beheerscomité stuurt de administrateur-generaal het beheersrapport aan de Minister van Sociale Actie en aan de Minister van Begroting.
Art.391. De boekhouding van de vastleggingen van "AWIPH" wordt geregeld overeenkomstig :
1° de artikelen 48 tot en met 51 en 54 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
In artikel 48 van die wetten, zoals gecoördineerd, wordt verstaan onder "Koning en Minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort" het beheerscomité van "AWIPH". Voor de toepassing van de artikelen 49 en 54 van dezelfde wetten wordt verstaan onder "Koning en Minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort" de Ministers bevoegd voor het gehandicaptenbeleid en de begroting;
2° het koninklijk besluit van 31 mei 1966 houdende regeling van de controle op de vastlegging van de uitgaven in de diensten van algemeen bestuur van de Staat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 april 1980, met uitzondering van artikel 1, 2°, C, artikel 5, § 1, 3°, en § 2, en de artikelen 6 tot 8.
Afdeling 2. - Boekhoudplan
Art.392. Het boekhoudplan, opgenomen als bijlage 44, is goedgekeurd.
Afdeling 3. - Uitvoering
Art.393. De Minister van Begroting, Huisvesting, Uitrusting en Openbare Werken en de Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van artikel 392.
Afdeling 4.
<Opgeheven bij BWG 2023-11-09/13, art. 2, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.394.
Art.395.
<Opgeheven bij BWG 2023-11-09/13, art. 2, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.396.
<Opgeheven bij BWG 2023-11-09/13, art. 2, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.397.
<Opgeheven bij BWG 2023-11-09/13, art. 2, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.398.
<Opgeheven bij BWG 2023-11-09/13, art. 2, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.399.
<Opgeheven bij BWG 2023-11-09/13, art. 2, 115; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen inzake personeel
Afdeling 1. - Personeelsformatie
Art.400.
Art.401.
<Opgeheven bij BWG 2017-03-09/15, art. 3, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 2. - Basisoverlegcomité
Onderafdeling 1. - Oprichting
Art.402.
Onderafdeling 2. - Samenstelling van de afvaardiging van de overheid
Art.403.
Onderafdeling 3. - Uitvoering
Art.404. De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van artikel 403.
Afdeling 3. - Pensioenstelsel
Art.405. "AWIPH" wordt gemachtigd tot het aanvragen van zijn deelname aan de pensioenregeling bepaald bij de wet van 28 april 1958 inzake het pensioen van personeelsleden van bepaalde organismen van openbaar nut en hun rechthebbenden.
Art.406. De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van artikel 405.
HOOFDSTUK V. - Toezichthoudende taken
Art.407. De met inspectie belaste ambtenaren en personeelsleden van de Afdeling Inspectie van "AWIPH" moeten toezien op de uitvoering van het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen en van de artikelen 261 tot en met 322 van het decreetgevend Wetboek en van dit boek, onverminderd de bevoegdheden van de officieren van de gerechtelijke politie.
TITEL III. - Overkoepelende dienstverleningen van " AWIPH "
HOOFDSTUK I. - Erkenning van de handicap
Art.408. "AWIPH" voorziet in de inschrijving van de personen van Belgische nationaliteit, voor wie de mogelijkheden om een betrekking te bekomen of te behouden werkelijk beperkt zijn wegens een ontoereikendheid of een vermindering van hun lichamelijke geschiktheid met ten minste 30 percent of van hun geestelijke geschiktheid met ten minste 20 percent.
Art.409. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 325 en 326 van het decreetgevend deel van het Wetboek, wordt de ontoereikendheid of de vermindering van de lichamelijke of geestelijke geschiktheid van de aanvragers door het Rijksfonds vastgesteld, ofwel volgens het tarief van de "officiële Belgische schaal tot vaststelling van de graad van invaliditeit" en de "Medische handleiding voor het schatten van de blijvende ongeschiktheden tot werken, voortspruitende uit de infirmiteiten welke recht geven op de tegemoetkomingen bedoeld in de wet van 10 juni 1937 betreffende de gebrekkigen en verminkten", ofwel volgens het percentage bepaald bij een rechterlijke of administratieve beslissing inzake de toekenning van een pensioen, uitkering of vergoeding.
Wanneer de voornoemde officiële Belgische schaal en Medische Handleiding voor eenzelfde invaliditeit een verschillend percentage vaststellen, wordt voor de bepaling van het percentage van ongeschiktheid het hoogste percentage toegepast.
Wanneer echter het percentage van ongeschiktheid, zoals dit blijkt uit de toepassing van bovenstaande bepalingen, niet overeenkomt met de werkelijke mogelijkheden van tewerkstelling en lager is dan het in artikel 1 van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen bepaalde percentage, stelt "AWIPH" dit percentage vast met inachtneming van de vermindering van de werkelijke mogelijkheden van tewerkstelling, die het gevolg is van deze ongeschiktheid.
HOOFDSTUK II. - Uitbreiding van de dienstverleningen van " AWIPH" naar bepaalde categorieën vreemdelingen
Art.410. De categorieën van buitenlandse gehandicapte personen die niet moeten voldoen aan de vereiste van regelmatig en onafgebroken verblijf van vijf jaar bedoeld in artikel 275, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek, om in aanmerking te komen voor de dienstverleningen van het Agentschap, zijn de volgende :
1° de personen met het statuut van langdurige minderjarigheid en de onbekwaamverklaarden, op voorwaarde dat hun wettelijke vertegenwoordiger het bewijs levert dat de in artikel 275, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde voorwaarden vervuld zijn;
2° de begunstigden van de dienstverleningen bepaald bij de wetgeving betreffende de vergoeding van arbeidsongevallen of van ongevallen op de weg van en naar het werk;
3° de begunstigden van dienstverleningen bepaald bij de wetgeving betreffende de schadevergoeding voor een erkende beroepsziekte;
4° de slachtoffers van een ongeval tijdens hun verblijf in België, voor zover dat ongeval de onbekwaamheid heeft veroorzaakt waarvoor de tegemoetkoming wordt aangevraagd;
5° de echtgenoot/echtgenote en de kinderen die ten laste waren van een overleden persoon van vreemde nationaliteit, voor zover deze persoon bij zijn overlijden voldeed aan de vereisten bedoeld in artikel 275, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
6° de politieke gevangenen die erkend zijn op grond van de bepalingen van de wet van 5 februari 1947 houdende het statuut van de buitenlandse politieke gevangenen;
7° de bloedverwanten in stijgende lijn ten laste van een kind van Belgische nationaliteit of van zijn echtgenoot/echtgenote, dat het bewijs levert dat aan de in artikel 275, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde domicilievereisten is voldaan;
8° de niet-Belgen die de voorwaarden vervullen om de Belgische nationaliteit aan te vragen of te herkrijgen;
9° de begunstigden van de dienstverleningen bepaald bij de wetgeving op de toelagen aan gehandicapte personen;
10° de personen die de krachtens het de artikelen 261 tot en met 322 van het decreetgevend deel van het Wetboek verleende diensten volledig of gedeeltelijk kunnen genieten op grond van een bepaling van het internationale recht.
TITEL IV. - Basisdossier
HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen
Art.411. "AWIPH" legt het in artikel 279 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde basisdossier aan voor elke individuele aanvraag om tegemoetkoming.
Art.412. De individuele aanvragen om tegemoetkoming kunnen betrekking hebben op :
1° a) een gespecialiseerde studie- of beroepsoriëntatie;
b) een beroepsopleiding;
c) het uitoefenen van een beroepsbezigheid;
d) de sociale integratie en de inschakeling in het arbeidsproces;
e) individuele integratiehulp;
f) een budget voor persoonlijke bijstandsverlening;
2° a) een vroegtijdige hulpverlening;
b) huisvestings-, dagonthaal-, onderhouds-, behandelings- en opvoedingskosten;
c) een plaatsing in gezinnen;
d) bijstand om activiteiten van het dagelijkse leven te verrichten;
e) begeleiding.
HOOFDSTUK II. - Samenstelling van het dossier
Art.413. Het door de gehandicapte persoon in te vullen formulier voor aanvraag om tegemoetkoming wordt met volgende gegevens ingevuld :
1° zijn identiteit;
2° desnoods de identiteit van diens wettelijke vertegenwoordiger;
3° diens gezinstoestand;
4° het voorwerp van zijn aanvraag;
5° de voornaamste gegevens op grond waarvan zijn handicap is vastgesteld;
6° zijn woonplaats en, desnoods, het adres waarop de persoon bereikt kan worden.
De aanvraag om tegemoetkoming wordt ondertekend door de gehandicapte persoon, diens advocaat of diens wettelijke vertegenwoordiger of door een daartoe door hem gemandateerde of bij wetsvoorschriften speciaal gemachtigde persoon.
De gemachtigde moet meerderjarig en houder van een volmacht zijn.
Bij de aanvraag worden de gegevens in verband met de medische, sociale en psychologische onderzoeken gevoegd die nodig zijn voor de behandeling van de aanvraag en die reeds ingezameld zouden zijn om aanspraak te kunnen maken op andere dienstverleningen of voordelen krachtens andere wettelijke en verordeningsbepalingen.
Art.414. Al naar gelang de aanvraag om tegemoetkoming kunnen de in het basisdossier vermelde multidisciplinaire gegevens de volgende zijn :
1° een onderzoek van de behoeften van de persoon;
2° een balans van de school- of beroepsbekwaamheden, -potentialiteiten en -kennis;
3° een psychologische balans;
4° een medische balans;
5° een maatschappelijke anamnese;
6° een evaluatie van de zelfredzaamheid.
Art.415. De aanvragen om tegemoetkoming worden :
1° met ontvangstbewijs bij ter post aangetekend schrijven gestuurd aan het gewestelijke bureau van de gemeente waar de gehandicapte persoon woonachtig is;
2° op een andere wijze ingediend of afgegeven op het secretariaat van het gewestelijke bureau van de gemeente waar de gehandicapte persoon woonachtig is; in dit geval bezorgt "AWIPH" onmiddellijk een ontvangstbewijs van de aanvraag.
Elke dienst van "AWIPH" die een aanvraag moet behandelen waarvoor hij niet bevoegd is, stuurt de aanvraag door naar de bevoegde dienst en stelt de betrokken persoon in kennis hiervan.
Art.416. De psycho-pedagogische gegevens die aan "AWIPH" worden verstrekt moeten door een psycholoog vastgesteld en ondertekend worden.
De aan "AWIPH" verstrekte sociale gegevens moeten door een maatschappelijk assistent of een maatschappelijk verpleger vastgesteld en ondertekend worden.
(NOTA : lid 3 niet vertaald)
Voor de categorieën ingesteld bij artikel 262 van het decreetgevend deel van het Wetboek betreft het :
1° een kinderarts voor gehandicapten van de categorieën 3, 4, 12;
2° een psychiater of een neuropsychiater voor gehandicapten van de categorieën 10, 11, 14, en voor volwassen sensorieel mentaal gehandicapten;
3° een kinderarts, een psychiater of een neuropsychiater voor gehandicapten van de categorieën 1, 2, 5, 6, 8, 9;
4° een keel-, neus- en oorarts voor gehandicapten met gehoorstoornissen;
5° een oogarts voor gehandicapten met gezichtsstoornissen;
6° een geneesheer met een licentie in de expertise en de evaluatie van de lichamelijke schade of van wie de specialiteit betrekking heeft op de lichamelijke handicap van personen die niet onder de punten 1° tot 5° ingedeeld zijn.
Art.417. Indien de gehandicapte persoon zich reeds gewend heeft tot een krachtens de artikelen 424 en 428 erkend centrum, wordt dit laatste verzocht de voor de behandeling van de aanvraag vereiste gegevens waarover het beschikt aan "AWIPH" over te maken.
Art.418. "AWIPH" vraagt de bevoegde administraties om de documenten die het nuttig acht voor de behandeling van de aanvraag om tegemoetkoming :
1° een uittreksel uit het geboortenregister van de gehandicapte persoon;
2° een uittreksel uit het bevolkingsregister met de samenstelling van het gezin van de gehandicapte persoon;
3° een nationaliteitsbewijs van de gehandicapte persoon;
4° een bewijs van de inkomsten van de gehandicapte persoon.
Art.419. " AWIPH " ontvangt de gehandicapte persoon, eventueel bijgestaan door een door hem gekozen persoon, op zijn verzoek of op eigen initiatief.
Art.420. Bij gebrek of tekort aan gegevens met betrekking tot de gevraagde tegemoetkoming vult "AWIPH" het dossier aan, of laat het aanvullen door de in de artikel 424 en 428 bedoelde centra, met medische, psychologische of sociale rapporten die nodig zijn voor de behandeling van de aanvraag om tegemoetkoming.
Art.421. Binnen de door de Minister vastgestelde perken kan "AWIPH", als het zulks nodig acht, te allen tijde op eigen kosten een aanvullend of controleonderzoek in verband met de aanvraag instellen of laten instellen. Wanneer dat onderzoek niet door "AWIPH" wordt verricht, wordt het op zijn verzoek ingesteld door een overeenkomstig de artikelen 424 en 428 erkend centrum, met uitzondering van het centrum dat de eerste onderzoeken verricht heeft.
Art.422. De aanvragen om onderzoek worden bij een erkend centrum of een deskundige ingediend door "AWIPH" of door de Commissie van beroep, die beide ingesteld zijn bij de artikelen 261 tot en met 322 van het decreetgevend deel van het Wetboek. De inhoud van de te verrichten expertises wordt in de aanvraag gespecificeerd.
Art.423. Als de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger de overeenkomstig de artikelen 413 en 420 gevraagde inlichtingen niet binnen de zestig dagen verstrekt, wordt hem een herinneringsschrijven toegezonden. Als geen gevolg wordt gegeven binnen een termijn van één maand, brengt "AWIPH" de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger in kennis van zijn weigering tot tegemoetkoming.
HOOFDSTUK III. - Erkende centra die informatie aan " AWIPH " kunnen meedelen
Afdeling 1. - Algemene beginselen
Art.424. De volgende centra of diensten worden erkend als centra die "AWIPH" gegevens kunnen verstrekken :
1° de door de Franse Gemeenschap erkende psycho-medisch-sociale centra;
2° de door het Waalse Gewest erkende diensten voor geestelijke gezondheidszorg;
3° de door "AWIPH" erkende diensten of centra voor evaluatie en beroepsoriëntatie;
4° de door "AWIPH" erkende diensten of centra voor functionele revalidatie;
5° de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
6° de door het Waalse Gewest erkende centra voor maatschappelijk werk.
Art.425.Het erkende centrum :
1° verricht kosteloze onderzoeken of past de bij de overeenkomst geneesheren-ziekenfonds vastgestelde tarieven toe, op schriftelijk verzoek van de gehandicapte persoon, zijn raadsman of zijn wettelijke vertegenwoordiger of van een daartoe speciaal gemachtigd persoon;
2° verricht de in artikel 421 bedoelde aanvullende of controleonderzoeken op verzoek van "AWIPH", met de schriftelijke instemming van de gehandicapte persoon, zijn raadsman of zijn wettelijke vertegenwoordiger of van een daartoe gemachtigd persoon.
Art.426. In het kader van hun specifieke activiteiten met betrekking tot het inwinnen en het verstrekken van gegevens betreffende de gehandicapte personen staan de centra onder toezicht van "AWIPH".
De controle op de erkende diensten wordt uitgeoefend door de door "AWIPH" aangewezen ambtenaren. Ze hebben vrije toegang tot de lokalen van de centra en hebben het recht om ter plaatse de stukken en documenten te raadplegen die ze nuttig achten om hun opdracht te vervullen.
Art.427. Het beheerscomité van "AWIPH" kan de erkenning van een centrum dat de artikelen 261 tot en met 322 van het decreetgevend deel van het Wetboek en en van dit boek niet naleeft, intrekken of opschorten. De beslissing tot intrekking of schorsing van de erkenning wordt bij aangetekende brief bekendgemaakt.
Afdeling 2. - Erkenningsvoorwaarden
Art.428. De erkende centra moeten binnen hun personeel over een maatschappelijk assistent of een maatschappelijk verpleger beschikken. Bovendien moeten ze binnen hun personeel over een geneesheer en een psycholoog beschikken of bij overeenkomst een beroep doen op hun diensten. Deze drie personen vormen een multidisciplinair team.
" AWIPH " bepaalt de minimale voorwaarden waaraan de overeenkomsten moeten voldoen en legt ze ter goedkeuring aan de Waalse Regering voor.
Art.429. De personeelsleden van het multidisciplinair team van het centrum gaan zelf over tot de vereiste onderzoeken waarvoor ze passend bevoegd zijn en zijn gehouden tot het beroepsgeheim.
Art.430. De gegevens worden verstrekt middels een formulier bepaald door "AWIPH".
De psycho-pedagogische aspecten moeten in twee verschillende rubrieken behandeld worden : de eerste betreft een psychologische analyse en de tweede een pedagogische evaluatie voor de minderjarigen en een levensproject voor de meerderjarigen.
Beide rubrieken kunnen door verschillende personen opgemaakt worden.
HOOFDSTUK IV. - Vergoedingsvoorwaarden voor onderzoeken
Art.431. De onderzoeken die verricht worden door erkende centra of door deskundigen, of door centra voor gespecialiseerde beroepsoriëntatie, erkend door "AWIPH", geven recht op de hiernavermelde vergoedingen, op voorwaarde dat ze verricht worden door personen die geen overheidssubsidie ontvangen :
1° pedagogische en psychologische balans : 99,16 euro;
2° maatschappelijke anamnese; 49,58 euro;
3° medisch onderzoek : op basis van de nomenclatuur die opgesteld is overeenkomstig de wetgeving betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Art.432. De balansen en conclusies van het onderzoek worden meegedeeld door middel van een formulier waarvan het model door "AWIPH" wordt bepaald. Ze worden samen met de ereloonnota's rechtstreeks aan "AWIPH" of aan de Commissie van beroep gestuurd, met inachtneming van de wettelijke bepalingen betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art.433. De vergoedingen bepaald bij dit hoofdstuk zijn volledig ten laste van "AWIPH".
Van de gehandicapte persoon wordt geen enkele bijdrage in de kosten van de onderzoeken gevraagd.
Art.434. De in artikel 431 bedoelde bedragen worden aan indexcijfer 119,53 van 1 mei 1996 gekoppeld. Ze worden aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd. De verwijzing naar de "gezondheidsindex" is hier van toepassing.
TITEL V. - Beslissing tot tegemoetkoming
HOOFDSTUK I. - Algemeen beginsel
Art.435. "AWIPH" stelt de datum vast waarop het zijn tegemoetkoming begint te verlenen; deze datum mag echter niet aan de datum van de aanvraag voorafgaan.
HOOFDSTUK II. - Voolopige beslissing
Art.436. " AWIPH " kan voor maximum drie maanden een voorlopige beslissing nemen wanneer blijkt dat het uitblijven van zijn tegemoetkoming de lichamelijke, psychische of sociale toestand van de gehandicapte persoon in gevaar brengt.
De beslissing waarvan sprake in het eerste lid wordt genomen op grond van een omstandig rapport opgesteld hetzij door "AWIPH", hetzij door de dienst, het centrum of de instelling die voor de dringende opneming zorgen. In de beslissing staat de duur van de verleende tegemoetkoming vermeld.
HOOFDSTUK III. - Herziening
Art.437. De beslissing tot tegemoetkoming kan herzien worden :
1° op initiatief van "AWIPH";
2° ten gevolge van een gemotiveerde aanvraag die aan "AWIPH" wordt gestuurd door :
a) de gehandicapte persoon;
b) diens wettelijke vertegenwoordiger of diens advocaat;
c) de persoon die de hoede heeft over de gehandicapte persoon;
d) een door de gehandicapte persoon gemachtigde persoon;
e) de directeur van het centrum, de dienst of de instelling waarvan de persoon afhangt of de directeur van de instelling waar hij ondergebracht wordt;
f) de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
g) de rechter bij de jeugdrechtbank, de directeur van de dienst voor gerechtelijke bescherming of de raadsheer voor hulpverlening aan de jeugd.
De aanvraag om herziening wordt :
1° met ontvangstbewijs bij ter post aangetekend schrijven gestuurd aan het gewestelijke bureau van de gemeente waar de gehandicapte persoon woonachtig is;
2° op een andere wijze ingediend of afgegeven op het secretariaat van het gewestelijke bureau van de gemeente waar de gehandicapte persoon woonachtig is; in dit geval bezorgt "AWIPH" onmiddellijk een ontvangstbewijs van de aanvraag.
De aanvrager dient zijn verzoekschrift in binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de toestand van de gehandicapte persoon een wijziging heeft ondergaan.
De aanvraag bevat de gegevens waarvan sprake in artikel 413, eerste lid.
Als de overgelegde documenten ontoereikend zijn, behandelt "AWIPH" de aanvraag om herziening overeenkomstig artikel 421.
Art.438. De beslissing tot herziening loopt vanaf de eerste dag van de maand na de kennisgeving ervan.
HOOFDSTUK IV. - Teruginning
Art.439. De gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger moet gewag maken van elke wijziging van zijn toestand zoals omschreven in zijn oorspronkelijke aanvraag.
Elke tegemoetkoming van "AWIPH" waartoe besloten wordt of die gehandhaafd wordt op basis van gegevens die bedrieglijk, verkeerd of onvolledig blijken te zijn, geeft aanleiding tot een recht op terugvordering, hetzij ten laste van de gehandicapte persoon, hetzij ten laste van zijn erfgenamen of legatarissen of van zijn onderhoudsplichtigen, behalve als de onjuiste beoordeling aan "AWIPH" toe te schrijven is.
HOOFDSTUK V. - Beroepen
Afdeling 1. - Algemeen beginsel
Art.440. De Commissie van beroep neemt kennis van de beroepen ingesteld tegen de krachtens artikel 412, 2°, genomen beslissingen.
Afdeling 2. - Commissie van beroep
Onderafdeling 1. - Samenstelling en werking
Art.441.De Commissie van beroep is gevestigd ten zetel van "[1 het Agentschap]1".
----------
(1)
Art.442.De Commissie van beroep bestaat uit :
1° een voorzitter die de hoedanigheid van magistraat heeft;
2° drie leden met minstens drie jaar nuttige ervaring in de hulpverlening aan gehandicapte personen, namelijk :
a) één doctor in de geneeskunde;
b) één psycholoog;
c) één houder van een diploma van het sociaal, pedagogisch of paramedisch hoger onderwijs van het korte of lange type;
3° twee leden aangewezen onder de kandidaten voorgedragen op een dubbellijst door [2 het branchecomité "Handicap"]2.
Voor de voorzitter en voor elk van de leden wordt een plaatsvervanger benoemd onder dezelfde voorwaarden als de gewone leden.
Als de voorzitter of een lid ontslag neemt of om de één of andere reden ophoudt deel uit te maken van de Commissie van beroep, beëindigt het plaatsvervangende lid het mandaat van zijn voorganger.
De mandaten worden voor een periode van zes jaar toegekend te rekenen van de benoeming.
Ze zijn hernieuwbaar.
Er bestaat een onverenigbaarheid tussen :
1° de hoedanigheid van voorzitter of lid van de Commissie van beroep en de hoedanigheid van lid van een orgaan of van het personeel van "[1 het Agentschap]1", een instelling, een centrum of een door "[1 het Agentschap]1" erkende of gesubsidieerde dienst;
2° de hoedanigheid van deskundige aangewezen door de Commissie van beroep en de hoedanigheid van lid van een orgaan of van het personeel van "[1 het Agentschap]1".
----------
(1)<BWG 2016-12-22/40, art. 2, 046; Inwerkingtreding : 04-02-2017>
(2)<BWG 2016-12-22/40, art. 3, 046; Inwerkingtreding : 04-02-2017>
Art.443. De voorzitter en de leden van de Commissie kunnen van hun ambt ontheven worden in geval van plichtverzuim of van afbreuk aan de waardigheid ervan.
Art.444.De Commissie van beroep wordt bijgestaan door een secretaris en een adjunct-secretaris aangewezen door de administrateur-generaal van "[1 het Agentschap]1". De secretaris moet licentiaat in de rechten zijn.
----------
(1)<BWG 2016-12-22/40, art. 2, 046; Inwerkingtreding : 04-02-2017>
Art.445. De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring aan de Regering voor.
Art.446. De Commissie van beroep beraadslaagt en beslist slechts op geldige wijze bij aanwezigheid van de voorzitter of zijn plaatsvervanger en van drie andere gewone of plaatsvervangende leden.
Art.447. De beslissingen van de Commissie van beroep worden genomen bij meerderheid van stemmen van de voorzitter en de aanwezige leden; onthouding is niet toegelaten. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Art.448. De voorzitter en de andere leden van de Commissie van beroep zijn tot geheimhouding verplicht.
Onderafdeling 2. - Presentiegeld en vergoedingen
Art.449.De voorzitter en de andere leden van de Commissie van beroep hebben recht op presentiegeld waarvan het bedrag vastgesteld is op 74,37 euro per zitting voor de voorzitter en op 37,18 euro voor de andere leden.
[1 De voorzitter en de leden van de raden die geen ambtenaar zijn, krijgen hun reiskosten terugbetaald onder de voorwaarden bepaald in het besluit van de Waalse Regering van 18 februari 2016 betreffende de reiskosten verleend aan de leden van de organen van het "Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles" (Waals Agentschap voor Gezondheid, Sociale Bescherming, Handicap en Gezinnen).]1
[1 ...]1
----------
(1)
Art.450. De Regering bepaalt de wijze waarop de deskundigen worden vergoed.
Art.451.De presentiegelden, de aan de leden van de Commissie van beroep verleende reiskostenvergoedingen, de in artikel 450 bedoelde kosten en de werkingskosten van de Commissie van beroep zijn ten laste van "[1 het Agentschap]1".
----------
(1)<BWG 2016-12-22/40, art. 2, 046; Inwerkingtreding : 04-02-2017>
Art.452. De in artikel 449 bedoelde bedragen zijn gebonden aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen en stemmen overeen met het spilindexcijfer 117,19 van november 1994.
Ze evolueren op dezelfde wijze als de wedden van de ambtenaren van het Gewest.
Onderafdeling 3. - Huishoudelijk reglement
Art.453. Het als bijlage 45 opgenomen huishoudelijk reglement van de Commissie van beroep, ingesteld krachtens artikel 281 van het decreetgevend deel van het Wetboek, is door de Regering goedgekeurd.
Afdeling 3. - Beroepsprocedure
Art.454. De verzoeker dient zijn beroep in binnen een termijn van dertig dagen vanaf de dag volgend op de datum waarop de beslissing van "[1 het Agentschap]1" is verzonden. Het poststempel geldt als bewijs van de verzendingsdatum.
Als de vervaldag een zaterdag, een zondag of een officiële feestdag is, dan wordt hij naar de volgende werkdag verschoven.
Het verzoek wordt ondertekend door de verzoeker, diens advocaat of diens wettelijke vertegenwoordiger of door een daartoe speciaal gemachtigd persoon.
De bepalingen van de artikelen 413, laatste lid, tot en met 420 zijn van toepassing op de beroepsprocedure.
----------
(1)
Art.455. Het beroep wordt tegen ontvangstbewijs ingediend of bij ter post aangetekend schrijven gestuurd aan de zetel van de Commissie van beroep.
Art.456. Het beroep dat tegen een beslissing tot herziening wordt ingesteld, heeft schorsende kracht.
Art.457.Zodra de secretaris van de Commissie van beroep het verzoek heeft ontvangen, licht hij "[1 het Agentschap]1" daarover in, dat verzocht wordt hem het dossier van de verzoeker toe te zenden.
Het dossier wordt onmiddellijk toegezonden.
De secretaris van de Commissie van beroep onderzoekt het dossier; daartoe vraagt hij onmiddellijk alle nuttige inlichtingen en documenten.
Na de behandeling van de zaak maakt de secretaris een rapport op voor de Commissie van beroep; het wordt door hem ondertekend en gedagtekend voor het bij het dossier gevoegd wordt.
----------
(1)<BWG 2016-12-22/40, art. 2, 046; Inwerkingtreding : 04-02-2017>
Art.458. De Commissie van beroep kan onder haar voorzitter en leden een verslaggever aanwijzen die het dossier voor de zitting samenvat en een aanvullend rapport opmaakt. Het rapport wordt bij het dossier gevoegd.
Art.459. Als na behandeling van de zaak blijkt dat de gehandicapte persoon een bijkomend onderzoek moet ondergaan, dan wordt hij bij beslissing van de Commissie van beroep verzocht voor een door haar aangewezen deskundige te verschijnen. Als de gehandicapte persoon zich niet kan verplaatsen, begeeft de deskundige zich naar zijn woonplaats.
De gehandicapte persoon kan zich tijdens dat onderzoek laten bijstaan door elke persoon en deskundige van zijn keuze.
De aangewezen deskundige maakt een omstandig rapport op binnen de door de Commissie van beroep vastgestelde termijn.
Art.460. De verzoeker en de administrateur-generaal van "[1 het Agentschap]1" worden minstens veertien dagen vóór de zitting waarop ze gehoord zullen worden, door de secretaris opgeroepen. De oproeping wordt bij ter post aangetekende brief gestuurd. Ze vermeldt de plaats, de dag en het uur van de verschijning.
----------
(1)<BWG 2016-12-22/40, art. 2, 046; Inwerkingtreding : 04-02-2017>
Art.461. In de oproeping staat dat de partijen en de personen die ze bijstaan, op het secretariaat van de Commissie van beroep ter plaatse inzage kunnen nemen van het dossier.
Art.462. Als de partijen conclusies willen indienen, dan zenden ze deze uiterlijk twee dagen vóór de verschijning aan de secretaris.
Art.463.De Commissie houdt zitting met gesloten deuren.
Ze hoort de verzoeker en "[1 het Agentschap]1" en kan elke bij de aanvraag betrokken persoon horen.
De verzoeker kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door zijn advocaat, zijn wettelijke vertegenwoordiger of door een andere daartoe speciaal gemachtigd persoon.
De administrateur-generaal of een daartoe aangewezen ambtenaar vertegenwoordigt "[1 het Agentschap]1" voor de Commissie van beroep.
----------
(1)<BWG 2016-12-22/40, art. 2, 046; Inwerkingtreding : 04-02-2017>
Art.464. De beslissingen vermelden :
1° de identiteit en de woonplaats van de verzoeker;
2° in voorkomend geval, de naam, voornaam, woonplaats en hoedanigheid van de personen die hem hebben vertegenwoordigd of bijgestaan;
3° de oproeping, de verschijning en het horen van de gehoorde personen;
4° in voorkomend geval, de indiening van conclusies;
5° de gronden en het beschikkend gedeelte van de beslissing;
6° de datum van de beslissing en de plaats waarop ze is uitgesproken, alsook de naam van de personen die beraadslaagd hebben.
De beslissingen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.
Art.465. De beslissingen worden binnen een termijn van acht kalenderdagen bij ter post aangetekende brief bekendgemaakt.
Art.466. Wanneer blijkt dat een materiële vergissing werd begaan, kan de Commissie van beroep haar beslissing rechtzetten binnen drie jaar na de bekendmaking ervan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een partij.
TITEL VI. - Algemene voorwaarden voor de erkenning van de diensten
HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen
Art.467.[1 § 1.]1 De erkenning wordt slechts verleend aan de diensten en structuren bedoeld in artikel 283, tweede lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek, als de volgende principes in acht genomen worden :
1° de zelfstandigheid en de keuzevrijheid van de persoon waarborgen;
2° de gehandicapte personen gelijke opnemingskansen bieden en, met name als opnemingsvoorwaarden, geen andere financiële bijdrage eisen dan die vastgesteld door de Regering;
3° de gehandicapte persoon een gepersonaliseerd project voorstellen dat beantwoordt aan zijn behoeften, bekwaamheden en verlangens;
4° de gehandicapte persoon en zijn omgeving zo veel mogelijk bij de besluitvorming betrekken;
5° kwalitatieve evaluaties verrichten waaraan de gehandicapte persoon, zijn omgeving en de diensten mogen deelnemen;
6° een geschikte infrastructuur en een bevoegd begeleidingspersoneel dat aan de behandelde handicap aangepast is, ter beschikking stellen van de gehandicapte persoon;
7° het personeel de kans bieden om mee te werken aan het educatieve project van de dienst en om voortgezette opleidingen te volgen;
8° de samenwerking tussen de diensten bevorderen en door een betere coördinatie streven naar een efficiëntere werking ervan;
9° de contacten met de buitenwereld bevoorrechten in het kader van een lokale samenwerking;
10° met de diensten van "AWIPH" samenwerken en zich aan zijn controle onderwerpen;
11° een boekhouding voeren die aan de richtlijnen van "AWIPH" beantwoordt;
12° aan de veiligheids- en hygiënenormen voldoen;
13° een huishoudelijk reglement aannemen dat de rechten van de gehandicapte personen waarborgt, hen meer autonomie biedt alsook een aan hun behoeften, bekwaamheden en verlangens aangepaste dienst. Dat reglement wordt meegedeeld aan de gehandicapte personen, hun wettelijke vertegenwoordigers en "AWIPH".
[1 § 2. De reglementaire normen van toepassing op de diensten erkend door het Agentschap op basis van Boek 5, Titels VII, XI, XII of XIII, betreffen het geheel van de diensten die zij begeleiden met uitsluiting van de gehandicapte personen gefinancierd door het "AVIQ" of de gehandicapte personen gefinancierd door een buitenlandse overheid al dan niet gesubsidieerd door het "AVIQ]1
----------
(1)
Art.468.[1 Artikel 467 is niet van toepassing op de begeleidingsdiensten bedoeld in Boek 5, Titel 7, Hoofdstuk 2]1[2 noch op de in Boek 5, Titel 7, Hoofdstuk X, bedoelde kenniscentra.]2
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 2, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BWG 2023-09-07/15, art. 4, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art.469.Onverminderd de artikelen 467, 468 en 471 is de erkenning van de diensten, centra of instellingen die over een telebewakingssysteem of een gelijksoortig systeem beschikken, onderworpen aan de volgende voorwaarden :
1° het systeem moet het meest geschikte middel zijn om de betrokken gehandicapte personen de veiligheid en de verzorgingskwaliteit te waarborgen die hun pathologie vereist;
2° beeldopname is verboden behalve voor therapeutische doeleinden;
3° het systeem mag slechts gebruikt worden met de instemming van de gehandicapte persoon of van diens wettelijke vertegenwoordiger. Zijn weigering is geen reden om hem uit de dienst, het centrum of de instelling te verwijderen.
Het beheerscomité wint het advies van de bevoegde Adviesraad in.
Een multidisciplinair comité, samengesteld uit drie door het beheerscomité aangewezen deskundigen onder wie één op de voordracht van de "Commission wallonne des Personnes handicapées", zorgt voor de ethische begeleiding en kan door elke betrokken persoon of inrichting aangezocht worden.HOOFDSTUK I/1. [1 - Specifieke bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 2, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 1. [1 - Inleidende bepaling]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 2, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 469/1.[1 Deze afdeling is van toepassing op de diensten bedoeld in het Tweede Deel, Boek V, Titel VII, hoofdstukken 1 tot 4, 7 en 9 [2 en 10]2, XI, XII, XII/1, XII/2.]1
----------
(1)
(2)
Onderafdeling 1. [1 - Dienstproject en doelstellingencontract]1
----------
(1)
Art. 469/2.[1 § 1. De diensten bedoeld in de titel van deze afdeling vestigen hun beheer op een dienstproject, uitgewerkt voor zes jaar, dat overeenstemt met het model opgenomen als bijlage 45/2. Dat dienstproject omvat het doelstellingencontract omschreven in artikel 469/3.
§ 2. In het geval van een administratieve entiteit bedoeld in artikel 469/ wordt er door de administratieve entiteit vastgesteld:
1° één enkel dienstproject, dat rekening houdt met de specificiteit van de behoeften en met de verwachtingen van de gebruikers, eigen aan elke dienst;
2° één enkel doelstellingencontract, opgesplitst in dienstverleningscatalogi-types per entiteit.
§ 3. Bij opname van een nieuwe dienst in een bestaande administratieve entiteit wordt het dienstproject ervan geïntegreerd in het project van deze entiteit, overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2.
[3 Deze administratieve entiteit past haar dienstverleningsproject uiterlijk één jaar na de datum van integratie van de nieuwe dienst dienovereenkomstig aan.]3
§ 4. De diensten of, in voorkomend geval, de administratieve entiteiten omschreven in artikel 469/4, delen hun dienstproject zes maanden voor aanvang van elke zesjarige termijn aan het Agentschap mee.
Het project bedoeld in lid 1 wordt ter advies voorgelegd aan de gebruikersraad.
§ 5. In afwijking van paragraaf 1 zijn de diensten bedoeld in hoofdstuk 7 van Titel VII die niet deel uitmaken van een administratieve entiteit verplicht tot een dienstproject volgens de nadere regels omschreven in artikel 831/12.
§ 6. In afwijking van paragraaf 1 zijn de diensten bedoeld in hoofdstuk 9 van Titel VII die niet deel uitmaken van een administratieve entiteit verplicht tot een dienstproject volgens de nadere regels omschreven in artikel 831/136.]1
[2 § 7. In afwijking van paragraaf 1 zijn de diensten bedoeld in hoofdstuk 2 van Titel VII die niet deel uitmaken van een administratieve entiteit en die uitsluitend voor één gespecialiseerde opdracht erkend zijn, verplicht tot een dienstproject volgens de nadere regels omschreven in artikel 577.]2
[3 § 8. In afwijking van paragraaf 1 moeten de in Titel VII, Hoofdstuk X, bedoelde diensten die geen deel uitmaken van een administratieve entiteit, voldoen aan een dienstverleningsproject overeenkomstig het model in bijlage 83/21.
§ 9. In afwijking van paragraaf 1 en met uitzondering van de diensten bedoeld in de paragrafen 5, 6, 7 en 8, dienen nieuwe diensten die hun eerste erkenning voor bepaalde tijd verkrijgen tijdens de periode van zes jaar, binnen zes maanden na het verkrijgen van hun eerste erkenning een dienstverleningsproject in volgens het model in bijlage 45/2. Het onderdeel met betrekking tot het doelstellingencontract moet echter uiterlijk één jaar na de datum van inwerkingtreding van de erkenning voor onbepaalde tijd worden voltooid. De looptijd van het eerste doelstellingencontract wordt vastgesteld overeenkomstig de bepaling van artikel 1394/19, lid 2.]3
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 2, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<BWG 2021-09-16/31, art. 3, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<BWG 2023-09-07/15, art. 6, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 469/3. [1 Onder "doelstellingencontract" wordt verstaan, een document waarbij de diensten dieper ingaan op de strategie die zij in de komende zes jaren willen ontplooien om de kwaliteit van de prestaties die zij aan hun gebruikers aanbieden te verbeteren en een dienstenaanbod voor te stellen die tegemoet komt aan de behoeften en uitdagingen waar de sector in de toekomst mee te maken zal hebben.
Het doelstellingencontract is coherent met:
1° het dienstproject in het kader waarvan het voorgelegd wordt;
2° de waarden die in het beheerscontract van het Agentschap zijn opgenomen;
3° de internationale aanbevelingen inzake inclusie en rechten van personen met een handicap, uitgebracht door de Raad van Europa en de Organisatie van de Verenigde Naties.
Het doelstellingencontract gaat in op de beoogde prioritaire doelstellingen en op de ingezette middelen.
Het doelstellingencontract houdt rekening met de levenskwaliteit, de kwaliteit van de prestaties, een preventiebeleid inzake mishandelingen en een beleid ter bevordering van goede behandelingen voor de gebruikers, hun gezin en hun mantelzorgers met oog voor openheid van de gemeenschap jegens personen met een handicap.
Voor elke doelstellingen wordt ingegaan op:
1° de middelen waarover de dienst beschikt en de middelen die deze nodig heeft;
2° de opvolging en de beoordeling van de resultaten;
3° de steun in voorkomend geval verleend door het Agentschap.
In dat verband, en met het oog op een bijdrage tot deze doelstellingen kan, volgens de nadere regels omschreven in artikel 474/4, § 1, een plan tot toevoeging aan de reserves, aangemaakt met de subsidies gestort door het Agentschap worden voorgesteld.
De directie van de dienst bereidt het doelstellingencontract voor door de raadpleging van het gezamenlijke dienstpersoneel te organiseren. Het wordt ondertekend door de directie of de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de betrokken juridische entiteit.
Binnen de zes maanden na indiening ervan bij het Agentschap kan laatstgenoemde verbeteringen van het doelstellingencontract vragen, indien dit niet is opgesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.
Als die termijn verstreken is, wordt het doelstellingencontract conform geacht.
Vanaf het indienen van het dienstproject bij het Agentschap en tijdens de zes jaren van uitvoering ervan kan de dienst verbeteringen aanbrengen als het Agentschap, vooraf bij schrijven ingelicht, daarmee instemt. Die instemming wordt binnen de drie maanden verleend, zoniet wordt zij geacht te zijn aangenomen.
Als het Agentschap vaststelt dat het doelstellingencontract in tegenspraak is met één of meerdere erkenningsnormen en als de dienst iedere wijziging in het contract weigert, kan het Agentschap de Minister één van de sancties bedoeld in artikel 475 voorstellen.]1
----------
(1)
Art. 469/4.[1 De diensten die binnen het kader van administratieve entiteiten werken, worden op het tijdstip van de evaluaties bedoeld in artikel 474 geconsolideerd.
Onder "administratieve entiteit" wordt de entiteit verstaan, bestaande uit [2 erschillende diensten]2, bedoeld in huidige afdeling, die afhankelijk zijn van éénzelfde inrichtende macht en die beheerd worden door een gemeenschappelijke algemene directie die instaat voor het dagelijkse beheer van al de door het Agentschap erkende diensten, zowel administratief, financieel als inzake personeelsaangelegenheden.
Het dagelijkse beheer omvat :
1° de effectieve bevoegdheid om dagelijks bevelen en richtlijnen te geven aan het personeel, met inbegrip van de administratieve pool die gemeenschappelijk is aan die diensten;
2° kunnen beschikken over de nodige middelen om de financiële lasten betreffende de dagelijkse werking van de betrokken diensten te kunnen dragen;
3° desgevallend, de verschillende directies binnen de entiteit coördineren.
Dit geheel van diensten met een erkenning van, een overeenkomst met of een machtiging door het Agentschap staat onder de leiding van een directiepersoneelslid met een arbeidsovereenkomst of in voorkomend geval aangewezen bij een benoemingsbesluit van de toezichthoudende overheid.
Met uitzondering van de diensten vervat in entiteiten die reeds door het Agentschap zijn erkend voor de inwerkingtreding van dit besluit en de diensten bedoeld in Titel VII, zijn de diensten die onder de hergroepering vallen gelegen op een maximumafstand van dertig kilometer, ofte op dertig minuten reisafstand van de plaats van de directiehoofdzetel en van de centralisatie van de administratieve gegevens nodig voor het dagelijks beheer.
Een administratieve entiteit legt een dienstproject voor die voorziet in een complementaire invulling van de noden waarop haar verschillende diensten die met een erkenning, een overeenkomst of een machtiging werken, ten voordele van de gebruikers ingaan.
De evaluaties bedoeld in artikel 474, evenals het dienstproject en het doelstellingencontract respectievelijk bedoeld in de artikelen 469/2 en 469/3 zijn van toepassing op de gezamenlijke administratieve entiteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 2, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<BWG 2021-09-16/31, art. 4, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK II. - Toekenningsprocedure
Art.470.[1 De aanvragen tot erkenning van de diensten, centra of instellingen worden per post of elektronisch aan het " AWIPH " gericht zodat de afzender over het bewijs en de datum van de verzending kan beschikken.]1
----------
(1)<BWG 2014-02-06/09, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.471. "AWIPH" richt binnen dertig dagen na de verzending van de erkenningsaanvraag een bericht van ontvangst van het dossier aan de aanvrager indien het volledig is. Als het dossier onvolledig is, brengt "AWIPH" de aanvrager volgens dezelfde procedure op de hoogte en wijst het hem tegelijkertijd op de ontbrekende stukken.
Art.472. "AWIPH" behandelt het dossier en het beheerscomité beslist binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het volledige dossier betreffende de erkenningsaanvraag.
Art.473. De erkenning wordt voor een onbepaalde duur verleend.
Als het gaat om een aanvraag voor de erkenning van een nieuwe dienst, wordt de erkenning verleend voor een periode van drie maanden tot hoogstens drie jaar. Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van het Beheerscomité.
HOOFDSTUK III. [1 ]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 3, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 1. [1 Algemene beginselen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 4, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.474.[1 § 1. Het Agentschap verricht de controle- en evaluatie-opdrachten.
Het Agentschap voert ze uit in het kader van een evaluatie over een periode van zes jaar, waarna:
1° de kwaliteit beoordeeld wordt van de prestaties aangeboden aan de gebruikers;
2° de conformiteit aan de reglementaire normen van artikel 285 van het decreetgevend deel van het wetboek beoordeeld wordt.
De ingangsdatum van deze evaluatie over zes jaar beantwoordt aan de verjaardag van de erkenning of van de machtiging tot tenlasteneming van de betrokken dienst. In het geval van een administratieve entiteit als bedoeld in artikel 469/4 is de in aanmerking komende verjaardag de dag van de dienst die in deze entiteit chronologisch het laatst erkend of gemachtigd is.
§ 2. Daarnaast voert het Agentschap een jaarlijkse financiële evaluatie door, waarna conclusies worden opgesteld met betrekking tot de controle over de aanwending van de subsidies toegekend voor ieder boekjaar.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 stemt de ingangsdatum van de evaluatie over zes jaar van een nieuwe, na de inwerkingtreding van dit besluit erkende dienst in een administratieve entiteit overeen met de startdatum van de evaluatie over zes jaar van de administratieve entiteit waar deze dienst van afhangt.]1
----------
(1)
Art. 474/1. [1 Zes maanden voor de evaluatie over zes jaar als bedoeld in artikel 474, § 1, en onverminderd artikel 315 van het decreetgevend deel van het Wetboek maken de diensten de documenten opgenomen in bijlage 45/1 aan het Agentschap over.]1
----------
(1)
Afdeling 2. [1 - Specifieke regels voor de controle op en de aanwending van de subsidies van het Agentschap]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 7, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 474/2.[1 Deze afdeling is van toepassing op de diensten bedoeld in het Tweede Deel, Boek V, Titel VII, hoofdstukken 1 tot 4, 7 en 9 [2 en 10]2, XI, XII, XII/1 en XII/2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 7, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<BWG 2023-09-07/15, art. 7, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 474/3.[1 § 1. In afwijking van artikel 474, § 2, verricht het Agentschap elke zes jaar een financiële evaluatie van de dienst en stelt het de conclusies op inzake de controle op de aanwending van de jaarlijks toegekende subsidies.
[2 De eerste financiële evaluatieperiode vangt aan op 1 januari 2019 en eindigt op 31 december 2024.]2
§ 2. Om de controle op de aanwending van de subsidies uit te voeren, worden de verschillende categorieën subsidies, toegekend door het Agentschap, over een periode van zes jaar opgeteld en samengevoegd.
§ 3. De subsidies worden overeenkomstig de subsidiegerechtigdheidscriteria, omschreven in de bijlagen 45/3 en 45/4, aangewend.
§ 4. Als het totaalbedrag van de in aanmerking komende lasten na aftrek van het bedrag van de financiële bijdragen, gestort door de gebruiker of diens wettelijke vertegenwoordiger, uitgezonderd de lasten bedoeld in artikel 531, lager is dan de subsidies, wordt het verschil teruggevorderd op het tijdstip waarop de aanwending van de subsidies door het Agentschap wordt gecontroleerd.]1
[2 § 5. Nieuwe diensten die na 1 januari 2019 worden erkend, worden opgenomen in de huidige financiële periode van zes jaar.]2
----------
(1)
(2)
Art. 474/4. [1 § 1. Maximum vijf percent van het totaalbedrag van de gezamenlijke subsidies bedoeld in artikel 474/3, § 1, waarvan het Agentschap jaarlijks kennis geeft, kunnen aan de reserve worden toegevoegd. Deze bedragen worden na afloop van de boekjaren aan reserve toegevoegd.
§ 2. De bedragen die aan de reserve worden toegewezen, overeenkomstig artikel 469/3, vormen een in aanmerking komende last als ze toegewezen worden overeenkomstig de doelstellingen en volgens het model bepaald bij het Agentschap in de planificatie worden opgenomen. Deze bedragen worden, in het kader van de doelstellingscontracten, door het Agentschap bevestigd. Zoniet worden deze bedragen door het Agentschap teruggevorderd.
§ 3. De betrokken bedragen worden na afloop van iedere zesjarige periode in de boeken opgenomen op een rekening nr. 133XX met als opschrift "Reserves voor het doelstellingencontract", waarop de bewegingen enkel toe te schrijven zijn aan dienovereenkomstige dotaties en opnames die overeenstemmen met de zaak waarvoor de reserve is aangelegd en op grond van een toewijzingsplan dat door het Agentschap is bevestigd.
De bedragen die daarmee overeenstemmen worden in de activa opgenomen, op een specifieke bankrekening onder de benaming "Doelstellingscontract".
Op het tijdstip van aanwending ervan worden de reserves opgenomen op de rekening "exploitatieopbrengsten" en op de rekening "kapitaalsubsidies" indien ze toegewezen worden aan een investering.
§ 4. De jaarlijkse intrest die de bankrekening opbrengt, wordt gelijkgesteld met de subsidies toegekend door het Agentschap en wordt aangewend overeenkomstig de regels bedoeld in artikel, 474/3, § 3.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 7, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 474/5. [1 § 1. In afwijking van het zesjarenbeginsel bedoeld in artikel 474/3, § 1, verricht het Agentschap jaarlijks een controle op de naleving van de kwantitatieve personeelsnormen.
Wordt deze norm niet nageleefd, dan wordt de subsidie teruggevorderd.
§ 2. De terugvordering van de subsidie bepaald in § 1 wordt verricht in verhouding tot het ontbrekend personeel, rekening houdend met de subsidiëringsparameters van het personeel, omschreven in hetzelfde Wetboek of, zoniet, door rekening te houden met de totale nettokost van een werknemer voor betrokken dienst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 7, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK IV. - Sancties
Art.475.[1 § 1. Wanneer één van de erkenningsvoorwaarden 4 niet wordt nageleefd, kan de Minister de duur van de erkenning tijdelijk intrekken, opschorten of beperken.
§ 2. De tijdelijke beperking van de erkenningsduur geschiedt via de toekenning door de Minister van een tijdelijke erkenning voor één tot drie jaar.
Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van de Minister.
§ 3. De opschorting van de erkenning houdt het verbod in om nieuwe personen met een handicap te begeleiden, op te volgen of op te nemen.
§ 4. De intrekking van de erkenning houdt in, dat de inrichtende macht en de directie voorafgaandelijk gehoord worden. Wordt de beslissing ingetrokken, dan licht het Agentschap voor de diensten die in de opvang of het verblijf van personen met een handicap voorzien, de burgemeester van de betrokken gemeente daarover in. Het Agentschap kan de medewerking vragen van iedere dienst om in de dringende begeleiding of overname te voorzien van personen met een handicap die uit een inrichting dienen te worden gezet.
§ 5. Bij sluiting van een dienst voor bijstand bij alledaagse activiteiten, ten gevolgde van een intrekking van erkenning, erkent het Agentschap een nieuwe dienst om de continuïteit te garanderen van de bijstand voor betrokken gerechtigden bij hun alledaagse taken.
§ 6. De beslissingen tot opschorting, beperking en intrekking worden aan de beheerder van de dienst of van de administratieve entiteit medegedeeld via aangetekend schrijven of bij deurwaardersexploot. Zij zijn onmiddellijk na hun kennisgeving uitvoerbaar.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 8, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
TITEL VII. - Thuiszorgvoorzieningen
HOOFDSTUK I. - Voor gehandicapte personen bestemde begeleidingdiensten bij opvang in een gezin
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.476.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° persoon : elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek voor wie besloten wordt tot de noodzakelijke begeleiding door een begeleidingdienst voor opvang in een gezin;
2° dienst : begeleidingdienst bij opvang in een gezin;
3° interveniënt : de werknemer van de dienst die tussenkomt in het proces tot begeleiding van de persoon;
4° onthaalpersoon : een persoon die thuis één of meer (maximum 4) personen opvangt volgens huisvestingsformules die hen een familiale levenswijze bezorgen;
5° administratieve entiteit : entiteit bestaande uit verschillende door "WIPH" erkende diensten die afhankelijk zijn van dezelfde inrichtende macht en beheerd worden door een gemeenschappelijke algemene directie die instaat voor het dagelijkse beheer van al die diensten, zowel administratief, financieel als inzake personeelsaangelegenheden;
6° tewerkstellingskadaster : personeelslijst opgemaakt door de dienst aan het einde van elk jaar volgens een model opgesteld door het Agentschap;
7° algemene diensten : de diensten die voor de gezamenlijke bevolking bestemd zijn en in het kader van hun dienstverstrekkingen aan de behoeften van de begeleide personen kunnen voldoen;
8° netwerk : afgezien van het gezin van de gehandicapte persoon, omvat het netwerk de naasten en vrienden, alsook de algemene of gespecialiseerde diensten waarop de persoon een beroep doet (met name gezinshulp, huisarts, bedrijf voor aangepast werk).
[1 9° Verbonden entiteit : de entiteit verbonden met een vereniging is de entiteit zoals omschreven in artikel 19, § 1, 4°, van het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen.]1
----------
(1)
Afdeling 2. - Opdrachten
Onderafdeling 1. - Opdrachten van de diensten
Art.477. De diensten vervullen de volgende opdrachten :
1° ze zoeken naar onthaalpersonen,en staan in voor hun evaluatie en accreditatie;
2° aan de gehandicapte personen stellen ze de onthaalpersoon voor die het best aan hun verwachtingen en behoeften beantwoordt, en aan de onthaalpersonen de persoon die het best in hun opvangproject kadert; ze zorgen ervoor dat de behoeften van de persoon stroken met het opvangproject;
3° ze werken een opvangproject uit in samenwerking met de betrokken onthaalpersonen de persoon en het netwerk;
4° ze begeleiden, informeren en steunen de onthaalpersonen in hun opdracht;
5° ze verlenen de persoon een geïndividualiseerde begeleiding vanaf de uitwerking van het opvangproject;
6° ze evalueren in hoever het inspelen op de behoeften van de personen afgestemd zijn op de opvangvoorwaarden;
7° ze bevorderen en steunen de dynamiek van de kwaliteit van de diensten die door de onthaalpersonen aangeboden worden;
8° ze vergemakkelijken het behoud en de ondersteuning van de banden tussen de persoon en zijn oorspronkelijk gezin;
9° ze vergewissen zich ervan dat de gepaste stelsels tot stand gebracht worden met het oog op de bescherming van de goederen van de persoon;
10° ze coördineren de partnerdiensten van het levensproject van de persoon.
Art.478. De dienst :
1° verstrekt de onthaalpersoon informatie betreffende de verwachtingen en doelstellingen van de dienst;
2° verstrekt de onthaalpersoon informatie over de beginselen en waarden vervat in boek 4 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, de overeenkomst van de VN over de Rechten van gehandicapte Personen en de Europese richtlijnen inzake de integratie en ondersteuning van de gehandicapte personen;
3° verzoekt om administratieve en psycho-sociale gegevens om de selectie van de onthaalpersoon te rechtvaardigen;
4° beoordeelt de veiligheids-, hygiëne- en confortvoorwaarden van de gezinswoningen;
5° identificeert de voornaamste krachten en behoeften van de opvangpersonen;
6° maakt een evaluatie op grond waarvan besloten wordt de accreditatie toe te kennen of te weigeren. Die beslissing, genomen door de dienst en gegrond op de voorwaarden vermeld in de artikelen 479 en 480, wordt meegedeeld binnen de maand die op de laatste evaluatie volgt. De accreditatie wordt voor onbepaalde duur toegekend. Ze wordt evenwel ingetrokken als de opvangpersoon niet meer voldoet aan één van de voorwaarden die in de artikelen 479 en 480 vastliggen.
Onderafdeling 2. - Opdrachten van de onthaalpersonen
Art.479. De onthaalpersonen moeten :
1° de persoon begeleiden, in zijn dagelijkse leven helpen, een woning bezorgen, waarbij met de steun van de dienst de doelstellingen van het opvangproject nagestreefd moeten worden;
2° de persoon diensten verstrekken in overeenkomst met de gezinscultuur van de onthaalpersoon;
3° bereikbaar zijn voor de dienst.
Art.480. De onthaalpersonen voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° minstens 21 jaar oud zijn;
2° niet samenwonen met de persoon, noch bloed- of aanverwant in de eerste graad van hem zijn;
3° een uittreksel uit het strafregister bezitten dat vrij is van veroordelingen tot correctionele straffen voor wanbedrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen;
4° de nodige voorwaarden inzake tijd en lokalen bieden bij de begeleiding van de personen;
5° actief en openlijk deelnemen aan de gesprekken met de dienst;
6° samenwerken met de algemene diensten en instellingen om het begeleidingsproject optimaal uit te voeren;
7° elke verzekering aangaan die nodig is om de opvangactiviteit te dekken;
8° de in artikel 494 bedoelde opvangovereenkomst ondertekenen;
9° positief beoordeeld worden door de dienst op basis van de criteria bedoeld in bijlage 55.
Afdeling 3. - Programmering
Art.481. Op voorstel van het beheerscomité bepaalt de Waalse Regering het aantal begeleidingdiensten bij onthaal in een gezin voor gehandicapten personen naar gelang van de begrotingsmiddelen en na kwalitatieve evaluatie van de projecten naar gelang van de behoeften.
Afdeling 4. - Erkenning
Onderafdeling 1. - Procedure
Art.482. De erkennningsaanvraag wordt per post aan "AWIPH" gericht. Ze gaat vergezeld van de volgende documenten en gegevens :
1° het project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele projecten uitgewerkt en opgevolgd worden;
2° de identiteit van de directeur van de dienst, zijn uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden (model 1), opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr. 905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionnele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt of tot criminele straffen, alsook de geschreven delegatie van bevoegdheden van de inrichtende macht bedoeld in artikel 505;
3° de identiteit van de bestuurders, alsook hun uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt of tot criminele straffen;
4° de identiteit van de leden van de algemene vergadering;
5° een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, alsmede het bewijs van nuttige ervaring bedoeld in bijlage 47;
6° als de dienst in de vorm van een VZW of stichting is opgericht, een afschrift van de gecoördineerde statuten;
7° het inschrijvingsnummer van de dienst bij de RSZ of bij de RDSZPPO en, voor de VZW's, het ondernemingsnummer;
8° bij omvorming, het advies, voor de particuliere sector, van de ondernemingsraad of van de bevoegde vakbondsafvaardiging of, voor de overheidssector, van het onderhandelings- of overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974 of van de representatieve werknemersorganisaties.
Art.483. § 1. "AWIPH" richt binnen dertig dagen na de verzending van de erkenningsaanvraag een bericht van ontvangst van het dossier aan de aanvrager indien het volledig is. Als het dossier onvolledig is, brengt "AWIPH" de aanvrager volgens dezelfde procedure op de hoogte en wijst het hem tegelijkertijd op de ontbrekende stukken.
§ 2. "AWIPH" behandelt het dossier en het beheerscomité beslist binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het volledige dossier betreffende de erkenningsaanvraag.
Art.484. De beslissing van "AWIPH" vermeldt :
1° de begindatum van de erkenning;
2° het minimumaantal individuele dossiers dat beheerd moet worden over een periode van één jaar, met name tussen 1 januari en 31 december.
De beslissing wordt per post aan de aanvrager medegedeeld.
Onderafdeling 2. - Theoretisch aantal begeleidingsuren en aantal individuele dossiers
Art.485. Het minimum aantal te begeleiden dossiers door de dienst wordt bepaald door het aantal voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) te vermenigvuldigen met 10. Het aldus verkregen aantal dossiers wordt afgerond naar de hogere eenheid.
Art.486. § 1. Het theoretische aantal voltijdsequivalenten dat voor begeleidingstaken aangesteld is (ETPa) wordt verkregen door het quotum voltijdse equivalenten personeelsleden buiten interventie (ETPhi) bedoeld in bijlage 48 van het totaalaantal theoretische voltijdsequivalenten (ETPt) af te trekken.
§ 2. Het theoretische totaalaantal voltijdsequivalenten (ETPt) wordt verkregen na opdeling van 85 % van de verleende toelage door de referentieschaal bij de gemiddelde anciënniteit van het personeel dat voor de dienst is aangesteld. Die schaal, bedoeld in bijlage 49, wordt vermeerderd met een coëfficiënt werkgeverslasten van 51,89 % voor de diensten georganiseerd door een private inrichtende macht en van 43,62 % voor de diensten georganiseerd door een openbare dienst.
§ 3. Voor de bestaande diensten wordt de gemiddelde anciënniteit berekend op basis van het laatste tewerkstellingskadaster waarover het Agentschap beschikt en voor de nieuwe diensten op basis van een naamlijst van het voorziene personeel. De gemiddelde anciënniteit wordt door "AWIPH" bepaald op basis van bewijsstukken.
Art.487. "AWIPH" bepaalt het minimumaantal dossiers dat jaarlijks ten laste genomen moet worden door een dienst die na 1 januari 2011 erkend zou worden.
Art.488. § 1. Als het gemiddeld aantal individuele dossiers, afgerond naar de hogere eenheid, na afloop van een eerste waarnemingsperiode van twee volle kalenderjaren volgend op het jaar van bekendmaking van dit hoofdstuk of van de erkenning van een nieuwe dienst, lager is dan het aantal bedoeld in artikel 484, worden het theoretisch aantal voltijdse equivalenten en het minimumaantal dossiers verhoudingsgewijs verminderd.
§ 2. De volgende waarnemingsperiodes duren drie jaar.
§ 3. De vermindering vindt plaats één jaar na de waarnemingsperiode.
Art.489. Het gemiddeld aantal dossiers wordt verkregen na optelling van het aantal dossiers in behandeling tijdens elk jaar van de waarnemingsperiode, gedeeld door het aantal jaren van diezelfde waarnemingsperiode.
Onderafdeling 3. - Voorwaarden
A. Algemene bepalingen
Art.490. Tijdens de duur van het project begeleiden de diensten de personen, de onthaalpersonen en het netwerk met inachtneming van de beginselen vermeld in artikel 264 van het decreetgevend deel van het Wetboek en in artikel 478.
Art.491. De begeleiding inzake gezinsopvang houdt rekening met de volgende beginselen :
1° bij particuliere toestanden en/of aanvragen van de persoon en/of zijn omgeving, met hem en de opvangpersonen een project uitwerken betreffende de sociaal-culturele omgeving van de betrokkenen, met inachtneming van zijn ideologische, filosofische of godsdienstige inzichten;
2° levenskwaliteit wordt nagestreefd naar gelang van het ritme van elke persoon;
3° het uitoefenen van rechten en plichten in verband met het burgerschap. Ze stelt de persoon in staat om keuzemogelijkheden uit te bouwen of te herstellen betreffende zijn welzijn en zijn relaties met anderman in het woningcomplex;
4° er wordt in netwerk en partnerschap gewerkt en de interne en externe coördinatievormen worden verstevigd via een overkoepelende benadering van de door de persoon ondervonden problemen;
5° binnen de gemeenschap wordt anders over de handicap nagedacht met het oog op de inschakeling van haar hulpbronnen en een begin van reflectie over nieuwe samenlevingsvormen;
6° er wordt telkens nagegaan of de algemene diensten kunnen bijdragen tot het tot stand komen van het project;
7° ze moet zich ervan vergewissen dat het begrip " thuis " een concrete vorm aanneemt binnen de woningen voor gezinsopvang;
8° het genereren, formuleren en uitwerken van collectieve oplossingen voor individuele behoeften.
B. Voorwaarden betreffende het dienstproject
Art.492.[1 De diensten baseren hun beheer op een dienstproject uitgewerkt volgens de nadere regels van artikel 469/2, § 1.]1
[1 ...]1
De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar [1 en maakt die evaluatie aan het Agentschap over tegen jaarlijks 30 juni.]1.
Alle interveniënten worden in kennis gesteld van het project, de bijwerkingen ervan en het jaarlijkse evaluatierapport over de activiteit van de dienst en kunnen daar steeds inzage van nemen.
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 9, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.493. De dienst wendt de middelen aan die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het project van de dienst.
C. Erkenningsvoorwaarden met betrekking tot de pedagogie
Art.494. Er wordt een schriftelijke opvangovereenkomst gesloten tussen de dienst, de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger en de opvangpersoon.
Art.495. De opvangovereenkomst bevat hoe dan ook de volgende gegevens :
1° de identiteit van de partijen;
2° de algemene doelstellingen van het opvangproject;
3° de bevestiging dat het begeleidingsproject inzake gezinsopvang uitgewerkt wordt in een samenwerkingsverband met de verschillende actoren (de persoon, desgevallend zijn wettelijke vertegenwoordiger, de dienst, de opvangpersoon) en dat de persoon en, desgevallend, zijn wettelijke vertegenwoordiger uitgenodigd zal worden om deel te nemen aan het evaluatieproces;
4° de begindatum van de overeenkomst;
5° het bedrag van de financiële tegemoetkoming van de persoon;
6° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de manier waarop de betaling wordt geregeld;
7° de modaliteiten voor de opzegging van de overeenkomst;
8° het adres van "AWIPH" waar klachten en bezwaren naartoe gestuurd kunnen worden.
Art.496. De persoon, zijn gezin, de opvangpersoon en, desgevallend, de wettelijke vertegenwoordiger van de persoon heeft te gelegener tijd recht op informatie over elk vraagstuk betreffende het opvangproject.
D. Voorwaarden betreffende het begeleidingsproject inzake gezinsopvang
Art.497. Het begeleidingsproject inzake gezinsopvang wordt uitgewerkt binnen drie maanden, te rekenen van de datum van opvang van de persoon en omvat minstens de volgende elementen :
1° een informatief luik betreffende de persoon en zijn vragen;
2° een evaluatief luik met :
a) de wijze waarop het begeleidingsproces inzake gezinsopvang zal verlopen rekening houdend met de vraag en de geïdentificeerde behoeften;
b) desgevallend, de algemene diensten die om samenwerking zullen worden verzocht;
3° een evaluatief luik betreffende de vragen en de actualisering van het begeleidingsproces inzake gezinsopvang.
Art.498. Het begeleidingsproces inzake gezinsopvang wordt ondertekend door de dienst en de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger.
Het maakt dan noodzakelijk deel uit van de opvangovereenkomst en gaat bij het dossier dat voor elke persoon door de dienst wordt bijhouden.
E. Voorwaarden betreffende de agenda van de dienst
Art.499. De dienst houdt een gecentraliseerde agenda van de dagelijkse activiteiten van de teamleden van de dienst die instaan voor de opvolging van de persoon bij de opvangpersoon.
F. Voorwaarden betreffende de kwalificaties en de opleiding van het personeel
Art.500. § 1. Het personeel van de dienst moet voldoen aan de kwalificatienormen bedoeld in bijlage 47.
§ 2. De dienst stelt de afschriften van de diploma's, getuigschriften en attesten ter beschikking van "AWIPH".
§ 3. De personeelsleden leggen voor hun indienstneming een uittreksel uit het strafregister van model 1 over dat is opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr. 905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionnele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen.
Art.501. § 1. Op grond van het project bedoeld in artikel 492 stelt de dienst een vormingsprogramma voor het personeel op voor minimum twee jaar.
Dat plan, opgemaakt na een bespreking met de betrokken actoren :
1° bepaalt de nagestreefde doelstellingen;
2° beschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel;
3° definieert de evaluatiecriteria, -modaliteiten en -periodiciteit voor die drie aspecten;
4° identificeert de permanente vormingsactiviteiten van minstens twee dagen per jaar waaraan de directeurs moeten deelnemen.
§ 2. Wat betreft het personeel van de diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsprogramma in de lijn van het vormingsprogramma dat werd uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië.
Art.502. De werknemers die tewerkgesteld waren in een dienst voor plaatsing in een gezin en die overeenkomstig dit hoofdstuk tewerkgesteld worden in een begeleidingsdienst bij opvangl in een gezin voldoen aan de minimale kwalificatie vereist voor de uitoefening van de begeleidingsfunctie of van de functie van administratief personeel bedoeld in bijlage 47.
Art.503. De werknemers die tewerkgesteld waren in een dienst voor plaatsing in een gezin en die overeenkomstig dit hoofdstuk aangeworven worden door een begeleidingsdienst bij onthaal in een gezin, behouden de bezoldiging gekoppeld aan de loonschaal en de andere geldelijke voordelen die op hen van toepassing waren voor hun aanwerving in de begeleidingsdienst voor woningen van het gezinstype. Hun bezoldiging is een last die in aanmerking genomen kan worden binnen de perken bedoeld in de bijlagen 50 en 51.
G. Voorwaarden betreffende de rechtspersoonlijkheid van de dienst
Art.504. De dienst wordt beheerd door een overheid of een instelling van openbaar nut, of door een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting.
Art.505. Wanneer de rechtspersoon in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk of stichting opgericht is,
1° mag deze voor meer dan 1/5 van zijn leden niet samengesteld zijn uit personeelsleden of opvangpersonen, noch uit personen die met hen aanverwant zijn tot de derde graad;
2° mag de Raad van bestuur, om elk belangenconflict en elke bron van machtsconflict te voorkomen, niet bestaan uit personen van hetzelfde gezin, echtgenoten, wettelijke samenwonenden en bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad, waarvan het aantal voor elk gezin hoger is dan een derde van het totaalaantal leden van de Raad van bestuur, noch uit personen die deel uitmaken van het personeel van de dienst.
H. Voorwaarden betreffende het beheer van de dienst
Art.506. § 1. De dienst vervult volgende voorwaarden :
1° hij is autonoom op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak en beschikt over een administratief beheer van dien aard dat hij zijn opdracht kan uitvoeren en dat "AWIPH" daarop controle kan uitoefenen. De technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie kan eventueel via de organisatie van een administratieve entiteit verkregen worden. Die entiteit staat in voor het dagelijkse beheer van al die diensten, zowel op administratief en financieel vlak als inzake personeelsaangelegenheden;
2° onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid of die van de directeur-generaal van de administratieve entiteit, het dagelijkse beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft :
a) de tenuitvoerlegging en opvolging van het dienstproject;
b) het personeelsbeheer;
c) het financieel beheer;
d) de toepassing van de geldende regelgevingen;
e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met "AWIPH".
§ 2. De directeur moet bovendien in staat zijn om de effectieve leiding van de dienst constant waar te nemen. Als hij afwezig is, moet een daartoe afgevaardigd personeelslid in staat zijn om de nodige maatregelen te treffen in geval van dringende noodzakelijkheid en om op zowel interne als externe aanvragen in te spelen.
§ 3. In geval van verzuim of onregelmatigheid in de uitvoering van de aan de directeur toegewezen opdracht, verzoekt "AWIPH" de inrichtende macht in een schrijven om de nodige maatregelen te treffen binnen de termijn die het bepaalt.
Als de maatregelen niet zijn genomen na afloop van die termijn, wendt "AWIPH" zich tot het Beheerscomité, dat zich overeenkomstig artikel 475 uitspreekt.
§ 4. Het dagelijkse beheer omvat :
a) de effectieve bevoegdheid om dagelijks bevelen en richtlijnen te geven aan het personeel, met inbegrip van de administratieve pool die gemeenschappelijk is aan die diensten;
b) kunnen beschikken over de nodige middelen om de financiële lasten betreffende de dagelijkse werking van de betrokken diensten te kunnen dragen;
c) desgevallend, de verschillende directies binnen de entiteit coördineren.
De leiding over dat geheel van door "AWIPH" erkende en gesubsidieerde diensten moet voltijds waargenomen worden en als dusdanig vastgelegd worden in de arbeidsovereenkomst of in het benoemingsbesluit.
De bij de hergroepering betrokken diensten moeten gevestigd zijn op een redelijke afstand van de plaats waar de hoofdzetel van de directie gevestigd is en waar de administratieve gegevens die voor het dagelijkse beheer nodig zijn geconcentreerd worden.
I. Voorwaarden betreffende het administratief en boekhoudkundig beheer
Art.507. De dienst legt op verzoek van "AWIPH" alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van zijn controle, met name de sociale balans zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans, de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, het tewerkstellingskadaster en het vormingsprogramma bedoeld in artikel 501.
Art.508. De dienst vermeldt de referentie van de door "AWIPH" verleende erkenning op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van de dienst uitgaan.
Art.509. Onverminderd de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen, worden de opschriften en nummers van voor de activiteit van de diensten geschikte rekeningen door "AWIPH" aan de diensten overgemaakt.
Art.510. De toelagen die door de overheden of door die overheden gesubsidieerde instellingen aan de diensten gestort worden, worden afgetrokken van de overeenstemmende lasten die op geldige wijze in het boekjaar geboekt worden. Er wordt slechts rekening gehouden met genoemde toelagen voor zover ze verleend worden ter dekking van de uitgaven die in aanmerking genomen worden voor de berekening van de toelage.
Art.511. De beginbalans van elke dienst wordt aan "AWIPH" voorgelegd binnen zes maanden na de bekendmaking van het uittreksel van hun erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad.
Art.512.[1 § 1. De jaarrekeningen van elke dienst worden aan het "AWIPH" overgemaakt uiterlijk 31 mei van het jaar na het boekjaar, samen met het rapport van een bedrijfsrevisor, wiens opdracht erin bestaat de rekeningen te certificeren en, in voorkomend geval, recht te zetten.
§ 2. Die rekeningen moeten ook vergezeld gaan van een volledige lijst van de verbonden entiteiten. De boekhouding van die entiteiten moet bovendien op verzoek ingekeken kunnen worden door de diensten van het "AWIPH".
§ 3. Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/36, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.513.[1 Indien verstrekkingen van een verbonden entiteit uitgaan, geven de verstrekkers hun aanwezigheid aan in het personeelsregister.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/36, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.514. De dienst moet kunnen bewijzen dat hij aan alle fiscale en sociale verplichtingen voldaan heeft.
J. Voorwaarden betreffende verzekeringen
Art.515. Voor elke begeleiding sluit de onthaalpersoon een polisverzekering ter dekking van zijn burgerlijke aansprakelijkheid of ter dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid van de personen jegens wie hij instaat voor alle schade die aan een persoon toegebracht wordt of door deze laatste veroorzaakt wordt.
K. Verplichtingen betreffende gebouwen en installaties
Art.516. De gebouwen en installaties, zowel die van de dienst als die welke door de onthaalpersonen ter beschikking van de personen gesteld worden, vertonen toegankelijkheidsvoorwaarden in verhouding tot de handicap van de personen.
Afdeling 5. - Subsidiëring
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.517. Binnen de perken van de budgettaire kredieten ontvangen de diensten :
1° een jaarlijkse toelage;
2° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit;
3° een bijzondere toelage om de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector te vereffenen;
4° een bijzondere toelage om te voldoen aan de bepalingen van het raamakkoord 2011-2012 betreffende de openbare non-profit sector.
Het totaalbedrag van de toelagen dat voortvloeit uit de bepalingen van dit hoofdstuk wordt verminderd met de tegenwaarde van het bedrag dat eventueel gestort wordt door het Tewerkstellingsfonds aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering als compensatie voor de subsidiëring van de vergoeding bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.
Onderafdeling 2. - Jaarlijkse toelage
Art.518.De jaarlijkse toelage dient ter dekking van :
1° de werkingslasten;
2° de lasten van het niet-educatieve en educatieve personeel waarvan de kwalificaties beantwoorden aan de vereiste titels bedoeld in bijlage 47.
[1 ...]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 10, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.519. Op grond van de programmering bepaald door de Waalse Regering in artikel 481 bepaalt het beheerscomité het bedrag van de toelage van de nieuwe diensten die het erkent.
Art.520. De jaarlijkse toelage wordt tijdens het bestemmingsjaar voortijdig vereffend bij maandelijkse afbetalingen.
De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen van de overheidsdiensten.
Onderafdeling 3. - Toeslag wegens geldelijke anciënniteit
Art.521.§ 1. Een toelagetoeslag [1 voor personeel]1 wordt verleend aan de diensten waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het bestemmingsjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan die bedoeld in artikel 486, § 3.
§ 2. De dienst bezorgt "AWIPH" aan het einde van elk bestemmingsjaar uiterlijk 31 maart een lijst van het personeel dat het gedurende dat jaar in dienst genomen en bezoldigd heeft. Die lijst wordt opgesteld overeenkomstig een model dat door "AWIPH" bepaald wordt.
De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de toelage, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen. Voor de personeelsleden die de dienst vóór die datum verlaten hebben, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de uittredingsdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen.
Om de gemiddelde geldelijke anciënniteit te bepalen, wordt het totaal van de gewogen anciënniteiten gedeeld door het totaal van de volumes van de bezoldigde dienstverstrekkingen. Het resultaat van de deling wordt vervolgens verminderd met een half jaar anciënniteit.
§ 3. De toeslag wordt toegekend naar rata van het theoretische aantal voltijdse equivalenten (ETPt), vermenigvuldigd met het verschil tussen de referentieloonschaal bedoeld in artikel 49 bij de vastgestelde anciënniteit en diezelfde loonschaal bij de gemiddelde anciënniteit van het personeel aangesteld bij de dienst na de eerste erkenning op grond van deze bepalingen.
----------
(1)<BWG 2015-07-02/27, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.522. Als de toeslag voor de eerste keer wordt toegekend, wordt hij automatisch voor het volgende jaar betaald.
Na afloop ervan verifieert "AWIPH" de gemiddelde anciënniteit van het personeel.
Als de anciënniteit kleiner of hoger is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de toeslag, wordt hij aangepast.
Onderafdeling 4. - Bijzondere toelage om de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector te vereffenen
Art.523. Een toelagetoeslag wordt verleend aan de diensten voor de financiering van de compenserende betrekkingen betreffende de toekenning van drie bijkomende jaarlijkse verlofdagen voor hun personeel. Overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Waalse Regering van 23 april 2009 betreffende de subsidiëring van de maatregelen van de driedelige overeenkomst voor de Waalse privé non-profit sector wordt een bijkomende toelage ook verleend aan de diensten voor de financiering van de loonsverhogingen die resulteren uit de valorisatie van de lastige uren gepresteerd door hun personeel.
Onderafdeling 5. - Bijzondere toelage om de vakbondspremies te financieren
Art.524. Binnen de perken de daartoe bestemde begroting stort het Agentschap namens de diensten op het fonds dat instaat voor de betaling van de vakbondspremies, een bedrag dat overeenstemt met het aantal werknemers die er in aanmerking voor kunnen komen, vermenigvuldigd met het bedrag van de vakbondspremie per werknemer.
Onderafdeling 6. - Bijzondere toelage om de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector te vereffenen
Art.525. § 1. "AWIPH" stort een specifieke toelage aan de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht voor de financiering van de compenserende betrekkingen betreffende de toekenning van bijkomende jaarlijkse verlofdagen voor werknemers die minstens 52 jaar oud zijn.
§ 2. Die bijkomende toelage die door "AWIPH" aan de diensten verleend wordt, bedraagt voor het geheel van de diensten jaarlijks globaal 1.611,64 euro.
§ 3. Het bedrag bedoeld in § 2 wordt aan spilindex 154,63 van 1 oktober 2010 gekoppeld.
Art.526. De diensten rechtvaardigen en verklaren op erewoord een aanwending van de bedragen bedoeld in artikel 536, § 2, voor bijkomende indienstnemingen.
Onderafdeling 7. [1 Controle op de toelagen]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 11, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.527.§ 1. Als het totaal van de begeleide dossiers lager is dan het aantal dossiers waarvoor de dienst erkend is, geeft "AWIPH" hem kennis van het bedrag dat ingevorderd moet worden overeenkomstig artikel 57 van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit.
Het bedrag wordt afgetrokken vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving.
§ 2. [1 [2 De nadere regels voor de controle op de aanwending van de toelagen zijn die bedoeld in de artikelen 474/3 tot 474/5.]2]1
§ 3. [2 ...]2
§ 4. [2 ...]2
----------
(1)<BWG 2014-05-15/36, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BWG 2019-04-25/55, art. 12, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.528.
Art.529. Na kennisgeving gaat "AWIPH" over tot de rechtzetting en de ambtshalve invordering van de toelagen verleend op grond van onjuiste aangiften of waarvan het gebruik ongerechtvaardigd blijkt te zijn.
Ze worden rechtgezet en ingevorderd tijdens de tweede maand na die van de kennisgeving en kunnen het voorwerp uitmaken van een aanzuiveringsplan.
De diensten beschikken over een termijn van dertig kalenderdagen, waarbij de postdatum bewijskracht heeft, om elke rechtzetting of invordering te betwisten waarvan kennis wordt gegeven overeenkomstig dit boek.
De diensten kunnen een aanvraag tot herziening van de toelage indienen binnen dertig kalenderdagen, te rekenen van de kennisneming van een gegeven dat het bedrag van de toelage betwist en waarvan zij geen weet hadden bij de kennisgeving ervan.
De dienst moet dan het bewijs leveren van de datum waarop hij kennis genomen heeft van bedoeld gegeven.
Afdeling 6. - Dagelijkse forfaitaire vergoeding
Art.530. Een dagelijkse forfaitaire toelage wordt toegekend aan de onthaalpersonen voor de aanwezigheidsdagen van de personen in hun woning.
Met de in het vorige lid bedoelde aanwezigheidsdagen worden gelijkgesteld, de verpleegdagen alsmede de verlofdagen gefinancierd door de onthaalpersoon en onder zijn verantwoordelijkheid.
Art.531. De aan de opvangpersoon toegekende dagelijkse forfaitaire toelage bestaat uit :
1° een tegemoetkoming van de persoon ter dekking van de algemene huisvestings-, onderhouds- en voedingskosten;
2° een tegemoetkoming van "AWIPH" ter dekking van de opvoedings-, begeleidings- en steunkosten.
Art.532. De tegemoetkoming van de persoon die gewoonlijke of verhoogde kinderbijslag ontvangt, met uitzondering van de gehandicapte persoon die 21 jaar oud was op 1 juli 1987 en die op die datum reeds kinderbijslag ontving, stemt overeen met het bedrag van de kinderbijslag die tot een dagelijkse basis teruggebracht wordt.
De tegemoetkoming van "AWIPH" bestemd om de opvoedings-, begeleidings- en steunkosten te dekken voor de in artikel 60, § 1, bedoelde personen bedraagt 20 euro per aanwezigheidsdag.
Art.533. De persoon die op 1 januari 2011 een tegemoetkoming van "AWIPH" genoot voor zijn opvang door een dienst voor plaatsing in een gezin, wordt geacht in aanmerking te komen voor een beslissing van "AWIPH" waarbij geconcludeerd wordt tot de noodzaak van een begeleiding door een begeleidingsdienst voor woningen van het gezinstype.
Art.534. § 1. De tegemoetkoming van de persoon die gewoonlijke of verhoogde kinderbijslag niet meer ontvangt, alsmede die van de gehandicapte persoon die 21 jaar oud was op 1 juli 1987 en die op die datum reeds kinderbijslag ontving, bedraagt 20 euro per aanwezigheidsdag.
§ 2. Als de persoon niet beroepsactief is en als het geheel van zijn inkomens, na aftrek van het gedeelte van 181,88 euro waarover hij mag beschikken, niet volstaat om zijn tegemoetkoming te betalen, wordt ze naar rato van de vastgestelde inkomens verminderd. Het verschil tussen de bedragen van de verminderde tegemoetkoming en van het in § 1 bedoeld bedrag wordt door het AWIPH gecompenseerd.
§ 3. Als de persoon beroepsactief is en als het geheel van zijn inkomens, na aftrek van de helft van zijn loon, zonder dat deze lager mag zijn dan het gedeelte van 181,88 euro per maand, niet volstaat om zijn tegemoetkoming te betalen, wordt ze naar rato van de vastgestelde inkomens verminderd. Het verschil tussen de bedragen van de verminderde tegemoetkoming en van het in § 1 bedoeld bedrag wordt door "AWIPH" gecompenseerd.
§ 4. De tegemoetkoming van "AWIPH" bestemd om de opvoedings-, begeleidings- en steunkosten te dekken voor de in § 1, bedoelde personen bedraagt 10 euro per aanwezigheidsdag voor de personen van categorie A, 15 euro voor de personen van categorie B of 20 euro voor de personen van categorie C; deze categorieën worden bepaald in bijlage 54.
§ 5. De in artikel 532 bedoelde tegemoetkomingen worden gekoppeld aan spilindex 151,60 op de datum van 1 oktober 2008.
Art.535. De tegemoetkoming van "AWIPH" wordt aan de dienst gestort, die ze aan de onthaalpersonen overschrijft.
Art.536. Met uitzondering van de bepalingen bedoeld in § 2 van dit artikel mag geen toeslag bovenop de tegemoetkoming van de personen vereist worden om de personeels- en werkingskosten van de dienst of de kosten voor het verblijf bij de onthaalpersoon te dekken.
De volgende kosten mogen boven de tegemoetkoming van de personen vereist worden, voor zover ze geen voorwerp uitmaken van een wettelijke of aanvullende tegemoetkoming :
1° de medische en farmaceutische kosten, na aftrek van de tegemoetkoming van de verzekeringsinstelling, met inbegrip van de specifieke kosten gebonden aan incontinentie;
2° de kosten voor technische hulpmiddelen, zoals orthesen, prothesen, rolstoelen en andere mechanische of elektrische hulpmiddelen.
Art.537. § 1. De vergoedingen voor de onthaalpersonen en de tegemoetkomingen van de personen worden berekend op grond van het aantal dagen bedoeld in artikel 530 en medegedeeld door de dienst aan de hand van het driemaandelijkse overzicht goedgekeurd door "AWIPH".
§ 2. De diensten dienen het behoorlijk aangevulde driemaandelijkse overzicht aan "AWIPH" te sturen binnen 50 dagen na afloop van het afgelopen kwartaal.
Behoudens overmacht wordt de niet-naleving van die termijn gestraft als volgt :
a) een boete gelijk aan 1/1000 van de jaarlijks te bekomen toelage per dag vertraging wordt toegepast;
b) onverminderd deze boete wordt een aanmaning bij ter post aangetekende brief opgestuurd, uiterlijk 21 dagen na de vertraging;
c) als het driemaandelijkse overzicht binnen 10 dagen na het verzenden van de aangetekende aanmaning niet binnen is, wordt de jaarlijkse toelage van de dienst bepaald op 90 % van het bedrag waarop hij tijdens het jaar voor het boekjaar aanspraak kon maken.
Art.538. De dienst stort de vergoedingen aan de onthaalpersonen uiterlijk op de 15de dag volgend op de maand waarvoor ze verschuldigd zijn.
"AWIPH" wordt ertoe gemachtigd om voorschotten te storten opdat de diensten de in het eerste lid bedoelde verplichtingen zouden kunnen vervullen.
Deze voorschotten worden aangepast op grond van het in artikel 537 bedoelde driemaandelijkse overzicht dat door de dienst bepaald worden en door "AWIPH" goedgekeurd wordt.
Afdeling 7. - Opvangbeleid
Art.539. § 1. Om in aanmerking te komen voor een gezinsopvang en voor een dienstbegeleiding moet de persoon in het bezit zijn van :
1° of de beslissing tot tussenkomst van "AWIPH" bedoeld in artikel 280 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek waarbij tot de noodzaak van een gezinsopvang besloten wordt;
2° of de voorlopige beslissing bedoeld in artikel 436;
3° of de beslissing van een bevoegde instelling van een ander deelgebied dat krachtens een samenwerkingsakkoord uitwerking mag hebben op het grondgebied van het Franstalige taalgebied.
§ 2. Als de dienst zich niet kan beroepen op één van de beslissingen bedoeld in § 1 en in afwachting van één van die beslissingen, mag hij tijdelijk een persoon toelaten die al een individuele aanvraag tot tussenkomst bij "AWIPH" heeft ingediend met het oog op een opname in een begeleidingsdienst inzake gezinsopvang, in een dagopvangdienst of in een residentiële dienst overeenkomstig de artikelen 413 en 420.
Bij die aanvraag wordt minstens één van de volgende stukken gevoegd :
a) een door een andere administratie afgegeven document op grond waarvan het bestaan van een handicap wordt bevestigd;
b) een beslissing die eerder door een provinciegouverneur is genomen op voorwaarde dat de dienst erkend is om het type handicap van de persoon ten laste te nemen;
c) een attest ingevuld door een pluridisciplinair team van een erkend centrum bedoeld in de artikelen 424 en 428.
De persoon beschikt over een termijn van drie maanden om de nodige multidisciplinaire gegevens te verstrekken.
De overlegging van één van de drie documenten bedoeld in § 2 loopt niet vooruit op de beslissing van "AWIPH".
Art.540. Het dossier van een persoon is het voorwerp van de boekhouding bedoeld in artikel 485 op de datum van opneming van die persoon in het opvanggezin.
Op dezelfde datum komt de opvangpersoon in aanmerking voor de opvangvergoedingen bedoeld in afdeling 6 van dit hoofdstuk.
Om in aanmerking te komen voor die boekhouding en opvangvergoedingen richt de dienst binnen drie dagen na de opneming van de persoon in het opvanggezin een opvangbericht aan het bevoegde gewestelijk bureau van "AWIPH".
De diensten beschikken over dezelfde termijn om de berichten betreffende de beëindiging van de opvang mede te delen.
Art.541.Voor elke opgenomen persoon beperkt de tussenkomst van "AWIPH" zich tot de financiering van de dienst en van de onthaalpersoon.
De persoon mag evenwel vragen dat de financieringen bedoeld in het eerste lid gecumuleerd worden met degene die voortvloeien uit :
1° de opname in een dagopvangdienst of door een bedrijf voor aangepast werk of een centrum voor beroepsopleiding;
2° zijn opname in kort verblijf;
3° een tegemoetkoming betreffende de inrichting van de woonplaats of uit een individuele hulpverlening.
[1 ...]1
"AWIPH" kan ook de cumulatie toelaten met een opname of een begeleiding door een andere structuur op grond van een bijzonder individueel project.
----------
(1)<BWG 2017-12-14/16, art. 2, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 8. - Controle
Art.542.[1 Onverminderd artikel 315 van het decreetgevende deel van het Wetboek delen de diensten, om het Agentschap in staat te stellen om de erkenningsvoorwaarden na te gaan, de documenten bedoeld in artikel 474/1 aan het Agentschap mee, volgens de daar bedoelde nadere regels.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 14, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.543. De opdracht van de inspectiediensten bestaat erin na te gaan of de erkenningsvoorwaarden en -normen nageleefd worden. Ze evalueren regelmatig de uitvoering van de dienstenprojecten. Daartoe evalueren ze in samenwerking met de diensten de werkmethodes, de kwaliteit van de diensten, de dienstverstrekkingen en het tot stand brengen van de begeleidingsprojecten. Ze gaan na of die begeleidingsprojecten bestaan en bijgewerkt worden.
De inspectiediensten zien toe op de inachtneming van de voorschriften inzake toekenning en aanwending van toelagen en inzake boekhoudkundige verplichtingen.
Art.544. De inspectiediensten vervullen bovendien een adviesfunctie ten opzichte van de diensten en de interveniëntenteams.
De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende inspecties worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en/of de vakbondsafvaardiging of het onderhandelings- en overlegcomité.
HOOFDSTUK II. [1 Begeleidingsdiensten]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 1. [1 - Begripsomschrijvingen]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.545.[1 oor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
2° het Agentschap : het "Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles" (Waals agentschap voor gezondheid, sociale bescherming, handicap en gezinnen)", bedoeld in artikel 2, § 1, van het decreetgevend Wetboek;
2° gebruiker: elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het decreetgevend deel van het Wetboek voor wie door het Agentschap besloten wordt tot de noodzakelijke begeleiding door een begeleidingdienst;
3° begeleidingsdienst : de dienst erkend door het Agentschap, krachtens dit hoofdstuk;
4° de begeleiding : de bijstand, de ondersteuning en de opvolging uitgevoerd door de begeleidingsdienst;
5° de begeleider : de werknemer van de dienst die tussenkomt in het proces tot begeleiding van de gebruiker;
6° de algemene diensten : de diensten die voor de gezamenlijke bevolking bestemd zijn en aan de specifieke behoeften van de gebruikers kunnen voldoen;
7° de netwerking : het werk dat zijn beslag vindt in:
a) het persoonlijk netwerk van de gebruiker en deze ertoe aanzet, om blijvend te werken aan de betrekkingen met zijn omgeving, om een zo open en gevarieerd mogelijk netwerk aan te maken;
b) het professioneel netwerk, bestaande uit sociale diensten en begeleiders;
8° partner : de natuurlijke of rechtspersoon van het netwerk, die actief is in het leefproject van de gebruiker of het dienstproject;
9° delegatie van bevoegdheden: geschreven document van de inrichtende macht waarbij de directeur van de begeleidingsdienst onder haar verantwoordelijkheid of onder die van de directeur-generaal van de administratieve entiteit ertoe gemachtigd wordt het beheer van de begeleidingsdienst waar te nemen, op zijn minst wat betreft de tenuitvoerlegging en de opvolging van het dienstproject, het beheer van het personeel, het financieel beheer, het afsluiten van overeenkomsten met schoolinrichtingen, de toepassing van de geldende regelgevingen, de vertegenwoordiging van de begeleidingsdienst in zijn betrekkingen met het Agentschap;
10° administratieve entiteit : het netwerk zoals bepaald in artikel 469/4, tweede lid;
11° verbonden entiteit : de entiteit verbonden aan een vereniging is de entiteit zoals omschreven in artikel 3:171, § 1, IV.A, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;
12° tewerkstellingskadaster : personeelslijst opgemaakt door de begeleidingsdienst aan het einde van elk jaar volgens een model opgesteld door het Agentschap;
13° het jonge kind: gebruiker die minder dan 8 jaar oud is;
14° de schoolgaande jongere: gebruiker van minstens zes en hoogstens achttien jaar oud of achttien jaar tot éénentwintig jaar zover hij voor de leeftijd van achttien jaar reeds in aanmerking is gekomen voor een begeleiding door een dienst of schoolgaand is;
15° volwassene: gebruiker die minstens 18 jaar oud is;
16° begeleidingsuur : prestatie-uur van het begeleidingspersoneel;
17° de schooluren : het tijdsbestek waarin de school de jongeren opvangt, middagpauze inbegrepen;
18° individueel overgangsplan: denkaanpak omschreven in artikel 4, § 1, 30°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;
19° inclusieve en nuttige taak: de taak met een meerwaarde voor de samenleving en het personeel, die zich in de gemeenschap afspeelt en die de gebruikers met de bevolking in contact brengt.]1
----------
(1)
Afdeling 2. [1 - Algemene beginselen en opdrachten van de begeleidingsdiensten]1
----------
(1)
Art.546.[1 De begeleiding bestaat erin, met inachtneming van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, van de beginselen verwoord in artikel 264 van het decreetgevend Wetboek en in de artikelen 547 tot 55, de actieve en gepersonaliseerde deelname van de gebruikers aan de verwezenlijking van hun leefproject en de ontwikkeling van hun burgerschap in hun leefomgeving te begunstigen.
Deze actieve en gepersonaliseerde deelname, bedoeld in lid 1, berust op de mobilisatie, de erkenning en de waardering van de competenties of de ontplooiing van de gebruiker.
De doelstelling bedoeld in lid 1 kan op verschillende vlakken worden nagestreefd, op gezinsvlak, op sociaal, sportief, cultureel, schoolvlak, in het beroepsleven, de opleiding, de gezondheid en de ontspanning.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.547.[1 Bij de begeleiding worden de volgende beginselen in acht genomen, namelijk:
1° levenskwaliteit wordt nagestreefd naar gelang van het ritme van elke persoon;
2° de potentialiteiten van de gebruiker en diens entourage worden positief gebruikt en dragen bij tot het stimuleren van een zelfstandig leven van de gebruiker;
3° het uitoefenen van rechten en plichten in verband met het burgerschap wordt bevorderd;
4° er wordt gehandeld op verschillende plaatsen in associatie met verschillende actoren, en met partnerschap voor ogen;
5° er wordt in netwerk gewerkt en de interne en externe coördinatievormen worden verstevigd via een overkoepelende benadering van de door de gebruiker ondervonden problemen;
6° binnen de gemeenschap wordt anders over de handicap nagedacht met het oog op de inschakeling van al haar hulpbronnen en een begin van reflectie over nieuwe samenlevingsvormen en dienovereenkomstige bijdrage aan de inclusie van gehandicapte personen in de samenleving;
7° vanuit de aanvragen van de persoon zelf of, indien ze ze zelf niet kan uiten, diens ouders, wettelijke vertegenwoordigers of diens entourage, met de betrokken persoon en eventueel met de personen die geholpen hebben bij het uiten van de aanvragen wordt een begeleidingsproject uitgewerkt dat overeenstemt met zijn behoeften en waarbij rekening gehouden wordt met sociaal-culturele en familiale bakens van de persoon, met respect voor zijn ideologische, filosofische of religieuze opvattingen en de democratische waarden;
8° er wordt telkens nagegaan of de algemene diensten kunnen bijdragen tot het tot stand komen van het leefproject;
9° respect voor het privé-leven, de onafhankelijkheid en de vrijheid van keuze van de gebruiker en/of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden gewaarborgd;
10° de begeleiding staat volledig los van het feit of de gebruiker of diens wettelijke vertegenwoordiger aansluit bij één of andere groepering;
11° de begeleiding bij een opname van een jongere op schoolgerechtigde leeftijd staat volledig los van diens inschrijving in één welbepaalde school;
12° er wordt in de gelijkheid van de gehandicapte personen voorzien, in verband met de kerntaken van de dienst;
13° de diensten verstrekken de gebruiker informatie en verlenen hem geïndividualiseerde steun in coördinatie met zijn netwerk zodat de verschillende ondernomen begeleidingsactiviteiten zinvol en samenhangend worden gemaakt.]1
----------
(1)
Art.548.[1 De wijze waarop de begeleidingsdienst intervenieert beantwoordt aan:
1° een individueel pad;
2° een collectief pad;
3° een pad "gemeenschapsleven]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.549.[1 Het individuele pad bedoeld in artikel 548, 1°, bestaat erin de gebruiker te ondersteunen in de formulering, de uitwerking en de concretisering van het leefproject en in het voorzien in diens noden via geïndividualiseerde antwoorden.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.550.[1 Het collectieve pad bedoeld in artikel 548, 2°, bestaat in het genereren, formuleren en uitwerken van collectieve oplossingen voor individuele behoeften.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.551.[1 Het pad "gemeenschapsleven", bedoeld in artikel 548, 3°, bestaat erin, in een dynamisch en participatief netwerk van de verschillende actoren die in het leven van de gebruiker een rol spelen:
1° samenwerkingen in te voeren met de overheden en de algemene diensten, ze te sensibiliseren voor inclusie en ze in te lichten over de specifieke rechten en behoeften van de gehandicapte persoon;
2° competenties en persoonlijke energiebronnen op lange termijn, die de inclusie van gehandicapte personen bevorderen, te bewerkstelligen voor de actoren die in het leven van de gebruiker kunnen ingrijpen.
De begeleidingsdiensten ontwikkelen met name:
1° het aanspreken van groepen en personen die bereid zijn om zich in te zetten voor het participatieproces van de gebruikers in het sociale leven;
2° de sensibilisering van iedere persoon die in relatie staat tot de gehandicapte persoon, voor de handicap en de begeleidingspraktijken bij een professioneel publiek;
3° de coördinaties en de partnerschappen tussen de algemene diensten, de verenigingen en de overheden.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 3. [1 - Types begeleidingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 1. [1 - Begeleiding van jonge kinderen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.552.[1 De begeleiding van jonge kinderen:
1° gebeurt vroegtijdig en voorziet in educatieve bijstand via, voornamelijk individuele, tussenkomsten die hoofdzakelijk in hun leefomgeving plaatsvinden;
2° bezorgt de familie, soms van voor de geboorte, en de leefomgeving van de gebruiker, een educatieve, sociale en psychologische bijstand om deze kinderen in staat te stellen om de moeilijkheden wegens hun handicap op te lossen en zo de optimale ontwikkeling van het kind in zijn leefomgeving te bevorderen.
De begeleidingsdienst kan collectieve acties of een gemeenschappelijk werk ontplooien met het oog, met name, op de vorming en de informatie van ouders en de verschillende leefomgevingen van de gebruiker.]1
----------
(1)
Art.553.[1 Het individuele pad bedoeld in artikel 548, 1°, beantwoordt minstens aan vijftig percent van het totaal aantal afgewerkte begeleidingsuren.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. [1 - Begeleiding van schoolgaande jongeren]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.554.[1 De begeleiding van schoolgaande jongeren kan educatieve, sociale, psychologische aspecten omvatten.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.555.[1 De begeleiding van schoolgaande jongeren gebeurt in samenwerking met het gezin van de gebruiker en is ingebed in de doelstelling van diens deelname in het gezinsleven en het sociale leven.]1
----------
(1)
Art.556.[1 De begeleiding werkt de participatie van de gebruiker in zijn gewone leefomgevingen in de hand en bevordert diens competenties, diens zelfstandigheid en diens persoonlijke ontplooiing.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.557.[1 De begeleidingsdienst zet de gebruiker ertoe aan, een net van relaties te ontwikkelen en zijn maatschappelijke ervaringen te verbreden.
De begeleiding strekt ertoe, de potentialiteiten van de gebruiker uit te breiden en diens persoonlijke energiebronnen te laten ontplooiien in zijn interacties met diens sociale omgeving. Deze vorm van begeleiding kadert volledig in het begeleidingsproject van de gebruiker. Er wordt gestreefd naar een participatie van de gebruiker.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.558.[1 Het individuele pad bedoeld in artikel 548, 1°, beantwoordt minstens aan vijftig percent van het totaal aantal afgewerkte begeleidingsuren.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 3. [1 - Begeleiding van volwassenen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.559.[1 Voor de begeleiding van volwassenen is de begeleidingsdienst een plaats:
1° waar naar de vraag geluisterd wordt, erover geïnformeerd wordt en verduidelijkingen gegeven worden;
2° waar gestreefd wordt naar acties waarin, in overleg met de gebruiker, doorverwezen wordt naar gepastere antwoorden;
3° waar preventieve acties inzake handicap ontwikkeld worden, overeenkomstig boek 4 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
4° waar andere algemene diensten of verenigingen geïnformeerd en gesensibiliseerd worden;
5° waar gezorgd wordt voor een participatie in het sterker maken van de capaciteiten en competenties van de gebruikers.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.560.[1 et individuele pad bedoeld in artikel 548, 1°, beantwoordt minstens aan vijftig percent van het totaal aantal afgewerkte begeleidingsuren.]1
----------
(1)
Onderafdeling 4. [1 - Begeleiding voor gespecialiseerde taken]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.561.[1 De begeleidingsdiensten kunnen, als aanvulling op de kerntaken bedoeld in de onderafdelingen 1 tot 3, dan wel uitsluitend, voorzien in volgende gespecialiseerde taken:
1° activiteiten ter bevordering van burgerschap;
2° wat te doen als de ouder(s) weg komt (komen) te vallen;
3° begeleid wonen;
4° de overgang van het schoolleven naar het actieve leven;
5° iedere vernieuwende activiteit die inspeelt op de behoeften van gehandicapte personen, met inachtneming van de beginselen verwoord in dit hoofdstuk.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.562.[1 § 1. De begeleidingsdienst die erkend wordt voor gespecialiseerde taken inzake activiteiten ter bevordering van burgerschap heeft tot de taak om volwassenen met beperkte capaciteiten inzake werkkansen de kans te bieden om hun competenties in te zetten en alles wat ze hebben aangeleerd in stand te houden via een inclusieve en nuttige taak die verricht wordt in de vorm van een dienstverlening of het voortbrengen van goederen ten behoeve van een derde die niet uit de winstgevende sector komt.
§ 2. Activiteiten ter bevordering van burgerschap kunnen ter plaatse verricht worden door de begeleidingsdienst zelf of via de begeleiding van één of meerdere gebruikers bij een partner.
Activiteiten ter bevordering van burgerschap dragen tot het welzijn van andere individuen of van de gemeenschap in haar geheel.]1
----------
(1)
Art.563.[1 Om de opdracht bedoeld in artikel 562 uit te voeren, zorgt de begeleidingsdienst ervoor:
1° dat een onderhoud met de gebruiker plaatsvindt en diens vragen onderzocht worden;
2° dat de potentiële opvangplaatsen gesensibiliseerd worden voor vrijwilligerswerk door gehandicapte personen;
3° dat de zelfstandigheid en de ontwikkeling van de competenties van de gebruiker, nodig voor het doen van burgerschapsontwikkelende activiteiten, gemaximaliseerd worden;
4° dat de gebruikers begeleid worden in hun zoektocht naar of het uitvoeren van burgerschapsontwikkelende activiteiten;
5° dat hij zich aanpast aan de competenties en de noden van elkeen en in voorkomend geval materiële aanpassingen voorstelt;
6° dat de vrije, vrijwillige en kosteloze participatie van de gebruikers aan deze activiteiten georganiseerd worden;
7° dat gewaakt wordt over het welzijn van de gebruikers en hun persoonlijke ontplooiing in de activiteit;
8° dat er voorzien wordt in een aangepaste omkadering van de gebruikers in de loop van de activiteiten.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.564.[1 De begeleidingsdienst die erkend wordt voor gespecialiseerde taken "wegvallen van de ouder(s)" heeft, over het gehele Franstalige grondgebied, tot taak, de uitvoering van preventieve, ondersteunende, opleidende en coördinerende acties bij de gebruikers, bij hun gezin en bij professionele interveniënten met als doel de instandhouding van de levenskwaliteit en hun rechten na het overlijden van de ouders en vanaf de leeftijd van achttien jaar, zonder beperking in de tijd.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.565.[1 Om de opdracht als bedoeld in artikel 564 uit te voeren, zorgt de begeleidingsdienst ervoor:
1° dat de gezinnen van de gebruikers en de diensten geïnformeerd, gesensibiliseerd en begeleid worden zodat zij de nodige schikkingen kunnen treffen voor wat te doen valt als de ouders komen te sterven;
2° dat de algemene en gespecialiseerde diensten geïnformeerd en gesensibiliseerd worden over het aanbod aan dienstverleningen;
3° dat rondetafelgesprekken of intervisies georganiseerd worden over concrete situaties waarmee de gebruikers en de diensten geconfronteerd kunnen worden;
4° dat gespecialiseerde diensten gevormd worden op specifieke onderwerpen in de thematiek "wat te doen als de ouders wegvallen";
5° dat er een begeleidingscontract met het gezin van de gebruiker wordt opgesteld;
6° dat er veranderingen doorgevoerd worden die een verbetering kunnen bewerkstelligen in de toestand van de gebruiker en die diens belangen kunnen vrijwaren;
7° dat de levenskwaliteit van de gebruiker regelmatig wordt beoordeeld via jaarlijkse uitwisselingen met laatstgenoemde, met de referenten en de leden van de persoonlijke of professionele kring van de gebruiker;
8° dat er bemiddelingen en verzoeningsgesprekken met de betrokken algemene of gespecialiseerde diensten georganiseerd worden als dit nodig blijkt.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.566.[1 De begeleidingsdienst die erkend is voor gespecialiseerde taken in het begeleid wonen heeft als taak, de volwassene te ondersteunen in diens verlangen naar de nodige zelfredzaamheid die hem zal toelaten in een individuele of gemeenschapswoning te leven, met name via de uitvoering van:
1° activiteiten waarbij de gebruiker individueel bijleert en persoonlijk en individueel begeleid wordt in concrete acties die verband houden met zelfredzaamheid bij het wonen;
2° prestaties waarbij een groep gebruikers collectief bijleert zodat ingespeeld kan worden op gemeenschappelijke individueel aan te leren zaken die in de begeleidingsprojecten nader worden bepaald;
3° activiteiten waarbij iedere belanghebbende informatie krijgt over de voorgestelde activiteiten waarmee de begeleidingsdienst sensibiliseert over de zelfredzaamheid van gehandicapte persoon bij het wonen;
4° activiteiten ter coördinatie en ontwikkeling van het net met partners van de begeleidingsdienst over onderwerpen die verband houden met zelfredzaamheid bij het wonen;
5° het testen van zelfstandig leven, waarbij de gebruiker de kans krijgt bewust te worden van de praktische aspecten van dat zelfstandig leven.
Betreffende 5° bevat de test minstens één nacht in een woning die daartoe dient.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.567.[1 Om de opdracht als bedoeld in artikel 566 uit te voeren, zorgt de begeleidingsdienst ervoor:
1° dat de gebruiker een alternatieve individuele of gemeenschappelijke woonwijze voorgesteld krijgt die afgestemd is op het door hem reeds afgelegde leeftraject;
2° dat de zaken waar de gebruiker goed in is en zijn persoonlijke energiebronnen beoordeeld worden;
3° dat er op aangepaste wijze ingespeeld wordt op de behoefte en de vraag van de gebruiker, voor zover mogelijk door de begeleidingsdienst;
4° dat de zelfbeschikking en de ontwikkeling van de competenties van de gebruiker in zake zelfredzaam wonen gemaximaliseerd worden en dat de transitie naar een andere dienst op het geschikte tijdstip gewaarborgd wordt;
5° dat de informatie-overdracht naar de partners die de zorg zullen overnemen in overeenstemming met de gebruiker duidelijk gemaakt en verzekerd wordt;
6° dat de gezinnen geïnformeerd worden om ze gerust te stellen en ernaar te trachten, ze te winnen voor en te laten meewerken aan een zelfredzaam levensproject voor de gebruiker;
7° dat er belangstelling opgewekt wordt voor vernieuwende initiatieven inzake woonformules.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.568.[1 De begeleidingsdienst die erkend is voor gespecialiseerde opdrachten in de overgang van het schoolleven naar het actieve leven heeft als taak, de gebruiker van veertien tot vijfentwintig jaar de weg te wijzen en hem te begeleiden in de opstart van een persoonlijk levensproject op korte, middellange of lange termijn.
De begeleidingsdienst bevordert de inclusie van de gebruiker in de samenleving via het uitvoeren van een individuele opvolging, individuele of collectieve activiteiten, informatie-activiteiten of coördinatie-activiteiten van partners.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.569.[1 Om de opdracht als bedoeld in artikel 568 uit te voeren, zorgt de begeleidingsdienst ervoor:
1° dat er gereageerd wordt bij de gebruikers en de partners die een vraag hebben geuit ten overstaan van de begeleidingsdienst;
2° dat de toegang van de gebruiker tot menselijke inzet en materiële middelen voor een zelfstandig volwassen leven vlot verloopt;
3° dat het traject dat de gebruiker aflegt van het schoolleven naar het volwassen leven een ononderbroken verloop kent;
4° dat de informatie-overdracht naar de partners die de zorg zullen overnemen in overeenstemming met de gebruiker duidelijk gemaakt en verzekerd wordt;
5° dat prioritair rekening gehouden wordt met de keuzes en het ritme van de gebruiker en, zover mogelijk, van diens gezin;
6° dat naar zelfbeschikking en naar betrokkenheid van de gebruiker van zijn transitieproject gestreefd wordt;
7° streeft naar de participatie en maatschappelijke ontwikkeling van de gebruiker;
8° dat er een algemene houding van overleg tussen de gebruiker en de partners wordt aangenomen en bevorderd;
9° dat de gebruiker en zijn gezin verschillende oplossingen kunnen uitproberen en dat ze begeleid worden in hun vraagstellingen en keuzes;
10° dat er, als de gebruiker school loopt, over gewaakt wordt dat zijn levensproject samenhang vertoont door overleg met het pedagogisch schoolteam en het PMS-team, die samen het individueel transitieplan uitvoeren.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 4. [1 - Ondersteuning van het schoolbezoek]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.570.[1 De begeleidingsdienst kan in een residuele en gerichte gespecialiseerde ondersteuning voorzien voor de werking van de schoolinrichting in haar verhouding tot de gebruikers wiens schoolbezoek in het gewone onderwijs bemoeilijkt wordt wegens zijn handicap.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.571.[1 De begeleiding vult de rol, de opdrachten en de taken die voor de school zijn weggelegd, niet in.]1
----------
(1)
Art.572.[1 De diversiteit van de vormen van ondersteuning van het schoolbezoek hangt af van de handicapsituatie, van de behoeften van elke gebruiker, van de keuzes van de ouders en van de beschikbare middelen.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.573.[1 De ondersteuningsacties kaderen in een globaal handelen, waarbij elke interveniënt met zijn specifieke competenties bijdraagt tot een bijzondere kennis van de gebruiker en waarbij de coördinatie van deze verschillende inbrengen voor een samenhangende en collegiale multi-disciplinaire opvolging zorgt.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.574.[1 n de ondersteuning die de gebruiker tijdens de schooltijd van de begeleidingsdienst krijgt wordt bij voorkeur op school of, in functie van de zich afspelende situatie, op verschillende plaatsen voorzien.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.575.[1 De ondersteuning die de gebruiker tijdens de schooltijd van de begeleidingsdienst krijgt, vindt zijn beslag overeenkomstig de nadere regels van het samenwerkingsakkoord van 10 oktober tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest inzake de steun voor schoolintegratie ten gunste van jongeren met een handicap.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 5. [1 - Erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 1. [1 - Erkenningsvoorwaarden]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.576.[1 Het begeleidingswerk van de begunstigden wordt verricht overeenkomstig de in afdeling 2 uiteengezette actielijnen, taken en beginselen.]1
----------
(1)
Art.577.[1 § 1. De begeleidingsdiensten die uitsluitend voor één enkele gespecialiseerde opdracht worden erkend en die geen deel uitmaken van een administratieve entiteit stellen in samenwerking met de directeur en het begeleidingspersoneel een dienstproject voor zes jaar op aan de hand van het schema in bijlage 59.
§ 2. Het dienstproject en de bijwerkingen ervan worden ter beschikking gesteld van alle personeelsleden van de begeleidingsdienst en, voor de ondersteunende diensten waarvoor de verplichting tot instelling van een overleg- of overlegorgaan geldt, van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis van een dergelijk orgaan, van de vakbondsafvaardiging.]1
----------
(1)
Art.578.[1 § 1. De begeleidingsdienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar.
Aan het einde van elk kalenderjaar dient de begeleidingsdienst uiterlijk op 30 juni van het daaropvolgende jaar een jaarlijks activiteitenverslag in bij het Agentschap, volgens het door het Agentschap verstrekte model.
§ 2. Het jaarlijkse activiteitenverslag van de begeleidingsdienst wordt aan alle leden van de begeleidingsdienst, de gebruikers of hun wettelijke vertegenwoordigers bekend gemaakt en ter beschikking gesteld.
§ 3. De begeleidingsdienst verricht kwalitatieve evaluaties waaraan de gehandicapte persoon, zijn naasten en de diensten mogen deelnemen.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.579.[1 De begeleidingsdienst wendt de middelen aan die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het dienstproject.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.580.[1 Er wordt schriftelijk een begeleidingscontract gesloten tussen de begeleidingsdienst, de jongere of, in voorkomend geval, diens wettelijke vertegenwoordiger.
Als de gebruiker minstens veertien jaar oud is, wordt zijn schriftelijke instemming vereist. Indien hij dit niet kan geven, is de instemming van de ouders of de wettelijke vertegenwoordigers vereist.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.581.[1 Het begeleidingscontract vermeldt:
1° de identiteit van de partijen;
2° de algemene doelstellingen van het begeleidingswerk;
3° de verklaring dat een begeleidingsproject wordt ontwikkeld door de begeleidingsdienst in samenwerking met de gebruiker of, in voorkomend geval, zijn gezin en andere partijen die zijn uitgenodigd om mee te werken aan het begeleidingsproject.
4° de begin- en einddatum van het begeleidingscontract;
5° de uitdrukkelijke melding dat de gebruiker of diens gezin verzocht worden deel te nemen aan het evaluatieproces van de begeleiding;
6° het bedrag van de bijdrage;
7° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de wijze waarop de betaling wordt geregeld;
8° de modaliteiten voor de opzegging van de overeenkomst;
9° de procedure voor het interne beheer van eventuele klachten alsook het adres van het Agentschap waaraan de gebruiker en zijn gezin opmerkingen, klachten of bezwaren kan richten;
10° de modaliteiten voor de raadpleging van het dossier als bedoeld in artikel 584, lid 6.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.582.[1 De gebruiker of diens wettelijke vertegenwoordiger heeft te gelegener tijd recht op informatie over elk vraagstuk betreffende het begeleidingswerk.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.583.[1 Het in artikel 581, 3°, bedoelde begeleidingsproject wordt binnen drie maanden na de toelating van de gebruiker opgesteld, rekening houdend met het dienstsproject, en vermeldt de duur van het project, de wijze waarop het wordt geëvalueerd en de middelen die worden ingezet voor de bijwerking ervan.
Het begeleidingsproject bestaat uit de drie volgende luiken:
1° een informatief luik betreffende de gebruiker en zijn vragen;
2° een projectief luik met hoe dan ook :
a) de door de gebruiker of zijn naasten geformuleerde verzoeken;
b) de wijze waarop het begeleidingsproces zal verlopen rekening houdende met de vragen en de geïdentificeerde behoeften;
c) de algemene diensten die om samenwerking zullen worden verzocht;
3° een evaluatief luik met :
a) de methode voor evaluatie en bijwerking van het project om toezicht te houden op het begeleidingsproces;
b) de instrumenten voor de analyses en de actualisering van het project om te kunnen nagaan of het inspeelt op de behoeften en beantwoordt aan de doelstellingen van het project;
c) de frequentie van de evaluaties.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.584.[1 Het begeleidingsproject wordt ondertekend door de begeleidingsdienst en de gebruiker of zijn gezin.
Als de gebruiker minstens veertien jaar oud is, wordt zijn schriftelijk akkoord vereist. Indien hij dit niet kan geven, is de instemming van de ouders of de wettelijke vertegenwoordigers vereist.
Het begeleidingsproject maakt noodzakelijk deel uit van de begeleidingsovereenkomst en wordt gevoegd bij het dossier, dat door de begeleidingsdienst voor elke gebruiker wordt bijhouden.
Het begeleidingscontract, het begeleidingsproject en het individuele dossier van de begeleidingsdienst, alsmede de daarmee samenhangende verwerking van persoonsgegevens, hebben twee hoofddoelstellingen:
- ervoor zorgen dat het optreden van de begeleidingsdienst beantwoordt aan de vraag en de behoeften van de gebruiker en dat de rechten en plichten van de gebruiker worden geëerbiedigd;
- het Agentschap in staat stellen toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden voor erkenning van de begeleidingsdienst, waaronder de verplichting om een begeleidingswerk uit te voeren overeenkomstig de algemene beginselen en taken van ondersteunende diensten, zoals beschreven in de artikelen 546 tot en met 551.
De datum en een korte beschrijving van de afzonderlijke taken die voor de gebruiker zijn uitgevoerd, zijn ook in dit dossier opgenomen.
De dienst is verantwoordelijk voor de verwerking van de gegevens in dit dossier. Dit dossier kan worden geraadpleegd door :
- de gebruiker of zijn wettelijke vertegenwoordiger;
- het personeel van de begeleidingsdienst dat kennis moet hebben van de inhoud van het begeleidingscontract, met inbegrip van het begeleidingsproject of de inhoud van het individuele dossier, voor zover die toegang noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn taken;
- het personeel van het Agentschap in het kader van de taken bedoeld in artikel 474;
Het dossier wordt bewaard tijdens de hele duur van de begeleiding. Na afloop van de begeleiding wordt het dossier vernietigd na de in artikel 474 bedoelde evaluatie die volgt op het einde van de begeleiding.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.585.[1 De begeleidingsdienst houdt een agenda van de dagelijkse activiteiten van de teamleden.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.586.[1 Vóór elke begeleiding gaat de begeleidingsdienst een verzekeringspolis aan :
1° ter dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid van de begeleidingsdienst of van de personen jegens wie hij verantwoordelijk is voor alle schade toegebracht aan of door een gebruiker; De verzekering bepaalt dat de gebruiker de hoedanigheid van derde behoudt en dekt schade. De verzekeringspolis moet desgevallend de dekking voorzien van collectieve activiteiten die plaatsvinden in de lokalen van de begeleidingsdienst;
2° ter dekking van alle schade veroorzaakt door een gebruiker die zijn civiele aansprakelijkheid niet in opspraak zou brengen of van alle schade die hem tijdens de begeleiding zou zijn toegebracht. In dit geval dekt de verzekering het overlijden, de permanente ongeschiktheid en de behandelingskosten.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.587.[1 Het personeel van de begeleidingsdiensten moet voldoen aan de kwalificatienormen bedoeld in bijlage 57.
De begeleidingsdienst stelt de afschriften van de diploma's, getuigschriften en attesten ter beschikking van het Agentschap.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.588.[1 § 1. Het begeleidingspersoneel bestaat uit houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger universitair of niet-universitair onderwijs met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering, met uitzondering van het diploma van Bachelor - bibliothecaris-documentalist.
§ 2. Voor begeleidingsdiensten die globaal voor 1.600 uur begeleiding of minder zijn erkend, moet het begeleidingspersoneel werknemers omvatten die tot ten minste een van de volgende vier personeelscategorieën behoren:
1° opvoedkundig;
2° sociaal;
3° paramedisch;
4° psycholoog.
§ 3. Voor begeleidingsdiensten die globaal voor meer dan 1.600 uur begeleiding zijn erkend, moet het begeleidingspersoneel werknemers omvatten die tot ten minste twee van de volgende vier personeelscategorieën behoren:
1° opvoedkundig;
2° sociaal;
3° paramedisch;
4° psycholoog.
Het begeleidingspersoneel van de begeleidingsdiensten die zijn erkend voor de begeleiding van jonge kinderen en van de begeleidingsdiensten die zijn erkend voor meer dan 7 700 uur begeleiding van jongeren in de schoolgaande leeftijd, omvat ten minste één psycholoog of onderwijspsycholoog.
§ 4. In afwijking van § 1 kan het team van de begeleidingsdiensten dat voor gespecialiseerde taken of als specifieke begeleidingsdienst voor een bepaald publiek is erkend, bij beslissing van het Agentschap andere functies in verband met hun dienstsproject opnemen.
§ 5. Het totale aantal betaalde uren voor het begeleidingspersoneel bedraagt ten minste 1,24 betaalde uren per uur begeleiding dat in de erkenningsbeslissing wordt vermeld.
Boven het minimumaantal bezoldigde uren kan het begeleidingspersoneel, in afwijking van § 1, bestaan uit houders van een diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs, met een pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntatie.
§ 6. De in de paragrafen 2, 3, 4 en 5 bedoelde werknemers worden voor dit doel betaald.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.589.[1 Het totale aantal betaalde uren voor het niet-begeleidend personeel bedraagt ten minste 0.12 betaalde uren per uur begeleiding dat in de erkenningsbeslissing wordt vermeld.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.590.[1 Op grond van het dienstproject bedoeld in artikel 577 stelt de begeleidingsdienst een vormingsprogramma voor het personeel op voor minimum twee jaar.
Het vormingsplan, opgesteld in overleg met de personeelsleden:
1° bepaalt de nagestreefde doelstellingen;
2° omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de begeleidingsdienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel;
3° definieert de evaluatiecriteria, -modaliteiten en -periodiciteit voor die drie aspecten;
4° identificeert de permanente vormingsactiviteiten van minstens twee dagen per jaar waaraan de leden van het begeleidingspersoneel moeten deelnemen.
Wat betreft het personeel van de begeleidingsdiensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsplan in de lijn van het vormingsplan dat werd uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.591.[1 De begeleidingsdienst :
1° wordt beheerd door een overheid, een instelling van openbaar nut, een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting opgericht overeenkomstig [2 het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]2.
2° als hij door een vereniging zonder winstoogmerk of een internationale vereniging zonder winstoogmerk of een stichting opgericht wordt, mag deze niet samengesteld zijn uit meer dan één vijfde van de personeelsleden of één vijfde van de personen die met hen aanverwant zijn tot de derde graad;
3° als hij door een vereniging zonder winstoogmerk of een internationale vereniging zonder winstoogmerk of een stichting opgericht wordt, mag de raad van bestuur voor meer dan één derde van het totaalaantal bestuurders of van de personen die deel uitmaken van het personeel van de begeleidingsdienst niet samengesteld zijn uit personen die deel uitmaken van hetzelfde gezin als echtgenoot, wettelijke samenwoners, bloed- of aanverwante tot en met de tweede graad;
4° beschikt over technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie, eventueel via een administratieve entiteit waarvan de begeleidingsdienst deel uitmaakt, en over een administratief beheer dat hem in staat stelt zijn taken uit te voeren en onder toezicht van het Agentschap te staan;
5° staat onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid of die van de directeur-generaal van de administratieve entiteit bedoeld in 4°, het dagelijkse beheer van de dienst waar te nemen;
6° heeft een directeur die in staat is:
a) de effectieve directie van de begeleidingsdienst permanent waar te nemen. Als hij afwezig is tijdens de activiteiten voorzien in het kader van de begeleidingsprojecten, moet een daartoe afgevaardigd personeelslid in noodgevallen de nodige maatregelen kunnen treffen en in staat zijn om zowel interne als externe vragen te beantwoorden.
b) steeds kennis te hebben van de werkrooster van zijn personeel;
7° in geval van verzuim of onregelmatigheid in de uitvoering van het mandaat van de directeur, verzoekt het Agentschap de inrichtende macht bij aangetekend schrijven en binnen de termijn die het Agentschap bepaalt om de nodige maatregelen te treffen. Bij gebreke daarvan wendt het Agentschap zich tot de minister bevoegd voor het gehandicaptenbeleid, die een besluit neemt overeenkomstig de bepalingen van artikel 475;
8° maakt, onverminderd de bepalingen van artikel 286 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en op verzoek van het Agentschap alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van de controle, meer bepaald de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, alsmede het vormingsprogramma bedoeld in artikel 590;
9° maakt de sociale balans zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans, de jaarrekeningen, de balans van de activiteiten, alsook het vormingsprogramma bedoeld in artikel 590 over :
a) voor de begeleidingsdiensten beheerd door een private inrichtende macht: aan de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, aan de vakbondsafvaardiging;
b) voor de begeleidingsdiensten beheerd door een openbare inrichtende macht: aan het onderhandelings- of overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, of bij ontstentenis daarvan, aan de vakbondsorganisaties die de werknemers vertegenwoordigen;
10° vermeldt de referentie van de door het Agentschap verleende erkenning op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van de begeleidingsdienst;.
11° maakt geen gezamenlijke reclame met een school, ongeacht de gebruikte methode.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BWG 2023-07-20/35, art. 6, 101; Inwerkingtreding : 09-11-2023>
Art.592.[1 De begeleidingsdienst voert een boekhouding overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.593.[1 De inhoud en de presentatie van het genormaliseerde minimale boekhoudplan beantwoorden aan het volledige schema van de jaarrekeningen met balans, resultatenrekeningen en bijlagen overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.
De opschriften en rekeningennummers die met de activiteiten van de begeleidingsdiensten overeenstemmen, worden door het Agentschap aan de begeleidingsdiensten meegedeeld.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.594.[1 De beginbalans van elke begeleidingsdienst wordt aan het Agentschap voorgelegd binnen zes maanden na de kennisgeving van de erkenningsbeslissing.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.595.[1 De jaarrekeningen van elke begeleidingsdienst worden aan het Agentschap overgemaakt uiterlijk 30 juni van het jaar na het boekjaar.
De jaarrekeningen gaan vergezeld van een volledige lijst van verbonden entiteiten, waarvan de rekeningen op verzoek door het Agentschap kunnen worden ingezien.
Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.596.[1 Indien dienstverleningen van een verbonden entiteit uitgaan, geven de dienstverleners hun aanwezigheid aan in het personeelsregister.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.597.[1 De begeleidingsdienst kan bewijzen dat hij aan alle fiscale en sociale verplichtingen voldaan heeft.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.598.[1 De gebouwen en installaties bieden toegangsmogelijkheden ivm de handicap van de gebruikers.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.599.[1 De begeleidingsdienst draagt, binnen de grenzen van zijn optreden, in redelijkheid zorg voor de veiligheid van de gebruikers.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.600.[1 Onverminderd artikel 315 van het decreetgevende deel van het Wetboek delen de begeleidingsdiensten, om het Agentschap in staat te stellen om de erkenningsvoorwaarden na te gaan, de documenten bedoeld in artikel 474/1 aan het Agentschap mee, volgens de daar bedoelde nadere regels.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 2. [1 - Type erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.601.[1 De begeleidingsdiensten worden erkend als polyvalente of specifieke begeleidingsdiensten voor een welbepaald publiek, ter ondersteuning van verscheidene van de volgende categorieën, op basis van leeftijdscriteria of gespecialiseerde taken:
1° jonge kinderen, jongeren in de schoolgaande leeftijd of volwassenen;
2° een of meerdere van de gespecialiseerde taken.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.602.[1 Een begeleidingsdienst kan alleen worden erkend voor één of meerdere gespecialiseerde taken, of als specifieke begeleidingsdienst voor een bepaald publiek, voor zover de territoriale dekking wordt verzekerd door een polyvalente begeleidingsdienst als bedoeld in artikel 603.]1
----------
(1)
Art.603.[1 De polyvalente begeleidingsdienst begeleidt de gebruikers met elk soort handicap en helpt hen met al hun vragen en behoeften.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.604.[1 De specifieke begeleidingsdienst begeleidt de gebruikers die één of meerdere bepaalde handicaps vertonen en staat hen bij in al hun vragen en behoeften.
Hij zorgt ook voor steun, vorming en geldt als model wat betreft het geheel van het grondgebied van het Franse taalgebied.
De specifieke begeleidingsdienst kan ook bijdragen tot het onderzoek inzake begeleiding voor wat zijn handicap(en) betreft.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 3. [1 - Procedure]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.605.[1 De erkenningsaanvraag gaat vergezeld van de volgende stukken en gegevens:
1° het type aangevraagde erkenning, zoals bedoeld in onderafdeling 2;
2° het dienstproject, alsmede de wijze waarop de persoonlijke begeleidingsprojecten uitgewerkt en opgevolgd worden;
3° de identiteit van de directeur van de begeleidingsdienst en:
a) de delegatie van bevoegdheden;
b) een afschrift van zijn diploma's en getuigschriften;
c) het getuigschrift ter staving van de in bijlage 57 vereiste ervaring;
4° het ondernemingsnummer.
Het Agentschap stuurt een bericht van ontvangst naar de aanvrager binnen vijftien dagen na ontvangst van de erkenningsaanvraag van een begeleidingsdienst.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.606.[1 Wanneer het dossier volledig is, brengt het Agentschap de begeleidingsdienst binnen vijftien dagen op de hoogte, onderzoekt het de aanvraag en neemt de voor het gehandicaptenbeleid bevoegde Minister binnen zes maanden na ontvangst van het volledige aanvraagdossier een beslissing.]1
----------
(1)
Onderafdeling 4. [1 - Beslissing tot erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.607.[1 De erkenning wordt voor een onbepaalde duur verleend.
Als het gaat om een aanvraag voor de erkenning van een nieuwe begeleidingsdienst, wordt de erkenning verleend voor een periode van drie maanden tot hoogstens drie jaar. Na afloop van deze periode wordt de erkenning, behoudens andersluidend beslissing van de Minister die bevoegd is voor het gehandicaptenbeleid, voor onbepaalde tijd verleend.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.608.[1 De beslissing van de Regering vermeldt :
1° het type erkenning, zoals bedoeld in onderafdeling 2;
2° het minimumaantal uren begeleiding per jaar;
3° het jaarlijks minimumaantal te begeleiden gebruikers.
Het aantal, bedoeld in het eerste lid, 3°, wordt bepaald op basis van het in de erkenning bepaalde minimumaantal uren begeleiding, en wel als volgt:
1° één gebruiker te begeleiden voor elk volledig blok van 80 uur begeleiding van volwassenen;
2° één gebruiker te begeleiden voor elk volledig blok van 80 uren begeleiding van jonge kinderen
3° één gebruiker te begeleiden voor elk volledig blok van 80 uren begeleiding voor de gespecialiseerde taak "Burgerschapsontwikkelende";
4° één gebruiker te begeleiden voor elk volledig blok van 80 uur begeleiding voor de gespecialiseerde taak "Na-ouderschap";
5° één gebruiker te begeleiden per 200 uur begeleiding van jongeren in de schoolgaande leeftijd;
6° één gebruiker te begeleiden voor elk volledig blok van 160 uur begeleiding voor de gespecialiseerde taak "overgang van het schoolleven naar het actieve leven";
7° één gebruiker te begeleiden voor elk volledig blok van 240 uur begeleiding voor de gespecialiseerde taak "Begeleid wonen".
De in lid 2, 1° tot en met 7°, genoemde aantallen uren begeleiding worden uitsluitend gebruikt om de omvang van de gebruikers vast te stellen en vormen niet de norm.]1
----------
(1)
Art.609.[1 In afwijking van artikel 608, eerste lid, 3°, worden voor begeleidingsdiensten die overeenkomstig artikel 602 als specifieke begeleidingsdiensten voor visuele of auditieve handicaps zijn goedgekeurd, de volledige blokken van begeleidingsuren met twintig procent verhoogd.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 5. [1 - Controle]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.610.[1 Het Agentschap gaat na of de erkenningsvoorwaarden in acht genomen worden.
Het Agentschap evalueert regelmatig de tenuitvoerlegging van de dienstenprojecten.
Daartoe evalueert bedoeld Agentschap in samenwerking met de begeleidingsdiensten, het begeleidingspersoneel en de gebruikers de werkmethodes, de kwaliteit van de diensten, de dienstverstrekkingen en het tot stand brengen van de begeleidingsprojecten en gaat het na of deze projecten bestaan en worden bijgewerkt.
Het Agentschap ziet toe op de inachtneming van de voorschriften inzake de toekenning en de aanwending van de subsidies en inzake boekhoudkundige verplichtingen.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.611.[1 Het Agentschap adviseert de begeleidingsdiensten en het begeleidingspersoneel.
De opmerkingen en conclusies van de inspecties worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en(of) de vakbondsafvaardiging of het onderhandelings- en overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.]1
----------
(1)
Art.612.[1 § 1. Na afloop van een periode van zes volledige kalenderjaren verifieert het Agentschap het jaargemiddelde over de betrokken periode van het minimumvolume van de begeleidingsuren en het minimumaantal te begeleiden gebruikers als bedoeld in artikel 608, 2° en 3°, op basis van de gegevens in de activiteitenverslagen en de berichten van begin en einde van de interventie voor de betrokken periode.
[2 Personen die uitsluitend de opdrachten ter ondersteuning in de jobfunctie bedoeld in Titel IX, Hoofdstuk 5, afdeling 10, genieten, worden niet meegeteld in het minimumaantal gebruikers]2
§ 2. Indien het aantal door de begeleidingsdienst geleverde begeleidingsuren minder dan negentig procent bedraagt van het aantal uren waarvoor de begeleidingsdienst is erkend, of indien het aantal door de begeleidingsdienst ondersteunde personen minder dan negentig procent bedraagt van het aantal te begeleiden gebruikers waarvoor de begeleidingsdienst is erkend, stelt het Agentschap de begeleidingsdienst in kennis van een vermindering van het aantal begeleidingsuren en het aantal te begeleiden gebruikers, zoals vastgesteld in zijn erkenning, en wel met ingang van 1 januari van het jaar volgend op die kennisgeving.
De in de erkenning vastgestelde vermindering van het aantal uren steun is de grootste van :
1° het verschil tussen het aantal uren waarvoor de begeleidingsdienst is erkend en het aantal uren dat de begeleidingsdienst heeft gepresteerd;
2° het verschil tussen het aantal te begeleiden gebruikers waarvoor de begeleidingsdienst is erkend en het aantal door de begeleidingsdienst begeleide gebruikers, omgerekend in uren overeenkomstig de artikelen 608, tweede lid, en 609.
Voor het minimumaantal te begeleiden gebruikers wordt de vermindering berekend overeenkomstig de artikelen 608, lid 2, en 609.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BWG 2023-08-24/06, art. 3, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.613.[1 In afwijking van artikel 612, § 1, bestrijkt de verificatie van de doelstellingen die in de goedkeuring voor de eerste verificatieperiode zijn vastgesteld, de laatste vijf jaar.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 6. [1 - Klachten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.614.[1 De begeleidingsdienst organiseert een intern klachtenbeheerssysteem met het oog op voortdurende verbetering.
Elke klacht in verband met de begeleiding door een begeleidingsdienst die niet intern kan worden opgelost, wordt gericht aan het Agentschap, dat de ontvangst ervan bevestigt, de gebruiker bijstaat bij het formuleren van de klacht en de inrichtende macht op de hoogte brengt.
Het Agentschap onderzoekt de klacht en geeft de aanklager en de inrichtende macht binnen hoogstens zes maanden kennis van de resultaten van het onderzoek en van de gevolgen die eraan gegeven worden.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 7. [1 - Opvangbeleid]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 - Algemene toelatingsvoorwaarden]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.615.[1 § 1. De begeleidingsdiensten begeleiden de gebruikers alleen als zij beschikken over ofwel:
1° een beslissing tot tussenkomst van het Agentschap, bedoeld in artikel 280 van het decreetgevend deel van het Wetboek, waarbij de begeleiding noodzakelijk wordt geacht;
2° een voorlopige beslissing bedoeld in artikel 436;
3° een beslissing van een bevoegde instelling van een ander deelgebied die krachtens een samenwerkingsovereenkomst gevolg mag hebben op het grondgebied van het Franse taalgebied.
§ 2. In afwachting van één van de beslissingen bedoeld in § 1, mag de begeleidingsdienst een gebruiker tijdelijk begeleiden als hij of zijn wettelijke vertegenwoordiger reeds een individuele aanvraag om tussenkomst heeft ingediend met het oog op een begeleiding en voor zover binnen drie maanden één van de in de onderafdelingen 2 tot 6 bedoelde stukken wordt overgelegd.
De overlegging van één van de in het eerste lid bedoelde documenten loopt niet vooruit op de beslissing van het Agentschap.
§ 3. De beslissing van het Agentschap waarbij de begeleiding wordt toegestaan, mag niet genomen worden vóór de datum waarop de aanvraag naar het Agentschap wordt verzonden, noch op de datum van opvang door de begeleidingsdienst.
§ 4. Als de gebruiker in aanmerking komt voor een andere tussenkomst bedoeld in het tweede deel, Boek 5, Titel 11, van dit Wetboek, worden geen bijkomende multidisciplinaire gegevens vereist.]1
----------
(1)
Art.616.[1 De begeleidingsdiensten geven het Agentschap binnen tien dagen na het begin of het einde van de tussenkomst kennis van de berichten betreffende de begindatum en de einddatum van de tussenkomst voor de gebruikers die ze begeleiden.]1
----------
(1)
Art.617.[1 De gebruiker wordt alleen opgenomen in het minimumaantal gebruikers dat moet worden begeleid, als bedoeld in artikel 608, indien het Agentschap concludeert dat begeleiding noodzakelijk is, met uitzondering van de in artikel 615, § 2, bedoelde tijdelijke begeleiding, totdat het Agentschap de gebruiker van zijn weigering in kennis stelt.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.618.[1 Het Agentschap kan een op de leeftijd van de gebruikers gestoelde afwijking toestaan op grond van een individueel specifiek project.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.619.[1 Het Agentschap komt tussen voor de begeleiding of verzorging van een gebruiker door één dienst.
In afwijking van het eerste lid, is de cumulatie evenwel toegelaten voor een gebruiker die beroep doet op :
1° een dienst voor vroegtijdige hulpverlening of begeleiding voor volwassenen en een revalidatiecentrum;
2° een begeleidingsdienst en een centrum voor opleiding en socioprofessionele inschakeling;
3° een begeleidingsdienst voor volwassenen en een aangepaste werkplaats;
4° een begeleidingsdienst en een hulpdienst betreffende de activiteiten van het dagelijks leven;
5° een begeleidingsdienst en een dienst die respijtzorg organiseert;
6° een polyvalente begeleidingsdienst en een opvangdienst buiten de periode van aanwezigheid in de opvangdienst;
7° een specifieke begeleidingsdienst en elke andere dienst, behalve een andere specifieke begeleidingsdienst;
8° een begeleidingsdienst die is erkend voor gespecialiseerde taken en elke andere begeleidingsdienst, met uitzondering van een andere begeleidingsdienst die is erkend voor dezelfde gespecialiseerde taken;
9° een begeleidingsdienst die is erkend voor gespecialiseerde post-ouderschapstaken en elke andere begeleidingsdienst, met uitzondering van een andere begeleidingsdienst die is erkend voor dezelfde gespecialiseerde post-ouderschapstaken.
In afwijking van lid 1 kan het agentschap op basis van een specifiek individueel project een combinatie toestaan waarin niet is voorzien in lid 2.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 2. [1 - Documenten voor de tijdelijke begeleiding van jonge kinderen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.620.[1 Overeenkomstig artikel 615, § 2, kan de gebruiker begeleid worden voor jonge kinderen indien hij de volgende stukken verstrekt:
1° een door een andere administratie afgegeven document ter bevestiging van het bestaan van een handicap;
2° een attest ingevuld door een multidisciplinair team van een erkend centrum bedoeld in de artikelen 424 en 428;
3° een attest opgemaakt door een pluridisciplinaire ploeg die niet onder de begeleidingsdienst ressorteert en die minstens een geneesheer, een psycholoog en een maatschappelijk of paramedisch werker telt;
4° een beslissing tot tussenkomst van het Agentschap in de opvang en de huisvesting of de bijstand in een leefomgeving;
5° een stuk, volgens het geval, van een dienst erkend door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, van een arts, een consultatiebureau van de "Office de la Naissance et de l'Enfance" (Kind en Gezin).]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 3. [1 - Documenten voor de tijdelijke begeleiding van schoolgaande jongeren of volwassenen]1
----------
(1)
Art.621.[1 Overeenkomstig artikel 615, § 2, kan de gebruiker begeleid worden voor schoolgaande jongeren of volwassenen indien hij de volgende stukken verstrekt:
1° een door een andere administratie afgegeven document ter bevestiging van het bestaan van een handicap;
2° een attest ingevuld door een multidisciplinair team van een erkend centrum bedoeld in de artikelen 424 en 428;
3° een attest opgemaakt door een pluridisciplinaire ploeg die niet onder de begeleidingsdienst ressorteert en die minstens een geneesheer, een psycholoog en een maatschappelijk of paramedisch werker telt;
4° een beslissing van het Agentschap in de opvang en de huisvesting of de bijstand in een leefomgeving;]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 4. [1 - Documenten voor de tijdelijke begeleiding voor burgeractiviteiten]1
----------
(1)
Art.622.[1 Overeenkomstig artikel 615, § 2, kan de gebruiker tijdelijk worden begeleid bij gespecialiseerde taken in het kader van een burgeractiviteit indien hij de volgende stukken verstrekt:
1° een attest waaruit blijkt dat hij verhoogde uitkeringen ontvangt wegens een handicap;
2° een attest waaruit blijkt dat hij in aanmerking komt voor inkomensvervangende tegemoetkomingen voor gehandicapten;
3° een beslissing tot tussenkomst van het Agentschap in de opvang en de huisvesting of de bijstand in een leefomgeving.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 5. [1 - Documenten voor de tijdelijke begeleiding in begeleid wonen]1
----------
(1)
Art.623.[1 Overeenkomstig artikel 615, § 2, kan de gebruiker tijdelijk worden begeleid bij gespecialiseerde taken in het kader van begeleid wonen indien hij de volgende stukken verstrekt:
1° een getuigschrift waaruit blijkt dat hij gespecialiseerd secundair onderwijs in leerjaar 1 volgt of heeft gevolgd;
2° een getuigschrift waaruit blijkt dat hij gespecialiseerd secundair onderwijs in leerjaar 2 volgt of heeft gevolgd;
3° een attest waaruit blijkt dat hij verhoogde gezinsbijslag ontvangt wegens een handicap;
4° een attest waaruit blijkt dat hij in aanmerking komt voor inkomensvervangende tegemoetkomingen voor gehandicapten;
5° een beslissing tot tussenkomst van het Agentschap in opvang en huisvesting, of in bijstand in een leefomgeving, of in materiële bijstand of in een Aangepast Werkbedrijf.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 6. [1 - Documenten voor de tijdelijke begeleiding voor overgang van het schoolleven naar het actieve leven]1
----------
(1)
Art.624.[1 Overeenkomstig artikel 615, § 2, kan de gebruiker tijdelijk worden begeleid bij gespecialiseerde taken inzake overgang van het schoolleven naar het actieve leven indien hij de volgende stukken verstrekt:
1° een getuigschrift waaruit blijkt dat hij gespecialiseerd secundair onderwijs in leerjaar 1 volgt of heeft gevolgd;
2° een getuigschrift waaruit blijkt dat hij gespecialiseerd secundair onderwijs in leerjaar 2 volgt of heeft gevolgd;
3° een attest waaruit blijkt dat hij verhoogde gezinsbijslag ontvangt wegens een handicap;
4° een attest waaruit blijkt dat hij in aanmerking komt voor inkomensvervangende tegemoetkomingen voor gehandicapten;
5° een beslissing tot tussenkomst van het Agentschap in de opvang en de huisvesting of de bijstand in een leefomgeving.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 8. [1 - Subsidiëring]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.625.[1 § 1. Binnen de perken van de budgettaire kredieten ontvangen de begeleidingsdiensten :
1° een jaarlijkse toelage;
2° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit van het personeel;
3° een specifieke subsidie om te voldoen aan de bepalingen van de raamovereenkomst met betrekking tot de privé- en openbare non-profitsector, inzake de verhoging van de eindejaarspremie;
4° een specifieke subsidie om te voldoen aan de bepalingen van de kaderovereenkomst 2010-2011 met betrekking tot de private non-profitsector, voor wat betreft de bijkomende subsidie gereserveerd voor de financiering van opleidingen;
§ 2. De bedragen bedoeld in de artikelen 630, § 2, 631, § 2, en in bijlage 56 worden gekoppeld aan het spilindexcijfer dat als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt, met name 107,20 op 1 april 2020 (basis 2013).
§ 3. Het totaalbedrag van de subsidies dat voortvloeit uit de bepalingen van dit hoofdstuk wordt verminderd met de tegenwaarde van het bedrag dat eventueel gestort wordt door het Tewerkstellingsfonds aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering als compensatie voor de subsidiëring van de vergoeding bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. [1 - Jaarlijkse subsidie]1
----------
(1)
Art.626.[1 De jaarlijkse subsidie wordt berekend door het totale aantal uren begeleiding waarvoor de begeleidingsdienst is erkend, te vermenigvuldigen met de theoretische kosten van één uur begeleiding voor een anciënniteit van nul jaar, zoals vermeld in bijlage 56.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.627.[1 § 1. De jaarlijkse toelage wordt tijdens het bestemmingsjaar voortijdig vereffend bij maandelijkse afbetalingen.
§ 2. De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen van de ambtenaren.]1
----------
(1)
Onderafdeling 3. [1 - Toeslag wegens geldelijke anciënniteit van het personeel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.628.[1 § 1. Een toelagetoeslag voor het personeel wordt verleend aan de begeleidingsdiensten waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het bestemmingsjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan 0.
§ 2. De begeleidingsdienst bezorgt het Agentschap langs elektronische weg aan het einde van elk bestemmingsjaar uiterlijk 31 maart van het volgende jaar een kadaster van de tewerkstelling.
Behoudens overmacht wordt de niet-naleving van die termijn gestraft als volgt:
1° een boete gelijk aan 1/1000 van de jaarlijks te bekomen toelage per dag vertraging;
2° onverminderd deze boete, stuurt het Agentschap een aanmaning bij aangetekende brief uiterlijk 21 dagen na de vertraging;
3° indien het kadaster van de tewerkstelling niet binnen tien dagen na de aanmaning wordt ontvangen, wordt de jaarlijkse subsidie voor de begeleidingsdienst vastgesteld op 90% van het bedrag waarop de dienst recht had in het jaar vóór de uitoefening, naar rato van het aantal goedgekeurde uren.
De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de subsidie, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverleningen.
Het resultaat van de deling wordt verminderd met een half jaar anciënniteit.
§ 3. Het volume van de dienstverstrekkingen opgenomen in de berekening van de geldelijke anciënniteit van de werknemer die in aanmerking komt voor een maatregel tot aanpassing van het einde van zijn loopbaan zoals bedoeld in bijlage 45/4 is gelijk aan het volume van dienstverstrekkingen waarover hij beschikte voordat hij halftijds ging presteren.
§ 4. Er wordt geen rekening gehouden met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen van de werknemer die in dienst genomen wordt ter vervanging van de werknemer bedoeld in paragraaf 3.
§ 5. Het volume van de dienstverstrekkingen opgenomen in de berekening van de geldelijke anciënniteit van de werknemer wiens arbeidsovereenkomst gedurende ten hoogste twee jaar wordt geschorst, is gelijk aan het volume van dienstverstrekkingen waarover hij beschikte vóór de schorsing van zijn arbeidsovereenkomst, op voorwaarde dat hij wordt vervangen.
§ 6. Het volume van betaalde dienstverstrekkingen van de werknemer die op basis van een vervangingscontract is tewerkgesteld ter vervanging van de in § 5 bedoelde werknemer, wordt gedurende een periode van ten hoogste twee jaar niet in aanmerking genomen.
§ 7. De toeslag wordt toegekend ten belope van het totaal aantal uren begeleiding waarvoor de begeleidingsdienst is erkend, vermenigvuldigd met het verschil tussen de theoretische kosten van één uur begeleiding, bij de waargenomen anciënniteit, en dezelfde kosten bij een anciënniteit van nul jaar, zoals vermeld in bijlage 56.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.629.[1 § 1. De anciënniteitstoeslag wordt tijdens het bestemmingsjaar voortijdig vereffend bij maandelijkse afbetalingen.
§ 2. De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen van de ambtenaren.
§ 3. Indien in het volgende jaar de geconstateerde anciënniteit voor het jaar van toekenning kleiner of hoger is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de voorschotten, wordt de toegekende toeslag aangepast.]1
----------
(1)
Onderafdeling 4. [1 - Specifieke subsidie om te voldoen aan de bepalingen van de raamovereenkomsten 2010-2011 en 2018-2020 met betrekking tot de privé non-profitsector en de raamovereenkomst 2018-2020 betreffende de openbare non-profitsector, inzake de verhoging van de eindejaarspremie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.630.[1 § 1. Het Agentschap betaalt een specifieke subsidie aan de begeleidingsdiensten om hen in staat te stellen de verhoging van de eindejaarspremie voor het personeel te financieren.
§ 2. Voor de begeleidingsdiensten die afhankelijk zijn van de privé-sector, wordt het bedrag van de subsidie bedoeld in § 1 jaarlijks vastgesteld op een bedrag van 626,06 euro, vermenigvuldigd met het aantal reële voltijdsequivalenten voor het hele personeel van de begeleidingsdienst, vastgesteld op basis van het totale aantal bezoldigde uren in het kadaster van de tewerkstelling van het voorgaande jaar.
Voor de begeleidingsdiensten die afhankelijk zijn van de openbare sector, wordt het bedrag van de subsidie bedoeld in § 1 jaarlijks vastgesteld op een bedrag van 510 euro, vermenigvuldigd met het aantal reële voltijdsequivalenten voor het hele personeel van de begeleidingsdienst, vastgesteld op basis van het totale aantal bezoldigde uren in het kadaster van de tewerkstelling van het voorgaande jaar.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 5. [1 - Specifieke subsidie om te voldoen aan de bepalingen van de kaderovereenkomst 2010-2011 met betrekking tot de private non-profitsector, voor wat betreft de bijkomende subsidie gereserveerd voor de financiering van opleidingen]1
----------
(1)
Art.631.[1 § 1. Het Agentschap betaalt een specifieke subsidie aan de begeleidingsdiensten om hen in staat te stellen de verhoging van de premie voor de financiering van opleidingen te financieren.
§ 2. Voor de begeleidingsdiensten die afhankelijk zijn van de privé-sector, wordt het bedrag van de subsidie bedoeld in § 1 jaarlijks vastgesteld op een bedrag van 38,10 euro, vermenigvuldigd met het aantal reële voltijdsequivalenten voor het hele personeel van de begeleidingsdienst, vastgesteld op basis van het totale aantal bezoldigde uren in het kadaster van de tewerkstelling van het voorgaande jaar.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 6. [1 - Specifieke subsidie om de betaling van de vakbondpremies te kunnen verzekeren]1
----------
(1)
Art.632.[1 Het Agentschap stort namens de begeleidingsdiensten op het fonds dat instaat voor de betaling van de vakbondspremies, een bedrag dat overeenstemt met het aantal werknemers die er in aanmerking voor kunnen komen, vermenigvuldigd met het bedrag van de vakbondspremie per werknemer, dat bepaald is overeenkomstig de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector, zoals uitgevoerd door het koninklijk besluit van 26 september 1980 houdende uitvoering van de artikelen 1, b, en 4 van de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector en door het koninklijk besluit van 30 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 7. [1 - Controle op de subsidies]1
----------
(1)
Art.633.[1 § 1. Indien het totale aantal betaalde uren voor het begeleidingspersoneel op basis van de tewerkstellingskadasters aan het einde van elk jaar lager is dan het totale aantal begeleidingsuren waarvoor de begeleidingsdienst is erkend, vermenigvuldigd met één punt vierentwintig, deelt het Agentschap hem het terug te vorderen bedrag mee.
Het bedrag van het in lid 1 bedoelde terug te vorderen bedrag is het verschil tussen het jaarlijkse gemiddelde van het totale aantal uren begeleiding waarvoor de ondersteuningsdienst is erkend, vermenigvuldigd met één punt vierentwintig, en het jaarlijkse gemiddelde van het totale aantal betaalde uren van het begeleidingspersoneel, vermenigvuldigd met het gemiddelde over de periode van de kosten van één uur begeleiding als bedoeld in bijlage 56.
De terugvordering gaat in vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving.
[2 In afwijking van lid 1 worden de betaalde uren voor de jobcoachfunctie, bedoeld in artikel 1146/2, niet opgenomen in het dienstverbandregister van de dienst.]2
§ 2. De nadere regels voor de controle op de aanwending van de toelagen zijn die bedoeld in de artikelen 474/3 tot 474/5.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BWG 2023-08-24/06, art. 4, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.634.[1 De lasten die in aanmerking mogen worden genomen, worden in de bijlagen 45/3 en 45/4 nader bepaald.]1
----------
(1)
Art.635.[1 Na kennisgeving gaat het Agentschap over tot de rechtzetting en de ambtshalve invordering van de toelagen verleend op grond van onjuiste aangiften of waarvan het gebruik ongerechtvaardigd blijkt te zijn.
Ze worden rechtgezet en ingevorderd tijdens de tweede maand na die van de kennisgeving en kunnen het voorwerp uitmaken van een aanzuiveringsplan.
De begeleidingsdiensten beschikken over een termijn van dertig dagen, waarbij de postdatum bewijskracht heeft, om elke rechtzetting of invordering te betwisten waarvan kennis wordt gegeven overeenkomstig dit hoofdstuk.
De begeleidingsdiensten kunnen een aanvraag tot herziening van de toelage indienen binnen dertig dagen te rekenen van de kennisneming van een gegeven dat het bedrag van de toelage betwist en waarvan zij geen weet hadden bij de kennisgeving ervan.
De begeleidingsdienst moet het bewijs leveren van de datum waarop hij kennis genomen heeft van het gegeven bedoeld in het vierde lid.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.636.[1 De opschriften en rekeningennummers die met de activiteit van de begeleidingsdiensten overeenstemmen, worden via omzendbrieven aan de diensten meegedeeld.
De financiële bijdragen die krachtens artikel 637 aan de gebruikers of hun wettelijke vertegenwoordigers gevraagd worden, moeten als teruggeïnde kosten geboekt worden.
In het kader van de controle op het gebruik van de subsidies worden de in het tweede lid bedoelde bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.
De subsidies die aan de begeleidingsdiensten gestort worden door de overheden of door liefdadigheidsinstellingen die door die overheden gesubsidieerd worden, worden afgetrokken van de overeenstemmende lasten die op geldige wijze in het boekjaar geboekt worden.
Er wordt rekening gehouden met de toelagen bedoeld in het derde lid voor zover ze verleend worden ter dekking van de uitgaven die in aanmerking genomen worden voor de berekening van de toelage.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 9. [1 - Financiële bijdrage van de gebruikers]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.637.[1 § 1. Behalve voor de begeleiding voor burgerschapsontwikkelende activiteiten mogen de begeleidingsdiensten de gebruikers een bijdrage in rekening brengen van hoogstens 37,15 euro per maand gekoppeld aan de spilindex, die als referentie wordt gebruikt voor de indexering van de ambtenarensalarissen, namelijk 107,20 vanaf 1 april 2020 (basis 2013). Deze bijdrage blijft bij de begeleidingsdienst zolang ze wordt toegewezen aan subsidiabele uitgaven.
§ 2. In het kader van begeleid wonen kunnen de begeleidingsdiensten de gebruikers laten betalen voor de kosten van huur of onderhuur van de accommodatie die zij in het kader van deze begeleiding ter beschikking stellen van de gebruiker, alsmede voor alle daarmee samenhangende kosten van bewoning.
§ 3. De begeleidingsdiensten kunnen in overleg met de gebruiker of diens wettelijke vertegenwoordiger aanspraak maken op de kosten van een specifieke activiteit die zij organiseren of die verband houdt met specifieke behoeften van de gebruiker om diens welzijn en persoonlijke ontwikkeling te waarborgen.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 10. [1 - Programmering]1
----------
(1)
Art.638.[1 § 1. Een polyvalente begeleidingsdienst voor jonge kinderen dekt een zone dat minstens acht duizend kinderen van minder dan acht jaar telt.
Een polyvalente begeleidingsdienst voor volwassenen dekt een zone van minstens 50.000 inwoners.
Een begeleidingsdienst wordt alleen erkend voor gespecialiseerde begeleidingstaken indien het territoriale gebied wordt bestreken door een polyvalente begeleidingsdienst voor dezelfde leeftijdsgroep.
§ 2. De Raad inzake strategie en prospectief van het Agentschap bestudeert de behoeften van gehandicapten op het gebied van begeleidingsdiensten.
De subregionale coördinatiecommissies, bedoeld in artikel 17 van het decreetgevend deel van het Wetboek, formuleren een advies over de behoeftenstudie binnen drie maanden na ontvangst van de studie en zenden hun advies aan het Agentschap.
Indien het advies niet binnen deze termijn is ingediend, wordt de formaliteit niet vervuld.
§ 3. De minister die bevoegd is voor het gehandicaptenbeleid legt de behoeftenanalyse voor aan de Regering, samen met een inventaris van de begeleidingsdiensten die worden aangeboden. Deze documenten worden om de vier jaar aangepast.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.639.[1 Volgens de resultaten van de in artikel 638 bedoelde behoeftenstudie, bepaalt de Regering het bedrag van de toelage voor de begeleidingsdiensten die worden opgericht of waarvoor een uitbreiding van de erkenning wordt toegestaan.]1
----------
(1)
C.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 5, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.640.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
D.
Art.641.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
E.
Art.642.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.643.
Art.644.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 2.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.645.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 3.
A.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.646.
Art.647.
B.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.648.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
C.
Art.649.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.650.
Art.651.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
D.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.652.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.653.
Art.654.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.655.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
E.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
E.1.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.656.
E.2.
Art.657.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.658.
E.3.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.659.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.660.
Art.661.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
E.4.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.662.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.663.
Art.664.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.665.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
E.5.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.666.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
E.6.
Art.667.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.668.
Art.669.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
E.7.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.670.<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.671.
Art.672.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
E.8.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.673.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
E.9.
Art.674.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.675.
Art.676.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.677.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.678.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.679.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.680.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.681.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
E.10.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.682.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
E.11.
Art.683.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 4.
Art.684.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 5.
A.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.685.
Art.686.
Art.687.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
B.
<Opgeheven bij BWG 2019-04-25/55, art. 24, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.688.
<Opgeheven bij BWG 2019-04-25/55, art. 24, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.689.
Art.690.
<Opgeheven bij BWG 2019-04-25/55, art. 24, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 6.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
A.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.691.
B.
Art.692.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.693.
Art.694.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.695.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.696.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
C.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.697.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.698.
D.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.699.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
E.
Art.700.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
F.
Art.701.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
G.
Art.702.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
H.
Art.703.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.704.
I.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.705.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.706.
Art.707.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.708.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
J.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.709.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
K.
Art.710.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.711.
Art.712.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.713.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.714.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.715.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.716.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 3.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 1.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.717.
Onderafdeling 2.
Art.718.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 3.
Art.719.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.720.
Art.721.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.722.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 4.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.723.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/31, art. 6, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.724.
HOOFDSTUK IV. - Hulpdiensten betreffende de activiteiten van het dagelijks leven
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.725.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° begunstigde : elke gehandicapte persoon in de zin van artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, die minstens 18 jaar oud is op het ogenblik van de sluiting van de dienstenovereenkomst, bedoeld onder punt 7° van dit artikel, en die op grond van een beslissing van "AWIPH" bedoeld in artikel 280 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek in aanmerking komt voor hulpverlening in het kader van de activiteiten van het dagelijks leven wegens een lichamelijke handicap die vóór de leeftijd van 65 jaar is vastgesteld;
2° hulp bij de activiteiten van het dagelijks leven : de gedeeltelijke of totale hulpverlening die bij de activiteiten van het dagelijks leven door een zorgploeg worden verleend zodat de rechthebbende een zelfstandig leven kan leiden.
Deze hulpverlening mag niet minder dan 7 uur of meer dan 30 uur per week bedragen.
Wat haar frequentie, duur en intensiteit betreft, komt deze hulpverlening voort uit een evaluatieschaal die samen door de rechthebbende en de coördinator van de dienst voor hulpverlening voor de activiteiten van het dagelijks leven wordt opgesteld.
De hulpverlening wordt niet gelijkgesteld met een psychosociale, medische of therapeutische tussenkomst;
3° zorgdienst : de dienst die 24 uren op 24 en 7 dagen op 7 werkt en de begunstigde, uitsluitend op zijn verzoek, vanaf een zorgcentrum thuis komt bijstaan in het kader van de activiteiten van het dagelijks leven;
4° zorgcentrum : het hoofdlokaal van de zorgdienst waar de hulpverlening moet worden aangevraagd en dat als vertrekpunt en coördinatieplaats dient voor hulpverlening in het kader van de activiteiten van het dagelijks leven;
5° zorgwoning : de woning die in een woonwijk geïntegreerd is en die op maximum 500 meter van het zorgcentrum gelegen is;
6° zorgassistent : het personeel dat voldoet aan de kwalificaties bedoeld in bijlage 76;
7° dienstenovereenkomst : partnerschapsdocument dat de in artikel 742 bedoelde gegevens bevat en tussen de rechthebbende en de dienst gesloten wordt; het is opgemaakt naar het model in bijlage 74;
8° tewerkstellingskadaster : de personeelslijst opgemaakt door de dienst aan het einde van elk jaar volgens een model opgesteld door "AWIPH".
[1 9° Verbonden entiteit : de entiteit verbonden met een vereniging is de entiteit zoals omschreven in artikel 19, § 1, 4°, van het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen.]1
----------
(1)
Art.726. De hulpverlening in het dagelijkse leven bestaat uit een hulpverlening voor personen met een lichamelijke handicap die gekozen hebben om volledig zelfstandig te leven. Deze personen kunnen 24 uur op 24 een beroep doen op deze dienst om hen te helpen in de activiteiten van het dagelijks leven die ze niet zelf kunnen vervullen wegens hun lichamelijke handicap. De hulp wordt uitsluitend op verzoek van de personen verleend die beslissen wanneer en hoe zij wensen geholpen te worden met een maximale inachtneming van hun privé-leven.
Art.727. De hulpverlening in het dagelijks leven :
1° eerbiedigt de ideologische, filosofische en religieuze opvattingen van de gehandicapte personen en mag op grond hiervan niet geweigerd worden;
2° eerbiedigt het privé-leven van de rechthebbende en het privé-karakter van zijn woning;
3° impliceert een strenge naleving van het beroepsgeheim door de personeelsleden;
4° is het gevolg van een volledige, juiste en te gelegener tijd informatieverstrekking aan de rechthebbende en/of zijn wettelijke vertegenwoordiger over alle vragen betreffende zijn hulpverlening;
5° waarborgt het respect voor het privé-leven, de onafhankelijkheid en de vrijheid van keuze van de rechthebbende en van zijn gezin;
6° waarborgt de gelijkheid tussen de personen. In dat opzicht mag zij de rechthebbende of zijn gezin geen andere financiële bijdrage opleggen dan die bedoeld in de dienstenovereenkomst.
Afdeling 2. - Opdrachten
Art.728. De diensten verstrekken de rechthebbende :
1° de mogelijkheid zich in een woonwijk te integreren en zijn levenskwaliteit te verbeteren door hem dezelfde kansen te geven als de andere burgers om aan het maatschappelijke, familiale, culturele en beroepsleven deel te nemen;
2° hulp in het dagelijkse leven zoals bepaald in de dienstenovereenkomst die bij zijn opname in de dienst ondertekend wordt;
3° informatie over de verschillende beschikbare diensten waarin uiteengezet wordt aan welke behoeften niet wordt tegemoet gekomen.
Afdeling 3. - Programmering
Art.729. De globale programmering van het aantal zorgwoningen wordt voor het geheel van het Franse taalgebied van het Waalse Gewest vastgelegd op één plaats zorgwoning per schijf van 15 000 inwoners.
Afdeling 4. - Principeakkoord
Art.730.§ 1. De aanvraag om principieel akkoord tot oprichting van een zorgdienst wordt schriftelijk aan "AWIPH" gericht.
Ze gaat vergezeld van de documenten en inlichtingen die bewijzen dat de in § 2 van dit artikel bedoelde voorwaarden vervuld zijn.
Bovendien verstrekt de aanvrager de nadere gegevens die nuttig zijn in verband met de doelstellingen van de dienst en de aard van de door hem verrichte dienstverleningen met een globale beschrijving van de mogelijke begunstigden.
§ 2. De dienst moet :
1° de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten een artikel bevatten waarin staat vermeld dat de vereniging buiten elke raciale, politieke, filosofische of godsdienstige overweging handelt;
2° een [1 ...]1 doel hebben dat voldoet aan artikel 725, 2° ;
3° het bewijs leveren dat de dienst aan een werkelijke behoefte beantwoordt aan de hand van een lijst met de kandidaturen van gehandicapte personen met vermelding van hun geslacht en leeftijd;
4° reële toekomstmogelijkheden hebben om over zorgwoningen voor minimum twaalf gehandicapte personen te beschikken.
----------
(1)<BWG 2023-07-20/35, art. 8, 101; Inwerkingtreding : 09-11-2023>
Art.731. "AWIPH" geeft kennis van de beslissing betreffende het principieel akkoord tot oprichting.
Art.732. Het principieel akkoord voor de oprichting mag in geen geval op een tenlasteneming van de begunstigden uitlopen.
Het kan geen aanleiding geven tot een subsidiëring door "AWIPH".
Art.733. "AWIPH" kan het principieel akkoord voor de oprichting schorsen of intrekken wanneer één van de in artikel 730, § 2, bedoelde voorwaarden niet meer vervuld is.
"AWIPH" geeft kennis van de beslissing betreffende het principieel akkoord tot oprichting.
De beslissing heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die van de kennisgeving ervan.
Art.734. De diensten waarvoor het principieel akkoord wordt opgeschort of ingetrokken kunnen het in de artikelen 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde beroep indienen.
Afdeling 5. - Erkenning
Onderafdeling 1. - Algemene beginselen
Art.735. De erkenning wordt voor een onbepaalde duur verleend. Als het gaat om een aanvraag voor de erkenning van een nieuwe dienst, wordt de erkenning verleend voor een periode van drie maanden tot hoogstens drie jaar. Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van het Beheerscomité.
Art.736. De beslissing van "AWIPH" vermeldt :
1° de begin- en einddatum van de erkenning;
2° het aantal rechthebbenden op de hulpverlening in het dagelijkse leven;
3° het aantal betrokken zorgwoningen.
Onderafdeling 2. - Toekenningsprocedure
Art.737. De erkennningsaanvraag wordt per post aan "AWIPH" gericht. Ze gaat vergezeld van de volgende documenten en gegevens :
1° een nota waarin gewag wordt gemaakt van het aantal rechthebbenden die men zich voorneemt te helpen;
2° de lokalisatie van de zorgwoningen binnen de omtrek van de actie van de dienst, waarbij het aantal woningen niet lager mag zijn dan 12;
3° het project van de dienst;
4° de identiteit van de coördinator van de dienst, zijn uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden (model 1), opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr. 905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt of tot criminele straffen, alsook de geschreven delegatie van bevoegdheden van de inrichtende macht bedoeld in artikel 749;
5° de identiteit van de bestuurders, alsook hun uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt of tot criminele straffen;
6° de identiteit van de leden van de algemene vergadering;
7° een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, alsmede het bewijs van nuttige ervaring vereist in bijlage 76;
8° een lijst van het in dienst genomen of voorziene personeel met vermelding, met name, van de identiteit van de leden, hun kwalificatie en de arbeidsduur;
9° als de dienst is opgericht in de juridische vorm van een VZW of van een stichting, een afschrift van de gecoördineerde statuten zoals ze zijn neergelegd bij de bevoegde;
10° het inschrijvingsnummer van de dienst bij de R.S.Z. of bij de R.D.S.Z.P.P.O. en, voor de VZW's, het ondernemingsnummer zoals toegekend door de Kruispuntbank der Ondernemingen.
Als het beheerscomité acht dat de nodige gegevens rechtstreeks verkregen kunnen worden via rechtsgeldige bronnen van andere administraties of instellingen, kan hij de aanvrager vrijstellen van het verstrekken van deze gegevens aan "AWIPH".
Onderafdeling 3. - Voorwaarden
A. Algemeen beginsel
Art.738. De hulp bij het dagelijks leven wordt verricht overeenkomstig de beginselen omschreven in de artikelen 726 en 727.
B. Voorwaarden betreffende het dienstproject
Art.739.[1 De diensten baseren hun beheer op een dienstproject uitgewerkt volgens de nadere regels van artikel 469/2, § 1]1
[1 ...]1
[1 ...]1
De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar. De dienst maakt jaarlijks uiterlijk 30 juni het activiteitenverslag aan [1 Agentschap]1 over. De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar.
De personeelsleden van de dienst worden in kennis gesteld van het project, de bijwerkingen ervan en het jaarlijkse evaluatierapport over de activiteit van de dienst en kunnen daarvan steeds inzage nemen.
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 30, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.740. De dienst wendt de middelen aan die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het project van de dienst.
C. Voorwaarden betreffende de dienstovereenkomst
Art.741. De dienst en de rechthebbende sluiten een schriftelijke dienstenovereenkomst. De overeenkomst kan herzien worden als de partijen tot een akkoord komen.
Art.742. De dienstenovereenkomst naar het model opgenomen in bijlage 74 bevat hoe dan ook de volgende gegevens :
1° het doel van de dienst;
2° de duur;
3° de betaling van de financiële bijdrage;
4° de modaliteiten tot uitvoering van de prestaties;
5° de verplichtingen van de VZW;
6° de verplichtingen van de rechthebbende;
7° de verplichting tot naleving van het huishoudelijk reglement;
8° de verbrekingsmodaliteiten;
9° in bijlage, een evaluatierooster met de behoeften van de rechthebbende die door hem en de coördinator wordt opgesteld en die eigen aan de dienst is.
D. Voorwaarden betreffende de agenda van de dienst
Art.743. De dienst houdt een lijst van de omvang van de dienstverstrekkingen van de teamleden.
E. Voorwaarden betreffende de omvang, de kwalificatie en de opleiding van het personeel van de dienst
Art.744. Het personeel van de diensten voldoet aan de kwalificatienormen bedoeld in bijlage 76 en bestaat uit minstens 0,8 zorgassistent per rechthebbende en uit een coördinator.
De dienst legt de afschriften van de diploma's, getuigschriften en attesten ter inzage van "AWIPH".
De personeelsleden leggen bij hun indienstneming een uittreksel uit het strafregister (model 1) over dat is opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr. 905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen.
Art.745. Op grond van het project bedoeld in artikel 739 stelt de dienst een vormingsprogramma voor het personeel op voor minimum twee jaar.
Dat plan, opgemaakt na een debat tussen de betrokken actoren, bepaalt de nagestreefde doelstellingen. Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel; Het definieert de evaluatiecriteria, -modaliteiten en de periodiciteit ervan voor die drie aspecten. Het identificeert de permanente vormingsactiviteiten van minstens twee dagen per jaar waaraan de zorgcoördinatoren moeten deelnemen.
F. Voorwaarden betreffende de rechtspersoonlijkheid van de dienst
Art.746.De dienst wordt beheerd door een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting opgericht overeenkomstig [1 het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]1.
----------
(1)<BWG 2023-07-20/35, art. 9, 101; Inwerkingtreding : 09-11-2023>
Art.747. De vereniging zonder winstoogmerk mag niet samengesteld zijn uit meer dan één vijfde van de personeelsleden of één vijfde van de personen die met hen aanverwant zijn tot de derde graad.
Art.748. De raad van bestuur wordt voor minstens de helft samengesteld uit gehandicapte personen en uit hoogstens 30 % rechthebbenden en mag niet voor meer dan één derde van het totaal aantal bestuurders of van de personen die deel uitmaken van het personeel van de dienst samengesteld zijn uit personen die deel uitmaken van hetzelfde gezin als echtgenoot, wettelijke samenwoners, bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad.
G. Voorwaarden betreffende het beheer van de dienst
Art.749. § 1. De dienst vervult de volgende voorwaarden :
1° hij is autonoom op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak en beschikt over een administratief beheer van dien aard dat hij zijn opdracht kan uitvoeren en dat "AWIPH" daarop controle kan uitoefenen. De technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie kan eventueel via de organisatie van een administratieve entiteit verkregen worden;
2° onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid, het dagelijks beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft :
a) de uitvoering van het programma voor hulpverlening in het dagelijks leven;
b) het personeelsbeheer;
c) het financieel beheer;
d) de toepassing van de geldende regelgevingen;
e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met "AWIPH".
§ 2. De coördinator moet bovendien in staat zijn om de effectieve directie van de dienst constant waar te nemen. Als hij afwezig is, moet een daartoe afgevaardigd personeelslid in staat zijn om de nodige maatregelen te treffen in geval van dringende noodzakelijkheid en om op zowel interne als externe aanvragen in te spelen.
§ 3. In geval van verzuim of onregelmaat in de uitvoering van het mandaat van de directeur, verzoekt "AWIPH" de inrichtende macht bij aangetekend schrijven en binnen de termijn die het Agentschap bepaalt om de nodige maatregelen te treffen.
Bij gebrek, zal "AWIPH" zich wenden tot het Beheerscomité dat moet beslissen overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 764.
H. Voorwaarden betreffende het administratief en boekhoudkundig beheer
Art.750. Onverminderd de bepalingen van artikel 286 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek maakt de dienst op verzoek van "AWIPH" alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van de controle, meer bepaald de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, alsmede het vormingsprogramma bedoeld in artikel 745.
Art.751. De dienst maakt de ondernemingsraad of, bij gebrek, de vakbondsafvaardiging de sociale balans over zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 4 augustus 191996 betreffende de sociale balans, alsook de jaarrekeningen, de balans van de activiteiten en het vormingsprogramma bedoeld in artikel 745.
Art.752. De dienst vermeldt de referentie van de door "AWIPH" verleende erkenning op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van hem uitgaan.
Art.753. De dienst voert een boekhouding overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.
Art.754. De inhoud en de presentatie van het genormaliseerde minimale boekhoudplan beantwoorden aan het volledige schema van de jaarrekeningen met balans, resultatenrekeningen en bijlagen overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.
De opschriften en rekeningennummers die met de activiteiten van de diensten overeenstemmen, worden door "AWIPH" aan de diensten meegedeeld.
Art.755. De financiële bijdragen die krachtens artikel 779 van de rechthebbenden verlangd worden, worden dwingend geboekt als invorderingen van onkosten.
In het kader van de controle op het gebruik van de toelagen, worden die bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.
De toelagen die door de overheden of door die overheden gesubsidieerde instellingen aan de diensten gestort worden, worden afgetrokken van de overeenstemmende lasten die op geldige wijze in het boekjaar geboekt worden. Er wordt slechts rekening gehouden met genoemde toelagen voor zover ze verleend worden ter dekking van de uitgaven die in aanmerking genomen worden voor de berekening van de toelage.
Art.756. De beginbalans van elke dienst wordt aan "AWIPH" voorgelegd binnen zes maanden na de bekendmaking van het uittreksel van hun erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad.
Art.757.[1 § 1. De jaarrekeningen van elke dienst worden aan het "AWIPH" overgemaakt uiterlijk 31 mei van het jaar na het boekjaar.
§ 2. Die rekeningen moeten ook vergezeld gaan van een volledige lijst van de verbonden entiteiten. De boekhouding van die entiteiten moet bovendien op verzoek ingekeken kunnen worden door de diensten van het "AWIPH".
§ 3. Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/36, art. 16, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.758.[1 Indien verstrekkingen van een verbonden entiteit uitgaan, geven de verstrekkers hun aanwezigheid aan in het personeelsregister.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/36, art. 17, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
I. Voorwaarden betreffende de verzekeringen
Art.759. Vóór elke activiteit gaat de dienst een verzekeringspolis aan ter dekking van de civiele aansprakelijkheid van de dienst of van de personen voor wie hij moet instaan voor elke schade opgelopen door de rechthebbende. De polis vermeldt dat de jongere de hoedanigheid van derde behoudt en, per schadegeval, alle schade dekt tot minimum 2.479.000 euro voor lichamelijke schade en 247 900 euro voor materiële schade. De verzekeringspolis voorziet desgevallend in de dekking van collectieve activiteiten die plaatsvinden in de dienstlokalen.
Afdeling 6. - Controle en sancties
Onderafdeling 1. - Evaluatie van de diensten
Art.760.[1 Onverminderd artikel 315 van het decreetgevende deel van het Wetboek delen de diensten, om het Agentschap in staat te stellen om de erkenningsvoorwaarden na te gaan, de documenten bedoeld in artikel 474/1 aan het Agentschap mee, volgens de daar bedoelde nadere regels.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - Controle
Art.761. De opdracht van de inspectiediensten bestaat erin na te gaan of de erkenningsvoorwaarden en -normen nageleefd worden. Ze evalueren regelmatig de actie van de dienst.
Daartoe, en op grond van het jaarlijks verslag over de activiteiten van de dienst, evalueren ze in samenwerking met hen, de kwaliteit van hun prestaties en de overeenstemming tussen de bepalingen van de dienstenovereenkomst en de uitgevoerde activiteiten voor hulpverlening in het dagelijkse leven.
De inspectiediensten zien toe op de inachtneming van de voorschriften inzake toekenning en aanwending van toelagen en inzake boekhoudkundige verplichtingen.
Art.762. De inspectiediensten vervullen bovendien een adviesfunctie ten opzichte van de diensten.
De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende inspecties worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en/of de vakbondsafvaardiging.
Art.763. De inspectiediensten van "AWIPH" gaan na of de dienst voldoet aan de verschillende erkenningsvoorwaarden en -normen bedoeld in onderafdeling 3 van afdeling 5 van dit hoofdstuk. De beoordelingen van de inspectiediensten worden aan de leden van het beheerscomité gericht.
Onderafdeling 3.
<Opgeheven bij BWG 2019-04-25/55, art. 32, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.764.
<Opgeheven bij BWG 2019-04-25/55, art. 32, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.765.
Art.766.
<Opgeheven bij BWG 2019-04-25/55, art. 32, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 7. - Subsidiëring
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.767. Binnen de perken van de budgettaire kredieten ontvangen de diensten :
1° een jaarlijkse personeelstoelage;
2° een jaarlijkse werkingstoelage;
3° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit;
4° een specifieke subsidie ter financiering van de compenserende betrekkingen ingevolge de toekenning van drie bijkomende verlofdagen per jaar;
5° een bijzondere toelage om de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector te vereffenen;
6° een specifieke subsidie om de loonsverhogingen te financieren die resulteren uit de valorisatie van de lastige uren.
Onderafdeling 2. - Jaarlijkse toelagen
Art.768. § 1. De jaarlijkse personeelstoelage wordt bepaald door optelling van de volgende bedragen :
1° bedrag 1 (betreffende de financiering van de kost van de coördinator) : 34 510,96 euro, rekening houdend met een percentage van wettelijke werkgeversbijdragen van 55,66 %;
2° bedrag 2 (betreffende de financiering van de kost van de zorgassistenten) : 19.395,75 euro, rekening houdend met een percentage van wettelijke werkgeversbijdragen van 59,36 %, vermenigvuldigd met het aantal rechthebbenden.
§ 2. De bedragen bedoeld in paragraaf 1 worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 van 1 januari 1990.
Art.769.[1 § 1. Het bedrag van de werkingstoelage, met inbegrip van de kosten voor het onderhoud van de interfonie, wordt vastgelegd op 2.500,00 euro per daadwerkelijk ten laste genomen begunstigde en beperkt tot het maximumaantal begunstigden dat in de erkenningbeslissing vastligt.
§ 2. Het bedrag waarin § 1 voorziet, is gekoppeld aan het spilindexcijfer 119,53, dat op 1 mei 1996 als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.
§ 3. het "AWIPH" kan binnen de perken van de begrotingskredieten een bijzondere toelage verlenen voor de vernieuwing van de domotica van de dienst. Die kredieten maken deel uit van de bijzondere reserve opgericht bij het besluit van de Waalse Regering van 23 januari 2014 betreffende de berekenings- en bepalingsregels van het maximumbedrag van een bijzondere reserve voor de toekenning van toelagen voor de investering aan de hulpverlenings-, onthaal- en opvanginfrastructuren erkend en gesubsidieerd door het "Agence wallonne pour l'Intégration des Personnes handicapées" (Waals Agentschap voor de Integratie van Gehandicapte Personen).]1
----------
(1)
Onderafdeling 3. - Toeslag wegens geldelijke anciënniteit
Art.770. § 1. Een toelagetoeslag voor het personeel wordt verleend aan de diensten waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het bestemmingsjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan 0.
§ 2. De dienst bezorgt "AWIPH" aan het einde van elk bestemmingsjaar uiterlijk 31 maart het tewerkstellingskadaster.
Behalve geval van overmacht, wordt het niet naleven van deze termijn, met poststempel geldendt als bewijs, als volgt bestraft :
1° een boete gelijk aan 1/1 000 van de jaarlijks te bekomen toelage per dag vertraging;
2° onverminderd deze boete, wordt een aanmaning bij ter post aangetekende brief opgestuurd, uiterlijk 21 dagen na de vertraging;
3° als het onderzoeksformulier binnen 10 dagen na het verzenden van de aangetekende aanmaning niet toegekomen is, wordt de jaarlijkse toelage teruggebracht tot 90 % van het bedrag dat tijdens het vorig boekjaar verleend werd en dit, naar rato van het aantal erkende dossiers.
De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de toelage, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen. Voor de personeelsleden die de dienst vóór die datum verlaten hebben, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de uittredingsdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen.
Het resultaat van de deling wordt vervolgens verminderd met een half jaar anciënniteit.
§ 3. De toeslag wegens geldelijke anciënniteit wordt bepaald door optelling van het bedrag bedoeld in bijlage 77, § 1, en het bedrag bedoeld in bijlage 77, § 2, vermenigvuldigd met het aantal rechthebbenden, met inachtneming van de anciënniteit voortvloeiend uit de bepalingen bedoeld in § 2.
§ 4. De bedragen bedoeld in bijlage 77 worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 140,02 van 1 januari 2007.
Art.771. Als de toeslag voor het eerst wordt toegekend, wordt hij automatisch in de vorm van voorschotten voor het volgende jaar betaald.
Als de anciënniteit kleiner is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de voorschotten, wordt de toegekende toeslag aangepast.
Onderafdeling 4. - Bedrag van de jaarlijkse subsidie
Art.772. De Regering bepaalt de bedragen van de toelage voor de diensten die worden opgericht of die mogen uitbreiden krachtens de bepalingen van afdeling 3 van dit hoofdstuk.
Art.773. De jaarlijkse toelage wordt tijdens het bestemmingsjaar voortijdig vereffend bij maandelijkse afbetalingen.
De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen bij de overheidsdiensten.
Onderafdeling 5. - Bijzondere toelage om de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector te vereffenen
Art.774. Er wordt een specifieke subsidie aan de diensten toegekend met het oog op de financiering van de compenserende betrekkingen ingevolge de toekenning van drie bijkomende jaarlijkse verlofdagen aan hun personeel. Deze subsidie wordt berekend volgens de modaliteiten die vastliggen in het besluit van de Waalse Regering van 11 september 2008 betreffende de subsidiëring van de maatregelen van de driedelige raamovereenkomst voor de Waalse privé non-profit sector.
Onderafdeling 6. [1 Controle van de toelagen]1
----------
(1)
Art.775.[1 De nadere regels voor de controle op de aanwending van de toelagen zijn die bedoeld in de artikelen 474/3 tot 474/5.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 34, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.776.
Art.777. Na kennisgeving gaat "AWIPH" over tot de rechtzetting en de ambtshalve invordering van de toelagen verleend op grond van onjuiste aangiften of waarvan het gebruik ongerechtvaardigd blijkt te zijn.
Ze worden rechtgezet en ingevorderd tijdens de tweede maand na die van de kennisgeving en kunnen het voorwerp uitmaken van een aanzuiveringsplan.
Art.778. De diensten beschikken over een termijn van dertig kalenderdagen, waarbij de postdatum bewijskracht heeft, om elke rechtzetting of invordering te betwisten waarvan kennis wordt gegeven overeenkomstig dit hoofdstuk.
De diensten kunnen een aanvraag tot herziening van de toelage indienen binnen dertig kalenderdagen, te rekenen van de kennisneming van een gegeven dat het bedrag van de toelage betwist en waarvan zij geen weet hadden bij de kennisgeving ervan.
De dienst moet dan het bewijs leveren van de datum waarop hij kennis genomen heeft van bedoeld gegeven.
Afdeling 8. - Financiële bijdrage van de rechthebbenden
Art.779. De diensten mogen de begunstigden verzoeken om een bijdrage van hoogstens 25 euro per maand, gekoppeld aan indexcijfer 119,53 van 1 mei 1996.
De diensten mogen bovenop de bijdrage een toeslag eisen voor de kosten inherent aan een specifieke recreatieactiviteit of aan specifieke behoeften van de begunstigde met het oog op zijn welzijn en op zijn persoonlijke ontplooiing.
Als de toeslag door de dienst wordt geëist, moet de gerechtigde of diens wettelijke vertegenwoordiger daarmee instemmen.
Afdeling 9. - Opvangbeleid
Art.780. De rechthebbende moet in het bezit zijn van de beslissing tot tussenkomst van "AWIPH" bedoeld in artikel 280 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, waarbij de hulpverlening in het dagelijkse leven noodzakelijk wordt geacht.
Art.781. De diensten geven het bevoegde regionaal bureau van "AWIPH" binnen drie dagen kennis van de berichten van in- en uitgaan van de rechthebbenden.
Art.782. Een afwijking in verband met de minimale opvangleeftijd van de rechthebbenden in een dienst voor hulpverlening voor de activiteiten van het dagelijks leven kan door "AWIPH" toegestaan worden op grond van een individueel project.
Art.783. "AWIPH" zorgt ervoor dat de gerechtigde door één enkele dienst opgevangen wordt.
Cumulatie is evenwel toegelaten voor een rechthebbende die een beroep doet op de hulp van een begeleidingsdienst of een tussenkomst in de inrichting van de woning of een individuele steun voorzover deze hulpaanvraag niks te maken heeft met technische aanpassingen of uitrustingen die voor rekening zijn van de maatschappij erkend door de de " Société wallonne du Logement " (Waalse Huisvestingsmaatschappij) in het kader van het ministerieel besluit ter uitvoering van artikel 6 van het besluit van de Waalse Regering van 1 april 1999 tot bevordering van de projecten van zorgcellen ten gunste van gehandicapte personen die op een zelfstandige manier in sociale woonwijken wensen te leven.
" AWIPH " kan ook op grond van een individueel project :
1° cumulatie met een opvang of een begeleiding door een andere structuur toelaten;
2° de opvang door de zorg-dienst toelaten van rechthebbenden die niet voldoen aan de bepalingen bedoeld in artikel 725, 2° en 5°.
HOOFDSTUK V. - Individuele integratiehulp
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.784. [1 Voor de toepassing van de afdelingen 1 tot 3 van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° individuele integratiehulp : de hulpmiddelen, de dienstverstrekkingen en de inrichtingen bestemd om de handicap te compenseren of de verergering ervan te voorkomen.
2° het hulpmiddel : elk product, instrument, elke uitrusting of elk technisch systeem dat aangepast of speciaal ontworpen is om het functioneren van een gehandicapte persoon te verbeteren, behoudens de uitzonderingen vermeld in bijlage 82.]1
----------
(1)
Afdeling 2. - Voorwaarden betreffende de tenlasteneming
Onderafdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Art.785.[1 Binnen de perken van de begrotingskredieten kan er overeenkomstig de bepalingen van de afdelingen 1 tot en met 3 en bijlage 82 een overname van een deel van, of van alle kosten in verband met de individuele integratiehulp toegekend worden ten gunste van gehandicapte personen .]1
[2 Wanneer "AWIPH" een bepaalde financiële tegemoetkoming toekent overeenkomstig de afdelingen 1 tot 3 van dit hoofdstuk en van bijlage 82, met uitzondering van de forfaitaire bedragen van punt 1.3. van punt I "Algemene bepalingen", dan wordt deze tegemoetkoming ten belope van negentig percent toegekend.
In afwijking van het tweede lid wordt de financiële tegemoetkoming van "AWIPH" ten belope van achtennegentig percent toegekend, als de gehandicapte persoon in aanmerking komt voor de vermeerderde tegemoetkoming in de zin van artikel 37, § 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
In afwijking van het tweede en het derde lid wordt de financiële tegemoetkoming van "AWIPH" voor de forfaitaire bedragen bedoeld in 1.3 van punt I van de algemene bepalingen van bijlage 82 ten belope van honderd percent toegekend.]2
----------
(1)
(2)
Art.786.[1 § 1. De overname van de individuele integratiehulp wordt toegekend aan de gehandicapte persoon voor de kosten die wegens zijn handicap noodzakelijk zijn voor zijn activiteiten en/of zijn deelname aan het leven in de maatschappij.
De kosten bedoeld in lid 1 zijn bijkomende kosten bovenop die welke een valide persoon betaalt in identieke omstandigheden.
§ 2. De functionele beperkingen van de gehandicapte persoon moeten op het ogenblik van de indiening van de aanvraag ofwel definitief van aard zijn ofwel een vermoedelijke duur van één jaar hebben met een evoluerend karakter.
§ 3. Het bedrag van de uitgaven in verband met de individuele integratiehulp wordt door " AWIPH " vastgesteld op basis van een vergelijkende studie rekening houdend met de kenmerken en de kwaliteiten van de verschillende individuele integratiesteunbedragen.
§ 4. Wanneer een keuze mogelijk is uit meerdere gelijkwaardige oplossingen in termen van functionaliteit, is het bedrag van de bijdrage van " AWIPH " gelijk aan de kostprijs van de minst dure oplossing.
Als de combinatie van een courant gebruiksproduct en een specifieke aanpassing bij gelijke doeltreffendheid minder duur is dan een volledig specifieke inrichting met dezelfde dienstverlening, komt " AWIPH " tussenbeide voor de gezamenlijke combinatie, met inbegrip van het onderdeel dat courant in gebruik is.]1
----------
(1)
Art.787. [1 De tegemoetkoming wordt slechts verleend aan een gehandicapte persoon die bij de indiening van de aanvraag de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, als de kosten rechtstreeks gebonden zijn aan de handicap die " AWIPH " vastgesteld heeft vóór de leeftijd van 65 jaar.]1
----------
(1)<BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Art.788. [1 De aanvraag tot tegemoetkoming wordt samen ingediend met de documenten vereist bij artikel 413. " AWIPH " kan, als het dat nodig acht, bestekken of prijsoffertes eisen.]1
----------
(1)<BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Art.789. [1 Bijlage 82 bepaalt volgens de prestatie van de individuele integratiehulp het belang en de aard van de beperking van de capaciteiten zoals bedoeld in artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek nodig om in aanmerking te kunnen komen voor de overname van de kosten van de prestatie.
Voor de toepassing van lid 1 verwijst " AWIPH " naar de begripsomschrijvingen van de internationale classificatie van de functionering, de handicap en de gezondheid vastgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie.
Ter aanvulling van de multidisciplinaire gegevens bedoeld in de artikelen 414 en 416 kan " AWIPH " volgens de prestatie van de individuele integratiehulp om een functionele balans verzoeken en in voorkomend geval het soort vereiste multidisciplinaire gegevens.]1
----------
(1)<BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Art.790. [1 § 1. Wanneer de handicap van de gehandicapte persoon het gevolg is van een ongeval, worden de kosten gemaakt door laatstgenoemde inzake individuele integratiehulp niet overgenomen door " AWIPH " als de gehandicapte persoon een schadevergoeding ter dekking van dezelfde schade en wegens dezelfde handicap heeft gekregen of zou kunnen krijgen krachtens een andere wettelijke bepaling of het gemeen recht.
De gehandicapte persoon laat zijn rechten op schadevergoeding bedoeld in lid 1 gelden.
In afwachting van de schadevergoeding bedoeld in lid 1 verleent " AWIPH " de gehandicapte persoon op diens verzoek een voorschot waarvan het bedrag wordt vastgelegd overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling en bijlage 82.
Om dat voorschot te kunnen genieten, doet de gehandicapte persoon " AWIPH " bij overeenkomst in zijn rechten en beroepen treden jegens de derde die moet instaan voor de schadevergoeding bedoeld in lid 1.
§ 2. " AWIPH " komt niet tegemoet in de kosten die de gehandicapte persoon voor materiële hulpverlening betaalt :
1° als de gehandicapte persoon op basis van dezelfde handicap en dezelfde behoeften als die bedoeld in de afdelingen 1 tot 3, voor een sociale prestatie in aanmerking komt krachtens andere wettelijke of reglementaire bepalingen, behalve de uitzonderingen bedoeld in bijlage 82;
3° als de kosten vergoed worden middels een tegemoetkoming verleend krachtens andere bepalingen van boek IV van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of boek V van het tweede deel van dit Wetboek.]1
----------
(1)<BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Art.791. [1 De verstrekkingen inzake individuele integratiehulp komen slechts in aanmerking voor een tegemoetkoming als ze plaatsvinden op ten vroegste op de dag van de aanvraag om tegemoetkoming.]1
----------
(1)<BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Onderafdeling 2. - [1 Herstelling en hernieuwing van de hulpmiddelen ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
A. [1Herstelling]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Art.792. [1 " AWIPH " komt tussenbeide in de herstellingen van de elektrische en elektronische hulpmiddelen als er een tegemoetkomingsbedrag werd toegekend bij aankoop ervan en de waarborgtermijn verstreken is.
Behoudens uitzonderingen bedoeld in bijlage 82 wordt het tegemoetkomingsbedrag beperkt tot veertig percent van het tegemoetkomingsbedrag uitbetaald door " AWIPH " voor het hulpmiddel. Dat tegemoetkomingsbedrag mag opgesplitst worden.]1
----------
(1)
Art.793.[1 [2 "AWIPH" komt tussenbeide in de herstelling van een invalidenwagentje met manuele of elektrische bediening of duwwandelwagentje als er een tegemoetkomingsbedrag werd toegekend door de verplichte gezondheidszorgverzekering bij aankoop ervan en de waarborg termijn verstreken is.]2
Het tegemoetkomingsbedrag voor de herstelling stemt overeen met veertig percent van het terugbetalingsbedrag toegekend door de verplichte gezondheidszorgverzekering. Dat tegemoetkomingsbedrag kan opgesplitst worden.
Dat tegemoetkomingsbedrag is enkel van toepassing tijdens de duur van de minimumtermijn voor de hernieuwing, vastgesteld door de verplichte gezondheidszorgverzekering en na verstrijken van de waarborgtermijn.]1
----------
(1)
(2)
Art.794. [1 " AWIPH " komt tussenbeide in de herstelling van een invalidenwagentje met manuele bediening of duwwandelwagentje als er een tegemoetkomingsbedrag werd toegekend bij aankoop ervan en de waarborg termijn verstreken is.
Het tegemoetkomingsbedrag wordt beperkt tot veertig percent van de aankoopprijs van het hulpmiddel, beperkt tot het forfaitair bedrag bepaald in bijlage 82. Dat tegemoetkomingsbedrag mag opgesplitst worden.]1
----------
(1)<BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
B. [1Hernieuwing van de hulpmiddelen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Art.795. [1 § 1. De hernieuwingsvoorwaarden van de hulpmiddelen worden vastgesteld in bijlage 82. " AWIPH " kan er geenszins van afwijken.
§ 2. Wat betreft de hulpmiddelen waarvoor er in bijlage 82 geen hernieuwingsvoorwaarden worden bepaald, kan " AWIPH " de hernieuwing toestaan in volgende gevallen :
1° bij verergering van de handicap;
2° bij onmogelijkheid om het hulpmiddel te herstellen;
3° wanneer de kostprijs voor de herstelling van het hulmiddel hoger is dan vijfenzeventig percent van het maximumbedrag bepaald in bijlage 82 of van het bedrag uitbetaald ten gevolge van een beslissing van het beheerscomité voor een hulpmiddel dat niet in bijlage 82 bepaald wordt.
§ 3. De hernieuwingstermijnen waarvan sprake in artikel 82 gaan in vanaf de datum van de vorige tegemoetkomingsfactuur.
§ 4. " AWIPH " komt niet tegemoet in de hernieuwing of de vervanging van hulpmiddelen in geval van diefstal of brand.]1
----------
(1)<BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Onderafdeling 3. - [1 Uitsluitingen]1
----------
(1)
Art.796.[1 De overname heeft geenszins betrekking op volgende prestaties noch in voorkomend geval op hun herstellingen :
1° apparatuur voor medische (w.o. ISO 04) of paramedische behandeling, voor de educatie of de reëducatie van het vermogen (ISO 05) of voor het onderhoud van de fysieke conditie, behalve die bedoeld in bijlage 82;
2° de dienstverstrekkingen, behoudens de uitzonderingen bedoeld in bijlage 82, evenals de studie-, erkenningskosten en architectenhonoraria bedoeld in artikel 796/1, § 1;
3° het geleende, gehuurde of geleasde individuele integratiehulpmiddel;
4° het tweedehands individuele integratiehulpmiddel, behalve de uitzonderingen vermeld in bijlage 82;
5° de bouwwerken en aanpassingen in de schoolgebouwen;
6° de bouwwerken van de sociale woningen;
7° de motorisering van toegangspoorten, luiken, overgordijnen, ophaalgordijnen, zonneblinden, markiezen;
8° de rolstoelen, elektronische scooters, stasystemen, orthopedische driewielers, looprekken, zitkussens voor het voorkomen van doorligwonden, modulaire aanpasbare systemen voor de ondersteuning van de zithouding, onderstellen voor zitschelpen, met in begrip van hun respectievelijke aanpassingen die niet opgenomen zijn op de terugbetalinglijst van de verplichte gezondheidszorgverzekering, behoudens de uitzonderingen bedoeld in artikel 793, 794 en bijlage 82;
9° de ortheses en de protheses;
10° de voedingsmiddelen;
11° het onderhoud van het individuele integratiehulpmiddel behalve de uitzonderingen vermeld in bijlage 82;
12° de positiekussens;
13° zetels type relax met of zonder mechanisme om de aanvrager te helpen bij het overeind komen en het gaan zitten;
14° interfonen, videofonen, parlofonen en toebehoren;
15° draadtelefoontoestellen, draadloze telefoontoestellen, GSM en toebehoren of software;
16° de bouwwerken van woningen met inbegrip, in dat kader, van de toegangswegen, het aangepast meubilair en sanitair.]1
----------
(1)<BWG 2015-06-11/10, art. 4, 029; Inwerkingtreding : 23-07-2015>
Onderafdeling 4. - [1 Bedrag van de financiële tegemoetkoming]1
----------
(1)
Art. 796/1. [1 De gemaakte kosten zijn kosten voor de verstrekking van individuele integratiehulp, de recupel-taks indien nodig, alsmede studiekosten, de kosten in verband met de levering en de erkenningskosten en architectenhonoraria die er eventueel aan gebonden zijn, verhoogd met de btw.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Art. 796/2. [1 § l. De gemaakte kosten worden slechts aangerekend ten belope van :
1° de kosten bedoeld in artikel 786;
2° voor de prestaties van de individuele integratiehulp opgenomen in bijlage 82, het bedrag vastgesteld in deze bijlage.
3° voor de hulpmiddelen bedoeld in punt 1.3. van de algemene bepalingen van bijlage 82, een forfaitair bedrag.
§ 2. Van het bedrag van de kosten bedoeld in paragraaf 1 wordt het bedrag van de door de gehandicapte persoon verkregen schadevergoeding bedoeld in lid 1 van paragraaf 1 van artikel 790 afgetrokken.]1
----------
(1)
Onderafdeling 5. - [1 Voorwaarden voor de uitbetaling van de financiële tegemoetkoming]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Art. 796/3. [1 Onverminderd artikel 791 kunnen de verstrekkingen betreffende de herstelling van een individuele integratiehulp zelfs overgenomen worden als de datum van de factuur voor die verstrekkingen dateert van zes maanden voor de datum van de aanvraag tot herstellingstegemoetkoming.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Art. 796/4.[1 § 1. De tegemoetkomingen van " AWIPH " worden betaald op grond van de facturen betreffende de verstrekkingen, die ingediend moeten worden binnen een termijn van één jaar, te rekenen van de kennisgeving van de beslissing tot tegemoetkoming. Die termijn kan met één jaar verlengd worden als het individuele hulpmiddel geïnstalleerd wordt in de woning van de aanvrager, enkel na uitvoering van de werken voor de inrichting of de bouwwerken waarvoor de aanvrager een voorafgaande instemming van " AWIPH " gekregen heeft.
§ 2. In afwijking van § 1 wordt de uitbetaling van de tegemoetkomingsbedragen van " AWIPH " aan volgende voorwaarden gekoppeld:
1° de aanpassingen en bouwwerken, op grond van de facturen betreffende de verstrekkingen inzake individuele integratiehulp die ingediend moeten worden binnen een termijn van twee jaar, te rekenen van de kennisgeving van de beslissing tot tegemoetkoming;
2° de hulpmiddelen ter absorptie van urine en fecaliën, de verstrekkingen van diensten en onderhoud opgenomen in bijlage 82, alsmede de [3 assistentiehonden]3 op grond van de facturen voor die verstrekkingen binnen een termijn van één jaar te rekenen van de datum van de factuur;
3° de verscheidene hulpmiddelen bedoeld in punt 6 van bijlage 82, op grond van de facturen betreffende de verstrekkingen inzake individuele integratiehulp, die ingediend moeten worden binnen een termijn van één jaar, als ze betrekking hebben op de hulpmiddelen zoals bedoeld in artikel 784, 2°.]1
----------
(1)
(2)
(3)
Art. 796/5. [1 De uitbetaling van de tegemoetkomingsbedragen van " AWIPH " wordt daarnaast ondergeschikt gemaakt aan het voorleggen van :
1° voor aanpassingen aan wagens, een afschrift van het Europees of individueel goedkeuringscertificaat opgesteld door de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Transport;
2° voor geleidehonden, een positief opvolgingsverslag opgesteld door een instructeur of een erkende vereniging, drie maanden na de datum van terbeschikkingstelling van de geleidehond ten voordele van de gehandicapte persoon;
3° voor huisliftsystemen, het positieve attest van ingebruikname verwezenlijkt door een erkende en geaccrediteerde instelling na installatie van het huisliftsysteem;
4° voor onderhouds- en herstellingswerken aan huisliftsystemen, een document opgesteld en ondertekend door de medewerker van de firma die aantoont dat zij daadwerkelijk de onderhouds- en herstellingswerken heeft uitgevoerd, mede-ondertekend door de aanvrager of diens wettelijke vertegenwoordiger;
5° voor de pedagogische begeleiding, een evaluatierapport, ondertekend door de aanvrager, aan het einde van elk academiejaar of van de cyclus voor korte opleidingen;
6° voor omzettingen in brailleschrift en andere aanpassingen van werken in het kader van schoolstudies, een individuele fiche van kostenovername waarvan het model vastgesteld is door " AWIPH ", ondertekend door de aanvrager aan het einde van elk academiejaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Afdeling 3. - [1 Procedure voor het beheerscomité]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Art. 796/6.[1 Onder voorbehoud van de toepassing [2 van de artikelen 795 en 796]2 en de uitsluitingen uitdrukkelijk vermeld in bijlage 82 geldt dat als " AWIPH " vaststelt dat een aanvraag om tegemoetkoming inzake individuele integratiehulp voldoet aan de voorwaarden van afdeling 2 maar dat hetzij er geen sprake is van die hulp in bijlage 82, hetzij dat er wel sprake van is maar dat bepaalde voorwaarden waarvan sprake in die bijlage niet vervuld zijn om de tegemoetkoming te verlenen, dan de aanvraag voor advies wordt voorgelegd aan de Raad voor individuele integratiehulp en vervolgens aan het beheerscomité, dat moet beslissen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-03-13/28, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
(2)<BWG 2015-06-11/10, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 23-07-2015>
Afdeling 4. - Budget inzake persoonlijke bijstandsverlening
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.797. Voor de toepassing van deze afdeling moet worden verstaan onder :
1° rechthebbende : gehandicapte persoon aan wie "AWIPH" een budget inzake persoonlijke bijstandsverlening toekent;
2° persoonlijke assistent : dienstverstrekker die de prestaties inzake persoonlijke bijstandsverlening verricht;
3° prestatie inzake persoonlijke bijstandsverlening : prestatie zoals omschreven in artikel 800;
4° geïndividualiseerd project van tegemoetkoming : het ontwerp zoals bedoeld in artikel 279, vijfde lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
5° prestatie inzake persoonlijke bijstandsverlening : betreft met name de evaluatie met de rechthebbende van zijn behoeften aan persoonlijke bijstandsverlening, de opmaking van het dienstplan, de planning en de coördinatie van de diensten en prestaties inzake persoonlijke bijstandsverlening, de bemiddeling tussen het Agentschap, de persoonlijke assistenten, hun werkgevers en de rechthebbende of diens wettelijke vertegenwoordigers, de opvolging van het geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming en de formulering van voorstellen tot aanpassing van het geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming;
6° GGMMI : het bedrag dat voor werknemers die minstens 21 jaar oud zijn, wordt berekend overeenkomstig artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43, op 2 mei 1988, gesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
Art.798. De persoonlijke bijstandsverlening dient om de onbekwaamheden van de rechthebbende die aan zijn deficiënties te wijten zijn te compenseren door hem de gevraagde hulp en bijstand te verlenen in de vorm van financiering van de diensten verstrekt door één of meer persoonlijke assistenten, met het oog op zijn handhaving in zijn gebruikelijk levensmilieu, de organisatie van zijn dagelijks leven en het vergemakkelijken van zijn familiale, sociale of beroepsintegratie.
Art.799. Het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening bestaat in een trekkingsrecht dat op jaarlijkse basis berekend wordt en aan een gehandicapte persoon toegekend wordt ter dekking van de financiële tenlasteneming van het geheel of van een gedeelte van zijn kosten inzake persoonlijke bijstandsverlening en de coördinatie hiervan.
Het gedeelte van het jaarlijkse trekkingsrecht dat niet gebruikt wordt, mag niet naar het volgende jaar overgedragen worden.
Art.800. Voor zover ze niet deel uitmaken van de tegemoetkomingen die "AWIPH" krachtens een andere regelgeving kan verlenen, kunnen de prestaties inzake persoonlijke bijstandsverlening de volgende zijn :
1° hulpverlening i.v.m. de activiteiten van het dagelijks leven :
2° hulpverlening in het huishouden;
3° hulpverlening i.v.m. de sociale en vrijetijdsactiviteiten;
4° hulpverlening i.v.m. de beroepsactiviteiten, behalve productieactiviteiten;
5° hulpverlening i.v.m. de verplaatsingen in het raam van de activiteiten van het dagelijks leven;
6° de coördinatie van het geïndividualiseerd project van tegemoetkoming.
De volgende prestaties worden niet gedekt door het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening, alsook de eventuele financiële tegemoetkoming betreffende die prestaties die voor rekening van de rechthebbende gelaten wordt :
1° de individuele integratiehulp zoals bepaald bij de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk;
2° de behandelingen, medische of paramedische examens of therapieën, al dan niet terugbetaald, al dan niet genomenclatureerd door het RIZIV, of niet erkend;
3° de pedagogische en didactische bijstand tijdens de studies;
4° de prestaties inzake persoonlijke bijstandsverlening aan minderjarigen, niet in verband met deficiënties maar met leeftijd.
Art.801. De prestaties inzake persoonlijke bijstandsverlening die aanmerking komen voor het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening worden verricht door :
1° diensten erkend door een overheid;
2° plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen zoals bedoeld in de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
3° ondernemingen die specifiek erkend zijn in het kader van de dienstencheques krachtens de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen;
4° een interimdienst erkend krachtens het decreet van 13 maart 2003 betreffende de erkenning van arbeidsbemiddelingsbureaus;
5° een zelfstandige werknemer wiens hoofdactiviteit bestaat in het verstrekken van de prestaties bedoeld in artikel 5, eerste lid;
6° bij wijze van uitzondering door een vrijwilliger, overeenkomstig de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van wrijwilligers.
Onderafdeling 2. - Toekenningsvoorwaarden
Art.802. Het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening is bestemd voor gehandicapte personen met een aanzienlijk beperkte zelfstandigheid.
De mate van zelfstandigheid wordt bepaald na evaluatie van de beperkingen van de personen in de volgende activiteiten :
1° activiteiten van het dagelijks leven :
a) zich voeden;
b) zich wassen;
c) zich kleden;
d) zijn persoon onderhouden;
e) de blaasfunctie;
f) de darmfunctie;
g) wc-gebruik;
2° mobiliteit :
a) verplaatsingen;
b) binnenshuis lopen;
c) het plaatsen van een prothese of een orthese;
d) zich binnenshuis in een rolstoel verplaatsen;
e) de trappen gebruiken;
f) buiten rondlopen;
3° problematisch gedrag :
a) gestereotypeerd gedrag;
b) afwijkend sexueel gedrag;
c) storend sociaal gedrag;
d) agressief gedrag van fysieke aard jegens anderen;
e) beledigend sociaal gedrag;
f) het zich terugplooien;
g) vernielingsgedrag tegenover voorwerpen;
h) zelfverminkingsgedrag;
i) niet-samenwerkings- en provocatiegedrag;
4° communiceren :
a) zien;
b) horen;
c) spreken;
5° mentale functies :
a) geheugen;
b) oriëntatie;
c) begripsvermogen;
d) verstand;
6° activiteiten in het huishouden :
a) het huis onderhouden;
b) de maaltijden bereiden;
c) de boodschappen doen;
d) de was doen;
e) de telefoon gebruiken;
f) de vervoermiddelen gebruiken;
g) zijn medicijnen nemen;
h) zijn budget beheren;
7° activiteiten i.v.m. de sociale en vrijetijdsactiviteiten :
a) zijn rol en verantwoordelijkheid van ouder uitoefenen;
b) zijn vrije tijd benutten;
c) zich naar sociale of vrijetijdsactiviteiten begeven;
d) deelnemen aan sociale of vrijetijdsactiviteiten.
" AWIPH " bepaalt de modaliteiten en schalen voor de evaluatie van die beperkingen.
Art.803. De voorwaarde inzake de autonomie- en handicapbeperking zoals bedoeld in artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt verondersteld vervuld te zijn indien de persoon een document overlegt waaruit blijkt dat hij in aanmerking komt voor :
1° hetzij, krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan de gehandicapten, een integratietegemoetkoming van categorie 4 (15 of 16 punten) of 5 (17 of 18 punten) of indien hij aan de medische criteria voldoet om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming van die categorieën;
2° hetzij, krachtens de artikelen 47 en 56septies van de gecoördineerde wetten betreffende de gezinsuitkeringen voor loonarbeiders, van uitkeringen verhoogd wegens een handicap of dat hij in aanmerking komt voor een toeslag voor kinderen met een aandoening waarvan de ernstgraad gelijk is aan :
a) minstens vier punten in de eerste kolom en 6 punten in de overige kolommen;
b) minstens vier punten in de eerste kolom en 9 punten in de overige kolommen;
c) meer dan 11 punten in de drie kolommen.
Onderafdeling 3. - Prioriteiten
Art.804. Binnen de perken van de beschikbare kredieten bepaalt de Minister jaarlijks, op voorstel van "AWIPH", de prioriteiten voor de toekenning van een budget inzake persoonlijke bijstandsverlening.
Onderafdeling 4. - Procedure
A. Aanvraag
Art.805. De kandidaat-rechthebbende, of diens wettelijke vertegenwoordigers, richt(en) bij aangetekend schrijven een gemotiveerde aanvraag tot toekenning van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening aan een gewestelijk bureau. In de gemotiveerde aanvraag moet aangetoond worden dat de persoon in zijn gewone omgeving verder kan blijven leven als hij een persoonlijke bijstand toegewezen krijgt. De persoon verstrekt ook een raming van het aantal uren dat nodig is voor elke prestatie inzake persoonlijke bijstandsverlening, alsook de organisatiewijze die voor de coördinatie overwogen wordt.
"AWIPH" bepaalt het model van de tussenkomstaanvraag.
B. Beslissing
Art.806. De beslissing van "AWIPH" vermeldt de duur van de tussenkomst en het jaarlijkse maximumbedrag van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening.
De niet cumuleerbare jaarlijkse maximumbedragen zijn de volgende :
1° voor dag- en nachthulp : 35.000 euro;
2° voor dag- en weekendhulp : 20.000 euro;
3° voor daghulp : 15.000 euro;
4° voor een hulpverlening bij verplaatsingen : 5.000 euro.
Die bedragen worden jaarlijks op 1 januari (jaar n) d.m.v. van onderstaande formule aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen bedoeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van de concurrentie van het land, hierna gezondheidsindex genoemd :
Bedrag van kracht op 31 december van het jaar n - 1 x gezondheidsindex van de maand december van het jaar n - 1
gezondheidsindex van de maand december van het jaar n - 2.
Art.807. Voor elke rechthebbende op het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening wordt een geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming door "AWIPH" opgemaakt in overleg met de rechthebbende, of met diens wettelijke vertegenwoordigers, alsook, desgevallend, met een coördinator van het project.
Art.808. Het geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming betreffende het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening bevat :
1° het aantal uren dat nodig is voor elke prestatie inzake persoonlijke bijstandsverlening;
2° de plaats van de prestaties;
3° de frequentie ervan;
4° de nauwkeurige identificatie van elke dienstverstrekker;
5° de kost van elke prestatie.
Het geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming wordt op verzoek van de rechthebbende of van diens wettelijke vertegenwoordigers geactualiseerd in overleg met "AWIPH" en, desgevallend, met de coördinator van het ontwerp.
Art.809. De rechthebbende, of diens wettelijke vertegenwoordigers, staat zelf in voor de coördinatie van zijn geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming of doet een beroep op een coördinator van het ontwerp van tegemoetkomingen die hij kiest onder de door "AWIPH" erkende diensten, alsook de sociale dienstcentra van de ziekenfondsen, de O.C.M.W.'s, de centrales voor de coördinatie van thuisverzorging, de verenigingen met een expertise inzake de coördinatie van persoonlijke bijstandsverlening of van thuiszorg- en -hulpverlening en de representatieve verenigingen van de gehandicapte personen die door de Minister erkend zijn.
De coördinator stelt desnoods aanpassingen van het geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming voor en ziet toe op de uitvoering ervan.
De coördinator treedt ook als bemiddelaar op tussen "AWIPH", de persoonlijke assistenten, hun werkgevers en de rechthebbende of diens wettelijke vertegenwoordigers.
Hij mag niet in dienst zijn van een werkgever die een persoonlijke assistent verschaft.
C. Financiële modaliteiten en bijdrage
C.1. Modaliteiten
Art.810. "AWIPH" zorgt voor de betaling van de prestaties van de dienstverstrekkers op basis van de bewijsstukken van de uitvoering van de prestaties of van de betalingen, die maandelijks of om de drie maanden overgelegd worden door de dienstverstrekker(s) of de rechthebbenden zelf.
Art.811. Voor de prestaties verstrekt middels dienstencheques, PWA-cheques, gezinshelpsters, kan "AWIPH" op verzoek van de rechthebbenden een voorschot toekennen. Dat voorschot is gelijk aan 75 % van het jaarbedrag waarin het geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming voor die prestaties voorziet.
Dat voorschot kan ook toegekend worden aan de rechthebbenden aan wie het Agentschap het recht heeft verleend om hun persoonlijke assistenten rechtstreeks zonder bemiddeling van "AWIPH" in dienst te nemen, na te zijn nagegaan of ze in staat zijn hun budget zelf te beheren.
Na afloop van een jaar betaalt "AWIPH" het verschuldigde saldo of gaat het over tot de regularisatie van het niet uitgegeven voorschot.
De in artikel 801, 6°, bedoelde activiteiten van de vrijwilliger worden niet bezoldigd; alleen zijn reële kosten worden terugbetaald.
Art.812. Wanneer de rechthebbende een beroep doet op een coördinator van het ontwerp van tegemoetkoming, wordt de kost van de coördinatie, beperkt tot 5 % van het door "AWIPH" bepaalde maximumjaarbedrag van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening, aan dat maximumjaarbedrag toegevoegd.
Art.813. In het kader van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening kan maximum 5 % onrechtstreekse kosten in aanmerking genomen worden. Die kosten worden in het maximumjaarbedrag meegerekend.
Onder onrechtstreekse kosten wordt verstaan de kosten die de dienstverstrekker voor zijn externe activiteiten maakt. "AWIPH" bepaalt de lijst van de toelaatbare onrechtstreekse kosten. De persoonlijke uitgaven van de gehandicapte persoon mogen niet meegerekend worden in het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening.
C.2. Bijdrage
Art.814. De rechthebbende draagt naar gelang van zijn inkomens financieel bij in de kost van de prestaties inzake persoonlijke bijstandsverlening zoals bedoeld in artikel 800.
Art.815. Onder inkomens wordt verstaan het geheel van de belastbare inkomens van de rechthebbende en van diens wettelijke vertegenwoordigers die in aanmerking genomen worden inzake de personenbelasting en zoals ze voorkomen op het aanslagbiljet van de natuurlijke personen betreffende het laatste aanslagjaar voor het jaar van de aanvraag tot toekenning van een budget inzake persoonlijke bijstandsverlening.
Art.816. De financiële bijdrage van de rechthebbende wordt berekend naar rato van het gedeelte van het jaarlijkse trekkingsrecht dat hij gebruikt.
De coördinatiekosten bedoeld in artikel 812 en de onrechtstreekse kosten bedoeld in artikel 813 worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de financiële bijdrage van de rechthebbende.
Art.817. § 1. Voor de berekening van zijn financiële bijdrage laat de rechthebbende zijn aanvraag vergezeld gaan van een afschrift van het laatste aanslagbiljet van de personenbelasting en, indien hij geen aanslagbiljet ontvangen heeft, van een attest dat het gebrek aan aanslagbiljet bevestigt.
De rechthebbende bezorgt "AWIPH" jaarlijks een afschrift van het laatste aanslagbiljet van de personenbelasting en, indien hij geen aanslagbiljet ontvangen heeft, een attest dat het gebrek aan aanslagbiljet bevestigt. Het bedrag van de financiële bijdrage van de rechthebbende wordt aangepast op de verjaardag van de toekenning van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening.
§ 2. Indien de rechthebbende meerderjarig is, worden de inkomens van zijn eventuele samenwonende, die woonachtig is op zijn adres, in aanmerking genomen.
§ 3. Indien de rechthebbende minderjarig is of onder verlengd minderjarigheidsstatuut staat, gaat het om zijn eigen inkomens, alsook om de inkomens van zijn wettelijke vertegenwoordigers indien ze woonachtig zijn op zijn adres.
§ 4. In afwijking van artikel 814 wordt de rechthebbende wiens maandinkomens lager zijn dan het GGMMI van financiële bijdrage vrijgesteld.
Art.818. De bijdrage van de rechthebbende bedraagt :
1° 1 % van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening voor maandinkomens tussen 1 en 1,33 maal het GGMMI;
2° 2 % van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening voor maandinkomens tussen 1,33 en 1,66 maal het GGMMI;
3° 3 % van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening voor maandinkomens tussen 1,66 en 2 maal het GGMMI;
4° 4 % van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening voor maandinkomens tussen 2 en 2,5 maal het GGMMI;
5° 5 % van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening voor maandinkomens die 2,5 maal hoger zijn dan het GGMMI.
D. Onderbreking
Art.819. De toekenning van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening wordt opgeschort vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de voltijdse opneming in een ziekenhuis, een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis, een functionele heraanpassingscentrum, een residentiële dienst erkend door "AWIPH" een dienst die de toestemming van "AWIPH" heeft om te werken. Hetzelfde geldt voor soortgelijke diensten gevestigd op het grondgebied van een andere Gemeenschap of van een ander Gewest of in het buitenland.
De rechthebbende op een budget inzake persoonlijke bijstandsverlening bezorgt "AWIPH" een document ter bevestiging van zijn opneming in een ziekenhuis, een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis, een functionele heraanpassingscentrum, een residentiële dienst erkend door het Agentschap, een dienst die de toestemming van "AWIPH" heeft om te werken. Hij maakt dat document over voor het einde van de eerste maand verblijf in één van die diensten. De niet-inachtneming van die bepaling heeft de stopzetting van de toekenning van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening tot gevolg.
Meer dan zes maanden ononderbroken opneming in een instelling of een dienst bedoeld in de vorige paragraaf heeft de opschorting van de toekenning van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening tot gevolg, tenzij binnen de maand een vertrekattest overgelegd wordt.
E. Stopzetting
Art.820. De rechthebbende kan het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening per post opzeggen, mits opzegging van drie maanden. Binnen dezelfde termijn kan "AWIPH" ook een eind maken aan de toekenning van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening indien de algemene tegemoetkomingsvoorwaarden bedoeld in artikel 275, § 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of de specifieke tegemoetkomingsvoorwaarden bedoeld in onderafdeling 2 van deze afdeling niet meer vervuld zijn.
HOOFDSTUK VI. -Toegankelijkheid van de voor het publiek bestemde inrichtingen en installaties voor [1 ...]1 personen met een assistentiehond
----------
(1)
Afdeling 1. - Bewegwijzering
Art.821. Indien de toegang met assistentiehond en tot de voor het publiek bestemde inrichtingen en installaties geweigerd wordt, moeten de beheerders van deze inrichtingen en installaties aan de ingang de als bijlage 83 gevoegde aanplakbiljet zichtbaar aanbrengen.
Afdeling 2. - Erkenning van verenigingen of africhters voor de africhting van assistentiehonden
Onderafdeling 1. - Voorwaarden
Art.822.Om erkend te worden voor de africhting van assistentiehond en moet de africhter of de vereniging aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° als het gaat om een vereniging, de africhting van assistentiehonden in de zin van hoofdstuk 3 van titel 2 van boek 4 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van dit hoofdstuk als [2 ...]2 doel hebben;
2° zich houden aan de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op de toegankelijkheid van de voor het publiek bestemde inrichtingen en installaties voor gehandicapte personen met een assistentiehond;
3° een actieve ervaring hebben in de opleiding van assistentiehonden, deze ervaring wordt bevestigd door het aantal opleidingen de voorbije drie jaren;
4° vóór de opleiding, een multidisciplinaire beoordeling uitvoeren (medisch, sociaal en technisch verslag) van de kandidaat-koper om zijn integratie en zijn deelname in het opleidingsproces van een assistentiehond te beoordelen;
5° de toekomstige assistentiehond minimaal zes maanden opleiden;
6° minstens één keer per jaar een evaluatie van de uitgevoerde opleiding organiseren met de persoon aan wie de assistentiehond wordt toevertrouwd en laatstgenoemde, en, in voorkomend geval, oplossingen voorstellen voor de aangekaarte problemen.
[1 7° Voor de verenigingen en africhter voor hulphonden : lid zijn van een internationaal coördinatieorgaan.]1
----------
(1)
(2)
Onderafdeling 2. - Toekenningsprocedure
Art.823.De erkenningsaanvragen worden bij [1 het Agentschap]1 ingediend door middel van een formulier waarvan het model door de Minister is opgemaakt.
Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord moet binnen vijftien dagen aan [1 het Agentschap]1 meegedeeld worden.
----------
(1)<BWG 2022-05-05/04, art. 3, 096; Inwerkingtreding : 26-05-2022>
Art.824.Binnen dertig dagen na ontvangst van de erkenningsaanvraag bezorgt [1 het Agentschap]1 de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als de aanvraag volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn aanvraag binnen 15 werkdagen aan te vullen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken en/of gegevens.
----------
(1)
Art.825.[1 Het Agentschap]1 behandelt de aanvraag en maakt bedoelde aanvraag samen met zijn opmerkingen over aan de Minister binnen een termijn van één maand na de indiening van de aanvraag zodra die volledig is.
[1 De Minister]1 beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier.
De erkenning wordt toegekend voor een periode van maximum zes jaar.
Als [1 de Minister]1 binnen de voorgeschreven termijn over de erkenningsaanvraag geen beslissing heeft genomen, wordt het verzoek geacht geweigerd te zijn.
----------
(1)<BWG 2022-05-05/04, art. 4, 096; Inwerkingtreding : 26-05-2022>
Onderafdeling 3. - Verlengingsprocedure
Art.826.De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning wordt maximum zes maanden en minimum drie maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenning ingediend aan de hand van dezelfde formulieren en volgens dezelfde procedure als die voorzien voor de erkenningsaanvraag.
[1 Het Agentschap behandelt de aanvraag en neemt een beslissing binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier.]1
[1 ...]1
In afwachting van een definitieve beslissing van [1 de Minister]1 wordt de africhter of de vereniging geacht te zijn erkend voor een termijn van zes maanden, die ingaat op de vervaldatum van de erkenning.
Als [1 de Minister]1 binnen de voorgeschreven termijn over de erkenningsaanvraag geen beslissing heeft genomen, wordt het verzoek geacht geweigerd te zijn.
----------
(1)<BWG 2022-05-05/04, art. 5, 096; Inwerkingtreding : 26-05-2022>
Onderafdeling 4. - Beslissing
Art.827. Indien beslist wordt de erkenning te weigeren of in te trekken, wordt daarvan aan de aanvrager bij aangetekend schrijven kennis gegeven.
Afdeling 3. - Hoedanigheid van assistentie- en begeleidingshond
Art.828.De begeleider van een assistentiehond krijgt op het einde van de africhting, van de erkende vereniging of africhter die de hond heeft afgericht, [1 een paspoort]1 waarvan het model bepaald wordt door de Minister, ten bewijze van of waarmee het bewijs kan geleverd worden van :
1° de hoedanigheid van geleidehond van het dier, van zijn opleiding en van de uitgevoerde jaarlijkse opvolging;
2° de identiteit van de begeleider.
De begeleider van een geleidehond mag zich niet [1 van het paspoort]1 ontdoen zolang de geleidehond in leven is.
----------
(1)<BWG 2022-05-05/04, art. 6, 096; Inwerkingtreding : 26-05-2022>
Art.829.Een geleidehond wordt niet meer als dusdanig erkend :
1° als hij duidelijk en definitief niet meer in staat is een gehandicapte persoon te vergezellen in diens verplaatsingen en handelingen van het dagelijks leven;
2° als hij niet meer bestemd is voor de gehandicapte persoon die hij bijstond.
Het [1 paspoort]1 bedoeld in artikel 828 dient dan te worden teruggegeven aan de erkende vereniging of africhter die de geleidehond heeft afgericht.
----------
(1)
Art.830. Eén keer per jaar moeten de begeleider en zijn assistentiehond zich aanbieden voor de evaluatie van de opleiding die overeenkomstig artikelen 822 en 823 door de erkende africhter of vereniging wordt georganiseerd.
Afdeling 4. - Evaluatie
Art.831.Uiterlijk op 30 juni van elk jaar maakt [1 het Agentschap]1 een verslag op over de uitvoering van hoofdstuk 3 van titel 2 van boek 4 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Dit verslag wordt door [1 het Agentschap]1 voor advies overgemaakt aan het overlegorgaan dat bevoegd is voor het gehandicaptenbeleid.
Het verslag, aangevuld met het advies bedoeld in het vorig lid, wordt overgemaakt aan de Minister, die het aan de Regering voorlegt.
Vervolgens maakt de Regering het verslag over aan het Waalse Parlement.
----------
(1)<BWG 2022-05-05/04, art. 8, 096; Inwerkingtreding : 26-05-2022>
HOOFDSTUK VII. - [1 Diensten die respijtzorg organiseren ten gunste van de mantelzorgers en de gehandicapte personen]1
----------
(1)
Afdeling 1. - [1 Inleidende bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/1. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° gebruiker: elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid en van wie het " AWIPH " door zijn beslissing tot tegemoetkomingt acht dat hij in aanmerking komt voor een dienst die respijtzorg verleent aan de gehandicapte personen en hun mantelzorgers;
2° interveniënt : werknemer van de dienst die respijtzorg verstrekt bij de gebruiker;
3° respijtzorgdienst : de krachtens afdeling 3 door het " AWIPH " erkende dienst die dienstverstrekkingen inzake respijtzorg organiseert voor gehandicapte personen (kinderen of volwassenen) en hun mantelzorgers;
4° mantelzorger : persoon van de entourage die, in niet professioneel verband en met de eventuele samenwerking van professionele begeleiders, aan een persoon in toestand van grote afhankelijkheid thuis permanente steun en hulp verleent;
5° dienstverstrekkingen inzake respijtzorg : alle dienstverstrekkingen die de gebruiker de mogelijkheid bieden om zijn activiteiten thuis of in een andere omgeving te diversifiëren en waardoor zijn mantelzorgers voor een bepaalde duur vrije tijd genieten dankzij een kwaliteitsvolle aflossing;
6° polyvalente dienst : dienst die verstrekkingen inzake respijtzorg voorstelt aan gebruikers met elk type deficiëntie;
7° specifieke dienst : dienst die verstrekkingen inzake respijtzorg voorstelt aan gebruikers voor wie een specifieke aanpak en begeleiding nodig zijn wegens hun deficiëntie;
8° tewerkstellingskadaster : de personeelslijst die aan het einde van elk jaar door de dienst opgemaakt wordt op grond van een door het " AWIPH " vastgelegd model;
9° jaarlijks overzicht van de dienstverstrekkingen: de lijst van de gebruikers van de dienst en van alle verstrekte diensten opgemaakt op grond van een door het " AWIPH " vastgelegd model;
10° algemene diensten : de diensten die voor de gezamenlijke bevolking bestemd zijn en in het kader van hun dienstverstrekkingen aan de behoeften van de begeleide personen kunnen voldoen;
11° netwerk : geheel van personen samengesteld uit de gezinsleden van de gebruiker, uit naasten, vrienden, alsook de algemene of gespecialiseerde diensten waarop de persoon een beroep doet, en gebonden door een verdeling van de taken en rollen;
12° administratieve entiteit : entiteit bestaande uit verschillende door het " AWIPH " erkende diensten die afhankelijk zijn van dezelfde inrichtende macht en die beheerd worden door een gemeenschappelijke algemene directie, onder arbeidsovereenkomst, die instaat voor het dagelijkse beheer van al die diensten, zowel administratief, financieel als inzake personeelsaangelegenheden;
13° verbonden entiteit : de entiteit verbonden met een vereniging is de entiteit zoals omschreven in artikel 19, § 1, 4°, van het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen;
14° dagelijks beheer : beheer dat het volgende inhoudt :
de effectieve bevoegdheid om dagelijks bevelen en richtlijnen te geven aan het personeel, met inbegrip van de administratieve ploeg die gemeenschappelijk is aan de diensten;
b) kunnen beschikken over de nodige middelen om de financiële lasten betreffende de dagelijkse werking van de betrokken diensten te kunnen dragen;
c) desgevallend, de verschillende directies binnen de entiteit coördineren;
15° actieve aanwezigheid : de dienst verstrekken door zo goed mogelijk in te spelen op de behoeften geuit door de gebruiker, zijn wettelijke vertegenwoordiger of de mantelzorgers.]1
----------
(1)
Afdeling 2. - [1 Algemene beginselen en opdrachten van de diensten.]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Algemene beginselen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/2. [1 § 1. Respijtzorg is bestemd voor gehandicapte personen die wegens hun handicap geen toegang hebben tot de dienstverstrekkingen inzake bewaking en recreatie waarin de algemene diensten of privé operatoren voor elk publiek voorzien.
§ 2. Respijtzorg wordt verleend via verstrekkingen inzake residentiële respijtzorg, inzake thuisrespijtzorg en inzake respijtzorg in halve dagen gemeenschappelijke activiteiten zoals omschreven in artikel 831/4.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Opdrachten van de diensten]1
----------
(1)
Art. 831/3. [1 § 1. De respijtzorgdiensten hebben als algemene opdracht :
1° in het kader van een partnerschap tussen de dienst, de mantelzorger en de gebruiker bijdragen tot een levenskwaliteit waarbij de verlangens en specifieke behoeften van iedereen in acht genomen worden;
2° een aflossing zijn door te zorgen voor een actieve aanwezigheid bij de gebruiker;
3° bijdragen tot de totstandbrenging van het nodige net rondom de mantelzorger en de gebruiker;
4° een rol inzake coördinatie, heroriëntering en net vervullen. het werk inzake coördinatie, heroriëntering en net is het geheel van de acties die door de respijtzorgdiensten gevoerd worden met het oog op :
a) informatieverstrekking aan de gebruiker i.v.m. alle aanvragen die niet onder de opdrachten van de respijtzorgdiensten vallen;
b) kennisgeving aan het " AWIPH " van de praktijken, behoeften en specifieke vragen van de gebruikers waaraan niet tegemoetgekomen werd;
c) de bevordering van partnerschappen tussen diensten om de sociale, professionele, sanitaire en andere hulpmiddelen op een gegeven grondgebied te mobiliseren rondom de behoeften en de aanvraag van personen met een handicap of hun mantelzorgers;
d) de beste oriëntering van personen met een handicap of hun mantelzorgers, bij voorrang via de algemene diensten;
e) een hogere efficiëntie van de hulpverlening en de besluitvorming betreffende de te bepalen handelswijze in moeilijkere of ingewikkeldere situaties;
5° het dienstenaanbod naar gelang van de behoeften en de aanvragen van de mantelzorger en de gebruiker aanpassen binnen de mogelijkheden van de diensten;
6° een rol vervullen inzake steunverlening aan de mantelzorger die voor permanente aanwezigheid bij de gebruiker zorgt;
7° ervoor zorgen dat de mantelzorger makkelijker persoonlijke activiteiten kan verrichten;
8° de gebruiker een vertrouwenwekkende dienstverstrekking bieden die voldoet aan zijn behoeften en bijdraagt tot zijn welzijn;
9° de gebruiker de mogelijkheid bieden om verder toegang te krijgen tot opwaarderende activiteiten;
10° het geestelijke, lichamelijke en matschappelijke welzijn van de gebruiker verhogen.
§ 2. Naast de opdrachten bedoeld in § 1, vervullen de specifieke diensten op het gezamenlijke grondgebied van het Franse taalgebied van het Waalse Gewest een opdracht inzake steunverlening, vorming en referentie voor alle diensten.
§ 3. De dienst zorgt ervoor voorrang te geven aan de gebruikers die in noodtoestand verkeren, grote behoefte aan bijstand ondervinden of geen toegang tot andere dienstverstrekkingen van het " AWIPH " hebben. Hij houdt ook rekening met de toestand van mantelzorger en het gezin.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/4. [1 § 1. De dienstverstrekking inzake thuisrespijtzorg houdt in dat de begeleider actief aanwezig is bij de gebruiker thuis of op een andere plaats bepaald in samenspraak met de mantelzorger, de gebruiker en de respijtzorgdienst, buiten schoolactiviteit.
§ 2. De dienstverstrekking in halve dagen gemeenschappelijke activiteit houdt in dat gebruikers onthaald worden tijdens gemeenschappelijke buitenactiviteiten die overdag door de respijtzorgdienst georganiseerd worden, buiten schoolactiviteit.
§ 3 Dienstverstrekkingen inzake residentiële respijtzorg bestaan erin :
1° de gebruikers buiten hun dagelijkse leefomgeving en buiten schoolactiviteit op te vangen, zodat ze nieuwe levenservaringen kunnen opdoen;
2° de gebruikers de mogelijkheid te bieden om van een residentiële dienst te genieten, hetzij in de locatie zelf, hetzij via externe gemeenschappelijke activiteiten en met minstens één overnachting.]1
----------
(1)
Art. 831/5. [1 De dienst waarborgt de inachtneming van het privéleven, de onafhankelijkheid en de vrijheid van keuze van de gebruiker en van zijn mantelzorger.
De dienst mag van de gebruiker, de mantelzorger of de wettelijke vertegenwoordiger geen andere financiële bijdrage dan die bedoeld in artikel 831/73 opleggen als voorwaarde om opgevangen te worden of om de respijtzorgverstrekkingen te kunnen genieten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Afdeling 3. - [1 Erkenning van de diensten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Onderafdeling 1. - [1 Selectieprocedure]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/6. [1 Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten bedoeld in artikel 831/62, § 1, doet het beheerscomité een kandidatenoproep waarin de selectiecriteria en de datum voor de indiening van de aanvraag opgegeven worden, en wijst het de leden van de selectiejury aan.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Types erkenning]1
----------
(1)
Art. 831/7. [1 Naar gelang van de begunstigden van de dienstverstrekkingen en van de opdrachten die ze vervullen, worden de diensten erkend als polyvalente of specifieke diensten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/81. [1 De beslissing tot erkenning vermeldt :
1° het minimumaantal tolkbeurten per kalenderjaar;
2° het minimumaantal opleidingsuren per kalenderjaar en voor het gezamenlijke personeel van de dienst.
C. Begeleidingscomité]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 3. - [1 Erkenningsprocedures]1
----------
(1)
A. [1 Erkenningsaanvraag]1
----------
(1)
Art. 831/8. [1 § 1. De erkenningsaanvraag gaat vergezeld van de volgende stukken en gegevens:
1° het project van de dienst;
2° de identiteit van de directeur van de dienst en de volgende stukken :
2° een uittreksel uit zijn strafregister (model 1) van minder dan drie maanden geleden, opgemaakt overeenkomstig de ministeriële omzendbrief nr. 905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen;
b) de schrifteljke overdracht van bevoegdheden van de inrichtende macht bedoeld in artikel 831/22, § 1,2°;
c) een afschrift van zijn diplama's en getuigschriften;
d) een attest ter bevestiging van de ervaring vereist krachtens artikel 831/17, § 3;
3° de identiteit van de bestuurders;
4° het inschrijvingsnummer van de dienst bij de RSZ of bij de RDSZ-PPO en, voor de VZW's, het ondernemingsnummer.
§ 2. De directeur bedoeld in paragraaf § 1, tweede lid, 2°, is :
1° hetzij de coördinator die ook de in artikel 831/22, § 1, 2°, bedoelde opdrachten van directeur uitoefent;
2° hetzij de directeur van de administratieve entiteit;
3° hetzij de directeur van de juridische entiteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
B. [1 Beslissing tot erkenning]1
----------
(1)
Art. 831/9. [1 De beslissing van het " AWIPH " vermeldt :
1° de datum van de erkenning;
2° het type respijtzorgverstrekking waarvoor de dienst erkend wordt;
3° het type erkenning : polyvalent of specifiek.
De beslissing wordt per post meegedeeld aan de aanvrager.]1
----------
(1)
C. [1 Begeleidingscomité]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/10. [1 Het beheerscomité kan eveneens, gedurende hoogstens twee jaar, het behoud van de erkenning afhankelijk maken van de oprichting van een begeleidingscomité, dat de dienst moet bijstaan bij de inachtneming van de erkenningsvoorwaarden.
Het begeleidingscomité is samengesteld uit vertegenwoordigers van het " AWIPH ", uit een deskundige aangewezen op grond van zijn bevoegdheid inzake het bestaande probleem, uit een vertegenwoordiger van de inrichtende machten, uit een vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties en een vertegenwoordiger van de representatieve gebruikersorganisaties.
De vertegenwoordigers bedoeld in het tweede lid worden door het beheerscomité aangewezen.
Indien de dienst na afloop van de termijn bedoeld in het eerste lid nog steeds niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, treft het beheerscomité één van de maatregelen bepaald bij artikel 475.]1
----------
(1)
Onderafdeling 4. - [1 Erkenningsvoorwaarden]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/11. [1De respijtzorg wordt verstrekt met inachtneming van de beginselen bedoeld in artikel 831/2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
A. [1Voorwaarden betreffende het project van de dienst]1
----------
(1)
Art. 831/12. [1 Het project van de dienst wordt uitgewerkt op basis van het patroon bedoeld in bijlage 83/1. Daarbij wordt de interventieploeg tot samenwerking aangezet. Het project wordt voor advies overgelegd :
1° voor de diensten beheerd door een privé inrichtende macht : aan de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging;
2° voor de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht : aan het onderhandelings- of overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 of, bij gebreke daarvan, aan de representatieve werknemersorganisaties.
Het project wordt minstens om de zes jaar bijgewerkt.
De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar. De dienst maakt het activiteitenverslag jaarlijks uiterlijk 30 juni aan het " AWIPH " over.
Het project van de dienst, de bijwerkingen ervan en zjn jaarlijks activiteitenrapport worden ter kennis gebracht van al zijn leden, van de leden van de verenigingen van de gebruikers en mantelzorgers of van hun wettelijke vertegenwoordigers en van de ondernemingsraad, of bij gebreke daarvan, van de vakbondsafvaardiging. Ze worden hen voortdurend ter inzage gelegd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/13. [1 De dienst wendt de middelen aan die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het project van de dienst.]1
----------
(1)
B. [1 Voorwaarden betreffende de samenwerkingsovereenkomst]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/14. [1 De samenwerkingsovereenkomst wordt schriftelijk gesloten tussen de dienst en de mantelzorger, de gebruiker of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
De samenwerkingsovereenkomst bevat hoe dan ook de volgende gegevens :
1° de nauwkeurige identificatie van de rechtspersoon die het beheer van de dienst waarneemt en van de gebruiker;
2° de algemene doelstellingen nagestreefd door de respijtzorgdienst en het geheel van de door hem verleende diensten, met een globale beschrijving van de te begeleiden, op te vangen of te huisvesten gebruikers;
3° in voorkomend geval, de bijzondere toelatingsvoorwaarden, met name die betreffende de proefperiode, de specifieke kenmerken van de gebruikers zoals leeftijd, bijkomende handicaps of de uitsluiting hiervan;
4° de wederzijdse rechten en plichten van de gebruiker of van zijn wettelijke vertegenwoordiger, van de mantelzorgers en de dienst;
5° de risico's gedekt door de verzekeringspolissen aangegaan door elke partij;
6° de behoefte geuit door de gebruiker of zijn wettelijke vertegenwoordiger en door zijn mantelzorgers;
7° het aanbod aan dienstverstrekkingen dat het best inspeelt op de behoeften geuit door de gebruiker of zijn wettelijke vertegenwoordiger en door zijn mantelzorgers, rekening houdend met zijn beschikbaarheden en met de vraag van het geheel van de gezinnen;
8° de criteria op grond waarvan dienstverstrekkingen voorrang krijgen, rekening houdend met artikel 831/3, § 3;
9° een uitdrukkelijke melding waarin de gebruiker en zijn gezin uitgenodigd worden om deel te nemen aan het proces tot evaluatie van de respijtzorgtegemoetkoming;
10° het bedrag van de financiële bijdrage;
11° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de wijze waarop de betaling wordt geregeld;
12° de nauwkeurige modaliteiten tot opzegging van de overeenkomst;
13° de procedure voor het interne beheer van eventuele klachten alsook het adres van het " AWIPH " waaraan de gebruiker of zijn gezin opmerkingen, klachten of bezwaren kan richten.]1
----------
(1)
C. Voorwaarden betreffende het dagboek]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/15. [1 Het dagboek is een communicatie- en informatiemiddel tussen de verschillende interveniënten, de gebruiker en de mantelzorger waarin relevante gegevens opgenomen worden voor het welzijn en de veiligheid van de gebruiker bij de respijtzorgverstrekking. Het blijft eigendom van de gebruiker.
Het wordt in samenwerking met de dienst, de gebruiker en de mantelzorger uitgewerkt op basis van het patroon dat het " AWIPH " bij omzendbrief heeft overgemaakt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
D. [1 Voorwaarde betreffende de lijst van de dienstverstrekkingen]1
----------
(1)
Art. 831/16. [1 De dienst houdt een lijst van zijn dienstverstrekkingen bij op basis van een door het " AWIPH " opgemaakte patroon. Daarin wordt het type respijtzorgverstrekking opgegeven, alsook het aantal gebruikers betrokken per verstrekking en de duur van de dienstverstrekkingen bij de gebruiker.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
E. [1 Voorwaarden betreffende de kwalificaties van het personeel]1
----------
(1)
Art. 831/17. [1 § 1. De kwalificaties van het personeel maken het mogelijk om de in artikel 831/3 bedoelde opdrachten van de dienst te vervullen met inachtneming van de deontologische regels.
§ 2. Het administratief personeel beschikt over de vereiste diploma's voor de uitoefening van zijn functie, zoals bepaald door de paritaire commissie waaronder de dienst ressorteert voor de diensten georganiseerd door een inrichtende macht uit de privé sector, of door de Algemene Herziening van de Weddeschalen voor de diensten georganiseerd door een overheid.
§ 3. De coördinator zorgt ervoor dat de verstrekkingen tot stand gebracht worden, ziet toe op de planning van de interveniënten en gaat eventueel tot aanpassingen over. Hij is ook de contactpersoon voor de interveniënten, de gehandicapte persoon en de mantelzorger.
De coördinator is houder van een eindestudiediploma of -getuigschrift van het al dan niet universitair hoger onderwijs, met pedagogische, sociale of paramedische oriëntatie.
De coördinator die de in artikel 831/22, § 1, 2°, vervult, levert het bewijs dat hij minstens drie jaar ervaring heeft in de sector van de hulpverlening aan personen.
§ 4. Het personeel dat respijtzorg verstrekt bewijst dat het bekwaam is om :
1° nauw samen te werken met de mantelzorger en de gebruiker;
2° in ploegverband te werken;
3° zijn tussenkomst aan te passen aan de steunbehoeften van de gebruiker;
4° de potentialiteiten van de gebruiker te evalueren en te stimuleren;
5° te luisteren en te communiceren;
6° actief deel te nemen aan de opleidingen waarin het vormingsprogramma van de dienst voorziet;
7° de ontwikkeling van de samenwerkingen met het net te bevorderen;
8° respect te tonen voor de gebruiker en de mantelzorger.
Het personeel dat respijtzorg verstrekt beschikt over de kwalificaties die overeenstemmen met een educatieve, sociale, paramedische of medische functie erkend door :
1° hetzij de paritaire commissie waaronder de dienst ressorteert voor de diensten georganiseerd door een inrichtende macht uit de privé sector;
2° de Algemene Herziening van de Weddeschalen voor de diensten georganiseerd door een overheid.
§ 5. De dienst legt de afschriften van de diploma's, getuigschriften en attesten van de personeelsleden ter inzage van het " AWIPH ".
Bij hun indienstneming leggen de personeelsleden een uittreksel uit het strafregister (model 1) aan de dienst over. Dat uittreksel is opgemaakt overeenkomstig de ministeriële omzendbrief nr. 905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
F. [1 Voorwaarden betreffende de personeelsopleiding]1
----------
(1)
Art. 831/18. [1 § 1. Op grond van het project van de dienst bedoeld in artikel 831/12 stelt de dienst een personeelsopleidingprogramma op voor minimum drie jaar.
Dat programma, opgemaakt na een gedachtewisseling met de betrokken actoren, bepaalt de nagestreefde doelstellingen. Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel. Het bepaalt de criteria, de modaliteiten en de periodiciteit voor de evaluatie van die drie aspecten.
Het personeelsopleidingsprogramma beschrijft eventueel het tot stand gebrachte mentorschapsysteem, met de identiteit van de mentoren en gementoreerden, en bevat de planning van de opleidingen die via het mentorschapsysteem gegeven worden.
Wat betreft het personeel van de diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsprogramma in de lijn van het vormingsprogramma dat werd uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië.
Al naar gelang van de bevoegdheden en de bekwaamheden van zijn personeel, neemt de dienst de volgende elementen in zijn vormingsprogramma op :
1° beroepsgeheim en gedeeld beroepsgeheim;
2° behandeling of nursing;
3° de verschillende types handicap voor de diensten bedoeld in artikel 831/1, 6°, of een specifieke handicap voor de diensten bedoeld in artikel 831/1, 7°;
4° de relatie tussen de interveniënt en de gezinsleden;
5° het Europees brevet eerste hulp.
§ 2. De coördinator die na 1 januari 2014 in functie treedt en de in artikel 831/22, § 1, 2°, bedoelde opdrachten vervult, moet binnen drie jaar, te rekenen van de eerste september na zijn indienstneming of bevordering, de vormingsmodule gevolgd hebben die door het " AWIPH " georganiseerd wordt voor de verantwoordelijken van de erkende diensten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
G. [1 Voorwaarde betreffende vrijwilligerswerk]1
----------
(1)
Art. 831/19. [1 Het beroep op overeenkomsten inzake vrijwilligerswerk wordt slechts aanvaard in het kader van dienstverstrekkingen om het bezoldigde personeel te steunen en onder zijn verantwoordelijkheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
H. [1 Voorwaarden betreffende de rechtspersoon]1
----------
(1)
Art. 831/20. [1 De dienst wordt beheerd door een overheid of een stichting van openbaar nut, of door een vereniging zonder winstoogmerk of een privé stichting.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/21. [1 Als hij door een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting georganiseerd wordt :
1° mag deze voor meer dan 1/5 van haar leden niet samengesteld zijn uit personeelsleden of personen die met hen aanverwant zijn tot de derde graad;
2° mag de raad van bestuur, om elk belangenconflict en elke oorzaak van machtsconflict te voorkomen, niet bestaan uit personen van hetzelfde gezin, echtgenoten, wettelijke samenwonenden en bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad, waarvan het aantal voor elk gezin hoger is dan een derde van het totaalaantal leden van de raad van bestuur, noch uit personen die deel uitmaken van het personeel van de dienst.]1
----------
(1)
I. [1 Voorwaarden betreffende het beheer van de dienst]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/22. [1 § 1. De dienst vervult de volgende voorwaarden :
1° hij is autonoom op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak en beschikt over een administratief beheer van dien aard dat hij zijn opdracht kan uitvoeren en dat het " AWIPH " daarop controle kan uitoefenen;
2° hij staat onder de leiding van een directeur, natuurlijke persoon onder arbeidscontract en bevoegd om, overeenkomstig een schrifteljke overdracht van bevoegdheden door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid of die van de directeur-generaal van de verbonden entiteit bedoeld onder punt 1°, het dagelijks beheer van de dienst waar te nemen, op zijn minst wat betreft :
a) het personeelsbeheer;
b) het financieel beheer;
c) de toepassing van de geldende regelgevingen;
e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met het " AWIPH ".
De autonomie op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak bedoeld onder punt 1° kan verkregen worden via de organisatie van een administratieve entiteit waaronder de dienst ressorteert.
De diensten betrokken bij de hergroepering in een administratieve entiteit moeten gevestigd zijn op een redelijke afstand van de plaats waar de hoofdzetel van de directie gevestigd is en waar de administratieve gegevens die voor het dagelijkse beheer nodig zijn geconcentreerd worden.
§ 2. De effectieve directie van de dienst wordt permanent waargenomen door de directeur. Als hij afwezig is, moet een daartoe gemachtigd personeelslid de nodige maatregelen treffen in geval van dringende noodzakelijkheid en op zowel interne als externe aanvragen in te spelen.
§ 3. In geval van verzuim of onregelmaat in de uitvoering van het mandaat van de directeur, verzoekt het " AWIPH " de inrichtende macht bij aangetekend schrijven om de nodige maatregelen te treffen binnen de termijn die door hem bepaald wordt.
Indien de maatregelen bedoeld in § 3 niet zijn genomen na afloop van de termijn bedoeld in het eerste lid, maakt het " AWIPH " de zaak aanhangig bij het beheerscomité, dat overeenkomstig artikel 475 beslist.]1
----------
(1)
J. [1 Voorwaarden betreffende het administratief en boekhoudkundig beheer]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/23. [1 De dienst maakt op verzoek van het " AWIPH " alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van de controle, meer bepaald de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, het tewerkstellingskadaster, het overzicht van de dienstverstrekkingen, alsmede het opleidingsprogramma bedoeld in artikel 831/18.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/24. [1 De dienst maakt de sociale balans over zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans, alsook de jaarrekeningen, de balans van de activiteiten, alsook het opleidingsprogramma bedoeld in artikel 831/18 :
1° voor de diensten beheerd door een inrichtende macht uit de privé sector: aan de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging;
2° voor de diensten beheerd door een inrichtende macht uit de openbare sector: aan het onderhandelings- of overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 of, bij gebreke daarvan, aan de representatieve werknemersorganisaties.]1
----------
(1)
Art. 831/25. [1 De dienst vermeldt de referentie van de door het " AWIPH " verleende erkenning op alle akten en overige stukken, advertenties en aanplakkingen die van hem uitgaan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/26. [1 Onverminderd de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen, worden de opschriften en nummers van rekeningen eigen aan de activiteit van de diensten door het " AWIPH " aan de diensten overgemaakt.]1
----------
(1)
Art. 831/27. [1 § 1. De financiële bijdragen die krachtens artikel 831/73, § 2, van de gebruikers of hun wettelijke vertegenwoordigers verlangd worden, worden geboekt als invorderingen van onkosten betreffende de rekeningen 6010, 6011, 6012, 613, 61601 en 644 bedoeld in het boekhoudplan waarvan de diensten d.m.v. een omzendbrief in kennis worden gesteld.
§ 2. In het kader van de controle op het gebruik van de toelagen worden de financiële tegemoetkomingen, alsook de in artikel 831/73, § 1, bedoelde financiële bijdragen afgetrokken van het bedrag van de overeenstemmende lasten.
§ 3. De toelagen die aan de diensten worden gestort door de overheden of door liefdadigheidsinstellingen die door die overheden worden gesubsidieerd, worden afgetrokken van de overeenstemmende lasten die op geldige wijze in het boekjaar geboekt worden.
Er wordt rekening gehouden met de toelagen bedoeld in het eerste lid voor zover ze verleend worden ter dekking van de uitgaven die in aanmerking genomen worden voor de berekening van de toelage.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/28. [1 § 1. De jaarrekeningen van elke dienst worden uiterlijk 30 juni van het jaar na het boekjaar aan het " AWIPH " overgemaakt.
§ 2. De rekeningen gaan vergezeld van een volledige lijst van de verbonden entiteiten.
Het " AWIPH " kan verzoeken om inzage van de boekhouding van de verbonden entiteiten.
§ 3. Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/29. [1 Indien verstrekkingen van een verbonden entiteit uitgaan, melden de verstrekkers hun aanwezigheid in het personeelsregister.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/30. [1 De dienst kan bewijzen dat hij aan alle fiscale en sociale verplichtingen voldaan heeft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
K. [1 Voorwaarde betreffende de verzekeringen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/31. [1 De dienst wordt door een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid gedekt voor alle dienstverstrekkingen onder zijn verantwoordelijkheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
L. [1 Voorwaarde betreffende de gebouwen en installaties.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/32. [1 Voor de diensten die verstrekkingen inzake residentiële respijtzorg voorstellen, voorziet de dienst in gepaste inrichtingen m.b.t. de toegankelijkheid van de gebouwen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
M. [1Voorwaarden betreffende de evaluatie van de diensten]1
----------
(1)
Art. 831/33. [1 § 1. Onverminderd artikel 315 van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid, leggen de diensten om de zes jaar de volgende documenten over aan het " AWIPH " :
1° het geactualiseerde project van de dienst;
2° in geval van verandering van directeur, een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, de schriftelijke overdracht van bevoegdheden door de inrichtende macht bedoeld in artikel 831/22, § 1, 2°, alsmede het bewijs van de ervaring bedoeld in artikel 831/17, § 3, derde lid;
3° in geval van verandering, de lijst van de leden van de Raad van bestuur.
§ 2. De dienst verwittigt het " AWIPH " in de loop van de volgende maand indien zich een verandering voordoet i.v.m. :
1° het uittreksel uit het strafregister (model 1) van de directeur, opgemaakt overeenkomstig de ministeriële omzendbrief nr. 905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen;
2° de statuten, bekendgemaakt of ter griffie gedeponeerd;
3° de lijst van de leden van de raad van bestuur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/34. [1 § 1. Het " AWIPH " evalueert regelmatig de tenuitvoerlegging van de dienstprojecten. Het " AWIPH " evalueert in samenwerking met de educatieve teams en de vertegenwoordigers van de ondernemingsraad, bij gebrek aan vakbondsafvaardiging, de werkmethodes, de kwaliteit van de verstrekkingen en de totstandbrenging van de samenwerkingsovereenkomsten. Het " AWIPH " gaat na of die begeleidingsprojecten bestaan en bijgewerkt worden.
§ 2. Het " AWIPH " vervult bovendien een adviesfunctie bij de diensten en de begeleidingsploegen.]1
----------
(1)
Onderafdeling 5. - [1 Controle]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/35.[1 § 1. Het " AWIPH " moet nagaan of de erkenningsvoorwaarden en -normen in acht genomen worden.
§ 2. Het " AWIPH " ziet toe op de inachtneming van de voorschriften inzake toekenning en aanwending van de toelagen en inzake boekhoudkundige verplichtingen.]1
[2 De nadere regels voor de controle op de aanwending van de toelagen zijn die bedoeld in de artikelen 474/3 tot 474/5.]2
----------
(1)
(2)
Art. 831/36. [1 De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende audits worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vervolgens worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en de vakbondsafvaardiging of het onderhandelings- of overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Afdeling 4. - [1 Toegangsvoorwaarden]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/37. [1 § 1. De diensten verstrekken respijtzorg voor zover de gebruikers in bezit zijn van :
1° de beslissing tot tegemoetkoming van het " AWIPH " bedoeld in artikel 280 van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid waarbij bevestigd wordt dat er behoefte aan respijtzorg is;
2° de beslissing van een bevoegde instelling van een andere deelstaat die krachtens een samenwerkingsovereenkomst gevolg mag hebben op het grondgebied van het Franse taalgebied.
§ 2. In afwachting van één van de beslissingen bedoeld in paragraaf 1, staat het " AWIPH " toe dat de dienst tijdelijk respijtzorg verstrekt indien de gebruiker of zijn wettelijke vertegenwoordiger al een individuele aanvraag tot tussenkomst heeft ingediend en voorzover binnen drie maanden één van de volgende stukken ter bevestiging van het bestaan van een handicap wordt overgelegd :
1° een door een andere administratie afgegeven document ter bevestiging van het bestaan van een handicap;
2° een attest opgemaakt door een pluridisciplinaire ploeg van een erkend centrum bedoeld in artikel 424;
3° een attest opgemaakt door een pluridisciplinaire ploeg die niet onder de dienst ressorteert en die minstens een geneesheer, een psycholoog en een maatschappelijk of paramedisch werker telt;
4° een beslissing tot tussenkomst van het " AWIPH " inzake opvang of opvang en huisvesting, hulpverlening in de leefomgeving, individuele hulpverlening bij de integratie, voor het Persoonlijke assistentiebudget;
5° een attest van een erkende ziekenhuisdienst;
6° een attest van een dienst die door het RIZIV erkend is of een overeenkomst met hem gesloten heeft of van een arts;
7° een beslissing van een provinciegouverneur in het kader van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg;
8° een attest opgemaakt door een consultatiearts ONE.
De overlegging van één van de stukken bedoeld in het eerste lid loopt niet vooruit op de beslissing die uit de analyse van het basisdossier zal resulteren.
§ 3. De datum van de beslissing van het " AWIPH " waarbij toegang tot respijtzorgverstrekkingen verleend wordt, mag niet voorafgaan aan de datum waarop de aanvraag bij het Regionaal bureau ingediend wordt.]1
----------
(1)
Art. 831/38. [1 De diensten geven het bevoegde regionaal bureau van het " AWIPH " binnen drie dagen kennis van de berichten betreffende de begindatum van de tussenkomst en de einddatum van de samenwerkingsovereenkomst voor de gebruikers aan wie ze respijtzorg verstrekken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/39. [1 Het in artikel 831/42, § 2, bedoeld aantal waargenomen punten kan niet in aanmerking genomen worden als het " AWIPH " niet besluit tot de noodzaak van een respijtzorgverstrekking aan de gebruiker.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Afdeling 5. - [1 Punten per dienstverstrekking]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Inleidende bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/40.[1 De respijtzorgdiensten krijgen een aantal punten dat ze over een waarneminsperiode van drie jaar moeten behalen.
On dat aantal punten te behalen verstrekken de diensten respijtzorg voor een puntenwaarde die varieert naar gelang van het type dienstverstrekking en van het tijdstip waarop de diensten verstrekt worden.
De punten die niet zijn toegekend na afloop van een waarnemingsperiode, worden toegekend in de loop van de volgende waarnemingsperiode.
In afwijking van lid 1 is voor na 1 januari 2014 erkende diensten voor respijtzorg de duur van de eerste observatieperiode gelijk aan de resterende duur van de lopende observatieperiode voor andere diensten voor respijtzorg. ]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 7, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 2. - [1 Bepaling en wijziging van het aantal toegekende punten ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
A. [1 Bepaling van het aantal toegekende en waargenomen punten]1
----------
(1)
Art. 831/41. [1 De waarde van een punt is gelijk aan 49,21 euro.]1
----------
(1)
Art. 831/42.[1 § 1. [2 Het aantal punten toegekend aan de dienst voor het jaar n wordt verkregen door de waarde van een punt voor het jaar n-1 te delen door de som van de bedragen van de jaarlijks meegedeelde basissubsidies voor uitkeringen en de in artikel 831/57, leden 1 en 3, bedoelde subsidies die bestemd zijn voor de financiering van salarisverhogingen ten gevolge van de waardering van de oncomfortabele uren, die voor het jaar n-1 door het Agentschap worden uitgekeerd en betrekking hebben op een gegeven observatieperiode.
In afwijking van het eerste lid wordt het aantal punten toegekend aan de dienst voor het eerste erkenningsjaar wordt verkregen door de waarde van een punt voor het jaar 1-r te delen door de som van de bedragen van de jaarlijks meegedeelde basissubsidies voor uitkeringen en de in artikel 831/57, leden 3 en, bedoelde subsidies die bestemd zijn voor de financiering van salarisverhogingen ten gevolge van de waardering van de oncomfortabele uren, die voor het jaar n-1 door het Agentschap worden uitgekeerd en betrekking hebben op een gegeven observatieperiode.
Het aantal verkregen punten wordt afgerond naar de hogere eenheid.]2
§ 2. Het aantal waargenomen punten wordt verkregen na optelling van de punten toegekend voor de diensten die gedurende een waarnemingsperiode verstrekt worden en waarvan het " AWIPH " in kennis gesteld wordt via de jaaroverzichten van de dienstverstrekkingen..
§ 3. Er wordt rekening gehouden met het feit dat de respijtzorg ernaar streeft stipte verstrekkingen aan te bieden waarvan de jaarlijkse duur per gebruiker niet langer is dan :
1° driehonderd uren voor de respijtzorg die thuis verstrekt wordt;
2° vijftig halve dagen voor respijtzorg verstrekt in halve dagen gemeenschappelijke activiteit;
3° vijftig dagen per jaar voor residentiële respijtzorgverstrekkingen.
§ 4. In overleg met de betrokken diensten kan het " AWIPH " voorzien in maatregelen die afwijken van de voorschriften betreffende de maximale termijnen bedoeld in paragraaf 3.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BWG 2021-09-16/31, art. 8, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
B. [1 Waarneming van het aantal gepresteerde punten]1
----------
(1)
Art. 831/43. [1 Het aantal gepresteerde punten wordt waargenomen over een periode van drie volle kalenderjaren, met name de waarnemingsperiode n.]1
----------
(1)
Art. 831/44. [1 De diensten maken het jaaroverzicht van de dienstverstrekkingen behoorlijk ingevuld aan het " AWIPH " over binnen dertig dagen na het einde van het afgelopen jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/45. [1 Het aantal toegekende punten wordt voor de periode n+1 herzien op basis van het aantal punten dat door de dienst tijdens de waarnemingsperiode n waargenomen wordt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/46. [1 § 1. Indien het tijdens een waarnemingsperiode waargenomen totaalaantal punten na afloop van die periode hoger is dan het totaalaantal punten bedoeld in artikel 831/42, § 1, wordt de dienst in categorie A ingedeeld.
§ 2. Indien het tijdens een waarnemingsperiode waargenomen totaalaantal punten na afloop van die periode hoger is dan 97 percent of gelijk is aan 100 percent of minder van het totaalaantal punten bedoeld in artikel 831/42, § 1, wordt de dienst in categorie B ingedeeld.
§ 3. Indien het tijdens een waarnemingsperiode waargenomen totaalaantal punten na afloop van die periode gelijk is aan 97 percent of minder van het totaalaantal punten bedoeld in artikel 831/42, § 1, wordt de dienst in categorie C ingedeeld.]1
----------
(1)
C. [1 Verdeling van de niet gebruikte toegekende punten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/47. [1 § 1. Het verschil tussen de toegekende en waargenomen punten van de in categorie C ingedeelde diensten voor de waarnemingsperiode n en het gedeelte van de desbetreffende basistoelage wordt via een projectoproep overgedragen aan de diensten ingedeeld in categorie A.
§ 2. De projectoproep bepaalt het type dienstverstrekking en de provincie te bestrijken door de in categorie A ingedeelde diensten die op de projectoproep ingaan.
Het type dienstverstrekking en de te bestrijken provincie worden bepaald naar gelang van de verstrekte diensten en de provincie waarin de door de in categorie C ingedeelde diensten bestreken interventiegebieden gelegen zijn.
Het interventiegebied van de dienst wordt bepaald in het jaarlijks overzicht van de dienstverstrekkingen.
§ 3. De punten die tijdens de waarnemingsperiode n niet gebruikt worden door de in categorie C ingedeelde diensten worden vanaf het tweede jaar van de waarnemingsperiode n+1 toegekend aan de in categorie A ingedeelde diensten die op de projectoproep ingegaan zijn.
De niet gebruikte punten worden verdeeld naar rato van het overschot aan waargenomen punten van de verschillende in categorie A ingedeelde diensten ten opzichte van het totaal van de overschotten van de in categorie A ingedeelde diensten tijdens de waarnemingsperiode n.
Vanaf het tweede jaar van de waarnemingsperiode n+1 wordt het aantal bijkomende punten dat toegekend wordt aan de in categorie A ingedeelde dienst X berekend aan de hand van onderstaande formule :
[Aantal waargenomen punten van de dienst X ingedeeld A > aantal toegekende punten van de dienst X ingedeeld A)
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
(Totaal van de waargenomen punten van de diensten A > toegekende punten van de diensten A)
*Totaal van de waargenomen punten van de diensten C < toegekende punten van de diensten C]
*(1/3)
§ 4. Voor de in de categorie A ingedeelde diensten stemt het toelagebedrag m.b.t. de ontvangen punten overeen met het aantal punten overgedragen aan de dienst, vermenigvuldigd met de in artikel 831/41 bedoelde waarde van een punt.
Het bedrag bedoeld in het eerste lid maakt noodzakelijk deel uit van de jaarlijks gestorte basistoelage.
§ 5. Voor de in de categorie C ingedeelde diensten stemt het toelagebedrag m.b.t. de ingetrokken punten overeen met het aantal punten overgedragen door de dienst, vermenigvuldigd met de in artikel 831/41 bedoelde waarde van een punt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/48. [1 De kennisgeving van de punten aan de diensten gebeurt op jaarbasis.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Onderafdeling 3. - [1 Gebruik van de punten ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
D. [1 Puntenwaarde van de dienstverstrekkingen]1
----------
(1)
Art. 831/49. [1 Het aantal waargenomen punten bedoeld in artikel 831/42, § 2, wordt bepaald door de totale puntenwaarde van de dienstverstrekkingen van de dienst over een waarnemingsperiode.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/50. [1 § 1. De puntenwaarde van de respijtzorgverstrekkingen thuis wordt bepaald per uur en per gebruiker en omvat de vergoeding van de verplaatsingstijd. Ze wordt berekend als volgt :
Periode | Punten |
Week (6 u. => 20 u.) | 1 |
's avonds (20 u. => 6 u.; behalve zon- en feestdagen) | 1.24 |
Zaterdag (6 u. => 20 u.) | 1.17 |
Zon- en feestdagen | 1.38 |
In afwijking van het eerste lid wordt de puntenwaarde van de respijtzorgverstrekkingen thuis die georganiseerd worden door de onder de paritaire commissie 318.01 vallende diensten bepaald als volgt :
Periode | Punten |
Week (8 u. => 18 u.) | 1 |
Week (6 u. tot 8 u. en 18 u. tot 20 u.) | 1.14 |
's avonds (20 u. => 6 u.; behalve zon- en feestdagen) | 1.24 |
Zaterdag (6 u. => 20 u.) | 1.17 |
Zon- en feestdagen | 1.38 |
§ 2. De respijtzorguren thuis worden jaarlijks geconsolideerd.
§ 3. De puntenwaarde van de jaarlijks geconsolideerde respijtzorgverstrekkingen thuis wordt afgerond naar de hogere eenheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/51. [1 § 1. De puntenwaarde van de respijtzorgverstrekkingen in halve dagen gemeenschappelijke activiteiten wordt bepaald per schijf van vijf uren en per gebruiker.
Periode | Punten |
1/2 dag per week | 2.92 |
1/2 dag zaterdag | 3.48 |
1/2 dag zon- en feestdagen | 4.13 |
§ 2. De uren respijtzorg in gemeenschappelijke halve dagen worden jaarlijks geconsolideerd en vervolgens door vijf gedeeld.
§ 3. De puntenwaarde van de jaarlijks geconsolideerde respijtzorgverstrekkingen in gemeenschappelijke halve dagen wordt afgerond naar de hogere eenheid.]1
----------
(1)
Art. 831/52. [1 § 1. De puntenwaarde van de residentiële respijtzorgverstrekkingen wordt bepaald per dag van vierntwintig uren en per gebruiker.
| Punten |
Dag A | 11.34 |
Dag B | 12.25 |
Dag C | 13.82 |
Dag D | 11.91 |
§ 2. De residentiële respijtzorgdag van type A is een dag van vierentwintig uren die op maandag, diensdag, woensdag of donderdag om achttien uur aanvangt, behalve als één van die dagen een feestdag is.
§ 3. De residentiële respijtzorgdag van type B is een dag van vierentwintig uren die op vrijdag om achttien uur aanvangt, behalve als één van beide dagen een feestdag is.
§ 4. De residentiële respijtzorgdag van type C is een dag van vierentwintig uren die op zaterdag of de dag voor een feestdag om achttien uur aanvangt.
§ 5. De residentiële respijtzorgdag van type D is een dag van vierentwintig uren die om achttien uur aanvangt en die niet in A, B of C geboekt kan worden.
§ 6. Een oppas residentiële respijtzorg omvat één nacht.
§ 7. Een aangevatte oppas residentiële respijtzorg wordt geboekt.]1
----------
(1)
Art. 831/53. [1 § 1. De puntenwaarde van de dienstverstrekkingen inzake coördinatie, heroriëntering en netwerk wordt per uur en per dienst bepaald.
Een uur coördinatie, heroriëntering en netwerk is gelijk aan 0,41 punt.
§ 2. De uren coördinatie, heroriëntering en netwerk worden jaarlijks geconsolideerd.
§ 3. De puntenwaarde van de jaarlijks geconsolideerde dienstverstrekkingen inzake coördinatie, heroriëntering en netwerk wordt naar de hogere eenheid afgerond.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
E. [1 Berekening van de punten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/54. [1 Het voor een waarnemingsperiode waargenomen aantal punten wordt bepaald door het optellen van de punten waargenomen via de in artikel 831/16 bedoelde jaaroverzichten van de dienstverstrekkingen van de periode.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/55. [1 Het persoonlijke assistentiebudget mag niet gebruikt worden om de respijtzorgverstrekkingen te financieren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/56. [1 Het aantal punten waargenomen voor de verstrekking coördinatie, heroriëntering en netwerk wordt beperkt tot tien percent van het totaalaantal waargenomen punten van de dienst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Afdeling 6. - [1 Subsidiëring]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Inleidende bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/57. [1 Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de diensten :
1° jaarlijks een basistoelage;
2° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit;
3° een specifieke toelage ter financiering van de loonsverhogingen die voortvloeien uit de opwaardering van de lastige uren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Onderafdeling 2. - [1 Berekening van de basistoelagen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/58. [1 De bedragen van de basistoelage van de respijtzorgdiensten die op 1 januari 2014 bestaan worden behouden.]1
----------
(1)
Art. 831/59.[1 § 1. Voor de diensten die thuisoppas verstrekken bestaat de basistoelage uit een gedeelte dienstverstrekkingen en uit een gedeelte verplaatsingen.
§ 2. [2 Het gedeelte verplaatsingen van de basistoelage voor het jaar n is gelijk aan het aantal kilometers afgelegd in het kader van de respijtzorgverstrekkingen thuis gedurende het jaar n-1, vermenigvuldigd met het gemiddeld percentage per kilometer voorzien voor de personeelsleden van het Waalse Gewest gedurende het jaar n.
In afwijking van het eerste lid wordt het gedeelte verplaatsingen van de basistoelage van het eerste erkenningsjaar vastgesteld op twintig procent van de basissubsidie.
Het gedeelte verplaatsingen van de basistoelage wordt beperkt tot twintig percent van de basistoelage.]2
§ 3. De kilometers afgelegd voor een activiteit in het kader van de respijtzorgverstrekking thuis komen niet in aanmerking bij de berekening van het gedeelte verplaatsingen van de basistoelage.
§ 4. Wat betreft de diensten die respijtzorg thuis verstrekken, heeft minimum tachtig percent van de basistoelage betrekking op het personeel na aftrek van het gedeelte verplaatsingen. Het saldo dekt de werkingskosten van de dienst.
§ 5. Na afloop van elk kalenderjaar maakt de dienst het aantal voor thuiszorgverstrekkingen afgelegde kilometers uiterlijk 31 januari langs de elektronische weg aan het " AWIPH " over.
§ 6. Als het totaalaantal punten behaald door het respijtzorgpersoneel na afloop van de waarnemingsperiode n lager is dan het aan de dienst toegekend aantal punten, geeft het " AWIPH " hem kennis van het bedrag dat ingevorderd moet worden overeenkomstig artikel 61 van het decreet van 15 juli 2011 houdende organisatie van de begroting en van de boekhouding van de diensten van de Waalse Regering.
Het bedrag wordt ingevorderd vanaf 1 januari van het tweede jaar van de waarnemingsperiode n+1.]1
----------
(1)
(2)
Art. 831/60. [1 De basistoelage wordt jaarlijks bepaald. De basistoelage wordt na afloop van een periode van drie jaar herzien overeenkomstig de bepalingen van artikel 831/47, § 1 tot § 5.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/61. [1 De basistoelage wordt voortijdig bij maandelijkse afbetalingen betaald in de loop van het bestemmingsjaar.
De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen van de ambtenaren.]1
----------
(1)
Art. 831/62. [1 § 1. De Regering bepaalt het bedrag van de toelage voor de diensten die worden opgericht of die zich krachtens de bepalingen van afdeling 8 mogen uitbreiden.
§ 2. De eerste waarneminsperiode mag niet korter zijn dan drie jaar en eindigt in hetzelfde jaar als de diensten bedoeld in artikel 831/58.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Onderafdeling 3. - [1 Toeslag wegens geldelijke anciënniteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/63. [1 Er wordt een bijkomende toelage aan de diensten verleend ter financiering van de loonsverhogingen die uit de anciënniteit van het personeel voortvloeien.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/64. [1 § 1. De gemiddelde anciënniteit wordt berekend op basis van het tewerkstellingskadaster betreffende het personeel aangesteld bij de bestaande dienst of van het personeel voorzien voor de op te richten dienst.
§ 2. De anciënniteit die in aanmerking wordt genomen, is die van de in paragraaf 1 bedoelde personen op de laatste personeelslijst waarover het " AWIPH " beschikt.
§ 3. Wat betreft de personen die niet op de in paragraaf 2 bedoelde lijst opgenomen zijn, wordt de gemiddelde anciënniteit door het " AWIPH " bepaald op basis van door de dienst verstrekte bewijsstukken. Bij gebreke daarvan wordt de beginanciënniteit bij de dienst forfaitair vastgelegd op acht jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/65. [1 § 1. Het volume van de dienstverstrekkingen opgenomen in de berekening van de geldelijke anciënniteit van de werknemer die in aanmerking komt voor een maatregel tot aanpassing van het einde van zijn loopbaan zoals bedoeld in punt IV van bijlage 83/4 is gelijk aan het volume waarover hij beschikte voordat hij halftijds ging presteren.
§ 2. Er wordt geen rekening gehouden met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen van de werknemer die in dienst genomen wordt ter vervanging van de werknemer bedoeld in paragraaf 1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/66. [1 § 1. Er wordt een toelagetoeslag voor het personeel verleend aan de diensten waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het bestemmingsjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan acht jaar.
§ 2. Aan het einde van elk kalenderjaar maakt de dienst uiterljk 31 maart de tewerkstellingskadaster langs de elektronische weg aan het " AWIPH " over.
De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de toelage, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen.
Voor de personeelsleden die de dienst verlaten hebben vóór de datum bedoeld in het tweede lid, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de vertrekdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen.
Het resultaat van de deling wordt vervolgens verminderd met een half jaar anciënniteit.
§ 3. De toeslag wordt toegekend naar rato van het aantal te presteren punten berekend op grond van de basistoelage betreffende de dienstverstrekkingen, vermenigvuldigd met het verschil tussen de waarde van het referentiepunt bedoeld in bijlage 83/2 bij de waargenomen anciënniteit en de waarde van het punt bij de anciënniteit van acht jaar bedoeld in artikel 831/41.]1
----------
(1)
Art. 831/67. [1 De voor de geldelijke anciënniteit toegekende toeslag wordt automatisch in de vorm van voorschotten voor het volgende jaar betaald.
Als de anciënniteit kleiner is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de voorschotten, wordt de toegekende toeslag aangepast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Onderafdeling 4. - [1 Toelage ter financiering van de loonsverhogingen die voortvloeien uit de opwaardering van de lastige uren van het personeel dat respijtzorg verstrekt]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/68. [1 Er wordt een bijkomende toelage aan de diensten van de privé non profit sector verleend ter financiering van de loonsverhogingen die uit de opwaardering van de lastige uren voortvloeien.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/69. [1 § 1. Het bedrag van de toelage bedoeld in artikel 831/68 stemt overeen met de som van de diverse respijtzorgverstrekkingen die voortvloeien uit de opwaardering van de lastige uren vermeld op de lijst van de dienstverstrekkingen, vermenigvuldigd met het bedrag van de meerkosten ter financiering van de loonsverhogingen die uit de opwaardering van de lastige uren voortvloeien.
§ 2. Het " AWIPH " verdeelt de bijkomende toelage bedoeld in paragraaf 1 onder de diensten met inachtneming van de beschikbare begrotingskredieten.
§ 3. De meerkosten bedoeld in paragraaf 1 bedragen :
1° per respijtzorgverstrekking thuis :
's avonds (20 u. => 6 u.; behalve zon- en feestdagen) | 11,81 |
Op zaterdag (6 u. => 20 u.) | 8,36 |
Op zon- en feestdagen | 18,68 |
In afwijking van het eerste lid bedragen de meerkosten van de respijtzorgverstrekkingen thuis die georganiseerd worden door de onder de paritaire commissie 318.01 vallende diensten :
Door de week (6 u. tot 8 u. en 18 u. tot 20 u.) | 6,86 |
's avonds (20 u. => 6 u.; behalve zon- en feestdagen) | 11,81 |
Op zaterdag (6 u. => 20 u.) | 8,36 |
Op zon- en feestdagen | 18,68 |
2° per respijtzorgverstrekking in halve dagen gemeenschappelijke activiteiten :
1/2 dag op zaterdag | 27,55 |
1/2 dag op zon- en feestdagen | 59,55 |
3° per residentiële respijtzorgverstrekking :
Dag A | 49,70 |
Dag B | 94,98 |
Dag C | 172,27 |
Dag D | 78,24 |
Onderafdeling 5. - Controle op het gebruik van de toelage.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/70. [1 Als het totaalbedrag van de toelaatbare lasten na afloop van de waarnemingsperiode kleiner is dan de overeenstemmende toelagen, wordt het verschil ingevorderd bij de controle op het gebruik van de toelagen door het " AWIPH ".]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/71.
Art. 831/72. [1 Na kennisgeving gaat het " AWIPH " over tot de rechtzetting en de ambtshalve invordering van de toelagen verleend op grond van onjuiste aangiften of waarvan het gebruik ongegrond blijkt te zijn.
Ze worden rechtgezet en ingevorderd tijdens de tweede maand na die van de kennisgeving en kunnen het voorwerp uitmaken van een aanzuiveringsplan.
De diensten beschikken over een termijn van dertig dagen, waarbij de postdatum bewijskracht heeft, om elke rechtzetting of invordering te betwisten waarvan kennis wordt gegeven overeenkomstig dit hoofdstuk.
De diensten kunnen een aanvraag tot herziening van de toelage indienen binnen dertig dagen, te rekenen van de kennisneming van een gegeven op grond waarvan het bedrag van de toelage betwist wordt en waarvan zij geen weet hadden bij de kennisgeving ervan.
De dienst moet het bewijs leveren van de datum waarop hij kennis genomen heeft van het gegeven bedoeld in het eerste lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Afdeling 7. - [1 Financiële bijdrage van de gebruikers]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/73. [1 § 1. De diensten mogen de gebruikers verzoeken om een financiële bijdrage die niet hoger mag zijn dan :
1° 8,72 euro per respijtzorgverstrekking thuis;
2° 34,03 euro per residentiële respijtzorgverstrekking;
3° 15,31 euro per halve dag oppas in gemeenschappelijke activiteit.
§ 2. De diensten mogen bovenop de in § 1 bedoelde financiële bijdrage een toeslag eisen voor de kosten inherent aan een specifieke recreatieactiviteit die ze organiseren of aan specifieke behoeften van de gebruiker met het oog op zijn welzijn en persoonlijke ontplooiing.
Als de in § 2 bedoelde toeslag door de dienst gevorderd wordt, wordt de instemming van de gebruiker of van de mantelzorger vereist.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Afdeling 8. - [1 Programmering]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 831/74. [1 De bediening van een gebied wordt bepaald aan de hand van onderstaande formule :
aantal gebruikers van de respijtzorgverstrekkingen in de gemeente x
--------------------------------------------------------------------------------------------------
aantal inwoners van die gemeente x.
De resultaten van die breuk worden per subregionale commissie opgeteld.
Het aantal gebruikers per gemeente wordt bepaald via de lijst van de dienstverstrekkingen.
Een voorstel tot subregionale programmering wordt op basis van die cijfers aan de Waalse Regering overgelegd aan het einde van het laatste semester van elke waarnemingsperiode.
De Regering legt de subregionale programmering voor de dienstoprichting vast. Die programmering is het voorwerp van een officiële bekendmaking. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
HOOFDSTUK VIII. - [1 Diensten inzake tolken gebarentaal]1
----------
(1)
Afdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/75.[1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° decreetgevend wetboek : het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid van 29 september 2011;
2° reglementair wetboek : het Waals Reglementair Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid van 4 juli 2013;
3° begunstigde : elke gehandicapte persoon in de zin van artikel 261 van het decreetgevend wetboek die de gebarentaal als natuurlijke taal gebruikt;
4° gebruiker : elke natuurlijke persoon, behalve een begunstigde, of elke rechtspersoon die over een tolk gebarentaal wenst te beschikken en :
a) die woonachtig is op het grondgebied van het Franse taalgebied, als hij een natuurlijke persoon is;
b) waarvan de [2 ...]2 zetel of een bedrijfszetel op voornoemd grondgebied gevestigd is, als hij een rechtspersoon is;
5° tolk : de persoon die diensten inzake tolken gebarentaal verleent krachtens een arbeidsovereenkomst of krachtens het statuut van zelfstandige;
6° tolken : communicatiehulp voor dove of slechthorende personen, ongeacht of het tolken gebeurt aan de hand van een verbinding, op een vergadering, op een conferentie of op afstand via een technisch communicatiemiddel of visiofonie;
7° gebarentaal : de taal bedoeld in artikel 1 van het decreet van 22 oktober 2003 van de Franse Gemeenschap betreffende de erkenning van de gebarentaal;
8° tewerkstellingskadaster : de personeelslijst opgemaakt door de dienst aan het einde van elk jaar naar een model opgesteld door het "AWIPH";
9° samenwerkingsovereenkomst : het partnerschapsdocument ondertekend door de begunstigde en de dienst tolken gebarentaal, waarin de in artikel 831/85 bedoelde elementen opgenomen zijn.]1
----------
(1)
(2)
Afdeling 2. - [1 Algemene beginselen en opdrachten van de diensten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 1. - [1 Algemene beginselen]1
----------
(1)
Art. 831/76. [1 Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten en onverminderd de bepalingen van de Titels IV tot VI van Boek V van het tweede deel van dit Wetboek erkent en subsidieert het Waalse Gewest de diensten die instaan voor tolken gebarentaal ten gunste van elke dove of slechthorende persoon opdat hij met elke persoon in die taal kan communiceren, zowel in het openbaar als in het privéleven.]1
----------
(1)
Art. 831/77. [1 Dankzij de diensten die instaan voor tolken gebarentaal kunnen dove of slechthorende personen in die taal communiceren met elke andere persoon.
De dienst die instaat voor tolken gebarentaal :
1° respecteert de ideologische, filosofische of religieuze overtuigingen van de begunstigden en gebruikers en kan niet op die basis geweigerd worden;
2° waarborgt gelijkheid tussen personen. In dat opzicht mag van de begunstigde of van diens gezin geen andere financiële bijdrage verlangd worden dan die bedoeld in de artikelen 831/100 en 831/101.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 2. - [1 Opdrachten van de diensten]1
----------
(1)
Art. 831/78. [1 De diensten vervullen de volgende opdrachten :
1° het tolken gebarentaal aan de begunstigden en de gebruikers aanbieden in alle domeinen van het leven, met uitzondering van de dienstverleningen i.v.m. de schoolplicht;
2° een dienst tijdens de werkdagen organiseren om te kunnen inspelen op de verzoeken om op afstand te tolken;
3° de coördinatie van de tolkbeurten organiseren en beheren;
4° hun personeel opleiden of ervoor zorgen dat hun personeel opgeleid wordt om de toegewezen taken vlot uit te voeren.
De opdrachten bedoeld in het eerste lid worden vervuld zodat ingespeeld wordt op een maximum verzoeken en bij voorkeur op die betreffende administratieve, professionele, juridische of gezondheidsproblemen.
Het tolken op afstand is gratis voor de begunstigden en de gebruikers.
Aan het einde van het eerste werkingsjaar wordt een evaluatie gemaakt, met name om de dienstperiodes op de aanvragen af te stemmen.]1
----------
(1)
Afdeling 3. - [1 Erkenning van de diensten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 1. - [1 Selectieprocedure]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/6. [1 Het beheerscomité doet een kandidatenoproep waarin de selectiecriteria en de termijn voor de indiening van de erkenningsaanvraag opgegeven worden en wijst de leden van de selectiejury aan. De selectiejury brengt advies uit op grond van de kwaliteit van de projecten en de ervaring van de personen die voor de uitoefening van de activiteiten instaan, rekening houdend met de opdrachten bepaald bij artikel 831/78.
De toegekende begrotingskredieten bepalen het aantal diensten die erkend en gesubsidieerd worden, al naar gelang van hun rang in de rangschikking.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Erkenningsprocedures]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
A. [1 Aanvraag tot erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/80.[1 § 1. De erkenningsaanvraag wordt aan het "AWIPH" gericht en gaat vergezeld van de volgende stukken en gegevens :
1° de benaming van de dienst, het adres van zijn [2 ...]2 zetel of van zijn bedrijfszetel(s);
2° het inschrijvingsnummer van de dienst bij de RSZ of bij de RDSZ-PPO en, voor de VZW's, het ondernemingsnummer;
3° de identiteit van de directeur van de dienst en de volgende stukken :
a) een uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden, naar het model bedoeld in artikel 595 van het Wetboek van Strafvordering, vrij van veroordelingen tot correctionele of criminele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt;
b) de geschreven delegatie van bevoegdheden van de inrichtende macht bedoeld in artikel 831/94, 3°;
c) een afschrift van zijn diploma's en getuigschriften;
d) een attest ter bevestiging van de nuttige ervaring vereist in bijlage 83/7;
4° de identiteit van de bestuurders;
5° een dienstproject waarvoor de erkenning aangevraagd wordt en waaruit blijkt dat de dienst bekwaam is om tolken op afstand te waarborgen, zowel op technisch als op professioneel niveau;
6° een activiteitenrapport ter bevestiging van, ondermeer, een nuttige ervaring inzake tolken.
§ 2 Uit het dienstproject en het activiteitenrapport moet blijken dat de dienst in staat is om te voldoen aan het minimumaantal tolkbeurten bedoeld in artikel 831/105.]1
----------
(1)
(2)
B. [1 Beslissing tot erkenning]1
----------
(1)
Art. 831/82. [1 Het beheerscomité kan de erkenning gedurende hoogstens twee jaar ook afhankelijk maken van de oprichting van een begeleidingscomité dat de dienst moet helpen voldoen aan de erkenningsvoorwaarden en -normen.
Het begeleidingscomité bestaat uit minstens :
1° een lid van het beheerscomité :
2° een personeelslid van het "AWIPH";
3° een deskundige aangewezen door het beheerscomité op grond van zijn bevoegdheid inzake het bestaande vraagstuk.
Indien de dienst na afloop van de termijn bedoeld in het eerste lid nog steeds niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, treft het beheerscomité één van de maatregelen waarin artikel 475 voorziet.]1
----------
(1)
Onderafdeling 3. - [1 Voorwaarden tot erkenning van de diensten]1
----------
(1)
Art. 831/83. [1 De dienst tolken gebarentaal wordt verleend overeenkomstig de beginselen vermeld in de artikelen 831/83 en 831/76.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
A. [1 Voorwaarden betreffende de samenwerkingsovereenkomst]1
----------
(1)
Art. 831/84. [1 Er wordt een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de dienst en de begunstigde en/of diens wettelijke vertegenwoordiger.
Ze kan herzien worden in samenspraak tussen de partijen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/85. [1 De samenwerkingsovereenkomst bevat hoe dan ook de volgende gegevens :
1° de nauwkeurige identificatie van de rechtspersoon die het beheer van de dienst waarneemt en die van de begunstigde of van de gebruiker;
2° het doel van de dienst;
3° de rechten en plichten van de begunstigde of van zijn wettelijke vertegenwoordiger, van de gebruiker en van de dienst;
4° het aanbod aan dienstverleningen en naar gelang van de beschikbaarheden van de dienst;
5° het bedrag van de financiële bijdrage;
6° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de wijze waarop de betaling wordt geregeld;
7° de nauwkeurige modaliteiten tot opzegging van de overeenkomst;
8° de procedure voor het interne beheer van eventuele klachten alsook het adres van het "AWIPH" waaraan de begunstigde of de gebruiker kritiek, klachten of bezwaren kan richten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
B. [1 Voorwaarden betreffende het activiteitenverslag]1
----------
(1)
Art. 831/86. [1 De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar. De dienst legt het activiteitenverslag jaarlijks uiterlijk 30 juni aan het "AWIPH" over.
Het verslag bevat op zijn minst :
1° het aantal dove of slechthorende personen die een aanvraag hebben ingediend en hun leeftijd;
2° het aantal aangevraagde dienstverleningen en de aard ervan, de gebrachte antwoorden en de redenen waarom niet kon worden ingegaan op bepaalde verzoeken;
3° het aantal tolken gebarentaal van wie de vaardigheden zijn erkend en de evolutie ervan in de loop van het jaar;
4° het overzicht en de analyse van de voortgezette opleidingen van de tolken in de loop van het jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
C. [1 Voorwaarden betreffende het project van de dienst]1
----------
(1)
Art. 831/87. [1 Het project van de dienst wordt in samenwerking met het tolkenteam uitgewerkt.
Dat project bevat op zijn minst de volgende gegevens :
1° de finaliteiten en doelstellingen;
2° het doelpubliek;
3° de overeenkomst en de financiele bijdrage;
4° de organisatie van de dienst :
- werkorganisatie;
- diverse vergaderingen;
- dienstregeling van de tolken;
- openingsuren.;
5° de evaluatiewijzen in het geheel van zijn opdrachten;
6° de menselijke hulpkrachten.
Het project wordt minstens om de zes jaar bijgewerkt.
Alle personeelsleden van de dienst worden in kennis gesteld van het project, de bijwerkingen ervan en het jaarlijkse activiteitenverslag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/88. [1 De dienst wendt de middelen aan die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van zijn project.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
D. [1 Voorwaarden betreffende de kwalificatie en de opleiding van het personeel van de diensten]1
----------
(1)
Art. 831/89. [1 Het tolkpersoneel van de dienst levert het bewijs van een nuttige ervaring inzake tolken gebarentaal.
Het personeel van de dienst voldoet aan de kwalificatienormen bedoeld in :
1° bijlage 83/5 voor het administratief personeel;
2° bijlage 83/6 voor het tolkpersoneel;
2° in bijlage 83/7 voor de directeur.
De dienst legt de afschriften van de vereiste diploma's, getuigschriften en attesten van de personeelsleden ter beschikking van het "AWIPH".
Bij hun indienstneming bezorgen de personeelsleden de dienst een uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden, naar het model bedoeld in artikel 595 van het Wetboek van Strafvordering en vrij van veroordelingen tot correctionele of criminele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/90. [1 De dienst maakt een opleidingsplan voor zijn personeel op. Het bevat één of meer opleidingsprogramma's die over verschillende jaren gegeven zullen worden. Het bepaalt de nagestreefde doelstellingen en bestrijkt minstens drie jaar.
Het opleidingsplan omschrijft de banden tussen :
1° de globale omgeving van de dienst;
2° de dynamiek van het project van de dienst;
3° de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel.
Het opleidingsplan definieert de criteria, de modaliteiten en de periodiciteit voor de evaluatie van de aspecten bedoeld in het tweede lid.]1
----------
(1)
Art. 831/91. [1 Het opleidingsplan wordt uitgewerkt in overleg met het geheel van de personeelsleden, met inbegrip van de zelfstandige werknemers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
E. [1 Voorwaarden betreffende de rechtspersoonlijkheid van de diensten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/92. [1 De dienst wordt beheerd door een overheid, een vereniging zonder winstoogmerk, een internationale vereniging zonder winstoogmerk, een privé stichting of een stichting van openbaar nut.
De bedrijfszetel is gevestigd op het grondgebied van het Franse taalgebied.]1
----------
(1)
Art. 831/93. [1 Als hij door een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting georganiseerd wordt :
1° mag deze voor meer dan 1/5 van haar leden niet samengesteld zijn uit personeelsleden of personen die met hen aanverwant zijn tot de derde graad;
2° mag de raad van bestuur, om elk belangenconflict en elke oorzaak van bevoegdheidsconflict te voorkomen, niet bestaan uit personen van hetzelfde gezin, echtgenoten, wettelijke samenwonenden en bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad, waarvan het aantal voor elk gezin hoger is dan een derde van het totaal aantal leden van de raad van bestuur, noch uit personen die deel uitmaken van het personeel van de dienst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
F. [1 Voorwaarden betreffende het beheer van de dienst]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/94. [1 De dienst vervult de volgende voorwaarden :
1° hij is autonoom op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak en beschikt over een administratief beheer van dien aard dat hij zijn opdracht kan uitvoeren en dat het "AWIPH" daarop controle kan uitoefenen;
2° de technische, boekhoudkundige en budgettaire autonomie kan eventueel verkregen worden via de organisatie van een administratieve entiteit die bestaat uit verschillende diensten inzake tolken gebarentaal. Die entiteit staat in voor het dagelijkse beheer van al die diensten, zowel op administratief en financieel vlak als inzake personeelsaangelegenheden;
3° onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid, het dagelijks beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft :
a) het personeelsbeheer;
b) het financieel beheer;
c) de toepassing van de geldende regelgevingen;
e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met het "AWIPH".
De directeur is in staat om voortdurend de effectieve verantwoordelijkheid voor de dienst te dragen. Als hij afwezig is, moet een daartoe afgevaardigd personeelslid in staat zijn om de nodige maatregelen te treffen in geval van dringende noodzakelijkheid en om op elke aanvraag in te spelen.
De directeur woont de vergaderingen van de raad van bestuur van de inrichtende macht i.v.m. de organisatie van de dienst bij met raadgevende stem, behalve voor de agendapunten waarvoor een belangenconflict bestaat.
In geval van verzuim of onregelmatigheid in de uitvoering van de opdracht toegewezen aan de directeur bedoeld in het derde lid, verzoekt het "AWIPH" de inrichtende macht in een schrijven om de nodige maatregelen te treffen binnen de termijn die het bepaalt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
G. [1 Voorwaarden betreffende het administratief en boekhoudkundig beheer]1
----------
(1)
Art. 831/95. [1 De dienst verschaft op verzoek van het "AWIPH" alle bewijsstukken die het nodig heeft om zijn toezicht uit te oefenen, met name :
1° de sociale balans zoals omschreven in het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans, de jaarrekeningen;
2° de documenten die nodig zijn om de subsidies te berekenen;
3° het tewerkstellingskadaster :
4° het opleidingsplan bedoeld in artikel 831/90.
De dienst vermeldt de referentie van de door het "AWIPH" verleende erkenning op alle akten en op de overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van hem uitgaan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/96. [1 Onverminderd de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen, worden de opschriften en nummers van voor de activiteit van de diensten geschikte rekeningen door het "AWIPH" aan de diensten overgemaakt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/97. [1 De jaarrekeningen van de dienst worden uiterlijk 30 juni van het jaar na het boekjaar aan het "AWIPH" overgemaakt. De rekeningen gaan vergezeld van een volledige lijst van de verbonden entiteiten. Het "AWIPH" kan vragen om de boekhouding van de verbonden entiteiten in te kijken.
Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.]1
----------
(1)
Art. 831/98. [1 Indien dienstverleningen van een verbonden entiteit uitgaan, geven de dienstverleners hun aanwezigheid aan in het personeelsregister.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/99. [1 De dienst kan bewijzen dat hij aan alle fiscale en sociale verplichtingen voldaan heeft.]1
----------
(1)
H. [1 Opbrengsten uit de dienstverleningen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/100. [1 De dienst bepaalt jaarlijks het bedrag van de bijdragen die van de begunstigden en gebruikers verlangd worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/101. [1 In ruil voor een jaarlijkse bijdrage die door de dienst bepaald wordt, heeft elke begunstigde recht op 40 uren tolkuren per kalenderjaar.
Als zijn bijdrage opgebruikt is, kan de begunstigde zijn forfait hernieuwen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/102. [1 § 1. In het kader van de controle op het gebruik van de subsidies worden de financiële tegemoetkomingen, alsook de in de artikelen 831/100 en 831/101 bedoelde financiële bijdragen afgetrokken van het bedrag van de overeenstemmende lasten.
§ 2. De subsidies die aan de diensten gestort worden door de overheden of door liefdadigheidsinstellingen die door die overheden gesubsidieerd worden, worden afgetrokken van de overeenstemmende lasten die op geldige wijze in het boekjaar geboekt worden.
Er wordt rekening gehouden met de subsidies bedoeld in het eerste lid voor zover ze verleend worden ter dekking van de uitgaven die in aanmerking genomen worden voor de berekening van de subsidie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
I. [1 Voorwaarde betreffende de verzekeringen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/103. [1 De dienst wordt door een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid gedekt voor alle dienstverleningen onder zijn verantwoordelijkheid.]1
----------
(1)
J. [1 Voorwaarden betreffende de infrastructuren van de diensten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/104. [1 De gebouwen en installaties van de dienst voldoen aan de toegankelijkheidsvoorwaarden voor de handicap van de begunstigden.
Ze voldoen aan de voorwaarden inzake evacuatie van personen en brandbestrijding.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 4. - [1 Subsidiëring van de diensten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 831/105. [1 Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten ontvangt de erkende dienst :
1° een jaarlijkse vaste subsidie ter dekking van de kosten voor het tolk-, administratief en omkaderingspersoneel;
2° een jaarlijkse vaste werkingssubsidie;
3° een jaarlijkse vaste subsidie ter dekking van de opleidingskosten in het kader van het plan bedoeld in artikel 831/90.
Het minimumaantaal tolkbeurten mag niet lager zijn dan 2 000 per kalenderjaar. Als de subsidiëringsperiode korter is dan een kalenderjaar, wordt dat minimumaantal pro rata temporis aangepast. Als het minimumaantaal tolkbeurten waarvoor de dienst erkend is aan het einde van het kalenderjaar niet in acht is genomen, worden de werkings-, personeels- en opleidingssubsidies naar verhouding ingevorderd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 2. - [1 Jaarlijkse vaste personeelssubsidie]1
----------
(1)
Art. 831/106. [1 De personeelsleden worden in twee ploegen verdeeld :
1° de administratieve ploeg, samengesteld uit de leden van het administratief en omkaderingspersoneel;
2° het tolkteam.
De dienst wordt geleid door een directeur die deel van de administratieve ploeg uitmaakt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/107. [1 De jaarlijkse personeelssubsidie is gelijk aan 1,5 voltijds equivalent voor het administratief personeel en aan 3 voltijds equivalent voor de tolken, op grond van de referentie-weddeschaal van 33.789,66 euro.
Die referentie-weddeschaal houdt rekening met :
1° een gemiddelde personeelsanciënniteit van 10 jaar;
2° een werkgeverslastencoëfficiënt van 51,89 percent;
3° de spilindex 138,01 op 1 januari 1990.]1
----------
(1)
Onderafdeling 3. - [1 Jaarlijkse vaste subsidies voor werkings- en opleidingskosten]1
----------
(1)
Art. 831/108. [1 De jaarlijkse vaste subsidie voor werkingskosten van de dienst, reiskosten inbegrepen, bedraagt 55 000 euro.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/109. [1 De jaarlijkse vaste subsidie voor opleidingskosten bedraagt 5 000 euro.
Het minimumaantal opleidingsuren per kalenderjaar mag niet lager zijn dan 50 uren voor het gezamenlijke personeel van de dienst.]1
----------
(1)
Art. 831/110. [1 De bedragen bedoeld in de artikelen 831/108 en 8341/10 zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer dat als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt : 164,09 op 1 januari 2013.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 4. - [1 Berekening van de toeslag wegens geldelijke anciënniteit]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/111. [1 § 1. Bovenop de personeelssubsidie wordt een toeslag verleend aan de diensten waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het bestemmingsjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan 10 jaar.
§ 2. De dienst bezorgt het "AWIPH" aan het eind van elk bestemmingsjaar uiterlijk 31 maart een tewerkstellingskadaster.
Als de tewerkstellingskadaster niet binnen die termijn wordt overgelegd, zal geen subsidietoeslag voor geldelijke anciënniteit verleend worden.
De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de subsidie, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverleningen. Voor de personeelsleden die de dienst vóór die datum verlaten hebben, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de uittredingsdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverleningen.]1
----------
(1)
Art. 831/112. [1 Als de toeslag voor de eerste keer wordt toegekend, wordt hij automatisch voor het volgende jaar betaald. Na afloop ervan verifieert "AWIPH" de gemiddelde anciënniteit van het personeel.
Als de anciënniteit kleiner of hoger is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de toeslag, wordt hij aangepast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 5. - [1 Uitrustings- en onderhoudssubsidie voor het tolksysteem op afstand]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/113. [1 Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten wordt een subsidie verleend ter dekking van de uitgaven voor de uitrusting en het onderhoud van het tolksysteem op afstand.
Een subsidie ter dekking van de kosten inzake basisuitrusting (hardware en software) wordt aan de dienst verleend opdat hij kan zorgen voor het tolken op afstand.
De subsidie wordt betaald na overlegging van de bewijsstukken betreffende de uitgaven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 6. - [1 Uitbetaling van de subsidies]1
----------
(1)
Art. 831/114. [1 De jaarlijkse subsidie wordt tijdens het bestemmingsjaar voortijdig betaald bij maandelijkse afbetalingen. De voorschotten worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de spilindex die als referentie dient voor de loonindexering in het Openbaar ambt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 7. - [1 Controle op de subsidie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/115. [1 De toelaatbare lasten worden nader bepaald in de bijlagen 83/8 en 83/9.
Als het totaalbedrag van de toelaatbare lasten per kalenderjaar kleiner is dan de overeenkomstige subsidies, wordt het verschil ingevorderd bij de controle op het gebruik van de subsidies door het "AWIPH", onverminderd de invorderingen bedoeld in artikel 831/105.]1
----------
(1)
Art. 831/116.[1 Als de jaarlijkse subsidie voor opleidingskosten binnen een dienst niet volstaat om het geheel van de desbetreffende lasten te dekken, kunnen deze gedekt worden door de personeels- of werkingssubsidie; als er een tekort is in de personeelsenveloppe, kan het gedekt worden door het saldo dat beschikbaar is (de saldi die beschikbaar zijn) in de twee andere enveloppes. In ieder geval moet het gaan om toelaatbare lasten en moeten de normen nageleefd worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/117. [1 De wet van 16 mei 2003 is toepasselijk op de invordering en de terugbetaling van de subsidies door de diensten.]1
----------
(1)
Art. 831/118. [1 Als het totaalaantal gepresteerde tolkuren per kalenderjaar lager is dan het aantal tolkuren waarvoor de dienst erkend is, geeft het "AWIPH" de dienst kennis van het bedrag van de som die ingevorderd moet worden overeenkomstig artikel 13 van de wet van 16 mei 2003.
Het bedrag wordt afgetrokken vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 7. - [1 Evaluatie, controle en klachten]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Evaluatie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/119. [1 § 1. Opdat het "AWIPH" kan nagaan of de erkenningsvoorwaarden in acht genomen worden, leggen de diensten hem om de vijf jaar de volgende stukken over :
1° het geactualiseerde project van de dienst;
2° in geval van wijziging van directie, een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, de geschreven overdracht van bevoegdheden door de inrichtende macht bedoeld in artikel 831/94, 3°, alsmede het attest van nuttige ervaring bedoeld in artikel 83/7 van dit besluit;
3° in geval van verandering, de lijst van de leden van de raad van bestuur.
§ 2. De dienst verwittigt het "AWIPH" in de loop van de volgende maand indien zich een verandering voordoet i.v.m. :
1° het uittreksel uit het strafregister (model 1) van de directeur, opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr. 905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen;
2° de statuten, bekendgemaakt of ter griffie gedeponeerd;
3° de lijst van de leden van de raad van bestuur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 2. - [1 Controle]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/120. [1 Onverminderd artikel 315 van het decreetgevend wetboek gaan de diensten van het "AWIPH" die met inspectie belast worden na of de erkenningsvoorwaarden en -normen worden nageleefd.
Ze evalueren regelmatig de uitvoering van het project van de dienst. Daartoe evalueren ze in samenwerking met de dienst en de teams : de werkmethodes, de kwaliteit van de verleende dienst, de verrichte dienstverleningen.
De met inspectie belaste diensten van het "AWIPH"zien toe op de inachtneming van de voorschriften inzake toekenning en aanwending van de subsidies en inzake boekhoudkundige verplichtingen. Ze vervullen ook een adviesfunctie bij de dienst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/121. [1 De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende rapporten opgemaakt door de met inspectie belaste diensten van het "AWIPH" worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad of de vakbondsafvaardiging indien er geen ondernemingsraad is.]1
----------
(1)
Onderafdeling 3. - [1 Klachten]1
----------
(1)
Art. 831/122. [1 Elke klacht betreffende een dienstverlening van een door het "AWIPH" erkende dienst wordt per post gericht aan het "AWIPH", dat binnen tien dagen ontvangst bericht. De klacht kan ook per video gericht worden door een vertrouwensderde of door elk ander middel aangepast aan de capaciteiten van de eiser.
Het "AWIPH" verwittigt onmiddellijk de inrichtende macht van de betrokken erkende dienst. Het onderzoekt de klacht binnen een termijn van hoogstens zes maanden.
Het geeft de eiser, de directie en de inrichtende macht van betrokken dienst kennis van het gevolg dat aan die klacht gegeven wordt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/56, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 831/123. [1 Elke klacht betreffende de naleving van de deontologische regels van een tolk van een dienst kan het voorwerp van een bemiddeling tussen de betrokken partijen uitmaken.]1
----------
(1)
Hoofdstuk IX. - [1 Erkenning en subsidiëring van mobiele steunregelingen voor de inclusie van gehandicapte personen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/124. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° Agentschap : het "Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles" (Waals agentschap voor gezondheid, sociale bescherming, handicap en gezinnen), bedoeld in artikel 2, § 1, van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid;
2° mobiele regeling: ondersteunende dienst voor de inclusie van gehandicapte personen, erkend door het Agentschap, met als opdracht het aanzetten tot en het begunstigen van opname, betrokkenheid en behoud van gehandicapte personen bij, respectievelijk in een leefomgeving;
3° partner van de dienst : rechtspersoon die geen winstgevend doel nastreeft waarmee de erkende en gesubsidieerde mobiele regeling een samenwerkingsovereenkomst aangaat om een deel van de subsidie, toegekend door het Agentschap, en de met die subsidie verbonden doelstellingen over te dragen;
4° tewerkstellingskadaster : lijst van het personeel van de mobiele regeling, na afloop van elk jaar vastgesteld;
5° algemene diensten : de diensten die voor de gezamenlijke bevolking bestemd zijn en in het kader van hun dienstverstrekkingen aan de behoeften van de door de mobiele regeling begeleide personen kunnen voldoen;
6° netwerk : geheel van natuurlijke of rechtspersonen, algemene of gespecialiseerde diensten waarop de gebruiker, de naaste van de gebruiker of de beroepsmatige gebruiker een beroep doet, en verbonden met de mobiele regeling door een verdeling van de taken en de rollen;
7° verbonden entiteit : de entiteit verbonden met een vereniging is de entiteit zoals omschreven in artikel 19, § 1, 4°, van het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen;
8° dagelijks beheer : beheer dat het volgende inhoudt :
a) de effectieve bevoegdheid om dagelijks bevelen en richtlijnen te geven aan het personeel, met inbegrip van het administratieve team dat gemeenschappelijk is aan de diensten;
b) kunnen beschikken over de nodige middelen om de financiële lasten betreffende de dagelijkse werking van de betrokken diensten te kunnen dragen;
c) desgevallend, de verschillende directies binnen de entiteit bedoeld in 7° coördineren;
9° kind met een handicap : kind wiens behoeften in verband met zijn deficiënties en zijn leefomgeving een aanpassing van de hem toegekende middelen inhouden;
10° opvangvoorziening : voorziening als omschreven in artikel 1, 4°, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 27 februari 2003 houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen;
11° opvangoperator: operator zoals omschreven in artikel 1, 2, van het decreet betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang;
12° gebruiker met een dubbele diagnose : elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid, die een intellectuele deficiëntie en gedrags- of psychische stoornissen vertoont;
13° verouderende gebruiker : elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid, ouder dan vijftig jaar, die een intellectuele deficiëntie en een mentale stoornis vertoont;
14° gebruiker: kind met een handicap, gebruiker met een dubbele diagnose of verouderende gebruiker;
15° ondersteunende dienst voor kinderopvang: mobiele steunregeling voor de inclusie van gehandicapte personen ten behoeve van kinderen met een handicap, opgevangen in een opvangvoorziening of een opvangoperator;
16° mobiele interventiecel : mobiele steunregeling voor de inclusie van gehandicapte personen ten behoeve van de gebruikers met een dubbele diagnose;
17° referentiecel inzake handicap en vergrijzing: mobiele steunregeling voor de inclusie van gehandicapte personen ten behoeve van verouderende gebruikers.]1
----------
(1)
Art. 831/125. [1 § 1. De mobiele regelingen zijn gespecialiseerd in problematieken in verband met kinderen met een handicap, opgevangen in een opvangvoorziening of door een opvangoperator, met de gebruikers met een dubbele diagnose of verouderende gebruikers.
§ 2. De mobiele regelingen hebben een rol:
1° van ondersteunende aard;
2° van adviesverlenende aard;
3° en van deskundige aard bij de andere beroepsmatige gebruikers en de naasten van de personen met een handicap.
Ze nemen deel aan de verbetering van de verzorging en de leefkwaliteit in de leefomgevingen waarin ze tussenbeide komen.
§ 3. Er zijn vier soorten mobiele regelingen :
1° de ondersteunende diensten voor kinderopvang, hierna " ondersteunende diensten " genoemd : diensten die zich richten tot de beroepsmatige gebruikers in opvangvoorzieningen of bij opvangoperatoren, toekomstige beroepsmatige gebruikers van opvangvoorzieningen of opvangoperatoren en tot het netwerk met het oog op het begunstigen van, en het geven van impulsen voor de verwezenlijking en de voortzetting van inclusiebeogende stappen ten gunste van kinderen met een handicap in opvangvoorzieningen of bij opvangoperatoren;
2° de mobiele interventiecellen, die optreden bij gebruikers met een dubbele diagnose en bij de personen die actief zijn in hun gewone leefomgevingen met als doel het verstrekken van een betere levenskwaliteit wanneer de gebruikers met een dubbele diagnose moeilijkheden op inclusievlak ondervinden in hun leefomgevingen;
3° referentiecel inzake handicap en vergrijzing, hierna " referentiecellen " genaamd: cellen die het toetreden van verouderende gebruikers voorbereiden tot nieuwe, meer aan leeftijd en noden gebonden structuren en die werken aan de inclusie van de verouderende gebruikers die ofwel tot een nieuwe structuur toetreden ofwel behouden wensen te blijven in hun huidige opvangstructuur;
4° de innoverende praktijken die de inclusie van gehandicapte personen ondersteunen, die willen inspelen op nieuwe of oningevuld gebleven behoeften en die de bestaande praktijken willen verbeteren.
§ 4. De artikelen 831/135 tot 831/155, 831/159 tot 831/163, 831/166, 2° en 3°, 831/167, 2°, 3° en 4°, en 831/169 tot 831/190 zijn niet van toepassing op de mobiele interventiecellen waarvan de subsidiëring om de activiteiten bedoeld in artikel 831/159 uit te voeren, op grond van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 10 juli 2008, voor meer dan de helft door de federale staat overgenomen wordt ten opzichte van het Agentschap.
§ 5. Het aantal erkende mobiele regelingen kan evenwel evolueren als de daartoe bestemde aanvullende financieringen door de Waalse Regering vrijgemaakt worden.
Er wordt een voorstel tot programmering aan de Waalse Regering overgemaakt.
De Regering legt de programmering voor de dienstoprichting vast.
De programmering wordt bepaald op basis van de resultaten van de ratio's van het aantal gebruikers die de prestaties van de mobiele regelingen in een provincie gebruiken x het aantal inwoners van provincie x.
Het aantal gebruikers per provincie wordt bepaald via de lijst van de dienstverstrekkingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 2. - [1 Opdrachten, activiteiten en erkenning van de ondersteunende diensten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 1. - [1 Opdrachten en activiteiten]1
----------
(1)
A. [1 Opdrachten]1
----------
(1)
Art. 831/126. [1 Om diens opdracht uit te voeren, wordt of worden door de ondersteunende dienst :
1° de verwezenlijking begunstigd van aan de gang zijnde of toekomstige inclusiebeogende stappen door de beroepsmatige gebruiker of toekomstige beroepsmatige gebruiker in de opvangvoorzieningen of de opvangoperatoren en het netwerk;
2° in het kader van een samenwerkingsverband tussen de ondersteunende dienst en de opvangvoorziening of de opvangoperator bijgedragen tot de instandhouding van een kwaliteitsvolle opvang voor alle kinderen, kinderen met een handicap inbegrepen. Dat samenwerkingsverband stelt elk kind in de mogelijkheid om :
a) deel uit te maken van de groep, zich opgevangen en welkom te voelen, ook zijn gezin;
b) erkend te worden in de verschillende onderdelen van zijn identiteit;
c) van anderen te leren en van elkaar op te steken;
d) actief deel te nemen aan het leven in de opvangvoorziening of bij de opvangoperator;
e) te strijden tegen vooroordelen en op vlak van ingesteldheid naar openheid te streven;
3° met de opvangvoorziening of bij de opvangoperator tegen elke vorm van discriminatie op te treden;
4° gehandeld als doorgeefluik en referentie voor de beroepsmatige en toekomstige beroepsmatige gebruikers van de opvangvoorzieningen en de opvangoperatoren;
5° het dienstenaanbod aangepast aan de behoeften en vragen van de beroepsmatige en toekomstige beroepsmatige gebruikers van de opvangmilieus en de opvangoperatoren, binnen de perken van de mogelijkheden van de ondersteunende dienst;
6° de opvang van kinderen met een handicap in de algemene structuren gefaciliteerd;
7° de vaardigheden en competenties van de beroepsmatige en toekomstige beroepsmatige gebruikers van de opvangvoorzieningen of de opvangoperatoren optimaal ingezet;
8° de kinderen met een handicap de mogelijkheid geboden om van bij de geboorte toegang te krijgen tot educatie en plaatsen voor educatie die aanvullend zijn met de gezinsomgeving;
9° de doelstellingen nageleefd, opgelegd aan de opvangvoorzieningen bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 tot vaststelling van de kwaliteitsopvangcode, of de doelstellingen opgelegd aan de opvangoperatoren bij artikel 3 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang;
10° de beginselen verwoord in bijlage 83/20 in acht genomen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
B. [1 Activiteiten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/127. [1 De ondersteunende dienst verwezenlijkt activiteiten:
1° voor informatie en sensibilisering, waarbij de activiteiten, aangeboden door de ondersteunende dienst, worden voorgesteld en de samenwerkingsverbanden met het netwerk van de dienst in stand worden gehouden om de inclusie van kinderen met een handicap te begunstigen;
2° voor begeleiding, waarbij een opvangvoorziening of een opvangoperator begeleid worden in het kader van diens project tot inclusie van één of van meerdere kinderen met een handicap;
3° voor vorming, waarbij de kennis en de competenties van de beroepsmatige en toekomstige beroepsmatige gebruikers van de opvangvoorzieningen of de opvangoperatoren uitgediept en bijgesteld worden rondom een thema, bepaald door de ondersteunende dienst, in verband met de inclusie van kinderen met een handicap in de opvangmilieus of bij de opvangoperatoren;
4° voor versterking, waarbij de aanwezigheid van een personeelslid van de ondersteunende dienst in een opvangmilieu of bij een opvangoperator gegarandeerd wordt tijdens een bepaalde periode, en die samen met de begeleidingsprestatie verwezenlijkt moet worden zonder dat dit als antwoord mag dienen op een structureel personeelsgebrek in het opvangmilieu of bij de opvangoperator.]1
----------
(1)
Art. 831/128. [1 § 1. Voor de begeleidings- en versterkingsactiviteiten wordt een samenwerkingsovereenkomst, opgesteld aan de hand van een model bepaald door het Agentschap, schriftelijk gesloten tussen de ondersteunende dienst en het opvangmilieu of de opvangoperator die een dienstverstrekking aanvraagt.
§ 2. Het personeel dat versterkingsprestaties levert in een opvangvoorziening voldoet aan de voorschriften van de initiële vorming zoals omschreven in artikel 42 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 27 februari 2003 houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen.
Het personeel dat versterkingsprestaties levert bij een opvangoperator voldoet aan de kwalificaties zoals bepaald in artikel 18, 1°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Erkenning ]1
----------
(1)
A. [1 Selectie- en erkenningsprocedure]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/129. [1 § 1. De erkenning wordt in twee fases georganiseerd :
1° een fase voor de selectie van de kandidaturen;
2° een fase voor de erkenning van de geselecteerde kandidaturen.
§ 2. Binnen de perken van de programmering vastgesteld in artikel 831/125, § 5, doet de Minister een kandidatenoproep waarin de selectiecriteria en de termijn voor de indiening van de aanvraag opgegeven worden, en wijst hij de leden van de selectiejury aan.
De selectiejury onderzoekt de kandidaturen en brengt advies uit bij het Agentschap.
Het Agentschap legt de Minister een voorstel tot beslissing voor.
Het Agentschap licht de kandidaten over de beslissing van de Minister in.]1
----------
(1)
Art. 831/130. [1 § 1. Om erkend te worden, dient de geselecteerde dienst een aanvraag tot erkenning bij het Agentschap in.
§ 2. De erkenningsaanvraag gaat vergezeld van de volgende stukken en gegevens:
1° het project van de ondersteunende dienst;
2° het doelpubliek waarvoor de ondersteunende dienst gespecialiseerd is;
3° de identiteit van de natuurlijke persoon, die het dagelijks beheer van de dienst uitoefent, samen met volgende stukken:
a) zijn uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden, naar model 1, vrij van veroordelingen tot correctionele of criminele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt, om te waarborgen dat de wegens hun handicap breekbaar geworden personen in hun privé- en intieme activiteiten vergezeld worden door personen die een zedelijkheid aantonen die in overeenstemming is met hun ambt;
b) de schriftelijke overdracht van bevoegdheden van de inrichtende macht;
c) een afschrift van zijn diploma's en getuigschriften;
d) het bewijs van het voorhanden zijn van de vereiste ervaring;
4° wanneer de ondersteunende dienst georganiseerd wordt door een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting, de identiteit van de bestuurders;
5° wanneer de ondersteunende dienst georganiseerd wordt door een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting, de lijst van de leden van de algemene vergadering;
6° het inschrijvingsnummer van de dienst bij de RSZ of bij de RDSZ-PPO en, voor de vzw's, het ondernemingsnummer.
§ 3. Het Agentschap behandelt de aanvraag en legt de Minister een voorstel voor.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/131. [1 De beslissing van de Minister vermeldt de duur van de erkenning en wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de aanvrager medegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
B. [1 Controle en behoud van de erkenning]1
----------
(1)
Art. 831/132. [1 De Minister kan het behoud van de erkenning voor hoogstens twee jaar onderwerpen aan de instelling van een begeleidingscomité dat de ondersteunende dienst zal helpen de erkenningsvoorwaarden te vervullen.
Het begeleidingscomité is samengesteld uit vertegenwoordigers van het Agentschap, uit een deskundige aangewezen op grond van zijn competentie inzake het bestaande probleem, uit een vertegenwoordiger van de inrichtende machten, uit een vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties en een vertegenwoordiger van de representatieve organisaties van personen met een handicap, allen aangewezen door de Minister.
Indien de ondersteunende dienst na afloop van de termijn bedoeld in het eerste lid nog steeds niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, treft de Minister één van de maatregelen waarin artikel 475 voorziet.]1
----------
(1)
Art. 831/133. [1 § 1. Het Agentschap verricht, in samenwerking met de ondersteunende dienst, periodieke beoordelingen en gaat na, of de erkenningsvoorwaarden en de uitvoering van de opdrachten nageleefd worden.
§ 2. Het Agentschap vervult eveneens een adviesverlenende functie bij de ondersteunende diensten en de begeleidingsteams.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/134. [1 De bemerkingen en de conclusies uit de verschillende audits, ongeacht of ze positief dan wel negatief zijn, worden aan de inrichtende machten en aan de natuurlijke persoon, belast met het dagelijks bestuur van de dienst, overgemaakt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/135. [1 De dienst behoudt zijn erkenning als voldaan wordt aan de voorwaarden inzake :
1° het dienstproject van de ondersteunende dienst;
2° de activiteiten van de ondersteunende dienst;
3° de zelfbeoordeling van de kwaliteit van de ondersteunende dienst;
4° het samenwerkingsverband;
5° de kwalificaties van het personeel;
6° de vorming van het personeel;
7° het vrijwilligerswerk;
8° de rechtspersoon;
9° het dagelijkse bestuur van de dienst;
10° het administratief en boekhoudkundig beheer;
11° de verzekeringen;
12° de gebouwen en de installaties;
13° het bijwerken van documenten;
14° de documenten voor de evaluatie van de ondersteunende diensten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/136. [1 In overleg met het begeleidingsteam werkt de natuurlijke persoon die het dagelijks bestuur van de dienst uitoefent een dienstproject uit op grond van het model opgenomen als bijlage 83/11, van toepassing op de betrokken ondersteunende dienst.
Het project wordt minstens om de zes jaar bijgewerkt.
Het bijgewerkte dienstproject houdt rekening met de resultaten van de zelfbeoordeling.
Het dienstproject van de ondersteunende dienst en de bijgewerkte versies ervan worden ter kennis gebracht van alle leden van de dienst. Ze worden hen voortdurend ter inzage gelegd.]1
----------
(1)
Art. 831/137. [1 Aan het einde van elk kalenderjaar dient de ondersteunende dienst uiterlijk 30 juni elektronische de jaarlijkse oplijsting van de activiteiten in, namelijk de lijst activiteiten gepresteerd door het personeel, volgens een model vastgelegd door het Agentschap.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/138.[1 § 1. [2 De dienst gaat uiterlijk om de vier jaar of in voorkomend geval na afloop van het vierde jaar van het doelstellingencontract over tot de evaluatie van de kwaliteit van zijn prestaties, in overleg met de gebruikers, hun naasten en het team zorgverstrekkers. De evaluatie kan intern of met een derde instelling uitgevoerd worden.]2
§ 2. In de zelfbeoordeling zet de ondersteunende dienst zijn methodologie uiteen rekening houdend met minstens:
1° de wijze waarop de gegevens over de kwaliteit van de activiteiten ingezameld en geregistreerd worden;
2° de wijze waarop de onder 1° vermelde gegevens gebruikt worden om doelstellingen inzake kwaliteitsverbetering te formuleren en het dienstproject aan te passen;
3° de roadmap en het tijdspad die de mobiele regeling volgt om de doelstellingen bedoeld in 2° te bereiken;
4° de stappen die de ondersteunende dienst onderneemt wanneer een doelstelling niet wordt bereikt.
§ 3. De resultaten van de zelfbeoordeling worden ter kennis gebracht van alle leden van de ondersteunende dienst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<BWG 2019-04-25/55, art. 41, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/139. [1 § 1. Er wordt een samenwerkingsverband gesloten tussen de ondersteunende dienst en de dienstpartner.
§ 2. De samenwerkingsovereenkomst bevat volgende gegevens :
1° de nauwkeurige identificatie van de rechtspersoon die het dagelijks bestuur van de dienstpartner waarneemt;
2° het bedrag van de subsidie, overgedragen aan de dienstpartner;
3° de activiteiten uitgevoerd door de dienstpartner;
4° de nadere regels tot opzegging van de overeenkomst;
5° een verbintenis volgens welke de dienstpartner zich ertoe verbindt de gezamenlijke erkenningsvoorwaarden en controleregels waaraan de ondersteunende diensten, erkend op grond van dit hoofdstuk, zijn onderworpen, in acht te nemen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/140. [1 § 1. Het personeel van de ondersteunende dienst bezit de vereiste kwalificaties om de opdrachten van de ondersteunende dienst waar te nemen.
§ 2. Het administratief personeel bezit de vereiste titels voor de uitoefening van zijn ambt, zoals bepaald door de Minister.
§ 3. De natuurlijke persoon die de opdrachten uitvoert in verband met het dagelijks bestuur van de dienst is houder van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger universitair of niet-universitair onderwijs met pedagogische, psychologische, sociale, paramedische of medische oriëntering en levert het bewijs van minstens drie jaar beroepservaring in de sector personenzorg.
§ 4. Het personeel dat de activiteiten bedoeld in de artikelen 831/127, 831/157 en 831/161 verricht, bezit de kwalificaties die overeenstemmen met één van de psychologische, pedagogische, sociale, paramedische of medische activiteiten erkend door de Minister.
§ 5. De ondersteunende dienst legt de afschriften van de diploma's, getuigschriften en attesten van de personeelsleden ter inzage van het Agentschap.
De personeelsleden leggen bij hun indienstneming de ondersteunende dienst een uittreksel uit het strafregister (model 1) over dat is opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr. 095 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen om te waarborgen dat de wegens hun handicap breekbaar geworden personen in hun privé- en intieme activiteiten begeleid worden door personen die een zedelijkheid aantonen die in overeenstemming is met hun ambt.
In afwijking van lid 2 verstrekken de personeelsleden die versterkingsprestaties leveren zoals bedoeld in artikel 831/127, 4°, een uittreksel uit het strafregister (model 2).
Het doel beoogd in leden 2 en 3 strekt ertoe, te waarborgen dat de wegens hun handicap breekbaar geworden personen in hun privé- en intieme activiteiten begeleid worden door personen die een zedelijkheid aantonen die in overeenstemming is met hun ambt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/141. [1 Steunend op het dienstproject stelt de ondersteunende dienst een personeelsvormingsplan over minstens drie jaar op.
Het vormingsplan omschrijft de doelen die nagestreefd worden door de ontwikkeling van de competenties van het personeel en omschrijft de criteria, nadere regels en de periodiciteit van de evaluatie.
Wat betreft het personeel van de ondersteunende diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsplan in de lijn van het vormingsprogramma dat is uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/142. [1 De natuurlijke persoon die de opdrachten van dagelijks bestuur van de dienst waarneemt moet, binnen de vier jaar volgend op, ofwel, zijn indienstneming of bevordering, ofwel de eerste erkenning van de dienst, de vormingsmodule hebben gevolgd, georganiseerd door het Agentschap ten behoeve van verantwoordelijken van erkende diensten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/143. [1 Het gebruik maken van overeenkomsten voor vrijwilligerswerk wordt enkel in het kader van prestaties aanvaard, die in ondersteuning van bezoldigd of statutair personeel geschieden, en onder diens verantwoordelijkheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/144. [1 De ondersteunende dienst wordt beheerd door een overheid of een stichting van openbaar nut, of door een vereniging zonder winstoogmerk of een privé-stichting.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/145. [1 Wanneer de ondersteunende dienst door een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting ingericht wordt:
1° mag deze niet meer bevatten dan één vijfde van de personeelsleden of één vijfde van de personen die met hen aanverwant zijn tot de derde graad;
2° mag de Raad van bestuur, om elk belangenconflict en elke bron van machtsconflict te voorkomen, niet bestaan uit personen van hetzelfde gezin, echtgenoten, wettelijke samenwonenden en bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad, waarvan het aantal voor elk gezin hoger is dan een derde van het totaalaantal leden van de Raad van bestuur, noch uit personen die deel uitmaken van het personeel van de ondersteunende dienst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/146. [1 § 1. De ondersteunende dienst :
1° is autonoom op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak en beschikt over een administratief beheer van dien aard dat hij zijn opdracht kan uitvoeren en dat het Agentschap daarop controle kan uitoefenen;
2° staat onder de leiding van een natuurlijke persoon met een arbeidsovereenkomst of statutair aangeworven en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid of die van de directeur-generaal van de verbonden entiteit, het dagelijkse beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft :
a) de tenuitvoerlegging en opvolging van het project van de ondersteunende dienst;
b) het personeelsbeheer;
c) het financieel beheer;
d) de toepassing van de geldende regelgevingen;
e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met het Agentschap.
De technische, boekhoudkundige en budgetaire autonomie, bedoeld in lid 1, 1°, kan verkregen worden via de organisatie van een administratieve entiteit waartoe de ondersteunende dienst behoort.
§ 2. De natuurlijke persoon bedoeld in paragraaf 1, 2°, neemt permanent de daadwerkelijke leiding over de ondersteunende dienst waar. Als hij afwezig is, moet een daartoe afgevaardigd personeelslid in staat zijn om de nodige maatregelen te treffen in geval van dringende noodzakelijkheid en om op zowel interne als externe aanvragen in te spelen.
§ 3. In geval van verzuim of onregelmatigheden in de uitvoering van het mandaat toevertrouwd aan de natuurlijke persoon bedoeld in paragraaf 1, 2°, verzoekt het Agentschap de inrichtende macht bij aangetekend schrijven en binnen de termijn die het Agentschap bepaalt om de nodige maatregelen te treffen.
Als de maatregelen bedoeld in lid 1 bij verstrijken van de termijn bedoeld in lid 1 niet genomen zijn, maakt het Agentschap de aangelegenheid aanhangig bij de Minister, die de onbepaalde duur van de erkenning intrekt, opschort of in de tijd beperkt.
Wanneer de onbepaalde duur van de erkenning tijdelijk beperkt wordt, verleent de Minister een voorlopige erkenning van één tot drie jaar.
Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van de Minister.
De beslissing tot intrekking, opschorting of inperking van de erkenning wordt bij aangetekende brief medegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/147. [1 De ondersteunende dienst maakt op verzoek van het Agentschap alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van de controle, meer bepaald de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, het kadaster van de tewerkstelling, de lijst van de activiteiten, alsmede het vormingsprogramma.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/148. [1 Op verzoek van het Agentschap maakt de ondersteunende dienst, onderworpen aan de verplichting om te beschikken over een advies- of overlegorgaan, de sociale balans over zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans, alsook de jaarrekeningen, de balans van de activiteiten en het vormingsprogramma :
1° voor de ondersteunende diensten beheerd door een privé inrichtende macht: aan de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging;
2° voor de ondersteunende diensten beheerd door een publieke inrichtende macht: aan het onderhandelings- of overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 of, bij gebreke daarvan, aan de representatieve werknemersorganisaties.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/149. [1 De ondersteunende dienst vermeldt de referentie van de door het Agentschap verleende erkenning op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van hem uitgaan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/150. [1 De ondersteunende dienst voert een boekhouding en stelt zijn jaarrekeningen op overeenkomstig de bijzondere boekhoudkundige regels, hem opgelegd bij de wetgeving of de reglementering wegens zijn hoedanigheid van dienst, erkend door het Agentschap of iedere andere subsidiërende overheid of, bij onstentenis, wegens zijn rechtsstatuut.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/151. [1 § 1. De jaarrekeningen van elke ondersteunende dienst worden aan het Agentschap overgemaakt uiterlijk 30 juni van het jaar na het boekjaar.
§ 2. De rekeningen moeten ook vergezeld gaan van een volledige lijst van de verbonden entiteiten.
Het Agentschap raadpleegt de boekhouding van de verbonden entiteiten, waartoe het op eenvoudig verzoek toegang heeft.
§ 3. Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/152. [1 De ondersteunende dienst moet kunnen bewijzen dat hij aan alle fiscale en sociale verplichtingen voldaan heeft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/153. [1 De ondersteunende dienst is gedekt door een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor alle activiteiten die onder zijn verantwoordelijkheid gevoerd worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/154. [1 De ondersteunende dienst licht het Agentschap in de loop van de daarop volgende maand in als er een verandering optreedt in:
1° het uittreksel uit het strafregister van model 1 of 2 van een personeelslid, opgemaakt overeenkomstig de ministeriële omzendbrief nr. 095 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionnele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen;
2° wanneer de ondersteunende dienst door een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting ingericht wordt, van de bekendgemaakt of ter griffie neergelegde statuten;
3° wanneer de ondersteunende dienst door een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting ingericht wordt, de lijst van de leden van de raad van bestuur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/155. [1 Onverminderd artikel 315 van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid dienen de ondersteunende diensten om de zes jaar bij het Agentschap volgende stukken in :
1° het dienstproject van de ondersteunende dienst;
2° in geval van wijziging van natuurlijke persoon die de opdrachten van dagelijks bestuur van de dienst uitoefent, een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, de geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht, alsmede het bewijs van nuttige ervaring bedoeld in artikel 831/140, § 3;
3° in geval van verandering, de lijst van de leden van de raad van bestuur;
4° in geval van verandering, de lijst van de leden van de algemene vergadering.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 3. - [1 Opdrachten, activiteiten en erkenning van de mobiele interventiecellen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 1. - [1 Opdrachten en activiteiten ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
A. [1 Opdrachten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/156. [1 Om zijn opdracht uit te voeren, wordt, of worden, door de mobiele interventiecel:
1° ondersteuning verleend aan de inclusie, het behoud in de leefomgevingen en de leefkwaliteit van de gebruikers met een dubbele diagnose en hun naasten;
2° het leefproject van de gebruiker met een dubbele diagnose ondersteund;
3° de individuele en collectieve praktijken van de betrokken beroepsmatige gebruikers in verband met het project van de aanvragende dienst ondersteund;
4° een diagnosetool gebruikt voor de psychische en gedragsgerelateerde moeilijkheden van de gebruiker met een dubbele diagnose gebruikt;
5° de situatie globaal behandeld rekening houdend met de individuele variabelen, de behoeften, de omgeving en de leefvoorwaarden van de gebruiker;
6° het tot rust komen en het verminderen van de gedragsstoornissen begunstigd;
7° de regulering van de gedragsstoornissen beoogd;
8° een inzetbaar netwerk opgericht in het middelpunt waarvan zich de gebruiker met een dubbele diagnose bevindt;
9° het partneroverleg begunstigd;
10° de onafhankelijkheid en de keuze van vrijheid van de gebruiker met een dubbele diagnose en van de personen die in zijn gewoonlijke leefomgevingen optreden, gewaarborgd;
11° het dienstenaanbod, voor zover mogelijk, naar gelang van de behoeften en de aanvragen van de gebruikers met een dubbele diagnose en van de personen die in zijn gewoonlijke leefomgevingen optreden, aangepast;
12° ondersteuning verleend aan de competenties en vaardigheden van de gebruikers met een dubbele diagnose en van de personen die in zijn gewoonlijke leefomgevingen optreden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
B. [1 Activiteiten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/157. [1 § 1. De mobiele interventiecel verwezenlijkt activiteiten die een analyse, een oriëntatie en een behandeling van de opvolgingsaanvraag bevatten, met inbegrip van een begeleiding en een coördinatie van de partners.
§ 2. De activiteiten bedoeld in paragraaf 1 worden uitgevoerd in aanwezigheid of afwezigheid van een geneesheer-psychiater, in de vorm van een interventie op het terrein bij de gebruiker met een dubbele diagnose of bij de personen die in zijn gewoonlijke leefomgevingen optreden.]1
----------
(1)
Art. 831/158. [1 De mobiele interventiecellen houden een individueel opvolgingsdossier bij van de gebruikers voor welke ze prestaties verrichten.
Het dossier bestaat uit onderdelen waarin de niet-uitputtende gegevens opgenomen in bijlage 83/14 vermeld worden.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Erkenning]1
----------
(1)
Art. 831/159. [1 De artikelen 831/129 tot 831/155 zijn toepasselijk op de erkenning van de mobiele interventiecellen.
Voor de toepassing van artikel 831/136 wordt verwezen naar bijlage 81/12.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 4. - [1 Opdrachten, activiteiten en erkenning van de referentiecellen]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Opdrachten en activiteiten ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
A. [1 Opdrachten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/160. [1 Om zijn opdracht uit te voeren, wordt, of worden, door de referentiecel:
1° zijn expertise inzake handicap ter beschikking gesteld van de opvangstructuren;
2° oplossingen voorgesteld die werkelijk aangepast zijn aan de verouderende gebruiker, diens gezin en de opvangstructuur;
4° rekening gehouden met het leefproject van de verouderende gebruiker;
4° rekening gehouden met de praktijken van het personeel van het opvangpersoneel waar genoemde cel actief is;
5° een adviesverlenende en deskundige rol inzake verouderende gebruikers ingevuld;
6° deel genomen aan de verbeterde zorgverlening aan de verouderende gebruiker die leeft of opgenomen is in een structuur die meer aangepast is aan zijn leeftijd en aan zijn behoeften.]1
----------
(1)
B. [1 Activiteiten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/165. [1 Uitgezonderd de innoverende praktijken waarvoor een specifieke steun bestaat, kan er voor de erkende mobiele regeling een subsidiëring toegekend worden door het Agentschap.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/161. [1 De referentiecel verwezenlijkt activiteiten inzake:
1° analyse van de situatie van de gebruiker, die erin bestaat de verouderende gebruiker, die in een opvangstructuur opgenomen wenst te worden of te blijven, en zijn naasten te ontmoeten, en hun leefgewoonten en hun huidige toestand waar te nemen;
2° begeleiding bij de transitie, bestaande uit het mededelen, aan de opvangstructuur, van de specifieke competenties en kennis verbonden aan de handicap van de verouderende gebruiker;
3° inclusie in de opvangstructuur, bestaande het organiseren van educatieve activiteiten waarbij alle bewoners van de structuur betrokken worden en waarbij banden worden gesmeed tussen de verschillende actoren die met de verouderende gebruiker in contact komen, tijdens een welbepaalde periode, waarbij bedoelde inclusie bovenop de transitiebegeleiding komt en die niet als antwoord mag dienen op een structureel personeelsgebrek bij een opvangstructuur;
4° ontwikkeling van het netwerk, bestaande uit het zoeken naar nieuwe partners en het aanzetten van de leden van het netwerk tot samenwerking in de diversiteit en de complementariteit met als doel een betere zorgverlening en een hogere levenskwaliteit voor de gebruiker die in een opvangstructuur ouder wordt;
5° voor informatie en sensibilisering, waarbij de de activiteiten, aangeboden door de referentiecel, worden voorgesteld en de samenwerkingsverbanden met het netwerk van de dienst in stand worden gehouden om de inclusie van verouderende gebruikers te begunstigen;]1
----------
(1)
Art. 831/162. [1 § 1. Voor de activiteiten inzake begeleiding bij transitie en inclusie in een opvangstructuur wordt een samenwerkingsovereenkomst, opgesteld aan de hand van een model bepaald door het Agentschap, schriftelijk gesloten tussen de ondersteunende dienst en het opvangmilieu of de opvangoperator die een dienstverstrekking aanvraagt.
§ 2. De referentiecellen houden een individueel opvolgingsdossier bij van de gebruikers voor welke ze prestaties verrichten.
Het dossier bestaat uit onderdelen waarin de niet-uitputtende gegevens opgenomen in bijlage 83/15 vermeld worden.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Erkenning]1
----------
(1)
Art. 831/159. [1 De artikelen 831/129 tot 831/155 zijn toepasselijk op de erkenning van de referentiecellen.
Voor de toepassing van artikel 831/136 wordt verwezen naar bijlage 81/13.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 5. - [1 Innoverende praktijken]1
----------
(1)
Art. 831/164. [1 Binnen de perken van de beschikbare begrotingen kan de Minister de innoverende praktijken inzake mobiele regelingen die de inclusie van gehandicapte personen beogen, ondersteunen. Deze innoverende praktijken dienen ertoe te strekken, in te spelen op nieuwe of door de mobiele regelingen oningevuld gebleven behoeften en de bestaande praktijken te verbeteren.
De erkenning van deze regelingen gebeurt via een oproep tot het indienen van projecten waarvan de nadere regels door de Minister worden bepaald.
De Minister bepaalt minstens :
1° wie een project mag indienen;
2° de nadere inzendingsregels;
3° wat het project moet bevatten, namelijk minstens:
a) de identiteit van de projectdrager;
b) de omschrijving van het project;
c) de doelstellingen of resultaten beoogd door het project;
d) het innoverend of experimenteel karakter van het project;
e) de activiteiten verwezenlijkt door het project;
f) het tijdspad voor de verwezenlijking van het project;
g) het bedrag van de aangevraagde subsidie;
4° het tijdspad voor de indiening van het project.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 6. - [1 Subsidiëring]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 1. - [1 Inleidende bepalingen]1
----------
(1)
Art. 831/166. [1 Binnen de perken van de begrotingskredieten omvat de subsidiëring toegekend aan de erkende mobiele regelingen drie delen:
1° een basisbedrag;
2° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit;
3° een bedrag om de mobiliteitskosten te dekken.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Basisbedrag]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/167. [1 De basissubsidie dekt geheel of ten dele de lasten van de mobiele regeling in verband met:
1° werkingskosten;
2° personeelskosten;
3° kosten verbonden aan de daadwerkelijke aanwezigheid van een persoon die in aanmerking komt voor activiteiten van de mobiele regeling;
4° de mobiliteit van het personeel die niet gedekt wordt door de mobiliteitssubsidie.
Het basisbedrag wordt in de subsidiëringsbeslissing vastgesteld op basis van een previsionele begroting vastgesteld door de mobiele regeling.]1
----------
(1)
Art. 831/168. [1 De basissubsidie wordt jaarlijks en voortijdig bij maandelijkse afbetalingen betaald in de loop van het bestemmingsjaar.
De voorschotten worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van het spilindexcijfer dat als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.]1
----------
(1)
Onderafdeling 3. - [1 Toeslag wegens geldelijke anciënniteit]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Algemene inleiding
Art. 831/169. [1 § 1. Er wordt een bijkomende toelage aan de mobiele regelingen verleend ter financiering van de loonsverhogingen die uit de anciënniteit van het personeel voortvloeien.
§ 2. De gemiddelde geldelijke anciënniteit wordt bepaald op grond van het tewerkstellingskadaster van de mobiele regeling, volgens een model vastgesteld door het Agentschap.
§ 3. Aan het einde van elk kalenderjaar maakt de mobiele regeling uiterlijk 31 maart het tewerkstellingskadaster van het personeel toegewezen aan de mobiele regeling langs de elektronische weg aan het Agentschap over.
§ 4. In afwijking van paragraaf 3 verstrekt de dienst tegen 31 maart van het eerste erkenningsjaar de informatie in verband met het personeel van het voorafgaande jaar, toegewezen aan de activiteiten die overeenstemmen met de activiteiten waarvoor de mobiele regeling erkend is, nodig voor de berekening van de anciënniteit van de mobiele regeling.]1
----------
(1)
Art. 831/170. [1 De voor de geldelijke anciënniteit toegekende toeslag wordt automatisch in de vorm van voorschotten voor het volgende jaar betaald.
Als de anciënniteit kleiner of hoger is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de voorschotten, wordt de toegekende toeslag aangepast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
A. [1 Nadere berekeningsregels voor de anciënniteit van de mobiele regeling]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/171. [1 § 1. De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de subsidie.
§ 2. Voor de personeelsleden die de dienst verlaten hebben vóór 31 december van het boekjaar, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de vertrekdatum.]1
----------
(1)
Art. 831/172. [1 § 1. De anciënniteiten bedoeld in artikel 931/171, § § 1 en 2, worden vermenigvuldigd met het volume van bezoldigde prestaties, gevaloriseerd tegen het anciënniteitspercentage vastgesteld in het tewerkstellingskadaster.
§ 2. De resultaten bedoeld in § 1 worden opgeteld en gewogen in functie van het totale volume van bezoldigde prestaties, gevaloriseerd tegen het anciënniteitspercentage vastgesteld in het tewerkstellingskadaster.
§ 3. De som van de gewogen anciënniteiten bedoeld in paragraaf 2 wordt vervolgens verminderd met een half jaar anciënniteit. Het resultaat stemt overeen met de gemiddelde geldelijke anciënniteit van de mobiele regeling.]1
----------
(1)
Art. 831/173. [1 § 1. Het volume van de dienstverstrekkingen opgenomen in de berekening van de geldelijke anciënniteit van de werknemer die in aanmerking komt voor een maatregel tot aanpassing van het einde van zijn loopbaan zoals bedoeld in punt 4 van bijlage 83/17 is gelijk aan het volume van prestaties waarover hij beschikte voordat hij halftijds ging presteren.
§ 2. Er wordt geen rekening gehouden met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen van de werknemer die in dienst genomen wordt ter vervanging van de werknemer bedoeld in paragraaf 1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
B. [1 Nadere berekeningsregel voor het bedrag van de anciënniteitstoeslag]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/174. [1 Het bedrag van de toegewezen anciënniteitstoeslag stemt overeen met de vermenigvuldiging van het bedrag van de basissubsidie met het anciënniteitspercentage dat overeenstemt met de gemiddelde geldelijke anciënniteit van de mobiele regeling bedoeld in bijlage:
1° 83/18 % voor de ondersteunende diensten en de referentiecellen;
2° 83/19 voor de mobiele interventiecellen.]1
----------
(1)
Onderafdeling 4. [1 Mobiliteitskosten van het personeel]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 38, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/175. [1 § 1. Er wordt een bedrag voor de mobiliteit toegekend aan de mobiele regelingen, waarmee de beroepsmatige reiskosten van het personeel bij het uitvoeren van activiteiten van de mobiele regeling gedekt worden.
§ 2. Het in aanmerking genomen globale mximumcontingent is gelijk aan :
1° vijftien duizend kilometer voor de ondersteunende diensten;
2° tien duizend kilometer voor de referentiecellen;
3° vijftig duizend kilometer voor de mobiele interventiecellen.
Het Agentschap bestemt voor de mobiliteit een budget dat overeenstemt met het globaal contingent dat aangewend wordt voor de erkende mobiele regelingen, vermenigvuldigd met het bedrag toegekend aan het personeel van de Waalse Overheidsdienst inzake reiskosten overeenkomstig de Waalse Ambtenarencode.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/176. [1 § 1. Het totaalbedrag van het budget, toegekend voor mobiliteit, wordt verhoudingsgewijs toegekend voor elke mobiele regeling, op grond van het globale werkelijk kilometercontingent voor elk type regeling.
§ 2. Het contingent van de mobiele regeling stemt overeen met de in het voorafgaande jaar afgelegde kilometers om de activiteiten van de mobiele regeling te verrichten.
§ 3. Aan het einde van elk kalenderjaar maakt de mobiele regeling uiterlijk 30 juni de in het voorafgaande jaar afgelegde kilometers om de activiteiten van de mobiele regeling te verrichten, langs de elektronische weg aan het Agentschap over.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 5. - [1 Bepalingen inzake de activiteitsdoelstellingen]1
----------
(1)
Art. 831/177. [1 Het Agentschap stelt over een periode van drie jaar in samenwerking met de mobiele regeling de doelstellingen vast in termen van het type erkende activiteiten, beoogd publiek en volume van erkende activiteiten.
Deze doelstellingen worden uitgedrukt op grond van een aantal beschikbare uren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/178. [1 Het aantal beschikbare uren wordt met volgende regels vastgelegd: tachtig percent van het basissubsidiebedrag, gedeeld door :
a) zevenentwintig voor de ondersteunende diensten en de referentiecellen;
b) dertig voor de mobiele interventiecellen;
c) in afwijking van punt b), veertig voor de mobiele interventiecellen die hun activiteiten verrichten in aanwezigheid van een psychiater-geneesheer die op het terrein actief is.
Voor het overige worden de dertig percent beschikbare uren voorbehouden voor de concrete verwezenlijking van de activiteiten van de mobiele regeling op het terrein.]1
----------
(1)
Art. 831/179. [1 Aan het einde van elk kalenderjaar maakt de mobiele regeling uiterlijk 30 juni de lijst van activiteiten van het personeel van de mobiele regeling langs de elektronische weg aan het Agentschap over.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 6. - [1 Controle op het gebruik van de subsidies ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
A. [1 Algemene inleiding]1
----------
(1)
Art. 831/180. [1 Het Agentschap ziet toe op de inachtneming van de voorschriften inzake de toekenning en de aanwending van de subsidies en inzake boekhoudkundige verplichtingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
B. [1 Periode voor de controle op de toelagen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/181.[1 De nadere regels voor de controle op de aanwending van de toelagen zijn die bedoeld in de artikelen 474/3 tot 474/5.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 42, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
C.
Art. 831/182.[1 De financiële participaties die krachtens artikel 831/188 verlangd wordt van de natuurlijke of rechtspersonen die de activiteiten van de mobiele regeling gebruiken, worden geboekt als invorderingen van onkosten betreffende de rekeningen 613 bedoeld in het boekhoudplan waarvan de diensten d.m.v. een omzendbrief in kennis wordt gesteld.]1
----------
(1)
Art. 831/183.[1 § 1. [2 ...]2
§ 2. In het kader van de controle op het gebruik van de subsidies worden de in artikel 831/188 bedoelde bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.
§ 3. [2 ...]2]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<BWG 2019-04-25/55, art. 44, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/184.[1 De perken van de toelaatbaarheid van de lasten worden nader bepaald in de bijlagen 45/3 en 45/4.]1
----------
(1)
D. [1 Rechtzetting en terugvordering van de subsidies]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/185.[1 Als het totaalbedrag van de toelaatbare lasten na afloop van de periode van [2 controle van de subsidies]2 kleiner is dan de overeenstemmende toelagen, wordt het verschil ingevorderd bij de controle op het gebruik van de toelagen door het Agentschap.]1
----------
(1)
(2)
Art. 831/186. [1 Na kennisgeving gaat het Agentschap over tot de rechtzetting en de ambtshalve invordering van de toelagen verleend op grond van onjuiste aangiften of waarvan het gebruik ongerechtvaardigd blijkt te zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/187. [1 § 1. Ze worden rechtgezet en ingevorderd tijdens de tweede maand na die van de kennisgeving en kunnen het voorwerp uitmaken van een aanzuiveringsplan.
§ 2. De mobiele regelingen beschikken over een termijn van dertig dagen, waarbij de postdatum bewijskracht heeft, om elke rechtzetting of invordering te betwisten waarvan kennis wordt gegeven overeenkomstig dit hoofdstuk.
§ 3. De mobiele regelingen kunnen een aanvraag tot herziening van de toelage indienen binnen dertig dagen, te rekenen van de kennisneming van een gegeven op grond waarvan het bedrag van de toelage betwist wordt en waarvan zij geen weet hadden bij de kennisgeving ervan.
De dienst moet het bewijs leveren van de datum waarop hij kennis genomen heeft van het gegeven bedoeld in het eerste lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 7. - [1 Financiële bijdrage van de gebruikers]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/188. [1 De mobiele regeling kan als voorwaarde voor de toelating of toegang tot de activiteiten van de mobiele regeling geen andere financiële bijdrage opleggen dan die bedoeld in de artikelen 831/189 en 831/190.]1
----------
(1)
Art. 831/189. [1 De ondersteunende dienst kan een financiële participatie vragen voor de informatie en de sensibilisering als deze niet verricht worden in een opvangvoorziening of bij een opvangoperator.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/190. [1 De mobiele interventiecel kan van de gebruiker met een dubbele diagnose of van de personen die in zijn leefomgevingen optreden een financiële participatie vragen. Deze participatie kan niet meer bedragen dan ofwel:
1° vierendertig euro tweeëndertig eurocent per maand;
2° zeven euro per prestatie.
Het bedrag is gekoppeld aan spilindexcijfer 101,02 van juli 2016 met als basis 2013 voor honderd, dat als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 8. - [1 Evaluatie van de regeling]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 831/191. [1 Een evaluatie van de erkennings- en subsidiëringsregeling van hoofdstuk IX wordt uitgevoerd na afloop van het derde, volledige kalenderjaar van toepassing ervan.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK X. [1 Kenniscentra]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/192. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° Agentschap: het "Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles" (Waals Agentschap voor Gezondheid, Sociale Bescherming, Handicap en Gezinnen) bedoeld in artikel 2, § 1, van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid;
2° kenniscentrum: de dienst die toezicht houdt, informatie geeft, opleidingen verzorgt en sensibiliseert rond aanverwante thema's;
3° tewerkstellingskadaster: de lijst van het personeel van het kenniscentrum die op het einde van elk jaar wordt opgesteld;
4° persoon met een handicap: een persoon zoals bedoeld in artikel 261 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid;
5° naasten: elke persoon die een band heeft met de persoon met een handicap;
6° Minister: de Minister bevoegd voor Sociale Actie;
7° Besluit 2012/21: Besluit van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Afdeling 2. [1 - Opdrachten]1
----------
(1)
Art. 831/193. [1 Het kenniscentrum zet instrumenten op om alle betrokkenen in staat te stellen hulp te krijgen die is afgestemd op hun behoeften.
Het kenniscentrum werkt voornamelijk met :
1° elke persoon met een handicap en zijn naasten;
2° professionals in de gehandicaptensector en diensten voor het grote publiek;
3° het grote publiek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/194. [1 Afhankelijk van het specifieke thema waarvoor het erkend is, heeft het kenniscentrum als algemene opdracht:
1° een informatie- en documentatiecentrum op te richten;
2° personen met een handicap en hun naasten te sensibiliseren, te informeren, te begeleiden en te ondersteunen;
3° professionals of toekomstige professionals te sensibiliseren, te informeren en op te leiden met het oog op het verbeteren van hun vaardigheden;
4° acties van algemeen belang te ontwikkelen om zijn specifieke thema beter bekend te maken bij het grote publiek;
5° een netwerk van partnerschappen te ontwikkelen met algemene of gespecialiseerde diensten die op een of andere manier betrokken zijn bij het dagelijkse leven van personen met een handicap.]1
----------
(1)
Art. 831/195. [1 Afhankelijk van het specifieke thema waarvoor het erkend is, heeft het kenniscentrum de volgende specifieke opdrachten:
1° voor het specifieke thema met betrekking tot de problemen van mensen met cerebrale parese:
a) voorzien in een interdisciplinaire onthaal- en informatiepunt voor personen met cerebrale parese, door in te spelen op hun individuele problemen en die van hun naasten, en door zich ertoe te verbinden alle vragen te ontvangen van personen met cerebrale parese, hun naasten of de diensten die hen ondersteunen ;
b) mensen met cerebrale parese die contact opnemen met de dienst, begeleiding en follow-up bieden na de beoordeling van de aanvraag, waarbij gebruik wordt gemaakt van de vaardigheden en specifieke kenmerken van de verschillende partners binnen het bestaande netwerk;
c) een netwerk van partnerschappen ontwikkelen met ziekenhuizen, door het Agentschap erkende of gesubsidieerde diensten, psychosociale diensten en verenigingen;
d) expertise ontwikkelen op het gebied van beoordeling en ondersteuning, en helpen bij het opbouwen van een gepersonaliseerd traject;
e) zorgen voor consistentie van interventies tussen professionals en partners in het netwerk dat de wederopbouw van individuen ondersteunt;
f) missies van algemeen belang ontwikkelen om het bewustzijn over verworven hersenletsel te vergroten;
g) een observatiecentrum oprichten dat, door middel van statistische studies van de vraag, het mogelijk maakt om de regionale behoeften te detecteren en deel te nemen aan de analyse van de te verstrekken antwoorden, door te reageren op verzoeken om bijstand van het Waalse Gewest en het Agentschap;
h) een informatie- en documentatiecentrum oprichten;
2° voor het specifieke thema van de aankondiging van een handicap:
a) professionals bewustmaken en opleiden om de omstandigheden te verbeteren waaronder de diagnose van een handicap wordt gesteld en om personen met een handicap en hun gezinnen beter te ondersteunen vanaf het moment dat de diagnose wordt gesteld;
b) personen met een handicap en hun naasten informeren en ondersteunen met behulp van specifieke instrumenten;
c) een website ontwikkelen, bijwerken en onderhouden;
d) conferenties organiseren en eraan deelnemen;
3° voor het specifieke thema informatie- en communicatietechnologieën :
a) het ter beschikking stellen aan personen met een handicap van hulpmiddelen voor informatie, communicatie, bewegwijzering en domotica, en van alle accessoires die bij het gebruik van deze hulpmiddelen horen, met het oog op het uittesten van de hulpmiddelen in de lokalen van het kenniscentrum, bij de personen thuis of naargelang de situatie;
b) gepersonaliseerde evaluatierapporten opstellen om de geschiktheid van de voorgestelde technologische oplossingen in verhouding tot de geïdentificeerde behoeften te meten;
c) een cel voor het uitlenen van apparatuur en voor begeleiding beheren om te reageren op noodsituaties die verband houden met het progressieve karakter van bepaalde gezondheidsproblemen of die gericht zijn op het door het Agentschap gedefinieerde doelpubliek, en, in het kader van cel voor het uitlenen van apparatuur en voor begeleiding, producten aanschaffen en onderhouden die helpen bij informatie, communicatie, signalering en domotica, evenals alle accessoires die verband houden met het gebruik van deze producten.
4° voor het specifieke thema van het emotionele, relationele en seksuele leven van mensen met een handicap of geestesziekte:
a) de naleving van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap aanmoedigen door het relationele, relationele en seksuele leven van personen met een handicap te bevorderen;
b) de naleving van de bepalingen van de Wereldgezondheidsorganisatie over seksualiteit aanmoedigen, die een sleutelfactor is voor iemands algemene gezondheid;
c) luisteren naar, informeren en begeleiden van mensen met een handicap of geestesziekte die dat willen, hun familie en vrienden en professionals, door middel van telefonische hulplijnen, interviews, de website en sociale netwerken;
d) het beschikbaar stellen van een documentatiecentrum en gespecialiseerde leermiddelen voor het grote publiek over relationeel, emotioneel en seksueel leven en ondersteuning bij ouderschap;
e) het sensibiliseren en informeren van de organisaties of diensten die tot taak hebben personen met een handicap of psychische aandoening te ondersteunen, te verwelkomen en op te vangen;
f) het grote publiek, scholen, gezinnen en alle belanghebbende partijen sensibiliseren;
g) acties, studies en onderzoeken volgens de verzoeken uitvoeren of ondersteunen die gericht zijn op de ontwikkeling van beroepspraktijken;
h) initiatieven die het relationele, emotionele en seksuele leven van mensen met een handicap of psychische aandoening helpen verbeteren, faciliteren, aanmoedigen en bevorderen;
i) de inclusie bevorderen van personen met een handicap die het slachtoffer zijn van structureel of discriminerend geweld door netwerken met gespecialiseerde diensten te organiseren;
m) het op verzoek aanbieden van training in school- of andere onderwijsprogramma's;
j) participatieve beurzen of festivals organiseren;
5° voor het specifieke thema dat betrekking heeft op de bijzondere problemen van personen met een meervoudige handicap :
a) aan gezinnen en mantelzorgers van personen met een meervoudige handicap die contact opnemen met de dienst, begeleiding, informatie en ondersteuning bieden die rekening houden met de individuele kenmerken van elke situatie, waarbij een beroep wordt gedaan op de vaardigheden en specifieke kenmerken van de verschillende partners binnen het bestaande netwerk;
b) conferenties en andere terugkerende of eenmalige evenementen over diverse thema's met betrekking tot meervoudige handicaps organiseren en daaraan deelnemen;
c) bewustmaking en opleiding van het grote publiek, professionals en gezinnen over een reeks onderwerpen die verband houden met meervoudige handicaps, teneinde de voortdurende ontwikkeling van vaardigheden en de overdracht van ervaring te stimuleren;
d) het opzetten van een informatie- en documentatiecentrum over meervoudige handicaps;
e) het op verzoek uitvoeren of ondersteunen van acties, studies en onderzoek gericht op :
- het identificeren van relevante onderzoeksvraagstukken en -vragen ;
- het ontwikkelen van programma's, strategieën en werkmethoden die de kwaliteit van leven en de kwaliteit van ondersteuning voor meervoudig gehandicapten, zowel kinderen als volwassenen, bevorderen;
- het produceren en verspreiden van publicaties;
6° voor het specifieke thema dat verband houdt met de bijzondere problematiek van personen met een autismespectrumstoornis :
a) voorzien in een interdisciplinair onthaal- en informatiepunt voor personen met een autismespectrumstoornis, dat inspeelt op hun individuele problemen en die van hun families ;
b) het coördineren van een lokaal zorgnetwerk rond de persoon met een autismespectrumstoornis en zijn naasten, en het opzetten van een project in samenwerking met de verschillende partners, om integratie te bevorderen en de autonomie van de persoon te ondersteunen;
c) mensen met een autismespectrumstoornis en hun gezinnen die contact opnemen met de dienst, begeleiding en follow-up bieden na beoordeling van de aanvraag, waarbij gebruik wordt gemaakt van de vaardigheden en specifieke kenmerken van de verschillende partners binnen het bestaande netwerk;
d) een netwerk ontwikkelen van partnerschappen met diensten die zijn goedgekeurd of worden gesubsidieerd door het Agentschap, psychosociale diensten, verenigingen, ziekenhuizen, enz;
e) missies van algemeen belang ontwikkelen die gericht zijn op het vergroten van het bewustzijn over autismespectrumstoornissen;
f) een informatie- en documentatiecentrum over autismespectrumstoornissen opzetten.]1
----------
(1)
Afdeling 3. [1 - Programmering]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/196. [1 Het aantal kenniscentra kan evenwel evolueren als de daartoe bestemde aanvullende kredieten door de Waalse Regering vrijgemaakt worden.
Op verzoek van de Regering zal het Agentschap een programmeringsvoorstel indienen in overeenstemming met de procedures en het tijdschema die door de Regering zijn vastgesteld.
De Regering legt de programmering voor de dienstoprichting vast.]1
----------
(1)
Afdeling 4. [1 - Erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/197. [1 § 1. De erkenningsprocedure verloopt in twee fasen:
1° een fase voor de selectie van de kandidaturen ;
2° een fase voor de erkenning van de geselecteerde kandidaturen.
§ 2. Binnen de perken van de programmering vastgesteld in artikel 831/196, doet de Minister een kandidatenoproep waarin de selectiecriteria en de termijnen voor het indienen van de aanvraag en voor het meedelen van de beslissing van de Minister zijn vermeld, en wijst hij de leden van de selectiejury aan.
De selectiejury onderzoekt de kandidaturen en brengt advies uit bij het Agentschap.
Het Agentschap legt de Minister een voorstel tot beslissing m.b.t. de geselecteerde kandidaturen voor.
Het Agentschap licht de kandidaten over de beslissing van de Minister in.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/198. [1 Om erkend te worden, dient het geselecteerde kenniscentrum een aanvraag tot erkenning bij het Agentschap in.
De erkenningsaanvraag gaat vergezeld van de volgende stukken en gegevens:
1° het dienstverleningsproject van het kenniscentrum;
2° de identiteit van de directeur van het centrum, vergezeld van een schriftelijke bevoegdheidsdelegatie van de inrichtende overheid en een kopie van zijn diploma's en getuigschriften ;
3° een verklaring waaruit blijkt dat de samenstelling van de raad van bestuur in overeenstemming is met artikel 831/248 en het decreet van 9 januari 2014 tot bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van bestuur van de door het Waalse Gewest erkende privé-instellingen;
4° het inschrijvingsnummer bij de R.S.Z. en het ondernemingsnummer van de vzw of stichting van openbaar nut die het kenniscentrum beheert.
Zodra de erkenningsaanvraag volledig is, onderzoekt het Agentschap de aanvraag en legt het de voorgestelde erkenningsbeslissing voor aan de Minister, die binnen een termijn van zes maanden een beslissing neemt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/199. [1 De erkenningsbeslissing vermeldt de duur van de erkenning, het specifieke thema en het minimumaantal uren dienstverlening.
Het kenniscentrum dat erkend is om de activiteiten bedoeld in artikel 831/195, eerste lid, 3°, uit te voeren, voert deze activiteiten uit in het kader van een mandaat als dienst van algemeen economisch belang overeenkomstig artikel 2.1, c), van Beschikking 2012/21.]1
----------
(1)
Art. 831/200. [1 In overleg met de personeelsleden stelt de directeur van het kenniscentrum een dienstverleningsplan gebaseerd op het model in bijlage 83/21 op.
Het dienstverleningsplan wordt elke zes jaar bijgewerkt, rekening houdend met de resultaten van de zelfevaluatie.
Het dienstverleningsplan van het kenniscentrum en de bijwerkingen ervan worden onder de aandacht gebracht van alle leden van de vereniging zonder winstoogmerk of stichting van openbaar nut en het personeel van het kenniscentrum. Deze documenten zijn te allen tijde voor hen beschikbaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/201. [1 Aan het einde van elk kalenderjaar zendt het kenniscentrum het Agentschap zijn activiteitenverslag volgens een door het Agentschap opgesteld model.
Het activiteitenverslag wordt uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het referentiejaar van het activiteitenverslag elektronisch verzonden.]1
----------
(1)
Art. 831/202. [1 In overleg met de personeelsleden voert het kenniscentrum om de zes jaar een zelfevaluatie uit.
In de zelfevaluatie zet het kenniscentrum zijn methodologie uiteen, rekening houdend met :
1° de wijze waarop de gegevens over de kwaliteit van de activiteiten ingezameld en geregistreerd worden;
2° de wijze waarop de onder 1° vermelde gegevens gebruikt worden om doelstellingen inzake kwaliteitsverbetering te formuleren en het dienstverleningsproject aan te passen;
3° de roadmap en het tijdspad die het kenniscentrum volgt om de doelstellingen bedoeld in 2° te bereiken;
4° de stappen die het kenniscentrum onderneemt wanneer een doelstelling niet wordt bereikt.
De resultaten van de zelfevaluatie worden ter kennis gebracht van alle leden van de vzw of stichting van openbaar nut en van het personeel van het kenniscentrum.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/203. [1 Het personeel van het kenniscentrum heeft de kwalificaties en titels die vereist zijn volgens de paritaire commissie waaronder het ressorteert.
Als de paritaire commissie waaronder het personeel van het kenniscentrum ressorteert, niet voorziet in een directeur, is de directeur van het kenniscentrum in het bezit van een diploma of getuigschrift van hoger onderwijs.
Het kenniscentrum legt de afschriften van de diploma's, getuigschriften en attesten van de personeelsleden ter inzage van het Agentschap.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/204. [1 Steunend op het dienstverleningsproject stelt het kenniscentrum een personeelsvormingsplan over minstens drie jaar op.
Het vormingsplan omschrijft de doelen die nagestreefd worden door de ontwikkeling van de competenties van het personeel en omschrijft de criteria, nadere regels en de periodiciteit van de evaluatie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/205. [1 De raad van bestuur van de vereniging zonder winstoogmerk of van de stichting van openbaar nut die het documentatiecentrum organiseert, bestaat niet uit:
1° personen die deel uitmaken van het personeel van het kenniscentrum om elke bron van gezagsconflicten te vermijden ;
2° personen die tot dezelfde familie behoren, d.w.z. echtgenoten, wettelijk samenwonenden en bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad, met een maximum van een derde van de leden, om elk belangenconflict te vermijden;
3° personen die verwant zijn met personeelsleden tot en met de derde graad, tot ten hoogste een vijfde van zijn leden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/206. [1 § 1. Het kenniscentrum:
1° is autonoom op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak en beschikt over een administratief beheer van dien aard dat hij zijn opdracht kan uitvoeren en dat het Agentschap daarop controle kan uitoefenen;
2° staat onder de leiding van een directeur, natuurlijke persoon onder arbeidscontract en bevoegd om, overeenkomstig een schriftelijke overdracht van bevoegdheden door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid of die van de directeur-generaal van de administratieve entiteit, het dagelijks beheer van het kenniscentrum waar te nemen, zoals bedoeld in artikel 469/4.
§ 2. De directeur zorgt te allen tijde voor een doeltreffend beheer van het kenniscentrum. Als hij niet aanwezig is, neemt een daartoe gedelegeerd personeelslid de nodige maatregelen in geval van nood en beantwoordt hij zowel interne als externe verzoeken.
§ 3. In geval van verzuim of onregelmatigheid in de uitvoering van het mandaat van de directeur van het kenniscentrum, verzoekt het Agentschap de inrichtende macht bij aangetekend schrijven en binnen de termijn die het Agentschap bepaalt om de nodige maatregelen te treffen.
Als de in lid 1 bedoelde beslissingen bij verstrijken van de termijn niet genomen zijn, maakt het Agentschap de aangelegenheid aanhangig bij de Minister, die de onbepaalde duur van de erkenning intrekt, opschort of in de tijd beperkt overeenkomstig artikel 475.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/207. [1 Op verzoek van het Agentschap stuurt het kenniscentrum langs elektronische weg alle documenten die nodig, passend en evenredig zijn voor de uitoefening van zijn controle, met inbegrip van de jaarrekeningen, de documenten die nodig zijn voor de berekening van de verschillende subsidies, het tewerkstellingskadaster, het activiteitenverslag en het opleidingsplan.]1
----------
(1)
Art. 831/208. [1 Op verzoek van het Agentschap deelt het kenniscentrum dat onderworpen is aan de verplichting over een raadplegings- of overlegorgaan te beschikken, de sociale balans zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans, alsook de jaarrekeningen, de balans van de activiteiten en het vormingsprogramma mee aan de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, aan de vakbondsafvaardiging.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/209. [1 Het kenniscentrum vermeldt de referentie van de door het Agentschap verleende erkenning op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van het kenniscentrum uitgaan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/210. [1 Het kenniscentrum voert een boekhouding en stelt zijn jaarrekening op volgens de specifieke boekhoudregels die het moet naleven uit hoofde van zijn statuut van door het Agentschap of een andere subsidiërende overheid erkende dienst of, bij gebreke daarvan, uit hoofde van zijn juridisch statuut.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/211. [1 § 1. De jaarrekeningen van elk kenniscentrum worden aan het Agentschap overgemaakt uiterlijk 30 juni van het jaar na het boekjaar.
§ 2. De rekeningen gaan vergezeld van een volledige lijst van de verbonden entiteiten.
Het Agentschap raadpleegt de boekhouding van de verbonden entiteiten, waartoe het op eenvoudig verzoek toegang heeft.
§ 3. Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/212. [1 Het kenniscentrum kan bewijzen dat het aan alle fiscale en sociale verplichtingen voldaan heeft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/213. [1 Het kenniscentrum is gedekt door een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor alle activiteiten die onder zijn verantwoordelijkheid gevoerd worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/214. [1 Het kenniscentrum licht het Agentschap in de loop van de daarop volgende maand in als er een verandering optreedt in:
1° de statuten, bekendgemaakt of ter griffie gedeponeerd ;
2° de samenstelling van de raad van bestuur;
3° de directie van het kenniscentrum.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Afdeling 5. [1 - Subsidiëring]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/215. [1 Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de kenniscentra:
1° een jaarlijkse subsidie;
2° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit;
3° een specifieke subsidie om te voldoen aan de bepalingen van de raamovereenkomst met betrekking tot de privé- en openbare non-profitsector, inzake de verhoging van de eindejaarspremie;
4° een specifieke subsidie om te voldoen aan de bepalingen van de kaderovereenkomst 2010-2011 met betrekking tot de private non-profitsector, voor wat betreft de bijkomende subsidie gereserveerd voor de financiering van opleidingen;
De bedragen opgenomen in artikelen 831/221 en 821/222 en in bijlage 83/22 zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer dat als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt, namelijk 123,14 per 1 januari 2023 (basis 2013).
Het kenniscentrum dat erkend is om de activiteiten bedoeld in artikel 831/195, eerste lid, 3°, uit te voeren, ontvangt deze bedragen als compensatie voor de openbare dienst. Deze compensatie mag niet meer bedragen dan wat nodig is om de opdracht van openbare dienst uit te voeren, met inbegrip van een redelijke winst, overeenkomstig het besluit 2012/21.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Onderafdeling 2. [1 - Jaarlijkse subsidie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/216. [1 De jaarlijkse subsidie dient ter dekking van :
1° de werkingskosten;
2° de personeelskosten;
3° de kosten voor de aankoop van materiaal wanneer het documentatiecentrum een dienst voor uitlening en ondersteuning van materiaal als bedoeld in artikel 831/195 onderhoudt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/217. [1 De jaarlijkse subsidie is de som van de volgende bedragen:
1° het totale aantal uren dienstverlening waarvoor het kenniscentrum erkend is, vermenigvuldigd met de theoretische kostprijs van één uur dienstverlening bij een anciënniteit van nul jaar, vermeld in bijlage 83/22 ;
2° een bedrag van 175.000 bestemd om de kosten voor de aankoop van materiaal te dekken wanneer het kenniscentrum een dienst voor uitlening van materiaal als bedoeld in artikel 831/195, 3°, c) onderhoudt.]1
----------
(1)
Art. 831/218. [1 § 1. De jaarlijkse subsidie wordt vooraf betaald in maandelijkse schijven tijdens het boekjaar waarin ze wordt toegekend.
De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.
§ 2. Het bedrag vermeld in 2° van artikel 831/217 wordt betaald in twee schijven van 70.000 euro en een saldo van 35.000 euro, als volgt:
1° de eerste schijf wordt vooraf betaald in de loop van het jaar van toekenning ;
2° de tweede schijf wordt betaald nadat de eerste schijf is verantwoord;
3° het saldo wordt betaald na verantwoording van de tweede schijf. De uitgaven voor dit saldo worden gecontroleerd aan de hand van bewijsstukken.
Het Agentschap kan de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de subsidie eisen als deze niet is gebruikt voor het doel waarvoor ze is toegekend.
Alle bewijsstukken moeten uiterlijk op 31 december van het lopende jaar elektronisch naar het Agentschap worden gestuurd.]1
----------
(1)
Onderafdeling 3. [1 - Toeslag wegens geldelijke anciënniteit van het personeel]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/219. [1 § 1. Een subsidietoeslag voor het personeel wordt toegekend aan de kenniscentra waarvan de gemiddelde financiële anciënniteit voor alle personeelsleden aan het einde van het toekenningsjaar groter is dan nul.
§ 2. Aan het einde van elk toekenningsjaar stuurt de dienst het Agentschap uiterlijk op 31 maart een lijst van het personeel dat hij tijdens dat jaar in dienst heeft genomen en heeft betaald. Deze lijst wordt opgesteld volgens een door het Agentschap vastgesteld model.
Behoudens overmacht wordt de niet-naleving van die termijn gestraft als volgt:
1° een sanctie gelijk aan een duizendste van de jaarlijks te ontvangen subsidie voor elke dag vertraging. Onverminderd deze sanctie stuurt het Agentschap uiterlijk op de 21e dag van de vertraging per aangetekende brief een herinnering;
2° indien het tewerkstellingskadaster niet binnen tien dagen na de herinnering wordt ontvangen, wordt de jaarlijkse subsidie van het kennis centrum vastgesteld op 90% van het bedrag waarop het centrum recht had in het jaar vóór de uitoefening, naar rato van het aantal goedgekeurde uren.
De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de subsidie, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverleningen.
Voor de personeelsleden die het kenniscentrum vóór die datum verlaten hebben, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de uittredingsdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverleningen.
Om de gemiddelde geldelijke anciënniteit te bepalen wordt het totaal van de gewogen anciënniteiten gedeeld door het totaal van de volumes van de bezoldigde dienstverstrekkingen. Het resultaat van de splitsing wordt dan verminderd met een half jaar anciënniteit.
§ 3. De toeslag wordt toegekend ten belope van het totale aantal uren dienstverlening waarvoor het kenniscentrum erkend is, vermenigvuldigd met het verschil tussen de theoretische kosten van één uur dienstverleningen, bij de waargenomen anciënniteit, en deze zelfde kosten bij een anciënniteit van nul jaar, zoals vermeld in bijlage 83/22.]1
----------
(1)
Art. 831/220. [1 De anciënniteitstoeslag wordt tijdens het toekenningsjaar voortijdig vereffend bij maandelijkse afbetalingen.
De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.
Indien in het volgende jaar de geconstateerde anciënniteit voor het jaar van toekenning kleiner of hoger is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de voorschotten, wordt de toegekende toeslag aangepast.
Onderafdeling 4. - Specifieke Subsidie om te voldoen aan de bepalingen van de raamovereenkomsten 2010-2011 en 2018-2020 met betrekking tot de privé non-profitsector en de raamovereenkomst 2018-2020 betreffende de openbare non-profitsector, inzake de verhoging van de eindejaarspremie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/221. [1 § 1. Het Agentschap betaalt een specifieke subsidie aan de kenniscentra om hen in staat te stellen de verhoging van de eindejaarspremie voor het personeel te financieren.
§ 2. Voor de kenniscentra die afhankelijk zijn van de privé-sector, wordt het bedrag van de subsidie bedoeld in § 1 jaarlijks vastgesteld op een bedrag van 719,15 euro, vermenigvuldigd met het aantal reële voltijdsequivalenten voor het hele personeel van het kenniscentrum, vastgesteld op basis van het totale aantal bezoldigde uren in het kadaster van de tewerkstelling van het voorgaande jaar.
§ 2. Voor de kenniscentra die afhankelijk zijn van de openbare sector, wordt het bedrag van de subsidie bedoeld in § 1 jaarlijks vastgesteld op een bedrag van 585,83 euro, vermenigvuldigd met het aantal reële voltijdsequivalenten voor het hele personeel van het kenniscentrum, vastgesteld op basis van het totale aantal bezoldigde uren in het kadaster van de tewerkstelling van het voorgaande jaar.
Onderafdeling 5. - Specifieke subsidie om te voldoen aan de bepalingen van de kaderovereenkomst 2010-2011 met betrekking tot de private non-profitsector, voor wat betreft de bijkomende subsidie gereserveerd voor de financiering van opleidingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art. 831/222. [1 Het Agentschap betaalt een specifieke subsidie aan de kenniscentra om hen in staat te stellen de verhoging van de premie voor de financiering van opleidingen te financieren.
Voor de kenniscentra die afhankelijk zijn van de privé-sector, wordt het bedrag van de subsidie bedoeld in § 1 jaarlijks vastgesteld op een bedrag van 43,76 euro, vermenigvuldigd met het aantal reële voltijdsequivalenten voor het hele personeel van het kenniscentrum, vastgesteld op basis van het totale aantal bezoldigde uren in het kadaster van de tewerkstelling van het voorgaande jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Onderafdeling 6. [1 - Controle op de subsidies]1
----------
(1)
Art. 831/223. [1 § 1. Indien het totale aantal betaalde uren voor het kenniscentrum op basis van de tewerkstellingskadasters aan het einde van elk jaar lager is dan het totale aantal begeleidingsuren waarvoor het kenniscentrum is erkend, vermenigvuldigd met één punt vierentwintig, deelt het Agentschap hem het terug te vorderen bedrag mee.
Het bedrag van het in lid 1 bedoelde terug te vorderen bedrag is het verschil tussen het jaarlijkse gemiddelde van het totale aantal uren dienstverlening waarvoor het kenniscentrum is erkend, vermenigvuldigd met één punt vierentwintig, en het jaarlijkse gemiddelde van het totale aantal betaalde uren van het onderwijzend personeel, vermenigvuldigd met het gemiddelde over de periode van de kosten van één uur dienstverlening als bedoeld in bijlage 83/22. De terugvordering vindt plaats vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving.
§ 2. De modaliteiten voor de controle op het gebruik van de subsidies zijn deze bedoeld in de artikelen 474/3 tot 474/5. In afwijking van het voorgaande heeft de controle van het bedrag, vermeld in artikel 831/217, 2°, betrekking op de verificatie of de aankopen door het kenniscentrum een bijstandsproduct zijn in de zin van artikel 784, 2°.
§ 3. Als het Agentschap vaststelt dat de compensatie voor de openbare dienst hoger is dan wat nodig is om de activiteiten bedoeld in artikel 831/195, eerste lid, 3°, uit te voeren, met inbegrip van een redelijke winst, vordert het Agentschap het teveel aan subsidie terug. Als het overschot minder dan tien procent van de jaarlijkse subsidie bedraagt, worden de terug te vorderen bedragen in mindering gebracht op de volgende subsidie, overeenkomstig Besluit 2012/21.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 3, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
TITEL VIII. - Voorzieningen voor de functionele revalidatie van gehandicapte personen
HOOFDSTUK I. - Soorten centra voor functionele revalidatie en erkenningsvoorwaarden
Afdeling 1. - Algemene centra voor functionele revalidatie
Art.832. § 1. Om erkend te worden, moeten de centra of diensten voor functionele heraanpassing :
1° erkend zijn door de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid in toepassing van de wetgeving betreffende de ziekte- en invaliditeitsverzekering;
2° een geneeskundige eenheid vormen speciaal aangepast aan de nagestreefde doeleinden en onder de effectieve geneeskundige leiding staan van een geneesheer erkend als specialist in de revalidatie, bij wie de verantwoordelijkheid berust om de volledige uitvoering van een doorlopend en individueel aangepast revalidatieproces te coördineren of zelf te verzekeren;
3° het lichamelijk en of psychisch herstel van de gehandicapte personen nastreven met het oog op een bevredigende herintegratie in het beroepsleven;
4° een technische, administratieve en budgettaire autonomie genieten, die hen in staat stelt hun opdracht te vervullen; wanneer de inrichtende macht van het centrum of van de dienst opgericht is onder de vorm van een rechtspersoon van privaat recht, mag het beheersorgaan geen aantal personen bevatten behorend tot dezelfde familie, echtgenoten en bloed- of aanverwanten tot de tweede graad inbegrepen, dat hoger is voor elke familie, dan éé derde van het totale aantal leden waaruit dit beheersorgaan is samengesteld;
5° voorzien in :
a) de hospitalisatie van de gehandicapte personen;
b) de psychotherapie, alsmede in alle psychologische onderzoekingen om het psychisch leven van de gehandicapte personen te verbeteren en aldus te zorgen voor zijn psychologisch herstel;
c) de gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze en te dien einde beschikken over een centrum of dienst voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze bedoeld bij in artikel 283, lid 2, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, of bij overeenkomst beschikken over de medewerking van een dergelijk centrum of dergelijke dienst;
d) de uitvoering van de passende prestaties op het gebied van de revalidatie waarvoor zij in het bijzonder werden opgericht;
6° beschikken over :
a) een dienst ergotherapie;
b) een dienst voor sociale bijstand die niet alleen voorziet in de eigenlijke sociale bijstand, maar ook in het contact tussen de gehandicapte persoon en de diensten voor arbeidsbemiddeling of eventueel de personen of instellingen die gemachtigd zijn om hetzij het proces van schoolopleiding, hetzij het beroepsopleidings-, herscholings- of omscholingsproces van de gehandicapte persoon te realiseren;
7° beschikken over :
a) een algemene klinische dienst om toezicht uit te oefenen over de algemene gezondheidstoestand van de gehandicapte persoon en om de eventuele aangegeven therapie toe te passen;
b) erkende geneesheren-specialisten en hooggeschoolde medische hulpkrachten gelet op de categorie gehandicapte personen die zij in behandeling nemen;
c) het nodige aantal geneesheren en hulpkrachten om de individuele behandeling van de gehandicapte personen mogelijk te maken;
8° ingericht zijn om een revalidatieproces mogelijk te maken dat progressief is en dagelijks aldus wordt ingedeeld dat de vermogens van de gehandicapte persoon volledig worden aangewend ten einde zo spoedig mogelijk de duur van een arbeidsdag te bereiken;
9° zich ertoe verbinden voor de gehandicapte persoon een dynamische sfeer in stand te houden ten einde hem ertoe te brengen effectief met het team van revalidatietechnici mede te werken aan het opmaken en aan de uitvoering van het voor hem bestemde proces;
10° de opleiding van hun personeel aanvullen door opleidingscursussen en regelmatige vergaderingen;
11° buiten de bovengenoemde vereisten, de passende revalidatietechnieken aanwenden voor elk gebrek dat zij behandelen. Zo moet, wanneer de revalidatie van de gehandicapte personen het gebruik van een prothese of van een orthopedisch apparaat vergt, het centrum of de dienst ofwel zelf zorgen voor de studie en de vervaardiging ervan, ofwel zich daartoe de nauwe samenwerking verzekeren van een orthopedist of van een ander geschoold verstrekker van prothesen, erkend in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
§ 2. De centra of diensten die de voorwaarden van paragraaf 1, 4°, 5°, c en 10° niet vervullen, worden erkend op voorwaarde dat ze eraan voldoen binnen een termijn vastgelegd door het beheerscomité overeenkomstig artikel 866, eerste lid.
Afdeling 2. - Centra voor functionele revalidatie voor kinderen en adolescenten die lijden aan een motorisch cerebrale gebrekkigheid en, in bijkomende orde, aan neurologische aandoeningen van lange duur of aan myopathie
Art.833. Als centra of diensten voor revalidatie kunnen eveneens voorlopig erkend worden, de inrichtingen die zich wijden aan de behandeling en de geneeskundige revalidatie van kinderen en adolescenten die lijden aan een motorisch cerebrale gebrekkigheid en in bijkomstige orde aan deze kinderen en adolescenten die lijden aan neurologische aandoeningen van lange duur of aan myopathie en die voldoen aan de hierna opgesomde voorwaarden :
1° niet een medisch-pedagogische inrichting, een observatie- en klasseringscentrum voor onaangepaste kinderen of een inrichting voor behandeling van cerebraalverlamden zijn, erkend door het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin;
2° voldoen aan de bij artikel 832, 2°, voorziene voorwaarde; voor de toepassing van het tweede lid van deze bepaling worden in aanmerking genomen, de geneesheren die erkend zijn als specialist voor kindergeneeskunde, neuropsychiatrie, neurologie, orthopedie en fysiotherapie of die van een bijzondere bekwaamheid, welke door het beheerscomité van "AWIPH" wordt erkend, doen blijken;
3° aan de in artikel 832, 3° en 4°, bedoelde erkenningsvoorwaarden voldoen;
4° een overeenkomst hebben met één of meerdere krachtens artikel 832 erkende centra of diensten voor revalidatie, ten einde er de door de toestand van de gehandicapte persoon genoodzaakte hospitalisatie en gespecialiseerde geneeskundige tussenkomsten en heelkundige ingrepen te kunnen verzekeren; wat het sluiten van deze overeenkomst met een erkend centrum of een erkende dienst voor revalidatie betreft, kan het beheerscomité een afwijking toestaan wanneer het oordeelt dat het sluiten van een dergelijke overeenkomst werkelijke moeilijkheden of bezwaren met zich brengt; in dat geval beoordeelt het beheerscomité de bevoegdheid van de gewone verplegingsdiensten waarmede de overeenkomst wordt gesloten;
5° voldoen aan de bij artikel 832, 5°, b) en c) voorziene voorwaarden;
6° zelf voorzien in :
a) het verblijf van de gehandicapte personen in half-pension, alsmede in hun dagelijks vervoer, heen en terug, tussen het centrum of de dienst en hun verblijfplaats; onder halfpension dient te worden verstaan, een dagelijks tussen 8 uur en 18 uur begrepen verblijf van ten minste 6 uren dat inzonderheid het middagmaal en de periodes van noodzakelijke rust omvat;
b) de uitvoering van de passende verstrekkingen op het gebied van de revalidatie van de gehandicapte personen tot dewelke het centrum of de dienst zich richt, inzonderheid de kinesitherapie, de psychomotorische revalidatie en de logopedie;
het aantal activiteitsdagen voor het centrum of de dienst moet ten minste gelijk zijn aan het voor het Staats- en gesubsidieerd onderwijs vastgesteld aantal onderwijsdagen;
7° voldoen aan de bij artikel 832, 6° en 7°, voorziene voorwaarden; voor de toepassing van de bij artikel 832, 7°, b) en c) bedoelde voorwaarden, is de inrichting inzonderheid gehouden :
a) zich de medewerking te verzekeren van geneesheren erkend als specialist voor de volgende takken : kindergeneeskunde, neurologie of neuro-psychiatrie, fysiotherapie, otorhinolaryngologie, ophtalmologie en stomatologie;
b) te beschikken over kinesisten, ergotherapeuten, logopedisten, opvoeders en kinderverzorgsters die hun activiteit full-time uitoefenen ten belope van ten minste : 1 kinesist voor 12 gehandicapte personen, 1 ergotherapeut voor 15 gehandicapte personen, 1 logopedist voor 30 gehandicapte personen, 1 opvoeder voor 20 gehandicapte personen en 1 kinderverzorgster voor 10 gehandicapte personen;
8° aan de in artikel 832, 8°, 9° en 10°, bedoelde erkenningsvoorwaarden voldoen;
9° aan de in artikel 832, 11°, bedoelde erkenningsvoorwaarden voldoen wat betreft :
a) de levering, de aanpassing en het onderhoud van prothesen en orthopedische apparaten;
b) de inrichting van een bijzonder onderwijs dat beantwoordt aan de door de Minister van Nationale Opvoeding en Cultuur vastgestelde normen;
10° beantwoorden aan de normen voor de algemene hygiëne der gebouwen, van toepassing op al de verplegingsinrichtingen die voorkomen in de bijlage van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleeft, met uitzondering evenwel van de voorschriften betreffende de afronding der verbindingen tussen wand en vloer en deze betreffende de noodverlichting;
11° zich onthouden van alle publiciteit, klantenjagerij of opzichtige reclame, met in 't algemeen door de code van de geneeskundige plichtenleer afgekeurde middelen;
12° slechts op gemotiveerd advies van de geneesheer-directeur van het centrum of de dienst de kinderen en de adolescenten die lijden aan neurologische aandoeningen van lange duur en aan myopathie tot de behandeling toelaten.
Afdeling 3. - Centra voor functionele revalidatie voor gehandicapte personen met gehoor- en spraakstoornissen
Art.834. Kunnen voorlopig erkend worden als centrum of dienst voor polyvalente revalidatie van spraak- en gehoorgestoorden, de centra of diensten die voldoen aan de hierna opgesomde voorwaarden :
1° zich wijden aan de behandeling en aan de geneeskundige revalidatie van de volgende vier groepen van spraak- en gehoorgestoorden :
a) groep van gehandicapte personen getroffen door articulatiestoornissen en van gehandicapte personen getroffen door stoornissen in het spreekritme;
b) groep van gehandicapte personen getroffen door stemstoornissen;
c) groep van gehandicapte personen getroffen door neuropsychiatrische spraakstoornissen;
d) groep van gehandicapte personen getroffen door gehoorstoornissen (hypoacousie en doofheid);
2° voldoen aan de bij artikel 832, 1°, voorziene voorwaarde;
3° voldoen aan de bij artikel 832, 2° voorziene voorwaarde; voor de toepassing van het tweede lid van deze bepaling wordt in aanmerking genomen, de geneesheer die erkend is als geneesheer-specialist voor otorhinolaryngologie en die inzake audiofonologie van een bijzondere bekwaamheid, welke door het beheerscomité van "AWIPH" wordt erkend, doet blijken;
4° voldoen aan de bij artikel 832, 4° en 5°, voorziene voorwaarden; voor de toepassing van de bij artikel 832, 5°, d), voorziene bepaling moet het centrum of de dienst inzonderheid voorzien in :
a) de diagnose en de gewone en grondige onderzoekingen die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de evolutie van de gevallen en voor de controle op de gepastheid van de vastgestelde revalidatiebehandelingen;
b) de fonatoire behandeling, opvoeding en wederopvoeding;
c) de acoupedie;
d) de zintuiglijke opvoeding en wederopvoeding;
e) de psychomotorische opvoeding en wederopvoeding;
f) de controle op de gebruikte technische apparatuur;
5° ergotherapeutische activiteiten inrichten die inzonderheid oefeningen van aanpassing aan de gewone noodwendigheden van het dagelijks leven omvatten;
6° voldoen aan de bij artikel 832, 6°, b, en 7° tot 11°, voorziene voorwaarden; voor de toepassing van de bij artikel 832, 7°, b) en c) voorziene bepalingen, moet het centrum of de dienst inzonderheid :
a) zich de medewerking verzekeren van geneesheren erkend als geneesheer-specialist voor neuropsychiatrie en voor kindergeneeskunde;
b) beschikken over :
logopedisten, full-time, half-time of part-time tewerkgesteld, in een dusdanig aantal dat zij, rekening gehouden met het aantal gehandicapte personen dat dagelijks in het centrum of de dienst in revalidatie is, dagelijkse prestaties verzekeren in de verhouding van ten minste één full-time tewerkgesteld logopedist voor acht gehandicapte personen;
bijkomende paramedische hulpkrachten, logopedisten of andere, full-time, half-time of part-time tewerkgesteld, in een dusdanig aantal dat zij, rekening gehouden met het aantal gehandicapte personen dat dagelijks in het centrum of de dienst in revalidatie is, dagelijkse prestaties verzekeren in de verhouding van ten minste één full-time tewerkgestelde bijkomende paramedische hulpkracht voor zestien gehandicapte personen.
Art.835. Kunnen erkend worden als centrum of dienst voor revalidatie voor één of meerdere groepen van spraak- en gehoorgestoorden, de centra of diensten die voldoen aan de hierna opgesomde voorwaarden :
1° zich wijden aan de behandeling en aan de geneeskundige revalidatie van één of meerdere van de vier onder artikel 834, 1°, opgesomde groepen van spraak- en gehoorgestoorden;
2° niet een medisch-pedagogische inrichting, een observatie- en klasseringscentrum voor onaangepaste kinderen of een inrichting voor behandeling van cerebraalverlamden zijn, erkend door de minister bevoegd voor Volksgezondheid;
3° voldoen aan de bij artikel 832, 2°, voorziene voorwaarde; wordt voor de toepassing van het tweede lid van deze bepaling in aanmerking genomen de geneesheer die erkend is als geneesheer-specialist voor neuropsychiatrie, voor otorhinolaryngologie of voor kindergeneeskunde en die inzake audiofonologie van een bijzondere bekwaamheid, welke door het beheerscomité van "AWIPH" wordt erkend, doet blijken;
4° voldoen aan de bij artikel 832, 3°, 4° en 5°, b), c) en d) voorziene voorwaarden; voor de toepassing van de bij artikel 832, 5°, d) voorziene bepaling moet, rekening gehouden met de groep van spraak- en gehoorsgestoorden tot dewelke zij zich richten, het centrum of de dienst :
a) zelf voorzien in :
de gewone onderzoekingen die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de evolutie van de gevallen en voor de controle op de adequaatheid van de vastgestelde revalidatiebehandelingen;
de fonatoire behandeling, opvoeding en wederopvoeding;
de acoupedie;
de zintuiglijke opvoeding en wederopvoeding;
de psychomotorische opvoeding en wederopvoeding;
de controle op de gebruikte technische apparatuur;
b) hetzij zelf, hetzij krachtens een overeenkomst met een centrum of een dienst voor polyvalente revalidatie van spraak- en gehoorgestoorden, erkend op basis van de voorwaarden opgesomd onder § 834, voorzien in de diagnose en de grondige onderzoekingen die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de evolutie van de gevallen en voor de controle op de adequaatheid van de vastgestelde revalidatiebehandelingen;
5° ergotherapeutische activiteiten inrichten die inzonderheid oefeningen van aanpassing aan de gewone noodwendigheden van het dagelijks leven omvatten;
6° voldoen aan de bij artikel 832, 6°, 7° en 11°, b), c) en d) voorziene voorwaarden; voor de toepassing van de bij artikel 832, 7°, d) voorziene bepaling moet, rekening gehouden met de groep van spraak- en gehoorsgestoorden tot dewelke zij zich richten, het centrum of de dienst :
a) zich de medewerking verzekeren van geneesheren erkend als geneesheer-specialist voor neuropsychiatrie en voor kindergeneeskunde;
b) beschikken over paramedische hulpkrachten, waarvan de helft logopedisten, die voltijds of deeltijds tewerkgesteld zijn in een dusdanig aantal dat zij, rekening houdend met het aantal personen met een handicap dat dagelijks in het centrum of in de dienst in revalidatie is, dagelijks prestaties leveren in de verhouding van ten minste één voltijds tewerkgestelde paramedicus voor zes personen met een handicap;
7° beantwoorden aan de normen voor de algemene hygiëne der gebouwen, van toepassing op al de verplegingsinrichtingen die voorkomen in de bijlage van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleeft, met uitzondering evenwel van de voorschriften betreffende de afronding der verbindingen tussen wand en vloer en deze betreffende de noodverlichting;
8° zich onthouden van alle publiciteit, klantenjagerij of opzichtige reclame, met in 't algemeen door de code van de geneeskundige plichtenleer afgekeurde middelen.
Afdeling 4. - Centra voor functionele heraanpassing voor gehandicapte personen met een psychische stoornis
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.836. De centra of diensten die voldoen aan de voorwaarden van deze afdeling kunnen eveneens voorlopig erkend worden als centrum of dienst voor revalidatie van gehandicapte personen met een psychische stoornis.
Art.837. Met het oog op hun voorlopige erkenning, worden de centra of diensten voor revalidatie van van gehandicapte personen met een psychische stoornis ingedeeld in zeven categorieën :
1° Categorie I : Centra of diensten ingericht volgens de ziekenhuisnormen die van toepassing zijn op de diensten voor neuro-psychiatrie voor observatie en behandeling of op de diensten neuro-psychiatrie voor behandeling;
2° Categorie II : Centra of diensten ingericht volgens de ziekenhuisnormen die van toepassing zijn op de diensten neuro-psychiatrie voor kinderen;
3° Categorie III : Centra of diensten ingericht volgens de ziekenhuisnormen die van toepassing zijn op de gestichten bedoeld bij de wetten op de regeling voor de krankzinnigen;
4° Categorie IV : Centra of diensten die noch in de ziekenhuisverpleging noch in de huisvesting voorzien en die zich wijden aan de functionele revalidatie en aan de professionele integratie van adolescenten en volwassenen met een psychische stoornis;
5° Categorie V : Centra of diensten die noch in de ziekenhuisverpleging noch in de huisvesting voorzien en die zich wijden aan de functionele revalidatie en aan de professionele integratie van adolescenten en volwassenen met een psychische stoornis;
6° Categorie VI : Centra of diensten die noch in de ziekenhuisverpleging noch in de huisvesting voorzien en die zich wijden aan de functionele revalidatie :
a) hetzij van gehandicapte personen met een psychische stoornis, getroffen door ernstige mentale achterlijkheid;
b) hetzij van gehandicapte personen met een psychische stoornis getroffen door mentale achterlijkheid die gepaard gaat met andere gebrekkigheden, waarvan de toestand elk schoolbezoek voorlopig uitsluit;
7° Categorie VII : Centra of diensten die noch in de ziekenhuisverpleging noch in de huisvesting voorzien en die zich wijden aan de functionele revalidatie en aan de professionele integratie van adolescenten en volwassenen met een psychische stoornis.
Onderafdeling 2. - Algemene toekenningsvoorwaarden
Art.838. Om erkend te worden, moeten de centra of diensten voor functionele heraanpassing :
1° een geneeskundige eenheid vormen speciaal aangepast aan de nagestreefde doeleinden en onder de effectieve geneeskundige leiding staan van een geneesheer erkend als specialist in de revalidatie, bij wie de verantwoordelijkheid berust om de volledige uitvoering van een doorlopend en individueel aangepast revalidatieproces te coördineren of zelf te verzekeren.
Tot op het ogenblik dat de Minister van Volksgezondheid zal overgegaan zijn tot de erkenning van de geneesheren-specialisten in de revalidatie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 53, tweede lid, van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, moet de effectieve geneeskundige leiding van het centrum of de dienst toevertrouwd worden aan een geneesheer erkend als specialist in de geneeskundige tak waartoe het centrum of de dienst behoort;
2° een technische, administratieve en budgettaire autonomie genieten, die hen in staat stelt hun opdracht te vervullen; wanneer de inrichtende macht van het centrum of van de dienst opgericht is onder de vorm van een rechtspersoon van privaat recht, mag het beheersorgaan geen aantal personen bevatten behorend tot dezelfde familie, echtgenoten en bloed- of aanverwanten tot de tweede graad inbegrepen, dat hoger is voor elke familie, dan éé derde van het totale aantal leden waaruit dit beheersorgaan is samengesteld;
3° het lichamelijk en of psychisch herstel van de gehandicapte personen nastreven met het oog op een bevredigende herintegratie in het beroepsleven;
a) ingericht zijn om een revalidatieproces mogelijk te maken dat progressief is en dagelijks aldus wordt ingedeeld dat de vermogens van de gehandicapte persoon volledig worden aangewend ten einde zo spoedig mogelijk de duur van een arbeidsdag te bereiken;
b) zich ertoe verbinden voor de gehandicapte persoon een dynamische sfeer in stand te houden ten einde hem ertoe te brengen effectief met het team van revalidatietechnici mede te werken aan het opmaken en aan de uitvoering van het voor hem bestemde proces;
c) de opleiding van hun personeel aanvullen door opleidingscursussen en regelmatige vergaderingen;
4° voorzien in de uitvoering van de aangegeven prestaties alsmede in het op punt stellen van de aangepaste technieken, gelet op de aandoeningen waarvan het centrum of de dienst de revalidatiebehandeling verzekert;
5° de psychotherapie, alsmede in alle psychologische onderzoekingen om het psychisch leven van de gehandicapte personen te verbeteren en aldus te zorgen voor zijn psychologisch herstel;
6° de gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze en te dien einde beschikken over een centrum of dienst voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze bedoeld bij in artikel 283, tweede lid, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, of bij overeenkomst beschikken over de medewerking van een dergelijk centrum of dergelijke dienst;
7° een dienst ergotherapie bevatten;
8° een dienst voor sociale bijstand bevatten die niet alleen voorziet in de eigenlijke sociale bijstand, maar ook in het contact tussen de gehandicapte persoon en de diensten voor arbeidsbemiddeling of eventueel de personen of instellingen die gemachtigd zijn om hetzij het proces van schoolopleiding, hetzij het beroepsopleidings-, herscholings- of omscholingsproces van de gehandicapte persoon te realiseren;
9° beschikken over een algemene klinische dienst om toezicht uit te oefenen over de algemene gezondheidstoestand van de gehandicapte persoon en om de eventuele aangegeven therapie toe te passen;
10° over de diensten beschikken van erkende geneesheren-specialisten en van paramedische hulpkrachten die, gelet op de categorie of categorieën gehandicapte personen waartoe het centrum of de dienst zich richt, flink geschoold zijn op het gebied van de revalidatie en die in voldoende aantal zijn om in de individuele behandeling van de gehandicapte personen te voorzien.
Art.839. De centra of diensten die de voorwaarden van artikel 838, 2°, 3°, c) en 6° niet vervullen, worden erkend op voorwaarde dat ze eraan voldoen binnen een termijn vastgelegd door het beheerscomité.
Onderafdeling 3. - Specifieke toekenningsvoorwaarden
Art.840. Voor de toepassing van artikel 838, 1°, tweede lid, worden in aanmerking genomen :
1° wat de centra of diensten van de categorieën I, III en IV betreft : de geneesheren erkend als specialist in neuro-psychiatrie;
2° wat de centra of diensten van de categorieën II, V, VI en VII betreft : de geneesheren erkend als specialist in kindergeneeskunde of als specialist in neuro-psychiatrie, voor zover deze geneesheren een bijzondere door het beheerscomité van "AWIPH" erkende bekwaamheid bewijzen inzake revalidatie van de mentale achterlijkheid voor de categorieën II, V en VI, en inzake kinderpsychiatrische revalidatie voor de centra of diensten van de categorie VII.
Art.841. Voor de toepassing van artikel 838, 2°, zijn de centra of diensten er inzonderheid toe gehouden om "AWIPH" jaarlijks een verslag te laten geworden dat de controle van hun activiteit toelaat.
Art.842. Voor de toepassing van artikel 838, 3°, a), moeten de centra of diensten van de categorie IV in de uitvoering van het doorlopend en individueel aangepast revalidatieproces voorzien, naar rata van daggedeelten van ten minste drie uren, gelegen in de morgen, de namiddag of de avond.
Deze centra of diensten moeten daarenboven :
1° gedurende gans het jaar, de werkdagen althans, zonder onderbreking geopend zijn, naar rata van ten minste vier uren per dag;
2° een lid van het team aanduiden dat ermee belast wordt om, in geval van nood, bij dag en nacht, voor de verbinding in te staan tussen het centrum of de dienst en de gehandicapte persoon, de leden van zijn familie of elke andere persoon of instelling.
Art.843. Voor de toepassing van artikel 838, 4°, moeten de hiernabedoelde centra of diensten inzonderheid :
1° wat de centra of diensten van de categorieën I en III betreft : voorzien in de kinesitherapie (heilgymnastiek en ontspanning), de hydrotherapie, de algemene pedagogische vorming, de sport, de rust, de spelen en de logopedie; wat de centra of diensten van de categorie I betreft die ingericht zijn volgens de ziekenhuisnormen die van toepassing zijn op de psychiatrische diensten voor nachtverpleging _ index Q, zijn de hydrotherapie, de algemene pedagogische vorming en de poelietherapie evenwel facultatief;
2° Wat de centra of diensten van de categorieën II, V, VI en VII betreft :
a) de diagnose alsmede de prognose stellen of de juistheid ervan nagaan, de aangegeven geneeskundige behandeling vaststellen en de minder-valide of zijn ouders alle nuttige raadgevingen, richtlijnen en inlichtingen verschaffen;
b) de medisch-psychologische voogdij uitoefenen, in voorkomend geval toezicht houden op de tewerkstelling en alle voor de sociale integratie van de gehandicapte persoon noodzakelijke maatregelen nemen of doen nemen;
c) voorzien in de logopedie, de psycho-motorische wederopvoeding en, zo nodig, in andere wederopvoedingstechnieken, zoals de orthopedagogie en de orthoptie;
d) zelf beschikken over consultatiematerieel, alsmede over materieel voor psychologische tests;
e) hetzij zelf, hetzij bij overeenkomst, voorzien in de electroëncefalografie, de biochemie en inzonderheid deze der metabolische stoornissen, de caryotype, de radiologie alsmede in alle andere noodzakelijke onderzoekingsmiddelen;
3° Wat de centra of diensten van de categorie IV betreft :
a) de diagnose alsmede de prognose stellen of de juistheid ervan nagaan;
b) de grenzen van de fysische geschiktheid bepalen op basis van de klinische gegevens, de prognose en de resultaten van de psychologische tests;
c) de mogelijkheden van de patiënt confronteren met de behoeften van de arbeid, inzonderheid
gelet op :
- de psychologische geschiktheid;
- de sociaal-economische problemen;
- de problemen inzake arbeidsveiligheid en -hygiëne;
d) de reclassering van de gehandicapte persoon verzekeren hetzij in zijn vroegere, hetzij in een nieuwe arbeidspost, eventueel na een functionele en psychologische behandeling of na een oriëntering naar een beroepsopleiding, -omscholing of -herscholing;
e) met het oog op een bevredigende professionele inschakeling of wederinschakeling, de gehandicapte persoon alle nuttig geachte aanduidingen en raadgevingen geven en met de behandelende geneesheer van de gehandicapte persoon, de arbeidsgeneeskundige diensten en alle andere personen of instellingen die daadwerkelijk de revalidatie beoefenen, alle nuttige betrekkingen en alle wenselijke contacten onderhouden;
f) het medisch toezicht op het geval verzekeren, eventueel met de medewerking van de arbeidsgeneeskundige diensten.
Art.844. Voor de toepassing van artikel 838, 5°, moeten de hiernabedoelde centra of diensten inzonderheid :
1° Wat de centra of diensten van de categorieën II, V, VI en VII betreft : overgaan tot alle psychologische onderzoekingen en schattingen die noodzakelijk zijn om de pedagogische opvolging van de gehandicapte personen te verzekeren;
2° Wat de centra of diensten van de categorie IV betreft : voorzien in de sociotherapie en in de psychotherapeutische groepsactiviteiten.
Art.845. Voor de toepassing van artikel 838, 7°, moeten de centra of diensten van de categorieën I en III terzelfder tijd voorzien in een preprofessionele en in een creatieve ergotherapie.
Art.846. Voor de toepassing van artikel 838, 10°, moeten de hiernabedoelde centra of diensten inzonderheid :
1° Wat de centra of diensten van de categorieën I, III en IV betreft :
a) de diensten van geneesheren erkend als specialist, inzonderheid in de neuro-psychiatrie;
b) de diensten van psychologen die houder zijn van een diploma van universitair niveau of van assistent-psychologen die houder zijn van een diploma A1;
c) de diensten van maatschappelijke assistenten of van gegradueerde sociale verple(e)g(st)ers;
d) de diensten van paramedische hulpkrachten : kinesisten, logopedisten, opvoeders die houder zijn van een diploma A1, ergotherapeuten of preprofessionele monitors, naargelang van het geval, artisten of animators, full-time, half-time of part-time tewerkgesteld in een dusdanig aantal dat zij, rekening gehouden met het aantal gehandicapte personen dat dagelijks in het centrum of in de dienst in revalidatie is, dagelijks prestaties verzekeren in verhouding van ten minste één full-time tewerkgestelde paramedische hulpkracht voor ten hoogste 5 gehandicapte personen;
2° Wat de centra of diensten van de categorieën II, V, VI en VII betreft :
a) de diensten van ten minste een geneesheer erkend als specialist in kindergeneeskunde en een geneesheer erkend als specialist in neuro-psychiatrie, die zowel de ene als de andere bijzondere bekwaamheden bewijzen inzake mentale achterlijkheid voor de centra of diensten van de categorieën II, V en VI en inzake kinderpsychiatrie voor de centra of diensten van de categorie VII;
b) de medewerking van geneesheren erkend als specialist in klinische biologie, in ophtalmologie, in otorhinolaryngologie en in orthopedie alsmede van geneesheren erkend als specialist in neuro-psychiatrie en in inwendige geneeskunde, die een bijzondere ervaring hebben respectief op het gebied van de neurologie en de endocrinologie; deze geneesheren moeten, wat de centra of diensten van de categorieën II en V betreft, deelnemen aan de werkzaamheden van het revalidatieteam;
c) de diensten van psychologen die houder zijn van een diploma van universitair niveau of van assistent-psychologen die houder zijn van een diploma A1;
d) de diensten van maatschappelijke assistenten of van gegradueerde sociale verple(e)g(st)ers;
e) de diensten van paramedische hulpkrachten : kinesisten, ergotherapeuten, logopedisten en opvoeders die houder zijn van een diploma A1, full-time, half-time of part-time tewerkgesteld in een dusdanig aantal dat zij, rekening gehouden met het aantal gehandicapte personen dat dagelijks in het centrum of de dienst in revalidatie is, dagelijks prestaties verzekeren in de verhouding van ten minste een full-time tewerkgestelde paramedische hulpkracht voor ten hoogste 5 gehandicapte personen;
f) eventueel, de diensten van orthopedagogen.
Art.847. De centra of diensten van de categorieën I, II en III moeten :
1° erkend zijn door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort :
a) als dienst neuro-psychiatrie voor observatie en behandeling - index A of als dienst neuro-psychiatrie voor behandeling - index T, wat de centra of diensten van categorie I betreft;
b) als dienst neuro-psychiatrie voor kinderen - index K, wat de centra of diensten van de categorie II betreft;
c) als gesticht bedoeld bij de wetten op de regeling voor de krankzinnigen, wat de centra of diensten van de categorie III betreft, of deel uitmaken van een dergelijke dienst of een dergelijke inrichting;
2° voorzien in de ziekenhuisverpleging van de gehandicapte personen.
Art.848. De centra of diensten van de categorieën IV, V, VI en VII moeten :
1° niet een instituut of instelling zijn welke door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort is erkend in het raam van de reglementeringen betreffende het Speciaal Onderstandsfonds of het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, noch deel uitmaken van een dergelijk instituut of een dergelijke instelling;
2° met een of meerdere ziekenhuisdiensten, een overeenkomst hebben gesloten krachtens dewelke het centrum of de dienst er kan doen voorzien in de ziekenhuisverpleging en in de gespecialiseerde geneeskundige en heelkundige ingrepen die noodzakelijk zouden zijn door de toestand van de gehandicapte personen die het centrum of de dienst bezoeken;
3° voldoen :
a) aan de normen van de algemene hygiëne der gebouwen, van toepassing op al de verplegingsinrichtingen, met uitzondering evenwel van de voorschriften betreffende de gewone- of ziekenliften, de afronding der verbindingen tussen wand en vloer alsmede van deze betreffende de noodverlichting, wat de centra of diensten van de categorieën V, VI en VII betreft :
b) aan de algemene voorwaarden in verband met de architectonische normen van toepassing op de psychiatrische diensten voor nachtverpleging _ index Q, met uitzondering evenwel van de voorschriften betreffende de maximale capaciteit alsmede van deze betreffende de gewone- en ziekenliften, wat de centra of diensten van de categorie IV betreft;
4° zich onthouden van alle publiciteit, klantenjagerij of opzichtige reclame, met in 't algemeen door de code van de geneeskundige plichtenleer afgekeurde middelen;
5° slechts de psychische gehandicapte personen in revalidatie toelaten en ze er slechts behouden mits gemotiveerde beslissing van de geneesheer-directeur van het centrum of de dienst.
Art.849. De centra of diensten van de categorie III mogen slechts dat gedeelte van de bevolking van de instelling toelaten dat in het maatschappelijk leven wederingeschakeld kan worden.
Art.850. De centra of diensten van de categorieën VI en VII moeten zelf voorzien in het verblijf van de gehandicapte personen in half-pension, alsmede in hun dagelijks vervoer heen en terug, tussen het centrum of de dienst en hun verblijfplaats; onder half-pension moet men verstaan een dagelijks tussen 8 uur en 18 uur begrepen verblijf van ten minste zes uren, dat inzonderheid het middagmaal en de periodes van noodzakelijke rust omvat.
Art.851. De centra of diensten van de categorie VII moeten een bijzonder onderwijs inrichten dat beantwoordt aan de normen vastgesteld door de Minister van Nationale Opvoeding.
Afdeling 5. - Centra voor functionele heraanpassing voor gehandicapte personen met een gezichtsstoornis
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.852. Als centra of diensten voor revalidatie van visueel gehandicapten kunnen voorlopig erkend worden, de centra of diensten die zich wijden aan de behandeling en de medische revalidatie van personen getroffen door of bedreigd met blindheid of gezichtszwakte in dergelijke mate dat de gezichtsscherpte, na correctie, niet hoger ligt dan 3/10 voor het beste oog, voor zover ze voldoen aan de voorwaarden bepaald bij deze afdeling.
Art.853. Met het oog op hun voorlopige erkenning, worden de centra of diensten voor revalidatie van gehandicapte personen met een gezichtsstoornis ingedeeld volgens deze dubbele classificatie :
1° in functie van hun organisatie :
a) Categorie I : Centra of diensten welke hospitalisatie verlenen;
b) Categorie II : Centra of diensten welke geen hospitalisatie verlenen;
2° in functie van hun bevolking :
a) Categorie A : Centra of diensten voor volwassenen en adolescenten (vanaf min of meer 16 jaar);
b) Categorie B : Centra of diensten voor kinderen en jonge adolescenten (tot min of meer 16 jaar) die niet getroffen zijn door bijkomende stoornissen naast hun visuele handicap;
c) Categorie C : Centra of diensten voor kinderen en jonge adolescenten (tot min of meer 16 jaar) die getroffen zijn door bijkomende stoornissen naast hun visuele handicap.
Onderafdeling 2. - Algemene toekenningsvoorwaarden
Art.854. Om voorlopig erkend te worden, moeten de centra of diensten voor revalidatie voor visueel gehandicapten :
1° een geneeskundige eenheid vormen speciaal aangepast aan de nagestreefde doeleinden en onder de effectieve geneeskundige leiding staan van een geneesheer erkend als specialist in de revalidatie, bij wie de verantwoordelijkheid berust om de volledige uitvoering van een doorlopend en individueel aangepast revalidatieproces te coördineren of zelf te verzekeren.
Tot op het ogenblik dat de Minister van Volksgezondheid zal overgegaan zijn tot de erkenning van geneesheren-specialisten in de revalidatie overeenkomstig de bepalingen van artikel 53, tweede lid, van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, moet de effectieve geneeskundige leiding van het centrum of de dienst toevertrouwd worden aan een geneesheer erkend als specialist in de ophtalmologie;
2° een technische, administratieve en budgettaire autonomie genieten, die hen in staat stelt hun opdracht te vervullen; voor het toepassen van deze bepaling zijn de centra of diensten er namelijk toe gehouden aan "AWIPH" een jaarverslag over te maken, dat toelaat hun activiteit te controleren; wanneer de inrichtende macht van het centrum of van de dienst opgericht is onder de vorm van een rechtspersoon van privaat recht, mag het beheersorgaan geen aantal personen bevatten behorend tot dezelfde familie, echtgenoten en bloed- of aanverwanten tot de tweede graad inbegrepen, dat hoger is voor elke familie, dan éé derde van het totale aantal leden waaruit dit beheersorgaan is samengesteld;
3° het lichamelijk en of psychisch herstel van de gehandicapte personen nastreven met het oog op een bevredigende herintegratie in het beroepsleven en met dit doel :
a) de grenzen van de fysische geschiktheid bepalen op basis van de klinische gegevens, de prognose en de resultaten van de geschiktheidstests;
b) voor zover dit mogelijk is, de verloren vermogens kunnen herstellen door de ontwikkeling van andere sensorische waarnemingsmiddelen;
c) de vermogens die niet kunnen hersteld worden, kunnen vervangen door andere technieken;
d) ingericht zijn om een revalidatieproces mogelijk te maken dat progressief is en dagelijks aldus wordt ingedeeld dat de vermogens van de gehandicapte persoon volledig worden aangewend ten einde zo spoedig mogelijk de duur van een arbeidsdag te bereiken;
e) voor de gehandicapte persoon een dynamische sfeer in stand te houden ten einde hem ertoe te brengen effectief met het team van revalidatietechnici mede te werken aan het opmaken en aan de uitvoering van het voor hem bestemde proces;
f) de opleiding van hun personeel aanvullen door opleidingscursussen en regelmatige vergaderingen;
4° voorzien in de uitvoering van de aangegeven prestaties alsmede in het op punt stellen van de aangepaste technieken, en namelijk beschikken over de uitrusting voor :
a) functionele schatting : gezichtsscherpte, mobiliteit van de ogen, kleurzin, nachtzin, mono- en binoculair zicht, gezichtsveld, enz.;
b) voorschrift, aanpassing en toezicht van de behandelingen inzake revalidatie;
c) de motorische en sensoriële wederopvoeding van het monoculair en binoculair zicht;
d) de sociale wederaanpassing aan de omgang en het dagelijks leven;
e) levering, aanpassing en onderhoud van de prothesen : hulpmiddelen voor de revalidatie, visuele hulpmiddelen, hulpmiddelen bij het lezen door transpositie;
5° de psychotherapie, alsmede in alle psychologische onderzoekingen om het psychisch leven van de gehandicapte personen te verbeteren en aldus te zorgen voor zijn psychologisch herstel;
6° de gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze en te dien einde beschikken over een centrum of dienst voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze bedoeld bij in artikel 283, tweede lid, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, of bij overeenkomst beschikken over de medewerking van een dergelijk centrum of dergelijke dienst;
7° een gespecialiseerde dienst ergotherapie bevatten;
8° een dienst voor sociale bijstand bevatten die niet alleen voorziet in de eigenlijke sociale bijstand, maar ook in het contact tussen de gehandicapte persoon en de diensten voor arbeidsbemiddeling of eventueel de personen of instellingen die gemachtigd zijn om hetzij het proces van schoolopleiding, hetzij het beroepsopleidings-, herscholings- of omscholingsproces van de gehandicapte persoon te realiseren;
9° beschikken over een algemene klinische dienst om toezicht uit te oefenen over de algemene gezondheidstoestand van de gehandicapte persoon en om de eventuele aangegeven therapie toe te passen;
10° beschikken over :
a) de medewerking van geneesheren erkend als geneesheer-specialist voor neurologie en neuropsychiatrie;
b) over de diensten van een psycholoog en van een sociaal assistent;
c) de diensten van paramedische hulpkrachten : kinesisten, ergotherapeuten, monitors, orthoptisten, full-time, half-time of part-time tewerkgesteld, in een dusdanig aantal dat zij, rekening gehouden met het aantal gehandicapte personen dat dagelijks in het centrum of de dienst in revalidatie is, dagelijkse prestaties verzekeren in de verhouding van ten minste één full-time tewerkgestelde parameidsche hulpkracht voor hoogstens vijf gehandicapte personen;
11° aan de gehandicapte persoon alle nuttig geachte aanwijzingen en raadgevingen verstrekken met het oog op een bevredigende professionele inschakeling of wederinschakeling en met de behandelende geneesheer van de minder-valide, de arbeidsgeneeskundige diensten en alle andere personen of instellingen die daadwerkelijk de revalidatie beoefenen, alle nuttige betrekkingen en alle wenselijke contacten onderhouden.
Art.855. De centra of diensten die de voorwaarden van artikel 854, 2°, 3°, f) en 6° niet vervullen, worden erkend op voorwaarde dat ze eraan voldoen binnen een termijn vastgelegd door het beheerscomité.
Onderafdeling 3. - Specifieke toekenningsvoorwaarden
A. In functie van de bevolking van het centrum
Art.856. De centra of diensten voor revalidatie van categorie A moeten :
1° de mogelijkheden van de gehandicapte persoon confronteren met de behoeften van de arbeid, inzonderheid gelet op zijn lichamelijke en psychologische geschiktheid, op de sociaal-economische problemen, op de problemen inzake arbeidsveiligheid en -hygiëne, op de vereisten van de arbeidsposten;
2° de reclassering van de gehandicapte persoon verzekeren hetzij in zijn vroegere, hetzij in een nieuwe arbeidspost, eventueel na een functionele en psychologische behandeling of na een oriëntering naar een beroepsopleiding, -omscholing of -herscholing;
3° beschikken over de nodige uitrusting om de preprofessionele ergotherapie op aangepaste arbeidsposten te verzekeren, met het oog op de wederaanpassing aan de arbeid en aan het rendement;
4° de revalidatie organiseren onder vorm van full-time stages met een minimumduur van 3 maanden;
5° het medisch toezicht op de gehandicapte persoon verzekeren, eventueel met de medewerking van de arbeidsgeneeskundige diensten.
Art.857. De centra of diensten voor revalidatie van de categorieën B en C moeten een doeltreffende verbinding verzekeren met het gewoon of buitengewoon onderwijs dat beantwoordt aan de normen vastgesteld door het Ministerie van Nationale Opvoeding.
De centra of diensten van de categorie C moeten daarenboven beschikken over de medewerking van geneesheren erkend als specialist in de kindergeneeskunde, orthopedie, oto-rhinolaryngologie en stomatologie.
B. In functie van de organisatie van het centrum of van de dienst
Art.858. De centra of diensten van categorie I moeten :
1° erkend zijn door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort in toepassing van de wet op de ziekenhuizen;
2° de symptomatologische of etiologische diagnose stellen van de functionele afwijkingen en letsels, of de juistheid ervan nagaan, en hiervoor over de nodige uitrusting beschikken;
3° de prognose vaststellen of de juistheid ervan nagaan.
Art.859. De centra of diensten van categorie II moeten :
1° niet een instituut of instelling zijn welke door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort is erkend in het raam van de reglementeringen betreffende het Speciaal Onderstandsfonds of het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, noch deel uitmaken van een dergelijk instituut of een dergelijke instelling;
2° een overeenkomst hebben met één of meerdere centra of diensten voor revalidatie van visueel gehandicapten van categorie I, ten einde er de door de toestand van de gehandicapte persoon genoodzaakte hospitalisatie en gespecialiseerde geneeskundige en heelkundige ingrepen te kunnen verzekeren en in het bijzonder de prestaties, bedoeld bij artikel 858, 2° en 3° ; wat het sluiten van deze overeenkomst met een erkend centrum of een erkende dienst voor revalidatie betreft kan de raad van beheer een afwijking toestaan wanneer hij oordeelt dat het sluiten van een dergelijke overeenkomst werkelijke moeilijkheden of bezwaren met zich brengt; in dat geval beoordeelt het beheerscomité de bevoegdheid van de gewone verplegingsdiensten waarmede de overeenkomst wordt gesloten;
3° beantwoorden aan de normen van de algemene hygiëne der gebouwen, van toepassing op al de verplegingsinrichtingen, met uitzondering evenwel van de voorschriften betreffende de gewone of ziekenliften, de afronding der verbindingen tussen wand en vloer alsmede van deze betreffende de noodverlichting;
4° zich onthouden van alle publiciteit, klantenjagerij of opzichtige reclame, met in 't algemeen door de code van de geneeskundige plichtenleer afgekeurde middelen;
5° slechts op advies van de geneesheer-directeur van het centrum of de dienst de visueel gehandicapten in revalidatie toelaten en er hun behouden.
Afdeling 6. - Centra voor functionele revalidatie van hartlijders
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.860. De centra of diensten die voldoen aan de voorwaarden van deze afdeling kunnen eveneens voorlopig erkend worden als centrum of dienst voor de functionele revalidatie van hartlijders.
Art.861. Met het oog op hun erkenning, worden de centra of diensten voor de functionele revalidatie van hartlijders ingedeeld in twee categorieën :
1° Categorie I : Ziekenhuiseenheden of -diensten die zich wijden aan de behandeling en aan de revalidatie van hartlijders tijdens de acute ziekenhuisfaze;
2° Categorie II : Specifieke centra voor revalidatie van hartlijders, die zich wijden aan de behandeling en aan de revalidatie van hartlijders tijdens de faze van de nazorg of de herstelperiode.
Onderafdeling 2. - Algemene erkenningsvoorwaarden
Art.862. Om voorlopig erkend te worden, moeten de centra of diensten voor revalidatie van hartlijders :
1° een geneeskundige eenheid vormen speciaal aangepast aan het nagestreefde doel en onder de effectieve geneeskundige leiding geplaatst van een geneesheer, erkend als specialist in de cardiologie en de revalidatie, bij wie de verantwoordelijkheid berust om de volledige uitvoering van een doorlopend en individueel aangepast revalidatieproces te coördineren of zelf te verzekeren;
2° een technische, administratieve en budgettaire autonomie genieten, die hen in staat stelt hun opdracht te vervullen.
De toepassing van deze bepaling moet "AWIPH" inzonderheid in staat stellen de activiteit te controleren, op basis van het jaarlijks activiteitsverslag dat de geneesheer die de daadwerkelijke geneeskundige leiding op zich neemt aan "AWIPH" toezendt, en de aanwending van de door "AWIPH" toegekende toelagen te onderzoeken;
3° het lichamelijk en of psychisch herstel van de gehandicapte personen nastreven met het oog op een bevredigende herintegratie in het beroepsleven met als doel :
a) zich ervan vergewissen dat de geneeskundige diagnose duidelijk werd gesteld en, indien nodig, ze door een cardiologische dienst laten bevestigen;
b) de lichamelijke geschiktheid bepalen evenals haar beperkingen op grond van de klinische gegevens en vooral uitgaande van de test voor functionele schatting; aan de hand van deze gegevens het revalidatieprogramma opstellen evenals de prognose der maximale recuperatie;
c) de verbintenis aangaan om nauw contact te leggen met het overeenstemmende centrum van de andere categorie, met de behandelende geneesheer en de cardioloog van de patiënt, met het Centrum voor Arbeidsgeneeskunde en de geneesheren van de verzekeringsorganismen waar de patiënt bij aangesloten is, met "AWIPH" voor sociale reclassering van de gehandicapte personen;
d) een regelmatige en progressieve lichamelijke hertraining verzekeren door een kinesitherapeut en eventueel, een ergotherapeut, die een bijzondere opleiding kreeg in de hartrevalidatie; de kinesitherapie dient te geschieden in aanwezigheid van een cardioloog behorend tot het centrum of de eenheid, en met materieel voor hoogdringende revalidatie te zijner beschikking;
e) op het gepaste ogenblik de lichamelijke en psychologische geschiktheid van de patiënt met de arbeidsbehoeften confronteren, inzonderheid gelet op :
- de energetische vereisten van de arbeidspost;
- de psychologische vereisten van de arbeidspost;
- de sociaal-economische problemen;
- veiligheidsproblemen.
Deze confrontatie zal echter worden verwezenlijkt langs een overeenkomst met de diensten voor Arbeidsgeneeskunde, samengesteld uit arbeidsgeneesheren en cardiologen die in het bedrijf zijn geïntegreerd en in staat zijn beter de factoren te onderkennen die een arbeidspost kunnen bepalen;
f) de reclassering van de patiënt verzekeren, hetzij in zijn vroegere, hetzij in een nieuwe arbeidspost, na een functionele en psychologische voorbereiding of na een oriëntering naar een beroepsopleiding, omscholing of herscholing;
g) aan de minder-valide alle aanwijzingen en raadgevingen verstrekken die nuttig worden geacht met het oog op een voldoende socio-professionele inschakeling of wederinschakeling en, met dit doel, alle nuttige relaties en wenselijke contacten te onderhouden met :
- behandelende arts en de cardioloog van de patiënt;
- "AWIPH" :
- het verzekeringsorganisme
- het centrum van de andere categorie;
- de arbeidsgeneeskundige diensten;
4° zelf voorzien in :
a) de kinesitherapie en eventueel de ergotherapie; met dit doel, over voldoende ruime lokalen beschikken;
b) de psychotherapie, alsmede in alle psychologische onderzoekingen om het psychisch leven van de gehandicapte personen te verbeteren en aldus te zorgen voor zijn psychologisch herstel;
5° beschikken over een sociale dienst die voorziet in de eigenlijke bijstand;
6° de gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze en te dien einde beschikken over een centrum of dienst voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze bedoeld bij in artikel 283, tweede lid, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, of bij overeenkomst beschikken over de medewerking van een dergelijk centrum of dergelijke dienst;
7° beschikken over een secretariaat dat in staat is de protocollen van de onderzoekingen te klasseren en de onmisbare briefwisseling te voeren tussen het centrum of de eenheid en de behandelende geneesheer, de cardioloog, de arbeidsgeneesheer of elke andere betrokken instelling of persoon;
8° ervoor zorgen dat de gehandicapte persoon onder streng medisch toezicht blijft en dat alle curatieve en preventieve maatregelen worden toegepast;
9° beschikken over geneesheren die erkend zijn als geneesheer-specialist in de cardiologie;
10° beschikken over hooggeschoolde medische hulpkrachten (kinesitherapeut, verple(e)g(st)er, sociale assistent(e), psycholo(o)g(e), eventueel ergotherapeut(e), gelet op de categorie gehandicapte personen die zij in behandeling nemen;
11° de opleiding van hun personeel aanvullen door regelmatige vergaderingen die binnen of buiten het centrum worden gehouden; de contacten tussen de verschillende centra in de hand werken.
Onderafdeling 3. - Specifieke toekenningsvoorwaarden
Art.863. De centra of diensten van categorie I moeten :
1° deel uitmaken van een ziekenhuisdienst door de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, erkend voor de diagnose en de geneeskundige behandeling (index D);
2° zo spoedig mogelijk de revalidatietechnieken inschakelen;
3° in het ravalidatieprogramma en therapie omvatten, zo efficiënt als mogelijk in ziekenhuismilieu, voor de risico-factoren (obesitas - hypertensie - hypercholesterinemie - rookverslaving - diabetes), waarbij ook het psychologisch profiel van de zieke in aanmerking zal worden genomen;
4° regelmatig het materieel van de cardiologische ziekenhuisdienst waarmee de eenheid is verbonden, kunnen gebruiken, en inzonderheid :
a) het gebruikelijk materieel : electrocardiograaf met meerdere kanalen en voorzien van onderdelen voor het opnemen van de fonomechanogrammen, een toestel voor radioscopie of radiografie, materieel voor de studie van de pulmonaire functie (in rust gebruikelijke spirografie, met bepaling van het residueel volume);
b) het materieel voor de functionele cardiopulmonaire onderzoekingen voor het grondig onderzoek van de pulmonaire en de hartfunctie in rust en bij inspanning (ergometrische fiets of roltapijt, E.C.G. of oscilloscoop, toestellen voor het meten van de ventilatie en van het zuurstofverbruik en eventueel van de bloedgassen, defibrillator en materieel voor hoogdringende reanimatie);
5° zelf over kinesitherapie-materieel beschikken (ergometrische fiets, roltapijt, roeitoestel, grondtapijt, sportramen) naar rata van één element per patiënt voor de hertraining; gebeurt de hertraining in groep, dan moet de hertrainingsapparatuur worden vermeerderd, rekening houdend met het aantal zieken, de duur van de zittingen en de gebruiksduur van elk toestel voor een bepaalde zieke; deze apparatuur moet samen gaan met een electrocardiograaf, met een oscilliscoop, met een defibrillator en met het materieel voor hoogdringende reanimatie;
6° regelmatig over de lokalen van de cardiologische ziekenhuisdienst waarmee de eenheid is verbonden, mogen beschikken, hetgeen enerzijds de basisonderzoekingen en anderzijds de functionele onderzoekingen toelaat;
7° zelf over de volgende lokalen beschikken :
a) lokaal voor het secretariaat en voor het klasseren van archieven;
b) lokaal voor de psychologische onderzoekingen met bureau voor de psycholoog;
c) lokaal voor de sociale assistent(e);
d) turnzaal waarvan de inhoud in kubiekmeter in verhouding moet staan tot het aantal patiënten en tot de aangewende technieken, met bureau voor de kinesist;
e) eventueel, een lokaal voor ergotherapie.
Het aantal van deze lokalen evenals hun oppervlakte zullen worden aangepast in functie van het aantal zieken in behandeling;
8° door bemiddeling van de ziekenhuisdiensten waaraan de eenheid verbonden is, de gewone biologische analyses en alle andere instrumentale of niet-instrumentale geneeskundige onderzoekingen kunnen uitvoeren.
Art.864. De centra of diensten van categorie II moeten :
1° deel uitmaken van een ziekenhuisdienst door de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort (index S cardiologie);
2° in een kalme, gezonde en voor hun bestemming geschikte plaats gebouwd worden;
3° over een perk beschikken waarvan de oppervlakte in verhouding moet staan tot het aantal opgenomen gehandicapte personen, en dat het beoefenenen van openluchtspelen en -sporten, evenals gevarieerde wandelingen toelaat;
4° de vroegtijdige nazorgfaze verzekeren die de opneming en de revalidatie toelaat van de hartlijders die hiervan tijdens de acute faze de wens hebben uitgedrukt;
5° zelf, op verzoek van de behandelende geneesheer of van de cardioloog van de patiënt, de latere revalidatiefazen verzekeren en, later, korte stages van periodieke revalidatie inrichten;
6° de bestendige controle verzekeren van alle factoren die de revalidatie kunnen beïnvloeden (rookverslaving, gewicht, levenswijze, aanverwante ziekten, hyperlipemie, hyperuricemie, enz.);
7° een psychologische revalidatie verzekeren door :
a) het psychologisch evenwicht van de patiënt te herstellen;
b) de relaties van de patiënt met zijn gezin en zijn arbeidsmilieu harmonizeren;8° de regels van de diëtetiek die bij de acute faze werden voorgeschreven, een vaste vorm geven;
8° (NOTA : niet vertaald)
9° de levenswijze en levenshouding van de patiënt grondig wijzigen om de vroegere omstandigheden die het acute ongeval hebben in de hand gewerkt of veroorzaakt, definitief uit te schakelen;
10° het bestendig toezicht en de verbetering verzekeren van alle faktoren die de voorwaarde uitmaken van een volledige revalidatie, namelijk :
a) het psychologisch evenwicht van de patiënt herstellen;
b) de patiënt een nieuwe levensvisie bezorgen wat betreft het regelen van zijn arbeid en zijn ontspanning;
c) de tijdens de acute faze voorgeschreven diëtische regels een vaste vorm geven;
d) voor dagelijkse psychologische bijstand een kalme en ontspannen atmosfeer bekomen _ het afschaffen van het roken;
e) door relaxatietechnieken, van de patiënt een onmiddellijke een volledige relaxatie bekomen als antwoord op de stress van het latere leven;
f) de hypertensie controleren, de diabetes, de stoornissen van de schildklier, de stoornissen van de lipiden en eventuele daarmee verbonden ziekten;
11° voorzien in ergotherapie en preprofessionele ergotherapie, en te dien einde over ten minste één ergotherapeut beschikken;
12° de gebruikelijke biologische analyses kunnen uitvoeren;
13° in de schoot van de dienst een gunstig psychologisch klimaat en familiale sfeer scheppen, waarin de patiënt zich veilig voelt door hem het vertrouwen terug te schenken in zijn lichamelijke en intellectuele mogelijkheden;
14° beschikken over geneesheren die erkend zijn als geneesheer-specialist in de arbeidsgeneeskunde;
15° geplaatst zijn onder de effectieve geneeskundige leiding bedoeld bij artikel 862, 1°, van deze beslissing, en die daarenboven, blijk geeft een erkende bevoegdheid in inwendige geneeskunde te bezitten;
16° over afzonderlijke lokalen beschikken voor de medische vleugel en de verblijfsvleugel; het aantal en de oppervlakte ervan dienen aangepast te zijn aan het aantal behandelde gehandicapte personen;
17° wat de medische vleugel betreft :
a) volgende lokalen omvatten :
- lokaal voor het secretariaat en voor het klasseren van archieven;
- lokaal voor de psychologische onderzoekingen met bureau voor de psycholoog;
- lokaal voor de sociale assistent(e);
- lokaal voor de cardiologische basisonderzoeken en de functionele onderzoekingen;
b) de volgende speciale uitrusting omvatten :
- het gebruikelijk materieel :
electrocardiograaf met meerdere kanalen en voorzien van onderdelen voor het opnemen van de fonomechanogrammen, een toestel voor radioscopie of radiografie, materieel voor de studie van de pulmonaire functie (in rust gebruikelijke spirografie, met bepaling van het residueel volume);
- het materieel voor de functionele cardiopulmonaire onderzoekingen voor het grondig onderzoek van de pulmonaire en de hartfunctie in rust en bij inspanning (ergometrische fiets of roltapijt, E.C.G. of oscilloscoop, toestellen voor het meten van de ventilatie en van het zuurstofverbruik en eventueel van de bloedgassen, defibrillator en materieel voor hoogdringende reanimatie);
18° wat de verblijfsvleugel betreft :
a) gemeenschappelijke kamers, bijzonder comfortabel en met een gezellige sfeer;
b) eetzaal;
c) turnzaal waarvan het volume in verhouding moet staan tot het aantal patiënten in training, bevattende :
- volledig materieel voor kinesitherapie (fietsen, Adams-trainer, katrollen);
- een terrein voor gemeenschapsspelen (basketball, volley-ball);
- een medisch bureau voor rechtstreeks toezicht (eventueel gekoppeld aan de telemetrie) van de hartlijders in training en dat over hetzelfde reanimatiemateriaal beschikt als de medische vleugel;
- lokaal voor traditionele en preprofessionele ergotherapie;
- een vergaderzaal die diverse mogelijkheden van vrijetijdsbesteding biedt (lezen, televisie, gezelschapsspelen zoals kaarten, schaken, enz.);
- bureau voor de kinesist; - een kleine zaal voor conferenties, periodieke informatievergaderingen, filmvertoningen.
HOOFDSTUK II. - Erkenningsprocedure
Art.865. De aanvragen tot voorlopige erkenning moeten ingediend worden, bij een ter post aangetekend schrijven, bij "AWIPH" en vermelden :
1° de benaming, de juridische vorm en het adres van de organiserende macht;
2° de samenstelling van het beheersorgaan, van de organiserende macht en van het centrum of de dienst;
3° de naam en het adres van de personen die verantwoordelijk zijn voor het dagelijks beheer van het centrum of van de dienst voor revalidatie;
4° het adres van het centrum of de dienst;
5° de soorten handicaps waarvoor het centrum of de dienst bestemd is. In voorkomend geval, moet de aanvraag vergezeld gaan van een exemplaar van de statuten.
Art.866. De erkenning wordt verleend, met of zonder voorbehoud, geweigerd of ingetrokken door het beheerscomité van "AWIPH", na advies van het technisch-medisch comité. "AWIPH" mag elk onderzoek dat het nodig acht en inzonderheid het centrum of de dienst doen bezoeken. Het geniet dezelfde bevoegdheden om na te gaan of het erkend centrum of de erkende dienst blijft voldoen aan de voor waarden van erkenning.
HOOFDSTUK III. - Subsidiëring
Afdeling 1. - Subsidies voor de oprichting, de uitbreiding of de inrichting van centra of diensten voor functionele revalidatie
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.867. De toelagen voor de oprichting, de vergroting of de inrichting van centra of diensten voor revalidatie, verleend door "AWIPH", worden toegekend volgens de bij deze afdeling vastgestelde criteria.
" AWIPH " verleent deze toelagen binnen de perken van de op zijn begroting uitgetrokken kredieten.
Art.868. De toelagen voor de oprichting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor het in werking stellen van nieuwe centra of diensten voor revalidatie; de toelagen voor de vergroting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de uitbreiding van bestaande centra of diensten voor revalidatie.
Deze uitgaven omvatten :
1° voor wat de onroerende goederen betreft, hetzij de kosten van aankoop van de grond en de kosten van de opbouw van de gebouwen, hetzij de kosten van de aankoop en de verbouwing van de gebouwen, hetzij de huurprijs en de kosten van de verbouwing van de gebouwen;
2° voor wat de uitrusting betreft, de kosten van aankoop van apparaten en van meubilair.
Art.869. De toelagen voor de inrichting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de modernisering van de bestaande centra of diensten voor revalidatie. Deze uitgaven omvatten :
1° voor wat de onroerende goederen betreft, de kosten van de verbouwing van de gebouwen;
2° voor wat de uitrusting betreft, de kosten van aankoop van apparaten en van meubilair.
Onderafdeling 2. - Voorwaarden
Art.870. Voor de toekenning van de toelagen wordt er slechts rekening gehouden met de aankopen, de werken en de huren die noodzakelijk zijn voor de werking van de installaties en technieken voor revalidatie die in aanmerking worden genomen voor de toekenning van de toelagen voor onderhoud aan de centra of diensten voor revalidatie. Geen toelage wordt verleend voor de aankopen, de werken en de huren die aanleiding hebben gegeven tot het verlenen van een toelage toegekend door de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort.
Het bedrag van de toegekende toelage is gelijk aan 60 t.h. van de kosten van de aankopen, van de werken en van de huren die door "AWIPH" als noodzakelijk worden erkend, zoals die kosten volgens de bepalingen van deze afdeling zijn vastgesteld.
Wanneer "AWIPH" het nodig oordeelt, vraagt het aan het centrum of de dienst voor revalidatie alle rechtvaardigingsstukken waaruit de werkelijkheid van deze kosten blijken.
Art.871. " AWIPH " bepaalt voor elk centrum of voor elke dienst voor revalidatie waarvoor het een toelage voor de oprichting, de vergroting of de inrichting toekent, het aantal gehandicapte personen in functie waarvan het in de kosten van de aankopen, de werken en de huren tegemoetkomt.
Art.872. De kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijk bedrag en zulks onder de volgende voorwaarden :
1° er wordt rekening gehouden met het werkelijk bebouwd aantal m2; evenwel mag, rekening gehouden met het aantal gehandicapte personen in functie waarvan "AWIPH" tegemoetkomt, het in aanmerking genomen aantal m2 niet meer bedragen dan 12 m2 per gehandicapte persoon;
2° er wordt rekening gehouden met de werkelijke kostprijs per m2; evenwel mag, onder voorbehoud van het bij het derde en het vierde lid bepaalde, de in aanmerking genomen kostprijs 210,00 per m2 niet overschrijden.
Deze maximumprijs van 210,00 per m2 is van toepassing op de bouwwerken uitgevoerd in de loop van het jaar 1967. Hij stemt overeen met het peil van de kostprijs van het handwerk in de bouwsector per 1 april 1967.
Wat de in de loop van de volgende jaren uitgevoerde bouwwerken betreft, varieert de in het 2° van het eerste lid vastgestelde maximumprijs van jaar tot jaar in verhouding met de schommeling van het peil van de kostprijs van het handwerk in de bouwsector en zulks volgens de hiernavolgende regels :
1° er wordt van uitgegaan dat de kostprijs van het handwerk 40 pct. in de kostprijs van de bouw uitmaakt;
2° de in aanmerking te nemen schommeling van het peil van de kostprijs van het handwerk is deze opgetekend op 1 april van het beschouwd jaar, zoals zij blijkt uit de gegevens opgemaakt door het Ministerie van Openbare Werken.
Wanneer de bouwwerken gespreid zijn over meerdere jaren, wordt toepassing gemaakt van een gemiddelde maximumprijs proportioneel aan het respectief aantal volle maanden gedurende welke, in de loop van elk der beschouwde jaren, de bouwwerken werden voortgezet.
§ 1bis. Voor de toepassing der bepalingen van § 1 wordt geen rekening gehouden met volgende installaties :
1° de gymnastiekzalen,
2° de sportzalen,
3° de installaties voor collectieve hydrotherapie met zwembad, of gelijkaardige installaties,
4° de sportvelden.
De kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijk bedrag.
Art.873. De kosten van aankoop van de grond worden slechts in aanmerking genomen ten belope van :
1° a) de oppervlakte of het gedeelte van de oppervlakte nodig voor de opbouw van de gebouwen die door "AWIPH" als noodzakelijk worden erkend in toepassing van artikel 870, vermeerderd met 25 t.h.;
b) de oppervlakte gebruikt voor de installaties en technieken voor revalidatie in openlucht, inzonderheid de wandelpaden en de sportterreinen.
2° een maximumprijs van 37,00 per m2.
Art.874. "AWIPH" kan afwijken van de bij artikel 872, § 1, 1°, en artikel 873, 1°, voorziene beperkingen inzake de de in aanmerking te nemen oppervlakte, wanneer de aanvrager doet blijken dat het onontbeerlijk is inzonderheid omwille van de categorie minder-validen waartoe hij zich richt, van de activiteiten die hij uitvoert of van de voorschriften van stedenbouw, dat het centrum of de dienst beschikt over een oppervlakte, bebouwd of niet-bebouwd, die groter is dan de maximumoppervlakte voorzien bij deze bepalingen.
Alleen de oppervlakte vereist voor het aanleggen van binnenstraten en de aansluiting ervan op het openbaar domein, van parkeerruimten voor voertuigen en van garages worden in aanmerking genomen.
In dat geval wordt de berekening van het bedrag van de toe te kennen toelagen op afzonderlijke wijze gedaan voor de bouwwerken en de aankoop van de grond in aanmerking genomen binnen de perken vastgesteld bij artikel 872, § 1,1°, en artikel 873, 1°, en voor deze in aanmerking genomen krachtens deze paragraaf.
Art.875. De kosten van aankoop van de gebouwen worden slechts in aanmerking genomen ten belope van de prijs waarop "AWIPH" het onroerend goed schat; het niet bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting slechts in aanmerking genomen ten belope van een oppervlakte gelijk aan 25 t.h. van de oppervlakte ingenomen door de gebouwen en van de oppervlakte gebruikt voor de installaties en de technieken voor revalidatie in openlucht.
Art.876. De kosten van de verbouwingswerken worden slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag gelijk aan 20 t.h. van de prijs waarop "AWIPH" het onroerend goed schat; het niet bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting slechts in aanmerking genomen ten belope van een oppervlakte gelijk aan 25 t.h. van de oppervlakte ingenomen door de gebouwen en van de oppervlakte gebruikt voor de installaties en technieken voor revalidatie in openlucht.
Art.877. De huurkosten der gebouwen worden slechts in aanmerking genomen gedurende de periode die "AWIPH" noodzakelijk oordeelt voor de uitvoering van de verbouwingswerken.
Art.878. De kosten van aankoop van de apparaten en van het meubilair worden slechts in aanmerking genomen ten belope van de prijs door "AWIPH" vastgesteld op basis van de verkoopsvoorwaarden overgelegd door ten minste drie verschillende leveranciers.
Art.879. De toelage toegekend voor de aankoop en de verbouwing van gebouwen mag in geen geval hoger zijn dan het maximumbedrag van de toelage die, rekening houdende met het aantal minder-validen in functie waarvan "AWIPH" tegemoetkomt, bij toepassing van deze afdeling verleend ware geweest voor de aankoop van de grond en de opbouw van de gebouwen.
Art.880. De toelage voor de huur en het verbouwen van de gebouwen wordt slechts toegekend voor zover de duur van de huur, gelet op de belangrijkheid van de uit te voeren verbouwingswerken, door "AWIPH" als voldoende wordt geacht.
Art.881. De toelagen worden slechts toegekend voor zover de aanvrager, binnen de termijn opgelegd krachtens artikel 886, tweede lid, 2°, "AWIPH" volgende stukken voorlegt :
1° een volledig plan van de aankopen, werken en huren en inzonderheid :
a) voor wat de onroerende goederen betreft :
een uittreksel uit de stafkaart waarop de ligging van de aan te kopen gronden, de aan te kopen, te bouwen, te huren of te verbouwen gebouwen, is vermeld;
een uittreksel uit het kadastraal plan dat de percelen, honderd meter in de omtrek van het centrum of de dienst, opgeeft :
de plannen, doorsneden en gevels, op de schaal van 1/100, van de aan te kopen, op te bouwen of te verbouwen gebouwen;
een kostenbegroting van de prijs van de aan te kopen grond, van de aan te kopen, te huren of te verbouwen gebouwen, van de uit te voeren opbouw- of verbouwingswerken;
b) voor wat de uitrusting betreft :
een memorie die, gelet op de installaties en technieken voor revalidatie die in het centrum of de dienst zullen gebruikt worden, het nut van de aankoop van de apparaten en de noodzakelijkheid van de aankoop van het meubilair rechtvaardigt;
een kostenbegroting van de kosten van aankoop van de apparaten en het meubilair, vergezeld van de verkoopsvoorwaarden overgelegd door ten minste drie verschillende leveranciers;
2° het bewijs dat hij over de nodige sommen beschikt om het verschil te dekken tussen de in de kostenbegrotingen voorziene kosten van de aankopen, werken en huren en het maximumbedrag van de eventuele toelage van "AWIPH". Wanneer deze sommen geheel of gedeeltelijk door een lening moeten gevormd worden, moet de aanvrager er een principiële belofte van een geldschieter bijvoegen betreffende het bedrag van de lening die moet worden toegestaan en de jaarlijkse rentevoet;
3° de verbintenis om de procedure in acht te nemen ingesteld bij het besluit van de Regent van 11 februari 1946 houdende goedkeuring van de titels I en II van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming;
4° de verbintenis voorzien bij artikel 83 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen; de bestemming van de apparaten en het meubilair voor de aankoop waarvan een toelage wordt verleend moet behouden blijven gedurende de door "AWIPH" bepaalde afschrijvingstermijn;
5° de verbintenis om aan de voorwaarden van voorlopige en definitieve erkenning te voldoen;
6° de verbintenis om het geheel van de onroerende goederen en van de uitrusting te verzekeren tegen brand- en aanverwante risico's;
7° de verbintenis om de afgevaardigde van "AWIPH" toe te laten ter plaatse de overeenstemming na te gaan van de aankopen en de opbouw- en verbouwingswerken met het door "AWIPH" goedgekeurd plan, alsook de bestemming gegeven aan de toegekende toelage, en daartoe alle registers, boeken, staten, boekhoudkundige bescheiden, briefwisseling en andere nuttige documenten raadplegen;
8° de aanduiding van de goederen waarop hij een hypotheek kan toestaan ter waarborging van de verbintenissen bedoeld bij 3° tot 7°.
Art.882. De reeds gedane aankopen, werken en huren kunnen het voorwerp van de toekenning van de bij deze afdeling voorziene toelagen slechts uitmaken voor zover de datum van de aankoop, deze van het begin der werken en deze van de aanvang van de huur niet meer dan twee jaar het jaar voorafgaan voor hetwelk de aanvraag om toelage geldig is ingediend.
Onderafdeling 3. - Procedure
Art.883. "AWIPH" beslist over de aanvragen om toelage rekening houdend met de orde van belangrijkheid van de behoeften der diverse categorieën van gehandicapte personen en der verschillende gewesten van het land, alsook, met de respectieve mogelijkheden tot herstel van de fysische en geestelijke geschiktheid van de gehandicapte personen die, gelet op de installaties en de technieken voor revalidatie die het centrum of de dienst zal aanwenden, door de verschillende aanvragen geboden worden.
Art.884. De aanvraag moet de naam en het adres van de aanvrager specificeren en wanneer het om een rechtspersoon van privaat recht gaat, gepaard gaan met :
1° de aanduiding van de naam en het adres van de personen die hem in de gerechtelijke en buitengerechtelijke akten vertegenwoordigen;
2° een voor eensluidend verklaard afschrift van zijn statuten;
3° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voor ieder persoon die deel uitmaakt van zijn beheersorganen.
Wanneer de aanvrager een fysiek persoon is, moet hij bij zijn aanvraag een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voegen.
Art.885. De aanvraag om toelage moet nauwkeurig haar voorwerp specificeren en het bewijs leveren van het belang dat de toekenning van de gevraagde toelage heeft voor de sociale reclassering van de gehandicapte personen en inzonderheid :
1° de toestand inzake de geneeskundige uitrusting voor revalidatie preciseren, waarin het gewest, waar het centrum of de dienst wordt opgericht, vergroot of ingericht, zich bevindt;
2° de ruimte aangegeven in functie waarvan het centrum of de dienst wordt opgericht, vergroot of ingericht.
Daarenboven moet de aanvraag de termijn vermelden binnen welke de gevraagde toelage zal aangewend worden en vergezeld zijn van een voorontwerp dat de beoogde aankopen, werken en huren, met een schatting van hun kostprijs, aanduidt.
Art.886. Voor elke aanvraag neemt "AWIPH" een principiële beslissing betreffende de toekenning van een toelage.
Ingeval de principiële beslissing gunstig is, vermeldt "AWIPH" :
1° het aantal gehandicapte personen in functie waarvan "AWIPH" zal tegemoetkomen;
2° de termijn binnen welke de documenten, inlichtingen en verbintenissen, bepaald in artikel 881, toegezonden moeten worden.
Art.887. In de definitieve beslissing tot toekenning vermeldt "AWIPH" het bedrag van de toegekende toelage met nadere bepaling van :
1° de elementen op basis waarvan het bedrag van de toelage, overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling, werd berekend;
2° de wijzigingen die het eventueel acht te moeten doen aanbrengen in het plan der aankopen, werken en huren en van de aanvaarding waarvan het de vereffening van de toelage afhankelijk stelt;
3° het bedrag en de rangorde van de hypothecaire inschrijving die het eventueel ter waarborging van de door de aanvrager aangegane verbintenissen vereist.
Onderafdeling 4. - Vereffening
Art.888. Het bedrag van de toegekende toelage wordt slechts vereffend voor zover de aankopen, werken of huren overeenkomstig het door "AWIPH" goedgekeurd plan uitgevoerd zijn.
Art.889. § 1. De toelage betreffende de aankoop van de grond wordt vereffend bij de voltooiing van de funderingen van de gebouwen die hierop gebouwd moeten worden.
§ 2. De toelage voor de opbouw van de gebouwen wordt vereffend :
1° ten belope van 50 t.h. op het ogenblik van de voltooiing van de ruwbouw;
2° ten belope van 50 pct. op het ogenblik van de inwerkingstelling van het centrum of de dienst; deze betaling wordt eerst gedaan nadat de aanvrager een afschrift heeft doen geworden van de betekening die hij, in voorkomend geval, gehouden is te doen in toepassing van artikel 18 van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, goedgekeurd bij het besluit van de Regent van 11 februari 1946.
§ 3. De toelage voor de aankoop van de gebouwen wordt vereffend op het ogenblik van de aankoop.
§ 4. De toelage betreffende de huur van de gebouwen wordt vereffend op de in de huurceel bepaalde vervaldagen.
§ 5. De toelage betreffende de verbouwing van de gebouwen wordt vereffend op het ogenblik van de inwerkingstelling van het centrum of de dienst; deze betaling wordt eerst gedaan nadat de aanvrager een afschrift heeft doen geworden van de betekening die hij, in voorkomend geval, gehouden is te doen in toepassing van artikel 18 van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, goedgekeurd bij het besluit van de Regent van 11 februari 1946.
§ 6. De toelage betreffende de aankoop van apparaten en van meubilair wordt vereffend na overlegging door de aanvrager van een afschrift van de factuur en van een verklaring die bewijst dat de apparaten of het meubilair hem in degelijke staat werden geleverd.
Onderafdeling 5. - Terugbetaling
Art.890. In geval van niet-naleving van de verbintenissen, bedoeld bij artikel 881, 3° tot 7°, is de aanvrager gehouden de hem toegekende toelage terug te betalen.
Afdeling 2. - Subsidies voor het onderhoud van extramurale centra of diensten voor functionele revalidatie
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.891. "AWIPH" kent aan de extramurale centra of diensten voor revalidatie onderhoudssubsidies toe volgens de criteria vastgesteld bij deze afdeling.
Art.892. § 1. Voor elk kwartaal van het kalenderjaar wordt aan het centrum of de dienst voor revalidatie een toelage toegekend, berekend in functie van de belangrijkheid van de installaties en de technieken voor revalidatie en van het personeel, door het centrum of de dienst aangewend in de loop van het vorige kwartaal.
§ 2. De periodes van inactiviteit van het centrum of de dienst in de loop van het voorgaande kwartaal, inzonderheid deze welke te wijten zijn aan vakantie, vormen geen beletsel voor de toekenning van de driemaandelijkse toelage voor zover deze periodes van inactiviteit zich rechtvaardigen gelet inzonderheid op de voorwaarden van erkenning waaraan het centrum of de dienst moet beantwoorden en op de verschillende categorieën gehandicapte personen tot welke het centrum of de dienst zich richt.
In dat geval wordt het bedrag van de driemaandelijkse toelage evenwel verminderd ten belope van een zesde van haar bedrag per volle maand inactiviteit in de loop van het beschouwd voorgaande kwartaal.
§ 3. Wanneer "AWIPH" van oordeel is dat de periode van inactiviteit geheel of gedeeltelijk ongerechtvaardigd is, wordt het bedrag van de toegekende driemaandelijkse toelage proportioneel verminderd tot het aantal volle maanden van werkelijke activiteit en, in voorkomend geval, van gerechtvaardigde inactiviteit van het centrum of de dienst in de loop van het voorgaande kwartaal. Evenwel kan "AWIPH" in geval van herhaling, de toekenning van de driemaandelijkse toelage weigeren.
Art.893. § 1. Voor elk van de installaties en technieken voor revalidatie en voor elk van de medewerkers aan de revalidatie, vermeld in de als bijlage opgenomen nomenclatuur en in de loop van het voorgaande kwartaal door het centrum of de dienst regelmatig aangewend, wordt aan het centrum of de dienst het aantal punten toegekend dat naast elk van deze installaties en technieken voor revalidatie en naast elk van deze medewerkers aan de revalidatie is aangeduid.
§ 2. De toekenning van de in de als bijlage opgenomen nomenclatuur aangeduide punten geschiedt rekening houdend met de bepalingen van de §§ 3 en 4.
§ 3. Onder uitrusting moet worden verstaan, een ingerichte en uitgeruste ruimte, waarin de gehandicapte personen individuele behandelingen ondergaan.
Onder zaal moet worden verstaan, een ingerichte en uitgeruste ruimte, waarin de gehandicapte personen individuele en/of collectieve behandelingen ondergaan.
Onder zitting moet worden verstaan, de verstrekking inzake revalidatie zoals zij bepaald is in de nomenclatuur, vastgesteld ter uitvoering van artikel 69 van het voornoemd koninklijk besluit van 5 juli 1963.
Onder regelmatig ingerichte discipline moet worden verstaan, een activiteit die plaats heeft gedurende de gehele klimatologisch gunstige periode, wanneer het een activiteit in open lucht betreft, of gedurende het gehele jaar, wanneer het een in een zaal uitgeoefende activiteit betreft, en die wordt uitgevoerd onder de leiding van een bevoegde verantwoordelijke, in aangepaste installaties en met het nodige collectief en individueel materieel.
§ 4. De installaties en technieken voor revalidatie worden slechts in aanmerking genomen voor zover zij bediend worden door bevoegd personeel, dat full-time door het centrum of de dienst wordt te werk gesteld.
Het aantal in aanmerking te nemen dagelijkse zittingen is het rekenkundig gemiddelde van het totaal der zittingen dat in de loop van het beschouwd kwartaal werd uitgevoerd.
Art.894. Het bedrag van de voor elk kwartaal toegekende toelage wordt berekend door een som van 0,2652 euro uit te keren voor elk toegekend punt.
Onderafdeling 2. - Voorwaarden
Art.895. § 1. De toelage voor het onderhoud wordt slechts toegekend op voorwaarde dat het centrum of de dienst :
1° de erkenning geniet gedurende het gehele kwartaal, waarvoor de toelage wordt gevraagd;
2° de erkenning heeft genoten gedurende het kwartaal dat voorafgaat aan datgene waarvoor de toelage wordt gevraagd; wanneer het centrum of de dienst slechts gedurende een gedeelte van het vorige burgerlijk kwartaal is erkend geweest, wordt het bedrag van de toelage verminderd met een of met twee derden naargelang het centrum of de dienst de erkenning respectievelijk gedurende ten minste twee volle maanden of ten minste een volle maand van het kwartaal heeft genoten.
§ 2. Voor de centra of de diensten voor revalidatie die voor de eerste maal worden erkend of die, na een onderbreking van hun erkenning, opnieuw worden erkend, wordt het bedrag van de eerste driemaandelijkse toelage die hun na deze erkenning wordt verleend, vermenigvuldigd met twee, twee en een half of vier naargelang, bij toepassing van § 1, respectievelijk drie, twee of één maand activiteit voor de berekening van deze eerste driemaandelijkse toelage in aanmerking werden genomen.
Art.896. § 1. Voor elk kwartaal waarvoor de toelage wordt gevraagd, moet het centrum of de dienst "AWIPH" een verklaring op eer laten geworden, die, in functie van de als bijlage opgenomen nomenclatuur, de installaties en technieken voor revalidatie en de medewerkers aan de revalidatie nauwkeurig opsomt, die in de loop van het vorige kwartaal regelmatig werden aangewend.
§ 2. De bij § 1 bedoelde verklaring moet worden ingediend vóór het verstrijken van de tweede maand van het kwartaal waarvoor de toelage wordt gevraagd.
De verklaring moet evenwel worden ingediend vóór het verstrijken van een periode van dertig dagen, te rekenen vanaf de betekening van de beslissing tot erkenning, wanneer het gaat om centra of diensten die voor de eerste maal worden erkend of die, na een onderbreking van hun erkenning, opnieuw worden erkend.
Het beheerscomité van " AWIPH " kan, bij gemotiveerde beslissing, afwijken van de termijnen voorzien bij het eerste en het tweede lid, zo het centrum of de dienst doet blijken dat de vertraging te wijten is aan een oorzaak onafhankelijk van zijn wil.
§ 3. De bepalingen van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen te doen in verband met subsidies en vergoedingen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste van de Staat zijn, zijn van toepassing op de bij dit artikel bedoelde verklaring.
Art.897. De bij deze onderafdeling voorziene toelagen worden slechts toegekend voor zover het centrum of de dienst "AWIPH" :
1° een afschrift bezorgt van zijn eindeboekjaarsrekeningen betreffende de jaren voor welke hem toelagen worden verleend;
2° de verbintenis laat geworden de afgevaardigden van "AWIPH" toe te staan ter plaatse de juistheid van de bij artikel 896 bedoelde verklaringen te controleren, alsook de aan de toegekende toelage gegeven bestemming en daartoe alle registers, boeken, staten, boekhoudkundige bescheiden en andere nuttige documenten te raadplegen.
TITEL IX. - Voorzieningen voor integratie in het arbeidsproces
HOOFDSTUK I. - Centra en diensten voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze
Afdeling 1. - Erkenningsvoorwaarden
Art.898. Om erkend te worden, moeten de centra en diensten voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze :
1° opgericht zijn als openbare dienst of als vereniging zonder winstgevend doel of een andere wettelijke vorm vertonen die het nastreven van een materieel voordeel uitsluit of deel uitmaken van een universiteit; wanneer de inrichtende macht van het centrum of van de dienst opgericht is onder de vorm van een rechtspersoon van privaatrecht, mag het beheersorgaan geen aantal personen bevatten behorend tot dezelfde familie, echtgenoten en bloed- of aanverwanten tot de tweede graad inbegrepen, dat hoger is, voor elke familie, dan een derde van het totale aantal leden waaruit dit beheersorgaan is samengesteld;
2° zich werkelijk bezighouden met de voorlichting bij studie of beroepskeuze van de gehandicapte personen die behoren tot de categorie tot welke zij zich richten, zonder zich evenwel strikt te moeten beperken tot het onderzoek van de mindervaliden alleen;
3° rekening gehouden met de categorie gehandicapte personen tot dewelke zij zich richten, beschikken over adviseurs of raadgevers die beantwoorden aan de bij artikel 899 bedoelde voorwaarden;
4° zich de medewerking verzekeren van een geneesheer erkend als specialist in de geneeskundige tak waartoe de categorie gehandicapte personen behoort tot dewelke het centrum of de dienst zich richt;
5° beschikken over een uitrusting die een volledig onderzoek van de gehandicapte persoon mogelijk maakt en die inzonderheid bevat :
a) een stel verbale, niet-verbale, performantie- en motivatieproeven aangepast aan elk niveau van de beoogde voorlichting bij beroepskeuze,
b) een stel proeven voor elke graad van het lager onderwijs met het oog op het onderzoek van de pedagogisch achterlijken,
c) een testbatterij aangepast aan het onderzoek van de gehandicapte personen, die behoren tot de categorie tot dewelke zij zich richten;
6° beschikken over lokalen waarvan zij het uitsluitend gebruik hebben tijdens de uren van raadpleging, lokalen die voldoende hygiëne en veiligheid bieden en die gemakkelijk toegankelijk zijn voor de gehandicapte personen die behoren tot de categorie tot dewelke zij zich richten;
7° zich verbinden om aan "AWIPH" alle rechtvaardigende documenten, vereist voor de uitoefening van zijn controle, ter beschikking te stellen en zich aan zijn toezicht onderwerpen.
Art.899. De adviseurs en assistenten die in de centra of diensten voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze de onderzoekingen uitvoeren moeten beantwoorden aan de volgende voorwaarden :
1° drager zijn :
a) van het diploma van licentiaat in de beroepsoriëntering en selectie, van licentiaat in de psychologische wetenschappen, van licentiaat in de toegepaste psychologie of van licentiaat in de opvoedkundige wetenschappen, voor wat de adviseurs betreft,
b) van het getuigschrift van bekwaamheid tot het ambt van adviseur of van assistent inzake beroepskeuze afgeleverd overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 oktober 1936 betreffende het getuigschrift van bekwaamheid tot het ambt van assistent inzake beroepskeuze, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 mei 1958 en 13 augustus 1962, voor wat de assistenten betreft :
2° een voldoende specialisatie inzake voorlichting bij beroepskeuze van de minder-validen, die behoren tot de categorie waarmede zij zich bezighouden, rechtvaardigen door het bewijs te leveren een voldoende stage gedaan te hebben zowel wat de duur als wat het aantal uitgevoerde gespecialiseerde onderzoekingen betreft.
Kunnen in aanmerking genomen worden, de stages gedaan :
1° hetzij in een centrum of dienst voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze opgericht door "AWIPH" voor sociale reclassering van de gehandicapte persoon of erkend overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk;
2° hetzij in een dienst voor voorlichting bij studie- en beroepskeuze of in een psycho-medisch-sociaal centrum, opgericht of gesubsidieerd door de minister tot wiens bevoegdheid de nationale opvoeding behoort;
3° hetzij, onder de leiding van een geneesheer, van een psycholoog of van een adviseur inzake voorlichting bij beroepskeuze, in een instelling, een centrum of een dienst gespecialiseerd inzake observatie, diagnose, herscholing of verpleging.
Afdeling 2. - Erkenningsprocedure
Art.900. De aanvragen tot voorlopige erkenning moeten ingediend worden, bij een ter post aangetekend schrijven, bij "AWIPH".
Zij vermelden de benaming, de zetel en het taalstelsel van het centrum of de dienst, specificeren de categorie of de categorieën gehandicapte personen tot dewelke zij zich richten, duiden de dagen en uren van raadpleging aan en zijn vergezeld :
1° van alle nuttige aanduidingen betreffende de statuten van het centrum of de dienst en, in voorkomend geval, van een exemplaar van deze statuten;
2° voor elk van de adviseurs of assistenten die gespecialiseerde onderzoekingen verrichten, van een curriculum vitae dat zijn juiste identiteit aanduidt en dat inzonderheid alle passende elementen bevat om vast te stellen dat hij beantwoordt aan de voorwaarden bedoeld bij artikel 899;
3° van alle passende elementen om vast te stellen dat het centrum of de dienst voldoet aan de verplichting bedoeld bij artikel 898, 4° ;
4° van een beschrijving van de testbatterij die gebruikt wordt voor het onderzoek van de categorie gehandicapte personen tot dewelke het centrum of de dienst zich richt;
5° van een beschrijving van de aangewende lokalen;
6° van de verbintenis bedoeld bij artikel 898, 7°.
Art.901. De voorlopige erkenning wordt verleend, geweigerd of ingetrokken door het beheerscomité van "AWIPH".
De aanvangsdatum van de erkenning of van de intrekking van erkenning wordt vermeld in de beslissing.
HOOFDSTUK II. - Tegemoetkoming in de kosten van de onderzoekingen inzake voorlichting bij studie- of beroepskeuze
Afdeling 1. - Tarieven
Art.902. § 1. De onderzoekingen inzake gespecialiseerde voorlichting bij studie- of beroepskeuze die gedaan worden door de centra of diensten voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze bedoeld bij artikel 283, tweede lid, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek worden vergoed volgens het tarief dat voorkomt op de volgende tabel.
Prestatie ten laste van " AWIPH " : | |
Categorie gehandicapte personen | Onderzoek voor gespecialiseerde voorlichting bij studie- of beroepskeuze zonder gespecialiseerd geneeskundig onderzoek |
I | |
a) motorisch of fysiologisch gehandicapte personen | 9,91 euro; |
b) Epileptici | 24,79 euro |
c) tbc-lijders in sanatorium | 14,87 euro |
d) hersenverlamden | 14,87 euro |
II | |
a) Blinden | 24,79 euro |
b) Doven | 24,79 euro |
III. | |
a) Debielen | 24,79 euro |
b) Karaktergestoorden | 24,79 euro |
Categorie gehandicapte personen | Onderzoek voor gespecialiseerde voorlichting bij studie- of beroepskeuze zonder gespecialiseerd geneeskundig onderzoek |
IV. | |
Geesteszieken | 24,79 euro |
Prestatie ten laste van " AWIPH " : | |
Categorie gehandicapte personen | Onderzoek voor gespecialiseerde voorlichting bij studie- of beroepskeuze zonder gespecialiseerd geneeskundig onderzoek |
I | |
a) Motorisch of fysiologisch gehandicapte personen | 15,87 euro |
b) Epileptici | 30,74 euro |
c) tbc-lijders in sanatorium . | 20,82 euro |
d) hersenverlamden | 20,82 euro |
II | |
a) Blinden | 30,74 euro |
b) Doven | 30,74 euro |
III. | |
a) Debielen | 30,74 euro |
b) Karaktergestoorden | 30,74 euro |
Categorie gehandicapte personen | Onderzoek voor gespecialiseerde voorlichting bij studie- of beroepskeuze zonder gespecialiseerd geneeskundig onderzoek . |
IV. | |
Geesteszieken | 30,74 euro |
De kosten van het onderzoek voor gespecialiseerde voorlichting bij studie- of beroepskeuze met gespecialiseerd geneeskundig onderzoek en inobservatiestelling worden, voor de categorieën van gehandicapte personen voor welke deze kosten niet gespecifieerd zijn in boven bedoelde tabel, vastgesteld door "AWIPH" met verwijzing tot de kosten bepaald in voormelde tabel voor de andere categorieën van gehandicapte personen.
§ 2. De exploraties, navorsingen of bijzondere geneeskundige onderzoekingen die eventueel nodig zijn worden gehonoreerd overeenkomstig het tarief bepaald bij artikel 1 van het ministerieel besluit van 3 april 1964 houdende vaststelling van de voorwaarden voor betaling van de kosten van de geneeskundige onderzoekingen gedaan ter uitvoering van de artikelen 8, 14 en 30 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen.
§ 3. De kosten van deze onderzoekingen zijn volledig ten laste van "AWIPH" dat ze rechtstreeks betaalt.
Geen enkele tussenkomst in de kosten van deze onderzoekingen mag van de gehandicapte persoon worden geëist.
Afdeling 2. - Procedure
Art.903. De aanvragen tot onderzoek gericht aan de centra of diensten voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze bedoeld bij artikel 283, tweede lid, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, specificeren of een gespecialiseerd geneeskundig onderzoek, exploraties, navorsingen of bijzondere geneeskundige onderzoekingen of een inobservatiestelling kunnen of moeten uitgevoerd worden.
De gespecialiseerde geneeskundige onderzoekingen, de exploraties, navorsingen en bijzondere geneeskundige onderzoekingen en de inobservatiestellingen mogen, op straffe van uitgesloten te worden van de betaling voor deze prestaties, slechts uitgevoerd worden mits voorafgaande toestemming van "AWIPH".
Art.904. De verslagen en protocollen van onderzoek worden aan "AWIPH" gezonden door bemiddeling van de gehandicapte persoon of van zijn wettelijke vertegenwoordiger.
De rekeningen worden rechtstreeks aan "AWIPH" toegezonden.
HOOFDSTUK III.
Afdeling 1.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.905.
Afdeling 2.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.906.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.907.
Art. 907/1.
Afdeling 3.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Onderafdeling 1.
Art.908.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.909.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.910.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.911.
Art.912.
Art.913.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.914.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.915.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.916.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.917.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.918.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.919.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.920.
<Opgeheven bij BWG 2024-02-29/23, art. 106,1°, 116; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.921. [1 § 1. Als één van de percentages bedoeld in de artikelen 918 en 920 of twee cumulatieve percentages bedoeld in artikel 919 niet bereikt worden, legt het centrum een heroriënteringsplan voor aan het "AWIPH" met, desgevallend, een wijziging van de uurstelsels bedoeld in artikel 927, eerste lid, 1° en 2°, een voorstel van één of meer nieuwe finaliteiten, een voorstel van nieuw pedagogisch project alsook een eventueel reconversieplan voor het personeel. Het plan wordt voorgelegd binnen een termijn van zes maanden die ingaat op de datum van kennisgeving door het "AWIPH" om daartoe over te gaan.
Het "AWIPH" erkent het heroriënteringsplan overeenkomstig artikel 923 of artikel 928, al naar gelang van het geval.
§ 2. Als het "AWIPH" vaststelt dat de tekortkoming voortduurt na een periode van zes jaar volgend op de totstandbrenging van de plannen bedoeld in het eerste lid, wordt de erkenning van het centrum ingetrokken voor de uren die voor bedoelde fasen en finaliteiten bestemd werden.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Onderafdeling 2. - [1 Erkenningsprocedure]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
A. [1 Eerste erkenning]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.922. [1 Als eerste erkenning worden beschouwd :
1° de erkenning van een nieuw centrum;
2° de erkenning van een nieuwe finaliteit;
3° de erkenning van een nieuw pedagogisch project.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.923. [1 § 1. In geval van erkenning van een nieuw centrum, beslist het "AWIPH" over de aanvraag die ondertekend is door de directie en door de persoon die krachtens de statuten bevoegd is om de vzw te vertegenwoordigen en die vergezeld gaat van de stukken bedoeld in artikel 909, 1°, 2° en 6° tot 10°, alsook van een vooruitlopend ontwerp van jaarrekeningen over een periode van drie jaar.
In geval van erkenning van een nieuwe finaliteit of van een nieuw pedagogisch project, beslist het "AWIPH" over de aanvraag die ondertekend is door de directie en door de persoon die krachtens de statuten bevoegd is om de vzw te vertegenwoordigen en die vergezeld gaat van :
1° de wijzigingen die eventueel zijn aangebracht in de statuten van het centrum alsook de lijst van de leden van de algemene vergadering en van de raad van bestuur;
2° het laatste huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 909, 6°;
3° het document bedoeld in artikel 909, 7°, daterend van minder dan drie maanden voor de datum van de aanvraag;
4° het document bedoeld in artikel 909, 8°, daterend van minder dan een jaar voor de datum van de aanvraag;
5° het pedagogisch project bedoeld in artikel 914, bijgewerkt;
6° de adviezen bedoeld in artikel 909, 9° en 10°.
§ 2. Het "AWIPH" erkent het centrum op basis van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 908 tot 917 binnen de termijn van zes maanden bepaald bij artikel 472 en voor een duur van maximum drie jaar, overeenkomstig artikel 473.
De bepalingen bedoeld in de artikelen 918 tot 921 worden door het "AWIPH" toegepast uiterlijk op de vervaldatum van de erkenningsperiode bedoeld in het eerste lid.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.924. [1 Door het centrum te erkennen verleent het "AWIPH" hem een aantal uren binnen de perken van het aantal uren dat in bijlage 91 vastligt.
Het "AWIPH" verdeelt het aantal uren naar gelang van de fasen bedoeld in artikel 907, § 2, en de finaliteiten van de kwalificerende opleidingsfase, op basis van de voorstellen vervat in het pedagogisch project.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
B. [1 Erkenning voor onbepaalde duur]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.925. [1 Na afloop van de periode van eerste erkenning bedoeld onder punt A van deze onderafdeling, wordt de erkenning overeenkomstig artikel 473 voor een onbepaalde duur verleend, behoudens andersluidende beslissing van het "AWIPH".]1
----------
(1)
Art.926. [1 Om hun erkenning voor onbepaalde duur te behouden, voldoen de centra aan de erkenningsvoorwaarden die in de artikelen 908 en 910 tot 921 vastliggen en bezorgen ze het "AWIPH" uiterlijk negen maanden voor de vervaldatum van elke periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de lopende erkenning, de volgende documenten :
1° de wijzigingen die eventueel zijn aangebracht in de statuten van het centrum alsook de lijst van de leden van de algemene vergadering en van de raad van bestuur;
2° het laatste huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 909, 5°;
3° het document bedoeld in artikel 909, 6°, daterend van minder dan drie maanden voor de datum van de aanvraag;
4° het document bedoeld in artikel 909, 7°, daterend van minder dan een jaar voor de datum bedoeld in het eerste lid;
5° het pedagogisch project bedoeld in artikel 914, bijgewerkt;
6° de adviezen bedoeld in artikel 909, 8° en 9°.]1
----------
(1)
C. [1 Erkenningswijziging]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.927. [1 Als erkenningswijziging wordt beschouwd :
1° de wijziging van de uurverdeling onder de fasen bedoeld in artikel 907, § 2, 1° tot 3°;
2° de wijziging van de uurverdeling onder de verschillende bestaande finaliteiten van de kwalificerende opleidingsfase.
De wijzigingen bedoeld onder 1° en 2° kunnen hetzij elk moment door het centrum voorgesteld worden, hetzij resulteren uit het heroriënteringsplan bedoeld in artikel 921.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.928. [1 De beslissing van het "AWIPH" tot erkenningswijziging stelt de vervaldatum van de in artikel 926 bedoelde evaluatie niet uit.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
D. [1 Bepalingen gemeen aan onderafdeling 2]1
----------
(1)
Art.929. [1 Het totaalaantal erkende uren toegekend aan de centra mag niet hoger zijn 823.358 uren en wordt onder elk van de erkende centra verdeeld op grond van de quota's die in bijlage 91 vastliggen.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.930.[1 Na afloop van de zesjarige periodes bedoeld in artikel 926, § 2, kan het "AWIPH" het aantal uren dat eventueel beschikbaar is onder de centra opnieuw toewijzen.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Afdeling 4. - [1 Toelating van de begunstigden tot het socioprofessioneel inschakelingsproces]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Voorwaarden]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.931.[1 § 1. Behalve de ontvankelijkheidsvoorwaarden bedoeld in artikel 275 van het decreetgevend wetboek, ziet het "AWIPH" toe op de naleving van de volgende toelaatbaarheidsvoorwaarden :
1° het handicappercentage bedoeld in artikel 408;
2° de begunstigde valt niet meer onder de leerplicht;
3° de begunstigde is als werkzoekende ingeschreven bij de "FOREm".
§ 2. Worden gelijkgesteld met de handicapvoorwaarde bedoeld in paragraaf 1 de erkenningen van een handicap die de begunstigde op de datum van indiening van zijn aanvraag kan bevestigen aan de hand van één van de volgende documenten :
1° [2 het bewijs dat reeds een gunstige beslissing van het Agentschap werd bekomen]2, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, de VDAB, de Brusselse Franstalige Dienst voor Gehandicapte Personen, Bruxelles-formation of de "Dienststelle der Deutschprachigen Gemeinschaft für Personen mit Behinderung", tot bevestiging van een handicap;
2° een attest waaruit blijkt dat de persoon zijn schoolcursus hoogstens in het gespecialiseerde secundair onderwijs heeft beëindigd;
3° een geldende beslissing afgeleverd door de Federale overheidsdienst Sociale Zekerheid tot bevestiging van de handicap waardoor de persoon een inkomensvervangende uitkering of een inschakelingsuitkering kan verkrijgen;
4° een geldende beslissing afgeleverd door de Federale overheidsdienst Sociale Zekerheid tot bevestiging van de handicap waardoor de persoon verhoogde kinderbijslag kan verkrijgen;
5° een rechterlijke beslissing of een geldende beslissing afgeleverd door de verzekeringsmaatschappij, het Fonds voor de beroepsziekten of het Fonds voor arbeidsongevallen tot bevestiging van minstens twintig percent blijvende arbeidsongeschiktheid;
6° een geldende beslissing van het RIZIV tot toekenning van invaliditeitsuitkeringen;
7° een geldende beslissing van de "ONEm", de "FOREm", het "Arbeitsamt" van de Duitstalige Gemeenschap of van Actiris waarbij een verminderde arbeidsgeschiktheid erkend wordt.
§ 3. Het "AWIPH" spreekt zich niet uit over de opportuniteit van de aanvraag.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2023-08-24/06, art. 10, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.932. [1 § 1. Als de in artikel 931 bedoelde voorwaarden vervuld zijn, levert het "AWIPH" aan de begunstigde, binnen de termijn bepaald bij artikel 280 van het decreetgevend wetboek, een beslissing af tot toelaatbaarheid voor een fase tot bepaling of tot bekrachtiging van een socioprofessioneel inschakelingsproces, al naar gelang van het geval.
De toelaatbaarheidsbeslissing heeft een geldigheidsduur van zes jaar.
Als de begunstigde een titularis in arbeidsongeschiktheid of invaliditeit is, heeft de toelaatbaarheidsbeslissing van het "AWIPH" slechts gevolg met het voorafgaand akkoord van de Hoge commissie van de Geneeskundige raad voor invaliditeit van de Dienst uitkeringen van het RIZIV m.b.t. zijn bijscholingsprogramma.
§ 2. Het "AWIPH" levert zijn toelaatbaarheidsbeslissing af binnen hoogtens dertig dagen als de begunstigde het in artikel 931, § 2, bedoeld attest van handicaperkenning overlegt.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Fase tot bepaling van het socioprofessioneel inschakelingsproject]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.933. [1 Als de aanvraag betrekking heeft op een onbepaald opleidingsproject, levert het "AWIPH" aan de persoon de in artikel 932 bedoelde beslissing af waarbij hij opgenomen kan worden in de fase waarin het project bepaald wordt.
De fase waarin het project bepaald wordt mag niet langer duren dan 1.824 uren of één jaar, behalve als de overeenkomst opgeschort wordt voor een ononderbroken duur van minstens drie maanden.
In het geval bedoeld in het tweede lid wordt de fase waarin het project bepaald wordt verlengd met de duur van de opschortingsperiode.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.934. [1 De stagiair sluit de in artikel 948 bedoelde overeenkomst met het centrum uiterlijk de dag van zijn aankomst in het centrum.]1
----------
(1)
Art.935.[1 Tijdens de fase maakt het centrum een persoonlijke en professionele balans van de stagiair op.
De balans betreft minimum de basiskennis, de psychotechnische vaardigheden, de wellevendheid en de sociale bedrevenheden, de professionele interesses, de evaluatie van de vooruitgangscapaciteiten inzake kennis, bedrevenheid, leerbereidheid en wellevendheid.]1
----------
(1)
Art.936. [1 Tijdens de fase verzoekt het centrum de persoon erom zich tot een "Carrefour Emploi Formation" van zijn regio te begeven om er kennis te nemen van het dienstenaanbod van de operatoren op zijn grondgebied en in het domein waarop zijn opleidingsproject betrekking heeft.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.937. [1 Het centrum beslist op basis van de balans bedoeld in artikel 935 en van de informatie bedoeld in artikel 936 dat de stagiair deel van het doelpubliek uitmaakt om één van volgende redenen :
1° hij beschikt noch over de basisopleiding noch over de schoolantecedenten vereist door de algemene operatoren;
2° hij heeft behoefte aan een aanpassing van zijn leerritme of van zijn lesrooster;
3° hij heeft behoefte aan een specifieke psycho-sociale begeleiding;
4° hij heeft behoefte aan een methodologie of aan een pedagogie die met zijn handicap strookt;
5° de infrastructuren van de algemene operatoren zijn niet aan zijn handicap aangepast;
6° de uitrustingen van de algemene operatoren zijn niet aan zijn handicap aangepast.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.938. [1 Op basis van de balans bedoeld in artikel 935 besluit het centrum tot een prognose inzake professionele inschakeling van de stagiair binnen een termijn van maximum zes maanden, die ingaat op de datum waarop de stagiair in de fase opgenomen wordt.]1
----------
(1)
Art.939. [1 Als de prognose ongunstig is of als het centrum acht dat de operator niet geschikt is, onderzoekt het een andere richting met de stagiair en ondersteunt het hem in de stappen die hij onderneemt.
Het centrum legt de balans en de prognose binnen de in artikel 938 bedoelde termijn ter informatie aan het "AWIPH" over, alsook, desgevallend, een overzicht van de heroriëntering naar een andere operator.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.940. [1 § 1. Als de prognose gunstig is, legt het centrum de balans en de prognose ter informatie aan het "AWIPH" over binnen de termijn bedoeld in artikel 938.
§ 2. Het centrum legt een ontwerp van geïndividualisserd actieplan ter informatie aan het "AWIPH" over binnen een termijn van maximum drie maanden, te rekenen vanaf de termijn bedoeld in artikel 938.
Het actieplan kan voorzien in :
1° een overgang naar de kwalificerende opleidingsfase binnen het centrum of in een ander centrum erkend door het "AWIPH";
2° een heroriëntering naar een algemene operator inzake opleiding of socioprofessionele inschakeling;
3° de activering van één van de tewerkstellingsstelsels georganiseerd of erkend door het "AWIPH".
Het "AWIPH" spreekt zich uit over de stelsels bedoeld in het tweede lid, 3°, onder de voorwaarden, volgens de procedures en binnen de termijnen vastgelegd voor elk stelsel.
Het "AWIPH" spreekt zich niet uit over de toelaatbaarheidsvoorwaarde bedoeld in artikel 931, § 1, 1°.
De stelsels worden geactiveerd binnen een termijn van maximum drie maanden, te rekenen vanaf de termijn bedoeld in het eerste lid.
Als het overwogen stelsel bestaat in een bijscholingsovereenkomst, garandeert het centrum zijn ondersteuning bij de opmaak van het programma en bij de opleiding gegeven door het bedrijf of de overheidsinstelling die de overeenkomst mede-ondertekend heeft, desnoods in samenwerking met het "AWIPH";
De ondersteuning wordt gewaarborgd door een opleider of door een lid van het psycho-sociaal en inschakelingspersoneel, behalve voor de technische ondersteuning, die door een opleider verleend wordt in de betrokken finaliteit.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Onderafdeling 3. - [1 Fase waarin het socioprofessioneel inschakelingsproject bekrachtigd wordt]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.941. [1 Als de aanvraag betrekking heeft op een bepaald opleidingsproject, levert het "AWIPH" aan de begunstigde de in artikel 932 bedoelde beslissing af waarbij hij opgenomen kan worden in de fase waarin het socioprofessioneel inschakelingsproject bekrachtigd wordt.
De fase waarin het project bekrachtigd wordt mag niet langer duren dan 152 uren.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.942. [1 De begunstigde sluit de in artikel 948 bedoelde overeenkomst met het centrum uiterlijk de dag van zijn aankomst in het centrum.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.943. [1 Gedurende de fase :
1° gaat het centrum over tot de bekwaamheidstest bedoeld in artikel 914, § 1, 2°;
2° verzoekt het centrum de persoon erom zich tot een "Carrefour Emploi Formation" van zijn regio te begeven om er kennis te nemen van het dienstenaanbod van de operatoren op zijn grondgebied en in het domein waarop zijn socioprofessioneel inschakelingsproject betrekking heeft;
3° beslist het centrum dat de persoon deel van het doelpubliek uitmaakt om één van de redenen bedoeld in artikel 937.
Als de stagiair niet slaagt voor de bekwaamheidstest, geeft het centrum het "AWIPH" kennis van het einde van de overeenkomst en legt het hem de conclusies van de test voor alsook, desgevallend, een overzicht van de heroriëntering naar een andere operator.
Desgevallend sluit het centrum met de stagiair een overeenkomst tot bepaling van een socioprofessioneel inschakelingsproject, na aftrek van het aantal uren verbruikt bij de uitvoering van de overeenkomst in de fase waarin het project bekrachtigd wordt.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Onderafdeling 4. - [1 Kwalificerende opleidingsfase]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.944. [1 Als de stagiair slaagt voor de bekwaamheidstest, sluit het centrum een overeenkomst inzake kwalificerende opleiding met de stagiair.
De kwalificerende opleidingsfase mag niet langer duren dan 5 472 uren.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Onderafdeling 5. - [1 Fase inzake opvolging na de opleiding]1
----------
(1)
Art.945. [1 De opvolging na de opleiding kan desnoods in samenwerking met andere dienstverleners gewaarborgd worden, met name elke plaatselijke instelling of gemeenschap die het zoeken naar werk en het behoud van een baan ondersteunt.
De opvolging na de opleiding wordt gewaarborgd tot de vervaldatum van een periode van maximum twee jaar, te rekenen vanaf het effectieve vertrek uit het centrum van de stagiair die beschikt over een gunstige prognose inzake socioprofessionele inschakeling, tenzij hij daar uitdrukkelijk van afziet, in geval van overmacht alsook in geval van tenlasteneming door een andere interveniënt.
Aan het einde van de opvolging maakt het centrum het overzicht van de acties door middel waarvan een baan gezocht, gevonden of behouden wordt ter informatie aan het "AWIPH" over.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Onderafdeling 6. - [1 Gemeenschappelijke bepalingen]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.946. [1 Het "AWIPH" verstrekt het centrum gedurende het hele socioprofessionele inschakelingsproject de eventuele informatie waarvoor het beschikt over de stagiair.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.947. [1 Vooraleer de stagiair tewerkgesteld wordt, onderwerpt het centrum hem aan een onderzoek van de dienst preventie en arbeidsbescherming om zich te kunnen uitspreken over eventuele medische contra-indicaties.]1
----------
(1)
Onderafdeling 7. - [1 Overeenkomst]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.948. [1 De overeenkomst wordt schriftelijk gesloten tussen het centrum en de stagiair.
De overeenkomst wordt erkend door het "AWIPH". Zo niet kan het centrum geen aanspraak maken op de subsidies bedoeld in de artikelen 977 tot 984.
De overeenkomst wordt opgemaakt in drie originele exemplaren, waarvan één overhandigd wordt aan elke partij en één aan het "AWIPH".]1
----------
(1)
Art.949. [1 De overeenkomst bevat :
1° de identiteit of de benaming alsook de woonplaats of de zetel van de partijen;
2° de aanvangsdatum en de duur van de overeenkomst;
3° de verplichtingen van de partijen;
4° de beroepsmogelijkheden van de stagiair in geval van geschil inzake de uitvoering of de interpretatie van de overeenkomst;
5° de melding van de ondersteuning van het Europees Sociaal Fonds;
6° in bijlage, het actieplan en de bijwerkingen ervan.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.950. [1 Het centrum verbindt zich ertoe :
1° de stagiair te begeleiden in zijn socioprofessioneel inschakelingsproces;
2° de nodige uitrusting ter beschikking van de stagiair te stellen, met name het materieel, het gereedschap, de werkkledij en de in goede staat van werking verkerende en regelmatig onderhouden veiligheids- en beschermingsaccessoires;
3° toe te zien op de vlotte uitvoering van de overeenkomst, de evolutie van het traject van de stagiair waar te nemen en met hem te evalueren en, desgevallend, met het opleidend bedrijf op de tijdstippen vermeld in het actieplan;
4° toe te zien op de gezondheid en de veiligheid van de stagiair;
5° de stagiair niet te belasten met taken zonder verband met het socioprofessioneel inschakelingsproces of die gevaar inhouden voor zijn gezondheid en veiligheid of die verboden zijn krachtens de arbeidswetgeving;
6° de stagiair in te lichten in de onmiddellijke aangifte van de DIMONA-baan;
7° de in artikel 977 bedoelde geldelijke voordelen te berekenen en aan de stagiair te betalen;
8° een attest af te leveren aan de stagiair aan het einde van zijn overeenkomst waarin de duur en de aard ervan worden vermeld;
9° voor een opvolging na de opleiding te zorgen binnen de perken bedoeld in artikel 945.]1
----------
(1)
Art.951.[1 § 1. Het centrum dekt de stagiair tegen arbeidsongevallen en ongevallen op weg naar het werk en sluit daartoe een verzekeringspolis die de stagiair recht geeft op dezelfde voordelen als die waarin de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 voorziet [2 ...]2.
§ 2. Het centrum verzekert de stagiair ook inzake wettelijke aansprakelijkheid, zowel voor schade aan werktuigen en gereedschap als voor materiële of lichamelijke ongevallen waardoor derden tijdens het socioprofessioneel inschakelingsproces getroffen worden [2 ...]2.]1
[2 § 3. Het Agentschap dekt de stagiair in een vormingsbedrijf tegen arbeidsongevallen en ongevallen op weg naar het werk en sluit daartoe een verzekeringspolis, overeenkomstig de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
§ 4. Het Agentschap verzekert de stagiair in een vormingsbedrijf inzake burgerlijke aansprakelijkheid, zowel voor schade aan werktuigen en gereedschap als voor materiële of lichamelijke ongevallen waardoor derden getroffen worden.]2
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2023-08-24/06, art. 11, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.952. [1 De stagiair verbindt zich ertoe :
1° zich nauwgezet toe te leggen op het verloop van zijn socioprofessioneel inschakelingsproces;
2° zich te houden aan het huishoudelijk reglement en, desgevallend, aan het beginsel van geheimhouding van de gegevens die hij heeft kunnen inkijken;
3° de welvoeglijkheid en de goede zeden in acht te nemen tijdens de uitvoering van de overeenkomst;
4° de veiligheids- en hygiënevoorschriften na te leven;
5° te handelen overeenkomstig de instructies die hem door het centrum of het opleidingsbedrijf zijn gegeven met het oog op de uitvoering van zijn contract;
6° het gereedschap, de uitrusting, het materieel en de niet-gebruikte grondstoffen die hem door het centrum zijn toevertrouwd, in goede staat terug te geven;
7° mee te doen aan de evaluatie bedoeld in artikel 950, 3°.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.953. [1 De uitvoering van de overeenkomst wordt geschorst indien één van de partijen tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om aan de overeenkomst uitvoering te verlenen, meer bepaald in geval van arbeidsongeschiktheid, wegens ziekte of ongeval, moederschapverlof, wederoproeping onder de wapens, wegens een tijdelijke tewerkstelling of wegens het volgen van een aanvullende opleiding bij een andere opleidingsmedewerker.
Het centrum geeft het "AWIPH" binnen hoogstens tien dagen kennis van de opschorting en de hervatting van de uitvoering van de overeenkomst.]1
----------
(1)
Art.954. [1 § 1. Onverminderd de algemene wijzen waarop verplichtingen vervallen, wordt de overeenkomst vóór afloop van de voorziene termijn beëindigd voor zover het "AWIPH" wordt ingelicht :
1° als beide partijen het wensen;
1° via de kennisgeving aan de stagiair dat hij niet geslaagd is voor de bekwaamheidstest bedoeld in artikel 943;
3° als er een gewichtige reden tot verbreking bestaat, zoals bedoeld in de artikelen 955 en 956;
4° als de uitvoering van de overeenkomst meer dan drie ononderbroken maanden wordt opgeschort en één van de partijen niet meer wenst dat ze wordt voortgezet;
5° omdat het centrum het aldus wil, indien verschillende evaluaties zoals bedoeld in artikel 950, 3°, negatief blijken; in dat geval kan het centrum de overeenkomst verbreken middels een vooropzeg van zeven kalenderdagen die bij aangetekend schrijven wordt meegedeeld en ingaat op de maandag volgend op de week waarin hij gegeven werd;
6° omdat de stagiair het aldus wil, indien hij een beroepsactiviteit in de privé-sector, bij de overheid of als zelfstandige aanvangt;
7° wegens de ontbinding van het centrum;
8° wegens overmacht, indien daardoor de uitvoering van de overeenkomst definitief onmogelijk is geworden.
§ 2. Elke ongegronde verbreking kan ertoe leiden dat het "AWIPH" de in dit hoofdstuk bedoelde diensten niet meer verleent aan de partij die verantwoordelijk is voor de verbreking.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.955. [1 De hierna vermelde omstandigheden vormen een aan de stagiair toe te schrijven ernstige reden voor de ontbinding van rechtswege van de overeenkomst die betekend wordt door elk verzendmiddel dat vaste datum verleent :
1° indien hij zich schuldig maakt aan een daad van onrechtschapenheid, aan ernstige feitelijkheden of ernstige beledigingen aan het adres van het personeel van het centrum, het opleidend bedrijf of de andere stagiairs;
2° hij hen opzettelijk materiële of immateriële schade berokkent bij de uitvoering van de overeenkomst;
3° indien hij zich niet houdt aan het beginsel inzake geheimhouding van de gegevens die hij eventueel heeft ingekeken;
4° hij doorgaans verzuimt zijn verplichtingen na te komen i.v.m. de goede orde, de veiligheid en de tucht binnen het centrum of opleidend bedrijf of de uitvoering van de overeenkomst;
5° als onrechtvaardigde afwezigheden zich herhalen en veertien gecumuleerde dagen overschrijden;
6° indien de stagiair valse documenten heeft voorgelegd met het oog op het afsluiten van de overeenkomst.
In het geval bedoeld in het eerste lid, 5°, kan de verbreking van de overeenkomst slechts ingeroepen worden na een waarschuwing gericht door elk verzendmiddel dat vaste datum verleent.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.956. [1 De hierna vermelde omstandigheden vormen een aan het centrum toe te schrijven ernstige reden voor de ontbinding van rechtswege van de overeenkomst :
1° indien het zich schuldig maakt aan een daad van onrechtschapenheid, aan ernstige feitelijkheden of beledigingen;
2° indien het dergelijke daden jegens de stagiair duldt vanwege elke persoon die tussenkomt in het socioprofessioneel inschakelingsproces;
3° zijn moraliteit in gevaar wordt gebracht in de loop van de overeenkomst;
4° zijn gezondheid en veiligheid in de loop van de overeenkomst blootgesteld worden aan gevaren die hij niet kon voorspellen bij het sluiten ervan;
5° in het algemeen, indien het centrum blijk geeft van ernstige tekortkomingen in zijn verplichtingen m.b.t. de uitvoering van de overeenkomst.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Afdeling 5. - [1 Subsidiëring]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Onderafdeling 1. - [1 Voorwaarden]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.957.[1 § 1. Om aanspraak te kunnen maken op de subsidies bedoeld in onderafdeling 2 vervullen de centra de volgende voorwaarden :
1° voldoen aan de erkenningsvoorwaarden die in dit Wetboek vastliggen;
2° de gegevens voor de berekening van de in artikel 977 bedoelde tegemoetkomingen aan het "AWIPH" overleggen uiterlijk aan het einde van de maand na bedoeld kwartaal;
2° [2 ...]2
4° in geval van financiële tegemoetkoming van de Europese Unie, zich houden aan de Europese regels inzake subsidiabiliteit van de uitgaven, bekendmaking, bewaring en archiveren van de documenten;
5° de volgende stukken aan het "AWIPH" overleggen :
a) het dossier inzake financieel saldo dat bestemd is voor het Europees sociaal fonds, aangevuld overeenkomstig de richtlijnen van het "AWIPH", uiterlijk 31 maart van het jaar na elk werkingsjaar;
b) de individuele jaarrekeningen betreffende de personeelsleden en de stagiairs, uiterlijk 31 maart van het jaar na het werkingsjaar;
c) de aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gerichte driemaandelijkse aangiften en de eventuele rechtzettingen betreffende de personeelsleden, uiterlijk 31 maart van het jaar na het werkingsjaar.
§ 2. Het "AWIPH" kan de storting van de subsidies opschorten vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin is vastgesteld dat de in paragraaf 1 bedoelde verplichtingen niet werden nagekomen.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2018-07-19/35, art. 2, 058; Inwerkingtreding : 01-10-2017>
Onderafdeling 2. - [1 Subsidies]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.958. [1 § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten verleent het "AWIPH" jaarlijks aan elk centrum een werkingssubsidie die hoogstens overeenstemt met het urenquota dat hem krachtens zijn erkenning wordt toegekend, vermenigvuldigd met een percentage van 13,31 euro per erkend uur.
§ 2. Het uurpercentage wordt gekoppeld aan de schommelingen van de prijzenindex en aan het spilindexcijfer 1,2201 van januari 2013, waarvan de coëfficiënt gelijk is aan 1,6084. Het bedrag wordt naar rato van de betrokken maanden automatisch aangepast de tweede maand na de overschrijding van de spilindex die als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.959. [1 Een bedrag dat overeenstemt met minstens 70 % van de jaarlijkse werkingssubsidie wordt toegerekend aan de lasten van het personeel dat middels een arbeidsovereenkomst door het centrum wordt tewerkgesteld en aan het ereloon dat gestort wordt aan de externe dienstverleners waarop het centrum een beroep doet voor de uitvoering van administratieve, boekhoudkundige en onderhoudstaken.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.960. [1 Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de jaarlijkse werkingssubsidie van elk centrum aangepast worden ter financiering van de verhogingen te wijten aan de evolutie van de geldelijke anciënniteit van hun omkaderingspersoneel als na afloop van de audit bedoeld in artikel 988 blijkt dat de jaarlijkse werkingssubsidie betreffende het boekjaar waarop de controle slaat, niet volstond voor de dekking van de netto werkingsuitgaven, excl. uitzonderlijke lasten en opbrengsten.
De jaarlijkse werkingssubsidie wordt aangepast na vermenigvuldiging met, enerzijds, het uitgavenpercentage dat het centrum tijdens bedoeld boekjaar bestemd heeft voor de financiering van de loonmassa, zonder evenwel negentig percent van de jaarlijkse werkingssubsidie te mogen overschrijden, en met, anderzijds, het percentage van de evolutie van de bruto loonschalen, excl. indexering van de bezoldigde personeelsleden tussen 1 januari en 31 december van bedoeld boekjaar.
De loonmassa bedoeld in het tweede lid bestaat uit de bruto bezoldigingen, de sociale lasten, de eindejaarpremies en het vakantiegeld, na aftrek van de tewerkstellingssteun die het centrum geniet.]1
----------
(1)
Art.961. [1 De lasten gefinancierd via de jaarlijkse werkingssubsidie worden door het "AWIPH" toegelaten op basis van de beginselen inzake subsidieerbaarheid van de lasten die in bijlage 92 vastliggen.
De lasten voor het personeel dat door het centrum wordt tewerkgesteld krachtens een arbeidsovereenkomst, zijn subsidieerbaar op basis van de functies, profielen, kwalificaties en weddeschalen die in bijlage 90 vastliggen en krachtens de artikelen 911, § 2, 1385/4 en 1385/5.]1
----------
(1)
Art.962.[1 De centra mogen de eventuele inkomsten uit hun productie-activiteiten voor hun [2 ...]2 doel aanwenden, mits naleving van de beginselen van subsidieerbaarheid van de lasten die in bijlage 92 vastliggen.
De opbrengsten uit de opleidingsactiviteit van de centra, waaronder de exploitatiesubsidies verleend door overheden, worden afgetrokken van de lasten die krachtens bijlage 92 als subsidieerbaar verklaard worden door het "AWIPH" als de opbrengsten dezelfde lasten dekken als degene die krachtens dit Wetboek in aanmerking genomen worden.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2023-07-20/35, art. 12, 101; Inwerkingtreding : 09-11-2023>
Art.963. [1 § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten verleent het "AWIPH" een specifieke subsidie aan de centra krachtens de kaderovereenkomst van 16 mei 2000 voor de Waalse non-profit sector om de financiering van de uit bedoelde overeenkomst resulterende weddeschaalharmonisering te waarborgen.
§ 2. Het "AWIPH" verdeelt de subsidie onder de centra volgens onderstaande tabel :
Centrum | Subsidie (in euro) |
Maison de Géronsart | 9.767,23 |
CRT | 0,00 |
CERAT | 12.937,16 |
CFRP | 17.292,97 |
Mosan | 17.958,27 |
Plope | 16.443,10 |
Famenne-Ardenne | 2.335,33 |
Le Tilleul | 6.105,72 |
Aurélie | 8.548,16 |
Polybat | 20.744,09 |
Camec | 8.782,74 |
Espace Formation Emploi | 9.333,39 |
Le Réseau | 6.149,82 |
| 136.397, 98 |
De bedragen worden gekoppeld aan de schommelingen van de prijzenindex en aan het spilindexcijfer 0,9432 van juli 2000, waarvan de coëfficiënt gelijk is aan 1,2434. De bedragen worden naar rato van de betrokken maanden automatisch aangepast de tweede maand na de overschrijding van de spilindex die als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.
§ 3. Het bedrag van de specifieke subsidie blijft ongewijzigd van jaar tot jaar, onder voorbehoud van een eventuele herverdeling van de subsidie bij een nieuwe erkenning of een wijziging van erkenning.]1
----------
(1)
Art.964. [1 § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten verleent het "AWIPH", krachtens de op 28 februari 2007 gesloten kaderovereenkomst 2007-2009 voor de Waalse non-profit sector, aan de centra die onder bedoelde sector ressorteren naar rato van hun aantal erkende uren een specifieke subsidie ter financiering van een bijkomende compenserende indienstneming of van één of meer bijkomende uurroosters, in verband met de toekenning van bijkomende verlofdagen aan hun personeel.
§ 2. Het jaarlijkse bedrag van de subsidie bedoeld in paragraaf 1 is gelijk aan 80.114, 05 euro en is samengesteld als volgt :
1° een bedrag van 42.568, 68 euro, gekoppeld aan de schommelingen van de prijzenindex en aan de spilindex 1,0834 van december 2007, waarvan de coëfficiënt gelijk is aan 1,4002;
2° een bedrag van 37.545, 37 euro, gekoppeld aan de schommelingen van de prijzenindex en aan de spilindex 1,1272 van augustus 2008, waarvan de coëfficiënt gelijk is aan 1,4860.
De bedragen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, worden naar rato van de betrokken maanden automatisch aangepast in de loop van de tweede maand na de overschrijding van de spilindex die als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.
§ 3. Als het geheel van het in bijlage 91 bedoelde uurvolume niet toegekend wordt, wordt het gedeelte van het in paragraaf 2 bedoelde globale jaarlijkse bedrag betreffende de beschikbare uren voorbehouden aan de centra waaraan de erkend uren toegekend worden.
§ 4. De centra kunnen de verleende subsidies globaliseren zodat ze kunnen beschikken over voldoende werktijd met het oog op de werving van personeel dat bij één van die centra aangesteld wordt of dat instaat voor een functie gemeen aan het geheel van de centra die met de globalisering ingestemd hebben.
In het geval bedoeld in het eerste lid sluiten de betrokken centra een overeenkomst waarbij de subsidie overgedragen wordt. De overeenkomst wordt door het begunstigde centrum voor voorafgaande goedkeuring aan het "AWIPH" overgelegd en gevoegd bij het dossier waarin het gebruik van de subsidie gewettigd wordt.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.965. [1 § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten verleent het "AWIPH", krachtens de op 28 februari 2007 gesloten driedelige kaderovereenkomst 2007-2009 voor de Waalse non-profit sector, een jaarlijkse specifieke subsidie ter financiering van de vakbondspremies van de werknemers van de beroepsopleidingscentra die voor gesubsidieerde banen in aanmerking komen, met inbegrip van de banen APE, PTP et Maribel.
Voor de werknemers die al een vakbondspremie ontvangen, wordt de subsidie beperkt tot het verschil tussen de voorbestaande premie en de premie verleend aan de werknemers van het openbaar ambt, verhoogd met twee euro beheerskosten.
§ 2. De jaarlijkse subsidie bedraagt 2.883,12 euro.
§ 3. De subsidie wordt gestort aan de VZW " Fonds intersyndical des secteurs de la Région wallonne ".
§ 4. Alvorens de subsidie te storten gaat het "AWIPH", op basis van een vorderingsaangifte die vergezeld gaat van het afschrift van de bankoverschrijvingen, na of de premies door het Fonds zijn betaald.
De vorderingsaangifte en de desbetreffende bijlagen worden jaarlijks voor 1 september aan het "AWIPH" gericht, op straffe van onontvankelijkheid.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.966. [1 § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten verleent het "AWIPH" aan de centra een bijkomende subsidie voor de opleiding van hun werknemers krachtens de op 28 februari 2011 gesloten driedelige kaderovereenkomst 2007-2009 voor de Waalse non-profit sector.
De subsidie wordt bestemd voor :
1° de kwalificerende, classificerende en certificerende opleiding;
2° de voortgezette opleiding ten aanzien van de uitgeoefende functie.
§ 2. De subsidie bedraagt 6.201 euro.
Het bedrag wordt gekoppeld aan de schommelingen van de prijzenindex en aan het spilindexcijfer 114,97 van april 2011, waarvan de coëfficiënt gelijk is aan 1,5157. Het bedrag wordt naar rato van de betrokken maanden automatisch aangepast in de loop van de tweede maand na de overschrijding van de spilindex die als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.
Het aan elk centrum te storten bedrag wordt bepaald naar gelang van het aantal erkende uren.
§ 4. De opleiding bedoeld in paragraaf 1 maakt deel uit van het opleidingsplan bedoeld in artikel 915.
De centra zorgen voor de vervanging van de werknemer in opleiding.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.967. [1 Binnen de perken van de beschikbare kredieten verleent het "AWIPH" aan de centra, krachtens de op 24 februari 2011 gesloten driedelige kaderovereenkomst 2010-2011 voor de Waalse non-profit sector, een bijkomende subsidie zodat ze een eindejaarspremietoeslag aan hun werknemers kunnen verlenen, inclusief werknemersbijdragen.
De subsidie bedraagt 23.992 euro.
Het bedrag wordt gekoppeld aan de schommelingen van de prijzenindex en aan het spilindexcijfer 114,97 van april 2011, waarvan de coëfficiënt gelijk is aan 1,5157. Het bedrag wordt naar rato van de betrokken maanden automatisch aangepast in de loop van de tweede maand na de overschrijding van de spilindex die als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.
Het aan elk centrum te storten bedrag wordt bepaald naar gelang van het aantal voltijds equivalent werknemers van elk centrum, vastgelegd op 31 december van het vorige boekjaar.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.968. [1 Binnen de perken van de beschikbare kredieten verleent het "AWIPH" jaarlijks aan elk centrum een infrastructuursubsidie die gelijk is aan hoogstens het urenquota dat hem krachtens zijn erkenning wordt toegekend, vermenigvuldigd met een bedrag van 0,26 euro per erkend uur.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.969. [1 § 1. De volgende investeringen kunnen het voorwerp uitmaken van een infrastructuursubsidie:
1° de aankoop van grond;
2° de aankoop van een gebouw, met inbegrip van de nodige grond voor de werking van het centrum;
3° de bouw van een gebouw;
4° de inrichting van een gebouw;
5° de aankoop van uitrustingen zoals machines, meubilair en materiaal, waarvan de koopprijs hoger is dan vijfhonderd euro, excl. btw;
6° de aankoop van een voertuig dat noodzakelijk is voor de werking van het centrum, met uitzondering van de functievoertuigen;
7° wat het kapitaal betreft, de terugbetaling van een lening aangegaan door het centrum in het kader van één van de investeringen bedoeld onder 1° tot 6°, voor zover de koopprijs ervan hoger is dan vijftigduizend euro, excl. btw.
§ 2. De aankoop van uitrustingen kan het voorwerp uitmaken van bestellingen per partij.
Onder partijen wordt verstaan :
1° het geheel van de uitrustingsgoederen die voor hetzelfde gebruik bestemd zijn en het voorwerp hebben uitgemaakt van een eenmalige en globale bestelling;
2° het geheel van de uitrustingsgoederen die nodig zijn voor de vlotte werking van één van hen;
3° een globale bestelling van roerende goederen die één enkel functioneel geheel vormen.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.970. [1 De subsidie kan verleend worden voor :
1° het bedrag van de investering in de bouw van een gebouw, de inrichting van een gebouw, de aankoop van een uitrusting en de aankoop van een voertuig, verhoogd met de belasting op de toegevoegde waarde voor de centra die er niet aan onderworpen zijn;
2° het bedrag van de investering voor de aankoop van grond en de aankoop van een gebouw, verhoogd met de belasting op de toegevoegde waarde, de kosten van de notariële akte en de registratierechten, waarbij het aankoopbedrag niet hoger mag zijn dan de waarde geraamd door het Comité voor de aankoop van gebouwen of door de bevoegde ontvanger van de registratie;
3° de kosten van het ereloon van de architect.
Als het aankoopbedrag hoger is dan de geraamde waarde, stemt het investeringsbedrag overeen met genoemde waarde, verhoogd met de aktekosten die verminderd worden naar rato van de verhouding tussen het aankoopbedrag en de geraamde waarde.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.971. [1 De subsidie wordt onder de volgende voorwaarden :
1° het centrum verzekert het geheel van de onroerende goederen en van de uitrusting tegen brand, daarmee samenhangende risico's en diefstal, alsook de machines tegen braakrisico en diefstal;
2° de investeringen hebben een rechtstreeks en exclusief verband met de opleiding waarvoor het centrum erkend is en gesubsidieerd wordt krachtens dit hoofdstuk.
De investeringen bedoeld in het eerste lid, 2°, mogen geen weelde- of prestigekarakter hebben.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.972. [1 De subsidie stemt overeen met tachtig percent van het investeringsbedrag, berekend volgens de bepalingen van artikel 970.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.973. [1 In de loop van het eerste kwartaal van elk boekjaar stort het "AWIPH" het maximaal jaarlijks bedrag op een door het centrum geopende financiële rekening die uitsluitend bestemd is voor verrichtingen i.v.m. de krachtens dit hoofdstuk gesubsidieerde investeringen.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.974. [1 Het centrum dat het voor één boekjaar gestorte maximaal jaarlijks bedrag niet helemaal gebruikt, kan het saldo ervan naar de volgende boekjaren overdragen, ondanks de subsidie waarop het voor de volgende boekjaren aanspraak kan maken.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.975. [1 § 1. Na afloop van elke periode van vijf jaar gaat het "AWIPH" over tot de eventuele invordering van het saldo van de rekening bedoeld in artikel 973.
In afwijking van het eerste lid wordt de vervaldatum van de eerste periode vastgelegd op 31 december 2017.
§ 2. Het bedrag van de subsidie betreffende een investering die om een reden waarmee het centrum niets te maken heeft niet verricht werd aan het einde van de periode bedoeld in paragraaf 1 wordt evenwel niet ingevorderd. Het centrum levert het bewijs daarvan voor het einde van het vijfde jaar.
Als de investering nog steeds niet verricht is in de loop van het volgende jaar, wordt het bedrag ingevorderd aan het einde van dat jaar.
§ 3. De jaarlijkse interesten voortgebracht door de rekening bedoeld in artikel 973 worden afgetrokken van de lasten die krachtens bijlage 92 subsidieerbaar verklaard worden door het "AWIPH".]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.976. [1 § 1. Als het centrum de bestemming van de gesubsidieerde goederen verandert of wijzigt zonder voorafgaande toestemming van het "AWIPH", betaalt het het totaalbedrag van de ontvangen subsidie terug.
§ 2. Als de bestemming van een gesubsidieerd goed veranderd of gewijzigd mag worden, betaalt het centrum het niet-afgeloste gedeelte van de subsidie aan het "AWIPH" terug of, in geval van verkoop, tachtig van de verkoopprijs met, maximum, het bedrag van de ontvangen subsidie en, minimum, het niet-afgeloste gedeelte ervan.
§ 3. Het centrum gaat niet over tot de terugbetaling bedoeld in paragraaf 2 als het overeenstemmende bedrag opnieuw bestemd wordt voor de financiering van een vervangingsinvestering of een investering in het kader van een herschikking, omschakeling of herstructurering van het centrum. De investering valt onder de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk.
§ 4. Het bedrag bedoeld in paragraaf 3 wordt opnieuw bestemd binnen een termijn van één jaar, die ingaat op de datum van verandering of wijziging van bestemming bedoeld in paragraaf 2.
De termijn kan verlengd worden op gemotiveerd verzoek van het centrum.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.977.[1 Binnen de perken van de beschikbare kredieten betaalt het centrum de stagiair gedurende zijn socioprofessioneel inschakelingsproces :
1° de uurvergoedingen bedoeld in artikel 978;
2° de reis- en verblijfkosten bedoeld in artikel 982;
3° de kosten voor schooloppas en opvangmilieu bedoeld in artikel 983.]1
[2 De personen die ondersteuning in de jobfunctie als bedoeld in artikel 1146/10, 1°, genieten, hebben geen recht op de tegemoetkomingen bedoeld in het eerste lid.]2
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2023-08-24/06, art. 12, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.978. [1 § 1. De uurvergoedingen bedragen :
1° 2,07 euro als de stagiair in aanmerking komt voor één van de wettelijke of reglementaire tegemoetkomingen bedoeld in artikel 979;
2° 4,86 euro als de stagiair niet in aanmerking komt voor één van de wettelijke of reglementaire tegemoetkomingen bedoeld in artikel 979.
De bedragen worden gekoppeld aan de schommelingen van de prijzenindex en aan het spilindexcijfer 1,2201 van januari 2013, waarvan de coëfficiënt gelijk is aan 1,6084. De bedragen worden naar rato van de betrokken maanden automatisch aangepast de tweede maand na de overschrijding van de spilindex die als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.979. [1 § 1er. De wettelijke en reglementaire tegemoetkomingen bedoeld in artikel 978 zijn :
1° de pensioenen, alsmede alle plaatsvervangende voordelen dan wel de voordelen die als aanvulling worden toegekend :
a) hetzij bij of krachtens een Belgische of een buitenlandse wet;
b) hetzij door een overheid of een instelling van openbaar nut.
2° de vergoedingen, toelagen en lijfrenten die toegekend worden aan slachtoffers van arbeidsongevallen of beroepsziekten, krachtens de wetgeving betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen of krachtens de wetgeving betreffende de schadevergoeding voor beroepsziekten en de voorkoming ervan;
3° de vergoedingen die toegekend worden aan een gehandicapte persoon die het slachtoffer is van een ongeval, krachtens de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, of krachtens elke andere gelijksoortige buitenlandse wetgeving;
4° de uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering;
5° de werkloosheidsuitkeringen die toegekend worden krachtens de reglementering betreffende de tewerkstelling en de werkloosheid;
6° de inkomensvervangende toelagen die toegekend worden in toepassing van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, of de gewone en bijzondere tegemoetkomingen die toegekend worden in toepassing van het koninklijk besluit van 17 november 1969 houdende algemeen reglement betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen;
7° de belastbare beroepsinkomsten.
Indien de bijdrage bedoeld in het eerste lid, 2°, uitbetaald wordt in de vorm van kapitaal of van terugkoopwaarde wordt artikel 30 van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten toegepast.
§ 2. Er wordt in geen enkel geval rekening gehouden met de wettelijke of reglementaire tegemoetkomingen verleend als kinderbijslag, als integratietoeslag overeenkomstig voornoemde wet van 27 februari 1987 of als schadevergoeding voor de hulp van een derde overeenkomstig het koninklijk besluit van 17 november 1969 houdende algemeen reglement betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de mindervaliden, of als forfaitaire uitkering voor de hulp van een derde persoon overeenkomstig het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.980. [1 Het centrum betaalt de vergoedingen bedoeld in artikel 978 op regelmatige tijdstippen en om hoogstens een maand.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.981.
<Opgeheven bij BWG 2018-07-19/35, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-10-2017>
Art.982. [1 De tegemoetkoming in de reis- en verblijfkosten van de stagiair wordt hem verleend overeenkomstig de artikelen 1161 tot 1171.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.983. [1 De tegemoetkoming in de schooloppaskosten van de stagiair en in zijn kosten betreffende het opvangmilieu erkend of vergund door de "Office de la Naissance et de l'Enfance" wordt hem verleend ten belope van de volgende maximumbedragen:
1° een bedrag van 2 euro voor schooloppaskosten per kind en per dag;
2° een bedrag van 4 euro voor opvangmilieukosten per kind en per dag.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.984. [1 Het centrum betaalt voor het geheel van de stagiairs :
1° de premie betreffende de wettelijke verzekering tegen arbeidsongevallen en ongevallen op weg naar het werk;
2° de kosten betreffende preventie en arbeidsbescherming.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.985. [1 Het "AWIPH" betaalt aan het begin van elk kwartaal 25 % van het jaarlijkse bedrag van de subsidies bedoeld in artikel 958.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.986.[1 § 1. Het "AWIPH" stort aan het begin van elk kwartaal 25 % van het jaarlijkse bedrag van de volgende subsidies en gaat tijdens het volgende kwartaal tot de regularisaties over op basis van de staten van de dienstverleningen van bedoeld kwartaal :
1° de vergoedingen bedoeld in artikel 978;
2° [2 ...]2
3° de reis- en verblijfkosten bedoeld in artikel 982.
§ 2. Het "AWIPH" betaalt de volgende kosten aan het centrum terug :
1° de kosten inzake schooloppas en en opvangmilieu bedoeld in artikel 983;
2° de kosten bedoeld in artikel 984.
§ 3. De kosten bedoeld in de paragrafen 1 en 2 worden door het "AWIPH" ten laste genomen op basis van bewijsstukken waarvan het de inhoud bepaalt.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2018-07-19/35, art. 4, 058; Inwerkingtreding : 01-10-2017>
Art.987. [1 Als het socioprofessioneel inschakelingsproces van de stagiair overeenstemt met een omscholingsprogramma waartoe besloten wordt door de Hoge commissie van de geneeskundige raad van de dienst vergoedingen van het RIZIV of dat uitgevoerd wordt in het kader van de samenwerkingsovereenkomst van 15 januari 2013 tussen het RIZIV, de verzekeringsinstellingen, het "AWIPH" en de "FOREm", kan de stagiair geen aanspraak maken op de voordelen bedoeld in de artikelen 978, 982 en 983.
Als de stagiair evenwel aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in zijn reiskosten door gebruik te maken van een privé voertuig, neemt het "AWIPH" het positieve verschil tussen zijn theoretische tegemoetkoming en die van het RIZIV voor zijn rekening.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.988. [1 Elk jaar voert het "AWIPH" een audit over de regelmatigheid van de rekeningen en de financiële prestatie van de centra, alsook een controle op het goede gebruik van de subsidies die hen krachtens dit Wetboek verleend werden.
Het "AWIPH" richt een uitvoerig rapport aan het centrum.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, wordt het gebruik van de infrastructuursubsidies gecontroleerd aan het einde van elke periode van vijf jaar, met uitzondering van de eerste periode, waarvan de vervaldatum op 31 december 2017 vastgelegd is.
§ 3. Het "AWIPH" vordert jaarlijks het eventueel niet opgebruikte gedeelte van de subsidies in, behalve wat betreft de infrastructuursubsidies, overeenkomstig artikel 975.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Afdeling 6. - [1 Controle en evaluatie]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.989.[1 Het "AWIPH" wordt belast met de volgende taken:
1° overgaan tot de evaluatie bedoeld in [2 artikel 474]2;
2° ervoor zorgen dat er een pedagogische cultuur eigen aan de gehandicapte persoon ontstaat die door alle centra gedeeld wordt;
3° de actie van de verschillende pedagogische coördinatoren van de centra coördineren.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2023-08-24/06, art. 13, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.990. [1 De Minister belast de administrateur-generaal van het "AWIPH" ermee haar om de zes jaar een evaluatie in verband met de toepassing van dit hoofdstuk over te leggen.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/55, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
HOOFDSTUK IV. - Bedrijven voor aangepast werk
Afdeling 1. - Begripsomschrijvingen
Art.991.[1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° productiewerknemer: elke gehandicapte persoon in de zin van artikel 261 van het decreetgevend deel van het Wetboek, van wie de tussenkomstbeslissing van het Agentschap, rekening houdend met de in de artikelen 991/1 en 991/2 geregelde voorafgaande en aanvullende toelatingsvoorwaarden, vaststelt dat zij geschikt is voor tewerkstelling in een bedrijf voor aangepast werk en die een productieactiviteit uitoefent binnen het bedrijf voor aangepast werk;
2° specifiek personeel: personeel dat belast is met het verschaffen van een minimumniveau van begeleiding aan productiewerknemers overeenkomstig de bepalingen van artikel 992, § 12 ;
3° beroepsaanpassingscontract : het beroepsaanpassingscontract bedoeld in afdeling 3 van hoofdstuk V van titel IX van boek V van het tweede deel van dit Wetboek of elke daarop volgende beschikking;
4° directeur : de natuurlijke persoon bezoldigd om die functie te vervullen en bevoegd om, krachtens een geschreven overdracht van bevoegdheden door de raad van bestuur of het besluitorgaan en onder zijn verantwoordelijkheid, het dagelijkse beheer van het bedrijf voor aangepast werk waar te nemen, hoe dan ook wat betreft :
a) het personeelsbeheer;
b) het financieel beheer;
c) de toepassing van de geldende regelgevingen;
d) de vertegenwoordiging van het bedrijf voor aangepast werk in zijn relaties met het Agentschap;
5° maatschappelijk werker : de natuurlijke persoon die houder is van een diploma van maatschappelijk assistent;
6° begeleidingsdienst: de begeleidingsdienst erkend door het Agentschap overeenkomstig artikel 283 van Deel II van het decreetgevend deel van het Wetboek;
7° Valoriseerbare uren: betaalde uren van de werknemer, betaald door het bedrijf voor aangepast werk, die overeenkomen met de werkelijk gewerkte uren vermeerderd met de uren van gewaarborgd loon, "feestdagen", "kort verzuim" en "jaarlijkse vakantie";
8° gemiddeld compensatiepercentage: het gemiddelde van de compensatiepercentages van de productiewerknemers in een bedrijf voor aangepast werk in het jaar N-1 ;
9° valide werknemer: die geen enkele erkenning geniet die verband houdt met een handicap;
10° begeleider : een arbeider die toezicht houdt op de productiearbeiders overeenkomstig de functie-indeling bepaald in artikel 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 2001 van het Paritair Subcomité 327.03 betreffende de indeling van de functies en de barema's voor sommige personeelsleden.
[2 11° Administratiekosten: telefoniekosten, informaticakosten, kosten voor dienstopdrachten, reiskosten alsook kosten voor kantoorbenodigdheden;
12° Socio-professionele coördinator: persoon die het socio-professioneel inschakelingsproject van de productiearbeider coördineert en ontwikkelt in samenwerking met interne en externe partners.]2
In afwijking van het eerste lid, 5°, wordt met een maatschappelijk werker als bedoeld in het eerste lid, 5°, gelijkgesteld degene die voor de inwerkingtreding van dit besluit de functie van maatschappelijk werker bekleedde in een bedrijf voor aangepast werk, indien die persoon in het bezit is van het diploma van maatschappelijk werker, van gegradueerd maatschappelijk verpleger/verpleegster, of van een einddiploma of -getuigschrift van het universitair of niet-universitair hoger onderwijs met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering met volledig leerplan of voor sociale promotie, met uitzondering van het diploma van bibliothecaris-documentalist.
De persoon die in het bezit is van het diploma van maatschappelijk werker, van ergotherapeut, of van een einddiploma of -getuigschrift van het universitair of niet-universitair hoger onderwijs met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering met volledig leerplan of voor sociale promotie, met uitzondering van het diploma van bibliothecaris-documentalist, wordt gelijkgesteld met de maatschappelijk werker bedoeld in het eerste lid, 5°, op voorwaarde dat het bedrijf voor aangepast werk reeds beschikt over ten minste één maatschappelijk werker die houder is van het diploma van maatschappelijk assistent en die voltijds werkt ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 3, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BWG 2021-12-09/20, art. 2, 093; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 2. [1 Toelaatbaarheids- en erkenningsvoorwaarden]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 Voorafgaande en bijkomende toelatingsvoorwaarden ]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 4, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
A [1 Voorafgaande toelatingsvoorwaarden. ]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 4, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 991/1.[1 Naast de toelatingsvoorwaarden bedoeld in artikel 275 van het decreetgevend deel van het Wetboek, en onverminderd artikel 408, komt een persoon pas in aanmerking voor tewerkstelling in een bedrijf voor aangepast werk als zij in het bezit is van een van de volgende documenten:
1° een geldende beslissing van het Agentschap, van het "Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap", van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, van de "Service bruxellois francophone des personnes handicapées", van "Bruxelles-Formation" of de "Dienststelle für selbstbestimmtes Leben der Deutschsprachigen Gemeinschaft", waaruit blijkt dat er sprake is van een handicap ;
2° een attest waaruit blijkt dat de persoon zijn schoolcursus hoogstens in het gespecialiseerde secundair onderwijs heeft beëindigd ;
3° een geldende beslissing afgeleverd door de Federale overheidsdienst Sociale Zekerheid tot bevestiging van de handicap waardoor de persoon een inkomensvervangende uitkering of een inschakelingsuitkering kan verkrijgen ;
4° een geldende beslissing afgeleverd door de Federale overheidsdienst Sociale Zekerheid tot bevestiging van de handicap waardoor de persoon verhoogde kinderbijslag kan verkrijgen ;
5° een rechterlijke beslissing of een geldende beslissing afgeleverd door de verzekeringsmaatschappij, het Federaal Agentschap voor beroepsrisico's, Fedris, tot bevestiging van minstens twintig percent blijvende arbeidsongeschiktheid ;
6° een geldende beslissing van het RIZIV tot toekenning van invaliditeitsuitkeringen ;
7° een geldende beslissing van de "ONEM", het "Arbeitsamt" van de Duitstalige Gemeenschap of van Actiris waarbij een verminderde beroepsbekwaamheid erkend wordt ]1.
----------
(1)
B. [1 Bijkomende toelatingsvoorwaarden ]1
----------
(1)
Art. 991/2.[1 Personen die voldoen aan een van de voorwaarden om in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 991/1, eerste lid, en die voldoen aan ten minste een van de éénmalige criteria, bedoeld in 1°, of aan ten minste twee van de cumulatieve criteria, bedoeld in 2°, kunnen zich kandidaat stellen voor een baan in een bedrijf voor aangepast werk:
1° éénmalige criteria:
a) buitengewoon onderwijs van vorm 2 gevolg hebben, zoals bepaald bij het decreet van 3 maart 2004 tot inrichting van het buitengewoon onderwijs;
b) ouder zijn dan vijftig jaar;
c) buitengewoon onderwijs van vorm 3 gevolg hebben, zoals bepaald bij het decreet van 2004 maart tot inrichting van het buitengewoon onderwijs zonder de kwalificatie te hebben behaald;
d) minimaal negen punten hebben om in aanmerking te komen voor de integratietegemoetkoming;
e) een inkomensvervangende tegemoetkoming voor onbepaalde duur ontvangen;
f) een opvang- en vormingsafdeling in bedrijven voor aangepast werk hebben bijgewoond;
g) in een bedrijf voor aangepast werk als gesubsidieerd productiewerknemer hebben gewerkt, in welke regio dan ook;
h) van het Agentschap of een ander Belgisch fonds een gunstige beslissing hebben gekregen om in een bedrijf voor aangepast werk te werken;
2° cumulatieve criteria:
a) ouder zijn dan 45 jaar;
b) een cumulatieve periode van inactiviteit hebben van drie jaar of meer in de laatste vijf jaar;
c) geen hogere kwalificatie hebben dan het getuigschrift van basisonderwijs;
d) een opleiding hebben gevolgd in een aangepast centrum voor opleiding en socioprofessionele inschakeling, na afloop waarvan het centrum tot de conclusie is gekomen dat de prognose voor de socioprofessionele inschakeling gunstig is, en geen werk hebben gevonden binnen een jaar na het einde van de postopleidingsperiode;
e) in de afgelopen vijf jaar ten minste twee keer zijn uitgevallen in een gewone baan ondanks de toepassing van compenserende vergoedingen, aanpassingen van de werkplek of beroepsaanpassingscontracten ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 4, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 2. [1 Erkenningsvoorwaarden]1
----------
Art.992.[1 § 1. Naast de algemene erkenningsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 467 tot en met 471 voldoen de bedrijven voor aangepast werk aan de erkenningsvoorwaarden bedoeld in de paragrafen 2 tot 21.
§ 2. De bedrijven voor aangepast werk zijn hoofdzakelijk bestemd voor productiewerknemers.
§ 3 De bedrijven voor aangepast werk mogen niet meer dan dertig procent van de arbeidsgeschikte werknemers, met uitzondering van de werknemers die gedurende een ononderbroken periode van meer dan zes maanden ziek zijn, in dienst hebben in verhouding tot het aantal werknemers dat in dienst is op basis van een arbeidsovereenkomst of een beroepsaanpassingscontract.
In geval van tewerkstelling van valide interim-werknemers worden de uren die ze presteren omgezet in voltijds equivalent en in aanmerking genomen bij de bepaling van het percentage van 30 %.
§ 4 Bedrijven voor aangepast werk bieden :
1° aan productiewerknemers, een bezoldiging waarvan het uurloon niet lager mag zijn dan het uurloon dat voor hun beroepscategorie is vastgesteld door het paritair subcomité 327.03 ;
2° een valorisatie van hun vaardigheden, een voortgezette vorming, een aanpassing van de werkposten en een evolutieproces dat de bevordering van de productiewerknemer binnen het bedrijf voor aangepast werk of zijn integratie in de gewone werkomgeving mogelijk moet maken.
Met inachtneming van de bepalingen betreffende de bescherming van het privé-leven, houden de bedrijven voor aangepast werk een register of een individueel dossier bij waarin de in punt 2° bedoelde activiteiten geëvalueerd worden; Dit dossier wordt voor elke productiewerknemer bijgehouden en wordt aan het Agentschap ter beschikking gesteld in het kader van de controle op de naleving van de erkenningsnormen. Dit dossier omvat de aanpassingen van de werkpost voor de productiewerknemer, het aantal en de aard van de door de werknemer gevolgde opleidingen, zijn loopbaanontwikkeling binnen het bedrijf voor aangepast werk en de maatregelen die zijn genomen om zijn uiteindelijke integratie in de gewone werkomgeving te bevorderen. Een jaarlijkse evaluatie wordt aan het dossier toegevoegd en het wordt bewaard voor de duur van de arbeidsovereenkomst van de productiewerknemer.
§ 5. Onverminderd de bepalingen gericht op de wederinschakeling in het arbeidsproces van werkzoekenden, nemen de bedrijven voor aangepast werk alle werknemers in dienst met een arbeidsovereenkomst die beheerst wordt door de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Stagiairs moeten een stageovereenkomst of een beroepsaanpassingscontract hebben.
§ 6. De bedrijven voor aangepast werk die minstens 2 werknemers tewerkstellen, moeten ten minste 20 % van de leidinggevende functies voorbehouden aan door het Agentschap erkende gehandicapte personen.
Een productiewerknemer die gedurende ten minste vijf jaar in de het bedrijf voor aangepast werk productieactiviteiten heeft verricht en die wordt bevorderd tot een leidinggevende functie, telt dubbel voor de vaststelling van het in lid 1 bedoelde percentage van twintig procent.
§ 7. De bedrijven voor aangepast werk beschikken over toegankelijkheidsvoorwaarden die in overeenstemming zijn met de handicap van de werknemers.
§ 8. Bedrijven voor aangepast werk worden beheerd door een vereniging zonder winstoogmerk, een coöperatieve vennootschap die als sociale onderneming is erkend, een stichting van openbaar nut, een particuliere stichting of een publiekrechtelijke rechtspersoon, en beschikken over technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie.
Hun administratief beheer is van dien aard dat zowel de uitvoering van hun taken als de controle daarop door het Agentschap mogelijk zijn.
De bedrijven voor aangepast werk beschikken over een constitutieve akte waarin melding wordt gemaakt van de persoon/personen die het bedrijf voor aangepast werk vertegenwoordigt (vertegenwoordigen) in andere handelingen dan die in verband met het dagelijkse beheer.
§ 9. Onverminderd de voorwaarden voor erkenning als sociale onderneming, mag de raad van bestuur of het beslissend orgaan de volgende personen niet omvatten:
1° personen van hetzelfde gezin, echtgenoten, wettelijke samenwonenden en bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad, waarvan het aantal voor elk gezin hoger is dan een derde van het totaal aantal leden van het bestuurs- of beslissend orgaan;
2° personen die deel uitmaken van het personeel van het bedrijf voor aangepast werk.
De directeur van het bedrijf voor aangepast werk kan met raadgevende stem deelnemen aan elke vergadering van de raad van bestuur betreffende de organisatie van het centrum, behalve wat betreft de agendapunten waarover een belangenconflict bestaat.
§ 10. Indien de directeur, een bestuurder of een vennoot zakelijke betrekkingen onderhoudt met het bedrijf voor aangepast werk in zijn hoedanigheid van natuurlijke persoon of via een rechtspersoon waarvan hij de beheerder is, moet de directeur, de bestuurder of de vennoot het volgende bewijzen :
1° het behoud van de belangen van beide betrokken partijen;
2° de realiteit van de aan het bedrijf voor aangepaste werk geleverde prestaties;
3° de toegevoegde waarde van zijn prestaties voor het bedrijf voor aangepaste werk.
Indien een bestuurder of een vennoot rechtstreeks of onrechtstreeks een strijdig belang van vermogensrechtelijke aard heeft bij een beslissing of een verrichting die tot de bevoegdheid behoort van de Raad van Bestuur, moet hij dit meedelen aan de andere bestuurders vóór de Raad van Bestuur beraadslaagt.
De verklaring, samen met de redenen voor het strijdige belang van de betrokken bestuurder of vennoot, wordt opgenomen in de notulen van de raad van bestuur die de beslissing neemt.
Wanneer het bedrijf voor aangepast werk een of meer commissarissen heeft aangewezen, stelt de in lid 2 bedoelde directeur, bestuurder of vennoot hen van dit tegenstrijdig belang in kennis.
Met het oog op publicatie in het jaarverslag of, indien er geen verslag is, in een document dat samen met de jaarrekening moet worden neergelegd, beschrijft de raad van bestuur in de notulen :
1° de aard van de beslissing of de verrichting bedoeld in paragraaf 2 ;
2° de rechtvaardiging van de genomen beslissing;
3° de vermogensrechtelijke gevolgen voor het bedrijf voor aangepast werk
Het beheersverslag bevat de volledige notulen waarnaar wordt verwezen.
§ 11 Het bedrijf voor aangepast werk wordt geleid door een directeur,
1° hetzij houder van een universitair diploma of van een diploma van het niet-universitaire hoger niveau;
2° hetzij geslaagd voor een examen van niveau 1 of 2+ in het openbaar ambt.
Bij zijn aanwerving verstrekt de directeur een kopie van zijn diploma.
In bedrijven voor aangepast werk die voor minder dan 91.000 punten zijn erkend, wordt de directeur ten minste halftijds in dienst genomen.
In bedrijven voor aangepast werk die voor 91.000 of meer punten zijn erkend, wordt de directeur voltijds in dienst genomen.
§ 12. [2 Het bedrijf voor aangepast werk zorgt voor een minimale begeleiding van de in artikel 991/2 bedoelde productiearbeiders, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1° ten minste één maatschappelijk werker in dienst hebben en boven de 182.000 punten, één extra maatschappelijk werker per volledig blok van 182.000 punten;
2° ten minste één monitor in dienst hebben per begonnen blok van 27.000 punten;
3° ten minste één socio-professionele coördinator in dienst hebben. In bedrijven voor aangepast werk die voor minder dan 91.000 punten erkend zijn, dient de socio-professionele coördinator ten minste halftijds in dienst te zijn. In bedrijven voor aangepast werk die voor ten minste 91.000 punten erkend zijn, dient de socio-professionele coördinator ten minste voltijds in dienst te zijn.
De maatschappelijk werker is aangesteld om:
1° voor de interne en externe maatschappelijke begeleiding van productiearbeiders te zorgen.
2° de nodige diensten te verlenen voor de inschakeling van de productiearbeider binnen de onderneming met betrekking tot zijn handicap, met inbegrip van het onderhouden van de band tussen de productiearbeider, zijn gezin, of de relevante maatschappelijke diensten en het bedrijf voor aangepast werk.
De maatschappelijk werker wordt betrokken bij de beoordeling van de beroepsbekwaamheid van de productiearbeider als bedoeld in artikel 1010.
De functie van maatschappelijk werker is onverenigbaar met de functies van directeur, socio-professionele coördinator en monitor als bedoeld respectievelijk in § 11 en lid 1, 2°, alsook met de functie van hoofd personeelszaken.
De socio-professionele coördinator is:
1° hetzij houder van een universitair diploma of van een diploma van het niet-universitaire hoger niveau;
2° hetzij geslaagd voor een examen van niveau 1 of 2+ in het openbaar ambt.
De socio-professionele coördinator die op 31 december 2021 in het bedrijf voor aangepast werk in dienst is, wordt geacht te voldoen aan de kwalificaties vereist om die functie uit te oefenen.
De socio-professionele coördinator is verantwoordelijk voor het volgende:
* de door het Agentschap vereiste administratieve formaliteiten in verband met de aanwerving en de opvolging van de productiearbeider en de gehandicapte persoon onder beroepsaanpassingsovereenkomst;
* de contacten met de instellingen waarvan het socio-professionele inschakelingsproces van de productiearbeider of de gehandicapte persoon onder beroepsaanpassingsovereenkomst afhangt, alsook, in voorkomend geval, met zijn gezin;
* de uitvoering van het in artikelen 1010 tot 1014 bedoelde beoordelingsproces van de beroepsbekwaamheid van de productiearbeider en van zijn vergoedingspercentage;
* het toezicht op het beoordelingsproces van de bevoegdheden van de productiearbeider en de gehandicapte persoon onder beroepsaanpassingsovereenkomst;
* de coördinatie van het aanpassingsproces van de werksituatie van de productiearbeider;
* de uitwerking en de opvolging van het opleidingsplan van de productiearbeider;
* de gepaste socio-professionele inschakeling van de productiearbeider die op grond van een aannemingsovereenkomst in dienst is genomen, zoals bedoeld in artikel 1053, en in het bijzonder de geschiktheid van de arbeidssituatie voor het vaardigheidsprofiel van de productiearbeider;
* de invoering van een aan de productiearbeider en gehandicapte persoon onder beroepsaanpassingsovereenkomst aangepaste communicatie en omgeving;
* de ondersteuning van de productiearbeider bij zijn inschakelingsproject in een gewone werkomgeving.
In bedrijven voor aangepast werk die voor ten minste 91.000 punten erkend zijn, is de functie van socio-professionele coördinator onverenigbaar met de functie van directeur.]2
§ 13. Het bedrijf voor aangepast werk maakt voor het personeel bedoeld in § 12 en het personeel bedoeld in artikel 1043 een plan voor voortgezette opleiding op dat minimum twee jaar duurt.
Het plan voor voortgezette opleiding is erop gericht de vaardigheden van het specifieke personeel en van het personeel dat de gehandicapten begeleidt in de afdeling opvang en opleiding, op peil te houden:
1° wat betreft de veranderende behoeften van het bedrijf voor aangepast werk;
2° wat betreft de kennis van de gehandicapte persoon en zijn sociale begeleiding.
Elk specifiek personeelslid bedoeld in § 12 en personeel bedoeld in artikel 1043 moet over de duur van het vormingsplan gemiddeld minstens vier dagen deelnemen aan voortgezette vormingsactiviteiten.
Met uitzondering van de opleidingen georganiseerd door het Agentschap, wordt het programma van die dagen uiterlijk één jaar vóór de organisatie ervan ter goedkeuring voorgelegd aan het Agentschap.
§ 14. Het bedrijf voor aangepast werk moet voldoen aan alle wettelijke en reglementaire verplichtingen waaraan zij is onderworpen en moet een document overleggen dat minder dan een jaar geleden is afgegeven door de gewestelijke brandweerdienst en waarin wordt verklaard dat de gebouwen en installaties voldoen aan de veiligheidsnormen of, indien dit niet het geval is, toestemming geven voor de voortzetting van de activiteiten.
§ 15. Het bedrijf voor aangepaste werk voert een boekhouding overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van economisch recht en presenteert de rekeningen op basis van het genormaliseerd minimum rekeningenstelsel dat van toepassing is op bedrijven voor aangepast werk volgens het door het Agentschap meegedeelde model.
§ 16. Het bedrijf voor aangepast werk opent een afzonderlijke rekening bij een in België gevestigde bankinstelling, specifiek voor de betaling van de subsidies van het Agentschap. Deze rekening wordt gedebiteerd voor het bedrag van de door de subsidies van het Agentschap gedekte betalingen. De renteopbrengsten van deze rekening vormen ontvangsten die van de in artikel 1021 bedoelde subsidie kunnen worden afgetrokken.
§ 17. Het bedrijf voor aangepast werk onderwerpt zich aan de controle van het Agentschap.
Het bedrijf verschaft het Agentschap alle bewijsstukken die het nodig heeft om zijn toezicht uit te oefenen, met name :
1° de jaarrekeningen, zoals bepaald door het Agentschap, samen met het verslag van een bedrijfsrevisor;
2° een beheersplan in geval van een exploitatieverlies en een reconversieplan in verlieslatende sectoren in geval van twee opeenvolgende exploitatieverliezen;
3° een sociaal verslag naar het door het Agentschap opgemaakte model.
§ 18. Het bedrijf voor aangepast werkt vermeldt het erkenningsnummer op alle akten en documenten die uitgaan van het bedrijf voor aangepast werk. De erkenning moet eveneens zichtbaar aangeplakt worden, zowel binnen als buiten het bedrijf.
§ 19. Het bedrijf voor aangepast werk gaat een partnerschapsovereenkomst aan met minstens twee begeleidingsdiensten.
§ 20. Het bedrijf voor aangepast werkt bevordert de oprichting van een netwerk tot samenwerking met de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs die sociaal-professionele inschakeling mogelijk maken voor leerlingen die het onderwijs voor sociaal-professionele aanpassing gevolgd hebben]1.
----------
(1)
(2)
Afdeling 3. [1 - Subsidiëring ]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 - Algemene verleningsvoorwaarden ]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.993.[1 De steun verleend overeenkomstig deze afdeling wordt toegekend overeenkomstig de voorwaarden van hoofdstuk I en de artikelen 33 en 34 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard ]1.
----------
(1)
Art.994.[1 Het voordeel van de krachtens deze afdeling toegekende financiering strekt zich niet uit tot ondernemingen in moeilijkheden in de zin van artikel 2, § 1, 18°, van Verordening (EU) nr. 651/2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard.]1
----------
(1)<BWG 2023-12-20/19, art. 2, 111; Inwerkingtreding : 11-03-2024>
Art.995.[1 De toelagen bedoeld in deze afdeling worden slechts verleend als het bedrijf voor aangepast werk :
1° aan de in artikel 992 bedoelde erkenningsvoorwaarden voldoet;
2° de jaarrekeningen uiterlijk 30 juni van het jaar na het boekjaar aan het Agentschap overmaakt, samen met een verslag van de bedrijfsrevisor waarbij de rekeningen worden gecertificeerd en eventueel gerectificeerd;
3° de diensten van het Agentschap in staat stelt ter plaatse na te gaan of zijn verklaringen reëel zijn en waarvoor het de toegekende toelagen bestemt, en te dien einde alle registers, boeken, standen, boekhoudstukken, briefwisseling en andere nuttige stukken ter inzage legt.
4° binnen zeven dagen na de indiensttreding van de productiewerknemer het Agentschap een kennisgeving van toetreding tot het bedrijf voor aangepast werk toezendt, zodat de subsidies kunnen worden berekend. Deze aankondiging van binnenkomst bevat de volgende gegevens: naam, voornaam, geslacht, hoofdverblijfplaats, erkenningsnummer van het Agentschap, aard van de opdracht waarvoor de persoon is aangeworven en de datum waarop de opdracht effectief is ingegaan;
5° een vestiging of filiaal heeft op het grondgebied van het Franse taalgebied ;
6° niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een nog lopend bevel tot terugvordering in een eerdere beslissing van de Europese Commissie waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, met uitzondering van steunregelingen die bestemd zijn tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen;
7° niet het voorwerp heeft uitgemaakt van nog lopend bevel tot terugvordering van ad-hocsteun in de zin van artikel 1, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 651/2014]1.
----------
(1)
Art.996.[1 Het bedrijf voor aangepaste werk beschikt over een termijn van 30 dagen om de op grond van deze afdeling toegekende steun te betwisten door elk middel dat een vaste datum verleent aan de ontvangst ervan ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.997.[1 De bepalingen van deze afdeling zijn niet van toepassing op de bij beroepsaanpassingscontract in dienst genomen gehandicapte personen ]1.
----------
(1)
Onderafdeling 2. [1 Puntendoelstelling ]1
----------
(1)
A. [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.998.[1 De Minister geeft het bedrijf voor aangepast werk een puntendoelstelling om te bereiken.
Om het reeds bestaande bedrijf voor aangepast werk op 1 januari 2021 de garantie van de vorige middelen te geven, worden de puntendoelstellingen vastgesteld op basis van de financiële middelen die door het Agentschap aan elk bedrijf voor aangepast werk worden toegekend en het aantal door zijn productiewerknemers gewerkte uren gedurende het jaar 2019.
De puntendoelstellingen die vanaf 1 januari 2021 en voor de eerste periode van drie jaar gelden, staan in bijlage 95/1 ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.999.[1 Voor de erkenning van nieuwe bedrijven voor aangepast werk na 1 januari 2021 stelt de minister de puntendoelstelling vast overeenkomstig de aanvullende begrotingskredieten die hiervoor worden uitgetrokken ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1000.[1 Het punt komt overeen met één valoriseerbaar uur voor een productiewerknemer en is afhankelijk van zijn of haar beroepsbekwaamheid, beoordeeld overeenkomstig de artikelen 1010 tot en met 1014.
De punten die niet zijn toegekend na afloop van een waarnemingsperiode, worden toegekend in de loop van de volgende waarnemingsperiode overeenkomstig de bepalingen bedoeld in de artikelen 1007 tot 1009 ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
B. [1 Waarneming van het aantal gepresteerde punten ]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1001.[1 Het bereiken van de puntendoelstelling wordt waargenomen over een periode van drie volle kalenderjaren, met name de waarnemingsperiode N ]1.
----------
(1)
Art. 1001/1.[1 In afwijking van artikel 1001 wordt de verificatie van het gebruik van de punten die zijn toegekend na de beëindiging van de activiteiten van een bedrijf voor aangepast werk, uitgevoerd aan het einde van de lopende waarnemingsperiode N. Indien dit geen volledig kalenderjaar omvat, wordt de lopende waarnemingsperiode N voor deze extra punten verlengd met de waarnemingsperiode N+1 ]1.
----------
(1)
Art.1002.[1 Het bedrijf voor aangepast werk zendt het Agentschap, op basis van het door het Agentschap verstrekte model, uiterlijk op 31 maart volgend op het begrotingsjaar de in artikel 991 7° bedoelde jaarlijkse opgave van de valoriseerbare uren toe. Aan de hand van deze jaarlijkse verklaring kan het Agentschap jaarlijks nagaan of de aan het bedrijf voor aangepast werk toegekende puntendoelstelling zijn gehaald. Deze jaaropgave bevat naam, voornaam, functie van de productiewerknemer, zijn betaalde en werkelijk gewerkte uren, zijn uren met gewaarborgd loon, zijn "feestdagen", "kort verzuim" en "jaarlijkse vakantie" ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1003.[1 Aan het einde van de waarnemingsperiode N berekent het Agentschap het aantal punten dat door de bedrijf voor aangepast werk is gebruikt en stelt het het bedrijf voor aangepast werk daarvan in kennis ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1004.[1 Indien aan het einde van de waarnemingsperiode N het gemiddelde van de cumulatieve punten van het bedrijf voor aangepast werk minder dan 90% van de toegewezen puntendoelstelling bedraagt, wordt zijn puntendoelstelling voor de volgende waarnemingsperiode verhoudingsgewijs verminderd ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
C. [1 Valorisatie van de punten ]1
----------
(1)
Art.1005.[1 De valorisatie van de waargenomen punten wordt bepaald door de valoriseerbare uren van de productiewerknemers te vermenigvuldigen met de waarde van één uur ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1006.[1 De waarde van een uur dat overeenkomt met een valoriseerbaar uur wordt als volgt bepaald:
Compensatiepercentage voor de handicap van de werknemer Bedoeld in de artikelen 1010 tot 1014 | Waarde van een uur |
45% | 0,75 |
57,5% | 1 |
67,5% | 1,25 |
75% | 1,50 |
D. Verdeling van de niet gebruikte punten ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
D. [1 Verdeling van de niet gebruikte punten ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1007.[1 Aan het einde van elke waarnemingsperiode N verdeelt de Minister voor de volgende waarnemingsperiode (N+1) de ongebruikte punten opnieuw.
Niet-gebruikte punten worden toegekend aan de bedrijven voor aangepast werk die een overschot aan punten hebben voor de waarnemingsperiode N]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1007/1.[1 In afwijking van artikel 1007 worden in geval van beëindiging van de werkzaamheden van een bedrijf voor aangepast werk de punten van dat bedrijf voor aangepast werk bij voorrang toegewezen aan de bedrijven voor aangepast werk die de productiewerknemers van het stilgelegde bedrijf voor aangepast werk in dienst nemen.
Deze punten worden toegekend in verhouding tot het aantal in dienst genomen productiewerknemers.
Aan het einde van de waarnemingsperiode N worden deze extra punten in afwijking van artikel 1004 verworven voor de waarnemingsperiode N+1, op voorwaarde dat de werknemer die recht heeft gegeven op de toekenning van deze extra punten, gedurende ten minste één jaar in dienst is gebleven en dat het gebruik van al deze extra punten gerechtvaardigd is ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1008.[1 Voor het bedrijf voor aangepast werk dat minder dan vijftig productiewerknemers in dienst heeft of productiewerknemers waarvan het gemiddelde vergoedingspercentage hoger is dan het waargenomen sectorgemiddelde gedurende dezelfde periode, wordt het aantal waargenomen en voor de waarnemingsperiode N opgetelde overschrijdingspunten vermenigvuldigd met een coëfficiënt van 1,25.
Het aantal punten dat wordt toegekend als gevolg van de in artikel 1007 bedoelde verdeling, mag echter niet groter zijn dan het aantal overtollige punten van het bedrijf voor aangepast werk ]1.
----------
(1)
Art.1009.[1 De verdeling van de ongebruikte punten aan het einde van de waarnemingsperiode N geschiedt naar rato van het aantal overtollige punten van elk bedrijf voor aangepast werk voor de waarnemingsperiode N.
Het resultaat van de verdeling wordt afgerond ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 3. [1 - De beroepsbekwaamheid van de productiewer ]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1010.[1 De beoordeling van de beroepsbekwaamheid heeft ten doel het bedrag van de door het Agentschap aan een productiewerknemer toegekende vergoeding te bepalen overeenkomstig de in bijlage 95 vastgestelde regels. Dit compensatiepercentage is het percentage van de tussenkomst van het Agentschap in de loonkosten van de productiewerknemers.
Een voorstel voor de beoordeling van de beroepsbekwaamheid van de productiewerknemer wordt door het bedrijf voor aangepast werk afgegeven op basis van het beoordelingsschema in bijlage 95.
De beoordeling wordt niet eerder dan twee maanden en niet later dan drie maanden na de indienstneming van de productiewerknemer aan het Agentschap toegezonden.
Ten vroegste drie maanden nadat de productiewerknemer in dienst is genomen, onderzoekt het Agentschap het voorstel dat door het bedrijf voor aangepaste werk is ingediend.
Het Agentschap valideert het voorstel of stelt, in geval van onenigheid, het compensatiepercentage vast na overleg met het bedrijf.
Het Agentschap deelt zijn beslissing mee aan het bedrijf voor aangepast werk en de productiewerknemer.
Alleen het personeel van het bedrijf voor aangepast werk dat met deze beoordeling is belast en het personeel van het Agentschap dat tot taak heeft deel te nemen aan de beoordeling van de beroepsbekwaamheid van productiewerknemers, hebben toegang tot deze beoordeling.
De beoordeling van de beroepsbekwaamheid wordt toegezonden aan de betrokken productiewerknemer. De productiewerknemer kan vragen om eventuele relevante opmerkingen over de beoordeling in de kantlijn te noteren ]1.
----------
(1)
Art.1011.[1 . § 1. Indien de door het bedrijf voor aangepast werk beoordeelde beroepsbekwaamheid van de productiewerknemer resulteert in een compensatiepercentage van 67,5%, stelt het bedrijf voor aangepast werk een verantwoordingsverslag op aan de hand van het door het Agentschap opgestelde model en zendt het dit samen met de in artikel 1010 bedoelde beoordeling aan het Agentschap.
§ 2. Wanneer de door het bedrijf voor aangepast werk beoordeelde beroepsbekwaamheid van de productiewerknemer resulteert in een compensatiepercentage van 75%, zendt het bedrijf voor aangepast werk het Agentschap naast het in § 1 bedoelde verantwoordingsverslag en de in artikel 1010 bedoelde beoordeling, een verslag toe waarin de genomen specifieke ondersteunende maatregelen worden vermeld. ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1012.[1 § 1. Het compensatiepercentage voor een productiewerknemer die op basis van een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of een vervangingscontract voor een periode van drie maanden of minder is aangesteld en van wie de beroepsbekwaamheid niet kon worden beoordeeld en gevalideerd, is beperkt tot 57,5%.
§ 2. Het Agentschap kan besluiten hetzelfde gevalideerde compensatiepercentage voor een productiewerknemer te handhaven wanneer deze na een onderbreking van ten hoogste negen maanden terugkeert naar een identieke functie in hetzelfde bedrijf voor aangepast werk]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1013.[1 Met het oog op het aan het werk houden van oudere werknemers wordt een productiewerknemer die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° beschikken over een anciënniteit van minstens 10 jaar binnen het bedrijf voor aangepast werk en een compensatiepercentage van 67,5% rechtvaardigen;.
2° beschikken over een anciënniteit van minstens 15 jaar binnen het bedrijf voor aangepast werk en een compensatiepercentage van 57,5% of meer rechtvaardigen;
3° beschikken over een anciënniteit van minstens 25 jaar binnen het bedrijf voor aangepast werk.
ontvangt het compensatiepercentage dat het eerstvolgende hoger is dan het percentage dat hem op basis van de in bijlage 95 bedoelde evaluatieschaal wordt toegekend ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1014.[1 De beroepsbekwaamheid van de productiewerknemer wordt ten minste om de zes jaar of op ieder moment op verzoek van het bedrijf voor aangepast werk opnieuw beoordeeld door het Agentschap ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 4. [1 - Subsidiecategorieën ]1
----------
(1)
A. [1 Algemene bepalingen ]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1015.[1 Binnen de grenzen van de begrotingskredieten worden aan de bedrijven voor aangepast werk de volgende subsidies toegekend:
1° een subsidie ter compensatie van de handicap van de productiewerknemers, op voorwaarde dat, wanneer de aanwerving niet leidt tot een nettotoename, in vergelijking met het gemiddelde van de 12 voorafgaande maanden, van het aantal werknemers van de betrokken onderneming, de vacature(s) is ontstaan ten gevolge van ontslag op initiatief van de werknemer, arbeidsongeschiktheid, ouderdomspensionering, vermindering van de werktijd op initiatief van de werknemer of gewettigd ontslag om dringende redenen, en niet ten gevolge van afvloeiingen
2° een subsidie ter dekking van de specifieke kosten van de begeleiding van de productiewerknemers ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
B. [1 Subsidie ter compensatie van de handicap van productiewerknemers ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1016.[1 De subsidie ter compensatie van arbeidsongeschiktheid is bestemd ter dekking van de loonkosten van productiewerknemers die beschikken over een geldige overeenkomst tot tewerkstelling in een bedrijf voor aangepast werk, die door het Agentschap is afgegeven overeenkomstig de artikelen 991/1 en 991/2 ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1017.[1 Het bedrag van de in artikel 1016 bedoelde subsidie wordt verkregen door de puntdoelstelling van een bedrijf voor aangepast werk, zoals dat voor elke bedrijf voor aangepast werk in bijlage 95/1 is vastgesteld, te vermenigvuldigen met de waarde van het in artikel 1018 omschreven punt ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1018.[1 De waarde van het in artikel 1017 bedoelde punt wordt vastgesteld op [2 10,3960]2 euro.
Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, en gekoppeld aan de spilindex 107,20 (basis 2013) op 1 april 2020]1.
----------
(1)
(2)
Art.1019.[1 De in artikel 1016 bedoelde subsidie wordt tijdens het toekenningsjaar maandelijks als voorschot uitgekeerd.
De maandelijkse afbetalingen worden automatisch door het Agentschap aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen van de ambtenaren ]1.
----------
(1)
Art.1020.[1 Het bedrijf voor aangepast werk dat de in artikel 1016 bedoelde subsidie ontvangt, zendt het Agentschap jaarlijks uiterlijk op 31 maart van het volgende jaar een dossier toe waarin het gebruik van de subsidie wordt verantwoord.
Dit dossier bestaat uit de volgende documenten:
1° een samenvattende tabel volgens het door het Agentschap opgestelde model met alle loonkosten per productiewerknemer en alle werkgelegenheidssteun en tussenkomsten van de overheid ontvangen voor de overeenkomstige werknemers;
2° kopieën van de individuele rekeningen van de productiewerknemers. Een individuele rekening is een gegevensblad dat voor elke werknemer de volgende informatie bevat: naam, voornaam, adres, geboortedatum, burgerlijke staat en gezinslasten, status binnen het bedrijf voor aangepast werk, gewerkte en betaalde uren, en bezoldiging. Deze gegevens zijn van essentieel belang voor de berekening van de in aanmerking komende subsidie per productiearbeider. Zij worden bewaard overeenkomstig artikel 1026/4.
C) Een subsidie ter dekking van de specifieke kosten van de begeleiding van de productiewerknemers ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
C. [1 Een subsidie ter dekking van de specifieke kosten van de begeleiding van de productiewerknemers]1
----------
(1)
Art.1021.[1 De subsidie ter dekking van de specifieke kosten van de begeleiding van productiewerknemers dekt de uitgaven van het bedrijf voor aangepast werk om een geschikt kader en een geschikte werkomgeving voor productiewerknemers te garanderen ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 8, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1022.[1 Het bedrag van de in artikel 1021 bedoelde subsidie wordt verkregen door de puntdoelstelling van een bedrijf voor aangepast werk, zoals dat voor elke bedrijf voor aangepast werk in bijlage 95/1 is vastgesteld, te vermenigvuldigen met de waarde van het in artikel 1023 omschreven punt ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1023.[1 De waarde van het punt voor de subsidie als bedoeld in artikel 1021 wordt vastgesteld op [2 2,6678]2 euro.
Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, en gekoppeld aan de spilindex 107,20 (basis 2013) op 1 april 2020 ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BWG 2021-12-09/20, art. 5, 093; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1024.[1 De in artikel 1021 bedoelde subsidie wordt tijdens het toekenningsjaar maandelijks als voorschot uitgekeerd.
De maandelijkse afbetalingen worden automatisch door het Agentschap aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen van de ambtenaren ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 11, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1025.[1 Het bedrijf voor aangepast werk dat de in artikel 1021 bedoelde subsidie ontvangt, legt op verzoek van het Agentschap alle bewijsstukken over die nodig zijn voor de controle op het gebruik van de subsidie]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
D. [Controle en terugvorderingen]1
----------
(1)
Art.1026.[1 Aan het einde van elk jaar verricht het agentschap een controle van het gebruik van de in de artikelen 1016 en 1021 bedoelde subsidies ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1026/1.[1 Het Agentschap gaat na of de subsidiabele kosten worden gestaafd door duidelijke, specifieke en actuele bewijsstukken. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1026/2.[1 . Het Agentschap gaat met name na of de subsidies de volgende bedragen niet overschrijden:
1° wat de subsidies ter compensatie van de handicap van productiewerknemers betreft: 10 miljoen per bedrijf per jaar;
2° met betrekking tot de cumulatie van subsidies ter compensatie van de meerkosten die specifiek verbonden zijn aan de begeleiding van productiewerknemers en subsidies ter compensatie van de meerkosten die specifiek verbonden zijn aan de begeleiding van gehandicapten in de opvang- en vormingsafdeling: 10 miljoen per bedrijf per jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1026/3.[1 Wat de compensatie wegens handicap van productiewerknemers betreft, mag het gecumuleerde bedrag dat overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3 en andere gewestelijke, communautaire en federale bepalingen aan het bedrijf voor aangepast werk wordt toegekend, per productiewerknemer niet meer bedragen dan 75 % van de in aanmerking komende loonkosten als bedoeld in bijlage 95/2.
Bij wijze van uitzondering kan de compensatie van de handicap voor productiewerknemers worden gecumuleerd met andere steun die is vrijgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 651/2014 waarbij bepaalde categorieën steun met de interne markt verenigbaar worden verklaard, en aldus de drempel van 75% van de loonkosten overschrijden, mits deze cumulatie niet leidt tot een steunintensiteit van meer dan 100% van de loonkosten gedurende een periode waarin de betrokken werknemers in dienst zijn.
[2 Wat betreft de vergoeding van de kosten die specifiek verband houden met de begeleiding van productiearbeiders, dekt de in artikel 1021 bedoelde subsidie die betrekking heeft op de bezoldiging van het in artikel 992, § 12, bedoelde specifieke personeel, uitsluitend de tijd die wordt besteed aan de uitvoering van de in artikel 992, § 12, vermelde opdrachten.]2
Wat betreft de compensatie van kosten die specifiek verband houden met de begeleiding van productiewerknemers, mag de som van de bedragen die uit hoofde van de bepalingen van afdeling 3 en andere gewestelijke, communautaire en federale bepalingen aan het bedrijf voor aangepast werk worden toegekend, niet meer bedragen dan honderd procent van de in bijlage 95/3 bedoelde in aanmerking komende kosten.
Steun voor identificeerbare in aanmerking komende kosten die is vrijgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 651/2014 waarbij bepaalde categorieën steun verenigbaar met de interne markt worden verklaard, mag worden gecumuleerd met elke andere staatssteun, mits deze betrekking heeft op verschillende identificeerbare in aanmerking komende kosten. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BWG 2021-12-09/20, art. 6, 093; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1026/4.[1 Het Agentschap bewaart de informatie en bewijsstukken die nodig zijn om vast te stellen of aan deze reglementering is voldaan.
Deze informatie wordt gedurende tien jaar na de laatste toegekende subsidie bewaard en kan aan de Europese Commissie worden meegedeeld . ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1027.[1 § 1. Ter motivering van de in artikel 1016 bedoelde subsidie aanvaardt het Agentschap de loonkosten van de in bijlage 95/2 bedoelde productiewerknemers.
§ 2. Het totaalbedrag van de in aanmerking komende loonkosten voor het boekjaar voor elke productiewerknemer wordt vermenigvuldigd met het vergoedingspercentage voor de handicap van de werknemer, vastgesteld volgens zijn of haar beroepsbekwaamheid overeenkomstig de artikelen 1010 tot en met 1014 ]1.
----------
(1)
Art.1028.[1 Ter motivering van de in artikel 1021 bedoelde subsidie aanvaardt het Agentschap de in bijlage 95/3 bedoelde kosten ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1029.[1 Aan het einde van elke periode van drie jaar vordert het Agentschap, in voorkomend geval, het deel van de subsidies terug dat niet is gebruikt voor in aanmerking kosten, zoals omschreven in de artikelen 1027 en 1028, of dat de drempels van de artikelen 1026/2 en 1026/3 overschrijdt ]1.
[2 De terugvordering door het Agentschap vindt plaats in hoofdsom en intresten. De intresten worden berekend vanaf de datum waarop de subsidie wordt onttrokken van de bankrekening die specifiek bestemd is voor de betaling van de subsidies van het Agentschap, totdat de subsidie daadwerkelijk wordt teruggevorderd. Naar analogie worden de intresten berekend overeenkomstig de artikelen 9 en 11 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.]2
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<BWG 2023-12-20/19, art. 3, 111; Inwerkingtreding : 11-03-2024>
E. [1 Verandering van door het Agentschap gesubsidieerde goederen ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1030.[1 § 1. Het bedrijf voor aangepast werk mag zonder voorafgaande vergunning van het Agentschap niet overgaan tot de verandering van bestemming noch de bestemming van de gesubsidieerde goederen wijzigen. Zoniet moet het bedrijf het totaalbedrag van de gekregen subsidie terugbetalen.
§ 2. In geval van toegelaten verandering van bestemming of wijziging van bestemming van een gesubsidieerd goed moet het bedrijf voor aangepast werk het niet-afgeloste gedeelte van de subsidie of, bij verkoop, het percentage van de verkoopprijs overeenstemmend met het percentage waarop het goed is gesubsidieerd met maximum de gekregen subsidie en minimum het niet-afgeloste gedeelte ervan aan het Agentschap terugbetalen.
§ 3. Het bedrijf voor aangepast werk moet niet tot de in § 2 bedoelde terugbetaling overgaan, als het overeenstemmende bedrag opnieuw zal dienen voor de financiering van een vervangingsinvestering of een investering die kadert in een herstel.
§ 4. Bij een vereffeningsprocedure voor een bedrijf voor aangepast werk mag het Agentschap de overheveling machtigen van het gehele of gedeeltelijke bedrag van de terugbetaling waarvan sprake in § 2 aan het bedrijf voor aangepast werk dat een deel van de of alle activiteiten van het bedrijf voor aangepast werk in vereffening overneemt, voor zover het bedrijf voor aangepast werk zich ertoe verbindt dat bedrag toe te rekenen op de financiering van de investeringen die vereist zijn voor de heropstarting van de activiteiten.
Die overheveling gebeurt met inachtneming van de wettelijke procedures inzake vereffening en de juidische aard van de bedrijven voor aangepast werk ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1031.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
C.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1032.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1033.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1034.
Art.1035.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1036.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 6, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1037.
Afdeling 4. - Opvang- en vormingsafdelingen
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen ]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 7, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1038.[1 De steun verleend overeenkomstig deze afdeling wordt toegekend overeenkomstig de voorwaarden van hoofdstuk I en de artikelen 33 en 34 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 7, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1038/1.[1 Binnen de bedrijven voor aangepast werk kan een opvang- en vormingsafdeling opgericht worden voor personen die wegens hun handicap een aanpassingsperiode nodig hebben om hun beroepsvaardigheden te verbeteren, hoewel ze de vereiste lichamelijke, geestelijke en beroepsbekwaamheden hebben.
Die personen voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° hetzij buitengewoon onderwijs van vorm 2 gevolg hebben, zoals bepaald bij het decreet van 3 maart 2004 tot inrichting van het buitengewoon onderwijs;
2° hetzij een gespecialiseerd onderwijs van vorm 3 gevolgd hebben zoals bedoeld in het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, zonder de kwalificatie te hebben behaald en het bewijs overleggen van een ononderbroken inactiviteitsperiode van meer dan één jaar bij de ondertekening van het beroepsaanpassingscontract ;
3° hetzij zes maanden vóór de datum van de ondertekening van het beroepsaanpassingscontract een opvangdienst of tehuis hebben bezocht die door de Minister op basis van de titels XI en XII is erkend . ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/38, art. 7, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 2. - Voorwaarden en werking
Art.1039.Het bedrijf voor aangepast werk voorziet in individuele of collectieve maatregelen voor de verbetering van de in artikel [1 1038/1]1 bedoelde beroepsmogelijkheden van de gehandicapte personen.
----------
(1)<BWG 2021-12-09/20, art. 7, 093; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1040.Het vormingsprogramma van het bedrijf houdt rekening met :
1° de behoeften en de aanvragen;
2° de aard en de ernst van de handicap;
3° de verschillende bekwaamheden;
4° de ontwikkelingsmogelijkheden;
5° de kwalificaties van de gehandicapte persoon.
Het bedrijf voor aangepast werk moet ervoor zorgen dat de werknemer voldoende operationeel is om op basis van een arbeidsovereenkomst tewerkgesteld te worden.
[1 Naar gelang van de behoeften en de aanvragen zal het geïndividualiseerde programma desnoods voorzien in een vooropleidingsfase die buiten de productieketens zal plaatsvinden.]1
----------
(1)
Art.1041. De in een opvang- en vormingsafdeling opgeleide gehandicapte personen moeten in dienst genomen worden op basis van een beroepsaanpassingscontract.
Het beroepsaanpassingscontract wordt aangegaan voor minstens zes maanden en hoogstens één jaar. Het kan na evaluatie worden verlengd met een aanpassingsperiode van maximum twee jaar.
Art.1042.Voor het geheel van de bedrijven voor aangepast werk wordt het maximale aantal gehandicapte personen die in dienst genomen zijn in het kader van een beroepsaanpassingscontract vastgesteld op 120.
[1 Wanneer een onderneming die aangepast werk verricht, een opvang- en vormingsafdeling wenst op te richten of haar capaciteit wenst uit te breiden, dient zij daartoe een aanvraag in bij het Agentschap. Het Agentschap stelt de procedures voor de gunning van beroepsaanpassingcontracten vast. Het aantal gehandicapte personen dat in het kader van een beroepsaanpassingscontract in dienst wordt genomen, mag evenwel niet meer bedragen dan tien procent van het aantal productiewerknemers bedoeld in artikel 991, 1°]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 8, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1043. In de opvangafdeling wordt de begeleiding van de gehandicapte personen waargenomen door een instructeur of een arbeidstherapeut :
1° voltijds per groep van 6 gehandicapte personen die op basis van een beroepsaanpassingscontract in dienst genomen zijn;
2° halftijds per groep van 3 gehandicapte personen die op basis van een beroepsaanpassingscontract in dienst genomen zijn.
Art.1044.[1 . § 1. De ergotherapeut die belast is met de begeleiding van gehandicapte personen in de opvang- en vormingsafdeling, is in het bezit van een bachelordiploma ergotherapie of een gelijkwaardig diploma volgens de reglementering die van kracht is in de Federatie Wallonië-Brussel op het ogenblik dat het diploma wordt behaald.
§ 2. De instructeur die de begeleiding van de gehandicapte personen in de opvang- en vormingsafdeling waarneemt, moet het bewijs kunnen leveren van :
1° hetzij houder zijn van een eindestudiediploma of -getuigschrift van het al dan niet universitair hoger onderwijs, met educatieve, sociale, pedagogische of psychologische oriëntatie;
2° hetzij het bewijs leveren van minstens vijf jaar dienstanciënniteit in een educatieve, sociale, pedagogische, psychologische of paramedische functie ]1.
----------
(1)
Art.1045.[1 het personeelslid dat belast is met de begeleiding van personen met een handicap in de opvang- en vormingsafdeling heeft als opdracht]1 :
1° te zorgen voor de vorming van de gehandicapte personen in een opvang- en vormingsafdeling;
2° mee te werken aan de uitwerking van het individuele vormingsprogramma en te zorgen voor de uitvoering daarvan;
3° bij te dragen tot de bewustmaking van de gehandicapte personen en van hun gezin met het oog op hun autonomisering en inschakeling in het arbeidsproces;
4° de integratie van bij beroepsaanpassingscontract in dienst genomen gehandicapte personen te bevorderen binnen het bedrijf voor aangepast werk;
5° de oprichting van een partnerschap te bevorderen tussen de gehandicapte personen en hun gezin, het bestuur van het bedrijf voor aangepast werk, de scholen van het buitengewoon onderwijs of de opvangdiensten of tehuizen waar de gehandicapte personen vandaan komen, de begeleidingsdiensten, het bevoegde gewestelijke kantoor van "AWIPH" en elke andere betrokken dienst of persoon.
Hij moet voldoen aan de voortgezette vormingsvoorwaarden bedoeld in artikel [1 992, § 13, derde lid]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 10, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 3. - Subsidiëring
Art.1046.[1 Binnen de grenzen van de begrotingskredieten en op basis van het in artikel 1043 bedoelde kader betaalt het Agentschap een maandelijks voorschot dat overeenkomt met het aantal voorziene voltijdequivalenten vermenigvuldigd met het in artikel 1046/2 bedoelde maximum van de jaarlijkse bezoldiging ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 11, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1046/1.[1 Het bedrijf voor aangepast werk dat de in artikel 1046 bedoelde subsidie ontvangt, zendt het Agentschap jaarlijks uiterlijk drie maanden na het einde van het boekjaar een dossier toe waarin het gebruik van deze subsidie wordt verantwoord.
Het dossier bevat:
1° een samenvattende tabel, volgens het door het Agentschap opgestelde model, met alle in aanmerking komende loonkosten per lid van het leidinggevend personeel bedoeld in artikel 1043 en alle werkgelegenheidssteun en bijstand van andere overheden ontvangen voor elk lid van het leidinggevend personeel bedoeld in artikel 1043;
2° afschriften van de individuele rekeningen van de leden van het leidinggevend personeel bedoeld in artikel 1043.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/38, art. 12, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1046/2.[1 De tegemoetkoming voor de in artikel 1043 bedoelde personeelsleden wordt vastgesteld op honderd procent van de in bijlage 95/4 bedoelde loonkosten.
De tegemoetkoming van het Agentschap kan worden verleend voor voltijds begeleidingspersoneel tijdens de maand vóór de opening van een opvang- en vormingsafdeling ]1.
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/38, art. 12, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1046/3. [1 Het Agentschap vordert elk jaar het ongebruikte deel van de in de artikelen 1046 tot en met 1046/2 bedoelde subsidies terug. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/38, art. 12, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 5.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 13, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 1.
Art.1047.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 13, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Onderafdeling 2.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 13, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1048.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 13, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1049.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 13, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1050.
Onderafdeling 3.
Art.1051.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 13, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 6. - Indienstneming door externe bedrijven
Art.1052.[1 Behalve in de gevallen van dienstenverleningen, is de indienstneming door externe bedrijven van gehandicapte werknemers die tewerkgesteld zijn in bedrijven voor aangepast werk het voorwerp van een aannemingsovereenkomst tussen het bedrijf voor aangepast werk en het externe bedrijf.
Een aannemingsovereenkomst is elke overeenkomst waarbij een bedrijf voor aangepast werk zich tegen bezoldiging verbindt tot het verrichten van handen- of intellectuele arbeid ten gunste van een ander bedrijf, in de lokalen of op de werven van laatstgenoemd bedrijf, en zonder het te vertegenwoordigen.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/15, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.1053.[1 De bedrijven voor aangepast werk worden door het Agentschap gemachtigd om aannemingsovereenkomsten aan te gaan onder de volgende voorwaarden :
1° de gecreëerde arbeidsplaatsen zijn geen vervangingsbanen voor ontslagen in de externe onderneming;
2° de productiewerknemers blijven aan het bedrijf voor aangepast werk gebonden bij een arbeidsovereenkomst;
3° de productiewerknemers die met een aannemingsovereenkomst worden tewerkgesteld, hebben voordien minstens één maand in het bedrijf voor aangepast werk zelf gewerkt;
4° in afwijking van 3° is, in geval van nood aan vervanging of nood aan specifieke bekwaamheden, de aanwerving in een aannemingscontract van een personeelslid dat nog geen maand in de onderneming heeft gewerkt, mogelijk indien het bedrijf voor aangepast werk zich ertoe verbindt te zorgen voor een specifieke begeleiding;
5° wanneer een bedrijf voor aangepast werk een stageovereenkomst sluit met een stagiair die gebonden is door een overeenkomst met een door het Agentschap erkend centrum voor socioprofessionele inschakeling, mag de stage niet worden gelopen in een onderneming waarmee de bedrijf voor aangepast werk een aannemingsovereenkomst heeft gesloten;
6° het specifiek toezicht bedoeld in 4° kan bestaan uit een verhoogde aanwezigheid van de begeleider, of uit een interne opleiding;
7° zonder uit te sluiten dat algemene instructies nageleefd moeten worden en dat controle gevoerd wordt op de uitvoering van de vervulde taken ten einde de kwaliteit van het werk te coördineren en te waarborgen, mag er geen ondergeschiktheidsband bestaan tussen het externe bedrijf en het personeel van het bedrijf voor aangepast werk ;
8° de productiewerknemers worden verder betaald door het bedrijf voor aangepast werk;
9° het bedrijf voor aangepast werk sluit al naar gelang de risico's een verzekering tegen arbeidsongevallen en ongevallen op de weg naar en van het werk;
10° het bedrijf voor aangepast werk geeft het Agentschap kennis van de naam van de verzekeraar alsook van de prijs gefactureerd aan het externe bedrijf ;
11° de onder 10° aangerekende prijs laat de financiering toe van de bezoldiging van de werknemer tegen het minimumuurloon van de eerste beroepscategorie, vastgesteld door het paritair subcomité 327.03, vermeerderd met de werkgeversbijdragen;
12° het bedrijf voor aangepast werk geeft de vakbondsafvaardiging kennis van elke aannemingsovereenkomst die gesloten wordt, van de lijst van de bij de overeenkomst betrokken werknemers, van de wijze waarop de begeleiding van die werknemers georganiseerd wordt en van de argumentering waaruit blijkt dat het werk voldoet aan het profiel van de werknemers ;
13° de toelating door het externe bedrijf van elke inspectie van het Agentschap in de lokalen voor de uitvoering van de werkzaamheden waarin de aannemingsovereenkomst voorziet.
14° de toezending van een bijlage waarin de externe onderneming wordt geïnformeerd over de werkgelegenheidssteun waarop zij een beroep kan doen bij de aanwerving van een gehandicapte werknemer, en waarvan het model door het Agentschap wordt bepaald ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 14, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1054.[1 1 Elke aannemingsovereenkomst wordt door beide partijen ondertekend en bevat de volgende gegevens :
1° de volledige identiteit van de contracterende bedrijven en van hun vertegenwoordigers;
2° de duur van de overeenkomst;
3° de uitvoerige beschrijving van het werk;
4° de plaats van uitvoering van het werk;
5° het aantal tewerkgestelde personen van het bedrijf voor aangepast werk;
6° het aantal leden van het kaderpersoneel [2 bedoeld in artikel 992, § 12]2, dat hen begeleidt en de wijze waarop begeleid wordt;
7° de garantie dat binnen het externe bedrijf aan de veiligheids- en hygiënevoorwaarden voldaan wordt;
8° het attest waarbij bevestigd wordt dat de werknemers van het bedrijf voor aangepast werk geenszins aan het externe bedrijf ondergeschikt zijn.
9° de toelating door het externe bedrijf van elke inspectie van [2 Agentschap] in de lokalen voor de uitvoering van de werkzaamheden waarin de aannemingsovereenkomst voorziet.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/15, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2014> ]1
(2)<BWG 2021-09-16/38, art. 15, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<BWG 2021-09-16/38, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1055.[1 Het bedrijf voor aangepast werk zorgt er voortdurend voor dat elke werknemer in het externe bedrijf begeleid en gesuperviseerd worden door een in artikel 992, § 12, bedoeld personeelslid dat begeleidingsfuncties i.v.m. productie vervult, naar rato van één lid per 18.000 punten.
Indien de aannemingsovereenkomst minder dan 18 000 punten betreft, bezoekt het personeelslid dat leidinggevende taken als bedoeld in lid 1 verricht, ten minste eenmaal per week het werkterrein van het externe bedrijf en noteert hij zijn waarnemingen in een register ]1.
----------
(1)
Art.1056.[1 De uitvoering van de aannemingsovereenkomst behoeft de toestemming van [2 Agentschap]2. Uiterlijk de eerste dag van het begin van uitvoering van de overeenkomst richt het bedrijf voor aangepast werk een aanvraag tot toestemming aan [2 Agentschap]2, dat er ontvangst van bericht. De toestemming van [2 Agentschap]2 wordt gegeven binnen tien werkdagen na de aanvraag ervan. Bij gebreke daarvan wordt de toestemming geacht gunstig te zijn. De toestemming van [2 Agentschap]2 wordt beperkt tot twee jaar en kan meermaals hernieuwd worden]1.
----------
(1)<BWG 2014-05-15/15, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2021-09-16/38, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1057.[1 Elke aannemingsovereenkomst uitgevoerd zonder toestemming van [2 ]2 heeft tot gevolg dat het geheel van de toelagen betreffende de tegemoetkoming in de bezoldiging van de personen tewerkgesteld in het externe bedrijf gedurende de betrokken periode met terugwerkende kracht ingevorderd worden. In geval van hernieuwing of verlenging van eenzelfde overeenkomst die het voorwerp van een vroegere toestemming van[2 Agentschap]2 heeft uitgemaakt, wordt de invordering beperkt tot vijfentwintig percent.]1
----------
(1)
(2)
Art.1058.[1 Het bedrijf voor aangepast werk verstrekt aan [2 Agentschap]2 een maandelijks overzicht van de prestaties van het geheel van de werknemers tewerkgesteld in het kader van een aannemingsovereenkomst. Dat overzicht wordt na afloop van elke maand aan [2 Agentschap ]2overgelegd.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/15, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2021-09-16/38, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1059.[1[2 Agentschap]2kan toestaan dat twee bedrijven voor aangepast werk aannemingsovereenkomsten sluiten als een bedrijf voor aangepast werk, dat te kampen heeft met een dringende en uitzonderlijke nood aan arbeidskrachten, een beroep doet op een ander bedrijf voor aangepast werk.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/15, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2021-09-16/38, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1060.[1 Een overeenkomst tussen bedrijven voor aangepast werk van twee verschillende gewesten of gemeenschappen behoeft de toestemming van [2 Agentschap]2.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/15, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2021-09-16/38, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1061.[1 Een door [2 Agentschap]2 gesubsidieerde uitrusting mag niet verhuurd worden aan noch ter beschikking gesteld van de bedrijven, behoudens buitengewone omstandigheden en mits voorafgaande toestemming van [2 Agentschap]2.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/15, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2021-09-16/38, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Afdeling 7. - Fonds voor bestaanszekerheid betreffende bedrijven voor aangepast werk
Art.1062.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 18, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1063.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 18, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1063/1.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 18, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1064.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 18, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1065.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 18, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1066.
Art.1067.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 18, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1068.
<Opgeheven bij BWG 2021-09-16/38, art. 18, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK V. - Gelijkheid van kansen voor gehandicapte personen op de arbeidsmarkt
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.1069.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° [2 "werknemer": gehandicapte persoon in dienst genomen krachtens een arbeidsovereenkomst of een reglementair statuut]2;
2° werkgever : elke publiek- en/of privaatrechtelijke persoon die [2 een werknemer]2 in dienst neemt;
3° de stagiair : gehandicapte persoon in dienst genomen krachtens een arbeidsovereenkomst of een reglementair statuut;
4° "bedrijfstagemeester" : werkgever die een gehandicapte persoon in dienst neemt in het kader van een ontdekkingsstage;
5° "opleidend bedrijf" : werkgever die een gehandicapte persoon in dienst neemt in het kader van een contract van beroepsaanpassing;
6° " zelfstandige werknemer " : de gehandicapte persoon die een beroeps- of bedrijfsactiviteit uitoefent in het kader waarvan hij niet bij arbeidsovereenkomst [2 of krachtens een reglementair statuut]2 gebonden is, en daardoor hoofdzakelijk onder het zelfstandigenstatuut valt;
7° [1 "loonkost" : het brutoloon verhoogd met de verplichte werkgeversbijdragen krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders, met uitzondering van de werkgeversbijdragen betreffende het dubbele vakantie- en uitgaansgeld van de arbeiders, het dubbele vakantie- en uitgaansgeld gestort door de werkgevers aan hun bedienden en het vakantie- en uitgaansgeld gestort aan hun werknemers door de werkgevers die onder de openbare sector ressorteren, en na aftrek van de verminderingen van werkgeversbijdragen en de vrijstellingen]1;
8° " gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimuminkomen " : het bedrag dat voor werknemers die minstens 21 jaar oud zijn, wordt berekend overeenkomstig artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43, op 2 mei 1988, gesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.
[2 9° "operator": de dienst die erkend is door:
a) het Agentschap;
b) een overheidsinstantie met het oog op socioprofessionele inschakeling;
10° "gecoachte persoon": de persoon bedoeld in artikel 275 van het decreetgevend deel van het Wetboek, die een contract voor ondersteuning in de jobfunctie heeft gesloten met een operator;
11° "jobcoach": de natuurlijke persoon die door een arbeidsovereenkomst of een reglementair statuut aan de operator gebonden is om de opdrachten ter ondersteuning in de jobfunctie uit te voeren;
12° bedrijf in het kader van ondersteuning in de jobfunctie": elke werkgever, met uitzondering van aangepaste werkbedrijven voor hun productiepersoneel;
13° "intensieve ondersteuning": begeleiding die minstens één maandelijkse ontmoeting op dezelfde plaats omvat tussen de jobcoach en de gecoachte persoon, gedurende minstens drie opeenvolgende maanden.]2
[2 Naast de voorwaarden voor ontvankelijkheid bedoeld in artikel 275 van het decreetgevend deel van het Wetboek, moet de aanvrager voldoen aan de volgende voorwaarden om te kunnen genieten van de interventies bedoeld in dit hoofdstuk:
1° het handicappercentage bedoeld in artikel 408 bereikt hebben;
2° niet meer leerplichtig zijn.
De in lid 2, 1°, bedoelde handicapvoorwaarde wordt gelijkgesteld met de erkenning van handicap aangetoond door een van de volgende bewijzen, op de datum van indiening van de aanvraag:
1° een bewijs van het reeds genoten hebben van een gunstige beslissing van het Agentschap of van AWIPH, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, de "Service bruxellois francophone des personnes handicapées", Bruxelles-Formation of de "Dienststelle für Selbstbestimmtes Leben", waaruit een handicap blijkt ;
2° een attest waaruit blijkt dat de persoon zijn schoolcursus hoogstens in het gespecialiseerde secundair onderwijs heeft beëindigd;
3° een geldende beslissing afgeleverd door de Federale overheidsdienst Sociale Zekerheid tot bevestiging van de handicap waardoor de persoon een inkomensvervangende uitkering of een inschakelingsuitkering kan verkrijgen;
4° een geldende beslissing afgeleverd door het Agentschap tot bevestiging van de handicap waardoor de persoon bijkomende kinderbijslag kan verkrijgen;
5° een rechterlijke beslissing of een geldende beslissing afgeleverd door de verzekeringsmaatschappij, het Federaal agentschap voor beroepsrisico's tot bevestiging van minstens twintig percent blijvende arbeidsongeschiktheid;
6° een geldende beslissing van het Rijksinstituut voor Ziekte-en Invaliditeitsverzekering tot toekenning van invaliditeitsuitkeringen;
7° een geldige beslissing van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, het Arbeitsamt der Deutschsprachigen Gemeinschaft of Actiris waarbij een verminderde arbeidsgeschiktheid wordt erkend.]2
----------
(1)<BWG 2013-12-19/04, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BWG 2023-08-24/06, art. 15, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 2. - Ontdekkingsstage
Art.1070. Er kan voorzien worden in één of verschillende bedrijfsimmersieperiodes voor gehandicapte personen die wensen deel te nemen aan een programma voor inschakeling in het arbeidsproces, om hen te confronteren met de werkelijkheid van een beroep of een beroepssector, om na te gaan of hun opleidingsproject relevant is en of zij met de nodige interesse naar werk zoeken. Die periodes worden "ontdekkingsstage" genoemd.
Art.1071.[1 De stageaanvraag wordt per post of per e-mail bij het Agentschap ingediend door het bedrijf dat de stagiair wil ontvangen, met behulp van een door het Agentschap verstrekt formulier.
De aanvraag vermeldt:
1° met betrekking tot de kandidaat-stagiair:
a) zijn naam, voornaam, rijksregisternummer, nationaliteit, geboortedatum, woonadres en telefoon- en e-mailgegevens ;
b) een verwijzing naar een eerdere beslissing van het Agentschap om een handicap te erkennen en, indien van toepassing, het dossiernummer ;
c) een verklaring dat, indien geen eerdere erkenning heeft plaatsgevonden, nadere gegevens over de handicap vereist zijn;
d) in voorkomend geval, de vermelding of de persoon op de datum van indiening van de aanvraag een arbeidsongeschiktheids- of invaliditeitsuitkering, een inkomensvervangende uitkering of een vergoeding na een arbeidsongeval of beroepsziekte ontvangt;
2° met betrekking tot het bedrijf:
a) de naam of handelsnaam ;
b) het adres en de telefoon- en e-mailgegevens van de maatschappelijke zetel en, in voorkomend geval, van de exploitatiezetel;
c) de naam, voornaam, functie en telefoon- en e-mailgegevens van de persoon die de vennootschap vertegenwoordigt;
d) zijn inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen ;
e) het nummer van de bedrijfseenheid;
f) zijn privaat- of publiekrechtelijk statuut;
g) de naam en het nummer van de gemengde commissie, voor particuliere bedrijven;
h) zijn bankrekeningnummer;
i) een omschrijving van zijn activiteiten;
j) het aantal werknemers dat bij het bedrijf in dienst is;
k) de naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de interne preventieadviseur, indien verschillend van de persoon bedoeld onder c) ;
l) de naam van de externe dienst voor preventie en bescherming, alsmede naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de adviseur-arbeidsgeneesheer;
m) de naam van het sociaal secretariaat, alsmede de naam, voornaam en telefoon- en e-mailgegevens van de verantwoordelijke;
n) de naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de persoon met wie contact moet worden opgenomen over de stage, indien deze verschilt van de persoon bedoeld onder c) ;
o) de naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van het personeelslid dat verantwoordelijk is voor de begeleiding van de stagiair
3° in voorkomend geval, de naam van de dienst die de kandidaat-stagiair ondersteunt bij het uitwerken van zijn loopbaanplan, alsook de naam, voornaam en telefoon- en e-mailgegevens van de ondersteunende medewerker;
4° het beoogde beroep of de beoogde functie, samen met het voorgestelde programma voor de kennismakingsstage;
5° de wekelijkse uurregeling in dagen en uren;
6° het akkoord van de kandidaat-stagiair.
Er wordt een stageovereenkomst gesloten tussen de kandidaat-stagiair of zijn wettelijke vertegenwoordiger en de bedrijfstagemeester. De overeenkomst moet worden goedgekeurd door het Agentschap.
In afwijking van de artikelen 435 tot 438 treedt de erkenning van het Agentschap in de plaats van een positieve beslissing.
Het Agentschap keurt de overeenkomst goed binnen dertig dagen nadat het alle benodigde informatie heeft ontvangen.
Een kopie van de overeenkomst wordt per post of per e-mail naar elk van de partijen en naar het Agentschap gestuurd.
In geval van onenigheid over de stageaanvraag stelt het Agentschap het bedrijf per post of e-mail in kennis van zijn afwijzende beslissing binnen dertig dagen na de datum waarop het over alle nodige informatie beschikt. Het stuurt de kandidaat-stagiair per post of e-mail een kopie van zijn beslissing.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 16, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1072.[1 Het Agentschap:
1° ziet toe op de uitvoering van de overeenkomst bedoeld in artikel 1071;
2° treedt als bemiddelaar op in geval van betwisting.]1
----------
(1)
Art.1073.[1 ...]1 Het bedrijf of de instelling zich ertoe :
1° de stagiair de mogelijkheid te bieden te zien hoe het beroep of de functie worden uitgeoefend;
2° [1 de stagiair het materieel, het gereedschap, de werkkleding en de veiligheids- en beschermingsaccessoires te verschaffen die nodig zijn om het beroep te leren, en die in goede staat verkeren en regelmatig worden onderhouden]1;
3° een persoon uit zijn midden aan te wijzen om de stagiair te volgen, zijn aanpassing aan het werk te evalueren en zijn opmerkingen mee te delen, zowel aan de stagiair als aan [1 het Agentschap]1;
4° [1 het Agentschap]1 toe te laten de stagiair binnen het bedrijf te ontmoeten;
5° [1 het Agentschap]1 onmiddellijk elk gegeven te verstrekken op grond waarvan de stagiair een einde maakt aan de stage;
6° [1 het Agentschap]1 binnen 24 uur te verwittigen van elk arbeidsongeval of ongeval op de weg van en naar het werk, alsook van elke schade aangericht aan werktuigen of machines en van elk stoffelijk of lichamelijk ongeval waardoor derden tijdens de stage worden getroffen.
----------
(1)
Art.1074.De stagiair verbindt zich ertoe :
1° zich te richten naar het arbeidsreglement van het bedrijf waar hij stage loopt;
2° te handelen volgens de voorschriften van het door het bedrijf of de instelling aangewezen personeelslid;
3° zijn eigen veiligheid of die van derden niet in gevaar te brengen;
4° de uitrusting, het materieel, de werktuigen en de niet gebruikte grondstoffen die hem worden toevertrouwd, in goede staat terug te geven;
5° de vertrouwelijke aard van de gegevens waarvan hij tijdens zijn stage kennis neemt, in acht te nemen;
6° "AWIPH" en het bedrijf of de instelling onmiddellijk te verwittigen in geval van afwezigheid [1 ...]1;
7° [1 ...]1.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 19, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1075.[1 De duur van de stage is vastgesteld op maximaal tien dagen en kan op gemotiveerd verzoek van de bedrijfstagemeester binnen hetzelfde bedrijf worden verlengd tot maximaal twintig dagen.]1
Elke partij kan een einde maken aan de stage vóór het verstrijken van de voorgeschreven termijn, voor zover de andere partij en "AWIPH" daarvan in kennis worden gesteld.
----------
(1)
Art.1076.[1 ...]1 De stageperiode is kosteloos. De stagiair mag geen bezoldiging of vergoeding eisen. Het bedrijf of de instelling zijn niet verplicht de stagiair in dienst te nemen na afloop van de stage.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 21, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1077. De stagiair blijft beschikbaar op de arbeidsmarkt en mag zich tijdens de stage melden bij elke oproeping van een mogelijke werkgever.
Art.1078. "AWIPH" verzekert de stagiair tegen ongevallen tijdens de stage en op de weg van en naar de plaats van de stage zoals het personeel onderworpen aan de wetgeving op de arbeidsongevallen.
"AWIPH" verzekert de stagiair ook voor wettelijke aansprakelijkheid, zowel voor schade aan werktuigen en machines als voor materiële of lichamelijke ongevallen waardoor derden tijdens de stage worden getroffen.
Afdeling 3. - Beroepsaanpassingscontract
Art.1079. De omscholingsovereenkomst betreft een opleiding in een bedrijf of een openbare instelling waar de gehandicapte persoon, hierna stagiair genoemd, voorbereid wordt om in normale arbeidsomstandigheden te werken.
Art.1080.Om een omscholingsovereenkomst te kunnen sluiten, moet de stagiair de volgende voorwaarden vervullen :
1° de begunstigde valt niet meer onder de leerplicht;
2° [1 de begunstigde heeft geen beroepskwalificatie en/of -ervaring die onmiddellijk bruikbaar zijn voor de beoogde functie]1;
3° de begunstigde heeft bekwaamheden die een gunstige inschakelingsprognose mogelijk maken.
Bovendien houdt het sluiten van een omscholingsovereenkomst in dat de gewone opleidingsmaatregelen niet geschikt zijn.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 22, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1081.[1 De aanvraag voor een omscholingsovereenkomst wordt per post of per e-mail bij het Agentschap ingediend door de onderneming die ermee instemt de aangepaste opleiding van de kandidaat-stagiair te verzorgen, met behulp van een door het Agentschap verstrekt formulier.
De aanvraag vermeldt:
1° met betrekking tot de kandidaat-stagiair:
a) zijn naam, voornaam, rijksregisternummer, nationaliteit, geboortedatum, woonadres en telefoon- en e-mailgegevens;
b) een verwijzing naar een eerdere beslissing van het Agentschap om een handicap te erkennen en, indien van toepassing, het dossiernummer;
c) een verklaring dat, indien geen eerdere erkenning heeft plaatsgevonden, nadere gegevens over de handicap vereist zijn;
d) het soort gevolgde onderwijs en de laatst behaalde kwalificatie;
e) in voorkomend geval, de vermelding of de stagiair op de datum van indiening van de aanvraag een werkloosheidsuitkering, een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een invaliditeitsuitkering, een inkomensvervangende uitkering of een uitkering wegens een arbeidsongeval of beroepsziekte ontvangt, alsmede het brutobedrag van deze uitkeringen per dag en per maand;
2° met betrekking tot het bedrijf:
a) de naam of handelsnaam;
b) het adres en de telefoon- en e-mailgegevens van de maatschappelijke zetel en, in voorkomend geval, van de opleidingsplaats;
c) de naam, voornaam, functie en telefoon- en e-mailgegevens van de persoon die de vennootschap vertegenwoordigt;
d) zijn inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen;
e) het nummer van de bedrijfseenheid;
f) zijn privaat- of publiekrechtelijk statuut;
g) de naam en het nummer van de gemengde commissie, voor particuliere bedrijven;
h) zijn bankrekeningnummer;
i) een omschrijving van zijn activiteiten;
j) de voltijdse werktijden van het bedrijf;
k) het aantal werknemers dat bij het bedrijf in dienst is;
l) naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de interne preventieadviseur, indien verschillend van de persoon bedoeld onder c);
m) de naam van de externe dienst voor preventie en bescherming, alsmede naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de adviseur-arbeidsgeneesheer;
n) de naam van het sociaal secretariaat, alsmede de naam, voornaam en telefoon- en e-mailgegevens van de verantwoordelijke;
o) de naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de persoon met wie contact moet worden opgenomen over de aanvraag voor een omscholingsovereenkomst, indien deze verschilt van de persoon bedoeld onder c);
p) de naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van het personeelslid dat verantwoordelijk is voor de opleiding van de stagiair;
3° in voorkomend geval, de naam van de dienst die het project van de omscholingsovereenkomst initieert, evenals de naam, voornaam en telefoon- en e-mailgegevens van de ondersteunende agent;
4° het voorstel voor een aangepast opleidingsprogramma en of het gaat om een arbeiders- of bediendenfunctie;
5° de brut bezoldiging, per uur en per maand op basis van een voltijds equivalent, die de stagiair zou ontvangen indien hij zou worden aangeworven op basis van een arbeidsovereenkomst in deze functie, volgens de geldende barema's;
6° de voorziene duur van de opleiding en de gewenste aanvangsdatum;
7° de wekelijkse uurregeling in dagen en uren;
8° het akkoord van de kandidaat-stagiair.
Er wordt een omscholingsovereenkomst gesloten tussen de kandidaat-stagiair of zijn wettelijke vertegenwoordiger en het opleidend bedrijf. De overeenkomst moet worden goedgekeurd door het Agentschap.
In afwijking van de artikelen 435 tot 438 treedt de erkenning van het Agentschap in de plaats van een positieve beslissing.
Het Agentschap keurt de overeenkomst goed binnen dertig dagen nadat het alle benodigde informatie heeft ontvangen.
Een kopie van de overeenkomst wordt per post of per e-mail naar elk van de partijen en naar het Agentschap gestuurd.
In geval van onenigheid over de aanvraag voor een omscholingsovereenkomst stelt het Agentschap het bedrijf per post of e-mail in kennis van zijn afwijzende beslissing binnen dertig dagen na de datum waarop het over alle nodige informatie beschikt. Het stuurt de kandidaat-stagiair per post of e-mail een kopie van zijn beslissing.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 23, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1082.[1 De]1 omscholingsovereenkomst bevat de volgende gegevens :
1° de identiteit en de woonplaats van de partijen;
2° de aanvangsdatum en de duur van de overeenkomst;
3° het voorwerp van de overeenkomst;
4° de aard en de fasen van de omscholing, zoals overeengekomen door de stagiair, het bedrijf of de openbare instelling en [1 het Agentschap]1, hierna [1 aangepast opleidingsprogramma]1 genoemd;
5° de respectievelijke verplichtingen van de partijen, opgesomd in de artikelen [1 1083 tot en met 1085]1.
[1 6° de wekelijkse uurregeling.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 24, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1083.[1 Het Agentschap:
1° ziet toe op de uitvoering van de overeenkomst bedoeld in artikel 1081;
2° biedt het opleidend bedrijf technische of pedagogische ondersteuning bij het opstellen van het aangepaste opleidingsprogramma;
3° sluit, indien nodig overeenkomsten met opleidingsoperatoren om de opleidingsondersteuning door het opleidend bedrijf aan te vullen;
4° treedt als bemiddelaar op in geval van betwisting.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 25, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1084.[1 Het opleidend bedrijf:
1° geeft de stagiair echte beroepskwalificaties door hen de nodige theoretische en praktische vakkennis bij te brengen;
2° verschaft de stagiair het materieel, het gereedschap, de werkkleding en de veiligheids- en beschermingsaccessoires die nodig zijn voor de opleiding, en die in goede staat verkeren en regelmatig worden onderhouden;
3° legt de stagiair geen taken op die geen verband houden met de doelstellingen van het omscholingsproces;
4° sluit, met de maatschappij van zijn keuze, een verzekeringspolis die de stagiair dekt tegen arbeidsongevallen en ongevallen op weg naar het werk, overeenkomstig de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
5° sluit, met de maatschappij van zijn keuze, een verzekeringspolis die de stagiair dekt inzake burgerlijke aansprakelijkheid, zowel voor schade aan werktuigen en gereedschap als voor materiële of lichamelijke ongevallen waardoor derden getroffen worden;
6° ziet persoonlijk toe op de uitvoering van de overeenkomst of draagt de verantwoordelijkheid daarvoor uitdrukkelijk aan een personeelslid over;
7° observeert het gedrag van de stagiair om de vooruitgang te beoordelen en deelt zijn observaties mee aan zowel de stagiair als het Agentschap;
8° kent, naast de wettelijke feestdagen, verlofdagen aan de stagiair toe wegens werkloosheidsuitkering, een vroegere arbeidsovereenkomst of gepresteerde overuren, alsook minstens twee dagen per opleidingsmaand;
9° geeft de stagiair het recht om afwezig te zijn op het werk om te reageren op dagvaardingen van de "Office wallon de la formation professionnelle et de l'emploi";
10° betaalt de stagiair de in artikel 1090 bedoelde vergoeding uiterlijk op de tiende dag van de maand die volgt op de maand waarin de diensten zijn verleend;
11° brengt het Agentschap onmiddellijk op de hoogte van elk geschil met betrekking tot de uitvoering van de overeenkomst;
12° bezorgt het Agentschap alle informatie en bewijsstukken die het nodig heeft voor de uitvoering van de overeenkomst en voor de nakoming van zijn verplichtingen krachtens de toepasselijke wetten, decreten en verordeningen;
13° laat het Agentschap toe om alle onderzoeken en bezoeken uit te voeren die nodig worden geacht binnen het bedrijf of op de opleidingsplaats;
14° evalueert periodiek de voortgang van de opleiding met de stagiair en het Agentschap, uiterlijk aan het einde van een periode van drie maanden vanaf de datum van afsluiting van het eerste contract, en aan het einde van elk van de periodes van zes maanden bedoeld in artikel 1086;
15° levert aan het einde van de overeenkomst een opleidingsgetuigschrift aan de stagiair af met vermelding van de aard en de duur van de opleiding en een beschrijving van de verworven competenties.
De twee opleidingsdagen per maand bedoeld in lid 1, 8°, worden toegekend op basis van voltijdse arbeidsregeling en worden evenredig verminderd in geval van deeltijdse arbeid.
De in lid 1, 8°, bedoelde verlofdagen kunnen worden gecumuleerd tot één of meer aaneengesloten periodes.]1
----------
(1)
Art.1085.De stagiair [1 ...]1:
1° [1 stelt alles in het werk om de beroepsopleiding tot een goed einde te brengen]1;
2° [1 richt zich naar]1 het arbeidsreglement dat van toepassing is, en, in voorkomend geval, [1 houdt zich aan het beroepsgeheim]1;
3° [1 neemt de welvoeglijkheid en de goede zeden in acht]1;
4° [1 leeft de veiligheids- en hygiënevoorschriften na]1;
5° [1 handelt]1 overeenkomstig de instructies die hem door het centrum of het opleidingsbedrijf zijn gegeven met het oog op de uitvoering van zijn contract;
6° [1 geeft het gereedschap, de uitrusting, het materieel en de niet-gebruikte grondstoffen die hem door het centrum zijn toevertrouwd, in goede staat terug]1;
7° [1 stelt "AWIPH" onmiddellijk in kennis van iedere betwisting i.v.m. de uitvoering van de overeenkomst]1;
8° [1 evalueert periodiek de voortgang van de opleiding met het opleidend bedrijf en het Agentschap, uiterlijk aan het einde van een periode van drie maanden vanaf de datum van afsluiting van het eerste contract, en aan het einde van elk van de periodes van zes maanden bedoeld in artikel 1086]1.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 27, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1086.[1 evalueert periodiek de voortgang van de opleiding met het opleidend bedrijf en het Agentschap, uiterlijk aan het einde van een periode van drie maanden vanaf de datum van afsluiting van het eerste contract, en aan het einde van elk van de periodes van zes maanden bedoeld in artikel 1086.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 28, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1087.[1 De uitvoering van de omscholingsovereenkomst wordt opgeschort:
1° in de gevallen van verlof bedoeld in artikel 1084, 8°, met uitzondering van verlofdagen in verband met kort verzuim;
2° indien een van de partijen de overeenkomst niet kan uitvoeren gedurende een periode van twee opeenvolgende maanden of meer, inclusief in geval van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, zwangerschapsverlof of omstandigheden die de bedrijfsvoering onmogelijk maken.
De partij die beweert dat het onmogelijk is om de overeenkomst uit te voeren, moet dit rechtvaardigen en, als het te wijten is aan de arbeidsongeschiktheid van de stagiair, een medisch certificaat voorleggen.
De omscholingsovereenkomst wordt verlengd met een periode die gelijk is aan die van de schorsing, als de schorsing twee opeenvolgende maanden of langer duurt.
De schorsing en hervatting van de uitvoering van de overeenkomst worden door de partij die zich erop beroept binnen maximaal tien dagen per e-mail meegedeeld aan het Agentschap.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 29, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1088.[1 Onverminderd de algemene wijzen van tenietgaan van verbintenissen, eindigt de omscholingsovereenkomst vóór het verstrijken van de voorziene termijn:
1° door de wil van beide partijen;
2° door de wil van één van de partijen, tijdens de proefperiode;
3° wanneer één van de partijen zich beroept op een ernstige reden die samenwerking onmogelijk maakt;
4° wanneer de uitvoering van de overeenkomst meer dan drie maanden per overeenkomst wordt opgeschort;
5° wanneer de stagiair een arbeidsovereenkomst aangaat;
6° door de beëindiging van het opleidend bedrijf;
7° door overmacht die de uitvoering van de overeenkomst definitief onmogelijk maakt;
8° wanneer het Agentschap vaststelt dat de stagiair niet het gepaste gedrag vertoont om het omscholingsproces tot een goed einde te brengen;
9° door de kennisgeving aan de partijen per aangetekende brief van de intrekking van de erkenning van de overeenkomst door het Agentschap, wanneer een van de partijen valse of vervalste documenten heeft voorgelegd of wanneer een van de partijen zijn verplichtingen niet nakomt zonder geldige reden.
In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1° tot en met 7°, brengt de partij die zich op de omstandigheid beroept het Agentschap op de hoogte.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 30, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1089.[1 § 1. Opleidingsvergoedingen worden aan de stagiair toegekend, overeenstemmend met een percentage van het verschil tussen:
1° enerzijds, de brutobasisvergoeding voor het aangeleerde beroep of de aangeleerde functie;
2° anderzijds, het bedrag van de eventuele toeslagen bedoeld in artikel 1091, in verhouding tot de in de overeenkomst vermelde arbeidsduur van de stagiair, in verhouding tot de voltijdse arbeidsregeling die van kracht is in het opleidend bedrijf.
§ 2. Het percentage is vastgesteld op:
1° zestig procent voor het eerste opleidingsjaar;
2° tachtig procent vanaf het tweede opleidingsjaar.
Opleidingsvergoedingen worden uitgedrukt in een bedrag per uur, gebaseerd op de geldende voltijdse uurregeling bij het opleidend bedrijf.
§ 3. De opleidingsvergoedingen zijn, binnen de grenzen van de in de overeenkomst bepaalde uurregeling, slechts verschuldigd voor:
1° gewerkte uren;
2° de gelijkgestelde uren die overeenstemmen met de uren gewerkt met een opleidingsoperator;
3° uren in verband met feestdagen;
4° uren in verband met kort verzuim.
Overwerk wordt niet gecompenseerd, maar geeft recht op compenserende vrije tijd.
§ 4. Het uurbedrag van de opleidingsvergoedingen wordt aangepast volgens de geldende loonindexeringsregels voor het opleidend bedrijf.
Elke wijziging, met uitzondering van indexering, van het bedrag van de in artikel 1091 bedoelde vergoedingen of van het bedrag van de brutobasisvergoeding voor het beroep of de functie dat aan de stagiair verschuldigd is bij zijn indiensttreding na afloop van de omscholingsovereenkomst, moet aan het Agentschap worden meegedeeld door middel van een attest van de instantie die verantwoordelijk is voor de genoemde vergoedingen.
Het Agentschap past het bedrag van de opleidingsvergoedingen aan en stelt de stagiair en het leerbedrijf op de hoogte van het nieuwe bedrag.
§ 5. Bovenwettelijke voordelen die door de werkgever worden toegekend aan al het personeel van het bedrijf, met uitzondering van overuren en aanverwante voordelen, zijn onderworpen aan interventie door het Agentschap.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 31, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1090.[1 Het opleidend bedrijf betaalt aan de stagiair alle vergoedingen en bovenwettelijke voordelen bedoeld in artikel 1089.
Het Agentschap vergoedt 70% van de opleidingsvergoedingen en bovenwettelijke voordelen aan het opleidend bedrijf op vertoon van een overzicht van de betaalde opleidingsuren en een kopie van de loonfiche van de stagiair.
Het verzoek van het opleidend bedrijf wordt uiterlijk één jaar na de prestatieperiode naar het Agentschap gestuurd.
Het Agentschap zal het opleidend bedrijf binnen drie maanden na ontvangst van deze documenten terugbetalen.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 32, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1091.De uitkeringen bedoeld in artikel 1090 zijn :
1° de pensioenen, alsook alle voordelen die ermee gelijkgesteld zijn of die de pensioenen aanvullen, toegekend :
a) hetzij bij of krachtens een Belgische of een buitenlandse wet;
b) hetzij door een overheid of een instelling van openbaar nut;
2° de vergoedingen, toelagen en lijfrenten die toegekend worden aan slachtoffers van arbeidsongevallen of beroepsziekten, krachtens de wetgeving betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen of krachtens de wetgeving betreffende de schadevergoeding voor beroepsziekten en de voorkoming ervan;
3° de vergoedingen die toegekend worden aan een gehandicapte persoon die het slachtoffer is van een ongeval, krachtens de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, of krachtens elke andere gelijksoortige buitenlandse wetgeving;
4° de uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering;
5° de werkloosheidsuitkeringen die toegekend worden krachtens de reglementering betreffende de tewerkstelling en de werkloosheid;
6° de inkomensvervangende toelagen die toegekend worden in toepassing van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, of de gewone en bijzondere tegemoetkomingen die toegekend worden in toepassing van het koninklijk besluit van 17 november 1969 houdende algemeen reglement betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen;
7° de beroepsinkomsten die eventueel ontvangen worden voor opleidingsuren.
Indien de bijdrage bedoeld in het eerste lid, 2°, uitbetaald wordt in de vorm van kapitaal of van terugkoopwaarde wordt [1 artikel 8 bis]1 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten toegepast.
Er wordt in geen geval rekening gehouden met het gedeelte van de wettelijke of reglementaire tegemoetkomingen dat krachtens bovenbedoelde wet van 27 februari 1987 wordt toegekend als kinderbijslag, integratievergoeding of als vergoeding voor hulp aan een derde krachtens het koninklijk besluit van 17 november 1969 houdende algemeen reglement betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 33, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1092.
<Opgeheven bij BWG 2023-08-24/06, art. 34, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 4. - Peterschap
Art.1092. [1 Binnen de perken van de beschikbare kredieten wordt aan de werkgever, met uitzondering van de aangepaste werkbedrijven voor hun productiepersoneel, een tegemoetkoming verleend voor het ondersteunen en het begeleiden van de werknemer:
1° die hij in dienst neemt krachtens een arbeidsovereenkomst of een reglementair statuut;
2° die zijn werk hervat na een schorsing van de beroepsactiviteit van ten minste zes maanden, tijdens dewelke hij uitkeringen ontving van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, verzekering tegen arbeidsongevallen, verzekering tegen beroepsziekten, of elke andere uitkering in de plaats van dergelijke uitkeringen;
3° die zijn werk hervat na een herplaatsingsbeslissing bedoeld in artikel I.4-73, § 4, a) of b) van de Codex van het welzijn op het werk.
De persoon die belast is met de in lid 1 bedoelde handelingen kan de werkgever zijn of een uitdrukkelijk daartoe aangewezen lid van het betaalde personeel van het bedrijf.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 35, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1093.[1 Als verantwoordelijke voor de integratie van de werknemer werkt de begeleider dagelijks en in nauw contact met de werknemer, bestaande uit:
1° het vergemakkelijken van de integratie van de werknemer in het werkteam en het bedrijf;
2° het bieden van beroepsbegeleiding om werknemers te helpen zich aan te passen aan hun beroep en werk;
3° het informeren van het Agentschap over zijn actie;
4° het observeren van de integratie van de werknemer met het oog op het voorstellen van aanpassingen van de werksituatie om rekening te houden met de handicap.
De werkgever moet de begeleider de tijd geven die hij nodig heeft om zijn taken uit te voeren.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 36, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1094.[1 De tegemoetkomingsaanvraag wordt door de werkgever per post of per e-mail bij het Agentschap ingediend, uiterlijk binnen twee maanden nadat de werknemer in dienst is getreden of op het werk is teruggekeerd, op basis van een door het Agentschap verstrekt document.
De aanvraag vermeldt:
1° met betrekking tot de kandidaat-stagiair:
a) zijn naam, voornaam, rijksregisternummer, nationaliteit, geboortedatum, woonadres en telefoon- en e-mailgegevens;
b) een verwijzing naar een eerdere beslissing van het Agentschap om een handicap te erkennen en, indien van toepassing, het dossiernummer;
c) een verklaring dat, indien geen eerdere erkenning heeft plaatsgevonden, nadere gegevens over de handicap vereist zijn;
d) de functietitel en -beschrijving;
e) de datum waarop hij in dienst is getreden;
f) zijn statuut als arbeider of bediende of publiekrechtelijk statuut;
g) zijn soort contract;
h) zijn wekelijkse uurregeling in dagen en uren;
2° met betrekking tot het bedrijf:
a) de naam of handelsnaam;
b) het adres en de telefoon- en e-mailgegevens van de maatschappelijke zetel en, in voorkomend geval, van de exploitatiezetel;
c) de naam, voornaam, functie en telefoon- en e-mailgegevens van de persoon die de vennootschap vertegenwoordigt;
d) zijn inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen;
e) het nummer van de bedrijfseenheid;
f) zijn privaat- of publiekrechtelijk statuut;
g) de naam en het nummer van de gemengde commissie, voor particuliere bedrijven;
h) zijn bankrekeningnummer;
i) een omschrijving van zijn activiteiten;
j) het aantal werknemers dat bij het bedrijf in dienst is;
k) naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de interne preventieadviseur, indien verschillend van de persoon bedoeld onder c) ;
l) de naam van de externe dienst voor preventie en bescherming, alsmede naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de adviseur-arbeidsgeneesheer;
m) de naam van het sociaal secretariaat, alsmede de naam, voornaam en telefoon- en e-mailgegevens van de verantwoordelijke;
n) de naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de persoon met wie contact moet worden opgenomen over de premie-aanvraag, indien deze verschilt van de persoon bedoeld onder c);
o) de naam, voornaam en functie van de begeleider, evenals het telefoonnummer en e-mailadres waarop de tutor tijdens kantooruren bereikbaar is;
3° het akkoord van de werknemer en de begeleider.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 3, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1095.[1 Het Agentschap beslist over de tegemoetkomingsaanvraag en brengt de werkgever per post of per e-mail op de hoogte van zijn beslissing binnen dertig dagen na de datum waarop het over alle nodige informatie beschikt.
De beslissing wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op de datum van de aanvraag.
Het Agentschap stuurt de gehandicapte werknemer per post of e-mail een kopie van zijn beslissing.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 38, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1096.[1 Teneinde de begeleider te ondersteunen in de taken die hem zijn toevertrouwd krachtens artikel 1093, worden twee bijeenkomsten met het Agentschap georganiseerd, de ene binnen een termijn van ten hoogste drie maanden en de andere binnen een termijn van ten hoogste negen maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de beslissing.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 39, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1098.[1 De tegemoetkoming wordt toegekend voor een periode van negen maanden.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 41, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1097.[1 De werkgever stuurt het Agentschap per post of per e-mail een verslag op basis van de in bijlage 143 bedoelde modellen, aan het einde van een periode van maximaal drie maanden, zes maanden en negen maanden vanaf de datum waarop de beslissing van kracht wordt.
Als het verslag na elk van de in het eerste lid genoemde termijnen wordt verzonden, verliest de werkgever automatisch het voordeel van de tegemoetkoming.]1
----------
(1)
Art.1099.[1 Het bedrag van de tegemoetkoming is vastgesteld op 500 euro per kwartaal, wanneer de werknemer voltijds werkt.
Het bedrag wordt aangepast in verhouding tot de uurregeling als de werknemer parttime werkt.
De tegemoetkoming wordt betaald binnen drie maanden nadat het Agentschap elk van de in artikel 1097 bedoelde verslagen heeft ontvangen.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 42, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1100.[1 Indien de begeleider zijn taken niet meer uitoefent of langer dan een maand verhinderd is, deelt de werkgever het Agentschap per e-mail de naam van zijn vervanger mee binnen de daaropvolgende kalendermaand, bij gebreke waarvan hij niet meer in aanmerking komt voor de tegemoetkoming.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 43, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 5. - Inschakelingspremie
Art.1101. "AWIPH" kan binnen de perken van de beschikbare kredieten een tegemoetkoming verlenen voor de inschakeling van een gehandicapte werknemer bij een werkgever.
Art.1102.[1 De tegemoetkoming wordt verleend aan de werkgever ten gunste van de werknemer die:
1° in dienst treedt bij een werkgever na minimum zes maanden beroepsinactiviteit in de loop van de negen maanden voorafgaand aan de indiensttreding;
2° het werk hervat na een schorsing van de beroepsactiviteit van ten minste zes maanden, tijdens dewelke hij uitkeringen ontving van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, verzekering tegen arbeidsongevallen, verzekering tegen beroepsziekten, of elke andere uitkering in de plaats van dergelijke uitkeringen;
3° het werk hervat na een herplaatsingsbeslissing bedoeld in artikel I.4-73, § 4, a) of b) van de Codex van het welzijn op het werk.
Perioden van beroepsopleiding of arbeid in een aangepaste arbeidsonderneming worden gelijkgesteld met de periode van inactiviteit bedoeld in lid, 1°.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 44, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1103.[1 De tegemoetkomingsaanvraag wordt door de werkgever per post of per e-mail bij het Agentschap ingediend, uiterlijk binnen drie maanden nadat de werknemer in dienst is getreden of het werk heeft hervat, op basis van een door het Agentschap verstrekt document.
De aanvraag vermeldt:
1° met betrekking tot de werknemer:
a) zijn naam, voornaam, rijksregisternummer, nationaliteit, geboortedatum, woonadres en telefoon- en e-mailgegevens;
b) een verwijzing naar een eerdere beslissing van het Agentschap om een handicap te erkennen en, indien van toepassing, het dossiernummer;
c) een verklaring dat, indien geen eerdere erkenning heeft plaatsgevonden, nadere gegevens over de handicap vereist zijn;
d) de functietitel en -beschrijving;
e) de datum waarop hij in dienst is getreden;
f) zijn statuut als arbeider of bediende of publiekrechtelijk statuut;
g) zijn soort contract;
h) zijn wekelijkse uurregeling in dagen en uren;
i) indien van toepassing, alle andere overheidssteun waarvan het bedrijf profiteert voor de gehandicapte werknemer;
j) in geval van aanwerving, de beroepssituatie of de werkzaamheden van de werknemer gedurende de negen maanden voorafgaand aan de aanwerving;
k) indien de werknemer niet in dienst is genomen, het soort uitkering dat hij de afgelopen zes maanden heeft ontvangen;
l) indien van toepassing, het bestaan van een herplaatsingsbesluit;
m) in voorkomend geval, de wegens de handicap van de werknemer te vrezen moeilijkheden;
2° met betrekking tot het bedrijf:
a) de naam of handelsnaam;
b) het adres en de telefoon- en e-mailgegevens van de maatschappelijke zetel en, in voorkomend geval, van de exploitatiezetel;
c) de naam, voornaam, functie en telefoon- en e-mailgegevens van de persoon die de vennootschap vertegenwoordigt;
d) zijn inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen;
e) het nummer van de bedrijfseenheid;
f) zijn privaat- of publiekrechtelijk statuut;
g) de naam en het nummer van de gemengde commissie, voor particuliere bedrijven;
h) zijn bankrekeningnummer;
i) een omschrijving van zijn activiteiten;
j) het aantal werknemers dat bij het bedrijf in dienst is;
k) naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de interne preventieadviseur, indien verschillend van de persoon bedoeld onder c);
l) de naam van de externe dienst voor preventie en bescherming, alsmede naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de adviseur-arbeidsgeneesheer;
m) de naam van het sociaal secretariaat, alsmede de naam, voornaam en telefoon- en e-mailgegevens van de verantwoordelijke;
n) de naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de persoon met wie contact moet worden opgenomen over de premie-aanvraag, indien deze verschilt van de persoon bedoeld onder c);
3° de instemming van de werknemer.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 45, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1104.[1 Het Agentschap brengt de werkgever per post of e-mail op de hoogte van zijn beslissing binnen dertig dagen na de datum waarop het over alle nodige informatie beschikt, en stuurt een kopie van zijn beslissing naar de werknemer.
De beslissing wordt van kracht op de datum van de aanvraag.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 46, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1105.[1 In afwijking van artikel 1102 kan de werkgever die in het kader van een arbeidsovereenkomst een werknemer in dienst neemt voor wie een uitzendbureau een tegemoetkoming heeft verkregen, aanspraak maken op het saldo van de premie voor de periode tussen de datum van indienstneming en de datum van het einde van de aanvankelijk vastgestelde tegemoetkoming.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 47, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1106.[1 De tegemoetkoming wordt toegekend voor maximum een jaar.]1
----------
(1)
Art.1107.Het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgelegd op 25 % van de loonkosten [1 ten laste van de werkgever]1.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 49, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1108.De tegemoetkoming wordt betaald aan het einde van elk kalenderkwartaal, na overlegging van de door "AWIPH" vereiste bewijsstukken. De bewijsstukken worden ingediend binnen één jaar na het verstrijken van het kwartaal waarop ze slaan [1 ...]1.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 50, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1109. Bedrijven voor aangepast werk komen niet in aanmerking voor de tegemoetkoming bedoeld in deze afdeling.
Art.1110.De tegemoetkoming wordt niet verleend en moet eventueel terugbetaald worden :
1° als de werkgever naar bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens één of meer werknemers ontslagen heeft om hen te vervangen door één of meer gehandicapte werknemers en alzo de in dit hoofdstuk bedoelde tegemoetkoming te genieten;
2° als de werkgever niet voldoet aan de wettelijke of reglementaire verplichtingen die hem opgelegd worden in zijn hoedanigheid van werkgever [1 met inbegrip van de verplichting om een bepaald aantal gehandicapte werknemers in dienst te nemen volgens door de bevoegde autoriteit vastgestelde bepalingen]1.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 51, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1111.De inschakelingspremie is niet cumuleerbaar met [1 de tegemoetkoming in de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden]1 bedoeld in afdeling 6 van dit hoofdstuk, noch met de tegemoetkoming in de bezoldiging en de sociale lasten, waarop de werkgevers aanspraak kunnen maken in uitvoering van [1 de collectieve overeenkomst nr. 99 betreffende het bezoldigingspeil van de gehandicapte werknemers die in een normaal arbeidsregime zijn tewerkgesteld]1.
De werkgever die andere openbare tegemoetkomingen geniet dan die bedoeld in het eerste lid kan in aanmerking komen voor de inschakelingspremie. De premie wordt evenwel berekend op de loonkosten die door de werkgever worden gedragen na aftrek van de andere tegemoetkomingen.
Wanneer het brutoloon meer bedraagt dan 150 % van het gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimuminkomen, wordt het beperkt tot dit percentage. Bovendien wordt de verschuldigde werkgeversbijdrage met inbegrip van de bijdragen voor het jaarlijks verlof, krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en krachtens de verzekering tegen ongevallen, alsmede de verminderingen van sociale lasten en de vrijstellingen, in gelijke mate verminderd.
De bezoldiging wordt bevestigd aan de hand van een afschrift van de RSZ-aangifte.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 52, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Sectie 5bis. [1 Steun voor re-integratie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 53, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1111/1. [1 Binnen de perken van de beschikbare kredieten wordt een tegemoetkoming verleend aan werkgevers, met uitzondering van bedrijven voor aangepast werk, die een beroep doen op het Agentschap om te helpen bij het opstellen van een re-integratieplan voor een personeelslid dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een beslissing bedoeld in artikel I.4-73, § 4, a) of b) van de Codex van het welzijn op het werk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 53, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1111/2. [1 De aanvraag wordt door de werkgever per post of per e-mail bij het Agentschap ingediend, op basis van een door het Agentschap verstrekt document.
De aanvraag vermeldt:
1° met betrekking tot de werknemer:
a) zijn naam, voornaam, rijksregisternummer, nationaliteit, geboortedatum, woonadres en telefoon- en e-mailgegevens;
b) de titel en beschrijving van de voormalige functie waarvoor de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer heeft besloten dat de werknemer tijdelijk of permanent ongeschikt is;
c) arbeidsongeschiktheid beoordeeld door de preventieadviseur - arbeidsgeneesheer;
d) de vaardigheden en beroepservaring van de werknemer, op basis waarvan in samenwerking met het Agentschap een re-integratieplan kan worden opgesteld;
2° met betrekking tot het bedrijf:
a) de naam of handelsnaam;
b) het adres en de telefoon- en e-mailgegevens van de maatschappelijke zetel en, in voorkomend geval, van de exploitatiezetel;
c) de naam, voornaam, functie en telefoon- en e-mailgegevens van de persoon die de vennootschap vertegenwoordigt;
d) zijn inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen;
e) het nummer van de bedrijfseenheid;
f) zijn privaat- of publiekrechtelijk statuut;
g) de naam en het nummer van de gemengde commissie, voor particuliere bedrijven;
h) zijn bankrekeningnummer;
i) een omschrijving van zijn activiteiten;
j) het aantal werknemers dat bij het bedrijf in dienst is;
k) naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de interne preventieadviseur, indien verschillend van de persoon bedoeld onder c) ;
l) de naam van de externe dienst voor preventie en bescherming, alsmede naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de adviseur-arbeidsgeneesheer;
m) de naam van het sociaal secretariaat, alsmede de naam, voornaam en telefoon- en e-mailgegevens van de verantwoordelijke;
n) de naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de persoon met wie contact moet worden opgenomen over de premie-aanvraag, indien deze verschilt van de persoon bedoeld onder c);
o) de vaardigheden die vereist zijn voor de essentiële taken van de functie;
p) een lijst van posten en functies binnen het bedrijf
3° het akkoord van de werknemer en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 53, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1111/3. [1 De effectieve deelname van het Agentschap aan de voorbereiding van het re-integratieplan wordt vastgelegd in een overlegcertificaat, op basis van een door het Agentschap opgesteld document.
Het overlegcertificaat vermeldt ook de eventuele betrokkenheid van het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk bij het opstellen van het re-integratieplan of, bij gebrek daaraan, van de vakbondsdelegatie. De werkgever stelt de werknemer op de hoogte van deze deelname.
Het opstellen van het overlegcertificaat geeft je recht op de tegemoetkoming bedoeld in artikel 1111/1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 53, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1111/4. [1 Het bedrag van de tegemoetkoming is vastgesteld op 600 euro per werknemer.
De eerste schijf van 300 wordt betaald binnen drie maanden na de datum van de aanvraag, en de tweede binnen drie maanden na de datum van het overlegcertificaat bedoeld in artikel 1111/3.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 53, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1111/5. [1 De toekenning van de tegemoetkoming laat onverlet dat de werknemer voor wie het re-integratieplan geldt, in aanmerking komt voor andere tegemoetkomingen van het Agentschap die bedoeld zijn in titel IX, hoofdstuk V, en titel X, hoofdstuk I.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 53, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 6. [1 De toekenning van de tegemoetkoming laat onverlet dat de werknemer voor wie het re-integratieplan geldt, in aanmerking komt voor andere tegemoetkomingen van het Agentschap die bedoeld zijn in titel IX, hoofdstuk V, en titel X, hoofdstuk I.]1
----------
(1)
Art.1112.Binnen de perken van de beschikbare kredieten wordt een tegemoetkoming [1 ...]1 verleend ter compensatie van de eventuele bijkomende kostprijs van de maatregelen die [1 de werkgever]1 treft opdat de gehandicapte werknemer zijn functies zou kunnen vervullen, op voorwaarde dat die bijkomende kostprijs de handicap betreft.
De maatregelen waarvan de prijs kan worden gedekt door een bevoogdingspremie of door de inrichting van een werkpost, worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van [1 de tegemoetkoming in de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden]1.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 55, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1113.[1 De tegemoetkomingsaanvraag wordt door de werkgever per post of per e-mail bij het Agentschap ingediend, op basis van een door het Agentschap verstrekt document.
De aanvraag vermeldt:
1° met betrekking tot de werknemer:
a) zijn naam, voornaam, rijksregisternummer, nationaliteit, geboortedatum, woonadres en telefoon- en e-mailgegevens;
b) een verwijzing naar een eerdere beslissing van het Agentschap om een handicap te erkennen en, indien van toepassing, het dossiernummer;
c) een verklaring dat, indien geen eerdere erkenning heeft plaatsgevonden, nadere gegevens over de handicap vereist zijn;
d) de functietitel en -beschrijving;
e) de datum waarop hij in dienst is getreden;
f) zijn statuut als arbeider of bediende of publiekrechtelijk statuut;
g) zijn soort contract;
h) zijn wekelijkse uurregeling in dagen en uren;
i) indien van toepassing, alle andere overheidssteun waarvan het bedrijf profiteert voor de gehandicapte werknemer;
j) de loonkosten voor de werknemer gedeclareerd bij de RSZ in het voorgaande jaar of, indien dat niet het geval is, de geraamde kosten;
k) de moeilijkheden ondervonden als gevolg van de handicap van de werknemer;
2° met betrekking tot het bedrijf:
a) de naam of handelsnaam;
b) het adres en de telefoon- en e-mailgegevens van de maatschappelijke zetel en, in voorkomend geval, van de exploitatiezetel;
c) de naam, voornaam, functie en telefoon- en e-mailgegevens van de persoon die de vennootschap vertegenwoordigt;
d) zijn inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen;
e) het nummer van de bedrijfseenheid;
f) zijn privaat- of publiekrechtelijk statuut;
g) de naam en het nummer van de gemengde commissie, voor particuliere bedrijven;
h) zijn bankrekeningnummer;
i) een omschrijving van zijn activiteiten;
j) het aantal werknemers dat bij het bedrijf in dienst is;
k) naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de interne preventieadviseur, indien verschillend van de persoon bedoeld onder c) ;
l) de naam van de externe dienst voor preventie en bescherming, alsmede naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de adviseur-arbeidsgeneesheer;
m) de naam van het sociaal secretariaat, alsmede de naam, voornaam en telefoon- en e-mailgegevens van de verantwoordelijke;
n) de naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de persoon met wie contact moet worden opgenomen over de premie-aanvraag, indien deze verschilt van de persoon bedoeld onder c);
o) de maatregelen die de werkgever heeft genomen of gepland vanwege de handicap van de werknemer;
3° de instemming van de werknemer.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 56, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1114. De tegemoetkoming wordt verleend voor een periode van maximum één jaar, die verlengd kan worden.
In geval van verlenging voor dezelfde werknemer binnen hetzelfde bedrijf wordt de tegemoetkoming voor maximum vijf jaar verleend. De tegemoetkoming kan verleend worden voor het nodige aantal periodes.
Art.1115. In geval van wijziging van de toestand kan het bedrijf altijd verzoeken om een nieuwe analyse, die door "AWIPH" verricht wordt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1116, 1117 en 1118. Het verzoek behoeft de toestemming van de gehandicapte werknemer.
Art.1116.[2 Het Agentschap bepaalt het tegemoetkomingspercentage in de werkelijke kosten van de uitgevoerde maatregelen, in verhouding tot de loonkosten, met een maximum van vijfenveertig procent van laatstgenoemde kosten]2.
Het tegemoetkomingsbedrag wordt vastgelegd nadat "AWIPH" bij het bedrijf een onderzoek heeft gedaan naar de kosten van de maatregelen die dienen om de vereisten van de werkpost en de geschiktheden van de gehandicapte werknemer op elkaar af te stemmen.
Dat onderzoek wordt uitgevoerd hetzij op zijn vroegst drie maanden en uiterlijk vijf maanden na de indiensttreding van de gehandicapte werknemer of na de werkhervatting door de werknemer die gehandicapt werd, hetzij binnen twee maanden na de aanvraag als de gehandicapte werknemer langer dan drie maanden in dienst is.
----------
(1)<BWG 2015-04-30/05, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2023-08-24/06, art. 57, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1117.De tegemoetkoming gaat in :
1° hetzij op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van ontvangst van de aanvraag tot tegemoetkoming door "AWIPH" of van de aanvraag van de nieuwe analyse;
2° [1 hetzij als ze wordt voorafgegaan door een integratiepremie of een omscholingsovereenkomst, op de datum waarop ze wordt beëindigd, op voorwaarde dat deze datum volgt op de aanvraag voor een tegemoetkoming in de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden]1.
----------
(1)
Art.1118. § 1. "AWIPH" mag de preventie-/arbeidsgeneesheer van het bedrijf om advies verzoeken.
§ 2. "AWIPH" kan zowel de gehandicapte werknemer als de werkgever advies geven en hen maatregelen voorstellen zodra de werknemer in dienst genomen wordt. Het tegemoetkomingspercentage wordt desgevallend met inachtneming van deze suggesties vastgelegd.
Art.1119."AWIPH" deelt zijn beslissing [1 per post of per e-mail]1 mee binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de datum waarop het over de nodige gegevens beschikt. De beslissing vermeldt de elementen die in aanmerking genomen worden om het tegemoetkomingspercentage te bepalen.
[1 Het Agentschap stuurt de werknemer per post of e-mail een kopie van zijn beslissing.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 59, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1120. De tegemoetkoming wordt betaald aan het einde van elk kalenderkwartaal, na overlegging van de door "AWIPH" vereiste bewijsstukken. De bewijsstukken worden ingediend binnen één jaar na het verstrijken van het kwartaal waarop ze slaan, of na de kennisgeving van de beslissing tot verlening als deze laatste terugwerkende kracht heeft.
Art.1121.[1 De bedrijven voor aangepast werk kunnen van de tegemoetkoming genieten, behalve voor hun productiemedewerkers.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 60, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1122.De tegemoetkoming wordt niet verleend en moet eventueel terugbetaald worden :
1° als de werkgever naar bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens één of meer werknemers ontslagen heeft om hen te vervangen door één of meer gehandicapte werknemers en alzo de in dit hoofdstuk bedoelde tegemoetkoming te genieten;
2° als de werkgever niet voldoet aan de wettelijke of reglementaire verplichtingen die hem opgelegd worden in zijn hoedanigheid van werkgever [1 , met inbegrip van de verplichting om een bepaald aantal gehandicapte werknemers tewerk te stellen overeenkomstig de door de bevoegde bevoegdheid vastgestelde bepalingen]1.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 61, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1123.[1 De tegemoetkoming in de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden]1 is niet cumuleerbaar met de inschakelingspremie bedoeld in afdeling 5 van dit hoofdstuk, noch met de tegemoetkoming in de bezoldiging en de sociale lasten, waarop de werkgevers aanspraak kunnen maken in uitvoering van [1 de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 99 betreffende het bezoldigingspeil van de gehandicapte werknemers die in een normaal arbeidsregime zijn tewerkgesteld]1.
De werkgever die andere openbare tegemoetkomingen geniet dan die bedoeld in het eerste lid kan in aanmerking komen voor [1 de tegemoetkoming in de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden]1. [1 Het tegemoetkomingspercentage wordt toegepast op de loonkosten die door de werkgever worden gedragen]1 na aftrek van de andere tegemoetkomingen.
Wanneer het brutoloon meer bedraagt dan 150 % van het gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimuminkomen, wordt het beperkt tot dit percentage. Bovendien wordt de verschuldigde werkgeversbijdrage met inbegrip van de bijdragen voor het jaarlijks verlof, krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en krachtens de verzekering tegen ongevallen, alsmede de verminderingen van sociale lasten en de vrijstellingen, in gelijke mate verminderd.
De bezoldiging wordt bevestigd aan de hand van een afschrift van de RSZ-aangifte.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 62, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 7. - Premie aan zelfstandige werknemers
Art.1124.[1 Het Agentschap verleent binnen de perken van de beschikbare kredieten een premie aan de gehandicapte persoon die zich als zelfstandige vestigt op het grondgebied van het Franse taalgebied of zijn beroepsactiviteit probeert voort te zetten ondanks gezondheidsproblemen.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 63, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1125.[1 De tegemoetkomingsaanvraag wordt door de zelfstandige per post of per e-mail bij het Agentschap ingediend, op basis van een door het Agentschap verstrekt document.
De aanvraag vermeldt:
a) zijn naam, voornaam, rijksregisternummer, nationaliteit, geboortedatum, woonadres en telefoon- en e-mailgegevens;
b) een verwijzing naar een eerdere beslissing van het Agentschap om een handicap te erkennen en, indien van toepassing, het dossiernummer;
c) een verklaring dat, indien geen eerdere erkenning heeft plaatsgevonden, nadere gegevens over de handicap vereist zijn;
d) de titel et de beschrijving van zijn beroepsactiviteit;
e) de datum van het begin van de activiteit;
f) indien de zelfstandige zijn activiteit aanvullend uitoefent terwijl hij of zij als werknemer werkt, de wekelijkse arbeidstijd van deze laatste, theoretisch voltijds en feitelijk, in dagen en uren
g) zijn inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen ;
h) in voorkomend geval, zijn inschrijvingsnummer bij de beroepsorde;
i) zijn bankrekeningnummer.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 64, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1126.[1 Het Agentschap bepaalt de premie die moet worden verleend aan zelfstandige werknemers, legt het bedrag ervan vast op 33 % van het gemiddelde minimum maandinkomen, zoals gewaarborgd bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988, gesloten in de Nationale Arbeidsraad.
Als de aanvrager een bijkomende activiteit uitoefent onder het statuut van zelfstandige en tegelijkertijd een bezoldigde activiteit uitoefent, wordt de tegemoetkoming vastgelegd naar evenredigheid van de verhouding tussen zijn arbeidsregeling als bezoldigde en de voltijdse wettelijke uurregeling.
Het Agentschap stelt de premie vast overeenkomstig lid 1 als de aanvrager een bijkomende activiteit uitoefent onder het statuut van zelfstandige en alleen socialezekerheidsuitkeringen als financiële middelen heeft.
De toekenning van de premie is afhankelijk van de overlegging van documenten die het volgende bewijzen;
a) de technische, economische, financiële en sociale levensvatbaarheid van het project, met inbegrip van een aanslagbiljet, een verklaring aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, een vergunning voor een lening of een beslissing tot toekenning van een subsidie;
b) de realiteit van de activiteit, inclusief een kopie van de kennisgeving van de vervaldatum voor de betaling van sociale zekerheidsbijdragen of de Btw-aangifte;
c) een kopie van de arbeidsovereenkomst of het bewijs van het recht op socialezekerheidsuitkeringen, om de realiteit van de in de leden twee en drie bedoelde situaties te kunnen controleren.
De zelfstandige leeft de Belgische wettelijke en reglementaire bepalingen na die van toepassing zijn op zijn activiteit. Hij is als zelfstandige ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen of bij de vereniging waartoe hij behoort.
Om de premie te kunnen blijven ontvangen, moet de in de leden 2 en 3 bedoelde zelfstandige het Agentschap elk kwartaal het bewijs van het recht op socialezekerheidsuitkeringen of een kopie van zijn arbeidsovereenkomst toezenden.
In geval van wijziging van de situatie van de zelfstandige past het Agentschap de premie aan met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de wijziging.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 65, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1127."AWIPH" beslist over de aanvraag en deelt zijn beslissing [1 per post of per e-mail]1 mee binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de datum waarop het over de nodige gegevens beschikt.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 66, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1128.[1 De premie wordt toegekend voor een periode van drie jaar en slechts één keer per zelfstandige.
Als de zelfstandige stopt met werken tijdens de periode van drie jaar, wordt de periode verlengd met evenveel tijd als de periode waarin de zelfstandige een nieuw bedrijf startte of hervatte.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 67, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1129.De premie wordt per kalenderkwartaal [1 toegekend]1 vanaf de eerste dag van het kwartaal [1 na de indiening van de aanvraag bij het Agentschap]1.
De eerste schijf van de premie wordt uitbetaald in de loop van het kalenderkwartaal dat volgt [1 op het kwartaal waarin de aanvraag wordt ingediend]1 voor zover voldaan wordt aan de voorwaarden bedoeld in artikel 1126 [1 ...]1. De andere schijven worden uitbetaald op voorwaarde dat de werknemer de activiteit daadwerkelijk uitoefent.
De bewijsstukken waarmee wordt bevestigd dat de activiteit daadwerkelijk wordt uitgeoefend, [1 moeten minder dan een jaar oud zijn wanneer de aanvraag wordt ingediend]1.
----------
(1)
Afdeling 8. - Aanpassing van een arbeidspost [1 , stagiair en leerling]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 69, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Onderafdeling 1. - Loontrekkende werknemer
Art.1130.[1 Binnen de perken van de beschikbare kredieten verleent het Agentschap een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de arbeidspost]1.
[1 De tegemoetkoming wordt betaald :]1
1° aan de werkgevers die gehandicapte personen in dienst nemen bij een arbeidsovereenkomst, een arbeidsovereenkomst voor bedienden [1 ...]1 of krachtens een publiekrechtelijk statuut;
2° aan de werkgevers die [1 stagiairs]1 in dienst nemen bij een beroepsaanpassingsovereenkomst;
3° aan de werkgevers die gehandicapte personen opleiden krachtens :
a) [1 een overeenkomst inzake alternerend leren in de kleine en middelgrote ondernemingen]1 overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 16 juli 1998 betreffende de stageovereenkomst in het kader van de Permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen [1 en het Kaderakkoord tot samenwerking betreffende de alternerende opleiding van 24 oktober 2008]1;
b) de industriële leerovereenkomst, georganiseerd overeenkomstig de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst;
c) de stageovereenkomst in het kader van de permanente vorming overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 16 juli 1998 betreffende de stageovereenkomst in het kader van de Permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen;
d) de overeenkomst opleiding-inschakeling, georganiseerd overeenkomstig [1 het decreet van 4 april 2019 betreffende de individuele beroepsopleiding]1.
e) één van de andere contracten beschouwd als startbaanovereenkomst overeenkomstig titel II, hoffdstuk VIII, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 70, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1131.De in artikel 1130 bedoelde werkgevers hebben recht op de tegemoetkoming in de kosten voor de aanpassing van een arbeidspost als ze de volgende voorwaarden vervullen :
1° bewijzen dat de aanpassing van de arbeidspost slechts sporadisch wordt doorgevoerd in het vak [1 waarin de werknemer, de stagiair of de leerling tewerkgesteld is en dat ze noodzakelijk is voor de voltooiing van zijn werk, opleiding of leertijd]1;
2° [1 zich ertoe verbinden de werknemer of de stagiair of leerling van wie de arbeidspost werd aangepast, in dienst te houden gedurende ten minste zes maanden vanaf de datum van de fysieke aanpassing, als het bedrag van de tegemoetkoming kleiner is dan 2500 euro, en ten minste één jaar als het gelijk is aan of hoger is dan 2500 euro]1;
3° "AWIPH" verwittigen als een arbeidspost, die met zijn tegemoetkoming is aangepast, eventueel vacant wordt [1 en dit, gedurende de hele afschrijvingsperiode van de aanpassing]1;
4° [1 voldoen aan hun wettelijke of reglementaire verplichtingen als werkgever, met inbegrip van de verplichting om een bepaald aantal werknemers tewerk te stellen volgens de bepalingen van de bevoegde overheid]1;
5° [1 wanneer de aanpassing van de arbeidspost onafhankelijk van het bedrijf kan worden gebruikt, zich ertoe verbinden de eigendom aan de werknemer, stagiair of leerling over te dragen zodra de bijdrage van het Agentschap is ontvangen, op voorwaarde dat deze de volledige kosten van de aanpassing dekt]1.
Een werkgever die een gehandicapte werknemer vervangt voor wie een arbeidspost is aangepast, wordt geacht te voldoen aan de sub 2° bedoelde voorwaarde als hij een andere gehandicapte werknemer in dienst neemt, voor zover de gecumuleerde arbeidsduur betreffende de indiensthouding van deze gehandicapte werknemers de minimumduur bedoeld in het eerste lid, 2°, overschrijdt.
[<font color=red>1</font> Om de privaatrechtelijke werkgevers in staat te stellen aan de verplichting tot tewerkstelling van gehandicapte werknemers zoals bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 7 februari 2013 betreffende de tewerkstelling van gehandicapte werknemers in de provincies, gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn en verenigingen van overheidsdiensten te voldoen, wordt de aanpassing van de betrekking met het oog op het aanwerven of het in dienst houden van een gehandicapte werknemer evenwel toegelaten. Bovendien worden deze openbare werkgevers ertoe gehouden andere bepalingen die hen worden opgelegd bij wet, decreet en reglement, overeenkomstig het eerste lid, 4° na te leven.]<font color=red>1</font>
----------
BWG 2014-04-24/22, art. 3, 013; En vigueur : 01-04-2013>
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 71, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1131/1. [1 De tegemoetkomingsaanvraag wordt door de werkgever per post of per e-mail bij het Agentschap ingediend, op basis van een door het Agentschap verstrekt document.
De aanvraag vermeldt:
1° met betrekking tot de werknemer:
a) zijn naam, voornaam, rijksregisternummer, nationaliteit, geboortedatum, woonadres en telefoon- en e-mailgegevens;
b) een verwijzing naar een eerdere beslissing van het Agentschap om een handicap te erkennen en, indien van toepassing, het dossiernummer;
c) een verklaring dat, indien geen eerdere erkenning heeft plaatsgevonden, nadere gegevens over de handicap vereist zijn;
d) de functietitel en -beschrijving;
e) de datum waarop hij in dienst is getreden;
f) zijn statuut als arbeider of bediende of publiekrechtelijk statuut;
g) zijn soort contract;
h) zijn wekelijkse uurregeling in dagen en uren;
i) de moeilijkheden ondervonden als gevolg van de handicap van de werknemer;
2° met betrekking tot het bedrijf:
a) de naam of handelsnaam;
b) het adres en de telefoon- en e-mailgegevens van de maatschappelijke zetel en, in voorkomend geval, van de exploitatiezetel;
c) de naam, voornaam, functie en telefoon- en e-mailgegevens van de persoon die de vennootschap vertegenwoordigt;
d) zijn inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen;
e) het nummer van de bedrijfseenheid;
f) zijn privaat- of publiekrechtelijk statuut;
g) de naam en het nummer van de gemengde commissie, voor particuliere bedrijven;
h) zijn bankrekeningnummer;
i) een omschrijving van zijn activiteiten;
j) het aantal werknemers dat bij het bedrijf in dienst is;
k) naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de interne preventieadviseur, indien verschillend van de persoon bedoeld onder c);
l) de naam van de externe dienst voor preventie en bescherming, alsmede naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de adviseur-arbeidsgeneesheer;
m) de naam van het sociaal secretariaat, alsmede de naam, voornaam en telefoon- en e-mailgegevens van de verantwoordelijke;
n) de naam, voornaam, telefoonnummer en e-mailadres van de persoon met wie contact moet worden opgenomen over de premie-aanvraag, indien deze verschilt van de persoon bedoeld onder c);
3° de instemming van de werknemer.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 72, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1132.De aanvraag mag niet slaan op de aanpassing van een arbeidspost [1 waarvan de datum van de factuur of de datum van de materiële uitvoering voorafgaat aan de indiening van de aanvraag, bij elk middel waarmee een vaste datum kan worden verleend]1.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 73, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1133.De tegemoetkoming dekt [1 de werkelijk verrichte kosten]1 die geacht worden noodzakelijk te zijn voor de aanpassing van de arbeidspost [1 wegens de handicap van de werknemer]1.
Als de aanpassing de aankoop van materieel vergt waarvan het model speciaal aan de werknemer aangepast is, dekt de tegemoetkoming slechts het prijsverschil tussen dat model en het standaardmodel.
[1 De tegemoetkoming is beperkt tot de in bijlage 82 vermelde maximumbedragen voor individuele integratiehulp.
Het Agentschap kan echter op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de werkgever afwijken van de in lid 3 bedoelde maximumbedragen.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - Zelfstandige werknemer
Art.1134. De zelfstandige gehandicapte werknemer kan binnen de perken van de beschikbare kredieten aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten voor de aanpassing van een arbeidspost, hetzij om de hoedanigheid van zelfstandige te verkrijgen, hetzij om vlotter toegang te krijgen tot zelfstandig werk dat meer in de lijn ligt van zijn capaciteiten, hetzij om een persoon in dienst te houden die gehandicapt wordt.
Art.1135."AWIPH" komt tegemoet in de kosten voor de aanpassing van een arbeidspost als de in artikel 1134 bedoelde zelfstandige werknemer de volgende voorwaarden vervult :
1° bewijzen dat de werkpost niet vaak wordt ingericht in de activiteitensector van de gehandicapte persoon en dat de inrichting noodzakelijk is om hem in staat te stellen zijn beroepsactiviteit uit te oefenen.
2° "AWIPH" de stukken bezorgen waaruit blijkt dat zijn activiteit uitvoerbaar is op technisch, economisch, financieel en sociaal vlak.
[1 De aanvraag heeft geen betrekking op de aanpassing van een arbeidspost waarvan de datum van de factuur of de datum van de materiële uitvoering voorafgaat aan de indiening van de aanvraag, bij elk middel waarmee een vaste datum kan worden verleend.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 75, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1135/1. [1 De tegemoetkomingsaanvraag wordt door de zelfstandige per post of per e-mail bij het Agentschap ingediend, op basis van een door het Agentschap verstrekt document.
De aanvraag vermeldt:
a) zijn naam, voornaam, rijksregisternummer, nationaliteit, geboortedatum, woonadres en telefoon- en e-mailgegevens;
b) een verwijzing naar een eerdere beslissing van het Agentschap om een handicap te erkennen en, indien van toepassing, het dossiernummer;
c) een verklaring dat, indien geen eerdere erkenning heeft plaatsgevonden, nadere gegevens over de handicap vereist zijn;
d) de titel et de beschrijving van zijn beroepsactiviteit;
e) de datum van het begin van de activiteit;
f) zijn inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen;
g) in voorkomend geval, zijn inschrijvingsnummer bij de beroepsorde;
h) zijn bankrekeningnummer.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 76, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1136.De tegemoetkoming dekt [1 de werkelijk verrichte kosten]1 die geacht worden noodzakelijk te zijn voor de aanpassing van de arbeidspost [1 wegens de handicap van de zelfstandige werknemer]1.
Als de aanpassing de aankoop van materieel vergt waarvan het model speciaal aan de [1 zelfstandige]1 werknemer aangepast is, dekt de tegemoetkoming slechts het prijsverschil tussen dat model en het standaardmodel.
[1 De tegemoetkoming is beperkt tot de in bijlage 82 vermelde maximumbedragen voor individuele integratiehulp.
Het Agentschap kan echter op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de zelfstandige werknemer afwijken van de in lid 3 bedoelde maximumbedragen.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 77, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1137.Als de aanpassing van de arbeidspost de aanpassing van de woning van de gehandicapte persoon met zich meebrengt, wordt de tegemoetkoming verleend met inachtneming van de reglementering inzake materiële hulp.
De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de aanpassingen van een gebouw waar de gehandicapte persoon zijn beroepsbezigheid als zelfstandige uitoefent zonder er te wonen.
Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art.1138.[1 De tegemoetkomingsaanvraag vermeldt:
a) een beschrijving van de moeilijkheden ondervonden als gevolg van de handicap van de werknemer of van de zelfstandige werknemer;
b) een beschrijving van de huidige of gebruikelijke arbeidspost en de kosten daarvan;
c) een beschrijving van de beoogde aanpassing en de extra kosten van deze aanpassing in vergelijking met de huidige of gebruikelijke uitrusting;
d) de verbintenis i.v.m. de voorwaarden bedoeld in artikel 1131 of artikel 1135.
De aanvraag moet vergezeld gaan van een of meerdere prijsopgaven en van elk document dat de aanvraag rechtvaardigt of toelicht.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 78, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1139."AWIPH" beslist over de toekenning van de tegemoetkoming en bepaalt het bedrag ervan. Het deelt zijn beslissing [1 per post of per e-mail]1 mee binnen dertig dagen na de datum waarop het over de nodige gegevens beschikt [1 en stuurt de werknemer per post of e-mail een kopie van zijn beslissing]1.
De facturen worden naar "AWIPH" gestuurd binnen een termijn van één jaar, te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van de beslissing.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 79, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 9. - Verplaatsingskosten
Art.1140. De bepalingen van deze afdeling slaan niet op de gehandicapte personen bedoeld in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk, die onder de toepassing vallen van de artikelen 1161 tot en met 1171.
Art.1141.[1 Binnen de perken van de beschikbare kredieten wordt een tegemoetkoming in de reiskosten toegekend van werknemers tussen hun woonplaats en de werkplaats, of van zelfstandigen tussen hun woonplaats en hun maatschappelijke zetel of een exploitatiezetel, ten belope van één heen- en terugreis per dag, vijf keer per week, met een maximum van tweehonderd eenendertig dagen.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 80, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1142.[1 De tegemoetkoming wordt verleend op voorwaarde dat, omwille van de aard of de ernst van zijn handicap:
1° de werknemer of de zelfstandige werknemer verplicht is gebruik te maken van een individueel vervoermiddel omdat hij zich verplaatst met een kleine wagen of omdat op basis van een gedetailleerd medisch rapport is vastgesteld dat hij niet in staat is ten minste driehonderd meter te voet af te leggen;
2° bij een andere handicap dan een motorische, erkent het Agentschap op voorhand dat het reizen met het openbaar vervoer niet zelfstandig kan gebeuren.
De tegemoetkoming in de reiskosten wordt toegekend op voorwaarde dat de werknemer of de zelfstandige werknemer verklaart dat hij geen privévoertuig bezit, dat hij zich niet door een derde kan laten vervoeren en dat hij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer dat onder de geldende reglementaire bepalingen valt.]1
----------
(1)
Art.1143.[1 De tegemoetkoming wordt verleend op voorwaarde dat, omwille van de aard of de ernst van zijn handicap:
1° de werknemer of de zelfstandige werknemer verplicht is gebruik te maken van een individueel vervoermiddel omdat hij zich verplaatst met een kleine wagen of omdat op basis van een gedetailleerd medisch rapport is vastgesteld dat hij niet in staat is ten minste driehonderd meter te voet af te leggen;
2° bij een andere handicap dan een motorische, erkent het Agentschap op voorhand dat het reizen met het openbaar vervoer niet zelfstandig kan gebeuren.
De tegemoetkoming in de reiskosten wordt toegekend op voorwaarde dat de werknemer of de zelfstandige werknemer verklaart dat hij geen privévoertuig bezit, dat hij zich niet door een derde kan laten vervoeren en dat hij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer dat onder de geldende reglementaire bepalingen valt]1.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 82, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1144.[1 Het Agentschap beslist over de aanvraag van de werknemer of van de zelfstandige werknemer en deelt zijn beslissing per post of e-mail mee binnen dertig dagen nadat het over alle nodige informatie beschikt]1.
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 83, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.1145.[1 Voor verplaatsingen met een individueel vervoermiddel, bestuurd door de werknemer of de zelfstandige werknemer, door een derde, of met het openbaar vervoer, wordt de tegemoetkoming berekend op basis van de afgelegde afstand en een bedrag van 0,15 euro per kilometer. Voor de berekening van de afstand wordt rekening gehouden met de werkelijke afstand.
Voor verplaatsingen met een conventionele taxi of een erkende collectieve taxi is het bedrag van de tegemoetkoming gelijk aan de helft van de verlangen prijs die moet overeenstemmen met de reglementering die van toepassing is in de zone waar de rit begint]1.
----------
(1)
Art.1146.[1 De tegemoetkoming wordt maandelijks of driemaandelijks betaald op verzoek van de werknemer of de zelfstandige werknemer, op vertoon van een door het Agentschap verstrekt document.
De eerste aanvraag omvat:
a) de periode waarop de aanvraag betrekking heeft
b) naam, voornaam, rijksregisternummer, dossiernummer en woonadres van de werknemer of de zelfstandige werknemer;
c) zijn bankrekeningnummer;
d) het type gebruikte vervoermiddel,
e) een kopie van het kentekenbewijs van het privévoertuig;
f) de afgelegde heen- en terugreisafstand per dag;
g) de factuur voor het gebruik van een aangepast collectief vervoer of een taxi;
h) de naam of handelsnaam en het adres van het bedrijf;
i) de identiteit, de functie, het telefoonnummer en het e-mailadres van de contactpersoon van het bedrijf;
j) het adres van de werkplaats;
k) het werkrooster van de werknemer;
l) het aanwezigheidsregister van de werknemer voor de periode in kwestie;
m) de overlegging van documenten die het bestaan van de activiteit van de zelfstandige werknemer aantonen, met inbegrip van een kopie van het bericht betreffende de vervaldatum voor de betaling van socialezekerheidsbijdragen of btw-aangifte;
Elke volgende aanvraag die op maandelijks of driemaandelijks wordt ingediend, omvat de in lid 1, onder a), g), l) en m), bedoelde documenten.
Deze bewijsstukken worden ingediend binnen één jaar na het verstrijken van de periode waarop zij betrekking hebben.
In geval van valse aangifte wordt de verleende tegemoetkoming teruggevorderd.
Als de tegemoetkoming de door een derde persoon gemaakte kosten dekt, wordt ze rechtstreeks uitbetaald aan die persoon.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 85, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 10. [1 Ondersteuning in de jobfunctie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Onderafdeling 1. [1 - Taakomschrijving en acties de ondersteuning in de jobfunctie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1146/1. [1 De operatoren voeren een reeks acties uit, die:
1° geïntegreerd en gecoördineerd zijn;
2° gericht zijn op:
a) de taken van de gecoachte persoon;
b) de betrokkenheid van de gecoachte persoon, zijn collega's en bedrijfsmanagers;
c) de integratie van de gecoachte persoon in het werkteam;
d) de veiligheid en het welzijn van de gecoachte persoon op de werkplaats;
e) de ontwikkeling en het beheer van de loopbaan van de gecoachte persoon;
f) de balans tussen de loonkosten en de investeringen ten gunste van de gecoachte persoon;
3° gearticuleerd zijn rond vier polen, die niet noodzakelijk opeenvolgend of cumulatief zijn:
a) de beoordeling van de behoeften en mogelijkheden van de gecoachte persoon;
b) de begeleiding bij het vinden van een job of het activeren van een bedrijfsintegratietraject ;
c) begeleiding bij de start in het bedrijf;
d) het jobbehoud op lange termijn door de overgang aan te moedigen naar middelen die beschikbaar zijn voor alle werknemers in het team, het bedrijf of de sector;
4° gericht zijn op intensieve, geïndividualiseerde en langetermijnbegeleiding van zowel de gecoachte persoon als de werkgever;
5° indien nodig, een netwerk van partners mobiliseren, evenals de middelen van de professionele en sociale omgeving van de gecoachte persoon;
6° de integratie van personen met een handicap op de werkplaats bevorderen.
De acties bedoeld in 3°, c) en d) worden uitgevoerd in overleg met de persoon die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het welzijnsbeleid op het werk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1146/2.[1 De acties uitgevoerd door de jobcoaches bestaan uit:
1° het informeren van kandidaten, gecoachte personen, bedrijven en de betrokken partnerdiensten;
2° het analyseren van de bekwaamheden, vaardigheden, plannen en interesses van de gecoachte persoon, evenals de middelen en obstakels die hij kan tegenkomen in zijn omgeving;
3° de hulp bij het definiëren of verduidelijken van een loopbaanplan;
4° het overleg met de bevoegde partnerdiensten die de gecoachte persoon kunnen helpen ondersteunen;
5° de hulp bij het zoeken naar werk en het werven van bedrijven;
6° de uitvoering van maatregelen om de gecoachte persoon in staat te stellen de beroepsomgeving of de baan te ontdekken;
7° het analyseren en voorstellen van aanpassingen aan werksituaties;
8° in voorkomend geval, het reactiveren van de tussenkomst van de jobcoach voor de gecoachte persoon wiens begeleiding werd beëindigd.
De reactivering bedoeld in 8° bestaat uit het organiseren van ontmoetingen tussen de jobcoach en de gecoachte persoon, en indien nodig de bedrijfsvertegenwoordiger, met het oog op het identificeren van eventuele specifieke problemen en het vinden van oplossingen, met inbegrip van, indien nodig, de implementatie van nieuwe intensieve begeleiding.
Reactivering is beperkt tot een maximum van twintig uur per gecoachte persoon per jaar.]1
----------
(1)<BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Onderafdeling 2. [1 - Voorwaarden om in aanmerking te komen voor ondersteuning in de jobfunctie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1146/3. [1 § 1. Naast de ontvankelijkheidsvoorwaarden bedoeld in artikel 1069 moet de asielzoeker aan ten minste twee van de volgende criteria voldoen:
1° hij geen hogere kwalificatie dan het getuigschrift van basisonderwijs;
2° tijdens het laatste schooljaar is hij niet ingeschreven geweest in een instelling voor buitengewoon onderwijs;
3° hij is op het ogenblik van de aanvraag twee jaar ononderbroken inactief geweest;
4° hij is op het ogenblik van de indiening van de aanvraag door een beslissing van het bevoegde overheidsorgaan of door een rechterlijke beslissing arbeidsongeschikt verklaard;
5° hij heeft in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van zijn aanvraag niet langer dan één jaar ononderbroken in een onderneming gewerkt;
6° hij heeft in de zes maanden voorafgaand aan de indiening van zijn aanvraag als productiemedewerker in een aangepast werkbedrijf gewerkt;
7° hij heeft in de loop van de drie maanden voorafgaand aan de indiening van zijn aanvraag een beroepsopleiding gevolgd bij een andere operator dan een door het Agentschap erkend centrum voor aangepaste opleiding en socioprofessionele integratie, of hij heeft een fase afgerond van het bepalen van een sociaal-professioneel integratieproject, zoals bedoeld in deze titel, hoofdstuk 3, afdeling 4, onderafdeling 2;
8° hij is geanalyseerd door de raadgevend geneesheer die concludeert dat hij behoort tot categorie 4, overeenkomstig artikel 215decies, § 2, 4°, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wat de socioprofessionele re-integratie betreft;
9° hij heeft het voorwerp uitgemaakt van een re-integratieonderzoek en van een beslissing bedoeld in artikel I.4-73, § 4, a) of b), van de Codex van het welzijn op het werk;
10° hij is arbeidsongeschikt waarvoor de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de interne of externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, na het bezoek voorafgaand aan de werkhervatting, aanbevelingen heeft geformuleerd met het oog op de werkhervatting;
11° hij is tewerkgesteld of in opleiding in een bedrijf en heeft met de twee andere partijen de tripartiete overeenkomst voor ondersteuning in een bedrijf bedoeld in artikel 1146/4, § 2, ondertekend.
§ 2. De operator mag een aantal gecoachte personen ondersteunen die niet voldoen aan de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1 en die hij selecteert op basis van een opportuniteitsanalyse.
Het maximumaantal gecoachte personen wordt bepaald door het totale aantal gecoachte personen dat de operator jaarlijks ondersteunt te vermenigvuldigen met vijf procent. Het resultaat wordt naar boven afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Onderafdeling 3. [1 - Toelatings- en toezichtprocedure]1
----------
(1)
Art. 1146/4. [1 § 1. De aanvrager wendt zich tot een operator, op eigen initiatief of door tussenkomst van het Agentschap, van een onderneming of een andere operator voor professionele inschakeling, die met de aanvrager een traject naar tewerkstelling begint.
De operator analyseert de behoeften van de aanvrager.
Aan het einde van de analyse en als de geschiktheid van het gebruik van ondersteuning naar en in een jobfunctie is vastgesteld, sluit de operator een contract met de aanvrager voor ondersteuning naar en in een jobfunctie, gebaseerd op een model verstrekt door het Agentschap.
Het contract vermeldt:
a) de naam, voornaam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de aanvrager;
b) de naam en het adres van de operator, alsmede de naam, voornaam en telefoon- en e-mailgegevens van de jobcoach;
c) een beschrijving van de taken en acties bedoeld in de artikelen 1146/1 en 1146/2;
d) de respectieve verbintenissen van de partijen;
e) bepalingen met betrekking tot het beleid inzake de vertrouwelijkheid van informatie;
f) de vermelding dat de ondersteuning gratis is, met uitzondering van reiskosten, die voor rekening van de aanvrager komen;
g) de duur van het contract en de redenen om het te beëindigen.
Uiterlijk twee maanden na de sluiting van het contract wordt bij het contract een door de partijen opgesteld actieplan gevoegd, bij gebreke waarvan het contract nietig is.
Het actieplan beschrijft:
a) de sterke punten, bekwaamheden, vaardigheden van de aanvrager, zoals geïdentificeerd door de aanvrager en de jobcoach;
b) de milieubronnen van de aanvrager;
c) de obstakels, zwakke punten, moeilijkheden, angsten en behoeften die door de werkzoekende en de jobcoach zijn geïdentificeerd;
d) de beoogde doelstellingen;
e) de beoogde ondersteuningsmethoden;
f) de verwachte impact van de ondersteuning.
Elk van de partijen krijgt een kopie van het contract en het actieplan.
§ 2 Als de aanvrager werkzaam is of een opleiding volgt in een bedrijf, sluit de operator een tripartiete overeenkomst voor ondersteuning in een bedrijf met hem af, op basis van een door het Agentschap verstrekt model.
De overeenkomst vermeldt:
h) de naam, voornaam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de aanvrager;
i) de naam en het adres van de operator, alsmede de naam, voornaam en telefoon- en e-mailgegevens van de jobcoach;
j) een beschrijving van de taken en acties bedoeld in de artikelen 1146/1 en 1146/2;
k) de respectieve verbintenissen van de partijen;
l) bepalingen met betrekking tot het beleid inzake de vertrouwelijkheid van informatie;
m) de vermelding dat de ondersteuning gratis is, met uitzondering van reiskosten, die voor rekening van de aanvrager komen;
n) de duur van het contract en de redenen om het te beëindigen.
Uiterlijk twee maanden na de ondertekening van de overeenkomst wordt bij de overeenkomst een actieplan gevoegd dat door de partijen is opgesteld volgens een door het Agentschap vastgesteld model, op straffe van nietigheid van de overeenkomst.
Het actieplan beschrijft:
a) Het statuut van de aanvrager binnen het bedrijf, evenals de titel van zijn beroep of functie;
b) de sterke punten, bekwaamheden, vaardigheden van de aanvrager, zoals geïdentificeerd door het bedrijf en de jobcoach;
c) bestaande middelen in de omgeving van de aanvrager;
d) de obstakels, zwakke punten, moeilijkheden, angsten en behoeften van de aanvrager die door het bedrijf en de jobcoach zijn geïdentificeerd;
e) maatregelen die het bedrijf al heeft genomen;
f) eventuele behoeften van het bedrijf;
g) de beoogde doelstellingen;
h) de voorgenomen maatregelen om het werk van de aanvrager organisatorisch, materieel en uit milieuoogpunt aan te passen;
i) de beoogde ondersteuningsmethoden voor de aanvrager en het bedrijf;
j) de verwachte impact van de ondersteuning en de aanpassingen.
Elk van de partijen krijgt een kopie van de overeenkomst en het actieplan.
§ 3. De aanvrager dient, met de hulp van de jobcoach, per post of per e-mail een aanvraag voor ondersteuning in de jobfunctie in bij het Agentschap, op basis van een door het Agentschap verstrekt document.
De aanvraag vermeldt:
a) de naam, voornaam, rijksregisternummer, nationaliteit, geboortedatum, woonadres en telefoon- en e-mailgegevens van de aanvrager;
b) een verwijzing naar een eerdere beslissing om een handicap te erkennen en, indien van toepassing, het dossiernummer;
c) een verklaring dat, indien geen eerdere erkenning heeft plaatsgevonden, nadere gegevens over de handicap vereist zijn;
d) de benaming en het adres van de operator;
e) de naam, voornaam telefoonnummer en e-mailadres van de jobcoach;
f) de opleiding, scholing en professionele achtergrond van de sollicitant;
g) zijn carrièreplannen;
h) de motivering van de aanvraag;
i) de geplande acties.
De aanvraag moet vergezeld gaan van bewijsstukken waarmee de voorwaarden bedoeld in artikel 1146/3, § 1, kunnen worden gecontroleerd, een kopie van de arbeidsovereenkomst voor ondersteuning in de jobfunctie en, in voorkomend geval, de tripartiete overeenkomst voor ondersteuning in een bedrijf.
§ 4. Het Agentschap controleert of de aanvrager voldoet aan de in artikel 1146/3, § 1 bedoelde toelatingsvoorwaarden.
De datum waarop de beslissing van het Agentschap om gebruik te maken van ondersteuning in de jobfunctie van kracht wordt, is niet eerder dan de datum waarop de aanvraag bij het Agentschap is ingediend.]1
----------
(1)
Art. 1146/5. [1 § 1. Elk kwartaal bezorgt de jobcoach aan het Agentschap een beschrijving en balans van de ondersteuningsacties die aan elke gecoachte persoon wordt geboden, aan de hand van een door het Agentschap verstrekt sjabloon.
De balans van de acties beschrijft:
a) de beoogde doelstellingen;
b) de getroffen ondersteuningsmodaliteiten en aanpassingen, waar nodig met inbegrip van ondersteuning binnen het bedrijf;
c) het waargenomen effect van deze maatregelen;
d) een beoordeling van de betrokkenheid van de gecoachte persoon en, in voorkomend geval, van het bedrijf;
e) de moeilijkheden die de gecoachte persoon en, in voorkomend geval, de jobcoach en het bedrijf ondervinden bij het bereiken van deze doelstellingen;
f) de oplossingen die worden overwogen om deze moeilijkheden te overwinnen;
g) de toekomstige doelstellingen;
h) de geplande ondersteuningsmodaliteiten en aanpassingen om deze doelstellingen te bereiken;
i) de verwachte impact van deze maatregelen;
j) eventuele behoeften die aan AVIQ kenbaar zijn gemaakt.
In het geval van een mislukking of onregelmatigheid in de uitvoering van de acties die door de jobcoach worden uitgevoerd, zal het Agentschap de directie van de operator vragen om onverwijld de nodige maatregelen te nemen.
§ 2. De operator verstrekt het Agentschap elk jaar voor 15 januari van het volgende jaar een statistisch verslag op basis van een door het Agentschap verstrekt document.
De balans vermeldt de volgende geanonimiseerde gegevens:
a) het aantal jobcoaches per operator;
b) het aantal gecoachte personen;
c) de geografische herkomst van de gecoachte personen;
d) het aantal aangevangen, lopende en voltooide steunmaatregelen per 31 december van het betreffende boekjaar;
e) de redenen voor het beëindigen van de opvolgingen;
f) het aantal gecoachte personen dat tijdens en aan het einde van de ondersteuning in bedrijven is geplaatst;
g) de soorten plaatsingen in bedrijven tijdens en aan het einde van de ondersteuning;
h) het aantal gebruikte werkgelegenheidssteunen;
i) de sectoren waarin de gecoachte personen actief zijn en het werk dat ze doen;
j) duur van de opvolgingen;
k) de evaluatie van de plaatsingen in een bedrijf met betrekking tot de bepalingen van artikel 1146/10;
l) de statistieken over het geslacht, de leeftijd, de nationaliteit, het type opleiding, het kwalificatieniveau, de bronnen van inkomsten en de duur van inactiviteit van de gecoachte personen aan het begin van de opvolging;
m) de soorten moeilijkheden die de gecoachte personen tegenkomen en de gevolgen daarvan;
n) bronnen van doorverwijzing naar de regeling.
§ 3. De operator dient jaarlijks een activiteitenverslag in bij het Agentschap, op basis van een document dat hem ter beschikking wordt gesteld en binnen een door het Agentschap gestelde termijn.
Het jaarlijkse activiteitenverslag vermeldt de volgende geanonimiseerde gegevens:
a) de verkregen resultaten;
b) de moeilijkheden die de jobcoach ondervond in zijn ondersteunende rol, door de gecoachte personen en door de bedrijven;
c) de gebruikte werkmethoden om deze moeilijkheden te overwinnen;
d) de opleidingen gevolgd door jobcoaches;
e) de huidige en geplande partnerschappen en samenwerkingsverbanden;
f) de aanbevolen goede praktijken;
g) de beschrijving van onvervulde behoeften;
h) de mogelijke verbeteringen van de te nemen maatregelen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Onderafdeling 4. [1 - Programmering]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1146/6. [1 § 1. Het Franstalig Waals Gewest wordt per grondgebied van de Subregionale Coördinatiecommissie bedoeld in de artikelen 17 en 19 van het decreetgevend Deel van het Wetboek gedekt door ten minste één voltijds equivalent jobcoach per grondgebied.
Het aantal jobcoaches dat kan worden gesubsidieerd, wordt bepaald door de budgettaire realiteit.
§ 2. Als de beschikbare begrotingskredieten voor ondersteuning in de jobfunctie toenemen, doet het Agentschap een oproep tot het indienen van aanvragen om deze begroting toe te kennen aan een of meerdere nieuwe of reeds op basis van deze afdeling gesubsidieerde operatoren.
De kandidaturen worden beoordeeld door een selectiecomité dat wordt aangesteld door het Agentschap.
De selectie vindt plaats op basis van ten minste de volgende criteria:
1° de consistentie en relevantie van de geplande actie voor het probleem;
2° de ervaring van de aanvrager met de integratie van de doelgroep in het beroepsleven;
3° de modaliteiten voor de uitvoering van het project, met inbegrip van de aandacht voor de verschillende fasen, de rol en het profiel van de jobcoach(es), de gebruikte methodologie en het aantal beoogde gecoachte personen;
4° de budgettaire aspecten, waaronder de zorg om activiteiten te ontwikkelen die niet gedekt worden door bestaande subsidies;
5° identificatie van lokale hulpbronnen en vooruitzichten voor partnerschappen en synergiën;
6° de modaliteiten voor zelfevaluatie van het project.]1
----------
(1)
Onderafdeling 5. [1 - Subsidiëring]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1146/7. [1 Om aanspraak te kunnen maken op de subsidies bedoeld in artikel 1146/1 vervult de operator de volgende voorwaarden:
1° hij voert de taken uit, vermeld in artikel 1146/1, § 1;
2° hij definieert een dienstenaanbod overeenkomstig de door het Agentschap vastgelegde procedures, met vermelding van:
a) de beoogde werkmethode, met inbegrip van de wijze waarop de ondersteuning in de jobfunctie zal worden uitgevoerd;
b) het verband tussen de maatregelen voor ondersteuning in de jobfunctie en de andere taken en maatregelen die verband houden met de erkenning van de operator;
c) het doel van en de voorwaarden voor samenwerking met partnerdiensten die hulp kunnen bieden aan gecoachte personen, in termen van professionele inschakeling of anderszins;
d) een aanduiding van het grondgebied waarop de operator voornemens is zijn activiteiten uit te oefenen;
e) een beschrijving van de maatregelen die de operator in voorgaande jaren heeft genomen, waaronder maatregelen om gehandicapten te integreren in de reguliere arbeidsmarkt;
f) criteria voor het opstellen van een opleidingsplan voor jobcoaches;
g) de modaliteiten voor de uitwisseling van beste praktijken tussen jobcoaches, met inbegrip van die van andere operatoren;
3° hij stelt één of meer jobcoaches te werk voor de actie, ten belope van het aantal voltijdse equivalenten bepaald in de subsidiebeslissing bedoeld in artikel 1146/9, tweede lid, waarbij elke jobcoach minstens halftijds diensten moet verlenen;
4° hij verzekert de gecoachte personen tijdens hun aanwezigheid in de lokalen van de operator tegen arbeidsongevallen en ongevallen op weg van en naar het werk en sluit daartoe een verzekeringspolis af die de gecoachte personen recht geeft op dezelfde uitkeringen als deze voorzien in de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
5° hij verzekert de gecoachte personen tegen burgerlijke aansprakelijkheid, zowel voor schade aan werktuigen en machines als voor materiële of lichamelijke ongevallen waardoor derden tijdens de aanwezigheid van de gecoachte personen in de lokalen van de operator worden getroffen;
6° hij registreert de financiële stromen volgens een analytische boekhouding die toelaat de kosten en de inkomsten met betrekking tot de maatregel ter ondersteuning in de jobfunctie duidelijk te identificeren;
7° in geval van financiële tegemoetkoming van de Europese Unie houdt hij zich aan de Europese regels inzake subsidiabiliteit van de uitgaven, bekendmaking, bewaring en archiveren van de documenten;
8° hij legt uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het boekjaar zijn jaarrekening voor, goedgekeurd door de Algemene Vergadering en vergezeld van een volledige lijst van de verbonden entiteiten bedoeld in artikel 3: 171, § 1, IV.A, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;
9° in geval van financiële steun van de Europese Unie, bezorgt zij het Agentschap uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het boekjaar, het financiële balansdossier en de overeenkomstige personeelstabel voor het Europees Sociaal Fonds, ingevuld overeenkomstig de richtlijnen van het Agentschap;
10° hij zendt aan het Agentschap de documenten bedoeld in artikel 1146/5, §§ 2 en 3.
Het in punt 8° bedoelde boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.
De rekeningen van elk van de in 8° bedoelde verbonden entiteiten worden op verzoek aan het Agentschap ter beschikking gesteld.]1
----------
(1)
Art. 1146/8. [1 De operator stelt een opleidingsplan op voor jobcoaches inclusief:
1° een opleiding in methodologie voor ondersteuning in de jobfunctie, georganiseerd door het Agentschap in het jaar van hun indiensttreding;
2° een permanent opleidingsplan over een periode van twee jaar, met het oog op het perfectioneren van hun capaciteit om de methodologie voor ondersteuning in de jobfunctie toe te passen, aan een ritme van minstens vijf opleidingsdagen per jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1146/9. [1 Bij de subsidiëringsaanvraag moeten de volgende documenten worden gevoegd:
1° een document waaruit het statuut van de operator blijkt;
2° het dienstenaanbod bedoeld in artikel 1146/7, eerste lid, 2°.
Binnen dertig dagen na de aanvraag deelt het Agentschap zijn subsidiebeslissing mee, waarin het aantal gesubsidieerde voltijdsequivalente jobcoaches wordt gespecificeerd, evenals het grondgebied waarop de operator actief is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1146/10. [1 De operator bereikt de volgende doelstellingen:
1° een intensieve begeleiding voorzien voor minimum vijfentwintig en maximum vijfendertig gecoachte personen, per voltijdse jobcoach;
2° ervoor zorgen dat minstens vijftig procent van de gecoachte personen die minstens zes maanden begeleiding hebben gekregen, voor een periode van minstens drie maanden in een bedrijf worden geplaatst, in het kader van een arbeidsovereenkomst of een andere wettelijke of reglementaire regeling voor integratie in het beroepscircuit in een bedrijf;
3° ervoor zorgen dat minstens vijftig procent van de gecoachte personen die minstens twee jaar begeleiding hebben gekregen, aan de slag gaan met een arbeidscontract van minstens drie maanden;
4° zich ervan vergewissen dat minstens vijftig procent van de gecoachte personen van wie de begeleiding tijdens hetzelfde jaar eindigde, in het bedrijf blijven, onder een lopende arbeidsovereenkomst of een andere wettelijke of reglementaire regeling voor integratie in het beroepscircuit in het bedrijf die van kracht was op de datum dat de begeleiding van de jobcoach eindigde.
De gecoachte personen die aan de operator gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst of een omscholingsovereenkomst worden niet in aanmerking genomen voor de beoordeling van de in lid 1 bedoelde doelstellingen.]1
----------
(1)
Art. 1146/11. [1 Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kent het Agentschap de operator een subsidie toe ter dekking van de kosten die voortvloeien uit :
1° de loonkosten ten laste van de operator voor de tewerkstelling van de jobcoach(s) toegewezen aan de actie, ten belope van het aantal voltijdse equivalenten vermeld in de subsidiëringsbeslissing bedoeld in artikel 1146/9;
2° de werkingskosten, tot een maximum van 8.600 per voltijds equivalent betaalde jobcoach.
Het maximumbedrag bedoeld in 2° is gekoppeld aan de centrale index die als referentie wordt gebruikt voor de loonindexering in het openbaar ambt, namelijk 109,34 op 1 april 2020, op basis van 2013.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1146/12. [1 Aan het begin van elk kwartaal betaalt het Agentschap een voorschot van vijfentwintig procent van het jaarlijkse bedrag van de subsidie bedoeld in artikel 1146/11, geïndexeerd op basis van het jaarlijkse bedrag van de laatst gecontroleerde subsidie.
In het geval van een nieuwe operator raamt deze in zijn aanvraag de salariskost afgetopt op de huidige schaal.
De voorschotten worden automatisch aangepast op de tweede maand na de overschrijding van het in artikel 1146/11, lid 2, bedoelde spilindexcijfer.]1
----------
(1)
Art. 1146/13. [1 De subsidie wordt gebruikt in overeenstemming met de beginselen van subsidiabiliteit van kosten zoals uiteengezet in de bijlagen 45/3 en 45/4.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Onderafdeling 6. [1 - Controle en sancties]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1146/14. [1 § 1. Het Agentschap voert de beoordeling uit op basis van het statistisch verslag, vermeld in artikel 1146/5, § 2, en deelt de operator per post of per e-mail het resultaat van deze beoordeling mee in termen van tevredenheid met de opgelegde doelstellingen.
§ 2. Het Agentschap voert jaarlijks een controle uit op de regelmatigheid van de rekeningen en de prestaties van de operator, evenals een controle op het juiste gebruik van de subsidies die op grond van deze afdeling aan het Agentschap zijn toegewezen.
Het Agentschap stuurt de operator een gedetailleerd rapport per post of e-mail.
Op straffe van verval beschikt de operator over een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de stukken, waarbij het poststempel als bewijs geldt, om de op grond van deze afdeling toegekende subsidies of het in lid 2 bedoelde verslag, in de door het Agentschap definitief geachte versie, aan te vechten.
§ 3. Als de subsidiabele kosten met betrekking tot de subsidie bedoeld in artikel 1146/11, 1°, hoger zijn dan de door het Agentschap betaalde voorschotten, betaalt het Agentschap op basis van de conclusies van de controle bedoeld in paragraaf 2 een aanvullende subsidie aan de operator.
Als de subsidiabele kosten met betrekking tot de subsidies bedoeld in artikel 1146/11, 1° en 2°, lager zijn dan de door het Agentschap betaalde voorschotten, vordert het Agentschap het onverschuldigd betaalde bedrag terug van de operator.
Het saldo wordt binnen drie maanden na kennisgeving betaald of teruggevorderd.
Voor de terugvordering kan een vereffeningsplan over een periode van maximaal twaalf maanden worden opgesteld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1146/15. [1 Het Agentschap kan de betaling van subsidies schorsen met ingang van het kwartaal volgende op dat waarin is vastgesteld dat niet aan de in artikel 1146/7 bedoelde voorwaarden is voldaan.
De schorsing eindigt wanneer de operator aantoont dat opnieuw aan alle voorwaarden van artikel 1145/7 is voldaan.
In afwijking van lid 1 verliest de operator automatisch zijn subsidie vanaf de datum waarop de erkenning op grond waarvan hij operator is, vervalt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1146/16. [1 Het Agentschap kan zijn subsidie intrekken van een operator die er niet in slaagt alle in artikel 1146/10 genoemde doelstellingen te bereiken gedurende drie opeenvolgende jaren, of gedurende maximaal drie jaar per periode van zes jaar.
De intrekking van de subsidie wordt van kracht op 1 januari van het jaar dat volgt op de vaststelling dat de operator zijn doelstellingen niet heeft bereikt, overeenkomstig lid 1.
Het Agentschap kan de teruggevorderde subsidie onder de in artikel 1146/6, § 2 genoemde voorwaarden toewijzen aan andere operatoren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 86, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 11. [1 - Termijnen voor het bewaren van persoonsgegevens]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 88, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 1146/17. [1 De persoonsgegevens van de begunstigde van een tegemoetkoming als bedoeld in de afdelingen 2 tot en met 10 van dit hoofdstuk worden bewaard gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum van kennisgeving van de eerste beslissing tot toekenning van de tegemoetkoming.
Als de persoon aan het einde van deze periode nog steeds een tegemoetkoming ontvangt van het AVIQ op grond van de afdelingen 2 tot en met 10, wordt de periode met 10 jaar verlengd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 88, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
TITEL X. - Stelsels betreffende een tegemoetkoming in verschillende kosten die door gehandicapte personen individueel worden gemaakt
HOOFDSTUK I. - Verplaatsings en verblijfkosten
Afdeling 1. - Kosten gemaakt buiten de schoolopleiding, beroepsopleiding, -omscholing en -herscholing en het uitoefenen van een beroepsbezigheid
Onderafdeling 1. - Algemene beginselen
Art.1147. "AWIPH" wordt ermee belast, de reis- en verblijfkosten, terug te betalen gemaakt overeenkomstig de maatregelen die, ter uitvoering van artikelen 1159 en 1160, te zijnen opzichte genomen zijn, wanneer deze kosten geen bij artikel 1159, eerste en tweede lid, bedoelde last vormen.
Art.1148. De terugbetaling van de reiskosten en deze van de verblijfkosten mogen niet worden gecumuleerd voor een zelfde dag.
Wanneer evenwel doorlopend verblijf gehouden moet worden buiten de werkelijke verblijfplaats, kan de gehandicapte persoon benevens de terugbetaling van zijn verblijfkosten, de terugbetaling bekomen van een reis heen en terug per week.
Art.1149. De bedragen van de terugbetalingen van de reis- en verblijfkosten, vastgesteld bij toepassing van dit hoofdstuk, worden in elk geval, verminderd met het bedrag van de andere wettelijke of reglementaire tegemoetkomingen welke de gehandicapte persoon ter zake mocht genieten.
Onderafdeling 2. - Verplaatsings- en verblijfskosten
Art.1150. De reis- en verblijfkosten, gemaakt door de minder-valide buiten het raam van zijn schoolopleiding en van zijn beroepsopleiding, omscholing of herscholing, worden hem, onder de bij deze onderafdeling bepaalde voorwaarden, terugbetaald, wanneer deze kosten :
1° het gevolg zijn van een maatregel tot onderzoek waartoe door "AWIPH" is beslist;
2° ter uitvoering van de beslissing houdende vaststelling van zijn omscholings- en sociale reclasseringsproces, worden gemaakt in het raam van de functionele revalidatie of van de apparatuur, van de voorlichting bij studie- of beroepskeuze of van een dienstaanbieding;
3° het gevolg zijn van een maatregel tot onderzoek waartoe door de commissie van beroep is beslist, inzonderheid van een bevel tot persoonlijke verschijning;
4° werden gemaakt, zonder een bevel tot persoonlijke verschijning voor de commissie van beroep, om de zitting bij te wonen, wanneer de commissie de beslissing waartegen beroep werd aangetekend, vernietigt.
Art.1151. Buiten de gevallen waarin de reis of het verblijf prestaties betreffen waarvan de uitvoering in het buitenland toegelaten werd door de Minister bevoegd voor Tewerkstelling na het advies van het beheerscomité, worden alleen de reizen en de verblijven in België in aanmerking genomen.
Art.1152. Wanneer, in de gevallen bedoeld bij artikel 1150, de gehandicapte persoon zich laat vergezellen van een derde persoon, wiens hulp om zich te verplaatsen of om zich uit te drukken door "AWIPH" noodzakelijk wordt geacht wegens de aard of de ernst van zijn handicap, worden de reis- en verblijfkosten van deze persoon eveneens terugbetaald, onder de bij deze onderafdeling bepaalde voorwaarden.
A. : Verplaatsingskosten
Art.1153. Voor de verplaatsingen gedaan door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel wordt de tegemoetkoming berekend in functie van de afstand en volgens het kilometertarief toegepast door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen voor de reizen in tweede klasse, zonder nochtans het bedrag te mogen overschrijden van het voordeligste vervoerbewijs voor het goedkoopste gemeenschappelijk vervoermiddel dat de effectieve verblijfplaats van de gehandicapte persoon verbindt met de plaats waarheen hij zich moet begeven.
Art.1154. Wanneer het voordeligste vervoerbewijs een abonnement is, wordt het gedeelte van de prijs van dit abonnement, dat betrekking heeft op de dagen gedurende welke de gehandicapte persoon niet gereisd heeft, slechts terugbetaald, indien de afwezigheid behoorlijk wordt gerechtvaardigd en voor zover de belanghebbende de terugbetaling ervan niet kan bekomen van de betrokken vervoermaatschappij.
Art.1155. § 1. De verplaatsingen met een individueel vervoermiddel geven aanleiding tot een tegemoetkoming berekend volgens de bij dit artikel bepaalde regels :
1° wanneer de gehandicapte persoon zich met een invalidenwagen verplaatst;
2° wanneer de gehandicapte persoon zich verplaatst zonder door een derde te worden begeleid en wanneer uit een omstandig geneeskundig verslag blijkt dat hij, als gevolg van hart- en ademhalingsstoornissen of van bewegingsstoornissen of van stoornissen die met voornoemde stoornissen kunnen worden gelijkgesteld door de raad van beheer, niet in staat is een afstand van ten minste 300 m te voet af te leggen.
Behalve voor de gehandicapte personen die in aanmerking zouden komen voor de terugbetaling van hun verplaatsingen via een individueel of geïndividualiseerd vervoermiddel, kunnen de verplaatsingen via een individueel of geïndividualiseerd vervoermiddel die niet beantwoorden aan de voorwaarden van dit artikel aanleiding geven tot een tegemoetkoming berekend als was het voor een verplaatsing met een openbaar vervoermiddel.
§ 2. Voor de verplaatsingen gedaan door middel van een ander persoonlijk vervoermiddel dan een taxi, wordt de tegemoetkoming berekend in functie van de afstand en van het belastbaar vermogen van het gebruikte voertuig, zonder dat er rekening wordt gehouden met het belastbare vermogen dat 9 pk overschrijdt, en volgens de tarieven die voorkomen in kolom 4 van de tabel gevoegd in bijlage bij de algemene regeling inzake reiskosten.
Wanneer de gehandicapte persoon vervoerd wordt door een derde, kunnen de verplaatsingskosten gemaakt door deze derde om de plaats van vertrek te bereiken en de gehandicapte persoon terug te halen, in aanmerking genomen worden onder dezelfde voorwaarden als in het eerste lid, in zoverre :
1° de tijd die de derde moet wachten op de plaats van bestemming meer dan twee uren bedraagt;
2° de verplaatsing de derde in staat stelt een tijdwinst te realiseren van minimum twee uren, waarbij de duur van de reis berekend wordt in functie van een gemiddelde uursnelheid van 60 kilometer;
3° de verplaatsing een heen- en terugreis betreft van minder dan 120 kilometer.
§ 3. Voor de verplaatsingen gedaan per taxi, is de tegemoetkoming gelijk aan het tarief dat aan de gehandicapte persoon voor de rit aangerekend wordt. Dit bedrag mag echter de maximumprijs niet overschrijden, bepaald in het reglement dat de maximumprijzen voor het vervoer per taxi vaststelt.
§ 4. Wanneer de gehandicapte persoon een ziekenwagen heeft gebruikt en "AWIPH" voor de betrokkene de noodzaak erkent dit vervoermiddel te gebruiken, is de tegemoetkoming gelijk aan het voor het vervoer gevorderde bedrag, zonder dat dit het bedrag mag overschrijden van de maximumprijs waarvan de terugbetaling verzekerd wordt door het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening, in toepassing van de reglementering desbetreffende.
§ 5. Voor de verplaatsingen gedaan door middel van geïndividualiseerd vervoer, georganiseerd onder de vorm van collectieve ophaling, is de tegemoetkoming gelijk aan het bedrag van de prijs gevorderd van de gehandicapte persoon, zonder nochtans een bedrag te mogen overschrijden gelijk aan het kwotient van de deling van de kostprijs per dag voor de uitbetaling, in aanmerking genomen overeenkomstig het tweede lid van onderhavige paragraaf, door het aantal gehandicapte personen waarvoor het gebruikte vervoermiddel voorzien is.
De in aanmerking genomen kostprijs per dag voor de uitbating is ten hoogste gelijk aan het product van de vermenigvuldiging van de maximum kilometerprijs, door de reglementering, die de maximumprijzen voor het vervoer per taxi vaststelt, voorzien voor de grote rijtuigen, in de lokaliteiten waar het perimeterstelsel niet moet toegepast worden, met het aantal kilometers door het vervoermiddel per dag afgelegd om de ophaaldienst heen- en terug te verzekeren.
De persoon die het geïndividualiseerd vervoer onder de vorm van collectieve ophaling organiseert, is er toe gehouden aan "AWIPH" alle gegevens te verstrekken die hem gevraagd worden teneinde de kostprijs per dag voor de uitbating op te maken en na te kijken.
In geen geval mogen de tegemoetkomingen verleend voor het totaal aantal gehandicapte personen, in eenzelfde ophaalronde vervoerd, hoger liggen dan de som van de tegemoetkomingen die aan ieder van hen zouden verleend geweest zijn, moesten zij zich individueel per taxi verplaatst hebben.
§ 6. Voor de berekening van de afstanden binnen eenzelfde gemeente wordt rekening gehouden met de werkelijke afstand; voor de berekening van de afstanden tussen de gemeenten, worden diegene in aanmerking genomen die voorkomen in de officiële lijst van de wettelijk afstanden langs de gewone tussen alle Belgische gemeenten. Wanneer evenwel de werkelijke afstand 5 km afwijkt van de aldus vastgestelde afstand, wordt er rekening gehouden met de werkelijke afstand.
Er wordt eveneens rekening gehouden met de werkelijke afstand voor de reizen buiten het grondgebied van het Rijk.
B. : Verblijfskosten
Art.1156. De gehandicapte persoon kan de terugbetaling bekomen van de verblijfkosten die hij gemaakt heeft, wanneer hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden :
1° dagelijks meer dan dertien uur van zijn werkelijke verblijfplaats verwijderd zijn;
2° ernstige reismoeilijkheden hebben wegens de aard of de ernst van de handicap;
3° verplicht zijn buiten zijn werkelijke verblijfplaats te vertoeven, met het oog op de uitvoering van de maatregelen tot onderzoek of van de beslissing, bedoeld bij artikel 1150, 1°, 2° en 3° ;
4° zich in zodanige omstandigheden bevinden dat de dagelijkse reiskosten, vastgesteld overeenkomstig punt A. van deze onderafdeling, het dagelijks maximumbedrag van de terugbetaling van de verblijfkosten, bepaald bij artikel 1157, zouden overtreffen.
Art.1157. § 1. Het maximumbedrag van de terugbetaling van de verblijfkosten is vastgesteld op 3,68 euro per dag.
§ 2. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 114,20 en wordt aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Art.1158. De gehandicapte persoon die vooraf verantwoorde uitgaven heeft gedaan met het oog op een verblijf voor een bepaalde duur buiten zijn werkelijke verblijfplaats, kan de terugbetaling bekomen van de gedane kosten voor de dagen en halve dagen gedurende welke hij daar niet werkelijk verbleven heeft, op voorwaarde;
1° dat de afwezigheid behoorlijk gerechtvaardigd is;
2° dat hij alle nuttige maatregelen heeft getroffen om de kosten tot het strikte minimum te beperken;
3° dat hij de terugbetaling ervan niet kan bekomen bij de inrichting waar hij verblijft.
Afdeling 2. - Kosten gemaakt in het kader van de beroepsomscholing en -herscholing en van de schoolopleiding
Art.1159. De lasten die voor de gehandicapte personen voortvloeien uit de verplaatsing naar en het verblijf op de plaats aangewezen voor hun schoolopleiding door de beslissing houdende vaststelling van hun omscholings- en sociale reclasseringsproces of, indien het proces nog niet werd opgemaakt, door een afzonderlijke beslissing, kunnen door "AWIPH" gedragen worden binnen de perken en onder de voorwaarden vastgesteld bij deze onderafdeling.
In geval van schoolopleiding bestaande uit een algemene opleiding of een technische vorming verstrekt in een gespecialiseerde inrichting van het officieel of het vrije net, erkend door de Minister bevoegd voor volksgezondheid of uit een gewoon of bijzonder onderwijs in het kleuter-, basis-, middelbaar, technisch, kunst- of hoger onderwijs verstrekt in een staatsinrichting of een gesubsidieerde of erkende inrichting, mogen deze lasten evenwel door "AWIPH" slechts worden gedragen in door het beheerscomité, vastgestelde bijzondere gevallen, binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort.
De andere lasten die voortvloeien uit de uitvoering van de schoolopvoeding bepaald in vorig lid uit de opleiding, de omscholing of de herscholing, zoals de kosten voor beroepsopleiding, omscholing of herscholing, het schoolgeld en de levering van leerboeken of didactisch materieel, kunnen door "AWIPH" worden gedragen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 274 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Art.1160. De aan de gehandicapte personen, ter uitvoering van de bepalingen van artikel 1159, eerste en tweede lid, verschuldigde bedragen worden hun rechtstreeks door "AWIPH" uitbetaald.
Onderafdeling 1. - Kosten gemaakt in het kader van de beroepsomscholing en -herscholing
A. Algemene beginselen
Art.1161. De reiskosten van de gehandicapte personen naar en de verblijfkosten op de plaats die aangewezen werd voor hun beroepsopleiding, omscholing of herscholing, worden hun terugbetaald overeenkomstig de bepalingen van deze onderafdeling.
Art.1162. De terugbetaling van de reiskosten en deze van de verblijfkosten mogen niet worden gecumuleerd voor een zelfde dag.
De gehandicapte persoon die verblijft op de plaats van zijn beroepsopleiding, omscholing en herscholing kan evenwel, benevens de terugbetaling van zijn verblijfkosten, de terugbetaling bekomen van een reis heen en terug per week, onder de bij punt B. van deze onderafdeling vastgestelde voorwaarden.
Art.1163. De bedragen van de terugbetalingen van de reis- en verblijfkosten vastgesteld bij toepassing van punten B. en C. van deze onderafdeling, worden, in elk geval, verminderd met de bedragen van de andere wettelijke of reglementaire tussenkomsten welke de gehandicapte personen ter zake mochten genieten.
Art.1164. De gehandicapte persoon kan verplicht worden de stukken over te leggen die de werkelijkheid van de door hem ingeroepen kosten staven.
B. Verplaatsingskosten
Art.1165. De terugbetaling van de door de minder-validen gedane reiskosten wordt slechts toegestaan voor het gedeelte van de kosten dat, voor een dagelijkse reis heen en terug, 0,50 euro te boven gaat.
Voor de verplaatsingen gedaan door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel wordt de tegemoetkoming berekend in functie van de afstand en volgens het kilometertarief toegepast door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen voor de reizen in tweede klasse, zonder nochtans het bedrag te mogen overschrijden van het voordeligste vervoerbewijs voor het goedkoopste gemeenschappelijk vervoermiddel dat de effectieve verblijfplaats van de gehandicapte persoon verbindt met de plaats waarheen hij zich moet begeven.
Art.1166. Wanneer het voordeligste vervoerbewijs een abonnement is, wordt het gedeelte van de prijs van dit abonnement, dat betrekking heeft op de dagen gedurende welke de gehandicapte persoon niet gereisd heeft, slechts in de voorwaarden van artikel 1165 terugbetaald, indien de afwezigheid behoorlijk wordt gerechtvaardigd en voor zover de belanghebbende de terugbetaling ervan niet kan bekomen van de betrokken vervoermaatschappij.
Art.1167. § 1. De verplaatsingen van de gehandicapte persoon met een individueel vervoermiddel kunnen slechts aanleiding geven tot tegemoetkoming wanneer "AWIPH" heeft erkend dat omwille van de aard en de ernst van zijn handicap de verplaatsingen door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel onmogelijk zijn of ernstige bezwaren met zich brengen.
§ 2. Voor de verplaatsingen gedaan door middel van een ander persoonlijk vervoermiddel dan een taxi, wordt de tegemoetkoming berekend in functie van de afstand en van het belastbaar vermogen van het gebruikte voertuig, zonder dat er rekening wordt gehouden met het belastbare vermogen dat 9 pk overschrijdt, en volgens de tarieven die voorkomen in kolom 4 van de tabel gevoegd in bijlage bij de algemene regeling inzake reiskosten.
Wanneer de gehandicapte persoon vervoerd wordt door een derde, kunnen de verplaatsingskosten gemaakt door deze derde om de plaats van vertrek te bereiken en de gehandicapte persoon terug te halen, in aanmerking genomen worden onder dezelfde voorwaarden als in het eerste lid, in zoverre :
1° de tijd die de derde moet wachten op de plaats van bestemming meer dan twee uren bedraagt;
2° de verplaatsing de derde in staat stelt een tijdwinst te realiseren van minimum twee uren, waarbij de duur van de reis berekend wordt in functie van een gemiddelde uursnelheid van 60 kilometer;
3° de verplaatsing een heen- en terugreis betreft van minder dan 120 kilometer.
De voorwaarden vermeld in het tweede lid, 1°, 2° en 3°, zijn niet van toepassing op de wekelijkse verplaatsingen uitgevoerd om een gehandicapte persoon te vervoeren die op de plaats van zijn vorming, herscholing of omscholing verblijft.
§ 3. Voor de verplaatsingen gedaan per taxi, is de tegemoetkoming gelijk aan het tarief dat aan de gehandicapte persoon voor de rit aangerekend wordt. Dit bedrag mag echter de maximumprijs niet overschrijden, bepaald in het reglement dat de maximumprijzen voor het vervoer per taxi vaststelt.
§ 4. Voor de berekening van de afstanden binnen eenzelfde gemeente wordt rekening gehouden met de werkelijke afstand; voor de berekening van de afstanden tussen de gemeenten, worden diegene in aanmerking genomen die voorkomen in de officiële lijst van de wettelijk afstanden langs de gewone tussen alle Belgische gemeenten. Wanneer evenwel de werkelijke afstand 5 km afwijkt van de aldus vastgestelde afstand, wordt er rekening gehouden met de werkelijke afstand.
Art.1168. Het dagelijks bedrag van de terugbetaling van de reiskosten mag in geen enkel geval hoger zijn dan het dagelijks maximumbedrag van de terugbetaling van de verblijfskosten bepaald bij artikel 1170.
C. Verblijfskosten
Art.1169. De gehandicapte persoon kan de terugbetaling bekomen van de verblijfkosten die hij gemaakt heeft, wanneer hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden :
1° dagelijks meer dan dertien uur van zijn werkelijke verblijfplaats verwijderd zijn;
2° ernstige reismoeilijkheden hebben wegens de aard of de ernst van de handicap;
3° verplicht zijn te verblijven wegens de vereisten of de organisatie van de ondernomen beroepsopleiding, omscholing of herscholing;
4° zich in zodanige omstandigheden bevinden dat de dagelijkse reiskosten, vastgesteld overeenkomstig punt B. van deze onderafdeling, het dagelijks maximumbedrag van de terugbetaling van de verblijfkosten, bepaald bij artikel 1170, zouden overtreffen.
Art.1170. § 1. Het maximumbedrag van de terugbetaling van de verblijfkosten is vastgesteld op 3,68 euro per dag.
§ 2. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 114,20 en wordt aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Art.1171. De terugbetaling van de verblijfskosten wordt slechts toegekend voor de dagen en halve dagen werkelijke beroepsopleiding, omscholing of herscholing met een maximum van zes dagen per week.
De gehandicapte persoon die vooraf verantwoorde uitgaven heeft gedaan met het oog op een verblijf voor een bepaalde duur buiten zijn werkelijke verblijfplaats, kan de terugbetaling bekomen van de gedane kosten voor de dagen en halve dagen gedurende welke hij daar niet werkelijk verbleven heeft, op voorwaarde;
1° dat de afwezigheid behoorlijk gerechtvaardigd is;
2° dat hij alle nuttige maatregelen heeft getroffen om de kosten tot het strikte minimum te beperken;
3° dat hij de terugbetaling ervan niet kan bekomen bij de inrichting waar hij verblijft.
Onderafdeling 2. - Kosten gemaakt in het kader van de schoolopleiding
A. Algemene beginselen
Art.1172. De lasten die voor de gehandicapte personen voortvloeien uit de verplaatsing naar en het verblijf op de plaats aangewezen voor hun schoolopleiding door de beslissing houdende vaststelling van hun omscholings- en sociale reclasseringsproces of, indien het proces nog niet werd opgemaakt, door een afzonderlijke beslissing, kunnen door "AWIPH" gedragen worden binnen de perken en onder de voorwaarden vastgesteld bij deze onderafdeling.
Art.1173. De tegemoetkomingen bedoeld bij deze onderafdeling kunnen slechts verleend worden in zover de leergangen gevolgd worden in een onderwijs :
1° met volledig leerplan, volgens de normen vastgesteld door de reglementering die deze materie beheerst;
2° verleend in een instelling van het Rijk of een gesubsidieerde of erkende instelling.
Art.1174. De gehandicapte personen zijn ertoe gehouden "AWIPH" alle documenten en inlichtingen te laten geworden waarom het hen verzoekt met het oog op het onderzoek van hun aanvraag, inzonderheid wat het bewijs van de ingeroepen uitgaven betreft.
Art.1175. De tegemoetkomingen verleend krachtens deze onderafdeling worden verminderd met het bedrag van de tegemoetkomingen die de gehandicapte persoon terzake geniet of kan genieten, krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen andere dan deze betreffende de sociale reclassering van de gehandicapte personen. Er wordt evenwel geen rekening gehouden met de studiebeurzen verleend door de bevoegde overheid.
B. Verplaatsingskosten
Art.1176. Wat de gehandicapte personen betreft die de leergangen volgen van het gewoon onderwijs op het niveau van het lager, middelbaar of hoger onderwijs, kan een tegemoetkoming verleend worden voor :
1° de verplaatsingen van de gehandicapte persoon door middel van een persoonlijk vervoermiddel;
2° de verplaatsingen van de persoon die de gehandicapte persoon vergezelt bij zijn verplaatsingen door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel.
Art.1177. § 1. De verplaatsingen met een individueel vervoermiddel geven aanleiding tot een tegemoetkoming berekend volgens de bij dit artikel bepaalde regels :
1° wanneer de gehandicapte persoon zich met een invalidenwagen verplaatst;
2° wanneer de gehandicapte persoon zich verplaatst zonder door een derde te worden begeleid en wanneer uit een omstandig geneeskundig verslag blijkt dat hij, als gevolg van hart- en ademhalingsstoornissen of van bewegingsstoornissen of van stoornissen die met voornoemde stoornissen kunnen worden gelijkgesteld door de raad van beheer, niet in staat is een afstand van ten minste 300 m te voet af te leggen.
De verplaatsingen met een individueel vervoermiddel die aan de voorwaarden van dit artikel niet beantwoorden, kunnen aanleiding geven tot een tegemoetkoming die berekend wordt alsof het zou gaan om een verplaatsing met een gemeenschappelijk vervoermiddel.) De wijziging is niet van toepassing voor de gehandicapten aan wie, voor 4 juni 1969, de verplaatsingen met een individueel of geïndividualiseerd vervoermiddel werden terugbetaald.
§ 2. De verplaatsingen van de gehandicapte persoon met een individueel vervoermiddel kunnen slechts aanleiding geven tot tegemoetkoming wanneer "AWIPH" heeft erkend dat omwille van de aard en de ernst van zijn handicap de verplaatsingen door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel onmogelijk zijn of ernstige bezwaren met zich brengen.
Art.1178. § 1. Kunnen in aanmerking worden genomen :
1° wat de gehandicapte personen betreft die niet verblijven in een internaat verbonden aan de bezochte onderwijsinstelling : een reis heen en terug per dag cursus, vanaf hun verblijfplaats tot de onderwijsinstelling;
2° wat de gehandicapte personen betreft die niet verblijven in een internaat verbonden aan de bezochte onderwijsinstelling : een reis heen en terug per dag cursus, vanaf hun verblijfplaats tot de onderwijsinstelling;
Voor de gehandicapte personen die een gewoon onderwijs op het niveau van het hoger onderwijs volgen, wordt voor de toepassing van het eerste lid, 2° , van deze paragraaf het verblijf in de agglomeratie waar de bezochte instelling is gelijkgesteld met een verblijf in een internaat verbonden aan de onderwijsinstelling; in deze hypothese kunnen, onder de voorwaarden voorzien bij het eerste lid, 1°, van deze paragraaf, de verplaatsingen van de plaats van verblijf tot de bezochte onderwijsinstelling eveneens in aanmerking worden genomen.
§ 2. In afwijking van het eerste lid, 1°, van § 1, kunnen twee verplaatsingen heen en terug per dag cursus in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat "AWIPH" erkend heeft dat het, omwille van de aard of de ernst van zijn handicap, noodzakelijk is dat de gehandicapte persoon onder de middag naar zijn verblijfplaats terugkeert.
§ 3. Wat de verplaatsingen betreft van de persoon diegehandicapte persoon vergezelt bij zijn verplaatsingen door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel, worden enkel de verplaatsingen gedaan in gezelschap van de gehandicapte persoon in aanmerking genomen.
Art.1179. Het bedrag van de tegemoetkoming mag in geen geval het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten overschrijden.
Art.1180. Voor de verplaatsingen gedaan door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel, wordt de tegemoetkoming berekend in functie van de afstand en volgens het kilometertarief toegepast door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen voor de reizen in tweede klasse, zonder nochtans het bedrag te mogen overschrijden van het voordeligste vervoerbewijs voor het goedkoopste gemeenschappelijk vervoermiddel.
Wanneer het voordeligste vervoerbewijs een abonnement is, wordt het gedeelte van de prijs van dit abonnement, dat betrekking heeft op de dagen gedurende welke de gehandicapte persoon niet gereisd heeft, slechts terugbetaald, indien de afwezigheid behoorlijk wordt gerechtvaardigd en voor zover de belanghebbende de terugbetaling ervan niet kan bekomen van de betrokken vervoermaatschappij.
Art.1181. § 1. Voor de verplaatsingen gedaan door middel van een ander persoonlijk vervoermiddel dan een taxi, wordt de tegemoetkoming berekend in functie van de afstand en van het belastbaar vermogen van het gebruikte voertuig, zonder dat er rekening wordt gehouden met het belastbare vermogen dat 9 pk overschrijdt, en volgens de tarieven die voorkomen in kolom 4 van de tabel gevoegd in bijlage bij de algemene regeling inzake reiskosten.
Wanneer de gehandicapte persoon vervoerd wordt door een derde, kunnen de verplaatsingskosten gemaakt door deze derde om de plaats van vertrek te bereiken en de gehandicapte persoon terug te halen, in aanmerking genomen worden onder dezelfde voorwaarden als in het eerste lid, in zoverre :
1° de tijd die de derde moet wachten op de plaats van bestemming meer dan twee uren bedraagt;
2° de verplaatsing de derde in staat stelt een tijdwinst te realiseren van minimum twee uren, waarbij de duur van de reis berekend wordt in functie van een gemiddelde uursnelheid van 60 kilometer;
3° de verplaatsing een heen- en terugreis betreft van minder dan 120 kilometer.
De voorwaarden vermeld in het tweede lid, 1°, 2° en 3°, zijn niet van toepassing op de wekelijkse verplaatsingen uitgevoerd om een gehandicapte persoon te vervoeren die op de plaats van zijn vorming, herscholing of omscholing verblijft.
§ 2. Voor de verplaatsingen gedaan per taxi, is de tegemoetkoming gelijk aan het tarief dat aan de gehandicapte persoon voor de rit aangerekend wordt. Dit bedrag mag echter de maximumprijs niet overschrijden, bepaald in het reglement dat de maximumprijzen voor het vervoer per taxi vaststelt.
Art.1182. Voor de berekening van de afstanden binnen eenzelfde gemeente wordt rekening gehouden met de werkelijke afstand; voor de berekening van de afstanden tussen de gemeenten, worden diegene in aanmerking genomen die voorkomen in de officiële lijst van de wettelijk afstanden langs de gewone tussen alle Belgische gemeenten. Wanneer evenwel de werkelijke afstand 5 km afwijkt van de aldus vastgestelde afstand, wordt er rekening gehouden met de werkelijke afstand.
C. Verblijfkosten
Art.1183. Het verblijf van de gehandicapte personen die leergangen volgen van het gewoon onderwijs op het niveau van het lager, middelbaar of hoger onderwijs, in een internaat verbonden aan de bezochte onderwijsinstelling kan tot tegemoetkoming aanleiding geven wanneer "AWIPH" erkend heeft dat omwille van de aard of de ernst van hun handicap, de dagelijkse verplaatsingen van hun verblijfplaats tot de onderwijsinstelling onmogelijk zijn of ernstige bezwaren met zich brengen.
Voor de gehandicapte personen die een gewoon onderwijs op het niveau van het hoger onderwijs bezoeken, wordt het verblijf in de agglomeratie waar de bezochte instelling gevestigd is gelijkgesteld met een verblijf in een internaat verbonden aan de onderwijsinstelling.
Art.1184. § 1. De tegemoetkoming is vastgesteld op 50 t.h. van het bedrag van de gemaakte verblijfkosten, zonder dat zij nochtans volgende bedragen mag overschrijden :
1° wat de gehandicapte personen betreft die leergangen volgen op het niveau van het lager onderwijs : 156,17 euro per jaar;
2° wat de gehandicapte personen betreft die leergangen volgen op het niveau van het secundair onderwijs : 186,92 euro per jaar;
3° wat de gehandicapte personen betreft die leergangen volgen op het niveau van het hoger onderwijs :
a) 324,74 euro per jaar, als de gehandicapte persoon verblijft in een internaat verbonden aan de onderwijsinstelling;
b) 54,54 euro per volledige maand cursus, zo de gehandicapte persoon verblijft in de agglomeratie waar de onderwijsinstelling gevestigd is.
§ 2. Wat de gehandicapte personen betreft die leergangen volgen op het niveau van het hoger onderwijs en die doen blijken dat zij, omwille van hun handicap, geen studiebeurs hebben kunnen bekomen, wordt de tegemoetkoming gebracht op 75 t.h. van het bedrag van de gemaakte verblijfkosten, zonder dat zij nochtans volgende bedragen mag overschrijden :
a) 488,35 euro per jaar, als de gehandicapte persoon verblijft in een internaat verbonden aan de onderwijsinstelling;
b) 79,33 euro per volledige maand cursus, zo de gehandicapte persoon verblijft in de agglomeratie waar de onderwijsinstelling gevestigd is.
Art.1185. De maximabedragen van de tegemoetkoming vastgesteld bij artikel 1184 stemmen overeen met het indexcijfer 108,87 der consumptieprijzen.
Deze bedragen worden voor elk schooljaar aangepast in functie van het cijfer waarop het indexcijfer der consumptieprijzen voor de maand augustus die het begin van het beschouwd schooljaar voorafgaat, is vastgesteld.
Art.1186. De kosten gemaakt met het oog op een verblijf voor een bepaalde periode geven, wanneer het verblijf niet werkelijk heeft plaatsgevonden, slechts tot tegemoetkoming aanleiding wanneer de afwezigheid behoorlijk wordt gerechtvaardigd en de gemaakte kosten niet teruggevorderd kunnen worden.
HOOFDSTUK II. - Kosten voor beroepsopleiding, omscholing of herscholing
Afdeling 1. - Toekenningscriteria in het kader van de opleiding, de beroepsomscholing of -herscholing
Art.1187. De gehandicapte persoon die overeenkomstig de beslissing houdende vaststelling van zijn omscholings- en sociale reclasseringsproces, een beroepsopleiding, omscholing of herscholing, geniet een tegemoetkoming in de kosten voor beroepsopleiding, omscholing of herscholing alsmede in de kosten voor aankoop van leerboeken of didactisch materieel.
Afdeling 2. - Toekenningscriteria in het kader van de schoolopleiding
Art.1188. De gehandicapte persoon die, overeenkomstig de beslissing houdende vaststelling van zijn omscholings- en sociale reclasseringsproces, een onderwijs op het niveau van het middelbaar, technisch, normaal, kunst- of hoger onderwijs, volgt en die, wegens zijn handicap, voor de aankoop van leerboeken of didactisch materieel bijkomende kosten moet maken ten opzichte van degene, gemaakt door een valide persoon, geniet een tegemoetkoming in de gemaakte bijkomende kosten, wanneer deze een abnormaal hoog bedrag bereiken.
Afdeling 3. - Huisvestings-, onderhouds-, behandelings- en opleidingskosten gemaakt in het buitenland
Art.1189. De gehandicapten die, wegens medische, sociale of familiale redenen in buitenlandse inrichtingen of tehuizen dienen geplaatst, kunnen genieten van de tegemoetkoming uit het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, op voorwaarde dat de inrichting of het tehuis erkend is.
Art.1190. Voor de toepassing van deze afdeling wordt als erkend beschouwd : de inrichting of het tehuis gelegen in het buitenland, welke aan de Minister het schriftelijk bewijs voorlegt door de bevoegde nationale overheid gemachtigd te zijn tot het opnemen van een van de categorieën van minder-validen, voor dewelke het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten mag tussenkomen.
Art.1191. Het bedrag van de tegemoetkoming uit het Fonds van medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten wordt vastgesteld overeenkomstig de tarieven in voege in het land waar de inrichting of het tehuis in kwestie gelegen is.
TITEL XI. - Residentiële diensten en dagonthaaldiensten
Ondertitel 1. [1 Residentiële diensten voor volwassenen]1
----------
(1)<BWG 2017-12-14/16, art. 3, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art.1192.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :
1° rechthebbende : elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en voor wie tot de noodzaak tot begeleiding door één van de diensten bedoeld in de artikelen 1195 tot en met 1200 besloten wordt bij beslissing tot tegemoetkoming van "AWIPH";
2° [2 ...]2
3° volwassene :begunstigde ouder dan 18 jaar aan wie geen afwijking wordt toegestaan om in een dienst voor jongeren opgevangen of gehuisvest te worden;
4° verzorging : subsidiëringseenheid die overeenstemt met 365 dagen verzorging;
5° onthaal- of huisvestingscapaciteit : maximum aantal gehandicapte personen die op grond van het in artikel 1219, eerste lid, 6°, bedoelde verslag tegelijkertijd in één infrastructuur onthaald of gehuisvest kunnen worden;
6° erkende capaciteit : het gemiddeld jaarlijks aantal toegelaten verzorgingen die gesubsidieerd kunnen worden door "AWIPH";
7° gemiddelde referentiebezetting (GRB) : aantal dagen verzorging van begunstigden tijdens de referentieperiode, gedeeld door het aantal dagen van deze periode;
8° dienst : de diensten bedoeld in artikel 238, tweede lid, 6°, 7° en 11° van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
9° de dienst voor vroegtijdige hulpverlening : de diensten bedoeld in artikelen 273 en 283 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
10° begeleidingsdienst : de dienst bedoeld in artikelen 273 en 283 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
11° kortstondig verblijf : verzorging in de opvang of in de opvang en huisvesting, tijdens korte periodes die in het totaal per begunstigde niet meer bedragen dan negentig dagen per jaar en tijdens welke laatstbedoelde van een dienst begeleiding krijgt op educatief, psychologisch en sociaal vlak, die aangepast is aan diens behoeften met het oog op het verlenen van tijdelijke steun en occasionele rust aan begunstigde en diens naasten;
12° polygehandicapte persoon : kind of volwassene met verschillende ernstige deficiënties waaronder geestelijke achterstand, gekenmerkt door een intelligentiequotiënt van onder 50, die in belangrijke mate afhankelijk is van menselijke en technische hulp, zonder onderbreking, door naasten en op geïndividualiseerde wijze;
13° dienst voor integratiehulp : de dienst bedoeld in artikelen 629 tot 724 en 1377 tot 1381 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
14° [1 begeleidingsdiensten voor volwassenen : de diensten bedoeld in de artikelen 545 tot 628 en 1374 tot 1376;]1
15° administratieve entiteit : entiteit bestaande uit verschillende door "AWIPH" erkende diensten die afhankelijk zijn van dezelfde inrichtende macht en beheerd worden door een gemeenschappelijke algemene directie die instaat voor het dagelijkse beheer van al die diensten, zowel administratief, financieel als inzake personeelsaangelegenheden;
[1 16° verbonden entiteit : de entiteit verbonden met een vereniging is de entiteit zoals omschreven in artikel 19, § 1, 4°, van het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen.]1
Het dagelijkse beheer omvat :
a) de effectieve bevoegdheid om dagelijks bevelen en richtlijnen te geven aan het personeel, met inbegrip van de administratieve pool die gemeenschappelijk is aan die diensten;
b) kunnen beschikken over de nodige middelen om de financiële lasten betreffende de dagelijkse werking van de betrokken diensten te kunnen dragen;
c) desgevallend, de verschillende directies binnen de entiteit coördineren.
De leiding over dat geheel van door "AWIPH" erkende en gesubsidieerde diensten moet voltijds waargenomen worden en als dusdanig vastgelegd worden in de arbeidsovereenkomst of in het benoemingsbesluit.
De bij de hergroepering betrokken diensten moeten gevestigd zijn op een redelijke afstand van de plaats waar de hoofdzetel van de directie gevestigd is en waar de administratieve gegevens die voor het dagelijkse beheer nodig zijn geconcentreerd worden.
----------
(1)<BWG 2014-05-15/50, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BWG 2017-12-14/16, art. 4, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1193.§ 1. Onder dag verzorging wordt verstaan : een dag waarvoor "AWIPH" een tegemoetkoming verleent voor kosten i.v.m. huisvesting, dagonthaal, onderhoud, behandeling en opvoeding, overeenkomstig de artikelen 411 tot en met 430 en 435 tot en met 448, en tijdens dewelke een begunstigde aan één of meer van de volgende voorwaarden voldoet :
1° wordt tijdens de week opgevangen of gehuisvest door de dienst of is aanwezig op buitenactiviteiten die georganiseerd worden onder de verantwoordelijkheid van de dienst en die geïntegreerd worden in het individuele project van de begunstigde zoals bedoeld in artikel 1225.
Om in overweging te worden genomen, dienen de buitenactiviteiten opgenomen te worden in het register bedoeld in artikel 1230;
2° wordt opgevangen of gehuisvest door de dienst of is aanwezig bij buitenactiviteiten zoals omschreven onder punt 1° tijdens weekends, feestdagen of vakantieperiodes die door de dienst worden georganiseerd;
3° de weekeinden en vakantiedagen thuis doorbrengen met, per begunstigde, maximum 138 dagen [1 ...]1;
4° zijn afwezigheid rechtvaardigen aan de hand van een doktersattest (maximum 30 dagen in geval van ziekte en 90 dagen in geval van ziekenhuisopname);
5° zijn afwezigheid rechtvaardigen aan de hand van een bewijsstuk tot staving van één van de feiten waarvan sprake in artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van gezinsgebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten;
6° zijn afwezigheid (maximum 5 dagen per jaar) rechtvaardigen met een persoonlijk schrijven of met een brief van zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
§ 2. Voor de toepassing van § 1, 4°, worden twee afwezigheidsperiodes wegens ziekte of ziekenhuisopname beschouwd als één en dezelfde langdurige afwezigheidsperiode als ze onderbroken worden door minder dan drie dagen aanwezigheid of terugkeer in het gezin.
----------
(1)<BWG 2017-12-14/16, art. 5, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1194.
<Opgeheven bij BWG 2014-05-15/50, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.1195.
Art.1196.
Art.1197.
Art.1198. De dagonthaaldienst voor volwassenen biedt dagonthaal, daarin inbegrepen in kort verblijf, aan volwassen begunstigden, waarborgt hen een educatieve begeleiding via afwisselende en aangepaste activiteiten, een optimale psychologische, sociale en therapeutische begeleiding die in hun individuele behoeften voorziet en hun integratie in de maatschappij, in de cultuur of in het arbeidsproces beoogt.
Art.1199. De residentiële nachtdienst voor volwassenen huisvest volwassen begunstigden, daarin inbegrepen in kort verblijf, waarborgt hen een optimale begeleiding die in hun behoeften voorziet, en beoogt hun integratie in de maatschappij, in de cultuur en in het arbeidsproces.
Art.1200. De dienst voor huisvesting onder toezicht is een residentiële dienst die de begunstigden de mogelijkheid biedt om zich voor te bereiden op een wederopname in hun gezin of op een autonoom leven in individuele of gemeenschappelijke woningen, met maximum zes personen per wooneenheid.
De huur- of onderhuurkosten van de woning zijn voor rekening van de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Om zeker te zijn dat de gehandicapte personen die de dienst voor huisvesting onder toezicht verlaten waar ze gehuisvest zijn, nog steeds gevolgd worden, moet de dienst een overeenkomst sluiten met de betrokken begeleidingsdienst.
HOOFDSTUK II. - Programmering
Art.1201.Het aantal diensten mag het aantal op 31 december 2001 erkende diensten niet overschrijden.
Bedoeld aantal kan evenwel worden verhoogd binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, en wel in volgende gevallen :
1° de oprichting van een nieuwe dienst die volgt op omvormingen zoals bedoeld in hoffdstuk 3 van deze titel;
2° de oprichting van een nieuwe dienst waarvoor een vaste en definitieve belofte is gegeven voor subsidiëring bij de aankoop, de bouw of de inrichting en waarvan de infrastructuur voldoet aan de erkenningsnormen, voorzover beantwoordt wordt aan de subgewestelijke behoeften;
3° de oprichting van een nieuwe dienst die polygehandicapte personen opneemt;
4° de oprichting van een nieuwe dienst nadat de Waalse Regering heeft besloten tot de specifieke financiering van nieuwe plaatsen;
5° de oprichting van diensten voor huisvesting onder toezicht overeenkomstig artikel 1203.
[1 6° de oprichting van een nieuwe dienst tengevolge van de erkenning van de structuren die gezorgd hebben voor de overdracht van hun tenlasteneming krachtens artikel 81ter, § 1, het besluit van de Waalse Regering van 9 oktober 1997 betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten en dagopvangdiensten, opgeheven bij het besluit van de Waalse Regering van 11 september 2008.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/50, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.1202. De subregionale coördinatiecommissies verrichten in hun ambtsgebied een diepgaande analyse van de behoeften van de gehandicapte personen op het vlak van de dienstverlening en maken op het einde van eerste halfjaar van het jaar hun voorstel van subregionale programmering over aan de Waalse Regering.
De subregionale programmering voor de oprichting of omvorming van diensten wordt jaarlijks door de Waalse Regering vastgelegd en wordt officieel bekendgemaakt.
Art.1203.§ 1. De erkende capaciteit van de residentiële diensten voor volwassenen bedoeld in artikel 1198 wordt op 1 januari 2014 teruggebracht tot de effectieve gemiddelde bezetting van het jaar 2011 (OMR 2012), verminderd met één eenheid voor de diensten erkend voor minder dan 60 tenlastenemingen of met twee eenheden voor de diensten erkend voor 60 tenlastenemingen en meer. Het aldus verkregen aantal wordt afgerond naar de hogere eenheid als de eerste decimaal gelijk aan of groter dan 5 is en afgerond naar de lagere eenheid als de eerste decimaal kleiner dan 5 is.
§ 2. De diensten bedoeld in § 1 mogen die plaatsen in de loop van het jaar 2012 omzetten in tenlastenemingen in een dienst voor huisvesting onder toezicht.
§ 3. De bepaling bedoeld in § 1 en in § 2 geldt niet voor de diensten :
1° waarvan de gesubsidieerde capaciteit op 31 december 2010 minder dan 15 eenheden bedroeg;
2° [1 waarvan de administratieve entiteit waartoe ze behoren al vóór 2012 één of meer erkende tenlastenemingen omgezet heeft in erkende tenlastenemingen in residentiële overgangsdiensten of een residentiële overgangsdienst of een woning voor begeleid wonen en innoverende specifieke initiatieven opgericht heeft.]1
3° die huisvesting boden aan meer dan 80 % personen getroffen door autisme (160) of ernstige of diepe intellectuele deficiëntie (113, 114, 115) of aan personen met een polyhandicap of zware lichamelijke handicaps (10, 20, 80, 90, 120, 150 of 170) of aan sensorieel gehandicapte personen (71 of 72).
Het percentage bedoeld in 3° wordt bepaald op grond van de gemiddelde referentiebezetting van het jaar 2011.
§ 4. Wat betreft de residentiële diensten voor volwassenen waarvan de vermindering van de capaciteit zoals bedoeld in § 1 tot gevolg zou hebben dat een gehuisveste begunstigde uitgesloten wordt zonder ten laste te kunnen genomen worden in de gesuperviseerde huisvestingsdienst die uit de omzetting resulteert, zal de vermindering plaatsvinden bij het eerste vertrek van een gehuisveste begunstigde, die dus niet vervangen zal kunnen worden.
De erkende capaciteit wordt dan verminderd overeenkomstig het berekeningsstelsel bedoeld in § 1.
De betrokken diensten moeten de toepassing van die procedure bij "AWIPH" rechtvaardigen.
[1 § 5. Als een administratieve entiteit samengesteld is uit verschillende residentiële diensten voor volwassenen, is de bepaling waarin paragraaf 1 voorziet slechts van toepassing op één van de residentiële structuren voor volwassenen van dezelfde administratieve entiteit voor zover de dienst zijn plaatsen omzet overeenkomstig paragraaf 2. De residentiële dienst voor volwassenen waarvan de erkende capaciteit wordt verminderd, wordt door de administratieve entiteit gekozen in samenspraak met het "AWIPH".]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/50, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.1204. In afwijking van de bepaling bedoeld in artikel 1200 mogen de krachtens artikel 1203 bedoelde diensten voor huisvesting onder toezicht zich op de locatie van de betrokken residentiële diensten bevinden.
Art.1205. Wat de erkende capaciteitsvermindering betreft, kan de Regering van de in artikel 1203, § 1, voorgeschreven termijn afwijken als een dienst om redenen van overmacht te wijten aan een infrastructuurprobleem de omzetting naar plaatsen van huisvesting onder toezicht onmogelijk binnen die termijn kan doorvoeren. De afwijking wordt beperkt tot de quotiteit van de plaatsen die het voorwerp van genoemde omzetting zijn.
Art.1206.
Art.1207.
<Opgeheven bij BWG 2017-12-14/16, art. 6, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1208.§ 1. De residentiële diensten voor volwassenen, de residentiële overnachtingsdiensten voor volwassenen, [1 ...]1 kunnen erkend en gesubsidieerd worden voor één of verschillende bijkomende plaatsen voor begunstigden in kort verblijf in de dienstverleningscategorie waarvoor zij erkend en gesubsidieerd zijn.
§ 2. De erkende capaciteit in kort verblijf in de in § 1 bedoelde diensten wordt verminderd met één eenheid indien, aan het einde van twee volledige boekjaren, het gemiddelde van de aanwezigheidsdagen in kort verblijf lager is dan 100 aanwezigheidsdagen.
----------
(1)<BWG 2014-05-15/50, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.1209. Het aantal per aanvragende dienst erkende en gesubsidieerde plaatsen, alsmede het totaal aantal plaatsen in kort verblijf worden door "AWIPH" vastgesteld binnen de perken van de begrotingskredieten en na evaluatie van de plaatselijke behoeften door de subgewestelijke coördinatiecommissie.
Bedoeld aantal plaatsen mag niet meer bedragen dan drie per erkende dienst, noch de verhouding van één plaats per deel van zestig plaatsen die erkend zijn op het grondgebied van het Franse taalgebied.
Art.1210.De begunstigden die opgevangen en gehuisvest worden in kort verblijf in een residentiële dienst, mogen niet reeds opgenomen zijn in een andere erkende residentiële dienst die al dan niet erkend is door "AWIPH".
[1 ...]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/50, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.1211. De plaatsen die in kort verblijf zijn vastgesteld, moeten bestemd worden voor de doeleinden waarvoor ze zijn vastgesteld bij artikel 1192, 11°.
Het bestemmen van bedoelde plaatsen voor andere doeleinden heeft als gevolg dat de dienst voor het geheel der plaatsen in kort verblijf en voor het beschouwde kalenderjaar de in het vooruitzicht gestelde subsidie verliest.
Art.1212.
<Opgeheven bij BWG 2017-12-14/16, art. 6, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1213. Voor de plaatsen in kort verblijf in de diensten bedoeld in artikel 1208, § 1, wordt het bedrag van de jaarlijkse subsidie in evenredigheid met de dagen aanwezigheid in de loop van het jaar, die uitgedrukt zijn in delen van 365 of 366 dagen, vastgesteld op grond van de bedragen per tenlasteneming bedoeld in artikel 1252, § 1eren de dagelijkse subsidies op grond van de bedragen bedoeld in artikel 1264.
De bedragen per tenlasteneming die worden gebruikt voor de berekening van de jaarlijkse toelage van een kort verblijf bedoeld in artikel 1245, 16°, worden teruggebracht naar degene die van toepassing zijn op de residentiële nachtdiensten voor volwassenen.
Bedoeld aantal dagen wordt noch in rekening gebracht voor de berekening van de gemiddelde referentiebezetting bedoeld in artikel 1254, § 1, noch in het toegewezen bedrag bedoeld in artikel 1255, § 1, 2° en is van generlei invloed op het percentage der aanwezigheden tijdens weekends en feestdagen bedoeld in artikel 1252, 4°.
Art.1214. De totale erkende capaciteit van de diensten wordt voorlopig vastgesteld op 3,1 voor duizend inwoners per gewestelijk kantoor.
Indien het aantal erkende tenlastenemingen de verhouding bedoeld in het eerste lid evenwel overschrijdt, kan bedoeld aantal behouden worden.
De verhouding bedoeld in het eerste lid houdt geen rekening met de verhoging van de erkende capaciteit in diensten voor integratiehulp ten gevolge van omvormingen bedoeld in hoffdstuk 3 van deze titel.
Art.1215. De erkende capaciteit per type dienst mag de capaciteit niet overschrijden die bestond op 31 december 2001.
Bedoeld aantal kan evenwel worden verhoogd binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, en wel in volgende gevallen :
1° de omvormingen bedoeld in hoofdstuk 3 van deze titel;
2° de oprichting van de nieuwe diensten bedoeld in artikel 1201, tweede lid, 2° en 3° ;
3° de tenlastenemingen van gehandicapte personen voor wie een specifiek begrotingskrediet is voorbehouden krachtens artikel 1261;
4° de specifieke financiering van nieuwe plaatsen waartoe de Waalse Regering heeft besloten.
HOOFDSTUK III. - Omvorming van de diensten
Art.1216.§ 1. Het omvormingsproject moet de volgende voorwaarden vervullen :
1° de handhaving van alle voltijdse banen waarborgen;
2° het behoud waarborgen van :
a) het bezoldigingsstatuut van de werknemers;
b) de bestaande betrekkingen binnen de perken bepaald door de erkenningsnormen van de omgevormde structuur;
3° de budgettaire neutraliteit van de omvorming waarborgen;
4° in de personeelsopleiding voorzien;
5° zorgen voor de omzetting :
a) [1 ...]1
b) [1 ...]1
c) van de in artikel 1252, § 3, 1°, bedoelde tenlasteneming van volwassenen in de in artikel 1252, § 3, 2° en 3°, bedoelde tenlastenemingen voor volwassenen;
d) van de tenlasteneming [1 ...]1 volwassenen in tenlastenemingen door een residentiële overgangsdienst of [2 in diensten hulpverlening in leefmilieus bedoeld in titel VII]2;
e) van de in artikel 1252, § 3, 4°, bedoelde tenlasteneming van volwassenen door een residentiële nachtdienst in tenlastenemingen door een residentiële nachtdienst en een dagonthaaldienst.
----------
(1)<BWG 2017-12-14/16, art. 7, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BWG 2021-09-23/21, art. 2, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1217. In afwijking van artikel 1216 kunnen de omvormingen enkel zorgen voor de overdracht van tenlastenemingen naar tenlastenemingen die expliciet zijn bepaald en beperkt in bedoelde artikelen.
Art.1218. De prijs van de omgezette tenlastenemingen mag niet hoger zijn dan het toelagesaldo dat voortkomt uit de vermindering van de capaciteit van de dienst waarvan de tenlastenemingen zijn omgezet, behalve wanneer "AWIPH" een afwijking toestaat.
HOOFDSTUK IV. - Erkenning
Afdeling 1. - Procedure
Art.1219.Bij de aanvraag om erkenning moeten de volgende documenten en gegevens worden gevoegd :
1° [1 een project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele projecten uitgewerkt en opgevolgd worden;]1
2° een huishoudelijk reglement;
3° een nota met de categorie(ën) van de handicaps van de op te vangen personen, alsook hun aantal, geslacht en leeftijd;
4° de identiteit van de directeur van de dienst, diens bewijs van goed zedelijk gedrag en de schriftelijke bevoegdheidsoverdracht van de inrichtende macht bedoeld in artikel 1235, § 1,4° ;
5° een voor eensluidend verklaard afschrift van de diploma's van de directeur;
6° een verslag van een gemeentelijke of gewestelijke brandweerdienst als bewijs dat alle voorzorgsmaatregelen zijn genomen om brand te voorkomen; het verslag, dat minder dan één jaar voordien gedateerd mag zijn, bevat bovendien de onthaal- en huisvestingscapaciteit van de infrastructuur;
7° een plan van de inrichting met, voor elk niveau, de interne communicatiewegen, de bestemming van de lokalen, alsook, in voorkomend geval, het aantal bedden per kamer;
8° een afschrift van de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten.
De diensten voor huisvesting onder toezichtzijn niet verplicht de in het eerste lid, 6° en 7°, bedoelde documenten over te leggen, behalve indien ze in hun lokalen in de opvang voorzien van begunstigden op collectieve en permanente wijze.
Het huishoudelijk reglement moet ten minste volgende gegevens bevatten :
1° de nauwkeurige identificatie (naam, zetel, aard, rechtsvorm) van de rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het beheer van de dienst, de datum van de erkenning en de duur ervan wanneer de dienst reeds erkend is;
2° de doelstellingen van de dienst en het geheel van de diensten die hij verleent, met een beschrijving van de op te vangen of te huisvesten begunstigden;
3° in voorkomend geval, de bijzondere opvangvoorwaarden, met name die i.v.m. de proefperiode, de specifieke kenmerken van de begunstigden zoals leeftijd, geslacht, al dan niet bijkomende handicaps;
4° de redenen waarom een gehandicapte persoon moet worden geheroriënteerd of uit de dienst weggestuurd, de duur van de opzegging;
5° de voorwaarden waaronder de gebruikersraad in dienst wordt gesteld;
6° de wijze waarop eventuele bezwaren, suggesties en opmerkingen moeten worden ingediend en behandeld;
7° de wederzijdse rechten en verplichtingen van de begunstigde, van zijn wettelijke vertegenwoordiger en de dienst;
8° de risico's die door de door de dienst gesloten verzekeringspolissen gedekt worden.
Het huishoudelijk reglement van de diensten voor huisvesting onder toezicht dient de vermelding bedoeld in het derde lid, 5°, niet te bevatten.
----------
(1)
Art.1220.De erkenningsaanvraag of de aanvraag tot wijziging van de erkenning met betrekking tot een omvorming van de dienst zoals bedoeld in hoffdstuk 3 van deze titel kan worden ingediend door een dienst of, middels een schriftelijke overeenkomst, door een groep diensten.
Bedoelde aanvraag wordt gericht aan "AWIPH", bij aangetekend schrijven. In bedoeld schrijven worden op grond van een model dat door "AWIPH" is opgemaakt, naast de documenten bedoeld in § 1, minstens volgende inlichtingen opgenomen :
1° op datum van de aanvraag, het aantal en de aard van de erkende tenlastenemingen van de dienst die omgevormd wenst te worden;
2° de gemiddelde referentiebezetting van het voorgaande jaar in de dienst die omgevormd wenst te worden;
3° het aantal en de aard van de tenlastenemingen die men wenst om te vormen;
4° het aantal en de aard van de tenlastenemingen waarin men wenst te voorzien, alsmede het beoogde type van dienst;
5° de wijzigingen op het vlak van de infrastructuur die noodzakelijk zijn voor de omvorming;
6° [1 het project van de dienst in overweging genomen voor de dienst betrokken bij de transformatie;]1
7° de nauwkeurige begroting waarin de geschatte lasten worden vermeld voor wat betreft de werkingskosten, het niet-educatieve en het educatieve personeel;
8° de categorie(ën) handicaps van de begunstigden die ten laste worden genomen;
9° het vormingsproject voor het personeel;
10° voor de diensten beheerd door een privé inrichtende macht : het advies van de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging over de ontwerp-omvorming.
Voor de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht het advies van het onderhandelings- of overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 of, bij gebrek, aan de representatieve werknemersorganisaties over de ontwerp-omvorming.
"AWIPH" richt binnen dertig dagen na de verzending van de erkenningsaanvraag een bericht van ontvangst van het dossier aan de aanvrager indien het volledig is. Als het dossier onvolledig is, brengt "AWIPH" de aanvrager volgens dezelfde procedure op de hoogte en wijst het hem tegelijkertijd op de ontbrekende stukken.
Binnen de drie maanden volgend op het toezenden van het ontvangstbericht treft het beheerscomité van "AWIPH" zijn beslissing na het advies te hebben ingewonnen van de raad voor de opvoeding, de opvang en de huisvesting.
Indien het beheerscomité met het omvormingsproject instemt, moet de dienst de omvorming uiterlijk in het jaar volgend op de indiening van de aanvraag en ten vroegste de eerste dag van de maand volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing van "AWIPH" doorvoeren.
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 48, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1221."AWIPH" onderzoekt de gegevens van het dossier betreffende de aanvraag om hernieuwing of om erkenningswijziging.
In geval van erkenning moet de beslissing de volgende gegevens bevatten :
1° het soort dienst waarvan de structuur erkend wordt;
2° de categorieën en de ernst van de handicaps van de personen die de dienst kan opvangen of huisvesten;
3° de erkende capaciteit van de dienst;
4° de aard van de toegelaten tenlastenemingen en de verdeling van de in artikel 1252, § 3, 3°, bedoelde tenlastenemingen van volwassenen;
5° [2 ...]2 het geslacht van de volwassenen die onthaald [1 en]1 gehuisvest kunnen worden;
6° de lokalisatie van de vestigingen alsook hun onthaal- of huisvestingscapaciteit;
7° het aantal tenlastenemingen van gehandicapte personen die worden gesubsidieerd in toepassing van artikel 1261, alsmede het aantal plaatsen die bezet kunnen worden in kort verblijf [2 overeenkomstig artikel]2 1211.
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 4, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BWG 2017-12-14/16, art. 8, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 2. - [1 Erkenningsvoorwaarden]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 1. - [1 Algemene beginselen]1
----------
(1)
Art.1222. [1 Behalve de erkenningsbeginselen bepaald bij de artikelen 467 en 469, voldoen de diensten aan de erkenningsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 1224 tot 1243/17.
Indien de voorwaarden bedoeld in lid 1 niet vervuld zijn, kan de erkenning opgeschort of ingetrokken dan wel het aantal erkende plaatsen beperkt overeenkomstig dezelfde procedure als waarvan sprake in artikel 475.]1
----------
(1)
Art.1223. [1 Bij de sluiting van een dienst ten gevolge van de intrekking van de erkenning verzoekt het Agentschap elke dienst om samenwerking zodat dringend voor de opvang en het verblijf van de gehandicapte personen kan worden gezorgd.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 2. - [1 Algemene voorwaarden betreffende de opvang van gebruikers]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1224. [1 De dienst voert de regelingen uit, die het respect van het privéleven van de persoon mogelijk maken, alsook van zijn ideologische, filosofische en religieuze overtuigingen, en van het goed zedelijk gedrag. Hij verzekert hem een bevoegde begeleiding die aan zijn behoeften aangepast is, alsook kwaliteitsvolle levensomstandigheden met het oog op een zorgzame aandacht voor zijn welzijn, zijn behoeften en zijn wensen.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1225. [1 De families, vrienden en naasten wier aanwezigheid gevraagd wordt door de persoon of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger, hebben een toegangsrecht tot de dienst in aangepaste en gastvriendelijke plaatsen.]1
----------
(1)
Art.1226. [1 Om regelmatig in contact te kunnen komen met hun families en de inclusie te bevorderen door de inzet van nieuwe informaticatechnologieën, worden communicatiemiddelen zoals telefoon, computer en internet ter beschikking van de gebruikers gesteld. Bij ieder contact wordt een respectvolle omgang met de intimiteit en het vertrouwelijk karakter ervan gevrijwaard.]1
----------
(1)
Art.1227. [1 Met respect voor het zelfbeschikkingsprincipe van de persoon en rekening houdend met de grenzen van het medisch geheim, garandeert de dienst aan de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger in voorkomend geval of aan zijn familie exacte en tijdige informatie over iedere vraag in verband met de opvang en het verblijf van die persoon en in het bijzonder met diens gezondheidstoestand.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1228. [1 § 1. Behoudens voorafgaandelijke afwijking toegekend door het Agentschap mag de dienst op eenzelfde leefplaats geen minderjarige en meerderjarige personen opvangen of huisvesten.
§ 2. Het aantal opgevangen begunstigden mag niet hoger zijn dan de opvang- of huisvestingscapaciteit van de dienst zoals bepaald door de brandweerdiensten.
§ 3. In de diensten waarvan in de erkenningsbeslissing staat dat ze erkend zijn voor één of meerdere handicapcategorieën bedoeld in lid 2, worden begunstigden uit bedoelde categorieën opgevangen, gehuisvest of opgevangen en gehuisvest volgens de nadere regels van de artikelen 1293 tot 1298.
De in het eerste lid bedoelde criteria zijn de volgende:
1° hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie, neuropathie;
2° zware geestelijke deficiëntie;
3° ernstige geestelijke deficiëntie;
4° stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen met gepaard gaande handicap;
5° stoornissen die inwerken op de ontwikkeling of gedragsstoornissen die gepaard gaan met de handicap(s);
6° autisme;
7° aangeboren of opgelopen hersenletsel.
§ 4. De residentiële dienst is in staat om de begunstigden vierentwintig uur op vierentwintig en driehonderdvijfenzestig dagen per jaar op te vangen of te huisvesten.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 3. [1 . - Voorwaarden betreffende het Handvest]1
----------
(1)
Art.1229. [1 De dienst werkt een waardenhandvest uit opgemaakt op basis van de referentiebeginselen vermeld in bijlage 117/1. Dit wordt bij de documenten voor de opvang gevoegd, en aangeplakt bij de ingang van de dienst en op verschillende zichtbare plaatsen in de dienst.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 4. - [1 Voorwaarden betreffende het dienstproject]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1230. [1 De diensten baseren hun beheer op een dienstproject uitgewerkt volgens de nadere regels van artikel 469/2, § 1.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 5. - [1 Voorwaarden betreffende het activiteitenverslag]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1231. [1 De dienst maakt jaarlijks uiterlijk 30 juni het activiteitenverslag aan het Agentschap over.
Het activiteitenverslag wordt op grond van het plan vermeld in bijlage 117/4 gestructureerd.
Alle personeelsleden van de dienst, de gebruikers of, in voorkomend geval, hun wettelijke vertegenwoordigers, worden in kennis gesteld van het jaarlijkse activiteitenverslag van de dienst. Deze documenten worden hen bovendien voortdurend ter inzage gelegd.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 6. - [1 Voorwaarden betreffende de opvangovereenkomst]1
----------
(1)
Art.1232. [1 Elke verzorging wordt ondergeschikt gemaakt aan de voorafgaandelijke ondertekening van een overeenkomst tussen de beheerder en de persoon of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger, waarin minstens de elementen bedoeld in bijlage 117/5 vermeld worden.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 7. - [1 Voorwaarden met betrekking tot de dossiers van de gebruikers]1
----------
(1)
Art.1233. [1 Alle erkende diensten houden een dossier van de persoon bij dat de volgende elementen omvat:
1° een analyse van de behoeften van de persoon;
2° een balans van de kennissen, geschiktheden, potentialiteiten en verlangens van de persoon;
3° een psychologische balans;
4° een medische balans;
5° een sociale anamnese;
6° een evaluatie van de autonomie.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1234. [1 De medische balans bevat de doktersattesten en medische onderzoeksprotocollen of de voor zijn verzorging nuttige documenten die de persoon bij zijn opname heeft overgelegd, alsook alle stukken die opgemaakt worden tijdens zijn verblijf in de dienst. De medische inspectie van het Agentschap of de medische inspectie van de buitenlandse publieke overheid kan inzage in het medisch dossier krijgen.]1
----------
(1)
Art.1235. [1 Het dossier van de persoon volgt hem bij reoriëntatie naar een andere dienst en rekening houdend met de regels inzake beroepsgeheim en gegevensbescherming.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 8. - [1 Voorwaarden betreffende de individuele projecten]1
----------
(1)
Art.1236. [1 § 1. De dienst biedt de persoon een individueel project dat aan zijn behoeften, bekwaamheden en verlangens aangepast is.
§ 2. De dienst werkt een individueel project uit voor elke gebruiker en formaliseert het. Dat individuele project wordt uitgewerkt in samenwerking met de persoon of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn gezin en alle interne en externe interveniënten. Het bevat minstens:
1° de identiteitsgegevens van de begunstigde:
2° de te halen doelstellingen;
3° de aangewende methode en de gebruikte concrete middelen om zijn doelstellingen te bereiken;
4° iedere persoon op wie een beroep kan worden gedaan;
5° de evaluatieprocedure en de vervaldatum ervan.
Het project wordt voor de eerste keer binnen zes maanden, te rekenen vanaf de opvang binnen de dienst, opgemaakt.
§ 3. Om het individuele project te ontwikkelen, voert de dienst een globale evaluatie van de persoon uit, waarbij minstens de volgende leefgebieden behandeld worden:
1° de autonomie;
2° de huishoudelijke vaardigheden;
3° de kleuter- en schoolvaardigheden;
4° de beroepsvaardigheden;
5° de gedragstoornissen;
6° de sensomotorische ontwikkeling;
7° de socialisatie;
8° de gezondheid en de hygiëne;
9° de communicatie;
10° het affectieve en seksuele leven;
11° de wil en de voorkeuren van persoon wanneer het om een volwassene gaat, en het hoger belang wanneer het om een kind gaat.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 9. - [1 Voorwaarden met betrekking tot de interne communicatiemiddelen]1
----------
(1)
Art.1237. [1 In een communicatiemiddel worden door de dienst alle nuttige inlichtingen opgetekend ten behoeve van de educatieve teams.
De informatie bedoeld in lid 1 vermeldt alle nodige opmerkingen om de continuïteit van de nodige en gepaste prestaties te verzekeren aan de verschillende gebruikers. Een specifiek luik is bestemd voor de informatie betreffende hun gezondheid en hun veiligheid.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1238. [1 In een communicatiemiddel worden door de dienst alle nuttige inlichtingen opgetekend ten behoeve van de zorgteams om de continuïteit en de kwaliteit van de zorgen, verstrekt aan de verschillende gebruikers, te verzekeren.
De informatie bedoeld in lid 1 met betrekking tot de gezondheid van de gebruikers staat onder het toezicht van een coördinerend arts of de verpleegkundige dienst, wier prestatievolume aangepast is aan een optimale zorgopdrachtenuitvoering ter garantie van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de personen.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 10. - [1 Algemene voorwaarden betreffende de opvang van een nieuwe gebruiker]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1239. [1 De opvang van een nieuwe gebruiker maakt het voorwerp uit van een procedure bestemd om in te spelen op de specifieke behoeften die gebonden zijn aan die bijzondere periode.
Voor de nieuwe gebruiker heeft deze procedure met name tot doel:
1° hem iedere nuttige informatie mee te delen voor zijn welzijn en zijn integratie op de dienst;
2° hem op regelmatige wijze te begeleiden om hem te helpen zijn nieuw milieu te ontdekken en om zijn integratie op de beste manier te bevorderen;
3° bekend te worden met de nodige aanpassingen om zo goed mogelijk rekening te houden met zijn behoeften en wensen.
Voor de familie en de naasten heeft deze procedure tot doel:
1° de uitwisselingen tot stand te brengen om zoveel mogelijk nuttige informatie te verzamelen teneinde rekening te houden met de specifieke behoeften van de nieuwe gebruiker;
2° hun de nuttige informatie te verstrekken over de voorwaarden waaronder de nieuwkomer wordt verwelkomd;
3° af te spreken met wie indien nodig contact moet worden opgenomen.
Voor de beroepsmatige gebruikers heeft deze procedure met name tot doel:
1° hen onmiddellijk, en indien mogelijk vóór de aankomst van de persoon, in te kennis te stellen van alle bekende feiten die hem betreffen en die betrekking hebben op de in artikel 1236, § 3, bedoelde levensgebieden, en met name op die welke zijn gezondheid betreffen;
2° het personeelslid aan te wijzen dat verantwoordelijk is voor het verzamelen van deze informatie bij de naasten van de nieuwkomer en bij de beroepsmatige gebruikers die hem in zijn vorige trajecten hebben begeleid;
3° hen op de hoogte te brengen van contacten tussen naasten en andere medewerkers waarmee contact moet worden opgenomen in geval van vragen of informatiebehoeften.]1
----------
(1)
Onderafdeling 11. - [1 Voorwaarden betreffende de activiteiten]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1240. [1 § 1. De activiteiten worden aangepast aan de behoeften, bekwaamheden en verlangens van de personen.
De dienst zorgt voor een optimale begeleiding op educatief, psychologisch en sociaal vlak, die aangepast is aan hun behoeften met het oog op de sociale, culturele of professionele integratie van de persoon. Daarvoor stelt hij afwisselende en aan iedereen aangepaste activiteiten voor, waarbij de nadruk wordt gelegd op valoriserende activiteiten die bij voorkeur buiten de inrichting worden georganiseerd.
§ 2. De dienst voorziet, uitgezonderd de onder toezicht staande huisvestings- en residentiële nachtdiensten, in de nodige instrumenten om de dagelijkse activiteiten die hij zowel binnen als buiten de instelling organiseert, te beheren. Ze zijn voor iedereen toegankelijk en maken het mogelijk ten minste de volgende elementen te identificeren:
1° de plaats van de activiteit;
2° de datum van de activiteit;
3° de deelnemers en het betrokken begeleidingspersoneel.]1
----------
(1)
Onderafdeling 12. - [1 Voorwaarden betreffende de maaltijden]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1241. [1 De bewoners krijgen drie maaltijden per dag. Behoudens gewettigde uitzondering moet één van die maaltijden een volledige warme maaltijd zijn. De voeding is gezond en gevarieerd en wordt aan de gezondheidstoestand van de persoon aangepast. Ze leeft de kwaliteitsregels betreffende de voeding van de personen na. De door de huisarts voorgeschreven diëten worden in acht genomen. Voor minstens twee maaltijden per dag zijn twee menu's naar keuze of alternatieven voorzien rekening houdende met de wensen van de bewoners.
Er wordt een register bijgehouden waarin minstens de lijst van de menu's van de afgelopen maand voorkomt. Dit register is voortdurend toegankelijk voor de met de controle belaste personeelsleden.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 13. - [1 Voorwaarden betreffende de raad van gebruikers]1
----------
(1)
Art.1242. [1 Binnen elke dienst dient een uit gebruikers bestaande raad opgericht te worden die ermee belast is alle voorstellen te formuleren m.b.t. de levenskwaliteit en de praktische organisatie van de opvang of van de huisvesting van de gebruikers.
De gebruikersraad bestaat uit ten minste drie leden waaronder de voorzitter die uit zijn midden gekozen is. Hij vergadert minstens één keer per kwartaal. De dienst zorgt ervoor dat de lijst van de leden van de raad aan de gebruikers en aan hun wettelijke vertegenwoordigers overgelegd wordt.
Een personeelslid zorgt voor de animatie en neemt het secretariaat van de raad van gebruikers waar, maakt de notulen van de vergaderingen op en neemt ze op in een register dat daartoe voorzien wordt.
De verantwoordelijken van de dienst verstrekken de raad van gebruikers elke informatie die nuttig is om aan het dienstproject deel te nemen. Tussen de raad van gebruikers en de dienst wordt overleg gepleegd voor de wijzigingen in het huishoudelijk reglement alsook voor de belangrijke wijzigingen van de algemene levensomstandigheden.
De dienst bepaalt deelnamemodaliteiten die aangepast worden aan de kenmerken van de gebruikers.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 14. - [1 Voorwaarden betreffende de kwaliteit van de prestaties geboden aan de gebruikers]1
----------
(1)
Art.1243. [1 De dienst gaat uiterlijk na afloop van het vierde jaar van het doelstellingencontract over tot de evaluatie van de kwaliteit van zijn prestaties, in overleg met de gebruikers, hun naasten en het team zorgverstrekkers. De evaluatie kan intern of met een derde instelling uitgevoerd worden.
De methodologie van die evaluatie bepaalt minstens:
1° hoe de dienst systematisch gegevens over de kwaliteit van de aan individuele personen verleende prestaties verzamelt en registreert;
2° hoe de dienst de onder 1° vermelde gegevens gebruikt om doelstellingen inzake kwaliteitsverbetering te formuleren en het dienstenproject aan te passen;
3° de strategie en het tijdschema die de dienst volgt om de doelstellingen bedoeld in 2° te bereiken;
4° hoe en hoe vaak de dienst beoordeelt of de doelstellingen zijn bereikt;
5° de verbeteringsacties die de dienst onderneemt wanneer een doelstelling niet wordt bereikt;
6° hoe de dienst de door het Agentschap aanbevolen kwaliteiten integreert.
De resultaten van de auto-evaluatie worden ter kennis gebracht van de inrichtende macht, alle personeelsleden van de dienst, de gebruikers of, in voorkomend geval, hun wettelijke vertegenwoordigers.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 49, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 15. - [1 Voorwaarden met betrekking tot de behandeling van de bezwaren]1
----------
(1)
Art. 1243/1. [1 De dienst organiseert een proces voor de behandeling van de bezwaren geformuleerd door de gebruikers en hun naasten i.v.m. de prestaties die de dienst hun biedt.
Dienst wijst minstens één referent aan onder de personeelsleden. Diens rol en identiteit worden omschreven en minstens bij aanplakking bij het onthaal en verschillende voor alle gebruikers van de dienst zichtbare plaatsen medegedeeld. De voordracht wordt door de raad der gebruikers goedgekeurd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 50, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 16. - [1 Voorwaarden betreffende het personeel]1
----------
(1)
Art. 1243/2. [1 Het personeel van de diensten voldoet aan de kwalificatienormen waarin bijlage 98 voorziet.
De dienst stelt de voor eensluidend verklaarde afschriften van de diploma's van de personeelsleden ter beschikking van het Agentschap.
Bij hun indienstneming moeten de personeelsleden van de diensten een uittreksel uit het strafregister aan de dienst overleggen dat vrijgesteld is van veroordelingen tot correctionele straffen voor wanbedrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 51, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1243/3. [1 De diensten moeten voldoen aan de in de bijlagen 106, 107 en 108 bedoelde personeelsnormen.
In een administratieve entiteit, zoals bedoeld in artikel 1192, 15°, worden de in bijlage 106 en 107 bedoelde kwantitatieve normen per dienst opgeteld en gecontroleerd door het totaal op te maken van het personeel aangesteld bij de verschillende betrokken diensten.]1
----------
(1)
Art. 1243/4. [1 In geen geval worden de prestaties van personeelsleden gefinancierd door het RIZIV of elke andere Belgische openbare overheid in aanmerking genomen voor de berekening van de naleving van de begeleidingsnormen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 51, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1243/5. [1 De dienst zorgt voortdurend voor een effectieve directie. Als de directeur niet aanwezig is, kan een daartoe gemachtigd personeelslid de nuttige maatregelen nemen in noodgevallen en inspelen zowel op de externe als op de interne aanvragen.]1
----------
(1)
Art. 1243/6. [1 Naast de in deze afdeling bepaalde begeleidingsnormen wordt de multidisciplinariteit van de teams in de diensten, erkend om meer dan vijftien personen te huisvesten, verzekerd door de aanwezigheid van werknemers die minstens 3 van de 4 volgende kwalificaties hebben: psycholoog of psychopedagoog, opvoeder, maatschappelijk assistent, paramedisch.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 51, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1243/7. [1 De beheerders voorzien, onder hun verantwoordelijkheid, in de nachtbegeleiding om te zorgen voor de veiligheid van de gebruikers alsook voor hun welzijn en rekening houdend met hun handicap en de indeling van de ruimtes.
Behoudens in de onder toezicht staande huisvestingsdiensten bestaat de nachtbegeleiding minstens uit:
1° één personeelslid :
2° twee personeelsleden in de paviljoenstructuren met meer dan dertig personen in het totaal.
De nachtbegeleiding wordt permanent verzekerd tussen het vertrek en de terugkeer van de dagploeg. Het personeel dat `s nachts aanwezig is, voldoet aan de kwalificatie en bevoegdheidsvoorwaarden van het educatieve personeel.]1
----------
(1)
Art. 1243/8. [1 § 1. Op grond van het project van de dienst bedoeld in artikel 469/2, § 1, stelt de dienst een personeelsopleidingprogramma op voor minimum drie jaar.
Het plan bedoeld in lid 1, dat opgemaakt wordt na een debat tussen de betrokken actoren, bepaalt de nagestreefde doelstellingen. Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel. Het bepaalt de criteria, de wijze en de periodiciteit van de evaluatie van bedoelde drie aspecten, alsook de voorzieningen die tot stand gebracht worden voor de voortgezette vorming van het educatieve personeel.
Het plan bedoeld in lid 1 voorziet in de permanente vormingsactiviteiten waaraan de opvoeders-groepsleiders, de onderdirecteurs en de directeurs minstens twee dagen per jaar moeten deelnemen.
Het plan bedoeld in lid 1 omvat noodzakelijkerwijze modules gericht op de goede behandeling.
Wat betreft het personeel van de diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsplan in de lijn van het vormingsplan dat werd uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 51, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 17. - [1 Voorwaarden betreffende het administratief en boekhoudkundig beheer]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 52, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1243/9. [1 Om erkend te worden en vooraleer een gehandicapte persoon op te vangen sluit de dienst een verzekeringspolis:
1° die zijn wettelijke aansprakelijkheid of die van de personen dekt voor wie hij aansprakelijk is indien de begunstigde schade lijdt of veroorzaakt;
2° ter dekking van alle schade die door een gerechtigde toegebracht wordt en die zijn burgerlijke aansprakelijkheid niet op het spel zou zetten of van alle schade waarvan hij het slachtoffer zou zijn geweest gedurende zijn verblijf.
De verzekeringspolis betreffende 1° moet bepalen dat de begunstigde de hoedanigheid van derde behoudt, en de schade dekken ten belope van minimum 2.478.935,35 euro voor lichamelijke schade en 247.893,53 euro per schadegeval voor materiële schade.
De verzekering betreffende 2° dekt het overlijden voor een minimumbedrag van 2.478,94 euro, de permanente ongeschiktheid tegen een minimumbedrag van 12.394,68 euro en de behandelingskosten tegen een minimumbedrag 2.478,94 euro.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 52, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1243/10. [1 Om erkend te worden, moet de dienst :
1° georganiseerd worden door een overheid, een instelling van algemeen nut, een stichting van algemeen nut of een vereniging zonder winstoogmerk zijn, met een technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie alsook een administratief beheer dat zowel de uitvoering van zijn opdracht als het toezicht erop door het Agentschap mogelijk maakt;
2° onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid of die van de directeur-generaal van de administratieve entiteit, het dagelijkse beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft :
a) de tenuitvoerlegging en opvolging van het dienstproject;
b) het personeelsbeheer;
c) het financieel beheer;
d) de toepassing van de geldende regelgevingen;
e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met het Agentschap;
3° onverminderd de bepalingen van artikel 286 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek maakt de dienst op verzoek van het Agentschap alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van de controle, meer bepaald de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, alsmede het vormingsprogramma bedoeld in artikel 1243/8;
4° de referentie van de door het Agentschap verleende erkenning vermelden op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van de dienst uitgaan.
Als hij door een vereniging zonder winstoogmerk als bedoeld onder 1° ingericht wordt:
1° mag deze niet voor meer dan 1/5 van haar leden samengesteld zijn uit personeelsleden of personen die met hen aanverwant zijn tot de derde graad;
2° mag de raad van bestuur niet voor meer dan één derde in elke familie van het totaalaantal bestuurders of van de personen die deel uitmaken van het personeel van de dienst samengesteld zijn uit personen die deel uitmaken van hetzelfde gezin als echtgenoot, wettelijke samenwoners, bloed- of aanverwante tot en met de tweede graad;
Er kan een afwijking van de bepalingen bedoeld in lid 2° verleend worden, voor wat betreft de personeelsinspraak, door het beheerscomité op grond van een dossier waarin aangetoond wordt dat bedoelde bepalingen niet aangepast zijn aan het globale project van de dienst.
De technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie bedoeld in het eerste lid, 1°, kan eventueel via de organisatie van een administratieve entiteit verkregen worden.
Betreffende lid 1, 2°, verzoekt het Agentschap, bij een tekortkoming of een onregelmatigheid in de uitvoering van het mandaat toevertrouwd aan de directeur, de inrichtende macht per aangetekend schrijven de nodige maatregelen te nemen.
Het uittreksel uit het strafregister van de directeur en de bestuurders moet vrijgesteld zijn van veroordelingen tot correctionele straffen voor wanbedrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 52, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1243/11. [1 § 1. De door het Agentschap erkende diensten houden de boeken overeenkomstig de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en de uitvoeringsbesluiten ervan.
De inhoud en de presentatie van het genormaliseerde minimale boekhoudplan beantwoorden aan het volledige schema van de jaarrekeningen met balans, resultatenrekeningen en bijlagen overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan. De opschriften en rekeningennummers die met de activiteiten van de diensten overeenstemmen, worden via omzendbrieven aan de diensten meegedeeld.
§ 2. De financiële bijdragen die aan de begunstigden of hun wettelijke vertegenwoordigers gevraagd worden, moeten als teruggeïnde kosten geboekt worden.
In het kader van de controle op het gebruik van de toelagen, worden die bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.
Ook de toelagen die door de overheid of door de overheid gesubsidieerde liefdadigheidsinstellingen aan de diensten worden toegekend, worden afgetrokken van de overeenkomende lasten die tijdens het boekjaar op een geldige wijze zijn aangerekend. Met deze toelagen wordt slechts rekening gehouden als ze verleend worden om de uitgaven te dekken die in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de toelage.
§ 3. De beginbalans van elke dienst wordt aan het Agentschap voorgelegd binnen zes maanden na de bekendmaking van het uittreksel van hun erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad.
§ 4. Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar. De jaarrekeningen van elke dienst worden aan het Agentschap overgemaakt uiterlijk dertig juni van het jaar na het boekjaar, samen met het rapport van een bedrijfsrevisor, wiens opdracht erin bestaat de rekeningen te certificeren en, in voorkomend geval, recht te zetten.
De jaarrekeningen gaan ook vergezeld van een volledige lijst van de verbonden entiteiten. De boekhoudingen van die entiteiten kunnen bovendien op verzoek ingekeken worden door de diensten van het Agentschap.
§ 5. Als diensten door een verbonden entiteit verleend worden, geven de dienstverleners hun aanwezigheid aan in het register van het personeel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 52, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Sous-section 18. [1 - Voorwaarden betreffende de gebouwen]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 53, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1243/12.[1 De gebouwen en inrichtingen moeten aan de in bijlage 111 bedoelde architecturale normen voldoen.
De gebouwen en installaties bieden de begunstigden toegangsmogelijkheden i.v.m. hun handicap.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 53, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Sous-section 19. [1 - Overschrijding van de erkende capaciteit]1
----------
(1)
Art. 1243/13.[1 § 1. De opvang van de gehandicapte personen in overschrijding van de erkende capaciteit wordt in de voorwaarden bepaald in punt 1.1 van bijlage 45/3 toegelaten.
§ 2. De overschrijding geeft het Agentschap geen enkel recht op een subsidie.
De tegemoetkoming die gevraagd wordt op grond van de toepassing van dit artikel op de gehandicapte persoon, zijn gezin of een andere Belgische overheid, mag geenszins hoger zijn dan de tegemoetkoming die van toepassing is krachtens de artikelen 1276 tot en met 1288.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 54, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Sous-section 20. [1 - Beperking van de erkende capaciteit]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 55, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1243/14.[1 Met uitzondering van de diensten voor huisvesting onder toezicht wordt de erkende capaciteit van een dienst:
1° die erkend is voor maximum 15 tot 60 opnames verminderd indien gedurende de twee voorgaande toewijzingsjaren door het Agentschap is vastgesteld dat de gemiddelde referentiebezetting minstens drie eenheden minder bedroeg dan de erkende capaciteit;
2° die erkend is voor meer dan 60 en minder dan 120 opnames wordt verminderd indien gedurende de twee voorgaande toewijzingsjaren door het Agentschap is vastgesteld dat de gemiddelde referentiebezetting minstens zes eenheden minder bedroeg dan de erkende capaciteit;
3° die erkend is voor 120 opnames en meer wordt verminderd indien gedurende de twee voorgaande toewijzingsjaren door het Agentschap is vastgesteld dat de gemiddelde referentiebezetting minstens negen eenheden minder bedroeg dan de erkende capaciteit.
De verminderde erkende capaciteit betreffende 1° tot 3° wordt bepaald op grond van het gemiddelde van het O.M.R. in de laatste twee jaar, waaraan één eenheid wordt toegevoegd. Dat bedrag wordt afgerond naar de hogere eenheid.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 55, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1243/15.[1 De erkende capaciteit van een nieuwe dienst of van een dienst waarvan ze verhoogd werd, kan, voor zover de erkenningsvoorwaarden vervuld blijven, pas verminderd worden na twee volle kalenderjaren werking, met ingang van de erkenning of de wijziging ervan.]1
----------
(1)
Sous-section 21. [1 - Verplichtingen betreffende de opname van gehandicapte personen van buitenlandse herkomst]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 56, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1243/16.[1 Onverminderd de bepalingen van artikel 315 van het decreetgevend deel van het Wetboek, maakt de dienst jaarlijks een kadaster van de opgevangen personen van buitenlandse herkomst aan het Agentschap over.
Het " kadaster van de opgevangen personen van buitenlandse herkomst " is de lijst van de gehandicapte personen die in de loop van elk werkjaar onthaald worden. Voor elk van hen vermeldt die lijst de naam, de voornaam, de geboortedatum, het geslacht, de nationaliteit, het adres van de woonplaats van de persoon of dat van zijn wettelijke vertegenwoordiger, de overheid (overheden) verantwoordelijk voor de plaatsing en de financiering.
De diensten versturen het in lid 1 bedoelde kadaster, behoorlijk ingevuld aan de hand van het door het Agentschap verstrekte formulier, uiterlijk 31 maart na het afgelopen boekjaar.
Onverminderd artikel 315 van het decreetgevende deel van het Wetboek delen de diensten, om het Agentschap in staat te stellen om de erkenningsvoorwaarden na te gaan, de documenten bedoeld in artikel 474/1 aan het Agentschap mee, volgens de daar bedoelde nadere regels]1
----------
(1)
HOOFDSTUK V. - Subsidiëring
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.1244. Binnen de perken van de begrotingskredieten komen de diensten voor hun verstrekkingen aan de door hen onthaalde of gehuisveste begunstigden in aanmerking voor :
1° jaarlijkse en dagelijkse toelagen waarvan de bijdragen van de gehandicapte personen afgetrokken worden;
2° de terugbetaling van onkosten.
Art.1245."AWIPH" zorgt ervoor dat de gerechtigde door één enkele dienst opgevangen wordt.
De cumulatie is evenwel toegelaten voor een begunstigde die beroep doet op :
1° [3 ...]3
2° [1 ...]1
3° een residentiële nachtdienst voor volwassenen en een bedrijf voor aangepast werk;
4° een residentiële nachtdienst voor volwassenen en een centrum voor beroepsopleiding;
5° [3 ...]3
6° [3 ...]3
7° [3 ...]3
8° [1 ...]1
9° [1 ...]1
10° [2 ...]2
11° [3 ...]3
12° een tenlasteneming in kort verblijf en een onderneming voor aangepast werk;
13° een tenlasteneming in kort verblijf en een beroepsopleidingscentrum;
14° [3 ...]3
15° een tenlasteneming in kort verblijf in een residentieel overnachtingscentrum en een dagonthaalcentrum;
16° een tenlasteneming in kort verblijf in een residentiële dienst voor volwassenen en een dagonthaaldienst;
17° [1 ...]1
"AWIPH" kan de cumulatie van tenlastenemingen evenwel toestaan op grond van een bijzonder individueel project.
----------
(1)<BWG 2014-05-15/50, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BWG 2016-06-23/21, art. 6, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(3)<BWG 2017-12-14/16, art. 9, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1246. Na de kennisgeving gaat "AWIPH" over tot de aanpassing en de teruginning van ambtswege van de toelagen die krachtens dit besluit verleend werden op grond van onjuiste aangiften of waarvan het gebruik blijkbaar niet gerechtvaardigd is.
De aanpassing of de teruginning vindt plaats vanaf de eerste dag van de maand volgend op die van de kennisgeving ervan en kan het voorwerp zijn van een aanzuiveringsplan waarover onderhandeld moet worden.
De diensten beschikken over een termijn van dertig kalenderdagen, waarbij de postdatum bewijskracht heeft, om elke rechtzetting of invordering te betwisten waarvan kennis wordt gegeven overeenkomstig dit hoofdstuk.
De diensten kunnen een aanvraag tot herziening van de toelage indienen binnen dertig kalenderdagen, te rekenen van de kennisneming van een gegeven dat het bedrag van de toelage betwist en waarvan zij geen weet hadden bij de kennisgeving ervan.
De dienst moet dan het bewijs leveren van de datum waarop hij kennis genomen heeft van bedoeld gegeven.
Art.1247.[1 De bedragen [2 opgenomen in de artikelen 1262, 1268, 1279, 1283, 1284 en 1393/1]2 [3 in bijlage 101]3, worden gekoppeld aan de spilindex 119,53 van 1 mei 1996.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/50, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BWG 2017-02-09/17, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(3)<BWG 2017-12-14/16, art. 10, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1248.[1 De bedragen opgenomen in bijlage 100 evenals]1 de weddeschalen opgenomen in de bijlagen 104 en 105 worden aan de spilindex 104 van 1 januari 138,01 gekoppeld op basis van de index van de geldende prijzen bepaald op 1 januari 1984.
----------
(1)
Art.1249.
Art.1250.[1 De voor het lopende jaar toe te passen aanpassingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 1255, § 1, 2°, komt overeen met het resultaat van de vermenigvuldiging van 2 procent met het aantal maanden van het voorafgaande jaar dat voorafging aan de datum waarop de bedragen van de toelagen per tenlasteneming overeenkomstig artikel 1248 worden geïndexeerd, gedeeld door twaalf, verhoogd met 1.
Wanneer verscheidene indexeringen in het voorafgaande jaar hebben plaatsgevonden, wordt deze berekening voor elke indexering uitgevoerd en worden de resultaten van elk van deze berekeningen met elkaar vermenigvuldigd om de aanpassingscoëfficiënt voor het lopende jaar te behalen.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-23/21, art. 4, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 2. - Jaarlijkse toelage
Art.1251.[1 De subsidie dekt :
1° de werkingslasten;
2° de personeelslasten.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 57, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1252.§ 1. Het [3 op basis van de parameters in bijlage 100, § 1, berekende]3 toelagebedrag per tenlasteneming wordt bepaald op grond van verschillende criteria die rekening houden met de kenmerken van de diensten en begunstigden.
De in het eerste lid bedoelde criteria zijn de volgende :
1° de aard van de dienst;
2° de private of openbare aard van de inrichtende macht;
3° de omvang van de dienst;
4° de aanwezigheid tegen minstens 25 %, 25 tot 50 %, 50 tot 75 % en meer dan 75 % van de week-end- en [1 ...]1vakantiedagen;
5° het feit of de begunstigden al dan niet [1 ...]1gaand zijn;
6° de aard van de tenlasteneming.
§ 2. [2 ...]2
§ 3. Voor de toepassing van § 1, tweede lid, 6°, worden de tenlastenemingen voor volwassenen in de vier categorieën A, B, C en D ingedeeld :
1° A : tenlastenemingen die niet onderverdeeld zijn in de categorieën B, C, D en die moeten voorzien in de behoeften van begunstigden met autisme, aangeboren of opgelopen hersenletsel, met lichte, gematigde of ernstige geestelijke deficiënties of met zintuiglijke of lichamelijke deficiënties waarvoor ze opgenomen en/of gehuisvest moeten worden;
2° B : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van begunstigden met :
1° zware geestelijke deficiëntie;
2° autisme, aangeboren of opgelopen hersenletsel, ernstige geestelijke deficiëntie, of met zintuigelijke of lichamelijke deficiëntie en die drie van de volgende kenmerken vertonen :
a) bedlegerig zijn;
b) permanente en actieve hulp van een derde behoeven;
c) ernstige gedragsstoornissen vertonen;
d) door een derde gevoed moeten worden;
e) dagelijks volledig gewassen en aangekleed moeten worden;
f) hulp nodig hebben om zich te bewegen als gevolg van motoriekstoornissen die motorische autonomie uitsluiten, zelfs met een prothese;
g) nacht- en dagincontinentie;
h) een niet-gestabiliseerde epilepsie;
i) medisch toezicht vereisen wegens een ernstige chronische somatische aandoening, met name hartziekte, pneumopathie, nefropathie, immuniteitsdeficiëntie, ernstige en chronische stoornissen van de spijsverteringsabsorptie;
3° C : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van personen met autisme, aangeboren of opgelopen hersenletsel, ernstige of zware lichamelijke, zintuigelijke of geestelijke deficiëntie en die vier van de volgende kenmerken vertonen, waarvan minstens één in de lijst onder 1° voorkomt en de drie andere in de lijst onder 2° :
1° a) bedlegerig zijn;
b) permanente en actieve hulp van een derde behoeven;
c) nacht- en dagincontinentie;
2° a) door een derde gevoed moeten worden;
b) ernstige gedragsstoornissen vertonen;
c) dagelijks volledig gewassen en aangekleed moeten worden;
d) hulp nodig hebben om zich te bewegen als gevolg van motoriekstoornissen die motorische autonomie uitsluiten, zelfs met een prothese;
e) een niet-gestabiliseerde epilepsie;
f) medisch toezicht vereisen wegens een ernstige chronische somatische aandoening, met name hartziekte, pneumopathie, nefropathie, immuniteitsdeficiëntie, ernstige en chronische stoornissen van de spijsverteringsabsorptie;
4° D : deze tenlastenemingen voorzien in de behoeften van begunstigden die in een residentiële nachtdienst voor volwassenen gehuisvest zijn en geen dagactiviteiten verrichten.
----------
(1)<BWG 2016-07-14/01, art. 3, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BWG 2016-07-14/01, art. 4, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(3)<BWG 2021-09-23/21, art. 5, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1252/1. [1 Het agentschap maakt jaarlijks op zijn website de tarieven per tenlasteneming bekend, berekend op basis van de in bijlage 100 vermelde parameters.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-23/21, art. 6, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1253. § 1. Voor de berekening van de jaarlijkse subsidie wordt de gemiddelde referentiebezetting in rekening gebracht.
Als bedoelde gemiddelde referentiebezetting meer bedraagt dan de erkende capaciteit wordt de erkende capaciteit in rekening gebracht bij de berekening van het theoretisch bedrag bedoeld in artikel 1255.
§ 2. In het totaal aantal dagen waarin een begunstigde wordt opgenomen, is inbegrepen de dag waarop het ontslag uit de instelling of dienst plaatsvindt, behalve indien hij naar een andere dienst wordt overgeplaatst.
De dag waarop het ontslag uit de dienst of instelling plaatsvindt, wordt uiterlijk vastgesteld de laatste dag waarop de begunstigde aanwezig is. Met de laatste aanwezigheidsdag gelijkgesteld wordt, de laatste dag van een periode van ziekte of ziekenhuisopname, zoals bedoeld in artikel 1193, § 1,4°.
Art.1254. § 1. Wanneer de dienst sinds zijn oprichting of bij vermindering van erkende capaciteit reeds twee jaar in aanmerking komt voor de jaarlijkse toelage, loopt de referentieperiode van 1 januari tot 31 december van het jaar dat aan het toekenningsjaar voorafgaat.
"AWIPH" legt de gemiddelde referentiebezetting vast na een onderzoek verricht d.m.v. een aan de diensten overgemaakt formulier.
Elke dienst moet het formulier behoorlijk ingevuld uiterlijk op 28 februari van het werkjaar bij aangetekend schrijven terugzenden.
Behalve geval van overmacht, wordt het niet naleven van deze termijn, het poststempel geldt als bewijs, als volgt bestraft :
a) een boete gelijk aan 1/1 000 van de jaarlijks te bekomen toelage per dag vertraging;
b) onverminderd deze boete, wordt een aanmaning bij ter post aangetekende brief opgestuurd, uiterlijk 21 dagen na de vertraging;
c) als het onderzoeksformulier binnen 10 dagen na het verzenden van de aangetekende aanmaning niet toegekomen is, wordt de jaarlijkse toelage teruggebracht tot 80 % van het bedrag dat tijdens het vorig werkjaar verleend werd en dit, naar rato van het aantal erkende dossiers.
§ 2. In geval van een oprichting loopt de referentieperiode van de eerste werkingsdag tot en met 31 december van het lopende kalenderjaar, behalve indien bedoelde oprichting voortvloeit uit een omvorming bedoeld in hoofdstuk 31 van deze titel.
Indien de erkende capaciteit verminderd wordt, loopt de referentieperiode van de dag waarop door "AWIPH" kennis is gegeven van de vermindering van de erkende capaciteit tot en met 31 december van het lopende kalenderjaar, behalve indien bedoelde vermindering voortvloeit uit een omvorming bedoeld in hoffdstuk 3 van deze titel.
"AWIPH" legt de gemiddelde referentiebezetting voorlopig vast aan het begin van de bedoelde periode en past het aantal aan na afloop van het boekjaar op grond van de effectieve gemiddelde bezetting tijdens de referentieperiode.
Het volgende kalenderjaar wordt deze berekeningswijze automatisch opnieuw toegepast.
§ 3. Wanneer de dienst omgevormd wordt, zoals bedoeld in hoffdstuk 3 van deze titel, wordt de jaarlijkse toelage berekend op grond van een gemiddelde referentiebezetting die met de erkende nieuwe capaciteit overeenstemt. De gemiddelde referentiebezetting wordt per type handicap verdeeld op grond van de verhoudingen die zijn vastgesteld in het raam van het in § 1 bedoelde laatste onderzoek waarvan "AWIPH" op de hoogte is.
De aldus berekende gemiddelde referentiebezetting wordt vermenigvuldigd met de toelagen per tenlasteneming bedoeld in artikel 260 en met inachtneming van de anciënniteit vermeld in de laatste lijst bedoeld in artikel 1260 waarvan "AWIPH" op de hoogte is.
Vanaf het kalenderjaar na het jaar van de omvorming wordt de jaarlijkse toelage overeenkomstig artikel 1255 berekend op grond van de gemiddelde referentiebezetting die is vastgesteld tussen de datum van de door het beheerscomité van "AWIPH" besloten omvorming en 31 december en het toegekende bedrag bedoeld in artikel 1255, § 1, 2°, dat jaarlijks wordt berekend.
De jaarlijkse toelage voor de tenlastenemingen die het gevolg zijn van de in artikel 1216, 5°, a), b), c), d) en e), bedoelde omvormingen, resulteert uit de marge tussen de toelage waarop de dienst die tot de omvorming heeft besloten, recht zou hebben als hij niet was omgevormd, rekening houdende in voorkomend geval met het anciënniteitssupplement slaande op het vorige jaar en met de toelage die hij in het kader van de omvorming ontvangt. Die toelage bestaat uit een toegekend bedrag en een supplement voor de anciënniteit.
Tijdens de twee boekjaren na de omvorming wordt dat bedrag jaarlijks toegekend en vermenigvuldigd met de in artikel 1255, § 1, 2°, bedoelde aanpassingscoëfficient.
Tijdens die twee boekjaren, in afwijking van § 1e,is de referentieperiode voor het vastleggen van de gemiddelde referentiebezetting alsook van het bezoekpercentage voor weekeinden, vakantie- en feestdagen, die als basis worden gebruikt voor de berekening van de jaarlijkse toelage van de tenlastenemingen die voorafgaan aan de omvorming, begrepen tussen 1 januari en 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de omvorming. Op dezelfde wijze, in afwijking van artikel 1255, § 1, 3°, is de voor deze berekening in acht genomen erkende capaciteit degene die waargenomen wordt op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de omvorming.
Bij gebrek aan nieuwe omvormingen wordt de jaarlijkse toelage voor de in deze paragraaf bedoelde diensten berekend overeenkomstig artikel 1255.
§ 4. De omvormingen mogen op z'n vroegst op 1 juni van elk boekjaar beginnen.
§ 5. Voor de dienst die op 1 januari van het werkjaar in aanmerking komt voor een wijziging van de erkenning ten gevolge van een overeenkomst die is opgesteld het jaar voordien met het doel de personen van categorie C die voordien op grond van de categorieën A of B gesubsidieerd werden, te regulariseren, wordt de herverdeling van de categorieën tenlastenemingen aangepast. Voor de berekening van de subsidies worden de dagen waarop bedoelde personen aanwezig zijn, van ambtswege gelijkgesteld met één volledige eenheid van tenlasteneming uit de categorie C voor de berekening van de gemiddelde referentiebezetting bedoeld in artikel 1255, § 1, 1°.
In afwijking van artikel 1255, § 1, 2°, geldt als erkende capaciteit de capaciteit die is vastgesteld op 1 januari van het jaar waarin de subsidie toegewezen wordt.
In afwijking van artikel 24, § 1,3°, geldt als erkende capaciteit de capaciteit die is vastgesteld op 1 januari van het jaar waarin de subsidie toegewezen wordt.
Art.1255.§ 1. In de in artikel 1254, § 1, en § 3, laatste lid, bedoelde gevallen wordt de jaarlijkse toelage vastgesteld op grond van de volgende parameters :
1° het theoretische bedrag van de jaarlijkse toelage (TB), dat verkregen wordt door de gemiddelde bezetting van de referentieperiode te vermenigvuldigen met de toelage per tenlasteneming;
2° het verleende bedrag van de jaarlijkse forfaitaire toelage van het voorafgaande jaar, vermenigvuldigd met de [2 overeenkomstig de modaliteiten in artikel 1250 vastgestelde]2 aanpassingscoëfficiënt [2 en de bedragen van bijlage 100 aangepast aan de nadere regels waarvan sprake in artikel 1248]2;
3° de op 31 december van het voorafgaande jaar erkende capaciteit.
§ 2. Het verleende bedrag van de jaarlijkse toelage voor het toekenningsjaar (VB) wordt berekend als volgt :
1° voor diensten met hoogstens 60 tenlastenemingen :
a) indien de gemiddelde bezetting van de referentieperiode (1,5) tenlastenemingen lager is dan de op 31 december van het voorafgaande jaar erkende capaciteit, is het verleende bedrag gelijk aan het theoretische bedrag;
b) indien de gemiddelde bezetting van de referentieperiode niet 6 tenlastenemingen lager is dan de op 31 december van het voorafgaande jaar erkende capaciteit, is het verleende bedrag gelijk aan het aangepaste verleende bedrag van het voorafgaande jaar, behalve als het theoretische bedrag gelijk is aan dit laatste of het overschrijdt, in welk geval het verleende bedrag gelijk is aan het theoretische bedrag;
3° voor diensten met meer dan 120 tenlastenemingen :
a) indien de gemiddelde bezetting van de referentieperiode (4,5) tenlastenemingen lager is dan de op 31 december van het voorafgaande jaar erkende capaciteit, is het verleende bedrag gelijk aan het theoretische bedrag;
b) indien de gemiddelde bezetting van de referentieperiode niet 9 tenlastenemingen lager is dan de op 31 december van het voorafgaande jaar erkende capaciteit, is het verleende bedrag gelijk aan het aangepaste verleende bedrag van het voorafgaande jaar, behalve als het theoretische bedrag gelijk is aan dit laatste of het overschrijdt, in welk geval het verleende bedrag gelijk is aan het theoretische bedrag.
§ 3. De getallen 1,55, 3 en 4,5 bedoeld in § 2 worden met twee vermenigvuldigd wat betreft [1 ...]1 de diensten voor huisvesting onder toezicht. Wat betreft deze laatste, worden de getallen opgenomen in de tenlastenemingsschijven bedoeld in § 2 gedeeld door 4.
----------
(1)
(2)
Art.1256. In de in artikel 1254, § 2, bedoelde gevallen wordt de jaarlijkse toelage berekend door de gemiddelde referentiebezetting te vermenigvuldigen met de in artikel 1252 bedoelde toelage per tenlasteneming en het aldus verkregen jaarlijkse bedrag aan de duur van de referentieperiode aan te passen.
Het volgende kalenderjaar wordt deze berekeningswijze automatisch opnieuw toegepast.
Art.1257. § 1. Een toelagetoeslag wordt verleend aan de diensten waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het bestemmingsjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan tien jaar.
Voor elk personeelslid is de anciënniteit de geldelijke anciënniteit waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar waarop de toelage betrekking heeft, gewogen met de omvang van de bezoldigde prestaties. Voor de personeelsleden die de dienst vóór die datum verlaten hebben, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de uittredingsdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen.
Om de gemiddelde geldelijke anciënniteit te bepalen wordt het totaal van de gewogen anciënniteiten gedeeld door het totaal van de volumes van de bezoldigde dienstverstrekkingen. Het resultaat van de deling wordt vervolgens verminderd met een half jaar anciënniteit.
Als de toeslag voor de eerste keer wordt toegekend, wordt hij automatisch voor het volgende jaar betaald.
Na afloop ervan verifieert " AWIPH " de gemiddelde anciënniteit van het personeel.
Als de anciënniteit kleiner is dan 11 jaar moet het toegekende supplement terugbetaald worden.
Als ze 11 jaar of meer bedraagt, wordt het toegekende supplement aangepast op grond enerzijds van de subsidiëringsparameters die tijdens het afgelopen boekjaar van kracht waren en anderzijds van een eventuele wijziging van de geldelijke anciënniteit.
Het supplement wordt toegekend naar verhouding van het verschil tussen het eerste toegekende bedrag en het bedrag dat verkregen wordt door de vermenigvuldiging van de gemiddelde referentiebezetting met de toelagen per tenlasteneming.
§ 2. De gemiddelde referentiebezetting die in acht moet worden genomen voor de plaatsen geschapen door omvorming tijdens het jaar daarvan alsook tijdens de twee volgende jaren, is gelijk aan degene die werd vastgelegd bij de vaststelling van de jaarlijkse toelage betreffende die plaatsen, overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 1254, § 3.
Wat betreft de dienst die een omvorming heeft geïnitieerd, worden de supplementen voor anciënniteit in de loop van het jaar van de omvorming berekend op grond van de geldelijke anciënniteit over het hele jaar.
§ 3. In afwijking van de bepalingen van § 1e,is de omvang van de bezoldigde prestaties die in acht genomen wordt voor de berekening van de anciënniteit van de werknemer die in aanmerking komt voor een maatregel voor de regeling van de loopbaanbeëindiging, zoals bedoeld in punt III van bijlage 102, gelijk aan degene waarvoor hij in aanmerking kwam vóór de vermindering van zijn prestaties tot een halftijdse betrekking.
De omvang van de bezoldigde prestaties van de werknemer aangeworven ter vervanging van de werknemer die zijn prestaties vermindert tot een halftijdse betrekking in het kader van deze bepaling, wordt niet in acht genomen.
Art.1258. Het totaalbedrag van de toelagen dat voortvloeit uit de bepalingen van dit besluit wordt verminderd met de tegenwaarde van het bedrag dat eventueel gestort wordt door het Tewerkstellingsfonds aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering als compensatie voor de subsidiëring van de vergoeding bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.
Art.1259. De jaarlijkse toelage wordt tijdens het bestemmingsjaar voortijdig vereffend bij maandelijkse afbetalingen.
De voorschotten worden verder uitbetaald op grond van de jaarlijkse toelage die het jaar tevoren werd toegekend, zolang de toelage voor het toekenningsjaar niet vastgelegd is.
De voorschotten worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van het spilindexcijfer dat als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.
Art.1260.§ 1. Om daadwerkelijk aanspraak te kunnen maken op de jaarlijks toegekende toelage moet elke dienst voldoen aan de in artikel 1239 bedoelde normen m.b.t. het aantal personeelsleden en hun kwalificatie.
In ieder geval wordt enkel het bezoldigde personeel in aanmerking genomen.
§ 2. Op het einde van elk toekenningsjaar maakt de dienst een lijst op van het personeel dat hij tijdens dat jaar tewerkgesteld en bezoldigd heeft. Die lijst wordt opgedeeld in functies en categorieën, zoals bedoeld in bijlage 98, met, voor elk personeelslid, de contractuele wekelijkse werktijd alsook het totaal van de over het boekjaar betaalde uren en de geldelijke anciënniteit. De personeelsprestaties worden gevaloriseerd naar gelang van hun omvang. De diensten versturen die lijst, behoorlijk ingevuld op het door "AWIPH" verstrekte formulier, uiterlijk 31 maart na het afgelopen boekjaar.
Behalve geval van overmacht, wordt het niet naleven van deze termijn, het poststempel geldt als bewijs, als volgt bestraft :
a) een boete gelijk aan 1/1000 van de jaarlijks te bekomen toelage per dag vertraging;
b) onverminderd deze boete, wordt een aanmaning bij ter post aangetekende brief opgestuurd, uiterlijk 21 dagen na de vertraging;
c) als het onderzoeksformulier binnen 10 dagen na het verzenden van de aangetekende aanmaning niet toegekomen is, wordt de jaarlijkse toelage teruggebracht tot 80 % van het bedrag dat tijdens het vorig werkjaar verleend werd en dit, naar rato van het aantal erkende dossiers.
§ 3. Wanneer "AWIPH" vaststelt dat een dienst niet voldoet aan één van de bovenvermelde normen, geeft het hem kennis van het bedrag dat terugbetaald moet worden overeenkomstig artikel 57 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit.
Het bedrag wordt afgetrokken vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving.
§ 4. [1 ...]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 58, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1261.Binnen de perken van het begrotingskrediet dat te dien einde is voorbehouden, kan er een jaarlijkse bijzondere subsidie worden verleend voor de met naam genoemde tenlasteneming van gehandicapte personen die als prioritair worden verklaard op grond van de artikelen 1296 en 1297.
De jaarlijkse subsidie met betrekking tot bedoelde tenlastenemingen wordt bepaald door de gemiddelde referentiebezetting met betrekking tot bedoelde personen tijdens het lopende kalenderjaar te vermenigvuldigen met [1 de subsidie per tenlasteneming vallend onder subsidiecategorie C, berekend overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in bijlage 100]1. Bedoeld aantal dagen tenlastenemingen wordt niet in rekening gebracht voor de berekening van de gemiddelde referentiebezetting bedoeld in artikel 1255, § 1, 1° noch voor het toegewezen bedrag bedoeld in artikel 1255, § 1, 2°.
----------
(1)<BWG 2021-09-23/21, art. 8, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 3. - Jaarlijkse toelage voor geneesheer
Art.1262.Behalve diensten voor huisvesting onder toezicht ontvangen de diensten een jaarlijkse toelage om de lasten te dekken van de geneesheer die de zorg- en paramedische activiteiten coördineert, met uitzondering van alle dienstverleningen bedoeld in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen die vastgesteld zijn op grond van de wetgeving betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Als de geneesheer-coördinator de kwalificaties bezit die vereist worden door de handicap van de onthaalde of gehuisveste personen, wordt hij in dienst genomen op grond van een arbeidscontract of van een overeenkomst, mits betaling van een wedde of van forfaitaire honoraria. Hij mag geen verstrekkingen voor begunstigden van de dienst aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering factureren.
De toelage per tenlasteneming wordt als volgt vastgesteld :
1° [3 ...]3
2° in residentiële diensten voor volwassenen :
a) [4 167,33]4 euro voor de tenlastenemingen bedoeld in artikel 1252, § 3, 1° ;
b) [4 418,33]4 euro voor de in artikel 1252, § 3, 2° en 3°, bedoelde tenlastenemingen;
3° [2 ...]2
4° [2 ...]2
5° [1 ...]1
6° in residentiële nachtdiensten voor volwassenen :
a) [4 167,33]4 euro voor de tenlastenemingen bedoeld in artikel 1252, § 3, 1° ;
b) [4 266,49]4 euro voor de in artikel 1252, § 3, 2°, 3° en 4°, bedoelde tenlastenemingen.
----------
(1)<BWG 2014-05-15/50, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BWG 2016-06-23/21, art. 7, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(3)<BWG 2017-12-14/16, art. 12, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(4)<BWG 2021-06-24/05, art. 2, 084; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1263. De dienst die één of meer bezoldigde of ziekenfondsgeneesheren tewerkstelt voor wie de jaarlijkse toelage per geneesheer lager zou zijn dan de toelage 1997, blijft de toelage genieten tot het vertrek of de pensionering van die geneesheren.
In geval van omvorming van diensten, wordt die toelage verdeeld onder de betrokken diensten naar rata van de overgedragen plaatsen.
In geval van omvorming naar een andere dienst als die bedoeld in artikel 1262, blijft de toelage toekomen aan de dienst die deze omvorming heeft geïnitieerd.
Vanaf 1 januari 2008 wordt het bedrag van de subsidie bedoeld in het eerste lid naar rato van de betrokken maanden aan de schommelingen van het indexcijfer (gezondheidsindex) gekoppeld overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Afdeling 4. - Jaarlijkse toelage
Art.1264.Behalve de diensten voor huisvesting onder toezicht, ontvangen [1 de residentiële diensten voor volwassenen]1 een dagelijkse toelage die per dag aanwezigheid van de begunstigden wordt uitgekeerd.
De dagelijkse toelage wordt berekend op grond van de dagelijkse bedragen die in bijlage 101 voorkomen, vermenigvuldigd met het aantal aanwezigheidsdagen van de begunstigden per trimester, zoals blijkt uit de door de dienst opgemaakte en door "AWIPH" goedgekeurde driemaandelijkse opgave. Ze wordt elk trimester uitbetaald. .
De diensten dienen het behoorlijk aangevulde driemaandelijkse overzicht aan "AWIPH" te sturen binnen 50 dagen na afloop van het afgelopen kwartaal. Zo niet wordt de dagelijkse toelage voor dat trimester naar rata van de erkende capaciteiten vastgesteld op 50 % van de toelage waarop ze voor hetzelfde trimester aanspraak konden maken.
----------
(1)<BWG 2017-12-14/16, art. 13, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1265.De in artikel 1264 bedoelde dagelijkse toelage dekt, naast de kosten bedoeld in bijlage 99, 4.1., [1 ...]1, de zorgverleningskosten in de residentiële diensten en in de diensten bedoeld in bijlage 113, en de aanvullende kosten voor vakantieverblijven georganiseerd door de residentiële diensten.
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 8, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art.1266. Binnen de perken van de beschikbare kredieten mag het beheerscomité van "AWIPH" in behoorlijk gemotiveerde buitengewone omstandigheden afwijken van het in artikel 1265 bedoelde principe betreffende een forfaitair bedrag voor zorgverstrekkingen in de residentiële diensten en de diensten bedoeld in bijlage 113.
Afdeling 5. - Specifieke subsidie met het oog op de versterking van de begeleiding
Art.1267.
<Opgeheven bij BWG 2015-04-30/05, art. 5, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 6. - Bijzondere toelage om de vakbondpremies te financieren
Art.1268. Het "AWIPH" stort namens de diensten op het fonds dat instaat voor de betaling van de vakbondspremies, een bedrag dat overeenstemt met het aantal werknemers die er in aanmerking voor kunnen komen, vermenigvuldigd met het bedrag van de vakbondspremie per werknemer, dat bepaald wordt overeenkomstig de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector, zoals uitgevoerd bij de koninklijke besluiten van 26 en 30 september 1980.
Art.1269.
<Opgeheven bij BWG 2017-12-14/16, art. 14, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 7. - Specifieke subsidies met het oog op de vereffening van de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector
Art.1270.Er wordt aan de diensten toegekend :
a) een specifieke subsidie ter financiering van de compenserende betrekkingen ingevolge de toekenning van drie bijkomende verlofdagen per jaar;
b) een specifieke subsidie om de loonsverhogingen te financieren die resulteren uit de valorisatie van de lastige uren.
De begunstigde diensten worden omschreven en deze subsidie wordt berekend volgens de modaliteiten die vastliggen in het besluit van de Waalse Regering van [1 27 mei 2010]1 betreffende de subsidiëring van de maatregelen van de driedelige raamovereenkomst voor de Waalse privé non-profit sector.
----------
(1)
Afdeling 8. - Specifieke subsidie als compensatie voor de maatregelen inzake de loonschaalverhoging van de hoofdopvoeders en opvoeders groepsleiders
Art.1271.§ 1. "AWIPH" stort aan de diensten die door een privé inrichtende macht worden beheerd en die, op 31 december 2009, opvoeders groepsleiders en/of hoofdopvoeders betaalden, een subsidietoeslag om de bijkomende kosten van de loonschaalverhoging van deze beide categorieën werknemers te financieren.
§ 2. Die subdidietoeslag wordt berekend door voor elke dienst in elke van die personeelscategorieën het aantal valoriseerbare voltijds equivalenten te vermenigvuldigen met het verschil tussen de loonschaal bedoeld in bijlage 105 en de loonschaal gebruikt voor de bepaling van de tarieven per tenlasteneming bedoeld in bijlage 104 met inachtneming van de theoretische anciënniteit van de werknemers.
§ 3. Het aantal valoriseerbare voltijds equivalenten bedoeld in § 2 komt overeen met de som van de bezoldigde prestaties van de werknemers voor de periode van 1 januari 2009 tot 31 december 2009, na aftrek van de tegemoetkomingen van andere overheden, gedeeld door het totaal van de bezoldigde uren die gepresteerd moeten worden om een voltijds equivalent tijdens het jaar 2009 te rechtvaardigen.
§ 4. De theoretische ancienniteit van de werknemers die in aanmerking komen voor deze nieuwe schalen wordt berekend op 31 december van het jaar van toekenning van de subsidie.
§ 5. Het aldus verkregen totaal van de toeslagen wordt eventueel beperkt om het bedrag van [1 166.708,79 euro]1 gekoppeld aan indexcijfer 154,63 van 1 oktober 2010 niet te overschrijden.
§ 6. Deze beperking wordt over het geheel van de diensten verdeeld aan de hand van een bijsturingscoëfficiënt.
Die coëfficiënt wordt bepaald als volgt :
- het bedrag van de teller stemt overeen met het krediet bedoeld in § 5;
- het bedrag van de noemer stemt overeen met het totaal van de toeslagen die aanvankelijk werden berekend.
§ 7. Die berekeningsmethode kan eventueel in 2013 aangepast worden, na analyse van de gegevens van het kadaster.
----------
(1)
Afdeling 9. - Specifieke subsidie met het oog op de vereffening van de bepalingen van de kaderovereenkomst 2011 - 2012 betreffende de openbare non-profit sector
Art.1272. § 1. "AWIPH" stort een specifieke toelage aan de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht voor de financiering van de compenserende betrekking met betrekking tot de toekenning van bijkomende jaarlijkse verlofdagen voor werknemers die minstens 52 jaar oud zijn.
§ 2. Die bijkomende toelage die door het "AWIPH" aan de diensten verleend wordt bedraagt voor het geheel van de diensten jaarlijks globaal 466.298,63 euro.
§ 3. Het bedrag bedoeld in § 2 wordt aan spilindex 154,63 van 1 oktober 2010 gekoppeld.
Art.1273. § 1. Elke dienst krijgt een bedrag dat resulteert uit de opdeling van het bedrag bedoeld in artikel 1271, § 2 door 1159,27, vermenigvuldigd door het op 31 december 2009 vastgelegde aantal voltijds equivalenten ervan.
§ 2. De diensten rechtvaardigen en verklaren op erewoord dat de bedragen bedoeld in artikel 1271, § 3, voor bijkomende indienstnemingen gebruikt worden.
HOOFDSTUK VI. - Terugbetaling van verscheidene onkosten
Art.1274.
Art.1275.
<Opgeheven bij BWG 2015-04-30/05, art. 6, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK VII. - Bijdragen van de gehandicapte personen
Art.1276. De gehandicapte persoon betaalt een forfaitair bedrag als bijdrage tot de kosten van zijn tenlasteneming.
Deze bijdrage wordt geëist door de dienst die de persoon opvangt, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
Bij het beëindigen van een vruchteloos afgelopen gerechtelijke procedure voor de invordering van onbetaalde bijdragen kan "AWIPH" op verzoek van de dienst afwijken van de bepaling bedoeld in artikel 1286.
Art.1277.
<Opgeheven bij BWG 2017-12-14/16, art. 16, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1278.
Art.1279.§ 1. De volwassen begunstigde die opgevangen en gehuisvest wordt in een residentiële dienst, met inbegrip van het kort verblijf, draagt naar gelang van zijn inkomen bij in de prijs voor de dagen waarop hij aanwezig is in de dienst die hem opvangt.
[1 In de in artikel 1198 bedoelde diensten bedraagt de bijdrage 25,53 euro per dag aanwezigheid en in de in artikel 1199 bedoelde diensten bedraagt ze 24,79 euro]1; de niet-werkende gehandicapte persoon ontvangt maandelijks een bedrag van minimum 106,22 euro.
De volwassen gehandicapte persoon die een beroepsactiviteit uitoefent, mag blijven beschikken over de helft van zijn loon; het bedrag hiervan mag niet kleiner zijn dan 143,41 euro per maand.
§ 2. De bepaling in § 1 van dit artikel is van toepassing op de in een residentiële dienst voor volwassenen onthaalde en gehuisveste [2 begunstigde van minder dan achttien jaar]2, [2 ...]2.
----------
(1)<BWG 2015-04-30/05, art. 7, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2017-12-14/16, art. 17, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1280.Als het geheel van de inkomens van de volwassen gehandicapte persoon, na aftrek van het gedeelte waarover hij mag beschikken, niet volstaat om het bedrag van het bijdragegedeelte te betalen, wordt het bijdragegedeelte naar rato van de vastgestelde inkomens verminderd. Bij de bepaling van de inkomens van een volwassen gehandicapte persoon die een echtgeno(o)t(e), een wettelijk samenwonende of kinderen ten laste heeft, wordt rekening gehouden met de gezinslasten.
[1 ...]1
----------
(1)<BWG 2017-12-14/16, art. 18, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1281.
Art.1282.
<Opgeheven bij BWG 2014-05-15/50, art. 21, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.1283. In de diensten voor huisvesting onder toezicht is de bijdrage op 15,12 euro per maand vastgesteld.
Art.1284.[1 In geval van cumul van tenlastenemingen tussen een residentiële nachtdienst voor volwassenen of een dienst voor gesuperviseerde woningen en een dagopvangdienst voor volwassenen, zoals omschreven in artikel 1314/4, wordt de bijdrage die door de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger verschuldigd is aan de residentiële nachtdienst voor volwassenen of aan de dienst voor gesuperviseerde woningen forfaitair verminderd met 7,09 euro per aanwezigheidsdag in de dagopvangdienst voor volwassenen.]1
[2 [3 ...]3]2
----------
(1)<BWG 2014-05-15/50, art. 22, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BWG 2016-06-23/21, art. 12, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(3)<BWG 2017-12-14/16, art. 19, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1285. Wanneer de bijdrage van de gehandicapte persoon overeenkomstig artikel 1280 werd beperkt, wordt ze binnen de perken van de in artikel 42 bedoelde maximale bijdrage verhoogd ten belope van de bedragen die toegekend worden om de verhoogde onthaal- en huisvestingskosten te dekken die het gevolg zijn van de schade die aan een als verantwoordelijk erkende derde toe te schrijven is en vergoed moet worden overeenkomstig de artikelen 1382 tot en met 1386 van het Burgerlijk Wetboek.
Art.1286. De bijdragen worden afgetrokken van de aan de diensten verschuldigde toelagen op grond van de driemaandelijkse opgaven.
Art.1287.De bedragen die overeenstemmen met de krachtens de artikelen 1246 [1 en 1279]1 tot en met 1288 vastgestelde bijdragen, worden rechtstreeks uitgekeerd aan de betrokken diensten.
----------
(1)<BWG 2017-12-14/16, art. 20, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1288.§ 1. Met uitzondering van de bepalingen bedoeld in § 2 en § 3 van dit artikel mag geen toeslag bovenop de tegemoetkoming van de personen vereist worden om de personeels- en werkingskosten van de dienst of de kosten voor het verblijf bij de opvangpersoon te dekken.
§ 2. Voor zover ze niet het voorwerp zijn van een wettelijke of reglementaire tegemoetkoming, kan voor de onderstaande kosten een extrabijdrage geëist worden :
1° in residentiële diensten :
a) het deel van de prothesekosten dat ten laste van de begunstigde blijft;
b) de kosten voor het vervoer van de gehandicapte persoon tussen de dienst en zijn woonplaats, zijn werkplaats of een onderwijsinrichting, en omgekeerd;
c) [2 ...]2
d) de specifieke kosten i.v.m. incontinentie;
e) de kosten voor technische bijstand zoals wagentjes en andere mechanische of elektrische voorzieningen;
f) het deel van de farmaceutische kosten dat niet gedekt wordt door een in dit besluit bedoelde tegemoetkoming en na aftrek van de tegemoetkomingen van de verzekeringsmaatschappij;
2° [1 ...]1
§ 3. Er kan een extrabijdrage gevraagd worden voor kosten die gemaakt worden om de gehandicapte persoon, op eigen verzoek of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, comfort of ontplooiings- en ontspanningsmogelijkheden te bieden die niet in vitale behoeften voorzien.
----------
(1)<BWG 2014-05-15/50, art. 23, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BWG 2017-12-14/16, art. 21, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1289.
<Opgeheven bij BWG 2017-12-14/16, art. 22, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK VIII. - Opvangbeleid
Art.1290.[2 De in artikel 283, tweede lid, 7°]2, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde diensten kunnen enkel gehandicapte personen opnemen voor zover zij beschikken over :
1° de beslissing tot tussenkomst van "AWIPH", bedoeld in artikel 280 van het tweede deel van het decreetgevend deel, waarbij de opname of de huisvesting noodzakelijk worden geacht;
2° [1 ...]1;
3° de beslissing van een bevoegde instelling van een ander deelgebied dat krachtens een samenwerkingsakkoord uitwerking mag hebben op het grondgebied van het Franse taalgebied.
----------
(1)<BWG 2015-12-03/27, art. 4, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2017-12-14/16, art. 23, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1291.[1 Bij gebrek aan beslissing bedoeld in artikel 1290, kan de dienst een gehandicapte persoon opnemen als laatstgenoemde zich ertoe verbindt zijn basisdossier bedoeld in artikel 279 van het decreetgevend deel van het Wetboek bij een in artikel 424 bedoelde erkende dienst in te dienen. "AWIPH" zal zijn beslissing op basis van het als dusdanig opgestelde dossier gronden.]1
----------
(1)<BWG 2015-12-03/27, art. 5, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1292.De diensten bezorgen de [1 berichten van vertrek]1 van de door hen onthaalde of gehuisveste begunstigden binnen drie dagen [1 aan het departement huisvesting en opvang van "AWIPH"]1.
----------
(1)<BWG 2015-12-03/27, art. 6, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1293. Elke dienst die de deficiënties bedoeld in het tweede lid erkend is voorziet in de vervanging van natuurlijke afvloeiingen door de op te vangen of te huisvesten gehandicapte personen te kiezen uit een lijst van gehandicapte personen die aan de voormelde deficiënties lijden.
De deficiënties bedoeld in het eerste lid zijn :
1° hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie, neuropathie;
2° zware geestelijke deficiëntie;
3° ernstige geestelijke deficiëntie;
4° stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen met gepaard gaande handicap;
5° stoornissen die inwerken op de ontwikkeling of gedragsstoornissen die gepaard gaan met de handicap(s).
Bedoelde lijst wordt binnen vijf werkdagen na de aanvraag van de dienst door "AWIPH" overgemaakt;
6° autisme;
7° aangeboren of opgelopen hersenletsel.
Als "AWIPH" de lijst niet binnen de vastgestelde termijn overmaakt, kan de dienst de begunstigde van zijn keuze opnemen, voor zover wordt voldaan aan de bepalingen van de artikelen 1290, 1291 en 1298.
Art.1294. Op de lijst bedoeld in artikel 1293 worden alle aanvragen tot opvang of opvang en huisvesting die door gehandicapte personen zijn ingediend bij de gewestelijke kantoren, opgenomen.
Voor elke personen worden opgegeven, de datum waarop de aanvraag is ingediend, de deficiëntie(s) bedoeld in artikel 1293 waaraan de persoon lijdt, alsmede, in voorkomend geval, de subsidiëringscategorie en de adresgegevens van de dienst waarin bedoelde persoon wenst opgevangen of opgevangen en gehuisvest te worden.
Art.1295. De dienst kan weigeren om in de vervanging te voorzien van afgevloeide personen door personen die op de lijst bedoeld in artikel 1293 staan als aangetoond wordt dat diens medisch-sociaal-pedagogisch project, diens organisatie en diens infrastructuur niet afgestemd zijn op de behoeften van de persoon die op bedoelde lijst is opgenomen.
"AWIPH" beslist over de gegrondheid van de ingeroepen motivering.
Er kan een beroep tegen de beslissing van "AWIPH" worden ingediend bij het beheerscomité, binnen de vijftien dagen na kennisgeving ervan.
Het beheerscomité beslist binnen een termijn van twee maanden na de datum van ontvangst van het beroep.
Art.1296. "AWIPH" selecteert periodiek, na een maatschappelijk onderzoek, op de lijst bedoeld in artikel 1293 de aanvragen die het als prioritair erkent, waarbij rekening gehouden wordt met volgende criteria :
1° de datum waarop de aanvraag wordt ingediend;
2° het dringend karakter van de opvang of van de opvang en huisvesting enerzijds omdat de gehandicapte persoon wegens zijn fysieke of psychische toestand bewaakt of verzorgd moet worden of anderzijds wegens maatschappelijke redenen zoals :
a) het feit dat de voornaamste toeverlaat die hij in het gezin heeft, niet meer in staat is om zijn opdracht te vervullen;
b) het feit dat de huidige toestand een gevaar vormt voor zijn integriteit of voor de integriteit van derden;
c) het feit dat de dienst die in de opvang of in de opvang en huisvesting voorziet, niet geschikt is of het feit dat de persoon meerdere keren een uitsluitingsmaatregel is opgelegd.
"AWIPH" intervenieert rechtstreeks bij elke erkende dienst om over bedoelde prioritaire personen te onderhandelen en ofwel een opname, ofwel een tussentijdse oplossing of nog een ander alternatief te vinden.
Indien er een blijvend tekort aan beschikbare plaatsen bestaat, kan "AWIPH" binnen de perken van het beschikbare begrotingskrediet dat daartoe is voorbehouden, een bijzondere jaarlijkse subsidie toekennen op de wijze bepaald in artikel 1261, samen met een verhoging of een wijziging van de erkenning voor één of verschillende afzonderlijke plaatsen die bestemd zijn voor opvang of voor opvang en huisvesting van bedoelde personen.
Indien een begunstigde opgenomen is in een dienst op grond van de toekenningsbeslissingen bedoeld in vorig lid en indien de overeenkomst bedoeld in artikel 1299 op een later tijdstip opgezegd wordt, wordt de erkende en gesubsidieerde plaats ingetrokken.
Art.1297. In uitzonderlijke individuele gevallen kan "AWIPH" de bepalingen van artikel 1296 eveneens laten gelden voor gehandicapte personen die lijden aan deficiënties die niet vermeld zijn in artikel 1293.
Art.1298. Een dienst mag in geen geval gehandicapte personen opnemen voor wie de beslissing tot tegemoetkoming niet overeenstemt met de in de erkenningsbeslissing bedoelde categorieën van handicaps.
De tenlastenemingen van gehandicapte personen voor wie de beslissing tot tegemoetkoming van "AWIPH" niet concludeert tot de noodzaak van een opname of een huisvesting, komen niet in aanmerking voor een toelage.
De opname een dienst mag in geen geval afhankelijk gemaakt worden van voorwaarden in verband met een tegenprestatie in geld of in natura opgelegd aan de kandidaten voor de opname, hun wettelijke vertegenwoordigers of hun gezin.
HOOFDSTUK IX. - Opvangbeleid
Art.1299. Elke begunstigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger sluit met de dienst een overeenkomst betreffende het verblijf, het onthaal, de behandeling of de begeleiding.
De overeenkomst wordt door beide partijen ondertekend.
Ze bevat op zijn minst volgende bepalingen :
1° de identiteit van de partijen en, in voorkomend geval, die van de wettelijke vertegenwoordiger van de begunstigde;
2° de datum van de opname of van het begin van de dienstverleningen, de duur van de overeenkomst en, in voorkomend geval, de deeltijdse opname en de duur van de proefperiode;
3° het bedrag van de verschuldigde bijdrage en het minimumbedrag dat voor de gehandicapte persoon bestemd is;
4° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de manier waarop de betaling wordt geregeld;
5° de extrabijdragen die geëist worden, overeenkomstig artikel 1288, § 2 en § 3;
6° de bepalingen betreffende de opzeggingstermijn en de ontbinding van de overeenkomst;
7° de wijze waarop de overeenkomst aangepast of gewijzigd kan worden.
Het huishoudelijk reglement maakt noodzakelijk deel uit van de overeenkomst. Eén exemplaar ervan wordt door de begunstigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger voor ontvangst en voor akkoord ondertekend.
Art.1300. De begunstigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger heeft recht op volledige en nauwkeurige informatie over alle vragen betreffende zijn onthaal of huisvesting en zijn individueel project, met inbegrip van informatie over het in artikel 1226 bedoelde dossier dat de dienst in bewaring heeft onder voorbehoud van het beroepsgeheim en met inachtneming van de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art.1301. Behalve in geval van overmacht of in spoedgevallen zijn de dienst en de begunstigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger verplicht overleg te plegen i.v.m. :
1° de maatregelen die zich opdringen wegens de evolutie van de lichamelijke en geestelijke toestand;
2° de wijzigingen van de individuele huisvestings- en levensomstandigheden.
Het initiatief voor het overleg moet genomen worden door de partij die een wijziging wenst aan te vragen.
Art.1302. Elke klacht betreffende de tenlasteneming door een dienst moet schriftelijk geformuleerd worden.
Deze klacht wordt aan "AWIPH" gericht, dat onmiddellijk ontvangst bericht.
"AWIPH" stelt de inrichtende macht onmiddellijk in kennis van de klacht. "AWIPH" onderzoekt de klacht onmiddellijk na ontvangst ervan en binnen een termijn van maximum zes maanden.
" AWIPH " geeft de aanklager en de inrichtende macht kennis van het gevolg dat aan de klacht wordt gegeven.
Art.1303.In elke dienst, met uitzondering van de diensten voor huisvesting onder toezicht [1 ...]1, moet een gebruikersraad opgericht worden waarin de gebruikers en, desnoods, hun wettelijke vertegenwoordigers vertegenwoordigd zijn.
De raad heeft als taak alle suggesties te formuleren i.v.m. de levenskwaliteit en de praktische organisatie van het onthaal of de huisvesting van de gebruikers.
De verantwoordelijken van de dienst verstrekken de raad alle inlichtingen die de gebruikers nodig hebben om aan het medisch-sociaal-pedagogisch project deel te nemen.
De gebruikersraad en de dienst plegen overleg :
1° vooraleer wijzigingen aan te brengen in het huishoudelijk reglement;
2° vooraleer de algemene huisvestings- en levensomstandigheden aanzienlijk te wijzigen.
----------
(1)<BWG 2017-12-14/16, art. 24, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.1304. § 1. De verantwoordelijken van de dienst zorgen voor de oprichting en de goede werking van de gebruikersraad.
De leiding en het secretariaat van de raad worden door een personeelslid waargenomen.
§ 2. De gebruikersraad bestaat uit ten minste drie leden waaronder de voorzitter die uit zijn midden gekozen is.
De leden van de gebruikersraad mogen in geen geval deel uitmaken van de inrichtende macht van de dienst.
§ 3. De gebruikersraad vergadert minstens één keer per trimester of op verzoek van de gebruikers, hun wettelijke vertegenwoordigers of de dienst.
§ 4. De dienst zorgt ervoor dat de lijst van de leden van de gebruikersraad en hun wettelijke vertegenwoordigers wordt bekendgemaakt d.m.v. een aanplakbord dat regelmatig moet worden bijgehouden. Hij zorgt er ook voor dat proces-verbaal van de vergaderingen wordt opgemaakt en dat de procesverbaal in een daartoe voorziene register worden opgenomen.
HOOFDSTUK X. - Beheer van de goederen en van het vermogen van de gehandicapte persoon
Art.1305. § 1. Elke residentiële dienst voor volwassenen waaraan de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger het beheer van zijn vermogen of zijn goederen toevertrouwt, moet zorgen voor de opening van een individuele rekening bij een in België gevestigde bank- of kredietinstelling die met de instemming van de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt gekozen. .
Het in artikel 1226 bedoelde individuele dossier moet een door de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger ondertekend attest bevatten als bewijs van hun beslissing om hun vermogen of goederen door de dienst te laten beheren.
De goederen en het vermogen worden nader omschreven in het attest.
§ 2. Iedere operatie die de residentiële dienst laat verrichten voor de gehandicapte persoon die hem het beheer van zijn kapitaal of goederen heeft toevertrouwd, wordt binnen acht dagen op de individuele rekening van de gehandicapte persoon gebracht.
Dit hoffdstuk slaat niet op de bedragen die als toelagen aan de gehandicapte personen worden uitgekeerd. Deze bedragen worden in de boekhouding van de dienst opgenomen en zijn het voorwerp van een opgave die aan "AWIPH" wordt meegedeeld.
Art.1306. De residentiële diensten voor volwassenen houden voor elke gehandicapte persoon een individuele boekhoudfiche waarvan het model door "AWIPH" wordt bepaald.
Bij de boekhoudfiche wordt een attest gevoegd van de rekeningopening bij een bank- of kredietinstelling. Elke geld- of effectenoperatie voor een gehandicapte persoon wordt binnen acht dagen op de boekhoudfiche vermeld.
De gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger krijgen op verzoek binnen acht dagen een staat van hun persoonlijke boekhouding toegestuurd.
De jaarlijkse afrekening wordt de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger automatisch toegestuurd aan het einde van het kalenderjaar en bij zijn vertrek.
Art.1307. De in artikel 1306 bedoelde individuele boekhoudfiche en de documenten betreffende de door de dienst overeenkomstig artikel 1305 geopende individuele rekeningen liggen steeds ter inzage van "AWIPH", dat ze één keer per jaar nakijkt.
De afgevaardigde van "AWIPH" viseert de gecontroleerde fiches als de rekening juist wordt bevonden.
Art.1308. Elke dienst moet de afgevaardigde van "AWIPH" alle inlichtingen verstrekken die hij nuttig acht voor de uitvoering van zijn opdracht.
Art.1309. De afgevaardigde van "AWIPH" stelt de administrateur-generaal onmiddellijk in kennis van de onregelmatigheden die hij vaststelt.
Art.1310. De afgevaardigde van "AWIPH" kan geen lid zijn van de raad van bestuur van één van de diensten waarop hij toezicht moet houden, noch bloed- of aanverwante tot en met de vierde graad van een bestuurder, een personeelslid van de diensten of van een gehandicapte persoon die in één van hen opgenomen is.
HOOFDSTUK XI. - Controle
Art.1311.De inspectiediensten moeten nagaan of de erkenningsnormen worden nageleefd en advies geven aan de door [1 Agentschap]1 erkende diensten.
Ze vergewissen zich van de naleving van de regels voor de toekenning en het gebruik van de toelagen en controleren de boekhoudingen.
Ze maken met elke dienst een periodieke evaluatie van de uitvoering van de [1 diensprojecten]1. Daartoe evalueren ze in samenwerking met de diensten de werkmethodes, de kwaliteit van de diensten, de dienstverstrekkingen en het tot stand brengen van de begeleidingsprojecten. Ze gaan na of [1 de in artikel 1233 bedoelde individuele dossiers]1 bestaat en bijgehouden wordt. Ze geven ook advies aan de diensten en aan de educatieve teams.
De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende inspecties worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en/of de vakbondsafvaardiging en de gebruikersraad.
[1 De nadere regels voor de controle op de aanwending van de toelagen zijn die bedoeld in de artikelen 474/3 tot 474/5.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 59, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK XII. - Originele collectieve of individuele projecten
Art.1312.§ 1. Met het doel de beginselen vastgelegd in artikel 264 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en de algemene en bijzondere doelstellingen van het beheerscontract bedoeld in artikel 303 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek beter na te leven of te bereiken, kan "AWIPH" geval per geval de artikelen 1313 en 1314 laten toepassen, voor zover er een collectief of individueel project bestaat waarmee bedoelde beginselen en doelstellingen beter nageleefd dan wel bereikt kunnen worden.
§ 2. Het collectieve of individuele project dient te worden opgenomen in een schriftelijke overeenkomst die afgesloten wordt tussen de dienst en "AWIPH" met een vervaldatum dat niet na de vervaldatum van de erkenning mag vallen.
In de overeenkomst worden de voorwaarden en wijze aangegeven die de dienst moet naleven, evenals de evaluatiecriteria voor het project.
§ 3. Niettegenstaande andere financiële tegemoetkomingen die toegekend worden voor de verwezenlijking van collectieve of individuele projecten, worden de financiële middelen die worden toegekend op grond van dit artikel, beperkt tot de subsidies die normalerwijze de dienst toekomen op de wijze bepaald in deze titel.
§ 4. Het collectieve of individuele project dat door een erkende dienst wordt voorgesteld, mag niet resulteren in een vermindering van het aantal door de dienst verrichte tenlastenemingen.
Art.1313.§ 1. [1 Om de verwezenlijking van een collectief project mogelijk te maken, kan het Agentschap afwijken van de artikelen 1193, 1194, 1232, 1237, 1240, §§ 1 en 2, 1243/4, 1243/12, 1245 en 1276 tot 1287 en onder punt 4 van bijlage 99.]1
§ 2. De aanvraag van de dienst waarbij het collectieve project wordt voorgesteld, wordt [1 ...]1 ingediend bij [1 het Agentschap]1.
In het collectieve project worden minstens de inlichtingen opgenomen die vermeld zijn in [1 artikel 1236]1 en worden de redenen opgegeven waarvoor het project, wil het de beginselen en doelstellingen bedoeld in artikel 1312, § 1, naleven dan wel bereiken, van de algemene regels van deze titel moet afwijken.
§ 3. "AWIPH" bericht ontvangst van de aanvraag, behandelt het dossier en maakt het voor informatie over aan de subregionale coördinatiecommissie waaronder de dienst ressorteert.
Het Beheerscomité van "AWIPH" beslist binnen twee maanden, te rekenen van de datum van het bericht van ontvangst bedoeld in het vorige lid.
§ 4. "AWIPH" evalueert het project uiterlijk dertig dagen na de vervaldatum ervan.
Het Beheerscomité van "AWIPH" beslist desgevallend over een verlenging van het project, waarvan hij de toepassingsmodaliteiten eventueel mag wijzigen.
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 60, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1314.§ 1. Om de verwezenlijking van een individueel project mogelijk te maken, kan "AWIPH" afwijken van de artikelen 1193, 1194, 1232, 1240, §§ 1 en 2, 1245, 1268, 1276 tot 1287 en 1298, eerste lid.
§ 2. De aanvraag van de dienst waarbij het individuele project wordt voorgesteld, wordt [1 ...]1 ingediend bij [1 het Agentschap]1.
In het individuele project worden minstens de inlichtingen opgenomen die vermeld zijn in [1 artikel 1236]1 en worden de redenen opgegeven waarvoor het project, wil het de beginselen en doelstellingen bedoeld in artikel 1312, § 1,naleven dan wel bereiken, van de algemene regels van deze titel moet afwijken.
Bij bedoeld project wordt een indien nodig geactualiseerd ontwerp van individuele overeenkomst zoals bedoeld in artikel 1299 gevoegd.
§ 3. "AWIPH" zendt een ontvangstmelding voor de aanvraag toe, behandelt het dossier en beslist binnen de twee maanden na indiening van de aanvraag. Bij ontstentenis wordt de beslissing geacht gunstig te zijn.
§ 4. Het individuele project dat door "AWIPH" wordt goedgekeurd, heeft pas uitwerking vanaf de datum waarop de voor het individuele project opgestelde overeenkomst bedoeld in artikel 1299 ondertekend wordt en vervalt bij beëindiging ervan.
§ 5. Onverminderd de bepalingen van § 4 wordt het individuele project uiterlijk binnen de dertig dagen volgend op het einde ervan door de begunstigde geëvalueerd en, in voorkomend geval, door diens wettelijke vertegenwoordiger, door de dienst en door "AWIPH". Laatstgenoemde keurt in voorkomend geval de verlenging ervan goed voor een door laatstgenoemde te bepalen duur.
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 61, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Ondertitel 2. - [1 Dagopvangdiensten]1
----------
(1)
HOOFDSTUK I. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/1.[1 Voor de toepassing van deze ondertitel wordt verstaan onder :
1° gebruiker : elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het decreetgevend wetboek, voor wie het Agentschap door zijn beslissing tot tegemoetkoming besluit tot de gegrondheid om voordeel te trekken van de steun van één van de diensten bedoeld in artikel 283, 6° , van hetzelfde Wetboek;
2° jongere : de gebruiker van minder dan 18 jaar of de gebruiker tussen 18 en 21 jaar voor wie de beslissing tot tegemoetkoming van het Agenschap bepaalt dat hij de steun van een dienst voor jongeren nog kan blijven genieten;
3° volwassene : de gebruiker van 18 jaar aan wie geen afwijking wordt toegestaan om in een dienst voor jongeren opgevangen of gehuisvest te worden;
4° maandelijks overzicht van de aanwezigheidsdagen : de lijst van de aanwezigheidsdagen van de gebruikers naar een model opgemaakt door het Agentschap;
5° tewerkstellingskadaster : de personeelslijst opgemaakt door de dienst aan het einde van elk jaar volgens een model opgesteld door het Agentschap;
6° administratieve entiteit : entiteit bestaande uit verschillende door het Agentschap erkende diensten die afhankelijk zijn van dezelfde inrichtende macht en beheerd worden door een gemeenschappelijke algemene directie die instaat voor het dagelijkse beheer van al die diensten, zowel administratief, financieel als inzake personeelsaangelegenheden, namelijk : de effectieve dagelijkse bevoegdheid om bevelen en richtlijnen aan het personeel te geven, met inbegrip van de gemeenschappelijke administratieve pool van de diensten, en om zich de middelen ter beschikking te laten stellen om het hoofd te kunnen bieden aan de financiële lasten i.v.m. de dagelijkse werking van de betrokken diensten;
7° verbonden entiteit : de entiteit verbonden met een vereniging is de entiteit zoals omschreven in artikel 19, § 1, 4°, van het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen;
8° delegatie van bevoegdheden : schriftelijk document van de inrichtende macht waarbij de directeur van de dienst onder haar verantwoordelijkheid of onder die van de directeur-generaal van de administratieve entiteit ertoe gemachtigd wordt het beheer van de dienst waar te nemen, op zijn minst wat betreft de tenuitvoerlegging en de opvolging van het pedagogische project, het beheer van het personeel, het financieel beheer, de toepassing van de geldende regelgevingen, de vertegenwoordiging van de dienst in zijn betrekkingen met het Agentschap;
9° opvangcapaciteit : het maximumaantal gehandicapte personen die tegelijkertijd opgevangen mogen worden per infrastructuur zoals bepaald bij het attest van de regionale brandweerdienst;
10° gewoon punt: erkenningseenheid die overeenstemt met de aanwezigheid van een gebruiker die op gewone wijze opgevangen wordt;
11° nominatief punt : erkenningseenheid die overeenstemt met de aanwezigheid van een gebruiker opgevangen op verzoek van het Agentschap in het kader van het beleid betreffende de prioritaire gehandicapte personen die in noodtoestand verkeren;
12° puntendoelstelling : aantal gewone punten dat de dagopvangdienst moet behalen om zijn erkenning en de desbetreffende subsidies te behouden;
13° uittreksel uit het strafregister : uittreksel uit het strafregister naar het model bedoeld in artikel 595 van het Wetboek van Strafvordering.
De in het eerste lid, 6°, bedoelde diensten betrokken bij de hergroepering zijn gevestigd op een redelijke afstand van de plaats waar de directie hoofdzakelijk zitting heeft en waar de nodige administratieve gegevens voor het dagelijks beheer geconcentreerd worden. De directie van het geheel van de door het Agentschap erkende en gesubsidieerde diensten wordt voltijds waargenomen.]1
----------
(1)
Art. 1314/2.[1 Met inachtneming van de beginselen vermeld in artikel 264 van het decreetgevend wetboek beoogt de dagopvangdienst de ontplooiing en de school-, sociale of culturele integratie van de personen, waarbij in partnerschap met hen, hun familieleden en het netwerk valoriserende burgerlijke activiteiten tot stand gebracht worden.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/3.[1 De gespecialiseerde opvangdienst voor jongeren begeleidt jongeren die wegens hun handicap op een bepaald moment behoefte hebben aan een aangepaste individuele, educatieve, medische, therapeutische, psychologische, sociale tenlasteneming waarvan de intensiteit varieert naar gelang van hun specifieke behoeften. Die tenlasteneming kan aangepast worden gedurende het traject van de gebruiker en kan variëren naar gelang van zijn behoeften, gaande van een intensieve dagbegeleiding tot een begeleiding extramuros in de verschillende levensmilieus.
Hij beoogt integratie op school, in de maatschappij, in de cultuur van de gehandicapte persoon.
De gespecialiseerde opvangdienst voor jongeren is minimum 227 dagen per jaar en 7 uren 30 per dag open.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/4. [1 De dagopvangdienst voor volwassenen is een dagopvangdienst die volwassenen overdag opvangt, zorgt voor een educatieve begeleiding via afwisselende en aangepaste activiteiten, alsook voor een optimale psychologische, sociale en therapeutische begeleiding die inspeelt op de individuele behoeften van de gehandicapte personen en die hun sociale, burgerlijke of culturele integratie of hun persoonlijke ontplooiing beoogt.
De dagopvangdienst voor volwassenen is minimum 227 dagen per jaar en 7 uren 30 per dag open.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
HOOFDSTUK III. - [1 Erkenning]1
----------
(1)
Afdeling 1. - [1 Procedure]1
----------
(1)
Art. 1314/5.[1 De erkenningsaanvraag gaat vergezeld van de volgende documenten :
1° [2 een project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele projecten uitgewerkt en opgevolgd worden;]2
2° een huishoudelijk reglement met minimum :
a) de nauwkeurige identificatie van de rechtspersoon die het beheer van de dienst waarneemt en de vermelding van de datum van de erkenning en de duur ervan wanneer de dienst reeds erkend is;
b) de doelstellingen van de dienst en het geheel van de diensten die hij aanbiedt, met een globale beschrijving van de op te vangen gebruikers;
c) de bijzondere opnemingsvoorwaarden, met name die betreffende de proefperiode, de specifieke kenmerken van de gebruikers, zoals leeftijd, geslacht, al dan niet bijkomende handicaps;
d) de omstandigheden waardoor de gehandicapte persoon geheroriënteerd of van de dienst weggestuurd kan worden, de opzegtermijn;
e) de modaliteiten voor de tenuitvoerlegging van de raad van gebruikers;
f) de modaliteiten tot indiening van eventuele klachten, voorstellen en bemerkingen en de wijze waarop ze behandeld worden;
g) de wederzijdse rechten en plichten van de gebruiker, van zijn wettelijke vertegenwoordiger en van de dienst;
h) de risico's gedekt door de verzekeringspolissen die door de dienst zijn gesloten.
3° een nota met de categorie(ën) van de handicaps van de op te vangen personen, alsook hun geslacht en leeftijd;
4° de identiteit van de directeur van de dienst, een afschrift van zijn diploma's;
5° een uittreksel uit het strafregister van de directeur van minder dan drie maanden geleden en vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt, of tot criminele straffen;
6° de delegatie van bevoegdheden;
7° een rapport van een gemeentelijke dienst of van een regionale brandweerdienst waaruit blijkt dat alle voorzorgsmaatregelen zijn genomen om brand te voorkomen en waarin de opvangcapaciteit van de infrastructuren vermeld wordt;
8° een plan van de inrichting waarop de interne communicatiewegen en de bestemming van de lokalen per verdieping aangegeven worden;
9° het registratienummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BWG 2019-04-25/55, art. 62, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/6. [1 Binnnen dertig dagen na verzending van de aanvraag richt het Agentschap aan de aanvrager een bericht van ontvangst van het dossier als het volledig is. Als het dossier niet volledig is, verwittigt het Agentschap de aanvrager en wijst het hem op de ontbrekende stukken.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 2. - [1 Beslissing tot erkenning]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/7. [1 Wanneer het dossier volledig is, behandelt het Agentschap bedoeld dossier en beslist de Minister binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het volledige dossier betreffende de erkenningsaanvraag.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/8. [1 De erkenning wordt voor een onbepaalde duur verleend.
De beslissing tot erkenning vermeldt :
1° het type dienst waarvoor de structuur erkend is;
2° de categorieën handicaps van de personen die de dienst mag opvangen;
3° de opvangcapaciteit van de dienst;
4° de door de dienst te halen puntendoelstelling;
5° de lokalisatie van de vestigingen alsook de opvangcapaciteit ervan;
6° het aantal nominatieve punten toegekend aan de dienst voor de opvang van prioritaire gehandicapte personen die in noodtoestand verkeren.]1
----------
(1)
Art. 1314/9. [1 In afwijking van artikel 1314/8, eerste lid, wordt de erkenning van een nieuwe dienst verleend voor een proefperiode van één tot maximum drie jaar. Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van de Minister.".]1
----------
(1)
Art. 1314/10. [1 § 1. In afwijking van artikel 1314/8, eerste lid, kan de Minister de erkenning intrekken, opschorten of de duur ervan tijdelijk beperken zodra hij vaststelt dat één van de voorwaarden waarin de erkenning voorziet niet meer vervuld is.
§ 2. De tijdelijke beperking van de erkenningsduur geschiedt via de toekenning door Minister van een tijdelijke erkenning voor één tot drie jaar.
Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van de Minister.".
§ 3. Het Agentshap kan het behoud van de erkenning voor hoogstens twee jaar onderwerpen aan de instelling van een begeleidingscomité dat de dienst zal helpen de erkenningsvoorwaarden te vervullen.
Het begeleidingscomité bestaat uit minstens :
1° een vertegenwoordiger van het Agentschap;
2° een deskundige aangewezen door het afdelingscomité Handicap van het Agentschap op grond van zijn bevoegdheid voor het bestaande probleem;
3° een vertegenwoordiger van de inrichtende macht van de betrokken dienst;
4° een vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties;
5° een vertegenwoordiger van de gezinnen of van de gebruikers.
Als de dienst na afloop van die termijn nog steeds niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, wordt de erkenning geheel of gedeeltelijk ingetrokken door het Agentschap.
§ 4. De beslissing tot intrekking, opschorting of beperking van de erkenning wordt bij aangetekend schrijven of door elk middel dat vaste datum verleent, aan de voorzitter en aan de directeur betekend .]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/11. [1 Als een dienst tengevolge van een intrekking van erkenning gesloten wordt, zorgt het Agentschap voor de samenwerking van elke dienst om de heroriëntering en de dringende opvang van de gebruikers te waarborgen.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 3. - [1 Wijziging van erkenning]1
----------
(1)
Art. 1314/12. [1 Elke aanvraag tot wijziging van erkenning wordt met redenen omkleed en per brief aan het Agentschap gericht.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/13. [1 Elke aanvraag tot wijziging van erkenning die betrekking heeft op de verhoging van de opvangcapaciteit of op de puntendoelstelling van een dienst moet vergezeld gaan van het document bedoeld in artikel 1314/5, 7°.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/14. [1 Het Agentschap beoordeelt de elementen van het dossier en eist eventueel aanvullende documenten op. Als het dossier volledig is, verwittigt het Agentschap binnen 30 dagen de aanvrager in een bericht van ontvangst.
Binnen drie maanden te rekenen van het bericht van ontvangst neemt de Minister zijn beslissing.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/15. [1 In geval van gunstige beslissing wordt de wijziging van erkenning effectief geacht op de eerste dag van de maand die volgt op de betekening ervan.
Als het gaat om een wijziging van erkenning betreffende een transformatie van een dienst, voert de dienst de transformatie door op de datum vermeld in de beslissing tot erkenning.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 4. - [1 Erkenningsvoorwaarden]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 1. - [1 Algemene beginselen]1
----------
(1)
Art. 1314/16. [1 Behalve de erkenningsbeginselen bepaald bij de artikelen 467 en 469, voldoen de diensten aan de erkenningsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 1314/17 tot 1314/38/9.
Indien de voorwaarden bedoeld in lid 1 niet vervuld zijn, kan de erkenning opgeschort of ingetrokken dan wel het aantal erkende plaatsen beperkt overeenkomstig dezelfde procedure als waarvan sprake in artikel 475.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 2. - [1 Algemene voorwaarden betreffende de opvang van gebruikers]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/17. [1 De dienst voert de regelingen uit, die het respect van het privéleven van de persoon mogelijk maken, alsook van zijn ideologische, filosofische en religieuze overtuigingen, en van het goed zedelijk gedrag. Hij verzekert hem een bevoegde begeleiding die aan zijn behoeften aangepast is, alsook kwaliteitsvolle levensomstandigheden met het oog op een zorgzame aandacht voor zijn welzijn, zijn behoeften en zijn wensen.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/18. [1 De families, vrienden en naasten wier aanwezigheid gevraagd wordt door de persoon of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger, hebben een toegangsrecht tot de dienst in aangepaste en vriendelijke plaatsen.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/19. [1 Om regelmatig in contact te kunnen komen met hun families en de inclusie te bevorderen door de inzet van nieuwe informaticatechnologieën, worden communicatiemiddelen zoals telefoon, computer en internet ter beschikking van de gebruikers gesteld. Bij ieder contact wordt een respectvolle omgang met de intimiteit en het vertrouwelijk karakter ervan gevrijwaard.]1
----------
(1)
Art. 1314/20. [1 Met respect voor het zelfbeschikkingsprincipe van de persoon en rekening houdend met de grenzen van het medisch geheim, garandeert de dienst aan de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger in voorkomend geval of aan zijn familie exacte en tijdige informatie over iedere vraag in verband met de opvang en het verblijf van die persoon en in het bijzonder met diens gezondheidstoestand.]1
----------
(1)
Onderafdeling 3. [1 . - Voorwaarden betreffende het Handvest]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/21. [1 De dienst werkt een waardenhandvest uit opgemaakt op basis van de referentiebeginselen vermeld in bijlage 117/1. Dit wordt bij de documenten voor de opvang gevoegd, en aangeplakt bij de ingang van de dienst en op verschillende zichtbare plaatsen in de dienst.]1
----------
(1)
Onderafdeling 4. - [1 Voorwaarden betreffende het dienstproject]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/22. [1 De diensten baseren hun beheer op een dienstproject uitgewerkt volgens de nadere regels van artikel 469/2, § 1.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 5. - [1 Voorwaarden betreffende het activiteitenverslag]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/23. [1 De dienst maakt jaarlijks uiterlijk 30 juni het activiteitenverslag aan het Agentschap over.
Het activiteitenverslag wordt op grond van het plan vermeld in bijlage 117/4 gestructureerd.
Alle personeelsleden van de dienst, de gebruikers en, in voorkomend geval, hun wettelijke vertegenwoordigers, worden in kennis gesteld van het jaarlijkse activiteitenverslag van de dienst. Deze documenten worden hen bovendien voortdurend ter inzage gelegd.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 6. - [1 Voorwaarden betreffende de opvangovereenkomst]1
----------
(1)
Art. 1314/24. [1 Elke verzorging wordt ondergeschikt gemaakt aan de voorafgaandelijke ondertekening van een overeenkomst tussen de beheerder en de persoon of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger, waarin minstens volgende elementen voorkomen:
1° de identiteit van de partijen, waarbij de identiteit van de gebruiker desgevallend vergezeld gaat van die van zijn wettelijke vertegenwoordiger;
2° de opnamedatum of de begindatum van de tussenkomsten, de duur van de overeenkomst en, desgevallend, de duur van de proefperiode;
3° het bedrag van de verschuldigde financiële bijdrage;
4° de natuurlijke of rechtspersoon die instaat voor de betaling en de wijze van betaling;
5° de modaliteiten tot opzegging en verbreking van de overeenkomst;
6° de wijze waarop de overeenkomst aangepast of gewijzigd kan worden.
Een exemplaar van het huishoudelijk reglement wordt voor ontvangst en akkoord ondertekend door de gebruiker of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Het reglement maakt noodzakelijk deel uit van de overeenkomst.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 7. - [1 Voorwaarden met betrekking tot de dossiers van de gebruikers]1
----------
(1)
Art. 1314/25. [1 Alle erkende diensten houden een dossier van de persoon bij dat de volgende elementen omvat:
1° een analyse van de behoeften van de persoon;
2° een balans van de kennissen, geschiktheden, potentialiteiten en verlangens van de persoon;
3° een psychologische balans;
4° een medische balans;
5° een sociale anamnese;
6° een evaluatie van de autonomie.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/26. [1 De medische balans bevat de doktersattesten en medische onderzoeksprotocollen of de voor zijn verzorging nuttige documenten die de persoon bij zijn opname heeft overgelegd, alsook alle stukken die opgemaakt worden tijdens zijn verblijf in de dienst. De medische inspectie van het Agentschap of de medische inspectie van de buitenlandse publieke overheid kan inzage in het medisch dossier krijgen.]1
----------
(1)
Art. 1314/27. [1 Het dossier van de persoon volgt hem bij reoriëntatie naar een andere dienst en rekening houdend met de regels inzake beroepsgeheim en gegevensbescherming.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 8. - [1 Voorwaarden betreffende de individuele projecten]1
----------
(1)
Art. 1314/28. [1 § 1. De dienst biedt de persoon een individueel project dat aan zijn behoeften, bekwaamheden en verlangens aangepast is.
§ 2. De dienst werkt een individueel project uit voor elke gebruiker en formaliseert het. Dat individuele project wordt uitgewerkt in samenwerking met de persoon of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn gezin en alle interne en externe interveniënten. Het bevat minstens:
1° de identiteitsgegevens van de begunstigde:
2° de te halen doelstellingen;
3° de aangewende methode en de gebruikte concrete middelen om zijn doelstellingen te halen;
4° de hulppersoon (hulppersonen);
5° de evaluatieprocedure en de vervaldatum ervan.
Het project wordt voor de eerste keer binnen zes maanden, te rekenen vanaf de opvang binnen de dienst, opgemaakt.
§ 3. Om het individuele project te ontwikkelen, voert de dienst een globale evaluatie van de persoon uit, waarbij minstens de volgende leefgebieden behandeld worden:
1° de autonomie;
2° de huishoudelijke vaardigheden;
3° de kleuter- en schoolvaardigheden;
4° de beroepsvaardigheden;
5° de werkpunten in het gedrag;
6° de sensomotorische ontwikkeling;
7° de socialisatie;
8° de gezondheid en de hygiëne;
9° de communicatie;
10° het affectieve en seksuele leven;
11° de wil en de voorkeuren van persoon wanneer het om een volwassene gaat, en het hoger belang wanneer het om een kind gaat.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 9. - [1 Voorwaarden met betrekking tot de interne communicatiemiddelen]1
----------
(1)
Art. 1314/29. [1 In een communicatiemiddel worden door de dienst alle nuttige inlichtingen opgetekend ten behoeve van de educatieve teams.
De informatie bedoeld in lid 1 vermeldt alle nodige opmerkingen om de continuïteit van de nodige en gepaste prestaties te verzekeren aan de verschillende gebruikers. Een specifiek luik is bestemd voor de informatie betreffende hun gezondheid en hun veiligheid.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/30. [1 In een communicatiemiddel worden door de dienst alle nuttige inlichtingen opgetekend ten behoeve van de zorgteams om de continuïteit en de kwaliteit van de zorgen, verstrekt aan de verschillende gebruikers, te verzekeren.
Deze informatie vermeldt alle nodige opmerkingen om de continuïteit van de kwaliteit van de zorgen te verzekeren aan de verschillende gebruikers.
De informatie bedoeld in lid 1 met betrekking tot de gezondheid van de gebruikers staat onder het toezicht van een coördinerend arts of de verpleegkundige dienst, wier prestatievolume aangepast is aan een optimale zorgopdrachtenuitvoering ter garantie van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de personen.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 10. - [1 Algemene voorwaarden betreffende de opvang van een nieuwe gebruiker]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/31. [1 De opvang van een nieuwe gebruiker maakt het voorwerp uit van een procedure bestemd om in te spelen op de specifieke behoeften die gebonden zijn aan die bijzondere periode.
Voor de nieuwe gebruiker heeft deze procedure met name tot doel:
1° hem alle nodige informatie mede te delen;
2° hem op regelmatige wijze te begeleiden om hem te helpen zijn nieuw milieu te ontdekken en om zijn integratie op de beste manier te bevorderen;
3° bekend te worden met de nodige aanpassingen om zo goed mogelijk rekening te houden met zijn behoeften en wensen.
Voor de familie en de naasten heeft deze procedure tot doel:
1° de uitwisselingen tot stand te brengen om zoveel mogelijk nuttige informatie te verzamelen teneinde rekening te houden met de specifieke behoeften van de nieuwe gebruiker;
2° hun de nuttige informatie te verstrekken over de voorwaarden waaronder de nieuwkomer wordt verwelkomd;
3° af te spreken met wie indien nodig contact moet worden opgenomen.
Voor de beroepsmatige gebruikers heeft deze procedure met name tot doel:
1° hen onmiddellijk, en indien mogelijk vóór de aankomst van de persoon, in te kennis te stellen van alle bekende feiten die hem betreffen en die betrekking hebben op de in artikel 1314/28, § 3, bedoelde gebieden van het leven, en met name op die welke zijn gezondheid betreffen;
2° het personeelslid aan te wijzen dat verantwoordelijk is voor het verzamelen van deze informatie bij de naasten van de nieuwkomer en bij de professionelen die hem in zijn vorige trajecten hebben begeleid;
3° hen op de hoogte te brengen van contacten tussen naasten en andere medewerkers waarmee contact moet worden opgenomen in geval van vragen of informatiebehoeften.]1
----------
(1)
Onderafdeling 11. - [1 Voorwaarden betreffende de activiteiten]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/32. [1 § 1. De activiteiten worden aangepast aan de behoeften, bekwaamheden en verlangens van de personen.
De dienst zorgt voor een optimale begeleiding op educatief, psychologisch en sociaal vlak, die aangepast is aan hun behoeften met het oog op de sociale, culturele of professionele integratie van de persoon. Daarvoor stellen ze afwisselende en aan iedereen aangepaste activiteiten voor, waarbij de nadruk wordt gelegd op valoriserende activiteiten die bij voorkeur buiten de inrichting worden georganiseerd.
§ 2. De dienst voorziet in de nodige instrumenten om de dagelijkse activiteiten die zij zowel binnen als buiten de instelling organiseert, te beheren. Ze zijn voor iedereen toegankelijk en maken het mogelijk ten minste de volgende elementen te identificeren:
1° de plaats van de activiteit;
2° de datum van de activiteit;
3° de deelnemers en het betrokken begeleidingspersoneel.]1
----------
(1)
Onderafdeling 12. - [1 Voorwaarden betreffende de raad van gebruikers]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/33. [1 Binnen elke dienst dient een uit gebruikers bestaande raad opgericht te worden die ermee belast is alle voorstellen te formuleren m.b.t. de levenskwaliteit en de praktische organisatie van de opvang of van de huisvesting van de gebruikers.
De gebruikersraad bestaat uit ten minste drie leden waaronder de voorzitter die uit zijn midden gekozen is. Hij vergadert minstens één keer per kwartaal. De dienst zorgt ervoor dat de lijst van de leden van de raad aan de gebruikers en aan hun wettelijke vertegenwoordigers overgelegd wordt.
Een personeelslid zorgt voor de animatie en neemt het secretariaat van de raad van gebruikers waar, maakt de notulen van de vergaderingen op en neemt ze op in een register dat daartoe voorzien wordt.
De verantwoordelijken van de dienst verstrekken de raad van gebruikers elke informatie die nuttig is om aan het dienstproject deel te nemen. Tussen de raad van gebruikers en de dienst wordt overleg gepleegd voor de wijzigingen in het huishoudelijk reglement alsook voor de belangrijke wijzigingen van de algemene levensomstandigheden.
De dienst bepaalt deelnamemodaliteiten die aangepast worden aan de kenmerken van de gebruikers.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 13. - [1 Voorwaarden betreffende de kwaliteit van de prestaties geboden aan de gebruikers]1
----------
(1)
Art. 1314/34. [1 De dienst gaat uiterlijk na afloop van het vierde jaar van het doelstellingencontract over tot de evaluatie van de kwaliteit van zijn prestaties, in overleg met de gebruikers, hun naasten en het team zorgverstrekkers. De evaluatie kan intern of met een derde instelling uitgevoerd worden.
De evaluatie kan intern of met een derde instelling uitgevoerd worden.
De methodologie van die evaluatie bepaalt minstens:
1° hoe de dienst systematisch gegevens over de kwaliteit van de aan individuele personen verleende prestaties verzamelt en registreert;
2° hoe de dienst de onder 1° vermelde gegevens gebruikt om doelstellingen inzake kwaliteitsverbetering te formuleren en het dienstenproject aan te passen;
3° de strategie en het tijdschema die de dienst volgt om de doelstellingen bedoeld in 2° te bereiken;
4° hoe en hoe vaak de dienst beoordeelt of de doelstellingen zijn bereikt;
5° de verbeteringsacties die de dienst onderneemt wanneer een doelstelling niet wordt bereikt;
6° hoe de dienst de door het Agentschap aanbevolen kwaliteiten integreert.
De resultaten van de auto-evaluatie worden ter kennis gebracht van de inrichtende macht, alle personeelsleden van de dienst, de gebruikers of, in voorkomend geval, hun wettelijke vertegenwoordigers.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 14. - [1 Voorwaarden met betrekking tot de behandeling van de bezwaren]1
----------
(1)
Art. 1314/35. [1 De dienst organiseert een proces voor de behandeling van de bezwaren geformuleerd door de gebruikers en hun naasten i.v.m. de prestaties die de dienst hun biedt.
De dienst wijst minstens één referent aan onder de personeelsleden. Diens rol en identiteit worden omschreven en minstens bij aanplakking bij het onthaal en verschillende voor alle gebruikers van de dienst zichtbare plaatsen medegedeeld. De voordracht wordt door de raad der gebruikers goedgekeurd.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 15. - [1 Voorwaarden in verband met telebewakingssystemen]1
----------
(1)
Art. 1314/36. [1 De erkenning van de diensten, centra of instellingen die over een telebewakingssysteem of een gelijksoortig systeem beschikken, is onderworpen aan de inachtneming van artikel 22 van de Grondwet.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 16. - [1 Voorwaarden betreffende het personeel]1
----------
(1)
Art. 1314/37. [1 Het personeel van de diensten voldoet aan de kwalificatienormen waarin bijlage 114/2 voorziet.
De dienst stelt de voor eensluidend verklaarde afschriften van de diploma's van de personeelsleden ter beschikking van het Agentschap.
Bij hun indienstneming moeten de personeelsleden van de diensten een uittreksel uit het strafregister aan de dienst overleggen dat vrijgesteld is van veroordelingen tot correctionele straffen voor wanbedrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 63, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/38. [1 De dienst voldoet aan de normen inzake het personeel waarin bijlage 114/3 voorziet.
In een administratieve entiteit zoals omschreven in artikel 1314/1, 6°, worden de kwantitatieve normen per dienst opgeteld en gecontroleerd via de globalisering van het personeel dat bij de verschillende betrokken diensten aangesteld is.]1
----------
(1)
Art. 1314/38/1. [1 Het personeel van de diensten waarvan de puntendoelstelling hoger is dan 3000, bestaat uit werknemers met minstens drie van de volgende vier kwalificaties:
1° psycholoog of assistent psychologie of psychopedagoog;
2° opvoeder;
3° maatschappelijk assistent;
4° paramedisch assistent.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 64, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/38/2. [1 In geen geval worden de prestaties van personeelsleden gefinancierd door het RIZIV of elke andere Belgische openbare overheid in aanmerking genomen voor de berekening van de naleving van de begeleidingsnormen.]1
----------
(1)
Art. 1314/38/3. [1 De dienst zorgt voortdurend voor een effectieve directie. Als de directeur niet aanwezig is, kan een daartoe gemachtigd personeelslid de nuttige maatregelen nemen in noodgevallen en inspelen zowel op de externe als op de interne aanvragen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 64, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/38/4. [1 Op grond van het project van de dienst bedoeld in artikel 469/2, § 1, stelt de dienst een personeelsopleidingprogramma op voor minimum drie jaar.
Het plan bedoeld in lid 1, dat opgemaakt wordt na een debat tussen de betrokken actoren, bepaalt de nagestreefde doelstellingen. Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel. Het bepaalt de criteria, de wijze en de periodiciteit van de evaluatie van bedoelde drie aspecten, alsook de voorzieningen die tot stand gebracht worden voor de voortgezette vorming van het educatieve personeel.
Het plan bedoeld in lid 1 voorziet in de permanente vormingsactiviteiten waaraan de opvoeders-groepsleiders, de onderdirecteurs en de directeurs minstens twee dagen per jaar moeten deelnemen.
Het plan bedoeld in lid 1 omvat noodzakelijkerwijze modules gericht op de goede behandeling.
Wat betreft het personeel van de diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsplan in de lijn van het vormingsplan dat werd uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië.]1
----------
(1)
Onderafdeling 17. [1 - Voorwaarden betreffende het administratief en boekhoudkundig beheer]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 65, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/38/5. [1 Om erkend te worden en vooraleer een gehandicapte persoon op te vangen sluit de dienst een verzekeringspolis:
1° die zijn wettelijke aansprakelijkheid of die van de personen dekt voor wie hij aansprakelijk is indien de begunstigde schade lijdt of veroorzaakt;
2° ter dekking van alle schade die door een gerechtigde toegebracht wordt en die zijn burgerlijke aansprakelijkheid niet op het spel zou zetten of van alle schade waarvan hij het slachtoffer zou zijn geweest gedurende zijn verblijf.
De verzekeringspolis betreffende 1° moet bepalen dat de begunstigde de hoedanigheid van derde behoudt, en de schade dekken ten belope van minimum 2.478.935,35 euro voor lichamelijke schade en 247.893,53 euro per schadegeval voor materiële schade.
De verzekering betreffende 2° dekt het overlijden voor een minimumbedrag van 2.478,94 euro, de permanente ongeschiktheid tegen een minimumbedrag van 12.394,68 euro en de behandelingskosten tegen een minimumbedrag 2.478,94 euro.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 65, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/38/6. [1 Om erkend te worden voldoet de dienst aan de volgende voorwaarden :
1° georganiseerd worden door een overheid, een instelling van algemeen nut, een stichting van algemeen nut of een vereniging zonder winstoogmerk zijn, met een technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie alsook een administratief beheer dat zowel de uitvoering van zijn opdracht als het toezicht erop door het Agentschap mogelijk maakt;
2° onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid of die van de directeur-generaal van de administratieve entiteit, het dagelijkse beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft :
a) de tenuitvoerlegging en opvolging van het dienstproject;
b) het personeelsbeheer;
c) het financieel beheer;
d) de toepassing van de geldende regelgevingen;
e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met het Agentschap;
3° onverminderd de bepalingen van artikel 286 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek maakt de dienst op verzoek van het Agentschap alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van de controle, meer bepaald de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, alsmede het vormingsprogramma bedoeld in artikel 1314/38/4;
4° de referentie van de door het Agentschap verleende erkenning vermelden op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van de dienst uitgaan.
Als hij door een vereniging zonder winstoogmerk als bedoeld onder 1° ingericht wordt:
1° mag deze niet voor meer dan 1/5 van haar leden samengesteld zijn uit personeelsleden of personen die met hen aanverwant zijn tot de derde graad;
2° mag de raad van bestuur niet voor meer dan één derde in elke familie van het totaalaantal bestuurders of van de personen die deel uitmaken van het personeel van de dienst samengesteld zijn uit personen die deel uitmaken van hetzelfde gezin als echtgenoot, wettelijke samenwoners, bloed- of aanverwante tot en met de tweede graad.
Er kan een afwijking van de bepalingen bedoeld in lid 2° verleend worden, voor wat betreft de personeelsinspraak, door het beheerscomité op grond van een dossier waarin aangetoond wordt dat bedoelde bepalingen niet aangepast zijn aan het globale project van de dienst.
De technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie bedoeld in het eerste lid, 1°, kan eventueel via de organisatie van een administratieve entiteit verkregen worden.
Betreffende lid 1, 2°, verzoekt het Agentschap, bij een tekortkoming of een onregelmatigheid in de uitvoering van het mandaat toevertrouwd aan de directeur, de inrichtende macht per aangetekend schrijven de nodige maatregelen te nemen.
Het uittreksel uit het strafregister van de directeur en de bestuurders moet vrijgesteld zijn van veroordelingen tot correctionele straffen voor wanbedrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 65, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/38/7. [1 § 1. De opschriften en rekeningennummers die met de activiteiten van de diensten overeenstemmen, worden via omzendbrieven aan de diensten meegedeeld.
§ 2. De financiële bijdragen die aan de begunstigden of hun wettelijke vertegenwoordigers gevraagd worden, moeten als teruggeïnde kosten geboekt worden.
In het kader van de controle op het gebruik van de toelagen, worden die bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.
Ook de toelagen die door de overheid of door de overheid gesubsidieerde liefdadigheidsinstellingen aan de diensten worden toegekend, worden afgetrokken van de overeenkomende lasten die tijdens het boekjaar op een geldige wijze zijn aangerekend. Met deze toelagen wordt slechts rekening gehouden als ze verleend worden om de uitgaven te dekken die in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de toelage.
§ 3. De beginbalans van elke dienst wordt aan het Agentschap voorgelegd binnen zes maanden na de bekendmaking van het uittreksel van hun erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad.
§ 4. Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar. De jaarrekeningen van elke dienst worden aan het Agentschap overgemaakt uiterlijk dertig juni van het jaar na het boekjaar, samen met het rapport van een bedrijfsrevisor, wiens opdracht erin bestaat de rekeningen te certificeren en, in voorkomend geval, recht te zetten.
De jaarrekeningen gaan ook vergezeld van een volledige lijst van de verbonden entiteiten. De boekhoudingen van die entiteiten kunnen bovendien op verzoek ingekeken worden door de diensten van het Agentschap.
§ 5. Als diensten door een verbonden entiteit verleend worden, geven de dienstverleners hun aanwezigheid aan in het register van het personeel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 65, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 18. [1 - Voorwaarden betreffende de gebouwen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 66, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/38/8. [1 De gebouwen en inrichtingen moeten aan de in bijlage 111 bedoelde architecturale normen voldoen.
De gebouwen en installaties bieden de begunstigden toegangsmogelijkheden i.v.m. hun handicap.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 66, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 19. [1 - Verplichtingen betreffende de opname van gehandicapte personen van buitenlandse herkomst]1
----------
(1)
Art. 1314/38/9. [1 Onverminderd de bepalingen van artikel 315 van het decreetgevend deel van het Wetboek, maakt de dienst jaarlijks een kadaster van de opgevangen personen van buitenlandse herkomst aan het Agentschap over.
Het " kadaster van de opgevangen personen van buitenlandse herkomst " is de lijst van de gehandicapte personen die in de loop van elk werkjaar onthaald worden. Voor elk van hen vermeldt die lijst de naam, de voornaam, de geboortedatum, het geslacht, de nationaliteit, het adres van de woonplaats van de persoon of dat van zijn wettelijke vertegenwoordiger, de overheid (overheden) verantwoordelijk voor de plaatsing en de financiering.
De diensten versturen het in lid 1 bedoelde kadaster, behoorlijk ingevuld aan de hand van het door het Agentschap verstrekte formulier, uiterlijk 31 maart na het afgelopen boekjaar.
Onverminderd artikel 315 van het decreetgevende deel van het Wetboek delen de diensten, om het Agentschap in staat te stellen om de erkenningsvoorwaarden na te gaan, de documenten bedoeld in artikel 474/1 aan het Agentschap mee, volgens de daar bedoelde nadere regels.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 67, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Afdeling 5. - [1 Controle]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/39. [1 § 1. Het Agentschap gaat na of de erkenningsnormen in acht genomen worden en vervult een adviesverlenende functie bij de diensten.
§ 2. Het Agentschap ziet toe op de inachtneming van de voorschriften inzake de toekenning en de aanwending van de subsidies en inzake boekhoudkundige verplichtingen.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/40. [1 Het Agentschap evalueert regelmatig de tenuitvoerlegging van de dienstprojecten. Daartoe evalueert het in samenwerking met de diensten en de educatieve ploegen de werkmethodes, de kwaliteit van de diensten, de dienstverleningen en het tot stand brengen van de levensprojecten van de gebruikers. Het gaat na of het individuele dossier bestaat en bijgewerkt wordt.]1
----------
(1)
Art. 1314/41. [1 De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende inspecties worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en/of de vakbondsafvaardiging, indien ze bestaan, en de gebruikersraad.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
HOOFDSTUK IV. - [1 Klachten]1
----------
(1)
Art. 1314/42. [1 Elke klacht betreffende de opname in een dienst wordt schriftelijk geformuleerd.
De klacht wordt gericht aan het Agentschap, dat ontvangst bericht en de inrichtende macht inlicht.
Het Agentschap onderzoekt de klacht en geeft de aanklager en de inrichtende macht binnen hoogstens zes maanden kennis van de resultaten van het onderzoek en van de gevolgen die eraan gegeven worden.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
HOOFDSTUK V. - [1 Opnamebeleid]1
----------
(1)
Art. 1314/43. [1 § 1. De diensten kunnen de gehandicapte personen opnemen voor zover ze beschikken over :
1° hetzij de beslissing tot tussenkomst van het Agentschap, bedoeld in artikel 280 van het decreetgevend wetboek, waarbij bevestigd wordt dat ze in aanmerking komen voor de dienstverleningen van een dagopvangdienst;
2° de beslissing van een bevoegde instelling van een ander deelgebied die krachtens een samenwerkingsovereenkomst gevolg mag hebben op het grondgebied van het Franse taalgebied.
§ 2. Indien de dienst niet kan steunen op eén van de beslissingen opgesomd in het eerste lid, kan de dienst een gehandicapte persoon opnemen als laatstgenoemde zich ertoe verbindt zijn multidisciplinaire dossier bij een in artikel 424 bedoelde erkende dienst in te dienen. Het Agenschap grondt zijn beslissing tot tussenkomst op basis van dat dossier.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/44. [1 De diensten mogen geen gebruikers boven hun opvangcapaciteit opnemen.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/45. [1 Elke dienst erkend voor de deficiëntie(s) bedoeld in het tweede lid zorgt ervoor dat de vertrokken personen vervangen worden door personen met die deficiënties.
De deficiënties bedoeld in het eerste lid zijn :
1° hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie of neuropathie;
2° zware geestelijke deficiëntie;
3° ernstige geestelijke deficiëntie;
4° stoornis in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen met gepaard gaande handicap;
5° stoornis die inwerkt op de ontwikkeling en gedragsstoornis die gepaard gaat met de handicap(s);
6° autisme;
7° aangeboren of opgelopen hersenletsel.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/46. [1 In afwijking van artikel 1314/45 kan de dienst personen opvangen die niet getroffen zijn door de bedoelde deficiënties voor zover deze personen slechts af en toe een beroep op hem doen.]1
----------
(1)
Art. 1314/47. [1 De gebruikers van een dagopvangdienst kunnen :
1° opgenomen worden door een residentiële dienst voor jongeren, een residentiële nachtdienst voor volwassenen, een dienst voor gesuperviseerde woningen, een respijtzorgdienst, door een opvangpersoon geaccrediteerd door een begeleidingsdienst voor gezinsopvang;
2° een kortverblijfplaats innemen in een residentiële dienst voor volwassenen;
3° begeleid worden door een dienst voor vroegtijdige hulpverlening, een dienst voor integratiehulp of een begeleidingsdienst.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
HOOFDSTUK VI. - [1 Prioritaire gehandicapte personen in noodsituatie]1
----------
(1)
Art. 1314/48. [1 § 1. Prioritaire gehandicapte personen in een noodsituatie zijn zwaar afhankelijke personen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een sociaal onderzoek door het Agenschap waaruit blijkt dat hun sociale situatie een gespecialiseerde opname vereist.
§ 2. Onder zwaar afhankelijke personen worden verstaan, de personen die getroffen zijn door de deficiënties bedoeld in artikel 1314/45. De betrokken volwassenen behoren bovendien tot de categorie B of C.
§ 3. Het sociaal onderzoek bedoeld in paragraaf 1 bevestigt de noodzaak van een dringende opname voor de persoon :
1° van wie de voornaamste toeverlaat die hij in het gezin heeft, niet meer in staat is om zijn opdracht te vervullen;
2° van wie de huidige situtatie gevaar inhoudt voor hun integriteit of voor die van derden;
3° aan wie meerdere keren een uitsluitingsmaatregel is opgelegd.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/49. [1 In uitzonderlijke individuele gevallen kan het Agentschap de bepalingen van artikel 1314/48 eveneens laten gelden voor een gehandicapte persoon die niet beantwoordt aan de criteria van zware afhankelijkheid.
In de gevallen bedoeld in het eerste lid richt het Agentschap zich onmiddellijk tot de erkende dienst om over een opname te onderhandelen.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
HOOFDSTUK VII. - [1 Gewone punten]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/50. [1 De Minister wijst aan de dagopvangdiensten een puntendoelstelling toe die over een waarnemingsperiode van drie jaar gehaald moet worden.
Om de doelstelling te halen, zorgen de diensten ervoor dat de personen in de loop van de dag tijdens activiteiten begeleid en bijgestaan worden.
Wat de dagopvangdiensten voor volwassenen betreft, hangt de puntenwaarde van een aanwezigheidsdag van de gebruiker uitsluitend van zijn subsidiëringscategorie af.
Wat de gespecialiseerde dagopvangdiensten voor jongeren betreft, hangt de puntenwaarde van een aanwezigheidsdag van de gebruiker uitsluitend van zijn handicapcategorie en van het soort nodige steun af.
De punten die niet zijn toegekend na afloop van een waarnemingsperiode, worden toegekend in de loop van de volgende waarnemingsperiode.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 2. - [1 Bepaling en wijziging van de puntendoelstelling]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Bepaling van de puntendoelstelling]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/51. [1 § 1er. Om de vroegere middelen te garanderen aan de dienst die voor 1 januari 2016 bestaat, wordt de puntendoelstelling bepaald op grond van de subsidies die hij in 2013 ontvangen heeft.
De waarde van een punt bij de bepaling van de puntendoelstelling is gelijk aan 93,30 euro voor een dagopvangdienst voor volwassenen en 104,71 euro voor een gespecialiseerde opvangdienst voor jongeren.
§ 2. Onder subsidies ontvangen in 2013 wordt verstaan, de jaarlijkse vaste subsidie, verhoogd met de toeslag wegens geldelijke anciënniteit, na aftrek van de reëele kost van de anciënniteit.
§ 3. De reëele kost van de anciënniteit is gelijk aan het verschil tussen de theoretische prijs voor dienstanciënniteit en de theoretische prijs berekend op een forfaitaire basis van tien jaar.
§ 4. De puntendoelstelling is gelijk aan het bedrag bedoeld in paragraaf 2, gedeeld door de waarde van een punt zoals omschreven in § 1, tweede lid.
Dat bedrag wordt afgerond naar de hogere eenheid.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/52. [1 Binnen de perken van de begrotingskredieten bepaalt de Waalse Regering de in punten uitgedrukte doelstellingen van de dienst die na deze datum erkend zou worden.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Waarneming van het aantal behaalde punten]1
----------
(1)
Art. 1314/53. [1 Het aantal behaalde punten wordt waargenomen over een periode van drie volle kalenderjaren, met name de waarnemingsperiode.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/54. [1 Binnen de eerste vijftien dagen van de volgende maand maken de diensten het maandelijks overzicht van de aanwezigheidsdagen aan het Agentschap over, samen met het maandelijks overzicht van de aanwezigheidsdagen van de prioritaire gehandicapte personen in een noodsituatie voor wie nominatieve punten werden toegekend op basis van artikel 1314/67, beide behoorlijk ingevuld.]1
----------
(1)
Art. 1314/55. [1 Het Agentschap registreert de eventuele aankomsten en vertrekken van de gebruikers op basis van het maandelijks overzicht en stuurt een fiche met het totaal van de voor bedoelde maand toegekende punten terug naar de dienst.]1
----------
(1)
Art. 1314/56. [1 Als het gemiddelde van de door de dienst gecumuleerde punten lager is dan zijn puntendoelstelling na afloop van de waarnemingsperiode, wordt zijn puntendoelstelling voor de volgende waarnemingsperiode verhoudingsgewijs verminderd.
Als het tekort aan punten bedoeld in het eerste lid hoger is dan 500 % van de puntendoelstelling wordt het bedrag van toelagen overeenstemmend met het vastgestelde tekort aan punten door het Agentschap teruggevorderd.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Onderafdeling 3. - [1 Herverdeling van de niet gebruikte punten]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/57. [1 Om aanspraak te kunnen maken op de niet-gebruikte punten die herverdeeld moeten worden, kapitaliseert de bestaande dienst tijdens de waarnemingsperiode een aantal overtollige punten ten opzichte van de puntendoelstelling.]1
----------
(1)
Art. 1314/58. [1 Het Agentschap maakt een rangschikking van de diensten op, waarbij voorrang gegeven wordt aan de dienst die deel uitmaakt van het arrondissement waar het in artikel 1314/94 bedoelde dienstenaanbod het ongunstigst is.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/59. [1 Het Agentschap verwittigt de dienst, die beschikt over een termijn van dertig dagen om zich kandidaat te stellen voor de toekenning van bijkomende punten.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/60. [1 De Waalse Regering wijst na afloop van de waarnemingsperiode de niet-gebruikte punten aan nieuwe diensten toe of verhoogt de puntendoelstelling van bestaande diensten.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 3. - [1 Verrekening van de punten]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/61. [1 De verrekening van de waargenomen gewone punten wordt bepaald door de aanwezigheidsdagen van de gebruikers, met uitzondering van die voor wie nominatieve punten werden toegekend op basis van de bepalingen van artikel 1314/67, met de puntwaarde te vermenigvuldigen.]1
----------
(1)
Art. 1314/62. [1 De puntenwaarde van de aanwezigheidsdagen van de gebruikers wordt bepaald als volgt :
1° voor de dagopvangdienst voor volwassenen :
Subsidiëringscategorie | Waarde van één dag |
Gebruiker van categorie A of B | 1 punt |
Gebruiker van categorie C | 1,5 punt |
2° voor de gespecialiseerde opvangdienst voor jongeren :
Subsidiërings categorie | Waarde van één dag zonder onderwijs | Waarde van één dag met intensieve steunverlening voor scholing of gedeeltelijke of totale herscholing (1ste jaar) | Waarde van één dag met intensieve steunverlening voor gedeeltelijke scholing (2de jaar en volgende) of met intensieve steunverlening om de schooluitval te voorkomen | Waarde van één dag steunverlening van de jongere of van zijn gezin wanneer de jongere niet aanwezig is in de dienst |
Gebruiker van het Niveau 1 | 1 punt | 0,5 punt | 0,2 punt |
Gebruiker van het Niveau 2 | 1,5 punt | 1 punt | 0,3 punt |
Gebruiker van het Niveau 3 | 2 punten | 1,5 punt | 0,4 punt |
Gebruiker van het Niveau 4 | 2 punten | 1,5 punt | 0,4 punt |
]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/63. [1 Onder "intensieve steunverlening voor de gedeeltelijke of totale (her)scholing" wordt verstaan, de actie die tijdens verschillende uren per dag door de ploegen van de gespecialiseerde opvangdienst voor jongeren gevoerd wordt om de jongere in het gewoonlijk of gespecialiseerd schoolmileu (opnieuw) te integreren.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/64. [1 Onder "intensieve steunverlening om de schooluitval te voorkomen" wordt verstaan, de actie die tijdens verschillende uren per dag door de ploegen van de gespecialiseerde opvangdienst voor jongeren in het gewoonlijk of gespecialiseerd schoolmilieu gevoerd wordt teneinde de leraars te steunen om de jongere op school te handhaven.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/65. [1 De dienst die de in de artikelen 1314/63 en 1314/64 bedoelde acties voert, ondertekent met de schoolinrichting en het gezin een overeenkomst waarin de doelstellingen, de aard van de begeleiding en de duur van hun tussenkomsten worden bepaald.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/66. [1 De punten verkregen door een dienst resulteren uit de optelling van de waargenomen punten via de maandelijkse overzichten van de aanwezigheidsdagen.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK VIII. - [1 Nominatieve punten]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 1. - [1 Bepaling van de nominatieve punten]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/67.[1 Bij voortdurend gebrek aan beschikbare plaatsen kan het Agentschap binnen de perken van de daartoe voorziene begrotingskredieten een aantal nominatieve punten toekennen aan de dienst die op zijn exclusief verzoek de in hoofdstuk VI bedoelde personen ten laste neemt.]1
[2 Deze nominatieve punten kunnen slechts toegekend worden aan de diensten die getuigen van de effectieve opvang van gebruikers in een ten minste gelijk aantal als hun capaciteit gesubsidieerd op 31 december 2013 voor de dagonthaaldiensten voor volwassenen en op 31 december 2015 voor de gespecialiseerde opvangdiensten voor jongeren.]2
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BWG 2017-12-14/16, art. 26, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/68. [1 Als een op basis van artikel 1314/67 opgenomen gebuiker de dienst verlaat, wordt het aantal nominatieve punten dat hem voor die opname werd verleend, ingetrokken.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 2. - [1 Waarneming van het aantal behaalde nominatieve punten]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/69. [1 Naar gelang van de beschikbare begrotingskredieten en van het reële verbruik van de nominatieve punten waargenomen in het voor deze bevolking bestemde maandelijks overzicht kan hetAgentschap het aantal nominatieve punten dat aan de diensten toegekend wordt, aanpassen aan het begin van elk boekjaar.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 3. - [1 Boekhouding van de nominatieve punten]1
----------
(1)
Art. 1314/70. [1 De boekhouding van de waargenomen nominatieve punten wordt bepaald door de aanwezigheidsdagen van de op basis van de bepalingen van artikel 1314/67 opgenomen gebruikers met de puntwaarde te vermenigvuldigen.]1
----------
(1)
Art. 1314/71. [1 De puntenwaarde van de aanwezigheidsdagen van de gebruikers wordt bepaald als volgt :
1° voor de dagopvangdiensten voor volwassenen :
Subsidiëringscategorie | Waarde van één dag |
Gebruiker bedoeld in artikel 1314/48 | 1,5 punt |
2° voor de gespecialiseerde opvangdiensten voor jongeren :
Subsidiëringscategorie | Waarde van één dag zonder onderwijs of met intensieve steunverlening voor scholing of gedeeltelijke of totale herscholing (1ste jaar) | Waarde van één dag met intensieve steun voor gedeeltelijke scholing (2de jaar en volgende) of met intensieve steun om de schooluitval te voorkomen |
Gebruiker bedoeld in artikel 1314/48 | 2 punten | 1,5 punt |
]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
HOOFDSTUK IX. - [1 Subsidiëring]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)
Art. 1314/72. [1 Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de diensten :
1° een basissubsidie;
2° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit;
3° een nominatieve subsidie voor de dienst die in artikel 1314/48 bedoelde personen opneemt en waarvoor de erkenningsbeslissing de toekenning van nominatieve punten vermeldt;
4° een specifieke subsidie waarmee ze de uit de opwaardering van de lastige uren resulterende loonsverhogingen kunnen financieren, alsook de toeslag op de eindejaarspremie en de opleiding in het kader van de maatregelen genomen bij kaderovereenkomst in de Waalse privé non-profit sector op 24 februari 2011;
5° een subsidie " mobiliteit ".]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 2. - [1 Basissubsidie]1
----------
(1)
Art. 1314/73. [1 De basissubsidie dekt :
1° de werkingslast;
2° de last van het niet-educatieve en educatieve personeel waarvan de kwalificaties beantwoorden aan de vereiste titels bedoeld in bijlage 114/2;
3° de last i.v.m. de bezoldiging van de coördinerend arts;
4° de persoonsgebonden kosten;
5° de toeslag bestemd voor de compenserende indienstneming i.v.m. de toekenning van bijkomende verlofdagen in het kader van de maatregelen genomen bij de overeenkomst in de Waalse non-profit sector;
6° wat de betrokken dienst betreft, de toeslag tot financiering van de opwaardering van de weddeschalen voor de hoofdopvoeders en de groepshoofden.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/74. [1 De basissubsidie wordt verkregen door de puntendoelstelling van een dienst met de puntwaarde te vermenigvuldigen.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/75. [1 § 1. De waarde van een punt in dagopvangdiensten voor volwassenen wordt vastgelegd op 90,85 euro voor de dienst beheerd door een private inrichtende macht.
De waarde van een punt in dagopvangdiensten voor volwassenen wordt vastgelegd op 89,79 euro voor de dienst beheerd door een openbare inrichtende macht.
§ 2. De waarde van een punt in een gespecialiseerde opvangdienst voor jongeren wordt vastgelegd op 109,24 euro voor de dienst beheerd door een private inrichtende macht.
De waarde van een punt in een gespecialiseerde opvangdienst voor jongeren wordt vastgelegd op 108,05 euro voor de dienst beheerd door een openbare inrichtende macht.]1
----------
(1)
Art. 1314/76. [1 Voor de toepassing van artikel 1314/62, 1° wordt de tenlasteneming voor volwassenen in drie subsidiëringscategorieën ingedeeld :
1° categorie A : tenlasteneming die niet onderverdeeld is in de categorieën B, C en die voorziet in de behoeften van gebruikers met autisme, aangeboren of opgelopen hersenletsel, met lichte, gematigde of ernstige geestelijke deficiënties of met zintuiglijke of lichamelijke deficiënties waarvoor ze opgenomen en/of gehuisvest moeten worden;
2° categorie B : tenlasteneming die voldoet aan de behoeften van de gebruikers met :
a) zware geestelijke deficiëntie;
b) autisme, aangeboren of opgelopen hersenletsel, ernstige geestelijke deficiëntie, of met zintuigelijke of lichamelijke deficiëntie en die drie van de volgende kenmerken vertonen :
(1) bedlegerig zijn;
(2) permanente en actieve hulp van een derde behoeven;
(3) ernstige gedragsstoornissen vertonen;
(4) door een derde gevoed moeten worden;
(5) dagelijks volledig getoiletteerd moeten worden;
(6) hulp nodig hebben om zich te bewegen als gevolg van motoriekstoornissen die motorische autonomie uitsluiten, zelfs met een prothese;
(7) nacht- en dagincontinentie;
(8) een niet-gestabiliseerde epilepsie;
(9) medisch toezicht vereisen wegens een ernstige chronische somatische aandoening, met name hartziekte, pneumopathie, nefropathie, immuniteitsdeficiëntie, ernstige en chronische stoornissen van de spijsverteringsabsorptie;
3° categorie C : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van de gebruiker met autisme, aangeboren of opgelopen hersenletsel, ernstige of zware lichamelijke, zintuigelijke of geestelijke deficiëntie en die vier van de volgende kenmerken vertonen, waarvan minstens één in de lijst onder a) voorkomt en de drie andere in de lijst onder b) :
a) (1) bedlegerig zijn;
(2) permanente en actieve hulp van een derde behoeven;
(3) nacht- en dagincontinentie;
b) (1) door een derde gevoed moeten worden;
(2) ernstige gedragsstoornissen vertonen;
(3) dagelijks volledig getoiletteerd moeten worden;
(4) hulp nodig hebben om zich te bewegen als gevolg van motoriekstoornissen die motorische autonomie uitsluiten, zelfs met een prothese;
(5) een niet-gestabiliseerde epilepsie;
(6) medisch toezicht vereisen wegens een ernstige chronische somatische aandoening, met name hartziekte, pneumopathie, nefropathie, immuniteitsdeficiëntie, ernstige en chronische stoornissen van de spijsverteringsabsorptie.]1
----------
(1)
Art. 1314/77.[1 Voor de toepassing van artikel 1314/62, 2°, worden de tenlastenemingen voor jongeren in vier niveaus ingedeeld :
1° niveau 1 : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van de gebruiker met een gematigde of ernstige geestelijke deficiëntie, of met ernstige gezichts- of gehoorstoornissen;
2° niveau 2 : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van de gebruiker met een ernstige geestelijke deficiëntie, met overweldigende ontwikkelingsstoornissen, karakterstoornissen, stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis of skeletmisvormingen;
3° niveau 3 : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van de gebruiker met hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida of aangeboren of opgelopen hersenletsel.
4° niveau 4 : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van de gebruiker met autisme.]1
[2 Onverminderd de in het eerste lid bedoelde bepalingen worden de tenlastenemingen die moeten voorzien in de behoeften van de gebruiker met een lichte geestelijke deficiëntie, gelijkgesteld met tenlastnemingen van niveau 1. Deze gebruikers kunnen alleen in aanmerking komen voor de weging betreffende de dagen steunverlening van de jongere of van zijn gezin wanneer de jongere niet aanwezig is in de dienst, zoals bedoeld in artikel 1314/62, 2°.]2
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BWG 2017-12-14/16, art. 27, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/78. [1 De basissubsidie wordt voortijdig bij maandelijkse afbetalingen betaald in de loop van het bestemmingsjaar.
De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen bij de overheidsdiensten.]1
----------
(1)
Art. 1314/79. [1 De Minister bepaalt de puntendoelstelling van de dienst die opgericht is of waarvoor een uitbreiding wordt toegestaan tengevolge van de toekenning van een specifieke financiering waartoe de Waalse Regering besloten heeft.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 3. - [1 Toeslag wegens geldelijke anciënniteit]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/80. [1 § 1. Een subsidietoeslag voor het personeel wordt verleend aan de dienst waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het boekjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan tien jaar, om hem in staat te stellen, de loonsverhogingen i.v.m. de anciënniteit van het personeel te kunnen financieren.
§ 2. Aan het einde van elk kalenderjaar maakt de dienst uiterljk 31 maart het tewerkstellingskadaster langs de elektronische weg aan het Agentschap over.
De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de subsidie, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverleningen. Voor de personeelsleden die de dienst vóór die datum verlaten hebben, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de uittredingsdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen.
Het resultaat van de deling wordt verminderd met een half jaar anciënniteit.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/81.[1 § 1. Het aantal prestaties opgenomen in de berekening van de geldelijke anciënniteit van de werknemer die in aanmerking komt voor een maatregel tot inrichting van het einde van zijn loopbaan, zoals bedoeld in punt III van [2 bijlage 45/4]2, is gelijk aan het volume waarover hij beschikte voordat hij halftijds ging werken.
§ 2. Het aantal bezoldigde prestaties van een werknemer die in dienst is genomen om een werknemer te vervangen die zijn prestaties van voltijds naar halftijds vermindert op grond van deze bepalingen, worden niet in aanmerking genomen.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(2)<BWG 2019-04-25/55, art. 68, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/82. [1 § 1. De gemiddelde anciënniteit wordt bepaald op basis van het tewerkstellingskadaster van het personeel dat bij de bestaande dienst aangesteld is.
§ 2. De anciënniteit die in aanmerking wordt genomen, is die van het personeel aangesteld bij de dienst vermeld op de laatste personeelslijst waarover het Agentschap beschikt.
§ 3. Bij de oprichting van een dienst wordt de beginanciënniteit forfaitair vastgelegd op tien jaar.
§ 4. De toeslag wordt verkregen door de basissubsidie te vermenigvuldigen met het in bijlage 114/5 bedoelde evolutiepercentage waargenomen voor de anciënniteit.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/83. [1 Als de toeslag voor de eerste keer wordt toegekend, wordt hij automatisch in de vorm van voorschotten voor het volgende jaar betaald.
Als de anciënniteit kleiner of hoger is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de voorschotten, wordt de toegekende toeslag aangepast.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 4. - [1 Nominatieve subsidie]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/84. [1 De nominatieve subsidie wordt verkregen door het aantal nominatieve punten dat aan een dienst toegekend wordt te vermenigvuldigen met de puntwaarde bedoeld in artikel 1314/75.
Het bedrag wordt verhoogd met het resultaat van de vermenigvuldiging van de subsidie bedoeld in het eerste lid met het in bijlage 114/5 bedoelde evolutiepercentage waargenomen voor de anciënniteit.]1
----------
(1)
Afdeling 5. - [1 Non-profit toeslagen]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/85. [1 § 1. De diensten ontvangen specifieke subsidies voor de financiering van :
1° de loonsverhoging die resulteert uit de opwaardering van de lastige uren;
2° een toeslag bovenop het vaste gedeelte van de eindejaarspremie;
3° de opleiding.
§ 2. De begunstigde diensten en de modaliteiten tot berekening van de subsidies worden bepaald bij het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2010 betreffende de subsidiëring van de maatregelen van de driedelige overeenkomst voor de Waalse privé non-profitsector.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 6. - [1 Toeslag " mobiliteit "]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/86. [1 § 1. De dienst die dagelijks het vervoer van de gebruikers die hij opvangt organiseert op een door de dienst en de ouders of de verantwoordelijke persoon vastgelegde plaats en omgekeerd, kan aanspraak maken op een toeslag " mobiliteit ".
§ 2. Om deze toeslag te verkrijgen, bevestigt de dienst jaarlijks aan de hand van een uiterlijk 31 januari bij het Agentschap in te dienen verklaring op erewoord dat hij zich ertoe verbindt in de loop van het jaar van de verklaring de gebruikers die hij opvangt onder de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden te vervoeren, rechtstreeks of via een andere dienstverlener.
§ 3. De subsidie " mobiliteit " staat gelijk met de puntendoelstelling van het jaar, verhoogd met het aan de dienst toegekend aantal nominatieve punten, vermenigvuldigd met het dagtarief " mobiliteit ".
§ 4. Het dagtarief "mobiliteit" bestaat uit een vast gedeelte van 6,12 euro in dagopvangdiensten voor volwassenen en 13,74 euro voor een gespecialiseerde opvangdienst voor jongeren.
Het in het eerste lid bedoelde vaste gedeelte wordt verhoogd met een variabel gedeelte dat vastgelegd wordt naar gelang van het administratief arrondissement waar de dienst gevestigd is, en waarvan de bedragen in bijlage 114/8 vermeld worden.
§ 5. Binnen de perken van de beschikbare kredieten mag het Agentschap voor een periode van hoogstens drie jaar en in afwijking van § 4 bijkomende middelen toewijzen aan de gespecialiseerde opvangdienst voor jongeren die wegens hun ligging of de ernst van de handicap van de opgevangen gebruikers aantoont dat zijn lasten betreffende de organisatie van het vervoer tijdens het werkjaar, na aftrek van de in artikel 1314/93, § 1, bedoelde financiële bijdrage van de gebruikers minstens 150 % van de subsidie "mobiliteit" bereiken.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 7. - [1 Vakbondspremies]1
----------
(1)
Art. 1314/87. [1 Het Agentschap stort namens de dienst op het fonds dat instaat voor de betaling van de vakbondspremie, een bedrag dat overeenstemt met het aantal werknemers die er in aanmerking voor kunnen komen, vermenigvuldigd met het bedrag van de vakbondspremie per werknemer, dat bepaald is overeenkomstig de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 8. - [1 Overeenkomst tot bevordering van de tewerkstelling]1
----------
(1)
Art. 1314/88. [1 Het totaalbedrag van de subsidies dat voortvloeit uit de bepalingen van deze ondertitel wordt verminderd met de tegenwaarde van het bedrag dat eventueel gestort wordt door het Tewerkstellingsfonds aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering als compensatie voor de subsidiëring van de vergoeding bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 9. - [1 Sancties]1
----------
(1)
Art. 1314/89. [1 Als de documenten bedoeld in de artikelen 1314/35, 1314/54 en 1314/80, § 2, niet binnen de voorgeschreven termijnen overgelegd worden, wordt per dag acherstand een boete opgelegd waarvan het bedrag gelijk is aan vijf keer de puntwaarde bedoeld in artikel 1314/75.
Onverminderd de boete bedoeld in het eerste lid, stuurt het Agentschap de dienst na afloop van de termijnen bedoeld in het eerste lid een aanmaning toe bij aangetekend schrijven of door elk middel dat vaste datum verleent.
Als het Agentschap het ontbrekende document niet heeft ontvangen binnen tien dagen wordt de basissubsidie van de dienst voor bedoeld jaar vastgelegd op negentig percent van het bedrag waarop hij het jaar ervoor aanspraak kon maken.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Afdeling 10. - [1 Controle op het gebruik van de subsidies]1
----------
(1)
Art. 1314/90.[1 De nadere regels voor de controle op de aanwending van de toelagen zijn die bedoeld in de artikelen 474/3 tot 474/5.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 69, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/91.
Art. 1314/92. [1 De financiële bijdrage die krachtens artikel 1314/93, § 2, van de gebruikers of hun wettelijke vertegenwoordigers verlangd wordt, wordt geboekt als invorderingen van onkosten betreffende de rekeningen 6010, 6011, 6012, 613, 61601, 644 bedoeld in het boekhoudplan waarvan de dienst d.m.v. een omzendbrief in kennis wordt gesteld.
In het kader van de controle op het gebruik van de subsidies worden de in het eerste lid bedoelde bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
HOOFDSTUK X. - [1 Financiële bijdrage van de gebruikers]1
----------
(1)
Art. 1314/93. [1 § 1. De dienst mag de gebruikers verzoeken om een financiële bijdrage die per aanwezigheidsdag niet hoger mag zijn dan de volgende bedragen :
1° wat de dagopvangdienst voor volwassenen betreft : 16,32 euro als de persoon in aanmerking komt voor het vervoer dat door de dienst georganiseerd en verricht wordt en 12,24 euro in het tegenovergestelde geval;
2° voor de gespecialiseerde opvangdienst voor jongeren : 10,20 euro als de persoon in aanmerking komt voor het vervoer dat door de dienst georganiseerd en verricht wordt en 6,12 euro in het tegenovergestelde geval;
Met de in het eerste lid bedoelde aanwezigheidsdagen wordt gelijkgesteld, de dag van intensieve steunverlening voor gedeeltelijke scholing of herscholing en van intensieve steunverlening om de schooluitval te voorkomen, die bedoeld zijn in de artikelen 1314/63 en 1314/64.
§ 2. De dienst mag bovenop de in § 1 bedoelde financiële bijdrage een toeslag eisen voor de kosten inherent aan een specifieke activiteit die hij organiseert of aan specifieke behoeften van de gebruiker met het oog op zijn welzijn en persoonlijke ontplooiing.
Als de toeslag door de dienst wordt geëist, moet de gebruiker of zijn wettelijke vertegenwoordiger tevoren daarmee instemmen.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
HOOFDSTUK XI. - [1 Programmering]1
----------
(1)
Art. 1314/94. [1 Het dienstenaanbod wordt bepaald door de som van de puntendoelstellingen van elk arrondissement te delen door hun bevolkingscijfer.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/95. [1 Het aantal diensten mag niet hoger zijn dan het aantal diensten erkend op 1 januari 2016. Het aantal kan evenwel evolueren als de daartoe bestemde aanvullende kredieten door de Waalse Regering vrijgemaakt worden.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
HOOFDSTUK XI/1. [1 - Omvorming]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-23/21, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/95bis. [1 De dagopvangdienst voor volwassenen die wenst dat het geheel of een deel van zijn puntendoelstelling overgedragen wordt aan erkenningseenheden die de begeleiding van volwassen gebruikers beogen of aan een tenlasteneming in onder toezicht staande huisvestingsdiensten kan daar bij het Agentschap een aanvraag voor indienen.
De gespecialiseerde opvangdienst voor jongeren die wenst dat het geheel of een deel van zijn puntendoelstelling overgedragen wordt aan erkenningseenheden die de opvang, het verblijf of de begeleiding van volwassen gebruikers beogen kan daar bij het Agentschap een aanvraag voor indienen.
De overwogen overdracht:
1° maakt het mogelijk het globale volume van de werkgelegenheid in voltijdsequivalenten te handhaven;
2° waarborgt het behoud van:
a) het bezoldigingsstatuut van de werknemers;
b) de bestaande betrekkingen binnen de perken bepaald door de erkenningsnormen van de omgevormde structuur;
3° waarborgt de budgettaire neutraliteit van de omvorming;
4° voorziet in de modaliteiten van de personeelsopleiding;
5° beantwoordt aan de doelstellingen van het beheerscontract.]1
----------
(1)
Art. 1314/95ter. [1 Behoudens afwijking en binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten mag de kostprijs van de aldus opgerichte erkenningseenheden niet hoger zijn dan het toelagesaldo dat voortkomt uit de vermindering van de puntendoelstelling van de dienst aan de oorsprong van de omvorming.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-23/21, art. 9, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/95quater. [1 In afwijking van artikel 1314/50 en 1314/56, eerste lid, behoudt de dienst waarvan de puntendoelstelling is gewijzigd als gevolg van een omvorming tijdens een observatieperiode, die gewijzigde puntendoelstelling gedurende de volgende observatieperiode.
In geval van verhoging van het puntenaantal zijn de bepalingen met betrekking tot artikel 1314/56, tweede lid, van toepassing voor de observatieperiode waarin de omvorming plaatsvindt, op basis van de puntendoelstelling van toepassing vóór de omvorming.
In geval van verlaging van het puntenaantal zijn de bepalingen met betrekking tot artikel 1314/56, tweede lid, van toepassing voor de observatieperiode waarin de omvorming plaatsvindt, op basis van de puntendoelstelling van toepassing na de omvorming.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK XII. - [1 Adequatie van het stelsel]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1314/96. [1 De relevantie van het erkennings- en subsidiëringsstelsel wordt gezamenlijk door het Agentschap en de betrokken dienst met punten geëvalueerd in de loop van het jaar dat volgt op een vol kalenderjaar waarin de in de hoofdstukken VII tot X van Ondertitel 2 bedoelde bepalingen toegepast worden.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 13, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Ondertitel 3. [1 Residentiële diensten voor jongeren]1
----------
(1)
HOOFDSTUK I. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/97. [1 Voor de toepassing van deze ondertitel wordt verstaan onder:
1° Agentschap : het Agentschap bedoeld in artikel 2 van het decreetgevend deel van het decreetgevend Wetboek;
2° gebruiker: elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het decreetgevend Wetboek, voor wie het Agentschap door zijn beslissing tot tegemoetkoming besluit tot de gegrondheid om voordeel te trekken van de steun van één van de diensten bedoeld in artikel 283, tweede lid, 7°, van het decreetgevend Wetboek;
3° jongere : een gebruiker van minder dan 18 jaar of de gebruiker tussen 18 en 25 jaar die op grond van de in artikel 280 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde beslissing tot tegemoetkoming in aanmerking blijft komen voor de jongerendiensten wegens de voortzetting van zijn schoolbezoek, het opzetten van een project voor beroepsopleiding of een project voor integratie in een andere leefomgeving;
4° maandelijks overzicht van de aanwezigheidsdagen: de lijst van de aanwezigheidsdagen van de gebruikers naar een model opgemaakt door het Agentschap;
5° kadaster van de tewerkstelling : de personeelslijst opgemaakt door de dienst aan het einde van elk jaar volgens een model opgesteld door het Agentschap;
6° administratieve entiteit : de entiteit samengesteld uit verschillende door het Agentschap erkende diensten afhankelijk van dezelfde inrichtende macht en beheerd door een gemeenschappelijke algemene directie, die voor het geheel van de diensten verantwoordelijk is voor het dagelijkse beheer, zowel op administratief, financieel vlak als inzake personeelsaangelegenheden, met name : de effectieve dagelijkse bevoegdheid om bevelen en richtlijnen aan het personeel te geven, met inbegrip van de gemeenschappelijke administratieve pool van de diensten, en om zich de middelen ter beschikking te laten stellen om het hoofd te kunnen bieden aan de financiële lasten i.v.m. de dagelijkse werking van de betrokken diensten;
7° verbonden entiteit: de entiteit verbonden met een vereniging zoals omschreven in artikel 19, § 1, eerste lid, 4°, van het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen;
8° delegatie van bevoegdheden: geschreven document van de inrichtende macht waarbij de directeur van de dienst onder haar verantwoordelijkheid of onder die van de directeur-generaal van de administratieve entiteit ertoe gemachtigd wordt het beheer van de dienst waar te nemen, op zijn minst wat betreft de tenuitvoerlegging en de opvolging van het pedagogische project, het beheer van het personeel, het financieel beheer, de toepassing van de geldende regelgevingen, de vertegenwoordiging van de dienst in zijn betrekkingen met het Agentschap;
9° opvangcapaciteit : het maximumaantal gehandicapte personen die tegelijkertijd opgevangen mogen worden per infrastructuur zoals bepaald bij het attest van de regionale brandweerdienst;
10° een punt: een erkenningseenheid die overeenstemt met de aanwezigheid van een gebruiker die op gewone wijze opgevangen wordt;
11° puntendoelstelling: aantal gewone punten dat de residentiële dienst voor jongeren moet behalen om zijn erkenning en de desbetreffende subsidies te behouden;
12° uittreksel uit het strafregister : een uittreksel uit het strafregister naar het model bedoeld in artikel 596 van het Wetboek van Strafvordering;
13° interventiestramien : het geheel van de administratieve en medische inlichtingen dat de categorie handicap en de algemene interventiestrategie bepaalt.
De in het eerste lid, 6°, bedoelde diensten betrokken bij de hergroepering zijn gevestigd op een redelijke afstand van de plaats waar de directie hoofdzakelijk zitting heeft en waar de nodige administratieve gegevens voor het dagelijks beheer geconcentreerd worden. De directie van het geheel van de door het Agentschap erkende en gesubsidieerde diensten wordt voltijds waargenomen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK II. - [1 Algemene beginselen en opdrachten van de diensten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/98. [1 Met inachtneming van de beginselen vermeld in artikel 264 van het decreetgevend Wetboek zorgt de residentiële dienst voor jongeren voor de opvang, de oriëntatie en de begeleiding van jongeren wier geestelijke, zintuiglijke, fysieke of mentale stoornissen hun familiale, sociale, school-of beroepsintegratie belemmeren.
De residentiële dienst stelt de jongere een psychologische, medische, sociale en educatieve en formatieve aanpak bestemd voor pedagogische en therapeutische doeleinden, die zijn ontwikkeling ondersteunt, zijn welzijn en zijn autonomie bevordert met als doelstelling dat hij andere leefomgevingen integreet.
De residentiële dienst werkt in partnerschap met de jongere, zijn gezin en met de interne en externe interveniënten.
De residentiële dienst speelt op de bijzondere behoeften van de jongere met inbegrip van de begeleider in zijn sociaal en familiaal netwerk.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK III. - [1 Erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 1. - [1 Procedure]1
----------
(1)
Art. 1314/99. [1 De erkenningsaanvraag gaat vergezeld van de volgende documenten en inlichtingen :
1° een dienstproject alsook de wijze waarop de individuele projecten uitgewerkt en opgevolgd worden, opgemaakt op grond van het basismodel bedoeld in bijlage 114/1;
2° een huishoudelijk reglement met minstens :
a) de nauwkeurige identificatie van de rechtspersoon die het beheer van de dienst waarneemt, op zijn minst zijn benaming, zetel, aard en rechtsvorm, de datum van de erkenning en de duur ervan als de dienst al erkend is;
b) de doelstellingen van de dienst en het geheel van de diensten die hij aanbiedt, met een globale beschrijving van de op te vangen gebruikers;
c) de bijzondere opnemingsvoorwaarden, met name die betreffende de proefperiode, de specifieke kenmerken van de gebruikers, zoals leeftijd, geslacht, al dan niet bijkomende handicaps;
d) de omstandigheden waardoor de gehandicapte persoon geheroriënteerd of van de dienst weggestuurd kan worden, de opzegtermijn;
e) de modaliteiten voor de tenuitvoerlegging van de raad van gebruikers;
f) de modaliteiten tot indiening van eventuele klachten, voorstellen en bemerkingen en de wijze waarop ze behandeld worden;
g) de wederzijdse rechten en plichten van de gebruiker, van zijn wettelijke vertegenwoordiger en van de dienst;
h) de risico's gedekt door de verzekeringspolissen die door de dienst zijn gesloten;
3° een nota met de categorieën handicaps van de personen die de opvangdienst bereid is op te vangen alsook hun geslacht en leeftijd;
4° de identiteit van de directeur van de dienst, een afschrift van zijn diploma's;
5° een uittreksel uit het strafregister van de directeur van minder dan drie maanden geleden en vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt, of tot criminele straffen;
6° de delegatie van bevoegdheden;
7° een rapport van een gemeentelijke dienst of van een regionale brandweerdienst waaruit blijkt dat alle voorzorgsmaatregelen zijn genomen om brand te voorkomen en waarin de opvangcapaciteit van de infrastructuren vermeld wordt;
8° een plan van de inrichting waarop de interne communicatiewegen en de bestemming van de lokalen per verdieping aangegeven worden;
9° het registratienummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen.]1
----------
(1)
Art. 1314/100. [1 Binnnen dertig dagen na verzending van de aanvraag richt het Agentschap aan de aanvrager een bericht van ontvangst van het dossier als het volledig is. Als het dossier niet volledig is, verwittigt het Agence de aanvrager en wijst het hem op de ontbrekende stukken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 2. - [1 Beslissing tot erkenning]1
----------
(1)
Art. 1314/101. [1 Wanneer het dossier volledig is, behandelt het Agentschap bedoeld dossier en beslist de Minister binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het volledige dossier betreffende de erkenningsaanvraag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/102. [1 De erkenning wordt voor een onbepaalde duur verleend.
De beslissing tot erkenning vermeldt :
1° het type dienst waarvoor de structuur erkend is;
2° de categorieën handicaps van de personen die de dienst mag opvangen;
3° de opvangcapaciteit van de dienst en het aantal fysische residentiële plaatsen die op 31 december 2016 zijn gesubsidieerd;
4° de door de dienst te halen puntendoelstelling;
5° de lokalisatie van de vestigingen alsook de opvangcapaciteit ervan;
6° het aantal gehandicapte personen die in nood als prioritair worden verklaard, die door de dienst opgevangen kunnen worden en die in aanmerking komen voor een bijzondere toelage.]1
----------
(1)
Art. 1314/103. [1 In afwijking van artikel 1314/102, eerste lid, wordt de erkenning van een nieuwe dienst verleend voor een proefperiode van één tot maximum drie jaar. Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van de Minister.]1
----------
(1)
Art. 1314/104. [1 § 1. In afwijking van artikel 1314/102, eerste lid, kan de Minister de erkenning intrekken, opschorten of de duur ervan tijdelijk beperken zodra hij vaststelt dat één van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 1314/111 tot 1314/133 niet meer vervuld is.
§ 2. De tijdelijke beperking van de erkenningsduur geschiedt via de toekenning door Minister van een tijdelijke erkenning voor één tot drie jaar.
Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van de Minister.
§ 3. De Minister kan het behoud van de erkenning voor hoogstens twee jaar onderwerpen aan de instelling van een begeleidingscomité dat de dienst zal helpen de erkenningsvoorwaarden te vervullen.
Het begeleidingscomité bestaat uit minstens :
1° een vertegenwoordiger van het Agentschap;
2° een deskundige aangewezen door het afdelingscomité Handicap van het Agentschap op grond van zijn bevoegdheid voor het bestaande probleem;
3° een vertegenwoordiger van de inrichtende macht van de betrokken dienst;
4° een vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties;
5° een vertegenwoordiger van de gezinnen of van de gebruikers.
Als de dienst na afloop van die termijn nog steeds niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, wordt de erkenning geheel of gedeeltelijk ingetrokken door de Minister.
§ 4. De beslissing tot intrekking, opschorting of beperking van de erkenning wordt bij aangetekend schrijven of door elk middel dat vaste datum verleent, aan de voorzitter en aan de directeur betekend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/105. [1 Als een dienst tengevolge van een intrekking van erkenning gesloten wordt, zorgt het Agentschap voor de samenwerking van elke dienst om de heroriëntering en de dringende huisvesting van de gebruikers te waarborgen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 3. - [1 Wijziging van erkenning]1
----------
(1)
Art. 1314/106. [1 Elke aanvraag tot wijziging van erkenning wordt met redenen omkleed en per brief aan het Agentschap gericht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/107. [1 Elke aanvraag tot wijziging van erkenning die betrekking heeft op de verhoging van de opvangcapaciteit of op de puntendoelstelling van een dienst gaat vergezeld van het document bedoeld in artikel 1314/99, 7°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/108. [1 Het Agentschap beoordeelt de elementen van het dossier en eist eventueel aanvullende documenten op. Als het dossier volledig is, verwittigt het Agentschap binnen 30 dagen de aanvrager in een bericht van ontvangst.
De Minister beslist binnen drie maanden na de zending van het bericht van ontvangst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/109. [1 In geval van gunstige beslissing wordt de wijziging van erkenning effectief geacht op de eerste dag van de maand die volgt op de betekening ervan. Als het gaat om een wijziging van erkenning betreffende een transformatie van een dienst, voert de dienst de transformatie door op de datum vermeld in de beslissing tot erkenning.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 4. - [1 Erkenningsvoorwaarden]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Onderafdeling 1. [1 - Algemene beginselen]1
----------
(1)
Art. 1314/110.[1 Behalve de erkenningsbeginselen bepaald bij de artikelen 467 en 469, voldoen de diensten aan de erkenningsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 1314/112 tot 1314/132/11.
Indien de voorwaarden bedoeld in lid 1 niet vervuld zijn, kan de erkenning opgeschort of ingetrokken dan wel het aantal erkende plaatsen beperkt overeenkomstig dezelfde procedure als waarvan sprake in artikel 475.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/111.[1 Bij de sluiting van een dienst ten gevolge van de intrekking van de erkenning verzoekt het Agentschap elke dienst om samenwerking zodat dringend voor de opvang en het verblijf van de gehandicapte personen kan worden gezorgd.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 2. [1 - Algemene voorwaarden betreffende de opvang van gebruikers]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/112.[1 De dienst voert de regelingen uit, die het respect van het privéleven van de persoon mogelijk maken, alsook van zijn ideologische, filosofische en religieuze overtuigingen, en van het goed zedelijk gedrag. Hij verzekert hem een bevoegde begeleiding die aan zijn behoeften aangepast is, alsook kwaliteitsvolle levensomstandigheden met het oog op een zorgzame aandacht voor zijn welzijn, zijn behoeften en zijn wensen.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/113.[1 De families, vrienden en naasten wier aanwezigheid gevraagd wordt door de persoon of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger, hebben een toegangsrecht tot de dienst in aangepaste en vriendelijke plaatsen.]1
----------
(1)
Art. 1314/114.[1 Om regelmatig in contact te kunnen komen met hun families en de inclusie te bevorderen door de inzet van nieuwe informaticatechnologieën, worden communicatiemiddelen zoals telefoon, computer en internet ter beschikking van de gebruikers gesteld. Bij ieder contact wordt een respectvolle omgang met de intimiteit en het vertrouwelijk karakter ervan gevrijwaard.]1
----------
(1)
Art. 1314/115.[1 Met respect voor het zelfbeschikkingsprincipe van de persoon en rekening houdend met de grenzen van het medisch geheim, garandeert de dienst aan de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger in voorkomend geval of aan zijn familie exacte en tijdige informatie over iedere vraag in verband met de opvang en het verblijf van die persoon en in het bijzonder met diens gezondheidstoestand.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/116.[1 De residentiële dienst is in staat om de begunstigden vierentwintig uur op vierentwintig en driehonderdvijfenzestig dagen per jaar op te vangen of te huisvesten.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 3. [1 - Voorwaarden betreffende het Handvest]1
----------
(1)
Art. 1314/117.[1 De dienst werkt een waardenhandvest uit opgemaakt op basis van de referentiebeginselen vermeld in bijlage 117/1. Dit wordt bij de documenten voor de opvang gevoegd, en aangeplakt bij de ingang van de dienst en op verschillende zichtbare plaatsen in de dienst.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 4. [1 - Voorwaarden betreffende het dienstproject]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/118.[1 De diensten baseren hun beheer op een dienstproject uitgewerkt volgens de nadere regels van artikel 469/2, § 1.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 5. [1 - Voorwaarden betreffende het activiteitenverslag]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/119.[1 De dienst maakt jaarlijks uiterlijk 30 juni het activiteitenverslag aan het Agentschap over.
Het activiteitenverslag wordt op grond van het plan vermeld in bijlage 117/4 gestructureerd.
Alle personeelsleden van de dienst, de gebruikers of, in voorkomend geval, hun wettelijke vertegenwoordigers, worden in kennis gesteld van het jaarlijkse activiteitenverslag van de dienst. Deze documenten worden hen bovendien voortdurend ter inzage gelegd.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 6. [1 - Voorwaarden betreffende de opvangovereenkomst]1
----------
(1)
Art. 1314/120.[1 Elke verzorging wordt ondergeschikt gemaakt aan de voorafgaandelijke ondertekening van een overeenkomst tussen de beheerder en de persoon of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger, waarin minstens de elementen bedoeld in bijlage 117/5 vermeld worden.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 7. [1 - Voorwaarden met betrekking tot de dossiers van de gebruikers]1
----------
(1)
Art. 1314/121.[1 Alle erkende diensten houden een dossier van de persoon bij dat de volgende elementen omvat:
1° kennis, bekwaamheden, potentialiteiten en verlangens van de persoon;
2° lichamelijke en geestelijke gezondheid;
3° sociaal en familiaal leven van de persoon.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/122.[1 De medische balans bevat de doktersattesten en medische onderzoeksprotocollen of de voor zijn verzorging nuttige documenten die de persoon bij zijn opname heeft overgelegd, alsook alle stukken die opgemaakt worden tijdens zijn verblijf in de dienst. De medische inspectie van het Agentschap of de medische inspectie van de buitenlandse publieke overheid kan inzage in het medisch dossier krijgen.]1
----------
(1)
Art. 1314/123.[1 Het dossier van de persoon volgt hem bij reoriëntatie naar een andere dienst en rekening houdend met de regels inzake beroepsgeheim en gegevensbescherming.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 8. [1 - Voorwaarden betreffende de individuele projecten]1
----------
(1)
Art. 1314/124.[1 § 1. De dienst biedt de persoon een individueel project dat aan zijn behoeften, bekwaamheden en verlangens aangepast is.
§ 2. De dienst werkt een individueel project uit voor elke gebruiker en formaliseert het. Dat individuele project wordt uitgewerkt in samenwerking met de persoon of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn gezin en alle interne en externe interveniënten. Het bevat minstens:
1° de identiteitsgegevens van de begunstigde:
2° de te halen doelstellingen;
3° de aangewende methode en de gebruikte concrete middelen om zijn doelstellingen te halen;
4° iedere persoon op wie een beroep kan worden gedaan;
5° de evaluatieprocedure en de vervaldatum ervan.
Het project wordt voor de eerste keer binnen zes maanden, te rekenen vanaf de opvang binnen de dienst, opgemaakt.
§ 3. Om het individuele project te ontwikkelen, voert de dienst een globale evaluatie van de persoon uit, waarbij minstens de volgende leefgebieden behandeld worden:
1° de autonomie;
2° de huishoudelijke vaardigheden;
3° de kleuter- en schoolvaardigheden;
4° de beroepsvaardigheden;
5° de werkpunten in het gedrag;
6° de sensomotorische ontwikkeling;
7° de socialisatie;
8° de gezondheid en de hygiëne;
9° de communicatie;
10° het affectieve en seksuele leven.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 9. [1 - Voorwaarden met betrekking tot de interne communicatiemiddelen]1
----------
(1)
Art. 1314/125.[1 In een communicatiemiddel worden door de dienst alle nuttige inlichtingen opgetekend ten behoeve van de educatieve teams.
De informatie bedoeld in lid 1 vermeldt alle nodige opmerkingen om de continuïteit van de nodige en gepaste prestaties te verzekeren aan de verschillende gebruikers. Een specifiek luik is bestemd voor de informatie betreffende hun gezondheid en hun veiligheid.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/126.[1 In een communicatiemiddel worden door de dienst alle nuttige inlichtingen opgetekend ten behoeve van de zorgteams om de continuïteit en de kwaliteit van de zorgen, verstrekt aan de verschillende gebruikers, te verzekeren.
De informatie bedoeld in lid 1 met betrekking tot de gezondheid van de gebruikers staat onder het toezicht van een coördinerend arts of de verpleegkundige dienst, wier prestatievolume aangepast is aan een optimale zorgopdrachtenuitvoering ter garantie van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de personen.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 71, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 10. [1 - Algemene voorwaarden betreffende de opvang van een nieuwe gebruiker]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 72, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/127.[1 De opvang van een nieuwe gebruiker maakt het voorwerp uit van een procedure bestemd om in te spelen op de specifieke behoeften die gebonden zijn aan die bijzondere periode.
Voor de nieuwe gebruiker heeft deze procedure met name tot doel:
1° hem iedere nuttige informatie meedelen voor zijn welzijn en zijn integratie op de dienst;
2° hem op regelmatige wijze te begeleiden om hem te helpen zijn nieuw milieu te ontdekken en om zijn integratie op de beste manier te bevorderen;
3° bekend te worden met de nodige aanpassingen om zo goed mogelijk rekening te houden met zijn behoeften en wensen.
Voor de familie en de naasten heeft deze procedure tot doel:
1° de uitwisselingen tot stand te brengen om zoveel mogelijk nuttige informatie te verzamelen teneinde rekening te houden met de specifieke behoeften van de nieuwe gebruiker;
2° hun de nuttige informatie te verstrekken over de voorwaarden waaronder de nieuwkomer wordt verwelkomd;
3° af te spreken met wie indien nodig contact moet worden opgenomen.
Voor de beroepsmatige gebruikers heeft deze procedure met name tot doel:
1° hen onmiddellijk, en indien mogelijk vóór de aankomst van de persoon, in te kennis te stellen van alle bekende feiten die hem betreffen en die betrekking hebben op de in artikel 1314/124, § 3, bedoelde levensgebieden, en met name op die welke zijn gezondheid betreffen;
2° het personeelslid aan te wijzen dat verantwoordelijk is voor het verzamelen van deze informatie bij de naasten van de nieuwkomer en bij de beroepsmatige gebruikers die hem in zijn vorige trajecten hebben begeleid;
3° hen op de hoogte te brengen van contacten tussen naasten en andere medewerkers waarmee contact moet worden opgenomen in geval van vragen of informatiebehoeften.]1
----------
(1)
Onderafdeling 11. [1 - Voorwaarden betreffende de activiteiten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 73, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/128.[1 § 1. De activiteiten worden aangepast aan de behoeften, bekwaamheden en verlangens van de personen.
De dienst zorgt voor een optimale begeleiding op educatief, psychologisch en sociaal vlak, die aangepast is aan hun behoeften met het oog op de sociale, culturele of professionele integratie van de persoon. Daarvoor stelt hij afwisselende en aan iedereen aangepaste activiteiten voor, waarbij de nadruk wordt gelegd op valoriserende activiteiten die bij voorkeur buiten de inrichting worden georganiseerd.
§ 2. De dienst voorziet, uitgezonderd de onder toezicht staande huisvestings- en residentiële nachtdiensten, in de nodige instrumenten om de dagelijkse activiteiten die hij zowel binnen als buiten de instelling organiseert, te beheren. Ze zijn voor iedereen toegankelijk en maken het mogelijk ten minste de volgende elementen te identificeren:
1° de plaats van de activiteit;
2° de datum van de activiteit;
3° de deelnemers en het betrokken begeleidingspersoneel.]1
----------
(1)
Onderafdeling 12. [1 - Voorwaarden betreffende de maaltijden]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 74, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art. 1314/129.[1 De bewoners krijgen drie maaltijden per dag. Behoudens gewettigde uitzondering moet één van die maaltijden een volledige warme maaltijd zijn. De voeding is gezond en gevarieerd en wordt aan de toestand van de persoon aangepast. Ze leeft de kwaliteitsregels betreffende de voeding van de personen na. De door de huisarts voorgeschreven diëten worden in acht genomen. Voor minstens twee maaltijden per dag zijn twee menu's naar keuze of alternatieven voorzien rekening houdende met de wensen van de bewoners.
Er wordt een register bijgehouden waarin minstens de lijst van de menu's van de afgelopen maand voorkomt. Dit register is voortdurend toegankelijk voor de met de controle belaste personeelsleden.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 74, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 13. [1 - Voorwaarden betreffende de raad van gebruikers]1
----------
(1)
Art. 1314/130.[1 Binnen elke dienst dient een uit gebruikers bestaande raad opgericht te worden die ermee belast is alle voorstellen te formuleren m.b.t. de levenskwaliteit en de praktische organisatie van de opvang of van de huisvesting van de gebruikers.
De gebruikersraad bestaat uit ten minste drie leden waaronder de voorzitter die uit zijn midden gekozen is. Hij vergadert minstens één keer per kwartaal. De dienst zorgt ervoor dat de lijst van de leden van de raad aan de gebruikers en aan hun wettelijke vertegenwoordigers overgelegd wordt.
Een personeelslid zorgt voor de animatie en neemt het secretariaat van de raad van gebruikers waar, maakt de notulen van de vergaderingen op en neemt ze op in een register dat daartoe voorzien wordt.
De verantwoordelijken van de dienst verstrekken de raad van gebruikers elke informatie die nuttig is om aan het dienstproject deel te nemen. Tussen de raad van gebruikers en de dienst wordt overleg gepleegd voor de wijzigingen in het huishoudelijk reglement alsook voor de belangrijke wijzigingen van de algemene levensomstandigheden.
De dienst bepaalt deelnamemodaliteiten die aangepast worden aan de kenmerken van de gebruikers]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 75, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 14. [1 - Voorwaarden betreffende de kwaliteit van de prestaties geboden aan de gebruikers]1
----------
(1)
Art. 1314/131.[1 De dienst gaat uiterlijk na afloop van het vierde jaar van het doelstellingencontract over tot de evaluatie van de kwaliteit van zijn prestaties, in overleg met de gebruikers, hun naasten en het team zorgverstrekkers. De evaluatie kan intern of met een derde instelling uitgevoerd worden.
De methodologie van die evaluatie bepaalt minstens:
1° hoe de dienst systematisch gegevens over de kwaliteit van de aan individuele personen verleende prestaties verzamelt en registreert;
2° hoe de dienst de onder 1° vermelde gegevens gebruikt om doelstellingen inzake kwaliteitsverbetering te formuleren en het dienstenproject aan te passen;
3° de strategie en het tijdschema die de dienst volgt om de doelstellingen bedoeld in 2° te bereiken;
4° hoe en hoe vaak de dienst beoordeelt of de doelstellingen zijn bereikt;
5° de verbeteringsacties die de dienst onderneemt wanneer een doelstelling niet wordt bereikt;
6° hoe de dienst de door het Agentschap aanbevolen kwaliteiten integreert.
De resultaten van de auto-evaluatie worden ter kennis gebracht van de inrichtende macht, alle personeelsleden van de dienst, de gebruikers of, in voorkomend geval, hun wettelijke vertegenwoordigers.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 76, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 15. [1 - Voorwaarden met betrekking tot de behandeling van de bezwaren]1
----------
(1)
Art. 1314/132.[1 De dienst organiseert een proces voor de behandeling van de bezwaren geformuleerd door de gebruikers en hun naasten i.v.m. de prestaties die de dienst hun biedt.
Dienst wijst minstens één referent aan onder de personeelsleden. Diens rol en identiteit worden omschreven en minstens bij aanplakking bij het onthaal en verschillende voor alle gebruikers van de dienst zichtbare plaatsen medegedeeld. De voordracht wordt door de raad der gebruikers goedgekeurd.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 77, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Onderafdeling 16. - [1 Voorwaarden betreffende het personeel]1
----------
(1)
Art. 1314/132/1. [1 Het personeel van de diensten voldoet aan de kwalificatienormen waarin bijlage 98 voorziet.
De dienst stelt de voor eensluidend verklaarde afschriften van de diploma's van de personeelsleden ter beschikking van het Agentschap.
Bij hun indienstneming moeten de personeelsleden van de diensten een uittreksel uit het strafregister aan de dienst overleggen dat vrijgesteld is van veroordelingen tot correctionele straffen voor wanbedrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 78, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/132/2. [1 De diensten moeten voldoen aan de in de bijlagen 106, 107 en 108 bedoelde personeelsnormen.
In een administratieve entiteit, zoals bedoeld in artikel 1314/97, 5°, worden de in bijlage 106 en 107 bedoelde kwantitatieve normen per dienst opgeteld en gecontroleerd door het totaal op te maken van het personeel aangesteld bij de verschillende betrokken diensten.]1
----------
(1)
Art. 1314/132/3. [1 In geen geval worden de prestaties van personeelsleden gefinancierd door het RIZIV of elke andere Belgische openbare overheid in aanmerking genomen voor de berekening van de naleving van de begeleidingsnormen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 78, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/132/4. [1 De dienst zorgt voortdurend voor een effectieve directie. Als de directeur niet aanwezig is, kan een daartoe gemachtigd personeelslid de nuttige maatregelen nemen in noodgevallen en inspelen zowel op de externe als op de interne aanvragen.]1
----------
(1)
Art. 1314/132/5. [1 Naast de in deze afdeling bepaalde begeleidingsnormen wordt de multidisciplinariteit van de teams in de diensten, erkend om meer dan vijftien personen te huisvesten, verzekerd door de aanwezigheid van werknemers die minstens 3 van de 4 volgende kwalificaties hebben: psycholoog of psychopedagoog, opvoeder, maatschappelijk assistent, paramedisch.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 78, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/132/6. [1 De beheerders voorzien, onder hun verantwoordelijkheid, in de nachtbegeleiding om te zorgen voor de veiligheid van de gebruikers alsook voor hun welzijn en rekening houdend met hun handicap en de indeling van de ruimtes.
Behoudens in de onder toezicht staande huisvestingsdiensten bestaat de nachtbegeleiding minstens uit:
1° één personeelslid :
2° twee personeelsleden in de paviljoenstructuren met meer dan dertig personen in het totaal.
De nachtbegeleiding wordt permanent verzekerd tussen het vertrek en de terugkeer van de dagploeg. Het personeel dat `s nachts aanwezig is, voldoet aan de kwalificatie en bevoegdheidsvoorwaarden van het educatieve personeel.]1
----------
(1)
Art. 1314/132/7. [1 § 1. Op grond van het project van de dienst bedoeld in artikel 469/2, § 1, stelt de dienst een personeelsopleidingprogramma op voor minimum drie jaar.
Het plan bedoeld in lid 1, dat opgemaakt wordt na een debat tussen de betrokken actoren, bepaalt de nagestreefde doelstellingen. Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel. Het bepaalt de criteria, de wijze en de periodiciteit van de evaluatie van bedoelde drie aspecten, alsook de voorzieningen die tot stand gebracht worden voor de voortgezette vorming van het educatieve personeel.
Het plan bedoeld in lid 1 voorziet in de permanente vormingsactiviteiten waaraan de opvoeders-groepsleiders, de onderdirecteurs en de directeurs minstens twee dagen per jaar moeten deelnemen.
Het plan bedoeld in lid 1 omvat noodzakelijkerwijze modules gericht op de goede behandeling.
Wat betreft het personeel van de diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsplan in de lijn van het vormingsplan dat werd uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 78, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 17. - [1 Voorwaarden betreffende het administratief en boekhoudkundig beheer]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 79, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/132/8. [1 Om erkend te worden en vooraleer een gehandicapte persoon op te vangen sluit de dienst een verzekeringspolis:
1° die zijn wettelijke aansprakelijkheid of die van de personen dekt voor wie hij aansprakelijk is indien de begunstigde schade lijdt of veroorzaakt;
2° ter dekking van alle schade die door een gerechtigde toegebracht wordt en die zijn burgerlijke aansprakelijkheid niet op het spel zou zetten of van alle schade waarvan hij het slachtoffer zou zijn geweest gedurende zijn verblijf.
De verzekeringspolis betreffende 1° moet bepalen dat de begunstigde de hoedanigheid van derde behoudt, en de schade dekken ten belope van minimum 2.478.935,35 euro voor lichamelijke schade en 247.893,53 euro per schadegeval voor materiële schade.
De verzekering betreffende 2° dekt het overlijden voor een minimumbedrag van 2.478,94 euro, de permanente ongeschiktheid tegen een minimumbedrag van 12.394,68 euro en de behandelingskosten tegen een minimumbedrag 2.478,94 euro.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 79, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/132/9. [1 Om erkend te worden, moet de dienst :
1° georganiseerd worden door een overheid, een instelling van algemeen nut, een stichting van algemeen nut of een vereniging zonder winstoogmerk zijn, met een technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie alsook een administratief beheer dat zowel de uitvoering van zijn opdracht als het toezicht erop door het Agentschap mogelijk maakt;
2° onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid of die van de directeur-generaal van de administratieve entiteit, het dagelijkse beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft :
a) de tenuitvoerlegging en opvolging van het dienstproject;
b) het personeelsbeheer;
c) het financieel beheer;
d) de toepassing van de geldende regelgevingen;
e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met het Agentschap;
3° onverminderd de bepalingen van artikel 286 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek maakt de dienst op verzoek van het Agentschap alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van de controle, meer bepaald de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, alsmede het vormingsprogramma bedoeld in artikel 1314/132/7;
4° de referentie van de door het Agentschap verleende erkenning vermelden op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van de dienst uitgaan.
Als hij door een vereniging zonder winstoogmerk als bedoeld onder 1° ingericht wordt:
a) mag deze niet voor meer dan 1/5 van haar leden samengesteld zijn uit personeelsleden of personen die met hen aanverwant zijn tot de derde graad;
b) mag de raad van bestuur niet voor meer dan één derde in elke familie van het totaalaantal bestuurders of van de personen die deel uitmaken van het personeel van de dienst samengesteld zijn uit personen die deel uitmaken van hetzelfde gezin als echtgenoot, wettelijke samenwoners, bloed- of aanverwante tot en met de tweede graad.
Er kan een afwijking van de bepalingen bedoeld in lid 2° verleend worden, voor wat betreft de personeelsinspraak, door het beheerscomité op grond van een dossier waarin aangetoond wordt dat bedoelde bepalingen niet aangepast zijn aan het globale project van de dienst.
De technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie bedoeld in het eerste lid, 1°, kan eventueel via de organisatie van een administratieve entiteit verkregen worden.
Betreffende lid 1, 2°, verzoekt het Agentschap, bij een tekortkoming of een onregelmatigheid in de uitvoering van het mandaat toevertrouwd aan de directeur, de inrichtende macht per aangetekend schrijven de nodige maatregelen te nemen.
Het uittreksel uit het strafregister van de directeur en de bestuurders moet vrijgesteld zijn van veroordelingen tot correctionele straffen voor wanbedrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 79, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/132/10. [1 § 1. De door het Agentschap erkende diensten houden de boeken overeenkomstig de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en de uitvoeringsbesluiten ervan.
De inhoud en de presentatie van het genormaliseerde minimale boekhoudplan beantwoorden aan het volledige schema van de jaarrekeningen met balans, resultatenrekeningen en bijlagen overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan. De opschriften en rekeningennummers die met de activiteiten van de diensten overeenstemmen, worden via omzendbrieven aan de diensten meegedeeld.
§ 2. De financiële bijdragen die aan de begunstigden of hun wettelijke vertegenwoordigers gevraagd worden, moeten als teruggeïnde kosten geboekt worden.
In het kader van de controle op het gebruik van de toelagen, worden die bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.
Ook de toelagen die door de overheid of door de overheid gesubsidieerde liefdadigheidsinstellingen aan de diensten worden toegekend, worden afgetrokken van de overeenkomende lasten die tijdens het boekjaar op een geldige wijze zijn aangerekend. Met deze toelagen wordt slechts rekening gehouden als ze verleend worden om de uitgaven te dekken die in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de toelage.
§ 3. De beginbalans van elke dienst wordt aan het Agentschap voorgelegd binnen zes maanden na de bekendmaking van het uittreksel van hun erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad.
§ 4. Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar. De jaarrekeningen van elke dienst worden aan het Agentschap overgemaakt uiterlijk dertig juni van het jaar na het boekjaar, samen met het rapport van een bedrijfsrevisor, wiens opdracht erin bestaat de rekeningen te certificeren en, in voorkomend geval, recht te zetten.
De jaarrekeningen gaan ook vergezeld van een volledige lijst van de verbonden entiteiten. De boekhoudingen van die entiteiten kunnen bovendien op verzoek ingekeken worden door de diensten van het Agentschap.
§ 5. Als diensten door een verbonden entiteit verleend worden, geven de dienstverleners hun aanwezigheid aan in het register van het personeel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 79, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 18. [1 - Voorwaarden betreffende de gebouwen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 80, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Art.1314/132/11. [1 De gebouwen en inrichtingen moeten aan de in bijlage 111 bedoelde architecturale normen voldoen.
De gebouwen en installaties bieden de begunstigden toegangsmogelijkheden i.v.m. hun handicap.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 80, 068; Inwerkingtreding : 11-08-2019>
Afdeling 5. - [1 Controle]1
----------
(1)
Art. 1314/133. [1 Het Agentschap gaat na of de erkenningsnormen in acht genomen worden en vervult een adviesverlenende functie bij de diensten.
Het Agentschap ziet toe op de inachtneming van de voorschriften inzake de toekenning en de aanwending van de subsidies en inzake boekhoudkundige verplichtingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/134. [1 Het Agentschap evalueert regelmatig de tenuitvoerlegging van de dienstprojecten.
Daartoe evalueert ze in samenwerking met de diensten en de educatieve ploegen de werkmethodes, de kwaliteit van de diensten, de dienstverleningen en het tot stand brengen van de levensprojecten van de gebruikers.
Het gaat na of het individuele dossier bestaat en bijgewerkt wordt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/135. [1 De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende inspecties worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en/of de vakbondsafvaardiging en de gebruikersraad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK IV. - [1 Klachten]1
----------
(1)
Art. 1314/136. [1 Elke klacht betreffende de opname in een dienst wordt schriftelijk geformuleerd.
De klacht wordt gericht aan het Agentschap, dat ontvangst bericht en de inrichtende macht inlicht.
Het Agentschap onderzoekt de klacht en geeft de aanklager en de inrichtende macht binnen hoogstens zes maanden kennis van de resultaten van het onderzoek en van de gevolgen die eraan gegeven worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK V. - [1 Opnamebeleid]1
----------
(1)
Art. 1314/137. [1 De diensten kunnen de gehandicapte personen opnemen als ze beschikken over :
1° hetzij de beslissing tot tussenkomst van het Agentschap, bedoeld in artikel 280 van het decreetgevend wetboek, waarbij bevestigd wordt dat ze in aanmerking komen voor de dienstverleningen van een residentiële dienst voor jongeren;
2° de beslissing van een bevoegde instelling van een andere deelstaat die krachtens een samenwerkingsovereenkomst gevolg mag hebben op het grondgebied van het Franse taalgebied.
§ 2. Indien de dienst niet kan steunen op één van de beslissingen opgesomd in het eerste lid, kan de dienst ook een gehandicapte persoon opnemen voor zover de dienst het tussenkomstmodel aanvult en zich ertoe verbindt om aan het Agentschap de nodige stukken te verstrekken om de beslissing tot tussenkomst vast te stellen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/138. [1 De diensten mogen geen gebruikers boven hun opvangcapaciteit opnemen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/139. [1 Elke dienst erkend voor de deficiëntie(s) bedoeld in het tweede lid zorgt ervoor dat de vertrokken personen vervangen worden door personen met die deficiënties.
De deficiënties bedoeld in het eerste lid zijn:
1° de hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie, neuropathie;
2° de zware geestelijke deficiëntie;
3° de ernstige geestelijke deficiëntie;
4°de stoornis in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen met gepaard gaande handicap;
5° de stoornis die inwerkt op de ontwikkeling en gedragsstoornis die gepaard gaat met de handicap;
6° autisme;
7° de aangeboren of opgelopen hersenletsel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/140. [1 In afwijking van artikel 1314/139 kan de dienst personen opvangen die niet getroffen zijn door de deficiënties bedoeld in artikel 1314/139 en af en toe een beroep op hen wensen te doen.]1
----------
(1)
Art. 1314/141. [1 De gebruiker kan niet op hetzelfde ogenblik door verschillende diensten worden ten laste genomen, met uitzondering van de steun van een specifieke dienst voor vroegtijdige hulpverlening, integratiehulp of begeleiding, of een mobiele cel voor tussenkomst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK VI. - [1 Prioritaire gehandicapte personen in noodsituatie]1
----------
(1)
Art. 1314/142. [1 Prioritaire gehandicapte personen in een noodsituatie zijn zwaar afhankelijke personen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een sociaal onderzoek door het Agenschap waaruit blijkt dat hun sociale situatie een gespecialiseerde opname vereist.
Onder zwaar afhankelijke personen, dient men te verstaan de jongeren met de deficiënties bedoeld in artikel 1314/139.
Het sociaal onderzoek bedoeld in het eerste lid bevestigt de noodzaak van een dringende opname voor de persoon :
1° van wie de voornaamste toeverlaat die hij in het gezin heeft, niet meer in staat is om zijn opdracht te vervullen;
2° van wie de huidige situtatie gevaar inhoudt voor zijn integriteit of voor die van derden;
3° aan wie meerdere keren een uitsluitingsmaatregel is opgelegd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/143. [1 In uitzonderlijke individuele gevallen kan het Agentschap de bepalingen van artikel 1314/142 eveneens laten gelden voor een gehandicapte persoon die niet beantwoordt aan de criteria van zware afhankelijkheid.
In de gevallen bedoeld in het eerste lid richt het Agentschap zich onmiddellijk tot de erkende dienst om over een opname te onderhandelen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK VII. - [1 Punten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/144. [1 De Minister wijst aan de residentiële diensten voor jongeren een puntendoelstelling toe die over een waarnemingsperiode van drie jaar gehaald moet worden.
Om de doelstelling te halen, zorgen de diensten voor de begeleiding en de huisvesting van de jongeren.
De waarden in punten van een aanwezigheidsdag van de gebruiker hangt af van zijn categorie van handicap, van zijn aanwezigheid binnen de dienst en van de soort prestatie die hem door de dienst wordt verstrekt.
De punten die niet zijn toegekend na afloop van een waarnemingsperiode, worden toegekend in de loop van de volgende waarnemingsperiode.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 2. - [1 Bepaling en wijziging van de puntendoelstelling]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Bepaling van de puntendoelstelling]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/145. [1 § 1. Om de vroegere middelen te garanderen aan de dienst die voor 1 januari 2017 bestaat, wordt de puntendoelstelling bepaald op grond van de subsidies die hij in 2014 ontvangen heeft.
De waarde van een punt bij de bepaling van de puntendoelstelling is gelijk aan 125,88 euro.
§ 2. Onder subsidies ontvangen in 2014 wordt verstaan de jaarlijkse vaste subsidie, verhoogd met de subsidies bedoeld in de artikelen 1262 of 1263 en met de toeslag wegens geldelijke anciënniteit, na aftrek van de reële kost van de anciënniteit.
§ 3. De reële kost van de anciënniteit is gelijk aan het verschil tussen de theoretische prijs voor dienstanciënniteit en de theoretische prijs berekend op een forfaitaire basis van tien jaar.
§ 4. De puntendoelstelling is gelijk aan het bedrag bedoeld in paragraaf 2, gedeeld door de waarde van een punt zoals omschreven in paragraaf 1, tweede lid.
Het verkregen resultaat wordt afgerond naar de hogere eenheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/146. [1 Binnen de perken van de begrotingskredieten bepaalt de Minister de in punten uitgedrukte doelstellingen van de dienst die na 1 januari 2017 erkend zou worden.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Waarneming van het aantal behaalde punten]1
----------
(1)
Art. 1314/147. [1 Het aantal behaalde punten wordt waargenomen over een periode van drie volle kalenderjaren, met name de waarnemingsperiode.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/148.[1 Binnen vijftien dagen na het einde van de maand maken de diensten het maandelijks overzicht van de aanwezigheidsdagen aan het Agentschap over, samen met het maandelijks overzicht van de aanwezigheidsdagen van de prioritaire gehandicapte personen in noodsituatie voor wie een bijzondere subsidie werd toegekend op basis van artikel 1314/172, beide behoorlijk ingevuld.]1
----------
(1)
Art. 1314/149.[1 Het Agentschap registreert de eventuele aankomsten en vertrekken van de gebruikers op basis van de maandelijkse overzichten bedoeld in artikel 1314/149, en stuurt een fiche met het totaal van de voor bedoelde maand toegekende punten terug naar de dienst.]1
----------
(1)
Art. 1314/150. [1 Als het gemiddelde van de door de dienst gecumuleerde punten lager is dan zijn puntendoelstelling na afloop van de waarnemingsperiode, wordt zijn puntendoelstelling voor de volgende waarnemingsperiode verhoudingsgewijs verminderd.
Als het tekort aan punten bedoeld in het eerste lid hoger is dan vijf percent van de puntendoelstelling wordt het bedrag van subsidies overeenstemmend met het vastgestelde tekort aan punten door het Agentschap teruggevorderd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Onderafdeling 3. - [1 Herverdeling van de niet gebruikte punten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/151.[1 De Waalse Regering wijst na afloop van de waarnemingsperiode de niet-gebruikte punten aan nieuwe diensten toe of verhoogt de puntendoelstelling van bestaande diensten.]1
----------
(1)
Art. 1314/152.[1 Om aanspraak te kunnen maken op de niet gebruikte punten die herverdeeld moeten worden, kapitaliseren de bestaande diensten tijdens de waarnemingsperiode een aantal overtollige punten ten opzichte van de puntendoelstelling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/153. [1 Het Agentschap maakt een rangschikking van de diensten op, waarbij voorrang gegeven wordt aan de diensten die deel uitmaken van de subregionale commissies waar het in artikel 1314/183 bedoelde dienstenaanbod het ongunstigst is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/154. [1 Het Agentschap verwittigt de diensten, die beschikken over een termijn van dertig dagen om zich kandidaat te stellen voor de toekenning van bijkomende punten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 3. - [1 Verrekening van de punten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/155.[1 De boekhouding van de waargenomen punten wordt bepaald door de aanwezigheidsdagen van de gebruikers, met uitzondering van die voor wie een bijzondere subsidie wordt toegekend op basis van de bepalingen van artikel 1314/172, met de waarde van het punt te vermenigvuldigen.]1
----------
(1)
Art. 1314/156.[1 Wat de residentiële diensten voor jongeren betreft, wordt de puntenwaarde van de aanwezigheidsdagen van de gebruikers bepaald als volgt :
Categorie van handicap | Waarde van één dag met schoolbezoek | Waarde van één halve dag met schoolbezoek | Waarde van een dag zonder schoolbezoek (met uitzondering van de weekends en feestdagen | Waarde van een dag zonder schoolbezoek (weekends of feestdagen | Waarde van één dag steunverlening van de jongere of van zijn gezin wanneer de jongere niet aanwezig is in de dienst |
Niveau 1 | 1 | 1,22 | 1,41 | 1,55 | 0,33 |
Niveau 2 | 1,25 | 1,53 | 1,76 | 1,94 | 0,42 |
Niveau 3 | 1,75 | 2,14 | 2,46 | 2,71 | 0,59 |
Niveau 4 | 1,75 | 2,14 | 2,46 | 2,71 | 0,59 |
]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/157. [1 Onder "dag met schoolbezoek" en "halve dag met schoolbezoek" wordt verstaan de periodes tijdens dewelke de jongere in de dienst wordt gehuisvest en overdag een schoolinrichting bezoekt.
Met een dag met schoolbezoek of een halve dag met schoolbezoek wordt gelijkgesteld elke periode tijdens dewelke de jongere in de dienst wordt gehuisvest en overdag door een externe instelling wordt ten laste genomen.
Het soort dag bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend voor de jongeren van minder dan 21 jaar, of van meer dan 21 jaar worden aangegeven en die hun schooljaren in het secundair onderwijs beëindigen het jaar dat ze 21 jaar worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/158. [1 Onder "dag zonder schoolbezoek" wordt verstaan de periodes tijdens dewelke de jongere in de dienst wordt gehuisvest en hem ook overdag bezoekt.
Met dagen zonder schoolbezoek worden gelijkgesteld:
1° de periodes van weekend, feestdagen en vakanties tijdens dewelke de jongere in de dienst wordt gehuisvest en hem ook overdag bezoekt;
2° ten belope van maximum drie opeenvolgende dagen, de periodes van ontvluchting die het voorwerp hebben uitgemaakt van een persoonsbeschrijving bij de politie
Het soort dag bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend voor de jongeren van minder dan 21 jaar, of van meer dan 21 jaar worden aangegeven en die hun schooljaren in het secundair onderwijs beëindigen het jaar dat ze 21 jaar worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/159. [1 Onder "dag steunverlening van de jongere of van zijn gezin wanneer de jongere niet aanwezig is in de dienst", wordt verstaan de actie gevoerd extra-muros door de ploegen van de residentiële dienst voor jongeren om de jongere of zijn gezin te steunen in de invoering van een project van beroepsopleiding of integratie van een andere leefomgeving.
Met de dagen steunverlening bedoeld in het eerste lid worden gelijkgesteld de periodes tijdens dewelke de jongere in het ziekenhuis opgenomen wordt buiten de dienst onder de verantwoordelijkheid van de dienst of afgezonderd in een openbare instelling van jeugdbescherming, een psychiatrische instelling of een therapeutisch verblijfscentrum.
De dienst mag niet meer dan honderd tachtig dagen steunverlening bedoeld in het eerste lid per jongere aangeven wanneer laatstgenoemde naar de familiekring terugkeert.
De documenten die verslag uitbrengen over de acties gevoerd in het kader van de dagen steunverlening bedoeld in het eerste lid aangegeven door de dienst worden gevoegd bij het individuele dossier van de jongere en kunnen op verzoek worden geraadpleegd door de diensten van het Agentschap.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/160. [1 De punten verkregen door een dienst resulteren uit de optelling van de waargenomen punten via de maandelijkse overzichten van de aanwezigheidsdagen.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK VIII. - [1 Subsidiëring]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/161. [1 Binnen de perken van de budgettaire kredieten ontvangen de diensten :
1° een basissubsidie;
2° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit;
3° een bijzondere subsidie voor de diensten die personen bedoeld in artikel 1314/142 opvangen;
4° een specifieke subsidie waarmee ze de uit de opwaardering van de lastige uren resulterende loonsverhogingen kunnen financieren, alsook de toeslag op de eindejaarspremie en de opleiding in het kader van de maatregelen genomen bij de driedelige overeenkomst voor de Waalse privé non-profit sector op 24 februari 2011.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 2. - [1 Basissubsidie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/162.[1 [2 De subsidie dekt :]2
1° de werkingslasten;
2° de lasten van het niet-educatieve en educatieve personeel waarvan de kwalificaties beantwoorden aan de vereiste titels bedoeld in bijlage 114/2;
3° de lasten i.v.m. de bezoldiging van de coördinerend arts;
4° de persoonsgebonden kosten;
5° de toeslagen bestemd voor de compenserende indienstneming i.v.m. de toekenning van bijkomende verlofdagen in het kader van de maatregelen genomen bij de driedelige overeenkomst voor de Waalse privé non-profit sector;
6° wat de betrokken diensten betreft, de toeslag i.v.m. de opwaardering van de weddeschalen voor de hoofdopvoeders en de groepshoofden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BWG 2019-04-25/55, art. 81, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/163. [1 De basissubsidie wordt verkregen door de puntendoelstelling van een dienst met de puntwaarde te vermenigvuldigen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/164. [1 § 2. De waarde van een punt in een residentiële dienst voor jongeren wordt vastgelegd op 127,64 euro voor de diensten beheerd door een private inrichtende macht.
§ 2. De waarde van een punt in een residentiële dienst voor jongeren wordt vastgelegd op 126,23 euro voor de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht.]1
----------
(1)
Art. 1314/165. [1 Voor de toepassing van artikel 1314/156, worden de residentiële tenlastenemingen voor jongeren in vier niveaus ingedeeld:
1° niveau 1 : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van de gebruikers met lichte of gematigde geestelijke deficiëntie, of met ernstige gezichts- of gehoorstoornissen;
2° niveau 2 : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van de gebruikers met een ernstige geestelijke deficiëntie, met of zonder overweldigende ontwikkelingsstoornissen, karakterstoornissen, stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis of skeletmisvormingen;
3° niveau 3 : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van de gebruikers met hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida of aangeboren of opgelopen hersenletsel.
4° niveau 4 : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van de gebruikers met autisme.]1
----------
(1)
Art. 1314/166. [1 De basissubsidie wordt voortijdig bij maandelijkse afbetalingen betaald in de loop van het bestemmingsjaar.
De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen van de ambtenaren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/167. [1 De Minister bepaalt de puntendoelstelling van de dienst die opgericht is of waarvoor een uitbreiding wordt toegestaan tengevolge van de toekenning van een specifieke financiering waartoe de Regering besloten heeft.]1
----------
(1)
Afdeling 3. - [1 Toeslag wegens geldelijke anciënniteit]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/168. [1 § 1. Een subsidietoeslag voor het personeel wordt aan het einde van het boekjaar verleend aan de diensten waarvan het gezamenlijke personeel een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan tien jaar, om hen in staat te stellen de loonsverhogingen i.v.m. de anciënniteit van het personeel te financieren.
§ 2. Aan het einde van elk kalenderjaar maakt de dienst uiterlijk tegen 31 maart het tewerkstellingskadaster via elektronische weg aan het Agentschap over.
De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de subsidie, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverleningen.
Voor de personeelsleden die de dienst verlaten hebben vóór de datum bedoeld in het tweede lid, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de vertrekdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverleningen.
Het resultaat van de deling wordt vervolgens verminderd met een half jaar anciënniteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/169.[1 De omvang van de prestaties die in acht genomen wordt voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van de werknemer die in aanmerking komt voor een maatregel voor de regeling van de loopbaanbeëindiging, zoals bedoeld in punt III van [2 bijlage 45/4]2, is gelijk aan degene waarover hij beschikte vóór de vermindering van zijn prestaties tot een halftijdse betrekking.
De omvang van de bezoldigde prestaties van de werknemer die in dienst genomen is om de werknemer te vervangen die zijn prestaties van voltijds naar halftijds vermindert op grond van deze bepalingen, worden niet in aanmerking genomen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BWG 2019-04-25/55, art. 82, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/170. [1 § 1. De gemiddelde anciënniteit wordt bepaald op basis van het tewerkstellingskadaster van het personeel dat bij de bestaande dienst aangesteld is.
§ 2. De anciënniteit die in aanmerking wordt genomen, is die van het personeel aangesteld bij de dienst vermeld op de laatste personeelslijst waarover het Agentschap beschikt.
§ 3. Bij de oprichting van een dienst wordt de beginanciënniteit forfaitair vastgelegd op tien jaar.
§ 4. De toeslag wordt verkregen door de basissubsidie te vermenigvuldigen met het in bijlage 114/5 bedoelde evolutiepercentage voor de anciënniteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/171. [1 Als de toeslag voor de eerste keer wordt toegekend, wordt hij automatisch in de vorm van voorschotten voor het volgende jaar betaald.
Als de anciënniteit kleiner of hoger is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de voorschotten, wordt de toegekende toeslag aangepast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 4. - [1 Bijzondere toelage]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/172. [1 Bij voortdurend gebrek aan beschikbare plaatsen kan de Minister, binnen de perken van de daartoe voorziene begrotingskredieten, een bijzondere toelage toekennen aan de diensten die op zijn exclusief verzoek de in hoofdstuk VI bedoelde personen opvangen.
De bijzondere toelage mag enkel toegekend worden aan de diensten die de daadwerkelijke bezetting door gebruikers van alle fysieke residentiële plaatsen bedoeld in artikel 1314/102, 3°, kunnen aantonen.
De bijzondere toelage bedraagt op jaarbasis :
1° 45.000 euro voor de residentiële zorgverlening van gebruikers van niveau 1 en 2;
2° 60.000 euro voor de residentiële zorgverlening van gebruikers van niveau 3 en 4.
Dit bedrag wordt verhoogd met het resultaat van de vermenigvuldiging van de toelage bedoeld in het tweede lid met het in bijlage 114/5 bedoelde evolutiepercentage waargenomen voor de anciënniteit.]1
----------
(1)
Art. 1314/173. [1 Als een op basis van artikel 1314/142 opgenomen gebruiker de dienst verlaat, wordt de bijzondere toelage dat hem voor die opname is verleend, ingetrokken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 5. - [1 Non-profit toeslagen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/174. [1 De diensten ontvangen specifieke toelagen voor de financiering van :
1° de loonsverhogingen die voortvloeien uit de opwaardering van de lastige uren;
2° de toeslag bovenop het vaste gedeelte van de eindejaarspremie;
3° de opleiding.
De begunstigde diensten en de modaliteiten tot berekening van de subsidies worden bepaald bij het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2010 betreffende de subsidiëring van de maatregelen van de driedelige overeenkomst voor de Waalse privé non profit sector.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 6. - [1 Vakbondspremies]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/175. [1 Het Agentschap stort namens de diensten op het fonds dat instaat voor de betaling van de vakbondspremies, een bedrag dat overeenstemt met het aantal werknemers die er in aanmerking voor kunnen komen, vermenigvuldigd met het bedrag van de vakbondspremie per werknemer, dat bepaald is overeenkomstig de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector.]1
----------
(1)
Afdeling 7. - [1 Overeenkomst tot bevordering van de tewerkstelling]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/176. [1 Het totaalbedrag van de subsidies dat voortvloeit uit de bepalingen van deze titel wordt verminderd met de tegenwaarde van het bedrag dat eventueel gestort wordt door het Tewerkstellingsfonds aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering als compensatie voor de subsidiëring van de vergoeding bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 8. - [1 Sancties]1
----------
(1)
Art. 1314/177. [1 Als de documenten bedoeld in de artikelen 1314/129, 1314/148 en 1314/168, § 2, niet binnen de voorgeschreven termijnen overgemaakt worden, wordt per dag achterstand een boete opgelegd waarvan de waarde gelijk is aan vijf keer de puntwaarde bedoeld in artikel 1314/164.
Onverminderd de boete bedoeld in het eerste lid, stuurt het Agentschap de dienst na afloop van de termijnen bedoeld in het eerste lid een aanmaning toe bij aangetekend schrijven of door elk middel dat vaste datum verleent.
Als het Agentschap het ontbrekende document niet heeft ontvangen binnen tien dagen na de aanmaning verzonden bij aangetekend schrijven of door elk middel dat vaste datum verleent, wordt de basissubsidie van de dienst voor het bedoelde jaar vastgelegd op negentig percent van het bedrag waarop hij het jaar ervoor aanspraak kon maken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 9. - [1 Controle op het gebruik van de subsidies]1
----------
(1)
Art. 1314/178.[1 De nadere regels voor de controle op de aanwending van de toelagen zijn die bedoeld in de artikelen 474/3 tot 474/5.]1
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 83, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/179.[1 § 1. Het Agentschap vergewist zich van de naleving van de regels voor de toekenning en het gebruik van de toelagen.
§ 2. De financiële bijdrage die van de gebruikers verlangd wordt, bedoeld in artikel 1314/181, § 1 en § 2, wordt door de diensten gebruikt voor de financiering van de in aanmerking komende lasten.
§ 3. De perken van de toelaatbaarheid van de lasten worden nader bepaald in de bijlagen 45/3 en 45/4.]1
----------
(1)
Art. 1314/180. [1 De financiële bijdrage die krachtens artikel 1314/181, § 3, van de gebruikers of hun wettelijke vertegenwoordigers verlangd wordt, wordt geboekt als invorderingen van onkosten betreffende de rekeningen 6010, 6011, 6012, 613, 61601, 644 bedoeld in het boekhoudplan waarvan de diensten d.m.v. een omzendbrief in kennis wordt gesteld.
In het kader van de controle op het gebruik van de subsidies worden de in het eerste lid bedoelde bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK IX. - [1 Financiële bijdrage van de gebruikers]1
----------
(1)
Art. 1314/181. [1 § 1. De dienst mag de gebruikers die bij hen verblijven een financiële bijdrage aanrekenen die voor de betrokken maand niet hoger mag zijn dan een derde van hun kinderbijslag, berekend op een dagelijkse basis.
Indien de gebruiker tenminste vijf dagen binnen de maand aanwezig is, mag een bijkomend bedrag niet hoger dan een derde van zijn kinderbijslag aangerekend worden.
In afwijking van het eerste en tweede lid, mag de dienst de gebruikers die door hun sociale of familiale toestand onder de permanente verantwoordelijkheid van de dienst zijn, een financiële bijdrage aanrekenen die niet hoger mag zijn dan het totaalbedrag van hun kinderbijslag.
In afwijking van het eerste en tweede lid, is de financiële bijdrage gevraagd aan de gebruikers die opgevangen en gehuisvest worden, niet hoger dan twee derde van hun kinderbijslag, berekend op een dagelijkse basis :
1° hetzij bij een pleeggezin erkend door een dienst voor de plaatsing in gezinnen die gesubsidieerd en erkend is in het kader van het decreet van de Raad van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd;
2° hetzij door een opvangpersoon geaccrediteerd door een begeleidingsdienst voor gezinsopvang, zoals bedoeld in Hoofstuk I van Titel VII van dit Wetboek.
De dienst mag de gebruikers die van de dagen steunverlening bedoeld in artikel 1314/159 gebruik maken, een financiële bijdrage aanrekenen die de 20,75 euro per maand niet overschrijdt.
§ 3. De dienst rekent geen toeslag bovenop de financiële bijdrage aan, met uitzondering van de kosten inherent aan een specifieke activiteit die hij organiseert of aan specifieke behoeften van de gebruiker met het oog op zijn welzijn en persoonlijke ontplooiing.
Als de toeslag door de dienst wordt geëist, moet de gebruiker of zijn wettelijke vertegenwoordiger tevoren daarmee instemmen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/182. [1 Het Agentschap kan bijkomende middelen toekennen aan de diensten die kunnen aantonen dat het totaalbedrag van de financiële bijdragen ontvangen bij hun gebruikers tijdens het afgelopen jaar kleiner is dan het bedrag voortvloeiend uit de vermenigvuldiging van de aanwezigheidsdagen van die gebruikers door een bedrag van 8,70 euro.
De dienst dient een verzoek in bij het Agentschap uiterlijk tegen 31 maart na het afgelopen boekjaar. Het verzoek is enkel ontvankelijk als de dienst tenminste kan bewijzen dat :
1° er stappen bij de bevoegde organen gezet worden voor elke gebruiker opgevangen in de loop van het jaar, om het recht op verhoogde kinderbijslagen te openen;
2° er financiële bijdragen bij de gebruikers tijdens het afgelopen jaar ontvangen zijn.
Het jaarlijks totaalbedrag van de toegekende bijkomende middelen is niet hoger dan 122.850 euro.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK X. - [1 Programmering]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/183. [1 Het dienstenaanbod wordt bepaald door de som van de puntendoelstellingen van elke subregionale commissie te delen door hun bevolkingscijfer.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/184. [1 Het aantal diensten mag het aantal diensten erkend op 1 januari 2017 niet overschrijden.
Het aantal diensten kan evenwel evolueren als de daartoe bestemde aanvullende kredieten door de Waalse Regering vrijgemaakt worden.
Om het behoud van het globale aanbod te garanderen, is het aantal fysieke residentiële plaatsen toegankelijk voor de gebruikers niet kleiner dan het aantal fysieke residentiële plaatsen bedoeld in artikel 1314/102, 3°.
De dienst die dit aantal verlaagt, met uitzondering van de bepalingen bedoeld in hoofstuk XI, ziet zijn puntendoelstelling voor het jaar na deze verlaging verhoudingsgewijs verminderd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK XI. - [1 Omvorming]1
----------
(1)
Art. 1314/185.[1 De residentiële dienst voor jongeren die wenst dat het geheel of een deel van zijn puntendoelstelling overgedragen wordt aan erkenningseenheden die [2 de opvang of het verblijf van volwassen gebruikers of de begeleiding van jonge of volwassen gebruikers]2 beogen kan daar bij het Agentschap een aanvraag voor indienen.
De overwogen overdracht :
1° maakt de handhaving van alle voltijdse banen mogelijk;
2° waarborgt het behoud van :
a) het bezoldigingsstatuut van de werknemers;
b) de bestaande betrekkingen binnen de perken bepaald door de erkenningsnormen van de omgevormde structuur;
3° waarborgt de budgettaire neutraliteit van de omvorming;
4° voorziet in de modaliteiten van de personeelsopleiding;
5° beantwoordt aan de doelstellingen van het beheerscontract.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BWG 2021-09-23/21, art. 10, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1314/186. [1 Behoudens afwijking en binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten mag de kostprijs van de aldus opgerichte erkenningseenheden niet hoger zijn dan het toelagesaldo dat voortkomt uit de vermindering van de capaciteit van de dienst waarvan de tenlastenemingen zijn omgezet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/186bis. [1 In afwijking van artikel 1314/144 en 1314/56, eerste lid, behoudt de dienst waarvan de puntendoelstelling is gewijzigd als gevolg van een omvorming tijdens een observatieperiode, die gewijzigde puntendoelstelling gedurende de volgende observatieperiode.
In geval van verhoging van het puntenaantal zijn de bepalingen met betrekking tot artikel 1314/150, tweede lid, van toepassing voor de observatieperiode waarin de omvorming plaatsvindt, op basis van de puntendoelstelling van toepassing vóór de omvorming.
In geval van verlaging van het puntenaantal zijn de bepalingen met betrekking tot artikel 1314/150, tweede lid, van toepassing voor de observatieperiode waarin de omvorming plaatsvindt, op basis van de puntendoelstelling van toepassing na de omvorming.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK XII. - [1 Adequatie van het stelsel]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1314/187. [1 De relevantie van het erkennings- en subsidiëringsstelsel via punten wordt gezamenlijk door het Agentschap en de betrokken diensten geëvalueerd in de loop van het jaar dat volgt op een vol kalenderjaar waarin de in de hoofdstukken VII tot XI bedoelde bepalingen toegepast worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 29, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
TITEL XII. - Diensten die activiteiten voor gehandicapte personen organiseren
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art.1315.[1 Voor de toepassing van de artikelen 1315 tot 1349/3 wordt verstaan onder:
2° activiteiten; educatieve, therapeutische of sociale activiteiten ten gunste van personen gedurende een bepaalde periode en die betrekking hebben op de opvang, de huisvesting, de begeleiding inzake gezinsopvang, de begeleiding of de hulp in het dagelijks leven voor gehandicapte personen
2° volwassene: een begunstigde van 18 jaar of ouder, of een begunstigde jonger dan 18 jaar aan wie het Agentschap een afwijking heeft toegestaan die bepaalt dat hij kan worden opgevangen door een dienst voor volwassenen jonger dan de vereiste leeftijd;
2° het Agentschap : het "Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles" (Waals agentschap voor gezondheid, sociale bescherming, handicap en gezinnen)", bedoeld in artikel 2, § 1, van het decreetgevend Wetboek;
4° de begunstigde : elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het decreetgevend deel van het Wetboek en voor wie tot de noodzaak tot opname in de dienst besloten wordt bij beslissing tot tegemoetkoming van het Agentschap;
5° het kortverblijf : opname in de opvang of in de opvang en huisvesting, in een uitsluitend daartoe bestemde kamer, tijdens korte periodes die in het totaal per begunstigde niet meer bedragen dan negentig dagen per jaar en tijdens welke laatstbedoelde van een dienst begeleiding krijgt op educatief, psychologisch en sociaal vlak, die aangepast is aan diens behoeften met het oog op het verlenen van tijdelijke steun en occasionele rust aan begunstigde en diens naasten;
6° de jongere : de begunstigde van minder dan 18 jaar of de begunstigde tussen 18 en 21 jaar voor wie de beslissing tot tegemoetkoming van het Agentschap bepaalt dat hij de steun van een dienst erkend krachtens deze titel nog kan blijven genieten;
7° de dienst: de diensten bedoeld in artikel 282, tweede en derde lid, en artikel 283, tweede lid, 16°, van het decreetgevend Wetboek;
8° de subregio's : geografische zones die onder de in artikel 19 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde subregionale samenwerkingscommissies vallen;
9° Besluit EU 2012/21 : : Besluit van de Commissie 2012/21/EU van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, § 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen.]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/16, art. 2, 104; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1315/1.[1 De in deze titel bedoelde diensten vallen onder artikel 2.1, onder c), van Besluit EU 2012/21.]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/16, art. 3, 104; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
HOOFDSTUK II. - Erkenning
Afdeling 1. - Erkenningsaanvraag
Art.1316.De aanvraag om eerste erkenning wordt [1 bij aangetekend schrijven aan het Agentschap gericht]1. Ze gaat vergezeld van de volgende documenten en gegevens :
1° het project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele projecten uitgewerkt en opgevolgd worden;
2° een huishoudelijk reglement;
3° een nota met opgave van de aard en het type activiteiten, het aantal personen dat men overweegt te begeleiden, hun geslacht en leeftijd;
4° de identiteit van de directeur van de dienst, zijn getuigschrift van goed zedelijk gedrag (minder dan drie maanden oud), dat vrij is van elke criminele of correctionele straf die onverenigbaar is met de functie, alsook de geschreven delegatie van bevoegdheden van de inrichtende macht bedoeld in artikel 1323;
5° een afschrift van het of de diploma's van de directeur;
6° [1 behalve voor de projecten betreffende het zelfstandig leven in een privatieve woning bewoond door maximum 6 personen, een verslag van een gemeentelijke of regionale brandbestrijdingsdienst waarbij bevestigd wordt dat alle voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om brand te voorkomen, dit verslag vermeldt de opvangcapaciteit en de aard van de structuren]1;
7° de referenties die nuttig zijn bij het zoeken naar de statuten van de diensten in het Belgisch Staatsblad;
8° een model van de type-overeenkomst gesloten tussen de personen en de beheerder.
[1 9° plannen van de bestaande en geplande situatie, de indeling, evenals die van de verschillende niveaus, de belangrijkste doorsneden, de aanzichten van de gevels met inbegrip van die van de bestaande gebouwen in het geval van aanpassing aan een of twee procent nuttig voor het begrip, geconcretiseerd in een leidend schema.]1
Het huishoudelijk reglement moet hoe dan ook volgende gegevens bevatten :
1° de nauwkeurige identificatie (naam, zetel, aard, rechtsvorm) van de rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het beheer van de dienst;
2° de doelstellingen van de dienst en alle activiteiten die hij aanbiedt;
3° in voorkomend geval, de bijzondere opvangvoorwaarden, met name die i.v.m. de proefperiode, de specifieke kenmerken van de begunstigden zoals leeftijd, geslacht, en handicap(s);
4° de redenen waarom een gehandicapte persoon moet worden geheroriënteerd of uit de dienst weggestuurd, de duur van de opzegging;
5° de wijze waarop eventuele bezwaren, suggesties en opmerkingen moeten worden ingediend en behandeld;
6° de wederzijdse rechten en verplichtingen van de begunstigde, van zijn wettelijke vertegenwoordiger en de dienst;
7° de risico's die door de door de dienst gesloten verzekeringspolissen gedekt worden.
----------
(1)
Art.1317."[1 het Agentschap]1" richt binnen dertig dagen na de verzending van de erkenningsaanvraag een bericht van ontvangst van het dossier aan de aanvrager indien het volledig is.
Als het dossier onvolledig is, brengt "[1 het Agentschap]1" de aanvrager volgens dezelfde procedure op de hoogte en wijst het hem tegelijkertijd op de ontbrekende stukken.
Binnen dertig dagen na verzending van het volledige dossier stuurt "[1 het Agentschap]1" een bericht van ontvangst van het dossier naar de aanvrager als het volledig is.
----------
(1)
Afdeling II. - Beslissingen
Art.1318.[1 Wanneer het erkenningsaanvraagdossier volledig is, behandelt het Agentschap de aanvraag en beslist de Minister binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het volledige dossier.]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 6, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1319.[1 De erkenning wordt voor een onbepaalde duur verleend.
In afwijking van het eerste lid, als het gaat om een aanvraag voor de erkenning van een nieuwe dienst, wordt de erkenning verleend voor een proefperiode van drie maanden tot hoogstens drie jaar. Na afloop van die periode en na beoordeling door het Agentschap wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van de Minister.]1
----------
(1)
Art.1320.[1 De beslissing van de Minister vermeldt:
1° de begin- en einddatum van de erkenning of de datum waarop de informatie vereist voor de zesjaarlijkse evaluatie van de dienst wordt verstuurd in het geval van erkenningen van onbepaalde duur ;
2° het type toegelaten activiteiten en de aard ervan;
3° het maximumaantal begeleidbare personen;
4° de plaats(en) waar de dienst zijn activiteiten uitoefent;
5° het aantal plaatsen bestemd voor het onthaal of de opvang van personen met een kort verblijf.]1
----------
(1)
Afdeling 3. - Voorwaarden
Onderafdeling 1. - Algemeen beginsel
Art.1321.[1 Diensten kunnen een aanvraag tot goedkeuring indienen bij het Agentschap voor zover :
1° ze bestemd zijn voor een bevolking die minstens 75 % gehandicapte personen telt die op grond van hun profiel of pathologie in aanmerking komen voor bijstand van het Agentschap voor opvang, huisvesting of begeleiding;
2° ze voldoen aan de bepalingen inzake de sectorale programmering bedoeld in onderafdeling 7 van deze afdeling.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - Voorwaarden betreffende de rechtspersoonlijkheid van de dienst [1 en het administratief en boekhoudkundig beheer]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 10, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1322.[1 § 1. De dienst wordt beheerd door een overheid, een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting zoals gedefinieerd in de wetgeving met betrekking tot het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen.
§ 2. De dienst voert een boekhouding overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.
§ 3. De inhoud en de presentatie van het genormaliseerde minimale boekhoudplan beantwoorden aan het volledige schema van de jaarrekeningen met balans, resultatenrekeningen en bijlagen overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.
In afwijking van lid 1 is deze bepaling niet verplicht voor structuren die geen subsidie van het Agentschap ontvangen.
De opschriften en rekeningennummers die met de activiteiten van de diensten overeenstemmen, worden door het Agentschap aan de diensten meegedeeld.
§ 4. De jaarrekeningen van elke dienst worden aan het Agentschap overgemaakt uiterlijk 30 juni van het jaar na het boekjaar.
§ 5. Deze rekeningen gaan vergezeld van een exhaustieve lijst van de entiteiten die verbonden zijn aan een vereniging, gedefinieerd als een entiteit als bedoeld in artikel 3:171, § 1, IV.A, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 29 april 2019 houdende uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. De boekhouding van die entiteiten kan bovendien op verzoek ingekeken worden door de diensten van het Agentschap.
§ 6. Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.
§ 7. De dienst kan bewijzen dat hij aan alle fiscale en sociale verplichtingen voldaan heeft.]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/16, art. 11, 104; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1323.§ 1. De dienst wordt geleid door een directeur, die krachtens een geschreven delegatie van bevoegdheden van de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid het dagelijks beheer van de dienst waarneemt hoe dan ook wat betreft :
a) de tenuitvoerlegging en opvolging van het pedagogisch project;
b) het personeelsbeheer;
c) het financieel beheer;
d) de toepassing van de geldende regelgevingen;
e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met "[1 het Agentschap]1".
§ 2. In geval van verzuim of onregelmaat in de uitvoering van de aan de directeur toegewezen opdracht, verzoekt "[1 het Agentschap]1" de inrichtende macht in een schrijven om de nodige maatregelen te treffen binnen de termijn die het bepaalt. [2 ...]2.
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 4, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BWG 2023-09-14/25, art. 12, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1324. § 1. Bij afwezigheid van de directeur moet een gemachtigd personeelslid in spoedgevallen in staat zijn de nodige maatregelen te treffen en zowel de externe als de interne verzoeken in te willigen.
§ 2. Tijdens de openingsuren van de activiteitenplaats(en) beschikt de directeur doorlopend over voldoende begeleidingspersoneel.
De directeur ziet toe op de gezondheid en de veiligheid van de personen en schenkt een bijzondere aandacht aan de moeilijkheden die ze wegens hun handicap zouden kunnen ondervinden. Hij ziet ook toe op het onderhoud en de netheid van de lokalen.
Art.1325.§ 1. De minimale kwalificatienormen voor de directeur zijn vastgelegd als volgt :
1° als het aantal personen gelijk is aan zestien of meer, is hij hoe dan ook houder van een einddiploma of -getuigschrift met een sociale, pedagogische of paramedische oriëntering van het niveau van het voltijds hoger onderwijs van het korte type of sociale promotie;
2° als het aantal personen lager is dan zestien, is hij hoe dan ook houder van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger secundair algemeen, technisch of beroepsonderwijs, met een sociale, pedagogische of paramedische oriëntering.
§ 2. In afwijking van § 1 kan [1 het Agentschap]1 beslissen de hoedanigheid van directeur te verlenen aan de persoon die de rechtspersoon als dusdanig aanwijst, ongeacht het diploma waarvan hij houder is, voorzover hij minimum drie jaar nuttige ervaring inzake beheer heeft in één van de volgende diensten :
1° een dienst bedoeld in artikel 283, tweede lid, [1 ...]1 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° een dienst gemachtigd om gehandicapte personen op te vangen;
3° een erkende dienst met als doel de opvang of de huisvesting van kinderen of bejaarde personen;
4° een zorginstelling.
[1 5° een erkende dienst gefinancierd door een buitenlandse overheid.]1
[1 § 3. Op 1 september volgend op het vierde jaar van zijn aanstelling of bevordering in de functie moet de directeur :
1° hetzij met succes twee jaar opleiding van elk honderdvijftig uur hebben gevolgd in het beheer van diensten voor personen met een handicap, georganiseerd door een opleidingsverstrekker of door een onderwijsinstelling erkend door de Franse Gemeenschap, waarvan de inhoud is goedgekeurd door het Agentschap;
2° hetzij geslaagd zijn voor de modules van de specialisatie van kader van de non-profit sector georganiseerd door het onderwijs voor sociale promotie :
a) benaderingen van de managementpraktijken ;
b) organisatorische strategieën ;
c) organisatiebeheersing en ;
d) benutting van boekhoudkundige en budgettaire instrumenten;
3° of een masterdiploma in engineering en sociale actie.
In afwijking van het eerste lid wordt de directeur van een dienst die in functie is op 31 december 2022 geacht te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in 1° en 2°, om zijn ambt te kunnen uitoefenen.]1
----------
(1)
Onderafdeling 3. - Voorwaarden betreffende het begeleidingspersoneel
Art.1326.§ 1. Behalve het personeel belast met de administratieve of de onderhoudstaken, is het begeleidingspersoneel hoe dan ook houder van één van de volgende titels :
1° einddiploma of -getuigschrift van het hoger secundair onderwijs;
2° studie- of kwalificatiegetuigschrift inzake kinderverzorging;
3° studie- of kwalificatiegetuigschrift inzake gezins-sanitaire hulp of polyvalente hulp;
4° brevet van ziekenhuisverpleger(-verpleegster).
§ 2. In afwijking van [1 paragraaf]1 1 kan [1 het Agentschap]1 beslissen de hoedanigheid van directeur te verlenen aan de persoon die de rechtspersoon als dusdanig aanwijst, ongeacht het diploma waarvan hij houder is, voorzover hij minimum [1 achttien maanden]1 nuttige ervaring inzake beheer heeft in één van de volgende diensten :
1° een dienst bedoeld in artikel 283, tweede lid, [1 ...]1 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° een dienst gemachtigd om gehandicapte personen op te vangen;
3° een erkende dienst met als doel de opvang of de huisvesting van kinderen of bejaarde personen;
4° een zorginstelling.
[1 5° een erkende dienst gefinancierd door een buitenlandse overheid.]1
----------
(1)
Art.1327.§ 1. [1 De minimumnormen voor de prestaties van begeleidingspersoneel zijn als volgt vastgesteld:
1° in het geval van 24-uurszorg: 0,25 VTE per begunstigde ;
2° voor opname overdag, 's avonds en 's nachts: 0,125 VTE per begunstigde ;
3° in geval van toezicht in gemeenschappelijke of individuele huisvesting : 0,10 VTE per begunstigde ;
4° in het geval van begeleiding van jonge en volwassen begunstigden: 0,05 VTE per begunstigde.]1.
[1 ...]1.
[1 § 2.]1 Een voltijdse betrekking kan bekleed worden door verschillende leden die deeltijds presteren op voorwaarde dat ieder van hen houder is van de vereiste titel of, in voorkomend geval, het bewijs levert van de nuttige ervaring erkend overeenkomstig de bepalingen van artikel 1326 en dat het totaal van de prestaties van bedoeld deeltijdse personeel minstens gelijk is aan het totaal van de prestaties van een voltijds in dienst genomen personeel.
[1 ...]1.
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 15, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1328.De dienst legt de afschriften van de diploma's, getuigschriften en attesten ter inzage van "[1 het Agentschap]1".
Bij hun indienstneming moeten de personeelsleden van de diensten een uittreksel uit het strafregister aan de dienst overleggen dat vrijgesteld is van veroordelingen tot correctionele straffen voor wanbedrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen.
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 4, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1329.De dienst bezorgt "[1 het Agentschap]1" aan het einde van elk bestemmingsjaar uiterlijk 31 maart een lijst van het personeel dat het gedurende dat jaar in dienst genomen en bezoldigd heeft. Die lijst wordt opgesteld overeenkomstig een model dat door "[1 het Agentschap]1" bepaald wordt.
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 4, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 4. - Voorwaarden betreffende het beheer van het personeel
Art.1330.De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar.
Het project van de dienst, zijn bijwerkingen en het jaarverslag over de evaluatie van de activiteit van de dienst worden in samenspraak met het begeleidingspersoneel opgesteld en hem doorlopend ter inzage gelegd.
Art.1331.Op grond van het project van de dienst stelt de dienst een opleidingsplan op voor het begeleidingspersoneel. Dat plan loopt minstens twee jaar.
Dat plan, opgemaakt na een bespreking met de betrokken actoren, bepaalt de nagestreefde doelstellingen. Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel. Het definieert de evaluatiecriteria, -modaliteiten en de periodiciteit ervan voor die drie aspecten. Het bevat zowel de door "[1 het Agentschap]1" voorgestelde opleidingen als andere programma's.
Wat betreft het personeel van de diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsprogramma in de lijn van het vormingsprogramma dat werd uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië.
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 4, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 5. - Voorwaarden betreffende de opvang van personen
Art.1332.§ 1. De opvang van personen is onderworpen aan het sluiten van een overeenkomst tussen de rechtspersoon en de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger.
De overeenkomst vermeldt hoe dan ook :
1° de identiteit van de partijen, de woonplaats, de nationaliteit en de geboortedatum van de persoon;
2° de diensten die aan de persoon verstrekt worden, met name inzake alimentatie, hygiëne, gezondheidszorg en begeleidingsactiviteiten;
3° het bedrag van de financiële bijdrage die de kosten van de verstrekte diensten dekt [1 alsook het bedrag dat ter beschikking van de persoon moet worden gelaten;]1
4° de looptijd ervan;
5° de opzegvoorwaarden voor elke ondertekenende partij, met name de duur van de vooropzeg en de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot de heroriëntering of het ontslag van de persoon;
6° de risico's in overweging genomen door de polisverzekering die de burgerlijke aansprakelijkheid dekt van de dienst of van de personen voor wie hij aansprakelijk is;
7° rekening houdende met de vrije keuze van de geneesheer door de persoon of, desgevallend, door zijn wettelijke vertegenwoordiger, de identiteit en de personalia van de geneesheer die bevoegd is om toe te zien op het geven van de medicijnen en op de zorgen verstrekt aan de persoon;
8° de openingsdagen en -uren van de dienst;
9° de modaliteiten voor de bescherming van de persoon wat betreft het in bewaring geven van de goederen, garanties en waarden die aan de directie worden toevertrouwd, alsook de modaliteiten voor het eventuele beheer daarvan;
10° de modaliteiten betreffende de toegang van de opvangplaats voor de familieleden, de vrienden, de geestelijken en de leke raadslieden wiens aanwezigheid gevraagd wordt door de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger;
11° dat de directie het respect van het privéleven van de persoon garandeert, alsook van zijn ideologische, filosofische en religieuze overtuigingen, en van het goed zedelijk gedrag;
12° dat de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger het recht heeft om uitvoerig ingelicht te worden over alle vraagstukken i.v.m. zijn opvang.
[1 13° met uitzondering van toezicht in gemeenschaps- of individuele accommodatie, de frequentie en de modaliteiten voor terugkeer naar het gezin.]1
§ 2. De overeenkomst mag niet na de effectieve opvang van de persoon gesloten worden.
§ 3. [1 De diensten delen volgens de door het Agentschap vastgestelde procedures de data mee van binnenkomst en vertrek van de begunstigden die zij ontvangen of huisvesten.]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 16, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1332/1. [1 Behoudens voorafgaandelijke afwijking toegekend door het Agentschap mag de dienst op eenzelfde leefplaats geen minderjarige en meerjarige personen opvangen en/of huisvesten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-14/25, art. 17, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1332/2. [1 De dagopvang is 227 dagen per jaar beschikbaar. Eventuele extra sluitingen zijn toegestaan op voorwaarde dat ze zijn overeengekomen met de personen en hun families.
De service, die huisvestings- of toezichtsoplossingen in de woning biedt, is het hele jaar door beschikbaar. Eventuele sluitingsperiodes zijn toegestaan op voorwaarde dat ze zijn overeengekomen met de personen en hun families. In alle gevallen zorgt de dienst ervoor dat er voor elke persoon een geschikte oplossing beschikbaar is tijdens sluitingsperiodes.]1
----------
(1)
Art.1333.[1 § 1. Het bedrag van de financiële bijdrage bedoeld in artikel 1332, § 1, tweede lid, 3°, met betrekking tot personen met een handicap, hangt af van het type opname dat wordt aangeboden zoals bepaald in artikel 1340.
§ 2. Voor tenlasteneming die overdag, 's avonds of 's nachts en vierentwintig uur per dag wordt verleend, bestaat het door de dienst gevraagde bedrag uit een vast bedrag dat per dag kan worden gevorderd, ongeacht of de begunstigde al dan niet bij de dienst aanwezig is, en een variabel bedrag dat wordt gevorderd per dag dat de persoon aanwezig is.
| Dagopname | Avond- of nachtopname | opname 24 uur op 24 |
Het vaste bedrag | 5 euro | 20 euro | 25 euro |
Minimaal variabel bedrag | 5,75 euro | 6,82 euro | 13,69 euro |
Minimaal variabel bedrag | 13,02 euro | 20,23 euro | 31,84 euro |
Voor alle dekkingen is een minimumbedrag beschikbaar voor de begunstigde. Dit bedrag is vastgesteld op 160,99 euro voor niet-werknemers en 217,35 euro voor werknemers.
§ 3. Voor zorg van het toezichttype in gemeenschaps- of individuele accommodatie is het bedrag van de financiële bijdrage vastgesteld op 300 euro per maand. Dit bedrag kan elke maand worden verhoogd met een voorlopig forfaitair bedrag om de kosten van voeding, huisvesting en huishouding te dekken. Dit voorlopige forfaitaire bedrag wordt zo dicht mogelijk bij de werkelijke kosten berekend en is onderworpen aan een jaarlijkse afrekening op basis van de werkelijke kosten. Elk jaar kan het voorlopige forfaitaire bedrag worden aangepast na de eindafrekening.
§ 4. Voor ondersteunende diensten is de maximale financiële bijdrage 56,83 euro per maand.
§ 5 In afwijking van paragraaf 2 bedraagt voor de verzorging van jeugdige begunstigden 's avonds of 's nachts en de klok rond het vaste bedrag per dag maximaal een derde van de kinderbijslag van de jongere en het variabele deel maximaal een derde van de kinderbijslag van de jongere op dagbasis. Een bedrag dat gelijk is aan een derde van de gezinstoelage van de jongere, inclusief de aanvullende toelage die wordt toegekend op grond van een handicap, blijft ter beschikking van de begunstigde.]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 19, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1333/1. [1 § 1. Het Agentschap kent bijkomende middelen toe aan de jongerendiensten die kunnen aantonen dat het totaalbedrag van de financiële bijdragen ontvangen bij hun begunstigden tijdens het afgelopen jaar kleiner is dan het bedrag voortvloeiend uit de vermenigvuldiging van de aanwezigheidsdagen van die gebruikers door een bedrag van 14,40 euro.
§ 2. De dienst dient een verzoek in bij het Agentschap uiterlijk tegen 31 maart na het afgelopen boekjaar. Het verzoek is ontvankelijk als de dienst tenminste kan bewijzen dat :
1° er stappen bij de bevoegde organen gezet worden voor elke begunstigde opgevangen in de loop van het jaar, om het recht op verhoogde kinderbijslagen te openen ;
2° er financiële bijdragen bij de begunstigden tijdens het afgelopen jaar ontvangen zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-14/25, art. 20, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1334.Onderstaande kosten kunnen als toeslag bovenop [1 deze maximumbedragen]1 geëist worden voorzover ze niet het voorwerp uitmaken van een wettelijke of reglementaire tegemoetkoming :
1° het deel van de prothesekosten dat voor rekening van de gehandicapte persoon blijft;
2° de vervoerskosten die de gehandicapte persoon betaalt om zich van de dienst naar zijn woonplaats, zijn werk of een onderwijsinrichting te begeven en omgekeerd;
3° de schoolkosten;
4° de specifieke kosten i.v.m. incontinentie;
5° de kosten voor technische bijstand zoals wagentjes en andere mechanische of elektrische voorzieningen;
6° het deel van de farmaceutische kosten die niet gedekt worden door de tegemoetkoming van een verzekeringsinstelling;
7° de kosten om de gehandicapte persoon op zijn verzoek of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger een comfort of ontplooiings- en recreatiemogelijkheden te waarborgen die niet inspelen op vitale behoeften.
----------
(1)
Onderafdeling 6. - Voorwaarden betreffende de lokalen en de installaties
Art.1335.[1 § 1. Diensten die vóór 1 januari 2023 zijn erkend, moeten voldoen aan de normen in bijlage 114/7.
§ 2. Erkende diensten zijn onderworpen aan de normen in bijlage 114/8 in een van de volgende situaties:
1° de oprichting van nieuwe diensten na 31 december 2022;
2° de capaciteitsuitbreiding voor een dienst die vóór 1 januari 2023 is goedgekeurd, als die in een ander gebouw of op een andere site wordt uitgevoerd;
3° de verhuizing naar een nieuw gebouw voor een erkende dienst vóór 1 januari 2023.]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 22, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1336.De installatie van een teletoezichtsysteem in een huisvestingsplaats is onderworpen aan de instemming [1 van het Agentschap in het geval van een aanvraag in afwachting van erkenning en van de minister in het geval van een eerste erkenning]1.
Het teletoezichtsysteem is het meest geschikte middel om betrokken personen de veiligheid en de zorgkwaliteit te garanderen die hun handicap vereist.
De persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger moet instemmen met de installatie en een weigering mag niet de ontbinding van de overeenkomst tot gevolg hebben.
Beeldopname is verboden, behalve voor therapeutische doeleinden.
[1 ...]1.
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 23, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Onderafdeling 7. - Voorwaarden inzake sectorale programmering
Art.1337.Om een aanvraag om erkenning bij "[1 het Agentschap]1" in te dienen, voldoen de diensten aan één van de volgende programmeringsvoorwaarden :
1° ze bieden bijkomende diensten of opvangmogelijkheden aan naast die aangeboden door de erkende en gesubsidieerde residentiële diensten, dagonthaaldiensten, [2 begeleidingsdiensten voor gezinsopvang]2 begeleiding of hulp in het dagelijks leven van hun subregio;
2° ze bieden diensten of opvangmogelijkheden aan die niet of onvoldoende ontwikkeld zijn in hun subregio;
3° ze begeleiden gehandicapte personen uit categorieën waarvoor onvoldoende of geen diensten worden aangeboden door de erkende en gesubsidieerde residentiële diensten, dagonthaaldiensten, [2 begeleidingsdiensten voor gezinsopvang,]2 begeleiding of hulp in het dagelijks leven van hun subregio.
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 4, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BWG 2023-09-14/25, art. 24, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1338.Vooraleer "[1 het Agentschap]1" een beslissing neemt, verzoekt het de subregionale coördinatiecommissies om advies over de programmeringstoestanden bedoeld in artikel 1337.
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 4, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
HOOFDSTUK III. - Subsidiëring
Afdeling 1. - Algemeen beginsel
Art.1339.[1 [3 § 1.]3 Binnen de perken van de beschikbare kredieten, komen de erkende diensten in aanmerking voor:
1° een jaarlijkse subsidie [3 bedoeld om de personeels- en werkingskosten te compenseren]3;
2° wat betreft de diensten georganiseerd door een privé-inrichtende macht, een specifieke subsidie berekend overeenkomstig akkoorden voor de niet-commerciële sector waarbij zijn toegekend:
a) de compenserende betrekkingen ingevolge de toekenning van drie bijkomende verlofdagen;
b) de loonsverhoging die resulteert uit de opwaardering van de lastige uren [3 gepresteerd door hun personeel]3;
[3 c) verhogingen van de eindejaarspremie ;
d) subsidietoeslagen voor de financiering van opleidingen;
e) een attractiviteitspremie voor hoofdonderwijzers en groepsleiders.]3
[2 3° een subsidie voor de financiering van de aanwerving van een coördinerend arts voor diensten met een residentieel karakter.]2
De nadere regels voor de controle op de aanwending van de toelagen zijn die bedoeld in de artikelen 474/3 tot 474/5.]1
[3 § 2. Het totale bedrag van de subsidies is niet hoger dan het bedrag van de nettokosten van de uitvoering van de activiteiten, met inbegrip van een redelijke winst, overeenkomstig artikel 5 van Besluit EU 2012/21. Indien dit bedrag wordt overschreden, wordt het overschot door het Agentschap teruggevorderd, tenzij het minder bedraagt dan 10% van het normaal jaarlijks toegekende bedrag, in welk geval het overschot in mindering wordt gebracht op de subsidie van het volgende jaar.]3
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 85, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<BWG 2021-06-24/05, art. 3, 084; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<BWG 2023-09-14/25, art. 25, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1339/1.[1 Het aantal voltijdse equivalenten van [3 begunstigden]3 van activiteiten per dienst, dat als basis dient voor de berekening van de toelagen bedoeld in dit hoofdstuk, kan niet hoger zijn dan de erkende capaciteit van de dienst op 31 december 2020.
[2 Artikel 1339, eerste lid, 1° en 2°, is uitsluitend van toepassing]2 op de diensten die vóór 31 december 2020 worden erkend.]1
----------
(1)
(2)
(3)
Afdeling 2. - Berekening van de jaarlijkse subsidies
Art.1340.[1 Het bedrag van de jaarlijkse toelage voor het betrokken jaar, vermeld in artikel 1339, eerste lid, 1°, wordt berekend volgens een aantal punten vastgesteld op basis van :
1° van het volgende type opname :
a) dagopvang: dit type tenlasteneming biedt dagopvang en educatieve ondersteuning en verzekert een educatieve begeleiding via afwisselende en aangepaste activiteiten, een optimale psychologische, sociale en therapeutische begeleiding die aan de individuele behoeften van de gehandicapte personen aangepast is en die voorziet in de sociale, burgerlijke of culturele integratie of in de persoonlijke ontplooiing van de gehandicapte persoon;
b) Avond- of nachtzorg: dit type opname biedt accommodatie en doorlopende educatieve ondersteuning 's avonds, 's nachts en 's ochtends. Het biedt optimale psychologische, sociale en therapeutische ondersteuning die is afgestemd op de individuele behoeften van gehandicapten en is erop gericht hen te helpen persoonlijke ontplooiing te bereiken;
c) 24-uurszorg: deze vorm van opname biedt permanente huisvesting en zorg, met educatieve ondersteuning door middel van gevarieerde en passende activiteiten, evenals optimale psychologische, sociale en therapeutische ondersteuning die is afgestemd op de individuele behoeften van de persoon met een handicap en gericht is op sociale, maatschappelijke of culturele integratie of persoonlijke ontplooiing;
d) Begeleiding in de gemeenschap of individuele woning: deze vorm van opname biedt ondersteuning aan mensen die in hun eigen huis wonen. Het doel is om hen in staat te stellen de autonomie te verwerven of te behouden die ze nodig hebben om te leven in een huis dat deel uitmaakt van de samenleving door individuele en groepsleeractiviteiten uit te voeren, netwerkmiddelen te coördineren en hen te helpen bij het uitvoeren van hun levensproject;
e) begeleiding: dit type opname bestaat uit het aanmoedigen van de actieve en gepersonaliseerde participatie van gebruikers in de realisatie van hun levensproject en de ontwikkeling van hun burgerschap in hun leefomgeving;
2° de handicap van de begunstigde die wordt verzorgd :
a) voor de volgende meerderjarige begunstigden :
(1) categorie A : opname die niet onderverdeeld is in de categorieën B, C en die voorziet in de behoeften van gebruikers met autisme, aangeboren of opgelopen hersenletsel, met lichte, gematigde of ernstige geestelijke deficiënties of met zintuiglijke of lichamelijke deficiënties waarvoor ze opgenomen en/of gehuisvest moeten worden;
(2) categorie B : opname die voldoet aan de behoeften van de gebruikers met:
i. zware geestelijke deficiëntie;
ii. met autisme, aangeboren of opgelopen hersenletsel, ernstige geestelijke deficiëntie, of met zintuigelijke of lichamelijke deficiëntie en die drie van de volgende kenmerken vertonen :
1. bedlegerig zijn;
2. permanente en actieve hulp van een derde behoeven;
3. ernstige gedragsstoornissen vertonen;
4. door een derde gevoed moeten worden;
5. dagelijks volledig getoiletteerd moeten worden;
6. hulp nodig hebben om zich te bewegen als gevolg van motoriekstoornissen die motorische autonomie uitsluiten, zelfs met een prothese;
7. nacht- en dagincontinentie;
8. een niet-gestabiliseerde epilepsie;
9. medisch toezicht vereisen wegens een ernstige chronische somatische aandoening, met name hartziekte, pneumopathie, nefropathie, immuniteitsdeficiëntie, ernstige en chronische stoornissen van de spijsverteringsabsorptie;
(3) categorie C : opname die moet voorzien in de behoeften van de gebruiker met autisme, aangeboren of opgelopen hersenletsel, ernstige of zware lichamelijke, zintuigelijke of geestelijke deficiëntie en die vier van de volgende kenmerken vertonen :
i. waarvan er ten minste één hieronder wordt genoemd:
1. bedlegerig zijn;
2. permanente en actieve hulp van een derde behoeven;
3. nacht- en dagincontinentie;
ii. en de andere drie in de volgende lijst:
1. door een derde gevoed moeten worden;
2. ernstige gedragsstoornissen vertonen;
3. dagelijks volledig getoiletteerd moeten worden;
4. hulp nodig hebben om zich te bewegen als gevolg van motoriekstoornissen die motorische autonomie uitsluiten, zelfs met een prothese;
5. een niet-gestabiliseerde epilepsie;
6. medisch toezicht vereisen wegens een ernstige chronische somatische aandoening, met name hartziekte, pneumopathie, nefropathie, immuniteitsdeficiëntie, ernstige en chronische stoornissen van de spijsverteringsabsorptie;
b) voor de volgende jonge begunstigden :
(1) niveau 1 : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van de begunstigde met lichte of gematigde geestelijke deficiëntie, of met ernstige gezichts- of gehoorstoornissen;
(2) niveau 2 : opname die moet voorzien in de behoeften van de begunstigde met een ernstige geestelijke deficiëntie, met overweldigende ontwikkelingsstoornissen, karakterstoornissen, stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis of skeletmisvormingen;
(3) niveau 3 : opname die moet voorzien in de behoeften van de begunstigde met hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida of aangeboren of opgelopen hersenletsel.
4° niveau 4 : opname die moet voorzien in de behoeften van de begunstigde met autisme.
3° het aantal dagen dat de begunstigde aanwezig is tijdens het jaar.
In 1°, e), is de bedoelde actieve en gepersonaliseerde participatie gebaseerd op de mobilisatie, erkenning en verbetering van de vaardigheden en de ontwikkeling van de gebruiker en kan het in lid 1 bedoelde doel worden nagestreefd op het gebied van gezin, maatschappij, sport, cultuur, onderwijs, beroepsopleiding, gezondheid en vrije tijd.]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 27, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1340/1.[1 § 1. Voor elk type zorg en voor elke categorie zoals gedefinieerd in artikel 1340 wordt een aantal punten berekend op basis van het aantal aanwezigheidsdagen vermenigvuldigd met de volgende coëfficiënten:
| Dagopvang | Avond- en nachtopvang | Opvang 24 uur op 24 | Toezicht in gemeenschappelijke of individuele huisvesting |
A | 0,51 | 0,51 | 0,78 | 0,26 |
B | 0,52 | 0,52 | 0,82 | 0,26 |
C | 0,75 | 0,75 | 1 | 0,26 |
Niveau 1 | 0,51 | 0,51 | 0,78 | 0 |
Niveau 2 | 0,65 | 0,65 | 0,82 | 0 |
Niveau 3 | 0,97 | 0,97 | 1 | 0 |
Niveau 4 | 0,97 | 0,97 | 1 | 0 |
§ 2 In afwijking van lid 1 worden, wanneer de aanwezigheid van de begunstigde voldoet aan de in lid 3 bepaalde richtsnoeren, de coëfficiënten vermenigvuldigd met het aantal werkdagen in het kalenderjaar voor diensten waarbij dagzorg wordt geboden en met het aantal dagen in het kalenderjaar voor diensten waarbij 24 uur per dag, 's avonds of 's nachts verzorging of toezicht wordt geboden in een gemeenschapsaccommodatie of een individuele accommodatie.
§ 3. De in lid 2 genoemde bakens worden als volgt bevestigd:
1° voor tenlasteneming dagopvang: de begunstigde is meer dan tweehonderddertig dagen aanwezig geweest tijdens het kalenderjaar;
2° voor volwassenenzorg 's avonds of 's nachts of vierentwintig uur per dag en toezicht in een gemeenschapsruimte of een individuele accommodatie: de begunstigde is meer dan tweehonderd eenentachtig dagen aanwezig tijdens het kalenderjaar;
3° voor jongerenzorg 's avonds of 's nachts of vierentwintig uur per dag : de begunstigde is meer dan tweehonderd zesenveertig dagen aanwezig tijdens het kalenderjaar;
4° voor meerdere zorgtypes: de naleving van de bakens wordt gecontroleerd op basis van het opnametype waarvoor het hoogste aantal dagen werd ingevuld.
In 4° worden de andere soorten aanwezigheid vermenigvuldigd met de in paragraaf 1 bedoelde coëfficiënten. Het maximum aantal aanwezigheidsdagen in de financiering mag niet hoger zijn dan driehonderdvijfenzestig of driehonderdzesenzestig.
§ 4. In afwijking van de paragrafen 2 en 3 wordt de coëfficiënt van 0,38 vermenigvuldigd met het aantal uren begeleiding in het geval van begeleidende zorg. Het maximum aantal uren begeleiding waarmee rekening wordt gehouden bij het berekenen van de subsidie is tachtig uur voor volwassen begunstigden en tweehonderd uur voor jonge begunstigden.]1
----------
(1)
Art. 1340/2. [1 In geval van afwezigheid wegens ziekte kunnen maximaal dertig dagen in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 1340/1, §§ 1 tot 3. Dit maximum aantal dagen is vastgesteld op twintig voor dagopvang.
In afwijking van paragraaf 1 wordt voor begunstigden die in hun beslissing tot opname de notie +E hebben, voor de toepassing van artikel 1340/1, §§ 1 tot 3, rekening gehouden met alle opgenomen ziektedagen.]1
----------
(1)
Art. 1340/3. [1 Diensten die plaatsen voor kortverblijf toegekend krijgen overeenkomstig artikel 1320, 5°, identificeren de begunstigden van dit type opname in hun subsidieaanvraag.
Aanwezigheidsdagen worden geteld in overeenstemming met artikel 1340 en 1340/1.
Een kortverblijfplaats bedoeld in artikel 1320, 5°, wordt als bezet beschouwd zodra de gecumuleerde totale aanwezigheid van de geïdentificeerde begunstigden op deze plaats honderdachtentachtig dagen bereikt. Dit nummer dient als leidraad voor de toepassing van artikel 1340/1, § 2.
De duur van de kortdurende opname mag niet langer zijn dan negentig dagen per jaar per begunstigde. Een verzoek om een afwijking op basis van de individuele situatie van de begunstigde kan echter bij het Agentschap worden ingediend volgens de door het Agentschap vastgestelde procedures.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-14/25, art. 29, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1340/4. [1 De definitieve subsidie van de dienst wordt bepaald door het bedrag van de kredieten beschikbaar voor de uitvoering van artikel 1339, eerste lid, 1°, verminderd met de middelen toegekend in het kader van de artikelen 1333/1 en 1340/10, te vermenigvuldigen met het aantal punten behaald door de dienst en te delen door het aantal punten verkregen door optelling van de punten toegekend aan alle diensten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-14/25, art. 29, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1340/5. [1 De subsidie bedoeld in artikel 1339, eerste lid, 2°, a), wordt toegekend voor een totaal jaarlijks bedrag van 81.549,19 euro.
Het wordt berekend door het aantal voltijdsequivalenten in elke dienst in het jaar vóór de subsidieverlening te vermenigvuldigen met een bedrag dat wordt verkregen door de in lid 1 bedoelde totale begroting te delen door het aantal voltijdsequivalenten voor alle diensten.
Onder aantal valoriseerbare voltijds equivalenten wordt verstaan de som van de bezoldigde prestaties van de werknemers, na aftrek van de tegemoetkomingen van andere overheden, gedeeld door het totaal van de bezoldigde uren die gepresteerd moeten worden om een voltijds equivalent tijdens het referentiejaar te rechtvaardigen.]1
----------
(1)
Art. 1340/6. [1 De subsidie voor de lastige uren bedoeld in artikel 1339, eerste lid, 2°, b), wordt bepaald op basis van de werkelijke kosten van de loonsverhogingen die voortvloeien uit de waardering van de lastige uren van het personeel van de dienst in het jaar voorafgaand aan de berekening van de subsidie en in verhouding tot het percentage verzorgde begunstigden ten opzichte van het totaal aantal verzorgden.
Om de extra kosten in verband met de waardering van deze uren te bepalen, moeten de afdelingen jaarlijks uiterlijk op 31 maart een lijst indienen met de lastige uren die het personeel het voorgaande jaar heeft gewerkt. Die lijst wordt opgesteld overeenkomstig een model dat door het Agentschap bepaald wordt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-14/25, art. 29, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1340/7. [1 De subsidie met betrekking tot de verhoging van de eindejaarspremie wordt bepaald door het aantal werkelijke voltijdse equivalenten te vermenigvuldigen met een bedrag van 638,56 euro voor al het personeel in de dienst, bepaald op basis van het totale aantal betaalde uren in het tewerkstellingskadaster van het voorgaande jaar en in verhouding tot het percentage begunstigden ten opzichte van het totale aantal verzorgden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-14/25, art. 29, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1340/8. [1 De subsidie voor de financiering van de opleiding van het personeel wordt bepaald door het aantal werkelijke voltijdsequivalenten te vermenigvuldigen met het bedrag van 38,86 euro voor al het personeel van de dienst, vastgesteld op basis van het totale aantal betaalde uren in het tewerkstellingsregister van het voorgaande jaar en in verhouding tot het percentage begunstigden ten opzichte van het totale aantal verzorgden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-14/25, art. 29, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1340/9. [1 De subsidie met betrekking tot het toekennen van een attractiviteitspremie aan intermediaire functies wordt bepaald door het aantal reële voltijdsequivalente hoofdopleiders en groepsleiders te vermenigvuldigen met een bedrag van 780,62 euro voor al het personeel van de dienst, bepaald op basis van het totale aantal betaalde uren in het tewerkstellingsregister van het voorgaande jaar en in verhouding tot het percentage begunstigden ten opzichte van het totale aantal verzorgden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-14/25, art. 29, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1340/10. [1 De subsidie bedoeld in artikel 1339, eerste lid, 3°, is bedoeld om de kosten van medische of paramedische coördinatie te dekken en wordt berekend door het aantal dagen avond- of nachtopname te vermenigvuldigen met 633,98 euro en te delen door het aantal dagen in een jaar.
De in lid 1 bedoelde subsidie is afhankelijk van de ondertekening van een medische of paramedische coördinatieovereenkomst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-14/25, art. 29, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling 3. - Toekenningsprocedure
Art.1341.[1 De gegevens die nodig zijn om de subsidie te berekenen, moeten uiterlijk op 31 maart van het subsidiejaar bij het Agentschap worden ingediend. Zij omvatten de in artikel 1340 bedoelde informatie met betrekking tot het jaar voorafgaand aan het jaar van de subsidie. Dat voorschot wordt betaald in de loop van het eerste semester van het subsidiejaar.
Het saldo van de subsidie wordt betaald in het laatste kwartaal van het subsidiejaar, rekening houdend met het betaalde voorschot en de posten bedoeld in de artikelen 1340 tot en met 1340/4.]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/16, art. 30, 104; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1342.[1 In het kwartaal na indiening van de subsidieaanvraag stuurt het Agentschap de aanvrager een samenvatting van de gevalideerde gegevens.
De dienst heeft dertig dagen de tijd om de gegevens in de samenvatting te betwisten. Na deze termijn wordt de subsidie berekend op basis van de genoemde gegevens en worden geen wijzigingen meer aanvaard.]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/16, art. 31, 104; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1343.
<Opgeheven bij BWG 2023-09-14/25, art. 40, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1344.
<Opgeheven bij BWG 2023-09-14/25, art. 40, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1345.Het subsidiebedrag voor het jaar wordt in de beslissing van "[1 het Agentschap]1" vermeld.
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 4, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1346.[1 De bedragen bedoeld in de artikelen 1333, 1333/1, 1340/5, 1340/7 à 1340/10 et 1349/2, worden naar rato van bedoelde maanden gekoppeld aan de schommelingen van de prijzenindex (gezondheidsindex), overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1997 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
De bedragen bedoeld in de artikelen bedoeld in het eerste lid zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 111,53 dat als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt op 1 oktober 2021.]1
----------
(1)
Art.1347.
<Opgeheven bij BWG 2023-09-14/25, art. 40, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
HOOFDSTUK IV. - [1 Sancties]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 33, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1348.
<Opgeheven bij BWG 2019-04-25/55, art. 86, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1349." [1 het Agentschap]1 " deelt [2 de ministeriële beslissingen]2 tot weigering, opschorting, gehele of gedeeltelijke intrekking van [2 de ministeriële beslissingen]2 aan de bevoegde burgemeester mee, om deze te laten beslissen over een eventuele sluiting van de plaats of van de plaats van activiteiten.
Bij sluiting van de plaats of van de plaats van activiteiten, kan " [1 het Agentschap]1 " de medewerking eisen van elke erkende en gesubsidieerde dienst om de aldus geëvacueerde personen van noodopvang te voorzien.
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 4, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(2)<BWG 2023-09-14/25, art. 34, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
HOOFDSTUK V. - [1 Verzorging van prioritaire gehandicapte personen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2013-10-24/15, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 1349/1.(verkeerdelijk genoemd art. 1348/1)[1 § 1. Binnen de perken van het begrotingskrediet dat te dien einde is voorbehouden, kan [2 een bijzondere subsidie worden toegekend]2 voor de met naam genoemde tenlasteneming van gehandicapte personen die als prioritair en in nood worden verklaard. [2 ...]2.
§ 2. Als prioritaire gehandicapte persoon wordt beschouwd de persoon die één van de volgende deficiënties vertoont :
1° hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie of neuropathie;
2° zware geestelijke deficiëntie;
3°ernstige geestelijke deficiëntie;
4° stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen met gepaard gaande handicap;
5° stoornissen die inwerken op de ontwikkeling of gedragsstoornissen die gepaard gaan met de handicap(s);
6° autisme;
7° aangeboren of opgelopen hersenletsel.
§ 3. Om als in een noodsituatie verkerend te worden beschouwd, moet de gehandicapte persoon een van de volgende criteria vertonen :
1° het feit dat de voornaamste toeverlaat die hij in het gezin heeft, niet meer in staat is om zijn opdracht te vervullen;
2° het feit dat de huidige toestand een gevaar vormt voor zijn integriteit of voor de integriteit van derden;
3° het feit dat de persoon meerdere keren een uitsluitingsmaatregel is opgelegd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2013-10-24/15, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BWG 2023-09-14/25, art. 35, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1349/2.[1 § 1. Het tarief voor avond- en nachtopname of 24-uuropname is €24.197,29 op jaarbasis.
Het tarief voor tenlasteneming dagopvang of begeleiding in een gemeenschapsaccommodatie is €18.677,45 op jaarbasis.
§ 2. Het Agentschap kan op de diensten een speciaal tarief toepassen voor de tenlasteneming van de persoon bedoeld in artikel 1349/1, § 3 en § , die op cumulatieve wijze :
1° veelvoudig uit diensten is uitgesloten ;
2° het voorwerp is geweest van verlengde verblijven in psychiatrische structuren ;
3° ernstige gedragsstoornissen vertoont die gekenmerkt zijn door geweld jegens andere personen, zichzelf of het leefmilieu ;
4° veelvuldige pathologieën vertoont ;
5° een permanent, actief en gestaag toezicht nodig heeft.
Het specifieke tarief bedoeld in lid 1 bedraagt 48.394,58 euro op jaarbasis voor avond- en nachtopname of 24-uuropname en 28.014,53 euro op jaarbasis voor tenlasteneming dagopvang of toezicht in een gemeenschaps- of individuele accommodatie.
§ 3. De toelage van de dienst wordt verkregen door het tarief te vermenigvuldigen met het aantal dagen van opname gedurende het jaar, gedeeld door driehonderd vijfenzestig of driehonderd zesenzestig en dit, rekening houdend met het soort opname en met het aantal wekelijkse bezoekdagen.
Als dagen van opname worden beschouwd de dagen tussen de werkelijke datum waarop de persoon in de dienst wordt opgenomen en de datum waarop de persoon de dienst verlaat.
§ 4 In overeenstemming met de Waalse tripartiete kaderovereenkomst 2018-2020 voor de private non-profitsector worden voor de prestaties in de private sector die na 31 december 2020 worden goedgekeurd, de in de paragrafen 1 en 2 vermelde bedragen verhoogd met 271,40 euro voor avond- en nachtopvang of 24uur op 24 en met 100,86 euro voor tenlasteneming dagopvang of toezicht in collectieve of individuele accommodatie.]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 36, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1349/3.(verkeerdelijk genoemd art. 1348/3) [1 Art. 1348/3. De opvang van een prioritaire gehandicapte persoon in nood geeft aanleiding tot een aanpassing van de begeleidingsnormen rekening houdend met deze bijkomende opname.
[2 De norm waaraan moet worden voldaan is 0,5589 VTE voor avond- en nacht- of vierentwintiguurs begeleiding en 0,2077 VTE voor begeleiding in dagopvang of toezicht in gemeenschappelijke of individuele huisvesting]2.
Deze norm dient te worden vermenigvuldigd met het aantal dagen van opname gedurende het jaar, gedeeld door 365 of 366 en dit, rekening houdend met het soort opname en met het aantal wekelijkse bezoekdagen.
Onder begeleidingspersoneel wordt verstaan het opvoedend personeel en de maatschappelijke assistenten.]1
----------
(1)
(2)
Hoofdstuk VI. [1 - Overgangsbepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-14/25, art. 38, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1349/4. [1 Als de overeenkomstig de artikelen 1340 tot en met 1340/4 berekende subsidie lager is dan de door de dienst voor 2020 ontvangen subsidie, ontvangt de dienst het bedrag van zijn geïndexeerde subsidie voor 2020.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-14/25, art. 39, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Titel XII/1. - (vroegere Hoofdstuk V.) [1Machtiging tot verzorging van gehandicapte personen]1
----------
(1)
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.1350. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° verzorging : de verzorging zoals bedoeld in artikel 288 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
De verzorging kan educatief, medisch, therapeutisch, psychologisch, sociaal van aard zijn.
Ze past in de beginselen vervat in het actieplan 2006-2015 van de Raad van Europa voor de bevordering van de rechten en de volledige participatie van personen met een handicap aan de maatschappij zoals uiteengezet in Aanbeveling Rec(2006)5.
Zij beoogt integratie op school, in de maatschappij, in de cultuur of in het arbeidsproces.
Ze kan eveneens ertoe strekken de wederopname van gehandicapte personen in gezinsverband of hun verzelfstandiging in individuele of communautaire woningen voor te bereiden;
2° diensten : de structuren voor gehandicapte personen geregeld door de rechts- of natuurlijke personen beoogd in artikel 288 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° verzorgingsregeling : verzorging overdag, 's nachts of overdag en 's nachts;
4° beheerder : de natuurlijke of rechtspersoon die gehandicapte personen verzorgt;
5° directeur : de door de beheerder aangewezen natuurlijke persoon (personen) die belast is (zijn) met het dagelijkse beheer van de plaatsen waar de verzorging doorgaat;
6° tewerkstellingskadaster : de lijst op naam van het tewerkgestelde en bezoldigde personeel tijdens elk werkjaar, opgesplitst per functie en categorie zoals opgenomen in bijlage 116 met vermelding voor elk lid van het personeel van de contractuele weekduur van de arbeidstijd en het totaal van de bezoldigde uren tijdens het werkjaar en de geldelijke anciënniteit;
7° Kadaster van de opgevangen personen : de lijst van de gehandicapte personen opgevangen tijdens elk werkjaar met vermelding voor elk van hen van de naam, de voornaam, het geboortejaar, het geslacht, de nationaliteit, het adres van de woonplaats van de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger, de overheid of overheden verantwoordelijk voor de plaatsing en de financiering.
Afdeling 2. - Voorwaarden voor de toekenning en het behoud van de erkenning
Onderafdeling 1. - Voorwaarden voor de leiding van de dienst en de directeur
Art.1351. De dienst moet onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, wanneer de dienst geregeld wordt door een rechtspersoon en onder haar verantwoordelijkheid, het dagelijks beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft :
a) het personeelsbeheer;
b) de toepassing van de geldende regelgevingen;
c) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met "AWIPH".
Art.1352. Er moet de hele tijd in een daadwerkelijke leiding over de dienst voorzien worden.
Bij afwezigheid van de directeur moet een gemachtigd personeelslid in spoedgevallen in staat zijn de nodige maatregelen te treffen en zowel de externe als de interne verzoeken in te willigen.
Art.1353. De directeur moet beschikken over volgende kwalificaties :
1° ofwel houder zijn van een einddiploma of -getuigschrift van het al dan niet universitair hoger onderwijs (volledig leerplan of sociale promotie) met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering;
2° ofwel houder zijn van een gelijkwaardig diploma uitgereikt in een ander land van de Europese Unie.
Art.1354. In afwijking van § 1 kan het beheerscomité van "AWIPH" beslissen de hoedanigheid van directeur te verlenen aan iedere andere houder van een einddiploma of -getuigschrift uit het voltijds onderwijs of de sociale bevordering, verkregen in België of in een ander land van de Europese Unie als laatstgenoemde zich ertoe verbindt binnen de vier jaar die volgen op 1 september van het jaar van zijn verbintenis te slagen voor de opleiding in twee jaren van honderd vijftig uur "Beheer van diensten voor gehandicapte personen" ingericht door een opleidingenverstrekker of een onderwijsinstelling erkend door de Franse Gemeenschap en waarvan de inhoud goedgekeurd is door het beheerscomité van "AWIPH".
Art.1355. De directeur dient minstens de volgende prestaties te verstrekken :
1° indien het aantal verzorgde gehandicapte personen lager is dan of gelijk is aan vijftien, dient de directeur minstens een kwarttijdse betrekking vervullen;
2° indien het aantal verzorgde gehandicapte personen lager is dan of gelijk is aan vijftien, dient de directeur minstens een halftijdse betrekking vervullen;
3° indien het aantal verzorgde gehandicapte personen hoger is aan dertig, dient de directeur een voltijdse betrekking vervullen.
Art.1356. De directeur mag niet veroordeeld zijn voor correctionele straffen betreffende misdrijven die onverenigbaar zijn met het ambt, noch voor criminele straffen.
Onderafdeling 2. - Voorwaarden betreffende het personeel
Art.1357. De leden van het educatieve en het niet-educatieve personeel moeten over een strafregister beschikken dat vrij van veroordelingen tot correctionele straffen betreffende misdrijven die onverenigbaar zijn met het ambt, of tot criminele straffen.
Zij dienen de beheerder bij hun indienstneming een afschrift te verstrekken van hun strafregister dat hoogstens één maand oud is.
Art.1358. Het educatieve begeleidend personeel moet verplicht onder één van de functies bedoeld in bijlage 116 vallen.
Het niet-educatieve begeleidend personeel moet verplicht onder één van de functies bedoeld in bijlage 117 vallen.
Art.1359. § 1. De minimumnorm voor de prestaties van het educatieve begeleidend personeel wordt vastgesteld op 0,6 bezoldigde voltijdsequivalenten per opgevangen gehandicapte persoon.
Minstens de helft van dat personeel moet minstens opvoeder van klasse 2A of klasse 2 zijn.
Per aangevangen schijf van 15 gehandicapte personen moet minstens één voltijdse gespecialiseerde opvoeder of psycho-medisch-sociale werknemer deel uitmaken van het educatieve begeleidend personeel.
De minimumnorm voor de prestaties van het niet-educatieve begeleidend personeel wordt vastgesteld op 0,15 bezoldigde voltijdsequivalenten per opgevangen gehandicapte persoon.
§ 3. Op de plaatsen waar gehandicapte personen enkel overdag of enkel 's nachts verzorgd worden, worden de minimumnormen bedoeld in § 1, lid 1, en in § 2, respectievelijk gedeeld door twee en met één derde verminderd.
Onderafdeling 3. - Voorwaarden betreffende de hygiëne en de Gezondheid
Art.1360. De plaatsen waar activiteiten doorgaan moet vlot toegankelijk zijn voor de bewoners.
Daarnaast moeten ze voldoen aan volgende minimumnormen :
1° regelmatig onderhouden worden en het voorwerp uitmaken van alle nodige hygiëne- en profylactische maatregelen;
2° uitgerust zijn om brand te voorkomen en te bestrijden;
3° voldoende verlucht en verlicht zijn en een minimumtemperatuur van 20 ° C hebben wanneer ze toegankelijk zijn voor personen;
4° beveiligd zijn wat betreft de opening en de sluiting van ramen en deuren en de toegang tot de directe omgeving;
5° functioneel en voldoende uitgerust zijn wat keuken en meubilair betreft, waarbij het meubilair aangepast is aan de handicaps van de personen. Die laatste is aangepast aan de handicaps van de personen;
6° beschikken over voldoende aparte en gepaste sanitaire installaties, met minstens één toilet voor tien personen;
7° naast de toiletten en de eetkamer zijn wastafels geïnstalleerd.
Art.1361. De plaats van opvang moet voldoen aan volgende minimumnormen :
1° uitgerust zijn met kamers die zodanig ingericht zijn dat een vlotte bewaking mogelijk wordt gemaakt met strikte naleving van het privéleven en waar de plaats voorbehouden aan de personen niet lager mag zijn dan :
a) 8 m2 per persoon in een individuele kamer;
b) 3 m2 per persoon onder 3 jaar, 5 m2 per persoon tussen 3 en 5 jaar en 6 m2 per persoon boven 5 jaar in een gemeenschappelijke kamer, waarbij de ruimte tussen de bedden zowel in de lengte als in de breedte niet kleiner is dan 80 centimeter;
2° ze beschikt over een beveiligd bad of douche per schijf van twaalf personen;
3° ze beschikt over nachtverlichting.
Art.1362. De dienst moet over een huishoudelijk reglement beschikken waarin minstens volgende gegevens vermeld zijn :
1° de nauwkeurige identificatie (naam, zetel, aard, rechtsvorm) van de rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het beheer van de dienst, de datum van de erkenning en de duur ervan wanneer de dienst reeds erkend is;
2° de doelstellingen van de dienst en het geheel van de diensten die hij verleent, met een beschrijving van de op te vangen of te huisvesten begunstigden;
3° in voorkomend geval, de bijzondere opvangvoorwaarden, met name die i.v.m. de proefperiode, de specifieke kenmerken van de begunstigden zoals leeftijd, geslacht, al dan niet bijkomende handicaps;
4° de redenen waarom een gehandicapte persoon moet worden geheroriënteerd of uit de dienst weggestuurd, de duur van de opzegging;
5° de wijze waarop eventuele bezwaren, suggesties en opmerkingen moeten worden ingediend en behandeld;
6° de wederzijdse rechten en verplichtingen van de begunstigde, van zijn wettelijke vertegenwoordiger en de dienst;
7° de risico's die door de door de dienst gesloten verzekeringspolissen gedekt worden.
Art.1363. § 1. Het aantal opgevangen begunstigden mag niet hoger zijn dan de onthaal- of huisvestingscapaciteit zoals bedoeld in artikel 1366, § 2, 2°.
§ 2. De dienst moet alle personeelsvoorwaarden waarvan sprake in de artikelen 1357, 1358 en 1359 naleven zodra bewoners opgevangen worden.
§ 3. Elke verzorging wordt ondergeschikt gemaakt aan de voorafgaandelijke ondertekening van een overeenkomst tussen de beheerder en de gehandicapte persoon of diens vertegenwoordiger waarin minstens de vragen gesteld in bijlage 115 aan bod komen.
§ 4. Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 315 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek moet de dienst "AWIPH" jaarlijks een werkgelegenheidskadaster en een kadaster van de opgevangen personen overmaken.
De diensten moeten die kadasters, behoorlijk ingevuld op formulieren opgelegd door "AWIPH", uiterlijk tegen 31 maart volgend op het afgelopen werkjaar opsturen.
§ 5. De dienst moet voor iedere opname van een gehandicapte persoon een verzekeringspolis aangaan :
a) ter dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid of van de personen waarvoor hij aansprakelijk is in verband met iedere schade die een gehandicapte persoon veroorzaakt dan wel ondergaat. De verzekering dient aan te geven dat de gerechtigde de hoedanigheid van derde behoudt en de schade dekken tot en met een minimumbedrag van 2.478.935,25 euro voor lichamelijke schade en 247.893,52 euro voor materiële schade per schadepost;
b) ter dekking van alle schade veroorzaakt door een gerechtigde die zijn civiele aansprakelijkheid niet in opspraak zou brengen of van alle schade die hem tijdens de begeleiding zou zijn toegebracht.
In dat geval dekt de verzekering het overlijden voor een minimumbedrag van 2.478,94 euro, de permanente ongeschiktheid tegen een minimumbedrag van 12.394,68 euro en de behandelingskosten tegen een minimumbedrag 2.478,94 euro.
§ 6. De beheerder deelt "AWIPH" onmiddellijk de inlichtingen en wijzigingen mee in verband met :
a) het huishoudelijk reglement;
b) de identiteit en de precieze plaats waar de opgevangen personen verzorgd worden;
c) de categorieën handicaps waar de opgevangen personen aan lijden;
d) het aantal opgevangen personen;
e) de identiteit van de directeur van de dienst;
f) de configuratie van de instelling;
g) de statuten van de beheerder indien het een rechtspersoon betreft.
Hij deelt eveneens onmiddellijk elk stuk mee dat uitgaat van de gemeentelijke of regionale brandbestrijdingsdienst in verband met de veiligheid van de bewoners.
Op verzoek van "AWIPH" deelt de beheerder elk bijkomend stuk of elke bijkomende inlichting mee in verband met de veiligheid, de hygiëne of de naleving van de normen en verplichtingen waarvan sprake in dit hoofdstuk.
Afdeling 3. - Vergunningsprocedure
Art.1364. § 1. De aanvraag van een toelating tot verzorging wordt door de beheerder aan "AWIPH" gericht, bij ter post aangetekend schrijven. Ze gaat vergezeld van de volgende documenten en inlichtingen :
1° een huishoudelijk reglement, beantwoordend aan de vereisten van artikel 1362;
2° een nota met opgave van de categorie(ën) handicaps waaraan de personen die de dienst wil opvangen, lijden, hun aantal, hun geslacht en hun leeftijd;
3° de identiteit van de directeur van de dienst, een uittreksel uit diens strafregister van minder dan drie maanden oud, een afschrift van zijn diploma's en, in voorkomend geval, een afschrift van diens arbeidsovereenkomst en de schriftelijke overdracht van bevoegdheden van de beheerder;
4° een verslag van een gemeentelijke of regionale brandbestrijdingsdienst waarbij bevestigd wordt dat alle voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om brand te voorkomen; dat verslag moet minder dan één jaar oud zijn en daarnaast de opvang- en huisvestingscapaciteit van de infrastructuren vermelden;
5° een plan van de inrichting met, voor elk niveau, de interne communicatiewegen, de bestemming van de lokalen, alsook, in voorkomend geval, het aantal bedden per kamer;
6° het ondernemingsnummer van de beheerder.
Art.1365. Als het dossier volledig is, stuurt "AWIPH" bij ter post aangetekend schrijven een bericht van ontvangst van de aanvraag voor een toelating tot verzorging aan de aanvrager, binnen de dertig dagen nadat die aanvraag werd opgestuurd. In het bericht van ontvangst wordt melding gemaakt van de beroepsmiddelen die openstaan bij uitblijven van een beslissing van "AWIPH" binnen de voorgeschreven termijn.
Als het dossier onvolledig is, brengt "AWIPH" de aanvrager volgens dezelfde procedure op de hoogte en wijst het hem tegelijkertijd op de ontbrekende stukken.
Afdeling 4. - Beslissing over de vergunning
Art.1366. § 1. Het beheerscomité van "AWIPH" verstrekt een toelating tot verzorging aan de dienst die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 1351 tot 1356, 1360 tot 1362.
§ 2. "AWIPH" richt zijn beslissing aan de aanvrager binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de ontvangst van het volledige dossier betreffende de aanvraag om verzorging.
De beslissing tot toelating tot verzorging vermeldt :
1° de toegelaten verzorgingsregeling;
2° het maximumaantal gehandicapte personen die verzorgd mogen worden;
3° de plaats(en) waar de gehandicapte personen verzorgd worden.
Afdeling 5. - Controle en sancties
Art.1367.
Art.1368. "AWIPH" deelt aan de bevoegde burgemeester zijn beslissingen mee tot weigering, gehele dan wel gedeeltelijke intrekking van de toelating tot verzorging.
Het Agentschap kan de medewerking eisen van elke dienst om in de noodopvang te voorzien van de gehandicapte personen die weggeleid moeten worden.
Afdeling 6. - Klachten
Art.1369. Elke klacht betreffende de opname van een gehandicapte persoon wordt per brief aan "AWIPH" gericht, dat er ontvangst van bericht binnen de tien dagen en daarna de klacht behandelt.
"AWIPH" deelt de bezwaarindiener, de directie, de beheerder van de dienst en de autoriteiten verantwoordelijk voor de plaatsing of de financiering het gevolg mee dat aan dat bezwaar gegeven wordt.
Afdeling 7. - [1 Opname van prioritaire gehandicapte personen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2013-10-24/15, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 1369/1. (verkeerdelijk genoemd art. 1368/1)[1 § 1. Binnen de perken van het begrotingskrediet dat te dien einde is voorbehouden, kan een bijzondere toelage worden verleend voor de met naam genoemde opname van gehandicapte personen die als prioritair en in nood worden verklaard.
§ 2. Als prioritaire gehandicapte persoon wordt beschouwd de persoon die één van de volgende deficiënties vertoont :
1° hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie of neuropathie;
2° zware geestelijke deficiëntie;
3° ernstige geestelijke deficiëntie;
4° stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen met gepaard gaande handicap;
5° stoornissen die inwerken op de ontwikkeling of gedragsstoornissen die gepaard gaan met de handicap(s);
6° autisme;
7° aangeboren of opgelopen hersenletsel.
§ 3. Om als in een noodsituatie verkerend te worden beschouwd, moet de gehandicapte persoon een van de volgende criteria vertonen :
1° het feit dat de voornaamste toeverlaat die hij in het gezin heeft, niet meer in staat is om zijn opdracht te vervullen;
2° het feit dat de huidige toestand een gevaar vormt voor zijn integriteit of voor de integriteit van derden;
3° het feit dat de persoon meerdere keren een uitsluitingsmaatregel is opgelegd.]1
----------
(1)
Art. 1369/2. (verkeerdelijk genoemd art. 1368/2) [1 Wanneer een dienst een prioritaire gehandicapte persoon in nood opneemt, bezorgt hij, binnen drie dagen na de opname, een opvangbericht aan de administratie. De dienst beschikt over dezelfde termijn om een bericht betreffende de beëindiging van de opvang mede te delen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2013-10-24/15, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 1369/3. (verkeerdelijk genoemd art. 1368/3) [1 De prioritaire gehandicapte persoon in nood betaalt een forfaitair bedrag als bijdrage tot de kosten van zijn tenlasteneming.
Het bedrag van de financiële bijdrage die de dienst mag opvragen, wordt beperkt tot een dagelijks bedrag van 51,06 euro voor een opname in een residentiële dienst en 14,61 euro voor een dagopname. Voor de jongeren wordt dit bedrag beperkt tot 2/3 van de kinderbijslag, teruggebracht tot een dagelijkse basis.
Deze financiële bijdrage kan enkel worden opgevraagd voor de dagen van werkelijke aanwezigheid van de persoon op de dienst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2013-10-24/15, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 1369/4.(verkeerdelijk genoemd art. 1368/4) [1 Het tarief voor een opname in een residentiële dienst bedraagt 21.915,85 euro op jaarbasis.
De prijs voor een opname in een opvangdienst bedraagt 16.916,45 euro op jaarbasis.
[2 § 1/1. Het Agentschap kan, in bijzondere toestanden, op de diensten een speciaal tarief toepassen voor de tenlasteneming van de persoon bedoeld in artikel 1369/1, § 2 en § 3, die op cumulatieve wijze :
1° [3 ...]3;
2° veelvoudig uit diensten is uitgesloten;
3° het voorwerp is geweest van verlengde verblijven in psychiatrische structuren;
4° ernstige gedragsstoornissen vertoont die gekenmerkt zijn door geweld jegens andere personen, zichzelf of het leefmilieu;
5° veelvuldige pathologieën vertoont;
6° een permanent, actief en gestaag toezicht nodig heeft.
Het speciale tarief bedoeld in het eerste lid bedraagt 43.831,70 euro op jaarlijkse basis voor een residentiële tenlasteneming en 25.373,18 euro op jaarlijkse basis voor een tenlasteneming dagopvang.]2
§ 2. De toelage van de dienst wordt verkregen door het tarief te vermenigvuldigen met het aantal dagen van opname gedurende het jaar, gedeeld door 365 of 366 en dit, rekening houdend met het soort opname en met het aantal wekelijkse bezoekdagen.
Als dagen van opname worden beschouwd, de dagen tussen de datum van inwerkingtreding van het verlenen van een bijzondere toelage besloten door het Beheerscomité of de werkelijke datum waarop de persoon in de dienst wordt opgenomen (als deze later valt) en de datum waarop de persoon de dienst verlaat.]1
[3 § 3. Overeenkomstig de Waalse driedelige kaderovereenkomst 2018-2020 voor de private non-profitsector worden de bedragen in paragraaf 1 en 1/1 verhoogd met 245,81 euro voor residentiële tenlasteneming en 91,35 euro voor tenlasteneming in opvang.]3
----------
(1)
(2)
(3)
Art. 1369/5. (verkeerdelijk genoemd art. 1368/5) [1 De opvang van een prioritaire gehandicapte persoon in nood geeft aanleiding tot een aanpassing van de begeleidingsnormen rekening houdend met deze bijkomende opname.
De na te leven norm is 0,5589 VTE voor een opname in een residentiële dienst en 0,2077 VTE voor een opname in een opvangdienst.
Deze norm dient te worden vermenigvuldigd met het aantal dagen van opname gedurende het jaar, gedeeld door 365 of 366 en dit, rekening houdend met het soort opname en met het aantal wekelijkse bezoekdagen.
Onder begeleidingspersoneel wordt verstaan het opvoedend personeel en de maatschappelijke assistenten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2013-10-24/15, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 1369/6. (verkeerdelijk genoemd art. 1368/6)[1 De bedragen bedoeld in de artikelen 1368/3 en 1368/4 worden naar rato van de bedoelde maanden aan de schommelingen van de prijzenindex (gezondheidsindex) gekoppeld overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.]1
----------
(1)
TITEL XII/2. [1 Diensten voor personen met een handicap, waarvan de financiering en de beslissing tot opname verzekerd worden door een buitenlandse openbare overheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
HOOFDSTUK I. - [1 Algemene bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/7. [1 Voor de toepassing van deze Titel wordt verstaan onder:
1° decreetgevend wetboek: boek IV van het Waals decreetgevend Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid;
2° de Minister; de Minister bevoegd voor het Gehandicaptenbeleid;
3° Agentschap: het "Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles" (Waals agentschap voor gezondheid, sociale bescherming, handicap en gezinnen), opgericht bij het decreet van 3 december 2015, ook "Agence pour une vie de qualité" genoemd;"
4° persoon: elke persoon erkend als persoon met een handicap door de plaatsingsoverheid;
5° jongere: de persoon van minder dan 18 jaar of de persoon tussen 18 en 21 jaar voor wie de beslissing tot tegemoetkoming van het Agentschap of van elke andere buitenlandse openbare plaatsingsoverheid bepaalt dat hij de steun van een dienst voor jongeren nog kan blijven genieten;
6° volwassene: de persoon die minstens 18 jaar oud is;
7° verzorgingsregeling: de verzorging overdag, ook dagopvang genoemd, de verzorging 's nachts ook nachtopvang genoemd, de verzorging overdag en 's nachts, ook opvang van het residentiële type, of als formules voor de ondersteuning van de personen in hun woningen, ook thuiszorg genoemd;
8° beheerder: de rechtspersoon die gehandicapte personen verzorgt;
9° dienst: de op basis deze Titel erkende dienst;
10° opvangcapaciteit: het maximumaantal gehandicapte personen die tegelijkertijd per infrastructuur opgevangen mogen worden zoals bepaald bij het attest van de regionale brandweerdienst;
11° uittreksel uit het strafregister: het uittreksel uit het strafregister (model 1) opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr. 905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister;
12° administratieve entiteit: de entiteit bestaande uit verschillende door het Agentschap erkende en gemachtigde diensten die afhankelijk zijn van dezelfde inrichtende macht en beheerd worden door een gemeenschappelijke algemene directie die instaat voor het dagelijkse beheer van al die diensten, zowel administratief, financieel als inzake personeelsaangelegenheden, namelijk de effectieve dagelijkse bevoegdheid om bevelen en richtlijnen aan het personeel te geven, met inbegrip van de gemeenschappelijke administratieve pool van de diensten, en om zich de middelen ter beschikking te laten stellen om het hoofd te kunnen bieden aan de financiële lasten i.v.m. de dagelijkse werking van de betrokken diensten.
Wat punt 12° betreft, zijn de diensten betrokken bij de hergroepering, met uitzondering van de administratieve entiteiten die als dusdanig vóór de datum van toepassing van deze Titel door het Agentschap worden erkend, gevestigd op een afstand van maximum dertig kilomeer en dertig minuten in termen van traject van de plaats waar de directie hoofdzakelijk zitting heeft en waar de nodige administratieve gegevens voor het dagelijks beheer geconcentreerd worden. De leiding over dat geheel van door het Agentschap erkende en gesubsidieerde diensten moet voltijds waargenomen worden en als dusdanig vastgelegd worden in de arbeidsovereenkomst of in het benoemingsbesluit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
HOOFDSTUK II. - [1 Algemene beginselen en opdrachten van de diensten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/8. [1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de diensten voor personen met een handicap, waarvan de financiering en de beslissing tot opname verzekerd worden door een buitenlandse openbare overheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/9. [1 § 1. De dagopvangdienst beoogt de ontplooiing en de school-, sociale of culturele integratie van de personen, waarbij in partnerschap met hen, hun familieleden en het netwerk sociaal valoriserende en burgerlijke activiteiten tot stand gebracht worden.
§ 2. De residentiële opvang bestaat, naast de in lid 1 bedoelde prestaties, in het opnieuw vormen van de voornaamste leefplaats van de persoon waarbij ervoor gezorgd wordt dat het begrip "thuis" daadwerkelijk in de inrichting wordt gerealiseerd.
§ 3. De formules inzake de ondersteuning van de personen binnen hun eigen woningen hebben tot doel hen in staat te stellen om de nodige zelfstandigheid te verkrijgen om in een woning inbegrepen in de vennootschap te leven, met name via de verrichting van activiteiten van individuele en gezamenlijke scholingen, coördinatie van de hulpbronnen van het netwerk en begeleiding in de woning.
§ 4. De dagopvang en de residentiële opvang liggen in de lijn van het zoeken naar een levenskwaliteit naar gelang van de specifieke behoeften, de verwachtingen en wensen alsook van het ritme van elke gebruiker. Ze bevorderen het uitoefenen van rechten en plichten van de gebruikers in verband met het burgerschap. Ze verzekeren een educatieve begeleiding via afwisselende en aangepaste activiteiten, een optimale psychologische, sociale en therapeutische begeleiding die aan de individuele behoeften van de gehandicapte personen aangepast is en die voorziet in de sociale, burgerlijke of culturele integratie of in de ontplooiing van de persoon.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
HOOFDSTUK III. - [1 Erkenning van de diensten]1
----------
(1)
Afdeling 1. - [1 Principeakkoord]1
----------
(1)
Art. 1369/10. [1 Het verzoek om beginselakkoord wordt door de beheerder bij het Agentschap ingediend. Het gaat vergezeld van:
1° een dienstproject alsook de wijze waarop de individuele projecten uitgewerkt en opgevolgd worden, opgemaakt op grond van respectievelijk het basismodel bedoeld in bijlage 117/3 en de bepalingen van artikel 1369/39;
2° een huishoudelijk reglement met minimum de in bijlage 117/2 bedoelde elementen;
3° een model van opvangovereenkomst met minimum de in bijlage 117/5 bedoelde elementen;
4° een nota met vermelding van het soort of de soorten handicap van de personen voor wie een zorgaanbod wordt gemaakt alsook hun geslacht en hun leeftijd;
5° het ondernemingsnummer van de beheerder.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/11. [1 Binnen dertig dagen na verzending van de aanvraag richt het Agentschap aan de aanvrager een bericht van ontvangst van het dossier. Als het dossier niet volledig is, verwittigt het Agentschap de aanvrager en wijst het hem op de ontbrekende stukken.]1
----------
(1)
Art. 1369/12. [1 Wanneer het dossier volledig is, behandelt het Agentschap de aanvraag binnen een termijn van zes maanden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/13. [1 Het principeakkoord past in het kader van de eerbiediging van de programmering van de diensten op het Waalse grondgebied zodat het aantal plaatsen erkend door het Agentschap op het grondgebied van een gemeente niet hoger is dan 5 % van haar bevolking.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Afdeling 2. - [1 Erkenningsaanvraag]1
----------
(1)
Art. 1369/14. [1 De erkenningsaanvraag mag slechts ingediend worden indien de beheerder voor zijn project houder is van een principeakkoord dat naar gelang van afdeling 1 door het Agentschap wordt toegekend.]1
----------
(1)
Art. 1369/15.[1 De erkenningsaanvraag wordt door de beheerder bij het Agentschap ingediend. Ze gaat vergezeld van:
1° de identiteit van de directeur van de dienst, een eensluidend afschrift van zijn diploma's;
2° het uittreksel uit het strafregister van de directeur zoals bedoeld in artikel 1369/7, 11°, van minder dan drie maanden geleden en vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt, of tot criminele straffen;
3° de schriftelijke delegatie van bevoegdheden zoals bedoeld in artikel 1369/5;
4° behalve voor de projecten betreffende het zelfstandig leven in een privatieve woning bewoond door maximum 6 personen, een positief verslag afgegeven door een "dienst raad inzake toegankelijkheid" erkend door het Waalse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of het Vlaamse Gewest, waarbij bevestigd wordt dat de gebouwen toegankelijk en aanpasbaar zijn. Bovendien voldoen de verzoekende diensten aan de in bijlage 117/8 bedoelde specifieke normen;
5° behalve voor de projecten betreffende het zelfstandig leven in een privatieve woning bewoond door maximum 6 personen, een verslag van een gemeentelijke of regionale brandbestrijdingsdienst waarbij bevestigd wordt dat alle voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om brand te voorkomen;
Wat punt 5° betreft, bepaalt dit verslag de opvangcapaciteit van de infrastructuren.]1
[2 6° elk plan op schaal van de inrichting met, voor elke verdieping, de binnengangen, de bestemming van de lokalen, alsook, in voorkomend geval, het aantal bedden per kamer]2.
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-03-14/32, art. 2, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
Art. 1369/16. [1 Binnen dertig dagen na verzending van de aanvraag richt het Agentschap aan de aanvrager een bericht van ontvangst van het dossier. Als het dossier niet volledig is, verwittigt het Agentschap de aanvrager en wijst het hem op de ontbrekende stukken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Afdeling 3. - [1 Beslissing tot erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/17. [1 Wanneer het dossier volledig is, behandelt het Agentschap de aanvraag en beslist de Minister binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het volledige dossier betreffende de erkenningsaanvraag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/18. [1 De erkenning wordt voor een onbepaalde duur voor één tot maximum drie jaar verleend. Na afloop van die periode en na beoordeling door het Agentschap wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van de Minister.
De beslissing tot erkenning vermeldt:
1° de verzorgingregeling;
2° het maximumaantal gehandicapte personen die verzorgd mogen worden;
3° de toegelaten leeftijdstranches;
4° de plaats(en) waar de gehandicapte personen verzorgd worden.]1
----------
(1)
Afdeling 4. - [1 Wijziging van erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/19. [1 Elke aanvraag tot wijziging van erkenning wordt met redenen omkleed en per brief aan het Agentschap gericht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/20.[1 Elke aanvraag tot wijziging van erkenning gaat vergezeld van de bijgewerkte documenten bedoeld in artikel 1369/15, 4° tot 6°. In geval van wijziging van site gaat de aanvraag vergezeld van de bijgewerkte documenten bedoeld in artikel 1369/10, 2° en 3°. ]1
----------
(1)<BWG 2019-03-14/32, art. 3, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
Art. 1369/21. [1 Binnen dertig dagen na verzending van de aanvraag richt het Agentschap een bericht van ontvangst van het dossier aan de aanvrager. Als het dossier niet volledig is, verwittigt het Agentschap de aanvrager en wijst het hem op de ontbrekende stukken.]1
----------
(1)
Art. 1369/22. [1 Wanneer het dossier volledig is, behandelt het Agentschap de aanvraag en beslist het binnen een termijn van zes maanden. De wijziging van erkenning wordt effectief geacht op de eerste dag van de maand die volgt op de betekening van de beslissing van het Agentschap.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/23. [1 Een aanvraag tot uitbreiding van erkenning van een bestaande structuur mag slechts ingediend worden door een eenheid die reeds door het Agentschap wordt erkend en die afhankelijk is van dezelfde inrichtende macht. Indien die uitbreiding een andere site betreft, mag bedoelde site niet van de eerste verwijderd worden van meer dan dertig kilometer en dertig minuten in termen van traject.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
HOOFDSTUK IV. - [1 Erkenningsvoorwaarden]1
----------
(1)
Art. 1369/24. [1 De aan de gehandicapte personen verstrekte prestaties worden bovendien verleend met inachtneming van de beginselen vervat in het actieplan van de Raad van Europa voor de bevordering van de rechten en de volledige participatie van personen met een handicap aan de maatschappij: naar een betere kwaliteit van leven voor personen met een beperking in Europa 2006-2015-Aanbeveling REC (2006)5 van het Comité van Ministers aan de lidstaten, Strategie van de Raad van Europa over Handicap 2017-2023: "Mensenrechten: een realiteit voor allen", aangenomen op 30 november 2016 door het Comité van Ministers, Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, het VN-verdrag inzake de rechten van het kind.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Afdeling 1. - [1 Voorwaarden betreffende de methodologische instrumenten bestemd om de kwaliteit van de verzorging van de gebruikers te bevorderen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Onderafdeling 1. - [1 Algemene voorwaarden betreffende de opvang van gebruikers]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/25. [1 De dienst garandeert het respect van het privéleven van de persoon, alsook van zijn ideologische, filosofische en religieuze overtuigingen, en van het goed zedelijk gedrag. Hij verzekert hem een bevoegde begeleiding die aan zijn behoeften aangepast is, alsook kwaliteitsvolle levensomstandigheden met het oog op zijn welzijn, zijn behoeften en zijn wensen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/26. [1 De families, vrienden en naasten wier aanwezigheid gevraagd wordt door de persoon of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger, hebben een toegangsrecht tot de dienst in aangepaste en vriendelijke plaatsen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1639/27. [1 Om de dagelijkse uitwisselingen met hun families mogelijk te maken, worden communicatiemiddelen zoals telefoon, computers en internet ter beschikking gesteld van de gebruikers. De uitwisselingen worden verricht met respect voor de intimiteit en vertrouwelijkheid.]1
----------
(1)
Art. 1369/28. [1 De dienst verstrekt nauwkeurig informatie ten gepaste tijde aan de persoon of, in voorkomend geval, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger en zijn familie over alle vraagstukken i.v.m. zijn opvang of zijn huisvesting, en in het bijzonder over de vraagstukken betreffende zijn gezondheidsstaat.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/29. [1 Behoudens voorafgaandelijke afwijking toegekend door het Agentschap mag de dienst op eenzelfde leefplaats geen minderjarige en meerjarige personen opvangen en/of huisvesten.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Voorwaarden betreffende het Handvest]1
----------
(1)
Art. 1369/30. [1 De dienst werkt een waardehandvest uit opgemaakt op basis van de referentiebeginselen vermeld in bijlage 117/1 en plakt het bij de ingang van de dienst en bij verschillende zichtbare plaatsen in de dienst aan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Onderafdeling 3. - [1 Voorwaarden betreffende het dienstproject]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/31.[1 Het project van de dienst wordt uitgewerkt op basis van het patroon bedoeld in bijlage 117/3 en de bijwerkingen ervan worden verricht met de hulp van het interventieteam.
Het wordt gegrond op de fundamentele waarden van de vereniging die bepaald zijn vanaf een handvest van de dienst zoals bedoeld in artikel [2 1369/30 ]2. Het wordt meeondertekend door de inrichtende macht en de directie zodra ze wordt opgericht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-03-14/32, art. 4, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
Art. 1369/32.[1 Alle personeelsleden van de dienst, met inbegrip van de nieuwe personeelsleden, de gebruikers of, in voorkomend geval, hun wettelijke vertegenwoordigers, worden in kennis gesteld van het dienstproject, de bijwerkingen ervan en het jaarlijkse activiteitenverslag. Deze documenten worden bovendien hen voortdurend ter inzage gelegd.
Het dienstproject wordt binnen twee jaar na de toekenning van de eerste erkenning en daarna, minstens, voor elke zesjaarlijkse evaluatie bedoeld in artikel [2 1369/83 ]2 bijgewerkt.
De dienst voert de acties uit die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het project.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-03-14/32, art. 5, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
Onderafdeling 4. - [1 Voorwaarden betreffende het activiteitenverslag]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/33. [1 De dienst maakt jaarlijks uiterlijk 30 juni het activiteitenverslag aan het Agentschap over.
Het activiteitenverslag wordt op grond van het plan vermeld in bijlage 117/4 gestructureerd.
Alle personeelsleden van de dienst, de gebruikers en, in voorkomend geval, hun wettelijke vertegenwoordigers, worden in kennis gesteld van het jaarlijkse activiteitenverslag van de dienst. Deze documenten worden bovendien hen voortdurend ter inzage gelegd.]1
----------
(1)
Onderafdeling 5. - [1 Voorwaarden betreffende de opvangovereenkomst]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/34. [1 Elke verzorging wordt ondergeschikt gemaakt aan de voorafgaandelijke ondertekening van een overeenkomst tussen de beheerder en de persoon of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger, waarin minstens de elementen bedoeld in bijlage 117/5 vermeld worden.]1
----------
(1)
Onderafdeling 6. - [1 Voorwaarden met betrekking tot de dossiers van de gebruikers]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/35. [1 Alle erkende diensten houden een dossier van de persoon bij dat de volgende elementen omvat:
1° een analyse van de behoeften van de persoon, van zijn wil en van zijn voorkeuren wanneer het om een volwassene gaat, en van zijn hoger belang wanneer het om een kind gaat;
2° een balans van de kennissen, geschiktheden, potentialiteiten en verlangens van de persoon;
3° een psychologische balans;
4° een medische balans;
5° een sociale anamnese;
6° een evaluatie van de autonomie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/36. [1 De medische balans bevat de doktersattesten en medische onderzoeksprotocollen of de voor zijn verzorging nuttige documenten die de persoon bij zijn opname heeft overgelegd, alsook alle stukken die opgemaakt worden tijdens zijn verblijf in de dienst. Het medische dossier kan door de medische inspectie van het Agentschap en door de medische inspectie van de buitenlandse openbare overheid ingezien worden.]1
----------
(1)
Art. 1369/37. [1 Het dossier van de persoon vergezelt hem in geval van heroriëntering naar een andere dienst. De opvangovereenkomst moet voorzien in een in medische follow-up, naar keuze van de betrokkene, hetzij in de instelling, hetzij in het land van herkomst van de persoon.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Onderafdeling 7. - [1 Voorwaarden betreffende de individuele projecten]1
----------
(1)
Art. 1369/38. [1 § 1. De dienst biedt de persoon een individueel project dat aan zijn behoeften, bekwaamheden en verlangens aangepast is.
§ 2. De dienst werkt een individueel project uit voor elke gebruiker en formaliseert het. Dat individuele project wordt uitgewerkt in samenwerking met de persoon of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn gezin en alle interne en externe interveniënten. Het bevat minstens:
1° de identiteit van de begunstigde;
2° de te halen doelstellingen;
3° de aangewende methode en de gebruikte concrete middelen om zijn doelstellingen te halen;
4° de hulppersoon (hulppersonen);
5° de evaluatieprocedure en de vervaldatum ervan.
Het project wordt voor de eerste keer binnen zes maanden, te rekenen vanaf de opvang binnen de dienst opgemaakt.
§ 3. Om het individuele project te ontwikkelen, voert de dienst een globale evaluatie van de persoon uit, waarbij minstens de volgende leefgebieden behandeld worden:
1° de autonomie;
2° de huishoudelijke vaardigheden;
3° de kleuter- en schoolvaardigheden;
4° de beroepsvaardigheden;
5° de gedragstoornissen;
6° de sensomotorische ontwikkeling;
7° de socialisatie;
8° de gezondheid en de hygiëne;
9° de communicatie;
10° het affectieve en seksuele leven;
11° de wil en de voorkeuren van persoon wanneer het om een volwassene gaat, en het hoger belang wanneer het om een kind gaat.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Onderafdeling 8. - [1 Voorwaarden met betrekking tot de communicatieschriften]1
----------
(1)
Art. 1369/39. [1 Er wordt een communicatieschrift gehouden om er alle nodige informatie mede te delen voor de educatieve dag- en nachtploegen.
Deze informatie vermeldt alle nodige opmerkingen om de continuïteit van de nodige en gepaste prestaties te verzekeren aan de verschillende gebruikers. Een specifiek luik is bestemd voor de informatie betreffende hun gezondheid en hun veiligheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/40. [1 Er wordt een communicatieschrift gehouden om er alle nodige informatie mede te delen aan de verzorgingsploegen.
Deze informatie vermeldt alle nodige opmerkingen om de continuïteit van de kwaliteit van de zorgen te verzekeren aan de verschillende gebruikers.
Deze procedures betreffende de overmaking van de informatie over de gezondheid van de gebruikers worden door een coördinerend arts gecontroleerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Onderafdeling 9. - [1 Algemene voorwaarden betreffende de opvang van een nieuwe gebruiker]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/41.[1 De opvang van een nieuwe gebruiker maakt het voorwerp uit van een procedure bestemd om in te spelen op de specifieke behoeften die gebonden zijn aan die bijzondere periode.
Voor de nieuwe gebruiker heeft deze procedure met name tot doel:
1° hem alle nodige informatie mede te delen;
2° hem op regelmatige wijze te begeleiden om hem te helpen zijn nieuw milieu te ontdekken en om zijn integratie op de beste manier te bevorderen;
3° de nodige aanpassingen vast te stellen om zoveel mogelijk rekening te houden met zijn behoeften en wensen, alsook met zijn wil en zijn voorkeuren als het gaat om een volwassene of met zijn hoger belang als het om een kind gaat.
Voor de familie en de naasten heeft deze procedure tot doel:
1° de uitwisselingen tot stand te brengen om zoveel mogelijk nuttige informatie te verzamelen teneinde rekening te houden met de specifieke behoeften van de nieuwe gebruiker;
2° hun de nuttige informatie te verstrekken over de voorwaarden waaronder de nieuwkomer wordt verwelkomd;
3° af te spreken met wie contact indien nodig moet worden opgenomen.
Voor de professionelen heeft deze procedure met name tot doel:
1° hen onmiddellijk, en indien mogelijk vóór de aankomst van de persoon, in te kennis te stellen van alle bekende feiten die hem betreffen en die betrekking hebben op de in artikel [2 1369/38, § 3 ]2, bedoelde gebieden van het leven, en met name op die welke zijn gezondheid betreffen;
2° het personeelslid aan te wijzen dat verantwoordelijk is voor het verzamelen van deze informatie bij de naasten van de nieuwkomer en bij de professionelen die hem in zijn vorige trajecten hebben begeleid;
3° hen op de hoogte te brengen van contacten tussen naasten en andere medewerkers waarmee contact moet worden opgenomen in geval van vragen of informatiebehoeften.]1
----------
(1)
(2)
Onderafdeling 10. - [1 Voorwaarden betreffende de activiteiten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/42. [1 § 1. De activiteiten worden aangepast aan de behoeften, bekwaamheden en verlangens van de personen.
De diensten zorgen voor een optimale begeleiding op educatief, psychologisch en sociaal vlak, die aangepast is aan hun behoeften met het oog op de sociale, culturele of professionele integratie van de persoon. Daarvoor stellen ze afwisselende en aan iedereen aangepaste activiteiten voor, waarbij de nadruk wordt gelegd op valoriserende activiteiten die bij voorkeur buiten de inrichting worden georganiseerd.
§ 2. De dienst voorziet in de nodige instrumenten om de dagelijkse activiteiten die zij zowel binnen als buiten de instelling organiseert, te beheren. Ze zijn voor iedereen toegankelijk en maken het mogelijk ten minste de volgende elementen te identificeren:
1° de plaats van de activiteit;
2° de datum van de activiteit;
3° de deelnemers en het betrokken begeleidingspersoneel.]1
----------
(1)
Onderafdeling 11. - [1 Voorwaarden betreffende de maaltijden]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/43. [1 § 1. De bewoners krijgen drie maaltijden per dag. Behoudens gewettigde uitzondering (hittegolf,...) moet één van die maaltijden één een volledige warme maaltijd zijn. De voeding is gezond en gevarieerd en wordt aan de toestand van de persoon aangepast. Ze leeft de kwaliteitsregels betreffende de voeding van de personen na. De door de huisarts voorgeschreven diëten worden in acht genomen. Voor minstens twee maaltijden per dag zijn twee menu's naar keuze of alternatieven voorzien rekening houdende met de wensen van de bewoners.
§ 2. Er wordt een register bijgehouden waarin minstens de lijst van de menu's van de afgelopen maand voorkomt. Dit register is voortdurend toegankelijk voor de met de controle belaste personeelsleden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Onderafdeling 12. - [1 Voorwaarden betreffende de raad van gebruikers]1
----------
(1)
Art. 1369/44. [1 § 1. Binnen elke dienst dient een uit gebruikers bestaande raad opgericht te worden die ermee belast is alle voorstellen te formuleren m.b.t. de levenskwaliteit en de praktische organisatie van de opvang of van de huisvesting van de gebruikers.
§ 2. De raad van gebruikers telt minstens drie leden, onder wie een voorzitter, die in zijn midden gekozen wordt. Hij vergadert minstens één keer per kwartaal. De dienst zorgt ervoor dat de lijst van de leden van de raad aan de gebruikers en aan hun wettelijke vertegenwoordigers overgelegd wordt.
§ 3. Een personeelslid zorgt voor de animatie en neemt het secretariaat van de raad van gebruikers waar, maakt de notulen van de vergaderingen op en neemt ze op in een register dat daartoe voorzien wordt.
§ 4. De verantwoordelijken van de dienst verstrekken de raad alle informatie die nuttig is om aan het dienstproject deel te nemen. Tussen de raad van gebruikers en de dienst wordt overleg gepleegd voor de wijzigingen in het huishoudelijk reglement alsook voor de belangrijke wijzigingen van de algemene levensomstandigheden.
§ 5. De dienst bepaalt deelnamemodaliteiten die aangepast worden aan de kenmerken van de gebruikers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Onderafdeling 13. - [1 Voorwaarden betreffende de kwaliteit van de prestaties geboden aan de gebruikers]1
----------
(1)
Art. 1369/45.[1 § 1. [2 Om de vier jaar gaat de dienst over tot de evaluatie van de kwaliteit van zijn prestaties in overleg met de gebruikers, hun naasten en het team van interveniënten.]2
§ 2. De evaluatie kan intern of met een derde instelling uitgevoerd worden.
§ 3. De methodologie van die evaluatie bepaalt minstens:
1° hoe de dienst systematisch gegevens over de kwaliteit van de aan individuele personen verleende prestaties verzamelt en registreert;
2° hoe de dienst de onder 1° vermelde gegevens gebruikt om doelstellingen inzake kwaliteitsverbetering te formuleren en het dienstenproject aan te passen;
3° de strategie en het tijdschema die de dienst volgt om de doelstellingen bedoeld in 2° te bereiken;
4° hoe en hoe vaak de dienst beoordeelt of de doelstellingen zijn bereikt;
5° de verbeteringsacties die de dienst onderneemt wanneer een doelstelling niet wordt bereikt;
6° hoe de dienst de door het Agentschap aanbevolen kwaliteiten integreert.
§ 4. De resultaten van de auto-evaluatie worden ter kennis gebracht van de inrichtende macht, alle personeelsleden van de dienst, de gebruikers of, in voorkomend geval, hun wettelijke vertegenwoordigers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-04-25/55, art. 88, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling 14. - [1 Voorwaarden met betrekking tot de behandeling van de bezwaren]1
----------
(1)
Art. 1369/46. [1 De dienst organiseert een proces voor de behandeling van de bezwaren geformuleerd door de gebruikers en hun naasten i.v.m. de prestaties die de dienst hun biedt.
De aanwijzing van een referent onder de personeelsleden geschiedt in overleg tussen de directie en de ploegen. Het aanwijzingsvoorstel moet door de raad van gebruikers goedgekeurd worden.
De rol en de identiteit van de referent worden bepaald en minimum meegedeeld via een aanplakking bij de ingang en bij verschillende zichtbare plaatsen voor alle gebruikers van de dienst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Afdeling 2. - [1 Voorwaarden betreffende het personeel]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. - [1 Algemene voorwaarden]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/47. [1 De beheerders, het directiepersoneel en de leden van het educatieve en het niet-educatieve personeel moeten over een strafregister beschikken dat vrij van veroordelingen tot correctionele straffen betreffende misdrijven die onverenigbaar zijn met het ambt, of tot criminele straffen.
Zij verstrekken de beheerder een afschrift van hun strafregister dat hoogstens één maand oud is, bij hun indienstneming en bij elke wijziging erin.]1
----------
(1)
Art. 1369/48. [1 Voor de berekening van de naleving van de in deze afdeling bedoelde normen wordt de omvang van de prestaties van het personeel op een maandelijkse basis geëvalueerd rekening houdende met de bezoldigde uren van het personeel en het aantal inschrijvingsdagen van de gebruikers gedeeld door het aantal dagen inbegrepen in de beschouwde maand.
Onder inschrijvingsdagen wordt verstaan de effectieve aanwezigheidsdagen, de terugkeren in gezinnen en de occasionele dagen afwezigheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/49. [1 Voor zover het aan de kwalificatie-eisen bedoeld in bijlage 117/6 voldoet, wordt het begeleidingspersoneel onder arbeidsovereenkomst in aanmerking genomen om de naleving van de personeelsnormen te berekenen. Het personeel onder het statuut van zelfstandige kan onder dezelfde voorwaarden in aanmerking worden genomen voor zover zijn omvang van prestaties binnen de dienst bewezen kan worden.]1
----------
(1)
Art. 1369/50. [1 Voor zover het aan de kwalificatie-eisen bedoeld in bijlage 117/7 voldoet, wordt het niet-educatief begeleidingspersoneel onder arbeidsovereenkomst in aanmerking genomen om de naleving van de personeelsnormen te berekenen. Het personeel onder het statuut van zelfstandige kan onder dezelfde voorwaarden in aanmerking worden genomen voor zover zijn omvang van dienstverleningen binnen de dienst bewezen kan worden. De prestaties verstrekt door de rechtspersonen worden in aanmerking genomen naar rato van de personeelprestaties op voorwaarde dat laatstgenoemd de in bijlage 117/7 bedoelde kwalificaties heeft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/51. [1In geen geval worden de prestaties van personeelsleden gefinancierd door het RIZIV of elke andere Belgische openbare overheid in aanmerking genomen voor de berekening van de naleving van de begeleidingsnormen.]1
----------
(1)
Art. 1369/52.[1 Naast de in deze afdeling bepaalde begeleidingsnormen wordt de multidisciplinariteit van de teams in de diensten, erkend om meer dan vijftien personen te huisvesten, verzekerd door de aanwezigheid van werknemers die minstens 3 van de 4 volgende kwalificaties hebben: psycholoog of psychopedagoog, opvoeder, maatschappelijk assistent, paramedisch.]1
----------
(1)
Onderafdeling 2. - [1 Voorwaarden van de Directie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/53. [1 De dienst wordt geleid door een directeur, natuurlijke persoon onder arbeidscontract met de juridische entiteit waaronder de dienst ressorteert.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/54. [1 De directeur is houder van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger universitair of niet-universitair onderwijs met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering die het bewijs levert van minstens drie jaar dienstanciënniteit in een educatieve, sociale, pedagogische, psychologische of paramedische functie in de sector personenzorg.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/55. [1 De directeur neemt zijn functie waar, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheden van de inrichtende macht of van de directeur-generaal van de administratieve entiteit waarvan hij afhangt en, onder zijn verantwoordelijkheid, het dagelijkse beheer van de dienst hoe dan ook wat betreft:
1° de tenuitvoerlegging en opvolging van het dienstproject;
2° het personeelsbeheer;
3° het financieel beheer;
4° de toepassing van de geldende regelgevingen;
5° de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met het Agentschap.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/56. [1 Er moet de hele tijd in een daadwerkelijke leiding over de dienst voorzien worden. Bij afwezigheid van de directeur moet een gemachtigd personeelslid in spoedgevallen in staat zijn de nodige maatregelen te treffen en zowel de externe als de interne verzoeken in te willigen.
Indien het aantal verzorgde gehandicapte personen lager is dan of gelijk is aan vijftien, vervult de directeur minstens een kwarttijdse betrekking.
Indien het aantal verzorgde gehandicapte personen hoger is dan vijftien en gelijk is aan of lager is dan dertig, vervult de directeur minstens een halftijdse betrekking.
Indien het aantal verzorgde gehandicapte personen hoger is dan dertig, vervult de directeur een voltijdse betrekking.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/57. [1 De directeur en de vertegenwoordigers van de juridische entiteit waarvan de dienst deel uitmaakt zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de naleving van de erkenningsnormen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/58.[1 In het geval van verandering van directie worden de titels, het getuigschrift van goed zedelijk gedrag en de geschreven overdracht van bevoegdheid spontaan aan het Agentschap overgemaakt ]1.
----------
(1)
Art. 1369/59.[1 In afwijking van artikel [2 1369/54 ]2, kan de directeur niet beschikken over de vereiste anciënniteit en een eindestudiediploma of -getuigschrift van het al dan niet universitair hoger onderwijs bezitten van een andere richting dan de vereiste richtingen. Deze afwijking wordt toegelaten op voorwaarde dat de tenuitvoerlegging en de opvolging van het dienstproject bedoeld in artikel [2 1369/55, 1°]2, wordt gedelegeerd, met de toestemming van de inrichtende macht, aan een pedagogische coördinator die voldoet aan de kwalificatie- en ervaringsvoorwaarden bedoeld in artikel [2 1369/54 ]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-03-14/32, art. 8, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
Onderafdeling 3. - [1 Voorwaarden van het begeleidingspersoneel]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/60. [1 Het begeleidingspersoneel valt noodzakelijkerwijs onder de functies en kwalificaties bedoeld in bijlage 117/6.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/61. [1 Zodra de dienst bewoners opvangt, wordt de minimumnorm voor de prestaties van het begeleidingspersoneel vastgesteld op 0,6 bezoldigde voltijdsequivalent per gebruiker zonder dat het in totaal lager kan zijn dan 6 voltijdsequivalenten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/62. [1 Per aangevangen schijf van 15 gehandicapte personen moet minstens één voltijdse gespecialiseerde opvoeder of psycho-medisch-sociale werknemer als dusdanig aangeworven, deel uitmaken van het team van het begeleidingspersoneel. In elk geval, is minstens een derde van het begeleidingspersoneel minstens opvoeder klasse I of klasse 2A als dusdanig aangeworven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/63. [1 § 1. De beheerders voorzien, onder hun verantwoordelijkheid, in de nachtbegeleiding om te zorgen voor de veiligheid van de gebruikers alsook voor hun welzijn en rekening houdend met hun handicap en de locatieconfiguratie.
§ 2. De strikt minimale nachtbegeleiding bedraagt één personeelslid. Deze norm wordt verhoogd naar twee personeelsleden in de paviljoenstructuren wanneer de opvangcapaciteit van de dienst hoger is dan 30 plaatsen.
§ 3. De nachtbegeleiding wordt permanent verzekerd tussen het vertrek en de terugheer van de dagploeg. Het personeel dat `s nachts aanwezig is, voldoet aan de kwalificatie en bevoegdheidsvoorwaarden van het begeleidingspersoneel bedoeld in bijlage 117/6.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/64.[1 Op de plaatsen waar gehandicapte personen enkel overdag, enkel 's nachts of in formules van ondersteuning aan de personen in hun woning, van begeleiding van het type bedoeld in Boek 5, Titel VII, verzorgd worden, worden de minimumnormen van begeleidingspersoneel bedoeld in de artikelen [2 1369/61]2 gedeeld door twee.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-03-14/32, art. 9, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
Onderafdeling 4. - [1 Voorwaarden van het niet educatief personeel]1
----------
(1)
Art. 1369/65. [1 Het niet educatief begeleidingspersoneel valt noodzakelijkerwijs onder de functies en kwalificaties bedoeld in bijlage 117/6.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/66. [1 Zodra de dienst bewoners opvangt, wordt de minimumnorm voor de prestaties van het niet educatief personeel vastgesteld op 0,15 bezoldigde voltijdsequivalent per opgevangen gehandicapte persoon.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/67.[1 Op de plaatsen waar gehandicapte personen enkel overdag, enkel 's nachts of in formules van ondersteuning van de autonomie van het type bedoeld in Boek 5, Titel VII, verzorgd worden, worden de minimumnormen bedoeld in artikel [2 1369/66]2 met één derde verminderd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-03-14/32, art. 10, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
Onderafdeling 5. - [1 Voorwaarden voor de opleiding van het personeel]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/68.[1 Op grond van het project van de dienst bedoeld in artikel [2 1369/31]2 stelt de dienst een personeelsopleidingprogramma op voor minimum drie jaar.
Dat plan, opgemaakt na een debat tussen de betrokken actoren, bepaalt de nagestreefde doelstellingen. Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel. Het bepaalt de evaluatiecriteria, -modaliteiten en -periodiciteit voor die drie aspecten.
Het opleidingsplan omvat noodzakelijkerwijze modules gericht op de goede behandeling.
Elk personeelslid dient, elk jaar, twee dagen opleiding te volgen in rechtstreeks verband met de behoeften van de gebruikers]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-03-14/32, art. 11, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
Afdeling 3. - [1 Voorwaarden betreffende het beheer]1
----------
(1)
Art. 1369/69. [1 Om erkend te worden, moet de dienst georganiseerd worden door een Belgische publiek- of privaatrechtelijk rechtspersoon.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/70. [1 De dienst voldoet aan al zijn fiscale en sociale verplichtingen en laat zijn jaarrekeningen bekrachtigen door een bedrijfsrevisor.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/71. [1 § 1. De dienst legt jaarlijks een kadaster van de opgevangen personen aan het Agentschap over.
§ 2. Het "kadaster van de opgevangen personen" is de lijst van de gehandicapte personen die in de loop van elk boekjaar opgevangen worden. Voor elk van hen vermeldt die lijst de naam, de voornaam, de geboortedatum, het geslacht, de nationaliteit, het adres van de woonplaats van de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger, de autoriteit(en) verantwoordelijk voor de plaatsing en de financiering.
§ 3. De diensten versturen het kadaster, behoorlijk ingevuld aan de hand van het door het Agentschap verstrekte formulier, uiterlijk 31 maart na het afgelopen boekjaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/72. [1 § 1. De dienst legt jaarlijks een tewerkstellingskadaster aan het Agentschap over.
§ 2. De "tewerkstellingskadaster" is de lijst op naam van het tewerkgestelde en bezoldigde personeel tijdens elk werkjaar, opgesplitst per functie en categorie zoals opgenomen in de bijlagen 117/6 en 117/7, met vermelding voor elk lid van het personeel van de contractuele weekduur van de arbeidstijd en het totaal van de bezoldigde uren tijdens het werkjaar en de geldelijke anciënniteit.
§ 3. De diensten versturen het kadaster, behoorlijk ingevuld aan de hand van het door het Agentschap verstrekte formulier, uiterlijk 31 maart na het afgelopen boekjaar.]1
----------
(1)
Art. 1369/73. [1 Voor elke opvang van een gebruiker sluit de dienst een verzekeringspolis:
1° ter dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid van de dienst of van de personen jegens wie hij verantwoordelijk is voor alle schade toegebracht aan of door een gebruiker;
2° ter dekking van alle schade die door een gebruiker toegebracht wordt en die zijn burgerlijke aansprakelijkheid niet op het spel zet of van alle schade waarvan hij het slachtoffer is geweest gedurende zijn verblijf.
Wat 1° betreft, geeft de verzekering aan dat de persoon de hoedanigheid van derde behoudt en dekt de schade tot en met een minimumbedrag van 2.478.935,25 euro voor lichamelijke schade en 247.893,52 euro voor materiële schade, per schadepost.
Wat 2° betreft, in dat geval dekt de verzekering het overlijden voor een minimumbedrag van 2.478,94 euro, de permanente ongeschiktheid tegen een minimumbedrag van 12.394,68 euro en de behandelingskosten tegen een minimumbedrag van 2.478,94 euro.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/74. [1 Elk overlijden of ernstig ongeval maakt het voorwerp uit van een persoonsbeschrijving bij het Agentschap binnen de achtenveertig uur.]1
----------
(1)
Onderafdeling 4. - [1 Voorwaarden betreffende de infrastructuur, de veiligheid en de hygiëne]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/75. [1 De erkende dienst leeft de normen vermeld in bijlage 117/8 na.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
HOOFDSTUK V. - [1 Tenlasteneming en financiering door het Agentschap]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/76. [1 § 1. In overeenstemming met de beheerder van de dienst erkend op basis van deze titel, kan het Agentschap beslissen over de intrede van een persoon met de Belgische nationaliteit in deze dienst.
§ 2. Binnen de perken van het begrotingskrediet dat te dien einde is voorbehouden, kan een bijzondere toelage worden verleend voor de met naam genoemde opname van gehandicapte personen die als prioritair en in nood worden verklaard.
§ 3. Als prioritaire gehandicapte persoon wordt beschouwd de persoon die één van de volgende deficiënties vertoont:
1° hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie of neuropathie;
2° zware geestelijke deficiëntie;
3° ernstige geestelijke deficiëntie;
4° stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen met gepaard gaande handicap;
5° stoornissen die inwerken op de ontwikkeling of gedragsstoornissen die gepaard gaan met de handicap(s);
6° autisme;
7° aangeboren of opgelopen hersenletsel.
§ 4. Om als in een noodsituatie verkerend te worden beschouwd, moet de persoon een van de volgende criteria vertonen:
1° het feit dat de voornaamste toeverlaat die hij in het gezin heeft, niet meer in staat is om zijn opdracht te vervullen;
2° het feit dat de huidige toestand een gevaar vormt voor zijn integriteit of voor de integriteit van derden;
3° het feit dat de persoon meerdere keren een uitsluitingsmaatregel is opgelegd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/77. [1 Wanneer een dienst een prioritaire gehandicapte persoon in nood opneemt, bezorgt hij, binnen drie dagen na de opname, een opvangbericht aan de administratie. De dienst beschikt over dezelfde termijn om een bericht betreffende de beëindiging van de opvang mede te delen.
De prioritaire gehandicapte persoon in nood betaalt een forfaitair bedrag als bijdrage tot de kosten van zijn opname.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/78. [1 Het bedrag van de financiële bijdrage die de dienst mag opvragen, wordt beperkt tot een dagelijks bedrag van 51,06 euro voor een opname in een residentiële dienst en 14,61 euro voor een dagopname. Voor de jongeren wordt dit bedrag beperkt tot 2/3 van de kinderbijslag, teruggebracht tot een dagelijkse basis.
Deze financiële bijdrage kan enkel worden opgevraagd voor de dagen van werkelijke aanwezigheid van de persoon op de dienst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/79.[1 § 1. Het tarief voor een opname in een residentiële dienst bedraagt 21.915,85 euro op jaarbasis. De prijs voor een opname in een opvangdienst bedraagt 16.916,45 euro op jaarbasis.
§ 2. Het Agentschap kan, in bijzondere toestanden, op de diensten een speciaal tarief toepassen voor de opname van de persoon bedoeld in artikel [2 1369/76, §§ 3 en 4 ]2, die op cumulatieve wijze:
1° [2 ...]2
2° veelvoudig uit diensten is uitgesloten;
3° het voorwerp is geweest van verlengde verblijven in psychiatrische structuren;
4° ernstige gedragsstoornissen vertoont die gekenmerkt zijn door geweld jegens andere personen, zichzelf of het leefmilieu;
5° veelvuldige pathologieën vertoont;
6° een permanent, actief en gestaag toezicht nodig heeft.
Het speciale tarief bedoeld in het eerste lid bedraagt 43.831,70 euro op jaarlijkse basis voor een residentiële tenlasteneming en 25.373,18 euro op jaarlijkse basis voor een tenlasteneming dagopvang.
§ 3. De toelage van de dienst wordt verkregen door het tarief te vermenigvuldigen met het aantal dagen van opname gedurende het jaar, gedeeld door driehonderd vijfenzestig of driehonderd zesenzestig en dit, rekening houdend met het soort opname en met het aantal wekelijkse bezoekdagen.
Als dagen van opname worden beschouwd, de dagen tussen de datum van inwerkingtreding van het verlenen van een bijzondere toelage besloten door [2 het Agentschap]2 of de werkelijke datum waarop de persoon in de dienst wordt opgenomen (als deze later valt) en de datum waarop de persoon de dienst verlaat.]1
[3 § 4. Overeenkomstig de Waalse driedelige kaderovereenkomst 2018-2020 voor de private non-profitsector worden de bedragen in paragraaf 1 en 1/1 verhoogd met 245,81 euro voor residentiële tenlasteneming en 91,35 euro voor tenlasteneming in opvang.]3
----------
(1)
(2)
(3)
Art. 1369/80. [1 De opvang van een prioritaire gehandicapte persoon in nood geeft aanleiding tot een aanpassing van de begeleidingsnormen rekening houdend met deze bijkomende opname.
De na te leven norm is 0,5589 voltijdsequivalent van begeleidingspersoneel in een residentiële dienst en 0,2077 voltijdsequivalent voor de begeleiding in dagopvang.
Deze norm dient te worden vermenigvuldigd met het aantal dagen van opname gedurende het jaar, gedeeld door driehonderd vijfenzestig of driehonderd zesenzestig en dit, rekening houdend met het soort opname en met het aantal wekelijkse bezoekdagen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
HOOFDSTUK VI. - [1 Controle]1
----------
(1)
Art. 1369/81. [1 Het Agentschap garandeert de naleving van de wet- en regelgeving in het kader van de uitoefening van de controle op de diensten beoogd bij deze titel overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 315 tot 320 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid. Hij zorgt ervoor dat de diensten erkend op basis van deze titel, aan de gebruikers, de hoogst mogelijke levenskwaliteit voorstellen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/82.[1 § 1. Wanneer één of meerdere erkenningsvoorwaarden vermeld in Hoofdstuk 4 niet meer worden nageleefd, kan de Minister de duur van de erkenning tijdelijk intrekken, opschorten of beperken en dit, na verhoor georganiseerd door het Agentschap van de beheerder en de directie.
§ 2. De tijdelijke beperking van de erkenningsduur geschiedt via de toekenning door de Minister van een tijdelijke erkenning voor één tot drie jaar.
Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van de Minister.
§ 3. De opschorting van de erkenning houdt het verbod in om nieuwe gehandicapte personen op te nemen.
§ 4. De beslissingen waarvan sprake in paragraaf 1 worden aan de beheerder medegedeeld bij aangetekend schrijven of per deurwaardersexploot. Zij zijn onmiddellijk na hun kennisgeving uitvoerbaar.
§ 5. Het Agentschap deelt aan de bevoegde burgemeester de beslissingen tot intrekking van de erkenning mee. Het Agentschap kan de medewerking eisen van elke dienst om in de noodopvang te voorzien van de gehandicapte personen die weggeleid moeten worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/83.[1 Onverminderd artikel 315 van het decreetgevend Wetboek, onderzoekt het Agentschap minstens om de zes jaar de overeenstemming met de normen alsook de evaluatie van de kwaliteit van de prestaties aangeboden door de diensten aan de gebruikers en aan hun gezin of wettelijke vertegenwoordigers.
Daartoe, zes maanden vóór de zesjarige evaluatie, maakt de dienst aan het Agentschap de volgende stukken over:
1° het bijgewerkte dienstproject;
2° het bijgewerkte huishoudelijk reglement;
3° het uittreksel uit het strafregister van de Directeur indien er wijzigingen zijn aangebracht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
HOOFDSTUK VII. - [1 Behandeling van de klachten door het Agentschap]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/84.[1 Elke klacht betreffende de tenlasteneming door een dienst kan schriftelijk aan het Agentschap geformuleerd worden. Het Agentschap brengt de inrichtende macht hiervan zo snel mogelijk op de hoogte rekening houdend met de behoeften van het onderzoek van dit verzoek. Het Agentschap gaat over tot dit onderzoek zodra de klacht ontvangen is en formuleert zijn conclusies binnen een termijn van hoogstens zes maanden. Het Agentschap deelt de bezwaarindiener, de directie, de beheerder van de dienst en de autoriteiten verantwoordelijk voor de plaatsing en/of de financiering het gevolg mee dat aan dat bezwaar gegeven wordt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/85. [1 Wanneer de klacht wordt ingediend door een gehandicapte persoon, diens wettelijke vertegenwoordiger of een verwant, is zijn ontslag verboden tijdens de duur van het onderzoek tenzij het wordt opgeëist door de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK VIII. - [1 Slot-, overgangs- en opheffingsbepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/86.[1 § 1. De diensten die op de datum van inwerkingtreding van deze titel personen van buitenlandse herkomst opvangen onder bescherming van een machtiging tot verzorging toegestaan op basis van artikel 288 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid, worden automatisch erkend op diezelfde datum op basis van deze titel.
§ 2. De normen van deze titel zijn op hen van toepassing binnen zes maanden na hun erkenning. Ondertussen blijven ze onderworpen aan de normen bedoeld in de artikelen 1351 tot 1359, 1362 en 1363.
§ 3. In afwijking van artikel [2 1369/75 ]2, worden onderworpen aan de normen inzake infrastructuren opgenomen in de artikelen 1360 en 1361, de diensten bedoeld in paragraaf 1, alsook diegenen die, vóór [2 de datum van inwerkingtreding van dit besluit]2, hun dossier van aanvraag, verhuizing of uitbreiding hebben ingediend, en dit op een volledige wijze op basis van artikel 1365 of die vóór diezelfde datum een instemming van de Regering hebben gekregen.
§ 4. In afwijking van artikel [2 1369/75 ]2, worden onderworpen aan de normen inzake infrastructuren opgenomen in de artikelen 1360 en 1361, de diensten die vóór 23 maart 2017 een bouwvergunning hebben gekregen en die kunnen aantonen dat ze werken vóór die datum zijn begonnen. Deze afwijking geldt alleen maar als er geen onderbreking is van de werf, behalve in geval van overmacht, en is uitsluitend van toepassing op het gebouw en de werken waarvoor de vergunning is verleend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-03-14/32, art. 13, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
Art. 1369/87. [1 Op de datum van toepassing van deze Titel, wordt de dienst gemachtigd om gehandicapte personen ten laste te nemen overeenkomstig artikel 288 van het Waals wetboek van sociale actie en gezondheid en waarvan de juridische entiteit waarvan hij afhangt, voor een andere van zijn diensten geniet van een erkenning toegekend door het Agentschap voor een wijze van identieke tenlasteneming op basis van Boek 5, titels VII of XI, geacht erkend te zijn op basis van deze laatste bepalingen als deze diensten op minder dan dertig kilometer en dertig minuten afstand van elkaar liggen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. 1369/88. [1 De bedragen opgenomen in artikelen 1369/78 en 1369/79 zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 164,09 dat op 1 januari 2013 als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.]1
----------
(1)
TITEL XIII. - Experimentele en vernieuwende stelsels
Art.1370. De in artikel 284 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde toelagen worden verleend na goedkeuring door de Minister van de programma's voor specifieke initiatieven.
Art.1371. De toelagen voor de bevordering van specifieke initiatieven kunnen slechts worden verleend voor diensten, centra en instellingen waarvan de projecten :
1° niet het voorwerp zijn van een op artikel 283 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek gegronde beslissing;
2° gespreid zijn over een maximumduur van drie jaar, eventueel verlengbaar op grond van een omstandig eindrapport opgemaakt door de dienst, het centrum of de instelling en dat de behaalde resultaten nader bepaalt;
3° die een vernieuwend of experimenteel karakter tonen.
TITEL XIII/1. [1 - Subsidiëring van de opvang- en huisvestingsinfrastructuren voor de gehandicapte personen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-21/07, art. 2, 053; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
Art. 1371/1. [1 Binnen de perken van de begrotingskredieten, kan het Agentschap bedoeld in artikel 2, aan de diensten bedoeld in artikel 283, 6° en 7°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, subsidies toekennen voor investeringen inzake aankoop, bouw, uitbreiding, verbouwing, belangrijke herstellingen, van uitrusting en eerste meubilering van gebouwen waarvan de kostenovername niet het voorwerp uitmaakt van een tegemoetkoming toegekend krachtens andere bepalingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-21/07, art. 2, 053; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
Art. 1371/2. [1 Om de in artikel 1371/1 bedoelde opdracht te vervullen verricht het Agentschap bedoeld in artikel 2 oproepen tot het indienen van projecten. Deze projecten worden op de website van het Agentschap gepubliceerd.
De oproep tot het indienen van projecten bepaalt het plafond en het tegemoetkomingpercentage. Het tegemoetkomingspercentage wordt bepaald op maximum 80 % van de prijs van de grond, van het gebouw, van de werken, leveringen en eerste meubilering. Het maximumbedrag per project wordt vastgelegd op twee miljoen euro.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-21/07, art. 2, 053; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
Art. 1371/3. [1 De Regering legt de doelstellingen en de criteria van de oproepen tot het indienen van projecten vast.
In afwijking van het vorig lid bepaalt de Minister, voor de projectenoproepen die vóór 31 december 2017 worden gedaan, de doelstellingen en de criteria.]1
----------
(1)
Art. 1371/4. [1 Het Agentschap bedoeld in artikel 2 bepaalt de periode waarin de indiening van een aanvraag van projectenoproepen ontvankelijk is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-21/07, art. 2, 053; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
Art. 1371/5. [1 De rangschikking van de geselecteerde projecten wordt aan de goedkeuring van de Regering onderworpen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-09-21/07, art. 2, 053; Inwerkingtreding : 22-09-2017>
TITEL XIV. - Overgangs- en slotbepalingen
Art.1372. Voor de diensten die erkend zijn op 1 januari 2011, worden de bedragen van hun jaarlijkse toelage voor het lopende boekjaar gehandhaafd.
Art.1373. § 1. Voor de dienst die erkend is op de datum van toepassing van dit besluit, wordt het minimum aantal te begeleiden dossiers bepaald door het aantal voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) te vermenigvuldigen met 10.
Het aldus verkregen aantal dossiers wordt afgerond naar de hogere eenheid.
§ 2. Het aantal theoretische voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) wordt verkregen door het quotum voltijdse equivalenten personeelsleden buiten interventie (ETPhi) bedoeld in bijlage 48 van het aantal theoretische voltijdse equivalenten (ETPt) af te trekken.
§ 3. Het totaal aantal ETPt wordt verkregen door 85 % van de jaarlijkse toelage en van de toeslag wegens geldelijke anciënniteit bedoeld in de artikelen 1251 tot 1262, 1264, 1265, 1267, 1268 en 1270 tot 1273 te delen door de referentieschaal op grond van de gemiddelde anciënniteit van het personeel in dienst. Die schaal, bedoeld in bijlage 49, wordt vermeerderd met een coëfficiënt werkgeverslasten van 51,89 % voor de diensten georganiseerd door een private inrichtende macht en van 43,62 % voor de diensten georganiseerd door een openbare dienst.
Art.1374.[1 § 1. In afwijking van artikel 607, lid 2, wordt een begeleidingsdienst voor volwassenen, een dienst voor integratiehulp of een dienst voor vroegtijdige hulpverlening die op 31 december 2020 door het Agentschap is erkend op basis van de wettelijke bepalingen die op die datum van kracht zijn, op 1 januari 2021 voor onbepaalde tijd erkend als begeleidingsdienst voor respectievelijk de begeleiding van volwassenen, de begeleiding van jongeren in de schoolgaande leeftijd of de begeleiding van jonge kinderen.
§ 2. In afwijking van artikel 602 wordt een dienst in het kader van specifieke initiatieven "Transitie 16-25", "Burgerschapsontwikkelende activiteiten", "Innovatief begeleid wonen", waarmee het Agentschap op 31 december 2020 heeft ingestemd, op 1 januari 2021 erkend als begeleidingsdienst, voor een vaste periode van drie jaar, voor gespecialiseerde taken in respectievelijk de overgang van het schoolleven naar het actieve leven, burgerschapsontwikkelende activiteiten, begeleid wonen.
§ 3. In afwijking van de paragrafen 1 en 2 worden de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde diensten, die op 31 december 2020 deel uitmaken van dezelfde administratieve entiteit, op 1 januari 2021 voor onbepaalde tijd samengevoegd in één erkende begeleidingsdienst.
§ 4. Voor de begeleidingsdiensten bedoeld in de paragrafen 1 en 3, die zijn gegroeid uit ten minste één dienst bedoeld in § 1, loopt de op 31 december 2020 lopende evaluatieperiode door tot het einde van de meest recente erkenningsbeslissing.
§ 5. In de nieuwe beslissing tot erkenning van de begeleidingsdienst, die door het Agentschap wordt opgesteld en aan de dienst wordt toegezonden, wordt het minimale jaarlijkse aantal uren begeleiding en het minimale jaarlijkse aantal te begeleiden personen vermeld voor elk type publiek of gespecialiseerde taak overeenkomstig de in de leden 1 en 2 bedoelde subsidies voor elke dienst die op 31 december 2020 de administratieve entiteit vormt.]1
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 10, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1374/1. [1 Voor de in artikel 1374 bedoelde diensten is het minimumaantal uren begeleiding per jaar in de erkenningsbeslissing op 1 januari 2021 gelijk aan de som van de tot en met 31 december 2020 aan de dienst toegekende en aangemelde subsidies, vermenigvuldigd met 1,0049, gedeeld door de theoretische kostprijs van één uur begeleiding, tegen de voor 2019 waargenomen anciënniteit zoals vermeld in bijlage 56.
Het resultaat van de in lid 1 bedoelde deling wordt naar boven afgerond op de volgende eenheid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1374/2. [1 De som van de aan de dienst toegekende subsidies waarvan uiterlijk op 31 december 2020 kennis is gegeven, als bedoeld in artikel 1374/1, lid 1, omvat :
1° het jaarlijkse bedrag van de subsidie 2020 dat wordt toegekend aan diensten in het kader van specifieke initiatieven "Transitie 16-25", "Burgerschapsontwikkelende activiteiten" of "Innovatief begeleid wonen";
2° de jaarlijkse subsidie 2020 voor personeels- en werkingskosten voor diensten voor volwassenenbegeleiding of diensten voor vroegtijdige hulpverlening;
3° de jaarlijkse subsidie 2020 voor de diensten voor integratiehulp;
4° de definitieve financiële anciënniteitstoeslag voor 2019, verhoogd met 1,5 procent, voor begeleidingsdiensten voor volwassenen, diensten voor integratiehulp of diensten voor vroegtijdige hulpverlening;
5° de specifieke subsidie 2020 om de mobiliteit van het begeleidingspersoneel voor diensten voor volwassenenbegeleiding of diensten voor vroegtijdige hulpverlening te versterken;
6° de specifieke subsidie 2020 ter compensatie van de bepalingen van de tripartiete kaderovereenkomst voor de Waalse privé non-profitsector voor de financiering van compenserende banen gekoppeld aan de toekenning van drie extra vakantiedagen per jaar voor diensten voor volwassenenbegeleiding, diensten voor integratiehulp of diensten voor vroegtijdige hulpverlening;
7° de specifieke subsidie 2020 ter financiering van de loonsverhogingen die voortvloeien uit de waardering van oncomfortabele uren voor diensten voor volwassenenbegeleiding, diensten voor integratiehulp of diensten voor vroegtijdige hulpverlening, beheerd door een private inrichtende macht;
8° de specifieke subsidie 2020 ter compensatie van de bepalingen betreffende de revalorisatie van de weddeschaal van de groepsleiders en de hoofdopvoeders, van de tripartiete kaderovereenkomst voor de Waalse privé non-profitsector 2010-2011, voor diensten voor volwassenenbegeleiding, diensten voor integratiehulp of diensten voor vroegtijdige hulpverlening, beheerd door een private inrichtende macht;
9° de specifieke subsidie 2020 voor de financiering van de compenserende betrekkingen in verband met de toekenning van bijkomende jaarlijkse verlofdagen aan de personeelsleden van 52 jaar en ouder, voor diensten voor volwassenenbegeleiding, diensten voor integratiehulp of diensten voor vroegtijdige hulpverlening, beheerd door een private inrichtende macht.
10° de specifieke subsidie voor 2020 met betrekking tot de laatste fase van de herwaardering van de loonschaal van APE-werknemers voor diensten voor volwassenenbegeleiding, diensten voor integratiehulp of diensten voor vroegtijdige hulpverlening;
11° de specifieke aanvullende subsidie voor 2020 met betrekking tot de werkingskosten voor diensten voor volwassenenbegeleiding, diensten voor integratiehulp of diensten voor vroegtijdige hulpverlening.
De subsidies bedoeld in paragraaf 1, 2° tot 9°, zijn de subsidies die aan de betrokken diensten worden toegekend overeenkomstig de bepalingen van dit Wetboek die van kracht waren op 31 december 2020. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1374/3. [1 § 1. De waargenomen anciënniteit voor 2019 als bedoeld in artikel 1374/1, lid 1, is de definitieve gemiddelde anciënniteit die is vastgesteld op basis van het tewerkstellingskadaster van de dienst voor het jaar 2019.
§ 2. In afwijking van § 1 wordt voor de in artikel 1374, § 3, bedoelde diensten de in artikel 1374/1, eerste lid, bedoelde waargenomen anciënniteit voor 2019 bepaald op basis van de consolidatie, per administratieve eenheid, van de tewerkstellingskadasters voor 2019 van de in artikel 1374, § 3, bedoelde diensten.]1
----------
(1)
Art. 1374/4. [1 § 1. Voor een dienst voor volwassenenbegeleiding, een dienst voor integratiehulp of een dienst voor vroegtijdige hulpverlening die op 31 december 2020 door het Agentschap is erkend op basis van de op die datum vigerende wettelijke bepalingen, een dienst in het kader van specifieke initiatieven "Transitie 16-25", "Burgerschapsontwikkelende activiteiten", "Innovatief begeleid wonen", die op 31 december 2020 door het Agentschap is erkend, zijn de bepalingen van artikel 588 slechts van toepassing ten belope van het vervangingspercentage van het personeel dat op 31 december 2020 in dienst is. "
§ 2. De directeur die op 31 december 2020 aangewezen is binnen een dienst van specifieke initiatieven Transitie 16-25", "Burgerschapsontwikkelende activiteiten", "Innovatief begeleid wonen", die door het Agentschap op 31 december 2020 is erkend, wordt geacht te voldoen aan de vereiste kwalificaties om de functie uit te oefenen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1374/5. [1 § 1. In afwijking van artikel 578, § 1, tweede lid, wordt het jaarlijkse activiteitenverslag uiterlijk op 30 juni 2023 voor de eerste maal ingediend.
§ 2. In afwijking van artikel 608, tweede lid, 5°, wordt voor de eerste twee kalenderjaren volgend op de inwerkingtreding van dit besluit het aantal 200 verhoogd tot 240.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1374/6. [1 Personen die in het bezit zijn van een op 31 december 2020 geldige beslissing of certificaat van tussenkomst in begeleiding voor volwassenen, in vroegtijdige hulpverlening, in integratiehulp, in innovatief begeleid wonen, in transitie 16-25, in transitie 15-24, in burgerschapsontwikkelende activiteiten, worden tot het einde van de geldigheidsduur van deze beslissing gelijkgesteld met gebruikers die in het bezit zijn van een beslissing in begeleiding, bedoeld in artikel 615, § 1, 1°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 1374/7. [1 De relevantie van het erkennings- en subsidiëringsstelsel wordt gezamenlijk door het Agentschap en de betrokken diensten met punten geëvalueerd binnen drie jaar volgend op een vol kalenderjaar waarin de in Deel II, Boek 5, Titel 7, Hoofdstuk 2, onderafdelingen 5 en 8 van dit Wetboek bedoelde bepalingen toegepast worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 11, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1375. De werknemers die in een dienst voor vroegtijdige hulpverlening of voor begeleiding van volwassenen tewerkgesteld waren vóór de datum van inwerkingtredingen van dit besluit, behouden de bezoldiging gekoppeld aan de loonschaal en de andere geldelijke voordelen die op hen van toepassing waren.
De personeelsleden die op 1 januari 2004 in de hoedanigheid van directeur in dienst zijn genomen en die vóór die datum over de voor de uitoefening van die betrekking vereiste kwalificaties beschikten en de desbetreffende opleidingen hebben gevolgd, hebben de kwalificatie die vereist wordt om in aanmerking te komen voor de lasten bedoeld in bijlage 61.
De hoofdopvoeders en opvoeders groepsleiders bedoeld in titel 11 van boek 5 van het tweede deel van dit Wetboek die vóór 1 januari 2013 als begeleidingspersoneel in dienst genomen zijn op basis van de kwalificaties bedoeld in artikel 1284, behouden de bezoldiging gekoppeld aan de loonschaal en de andere geldelijke voordelen die op hen van toepassing waren vóór hun indienstneming door de dienst voor vroegtijdige hulpverlening of voor begeleiding van volwassenen voor zover zij voldoen aan de voorwaarden bedoeld in punt III van bijlage 61.
Art.1376. § 1. De directeurs die het bewijs kunnen leveren dat ze één van de opleidingen bedoeld in het ministerieel besluit van 13 maart 2003 met succes hebben gevolgd, worden vrijgesteld van de in bijlage 61 bedoelde opleidingscyclus " Beheerder van voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten en dagonthaaldiensten.
§ 2. Wat betreft de directeurs die op 1 januari 2004 niet zijn begonnen met het volgen van één van de opleidingen bedoeld in het ministerieel besluit van 13 maart 2003, gaat de in bijlage 61 bij hetzelfde besluit bedoelde vierjarige periode in op 1 januari 2007.
Art.1377.De opvoeders van klasse 3, 2, 2B of 2A, alsook de kinderverzorgsters of gezinshelp(st)ers die tewerkgesteld waren in een dagonthaaldienst voor jongeren en die overeenkomstig artikel 81ter van het besluit van 9 oktober 1997 tewerkgesteld worden door een dienst voor integratiehulp, worden geacht te voldoen aan de minimale kwalificatie vereist voor de uitoefening van de begeleidingsfunctie bedoeld in bijlage 67.
De personeelsleden die op 1 januari 2003 in de hoedanigheid van directeur in dienst zijn genomen en die vóór die datum over de voor de uitoefening van die betrekking vereiste kwalificaties beschikten en de desbetreffende opleidingen hebben gevolgd, hebben de kwalificatie die vereist wordt om in aanmerking te komen voor de lasten bedoeld in bijlage [2 45/3]2.
[1 De hoofdopvoeders en opvoeders groepsleiders bedoeld in Titel 11 van Boek 5 van het tweede deel van het Wetboek die vóór 1 juli 2014 als omkaderingspersoneel in dienst genomen zijn op basis van de kwalificaties bedoeld in artikel 668 van hetzelfde Wetboek, behouden de bezoldiging gekoppeld aan de loonschaal en de andere geldelijke voordelen die op hen van toepasselijk waren vóór hun indienstneming door de integratiehulpdienst voor zover zij voldoen aan de voorwaarden bedoeld onder punt II van bijlage [2 45/4]2.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/36, art. 12, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2019-04-25/55, art. 90, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1378.De directeurs die het bewijs kunnen leveren dat ze één van de opleidingen bedoeld in het ministerieel besluit van 13 maart 2003 met succes hebben gevolgd, worden vrijgesteld van de in bijlage [1 45/4]1 bedoelde opleidingscyclus " Beheerder van voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten en dagonthaaldiensten.
Wat betreft de directeurs die op 1 januari 2003 niet zijn begonnen met het volgen van één van de opleidingen bedoeld in het ministerieel besluit van 13 maart 2003, gaat de in bijlage 63 bedoelde vierjarige periode in op 1 januari 2007.
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 91, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1379.De werknemers die in een dagonthaaldienst voor jongeren tewerkgesteld waren en die overeenkomstig artikel 81ter van het besluit van 9 oktober 1997 aangeworven worden door een dienst voor integratiehulp, behouden de bezoldiging gekoppeld aan de loonschaal en de andere geldelijke voordelen die op hen van toepassing waren voor hun aanwerving door de dienst voor integratiehulp. Hun bezoldiging is een last die aanmerking genomen kan worden binnen de perken bedoeld in de bijlagen [1 45/3]1 en [1 45/4]1.
----------
(1)<BWG 2019-04-25/55, art. 92, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1380. De jongere die bij de omvorming van een dagonthaaldienst in een dienst voor integratiehulp, een tussenkomst van "AWIPH" genoot voor zijn opvang door een dagonthaaldienst, wordt geacht in aanmerking te komen voor een beslissing van "AWIPH" waarbij geconcludeerd wordt tot de noodzaak van een begeleiding door een dienst voor integratiehulp.
Art.1381.[1 De artikelen 570 tot 575]1 treden in werking op de datum van goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest inzake schoolintegratiehulp voor gehandicapte jongeren en houden op van kracht te zijn zodra dat akkoord niet meer van toepassing is.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/31, art. 12, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1382. De artikelen 725 tot en met 783 zijn vanaf 1 januari 2007 toepasselijk op de zorgdiensten erkend krachtens het besluit van de Waalse Regering van 1 april 1999 betreffende de hulpdiensten ivm de activiteiten van het dagelijks leven, zoals gewijzigd.
De zorgdiensten die o.a. erkend zijn krachtens het besluit van de Waalse Regering van 1 april 1999 betreffende de hulpdiensten ivm de activiteiten van het dagelijks leven, zoals gewijzigd op 1 januari 2007, behouden hun erkenning tot de vervaldatum ervan.
Art.1383. De zorgdienstcoördinatoren die op 1 januari 2007 in de hoedanigheid van coördinatoren in dienst zijn genomen en die vóór die datum over de voor de uitoefening van die betrekking vereiste kwalificaties beschikten en de desbetreffende opleidingen hebben gevolgd, hebben de kwalificatie die vereist wordt om in aanmerking te komen voor de lasten bedoeld in bijlage 79.
Art.1384. De voor het gehandicaptenbeleid bevoegde Minister kan de bijlage 82 jaarlijks bijwerken op voorstel van het beheerscomité.
Art. 1384/1. [1 De eerste waarnemingsperiode bedoeld in artikel 831/43 gaat in op 1 januari 2014.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 1384/2. [1 De coördinatoren die voor 1 januari 2014 in dienst zijn genomen in het kader van een initiatiefproject inzake respijtzorg, worden geacht te voldoen aan de kwalificaties vereist om die functie uit te oefenen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 1384/3. [1 De bedragen bedoeld in de artikelen 831/41, 831/69, § 3, 831/73, § 1, en in bijlage 83/2 worden gekoppeld aan het spilindexcijfer dat als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt, met name 164,09 op 1 januari 2013.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-02-06/09, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 1384/4. [1 De natuurlijke personen die de opdrachten bedoeld in artikel 831/146, § 1, lid 1, 2°, uitoefenen en het personeel dat activiteiten ingebed in een specifiek initiatiefproject voor peuteropvang of een mobiele interventiecel voor 1 januari 2019 verrichten worden geacht, aan de vereiste kwalificaties te voldoen om de functie uit te oefenen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 4, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1384/5. [1 § 1. In afwijking van artikel 931/129, § 1, 1°, en § 2, kunnen de mobiele regelingen die voor 1 januari 2019 geselecteerd zijn via een oproep tot het indienen van projecten en die ofwel:
1° voor 1 januari 2019 een overeenkomst hebben gesloten met het Agentschap, in het kader van een specifiek initiatiefproject voor de ondersteuning van peuteropvang of geestelijke deficiëntie en gedragsstoornis - mobiele interventiecel;
2° een subsidie gekregen hebben voor de verwezenlijking van het cantou+ project voor 1 januari 2019;
hun erkenningsaanvraag rechtstreeks bij het Aghentschap indienen overeenkomstig artikel 831/130.
§ 2. Het bedrag van hun subsidie op 31 december 2019 vormt de basissubsidie en de toeslag wegens geldelijke anciënniteit voor het eerste erkennings- en subsidiëringsjaar.
§ 3. Het bedrag van de toegewezen basissubsidie stemt overeen met het jaarlijks bedrag bedoeld in paragraaf 2, gedeeld door het resultaat van één plus het anciënniteitspercentage bedoeld in de bijlagen 83/18 of 83/19 dat overeenstemt met de gemiddelde geldelijke anciënniteit van de mobiele regeling ter ondersteuning van de inclusie van gehandicapte personen krachtens de bepalingen van de artikelen 831/169, § 4, en 831/174.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 4, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
1384/8. [1 Een evaluatie van de erkennings- en subsidiëringsregeling van hoofdstuk X wordt uitgevoerd na afloop van het derde, volledige kalenderjaar van toepassing ervan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-07/15, art. 9, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023>
Art.1385.[1 De artikelen 784 tot en met 796/6 zijn toepasselijk op de aanvragen tot tegemoetkoming ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding ervan. De vroegere individuele beslissingen blijven geldig tot aan hun vervaldatum.
De artikelen 797 tot 820 zijn toepasselijk op de aanvraag om tegemoetkoming ingediend vanaf 1 augustus 2009. De vroegere individuele beslissingen blijven geldig tot aan hun vervaldatum.]1
----------
(1)<BWG 2014-03-13/28, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014>
Art. 1385/1. [1 De centra bedoeld in Hoofdstuk III van Titel IX van Boek V van het Tweede deel van dit Wetboek die erkend zijn op de datum van voornoemd hoofdstuk worden erkend voor een onbepaalde duur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/55, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 1385/2. [1 De centra bedoeld in artikel 1385/1 beschikken over een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum bedoeld in artikel 1385/1, om een pedagogisch project conform de bepalingen van artikel 914 aan het "AWIPH" over te maken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/55, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 1385/3. [1 De stagiairs die op de in artikel 1385/1 bedoelde datum een opleidingsovereenkomst bedoeld in Hoofdstuk III van Titel IX van Boek V van het Tweede deel van dit Wetboek hebben gesloten, blijven tot de vervaldatum van hun contract vergoedingen ontvangen die berekend worden volgens de bepalingen van de artikelen 956 tot 963 van het Wetboek in de versie bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 augustus 2013.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/55, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 1385/4. [1 De lasten betreffende de weddeschalen van de directeurs op de datum bedoeld in artikel 1385/1 worden geacht subsidieerbaar te zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/55, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 1385/5. [1 De lasten betreffende de pedagogische coördinatoren in dienst genomen op de datum bedoeld in artikel 1385/1 komen in aanmerking voor trap 5 van de geldende collectieve arbeidsovereenkomst die op de sector toepasselijk is. ]1
----------
(1)
Art.1386.[1 De in artikelen 1043 bedoelde leden van het begeleidingspersoneel in dienst op 1 januari 2003, worden geacht te voldoen aan de kwalificatievoorwaarden die vastliggen in artikel 1044 ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 17, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1387.[1 Directeurs die vóór 1 januari 1997 in functie zijn, worden geacht te voldoen aan de in artikel 992, § 11, eerste lid, genoemde kwalificatie-eisen ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 17, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1388.[1 oor productiearbeiders die vóór 1 januari 2021 in dienst zijn genomen en voor wie het Agentschap een loonderving heeft vastgesteld, is de in artikel 1010 bedoelde beroepsbekwaamheid het verschil tussen 100 en het vastgestelde percentage loonderving.
Deze beroepsbekwaamheid wordt opnieuw beoordeeld volgens de procedures van artikel 1014 van dit wetboek.
Het compensatiepercentage wordt vastgesteld overeenkomstig de regels van bijlage 95 ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 17, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1389.[1 Voor productiewerknemers die vóór 1 januari 2021 in dienst zijn genomen en voor wie het Agentschap een categorie A, B of C had vastgesteld, wordt de waarde van een valoriseerbaar uur met het oog op de in artikel 1005 bedoelde valorisering van punten als volgt vastgesteld
Categorie van handicap | Waarde van een uur |
A | 1 |
B | 1,25 |
C | 1,50 |
De beroepsbekwaamheid van de werknemers wordt opnieuw beoordeeld volgens de procedures van artikel 1014 van dit wetboek ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 17, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1390.[1 Aan het einde van de eerste periode van drie jaar verricht het Agentschap een evaluatie van de geschiktheid van het in de artikelen 993 tot en met 1030 bedoelde systeem. ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 17, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1391.[1 Voor productiewerknemers die vóór de inwerkingtreding van dit besluit in aanmerking kwamen voor een onderhoudsregeling gebaseerd op de bepalingen bedoeld in de artikelen 1047 tot 1051, wordt het in artikel 1010 bedoelde compensatiepercentage vastgesteld op 75 procent ]1.
----------
(1)<BWG 2021-09-16/38, art. 17, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.1392. De bepalingen die de Federale Overheid moet wijzigen of vervangen door bepalingen van titel 11 van boek 5 van het tweede deel van dit Wetboek, zullen met de nodige aanpassingen toegepast worden.
Art.1393. § 1. De opvoeders-groepsleiders, de onderdirecteurs klasse I en de directeurs klasse I die het bewijs kunnen leveren dat ze één van de opleidingen bedoeld in het ministerieel besluit van 13 maart 2003 met succes hebben gevolgd, worden vrijgesteld van de in bijlage 102 bedoelde opleidingscyclus " Beheer van diensten voor gehandicapte personen ".
§ 2. Wat betreft de hoofdopvoeders, de opvoeders-groepsleiders, de onderdirecteurs klasse I en de directeurs klasse I die op 1 januari 1998 niet zijn begonnen met het volgen van één van bovenbedoelde opleidingen, gaat de in bijlage 102 bedoelde vierjarige periode in op 1 januari 2007.
Art. 1393/1. [1 De residentiële diensten voor volwassenen, de residentiële nachtdiensten en de residentiële diensten voor jongeren die op 31 december 2014 een maandelijkse toelage van 1.436,27 euro voor de financiering van de indienstneming van een bijkomende halftijdse arbeid genieten, behouden die toelage totdat die opvoerder ontslagen wordt of op de een of andere manier de dienst verlaat.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-04-30/05, art. 8, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1394. De personeelsleden die op 1 januari 2007 als kinderverzorg(st)er, gezins- en sanitaire help(st)er, ziekenoppasser(es) of in andere gelijkgestelde functies, als opvoeder, hoofdopvoeder, opvoeder-groepsleider, onderdirecteur, directeur in dienst zijn genomen en die vóór die datum beschikten over de voor de uitoefening van die betrekking vereiste kwalificaties en de desbetreffende opleidingen hebben gevolgd om in aanmerking te komen voor de lasten bedoeld in bijlage 102.
Art. 1394/1.[1 Voor de dagopvangdienst voor volwassenen gaat de eerste waarnemingsperiode bedoeld in artikel 1314/55 op 1 januari 2014 in.
Voor de gespecialiseerde dagopvangdienst voor jongeren gaat de eerste waarnemingsperiode bedoeld in artikel 1314/55 op 1 januari 2016 in.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 14, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/2.[1 De bedragen bedoeld in de artikelen 1314/75, § 1 en § 2, 1314/86, § 4 en 1314/93, § 1, alsook in bijlage 114/8 worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 164,09 dat als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt, met name op 1 januari 2013.]1
----------
(1)<BWG 2016-06-23/21, art. 14, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/3. [1 In afwijking van artikel 1254, § 1, wordt aan de dagopvangdiensten voor niet geschoolde jongeren en aan de dagopvangdiensten voor volwassenen als gemiddelde referentiebezetting die bij de berekening van de jaarlijkse subsidie 2013 in aanmerking genomen wordt, toegekend die welke in 2010, 2011 ou 2012 voor hen de gunstigste is.".]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/50, art. 25, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 1394/4. [1 In afwijking van artikel 1254, § 1, behouden de dagopvangdiensten voor niet schoolgaande jongeren de jaarlijkse forfaitaire subsidie van het boekjaar 2013 als jaarlijkse forfaitaire subsidie voor het jaar 2014.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/50, art. 25, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 1394/5.[1 In afwijking van de bepalingen van titel XI, Tweede deel, van dit Wetboek, behouden de op basis van artikel 1201, tweede lid, 6°, opgerichte diensten [2 in 2015]2 de middelen die hen [2 in 2014]2 toegekend werden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/50, art. 25, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BWG 2015-12-03/27, art. 10, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 1394/6.
<Opgeheven bij BWG 2019-04-25/55, art. 94, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1394/6bis. [1 Wat betreft de dagopvangdienst voor volwassenen die op 31 augustus 2013 een bijzondere jaarlijkse subsidie genoot voor de tenlasteneming van de prioritaire gehandicapte personen in noodsituatie bedoeld in artikel 1296, wordt de subsidie die resulteert uit de toepassing van artikel 1263, na aftrek van de subsidie die ze genoot op basis van de bedragen bedoeld in artikel 1262, opgenomen in de subsidies bedoeld in artikel 1314/51, § 2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-06-23/21, art. 15, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/7. [1 Wat betreft de dienst die op 1 januari 2016 een bijzondere jaarlijkse subsidie genoot voor de nominatieve tenlasteneming van prioritaire gehandicapte personen in noodsituatie, wordt deze subsidie in aantal nominatieve punten omgezet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-06-23/21, art. 15, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/7bis. [1 In afwijking van artikel 1253 wordt de jaarlijkse forfaitaire toelage 2016 voor de residentiële diensten voor jongeren vastgelegd op het bedrag van de toelagen ontvangen in 2014. Onder toelagen ontvangen in 2014 wordt verstaan de jaarlijkse forfaitaire toelage verhoogd met de toelagen bedoeld in de artikelen 1262 en 1263 en met de toeslag voor geldelijke anciënniteit die in mindering van de reële kost van de anciënniteit wordt gebracht.
De jaarlijkse forfaitaire toelag wordt vermenigvuldigd met één komma nul nul achtentwintig ter compensatie van het verlies geleden door de diensten bedoeld in het eerste lid als gevolg van de afschaffing van de toelage bedoeld in artikel 1264.
Voor dezelfde diensten, beheerd door een private inrichtende macht, wordt die jaarlijkse forfaitaire toelage met één koma nul honderd en twaalf vermenigvuldigd ter financiering van de maatregel bedoeld in artikel 1270, a).]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-07-14/01, art. 6, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/8.[1 In afwijking van artikel 1257 resulteert de toeslag wegens geldelijke anciënniteit voor het jaar 2016 van de residentiële diensten voor jongeren uit de vermenigvuldiging van de jaarlijkse forfaitaire toelage bedoeld in artikel 1394/7 met het evolutiepercentage voor de anciënniteit bedoeld in bijlage 114/5.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-07-14/01, art. 7, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/9. [1 In afwijking van artikel 1261, tweede lid, wordt de toelage betreffende de nominatieve tenlasteneming van gehandicapte personen die als prioritair aangegeven worden op basis van de artikelen 1296 en 1297 in 2016, op 45.000 euro per tenlasteneming vastgelegd voor de residentiële diensten voor jongeren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-07-14/01, art. 8, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/10. [1 In 2016 zijn de artikelen 1262, 1263 en 1264 niet van toepassing op de residentiële diensten voor jongeren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-07-14/01, art. 9, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/11. [1 In afwijking van artikel 1270, tweede lid, worden de modaliteiten tot berekening van de toelage bedoeld in artikel 1270, eerste lid, a), in 2016 voor de residentiële diensten voor jongeren vervangen door de berekeningsmodaliteiten bedoeld in artikel 1394/7, derde lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-07-14/01, art. 10, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/12. [1 In 2016 is artikel 1271 niet van toepassing op de residentiële diensten.
§ 2. Voor het jaar 2016 wordt het bedrag " 315.873,02 euro " bedoeld in artikel 1271, § 5, vervangen door het bedrag " 166.708,79 euro ". ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-07-14/01, art. 11, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/13. [1 In afwijking van artikel 1277, § 1, mogen de residentiële diensten voor jongeren in 2016 van de gehandicapte persoon of van diens wettelijke vertegenwoordiger een bijdrage van hoogstens 18 euro per dag aanwezigheid eisen.
De dienst mag afwijken van de maatregel bedoeld in het eerste lid voor zover het voor betrokken maand opgeëiste bedrag niet hoger is dan twee derde van de gezinsuitkeringen van de jongere.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-07-14/01, art. 12, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/14. [1 In afwijking van artikel 1286 is de bijdrage die in 2016 door de residentiële dienst voor jongeren wordt geëist niet het voorwerp van een terugvordering door het 'AWIPH'.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-07-14/01, art. 13, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/15. [1 In afwijking van punt 1), 1°, van bijlage 99, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014, wordt de lastenverminderingscoëfficiënt die op de residentiële diensten voor jongeren wordt toegepast voor het jaar 2016 vastgelegd op de lastenverminderingscoëfficiënt die voor het jaar 2015 is berekend voor die diensten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-07-14/01, art. 14, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/16. [1 Het bedrag van de jaarlijkse forfaitaire toelage 2016 voor de residentiële diensten voor jongeren bedoeld in artikel 1394/7 en het bedrag opgenomen in artikel 1394/9 zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 164,09 van 1 januari 2013 dat als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-02-09/17, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 1394/17. [1 De eerste waarnemingsperiode bedoeld in artikel 1314/147 gaat in op 1 januari 2017.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 30, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1394/18. [1 De bedragen bedoeld in de artikelen 1314/164, 1314/172, 1314/181, § 2, en 1314/182, leden 1 en 3, worden gekoppeld aan het spilindexcijfer dat als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt, met name 164,09 op 1 januari 2013.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-12-14/16, art. 30, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 1394/19.[1 De eerste zesjarenperiode betreffende de dienstprojecten bedoeld in artikel 469/2, § 1, vangt aan op [2 1 januari 2022]2 en eindigt op [2 31 december 2027]2 voor de op datum van inwerkingtreding van dit besluit door het Agentschap erkende of gemachtigde diensten. De daaropvolgende perioden volgen elkaar op in tijdvakken van zes jaar.
Afwijkend vangt de periode voor de dienstprojecten bedoeld in artikel 469/2, § 1, voor de diensten die door het Agentschap worden erkend of gemachtigd in de loop van een zesjarenperiode, op de datum van erkenning of machtiging van de overname en eindigt wanneer bovenbedoelde zesjarenperiode vervalt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 93, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<BWG 2020-05-07/04, art. 35, 078; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art. 1394/20. [1 Van de administratieve diensten en entiteiten die op datum van 31 december 2018 aan het einde gekomen zijn van het eerste of het twee jaar van periodes voor de controle van de aanwending van subsidies op basis van een driejarenperiode wordt bedoelde periode voor de controle van de aanwending van de subsidies uitgesteld tot na afloop van de eerste zesjarenperiode bedoeld in artikel 474/3, § 1.
De administratieve diensten en entiteiten die op datum van 31 december 2018 op het einde gekomen zijn van een periode voor de controle van de aanwending van de subsidies waarbij tot een terugvordering ervan is geconcludeerd, mogen een plan tot bestemming aan de reserves voor een doelstellingencontract voorleggen voor dat bedrag, met inachtneming van de nadere regels bedoeld in artikel 469/3.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-25/55, art. 93, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1395. § 1. Bij wijze van overgangsmaatregel en in afwijking van artikelen 1353 en 1354 kan het beheerscomité van "AWIPH"voor de personen die onder contract waren op 23 juli 2009, beslissen de hoedanigheid van directeur te erkennen aan de persoon die als dusdanig aangewezen wordt door de beheerder, ongeacht het diploma waarvan hij houder is, op voorwaarde dat hij een nuttige beheerservaring heeft van minstens vier jaar in één van de volgende diensten :
1° een dienst bedoeld in artikel 283, tweede lid, van van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° een dienst gemachtigd om gehandicapte personen te verzorgen;
3° een erkende dienst met als doel de opvang of de huisvesting van kinderen of bejaarde personen;
4° een zorginstelling.
Bij wijze van overgangsmaatregel en in afwijking van artikel 1358 kan het beheerscomité van "AWIPH" voor de personen die onder contract waren op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, beslissen de hoedanigheid van personeelslid te erkennen aan de persoon die als dusdanig aangewezen wordt door de beheerder, ongeacht het diploma waarvan hij houder is, op voorwaarde dat hij een nuttige ervaring heeft als educatief begeleider of dienstverstrekker van minstens vier jaar in één van de volgende diensten :
1° een dienst bedoeld in artikel 283, tweede lid, van van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° een dienst gemachtigd om gehandicapte personen op te vangen;
3° een erkende dienst met als doel de opvang of de huisvesting van kinderen of bejaarde personen;
4° een zorginstelling.
Boek VI. - Hulp aan bejaarde personen
TITEL I. - Inrichtingen voor bejaarde personen
HOOFDSTUK I. - Normen waaraan de inrichtingen voor bejaarde personen moeten voldoen
Afdeling 1. - Huisvesting en opvang van bejaarde personen van minder dan [1 70]1 jaar
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 4, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1396.[1 § 1. De huisvesting of de opvang in een senioreninrichting is, tegen 90% van de erkende plaatsen per inrichting, voorbehouden aan personen van minstens zeventig jaar oud.
In afwijking van lid 1 wordt de huisvesting of de opvang van personen die jonger dan 70 jaar zijn, in een inrichting voor de huisvesting of de opvang van senioren, bij overschrijding van het percentage bedoeld in lid 1, aan de vergunning door de Minister of diens gemachtigde onderworpen, op grond van een gemotiveerde aanvraag die de inrichting voor de opname van de persoon indient.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 worden gemachtigd:
1° de huisvesting van bejaarde personen van minder dan 70 jaar in de plaatsen van rust-en verzorgingstehuizen die in aanmerking komen voor een bijzondere erkenning als centrum voor niet-aangeboren hersenletsels in de zin van de artikelen 1140/1 tot 1140/10 en, meer bepaald, de bepalingen houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet-aangeboren hersenletsels;
2° de huisvesting van senioren, jonger dan zeventig jaar, in serviceflats, dagopvangcentra en dagverzorgingscentra, voor zover de betrokken senioren hun zestigste verjaardag hebben bereikt;
3° de huisvesting van senioren, jonger dan zeventig jaar, in het kader van de overeenkomsten ondertekend met het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) betreffende de organisatie en de financiering van een programme tot verzorging van patiënten die lijden aan multiple sclerose of amyotrofische laterale sclerose in een gevorderd stadium en/of betreffende de organisatie en de financiering van een programma tot verzorging van patiënten die lijden aan de ziekte van Huntington in een gevorderd stadium.]1
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 5, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Afdeling 2. - Verplichte normen
Onderafdeling 1. - Normen betreffende brandbeveiliging en paniek
Art.1397. De in bijlage 119 bedoelde normen inzake brandbeveiliging en paniek zijn toepasselijk op de rustoorden, de rust- en verzorgingstehuizen, de serviceflats en de centra voor dagverzorging en/of centra voor avond- en/of nachtopvang.
Art.1398.In afwijking van artikel 1397 :
1° [1 passen de rust- en verzorgingstehuizen die geen werkingsvergunning als rustoord genieten, zich uiterlijk op 1 januari 2020 aan bijlage 119 aan; in afwachting daarvan passen ze zich minstens aan de eisen van het koninklijk besluit van 6 november 1979 tot vaststelling van de normen inzake beveiliging tegen brand en paniek waaraan ziekenhuizen moeten voldoen, aan]1;
2° beschikken de erkende rustoorden of de rustoorden die op 6 februari 1999 een voorlopige werkingsvergunning genieten, waarvan de beheerders uiterlijk 30 april 2001 het bewijs hebben geleverd dat ze de territoriaal bevoegde regionale brandweerdienst om advies hebben verzocht over de punten die niet voldoen aan de normen bedoeld in bijlage I bij het besluit van 3 december 1998 tot uitvoering van het decreet van 5 juni 1997 betreffende de rustoorden, de serviceflats en de dagcentra voor bejaarden, en op 31 december 2001 bij [2 het Agentschap]2 om de in artikel 30 van hetzelfde besluit bedoelde afwijkingen hebben verzocht, over een termijn die drie jaar na de kennisgeving van het antwoord van de Minister op de laatste afwijkingsaanvraag om zich aan te passen aan de veiligheidsnormen van bijlage 119 eindigt.
Tijdens die periode blijven de betrokken rustoorden onderworpen aan de normen die voor 6 februari 1999 op hen toepasselijk waren.
----------
(1)
(2)
Art.1399.Op verzoek van de beheerder van een inrichting voor bejaarde personen kan de Minister na gunstig advies van [1 het Agentschap]1 en van de territoriaal bevoegde brandweerdienst toestaan dat van de normen bedoeld in bijlage 119 wordt afgeweken. Vóór die afwijking wordt toegestaan, kan er op initiatief van één der partijen overleg worden gepleegd tussen de beheerder en de directie van de inrichting en de territoriaal bevoegde brandweerdienst.
Deze afwijking kan slechts worden toegestaan als :
1° het feitelijk onmogelijk is de werken te verrichten die nodig zijn om de inrichting in overeenstemming te brengen met de vigerende normen;
2° de werken die voor de inachtneming van de normen nodig zouden zijn, kosten met zich zouden brengen die buiten elke verhouding zouden staan tot de mate waarin de veiligheid van het gebouw zou worden verhoogd.
Bij bedoelde afwijking moet rekening worden gehouden met :
1° de specifieke omstandigheden;
2° eventuele alternatieve maatregelen waardoor het gebouw een veiligheidsniveau kan bereiken dat overeenstemt met het niveau bedoeld in bijlage 119;
3° de toegangsmogelijkheden voor de voertuigen van de territoriaal bevoegde brandweerdienst.
De aanvraag wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden.
Als de aanvraag niet vergezeld gaat van alle bewijsstukken, wordt de aanvrager er binnen één maand van door [1 het Agentschap]1 op de hoogte gebracht. In dat laatste geval beschikt de aanvrager over een termijn van één maand om de ontbrekende documenten of elementen te bezorgen. Zo niet wordt de aanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.
[1 Het Agentschap]1 behandelt de aanvraag en maakt het dossier samen met zijn opmerkingen over aan de Minister binnen een termijn van 3 maanden na ontvangst van het advies van de territoriaal bevoegde dienst; de Minister beslist binnen drie maanden.
----------
(1)
Art.1400.Op eensluidend advies van de territoriaal bevoegde dienst wordt een attest waarvan het model in bijlage 119 wordt bepaald, door de burgemeester afgegeven aan de beheerder. Er wordt een afschrift van overgemaakt aan [2 het Agentschap]2.
Als de brandweerdienst zijn attest besluit met de verklaring dat de inrichting niet op bevredigende wijze voldoet aan de bovenvermelde normen en dat om die redenen haar inbedrijfstelling [2 niet wordt toegelaten]2, neemt de burgemeester onmiddellijk alle nodige bewarende maatregelen voor de veiligheid van de bewoners.
Als de brandweerdienst zijn attest besluit met de verklaring dat en dat de vastgestelde tekortkomingen, hoewel de inrichting niet op bevredigende wijze voldoet aan de bovenvermelde normen, de inbedrijfstelling niet verhinderen, vermeldt het veiligheidsattest omstandig alle bepalingen van de regelgeving die niet worden vervuld.
In alle gevallen voegt de burgemeester bij het bovenvermelde attest een afschrift van het bezoekverslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst.
Behalve gemotiveerde andersluidende beslissing geldt dat attest voor een duur van zes jaar.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 77, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 7, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1401.Om bovenvermeld attest te krijgen, richt de beheerder bij aangetekend schrijven een aanvraag aan de burgemeester van de gemeente waarin de inrichting is gelegen. De burgemeester maakt die aanvraag onverwijld over aan de territoriaal bevoegde brandweerdienst opdat deze een verslag daarover zou opmaken.
Op grond van het verslag dat hem door de zogenaamde brandweerdienst overgemaakt wordt, [1 bezorgt de burgemeester de aanvrager het bovenbedoelde attest]1 uiterlijk binnen twee maanden na indiening van de aanvraag.
----------
(1)
Art.1402.Elk ontwerp van verbouwing, d.w.z. elke verandering die de bestemming of de afmetingen van de lokalen wijzigt op grond waarvan de werkingsvergunning verleend is, [1 wordt onderworpen]1 aan het voorafgaandelijk advies van de territoriaal bevoegde brandweerdienst.
----------
(1)
Onderafdeling 1/1. [1 - Normen betreffende de prijzen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 8, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1402/1. [1 Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder :
1° inrichting: de inrichting voor bejaarden omschreven in artikel 334, 2°, a) tot g), van het decreetgevend Wetboek;
2° diensten: alle verstrekkingen van diensten onder uitsluiting van diensten verstrekt ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst, een tewerkstellingsovereenkomst, een leercontract of een arbeidsovereenkomst voor huispersoneel;
3° leveringen: de producten, stoffen, waren en goederen;
4° marge: verschil tussen verkoopprijs en aankoopprijs van een levering of een dienst, uitgedrukt in percentage op de aankoopprijs;
5° aangestelde ambtenaren: de ambtenaren bedoeld in artikel 366, § 2, van het decreetgevend Wetboek;
6° dag: kalenderdag, namelijk alle dagen van de week, weekends en feestdagen inbegrepen;
7° eerste prijs: de rechtstreekse facturatie aan de bewoner van de basisprijs voor de opvang in de inrichting, supplementen inbegrepen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 8, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1402/2. [1 § 1. Elke inrichting geeft kennis ter informatie van zijn eerste prijs, op basis van een uiteenzettend dossier voor iedere nieuwe inrichting, uitbreiding of nieuwe voorwaardenbepaling. De eerste prijs kan geen enkele aanleiding geven tot een korting tijdens de eerste zes maanden volgend op de kennisgeving van de eerste prijs aan het Agentschap.
§ 2. Een inrichting kan geen enkele prijs- of margeverhoging toepassen, dan na voorafgaandelijke aanvraag aan het Agentschap.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 8, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1402/3. [1 § 1. Elke aanvraag tot prijs- of margeverhoging wordt bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst aan het Agentschap gestuurd.
§ 2. Om ontvankelijk te zijn, bevat de aanvraag volgende informatie:
1° het ondernemingsnummer, de rechtsvorm, de naam en het adres van de beheerder, omschreven in artikel 334, lid 1, 3°, van het decreetgevend Wetboek;
2° het nummer van de werkingstitel, het nummer van de exploitatie-eenheid, de benaming en het adres van de inrichting;
3° de aard en de specificaties van de diensten en leveringen en de dienovereenkomstige omzet;
4° de huidige en aangevraagde prijzen en hun datum van toepassing;
5° de toegekende kortingen;
6° een overzicht van het tewerkgestelde personeel op het ogenblik van de aanvraag en een overzicht van het personeel tewerkgesteld in de drie jaar voorafgaande aan de aanvraag, in voltijdsequivalenten;
7° de omstandige verantwoording op grond van cijfers, van commentaar voorzien, van de aangevraagde verhoging;
8° de jaarrekeningen van de inrichting voor de drie laatste afgesloten boekjaren en, in voorkomend geval, de exploitatierekeningen van de betrokken afdeling;
9° een omstandig overzicht van alle interventies en subsidies toegekend door de federale, gewestelijke en Gemeenschapsoverheden;
10° het aantal dagen huisvesting of opvang, gefactureerd aan de bewoners over de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag.
Om de aanvraag tot verhoging in te dienen, gebruikt de beheerder het formulier beschikbaar op de website van het Agentschap en op de website socialsante.wallonie.be.
Wanneer de aanvraag onvolledig is, licht het Agentschap de beheerder daar per aangetekend schrijven over in, binnen de vijftien dagen volgend op de datum van ontvangst van de aanvraag met opgave van de ontbrekende stukken. De in artikel 1402/4 bedoelde termijn van 60 dagen gaat pas in op de datum waarop het Agentschap alle vereiste gegevens ontvangt.
§ 3. De verhoging van de prijs van de huisvesting of de opvang mag in een kalenderjaar niet meer dan vijf procent hoger zijn dan de indexering van de consumentenprijzen sinds de laatste prijsverhoging]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 8, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1402/4. [1 § 1. Binnen 60 dagen na ontvangst van de volledige aanvraag, blijkens het ontvangstbewijs bedoeld in artikel 1402/3, § 1, wordt de beslissing van de Minister over de verhoging van de huisvestings- of opvangprijzen en -marges per aangetekende brief aan de aanvrager meegedeeld
§ 2. De inrichting stelt de bewoners, de opgevangen personen of hun vertegenwoordigers in kennis van de prijzen voor huisvesting of opvang, de toegestane margepercentages en de datum van toepassing ervan. Zij zendt een afschrift van deze kennisgeving aan het Agentschap. Zij kan de toegestane verhoging van de prijzen en marges van de huisvesting of van de opvang ten vroegste op de dertigste dag na de kennisgeving van de verhoging toepassen.
§ 3. Indien binnen 60 dagen na ontvangst van het volledige verzoek geen beslissing wordt meegedeeld, kan de instelling de gevraagde verhoging van de prijzen en marges voor huisvesting of opvang toepassen onder de in paragraaf 2 genoemde voorwaarden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 8, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1402/5. [1 § 1. In afwijking van artikel 1402/2 en artikel 1402/3, punten 1 en 2, stelt de beheerder het Agentschap per aangetekende brief in kennis van de verhoging van de prijzen voor huisvesting of opvang en van de door de inrichting toe te passen toeslagen, wanneer deze verhoging beperkt blijft tot een percentage dat overeenkomt met een lineaire aanpassing van de prijs aan het indexcijfer van de consumentenprijzen over een periode van ten hoogste 36 maanden voorafgaand aan de maand waarin de kennisgeving wordt ontvangen.
De termijn van zesendertig maanden is beperkt tot de maand voorafgaand aan het laatste besluit van de minister of de ontvangst van de laatste kennisgeving in de zin van dit artikel. Bij ontstentenis van een besluit van de Minister wordt de periode van zesendertig maanden beperkt door de datum van kennisgeving van de door de instelling toegepaste prijzen
§ 2. De kennisgeving vermeldt de prijzen van de huisvesting of de opvang en de toeslagen en de datum van toepassing, de nieuwe prijzen van de accommodatie of de receptie en de datum van toepassing, alsmede het percentage van de verhoging, afgerond op twee cijfers na de komma. De kennisgeving wordt gedaan door middel van een standaardbrief die beschikbaar is op de website socialsante.wallonie.be.
Indien het Agentschap niet binnen 30 dagen na ontvangst van de kennisgeving weigert, stelt de inrichting het Agentschap, de bewoners of hun families of de opgevangen personen of hun vertegenwoordigers in kennis van de verhoging en de datum van de aanvraag. Zij kan de gemelde verhoging ten vroegste op de dertigste dag na de dag van kennisgeving toepassen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 8, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1402/6. [1 § 1. De prijzen van diensten en leveringen die als nieuw kunnen worden beschouwd, worden uiterlijk 15 dagen voor de uitvoering ervan aan het Agentschap meegedeeld.
Deze kennisgeving geschiedt bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, met vermelding van de woorden "kennisgeving van nieuwe diensten" of "kennisgeving van nieuwe leveringen".
Indien het Agentschap niet binnen 15 dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving een weigering van de dienst of levering weigert, wordt deze als nieuw beschouwd.
§ 2. Kunnen niet als nieuw worden beschouwd:
1° diensten of leveringen die een soortgelijke of overeenstemmende dienst of levering in de inrichting hebben;
2° het verrichten van diensten of leveringen die het voorwerp uitmaken van een overdracht van activiteiten of een hervatting van activiteiten na de vereffening of het faillissement van een inrichting.]1
----------
(1)
Art. 1402/7. [1 Voor elke prijsverhoging die wordt toegepast op bewoners die worden overgebracht naar een nieuw gebouw, een nieuwe uitbreiding of een verbouwd bestaand gebouw is ofwel een verzoek om een prijsverhoging op basis van de artikelen 1402/2 en 1402/3, ofwel een kennisgeving van prijsverhoging op basis van artikel 1402/5 vereist.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 8, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1402/8. [1 Op verzoek van het Agentschap verstrekt de inrichting alle informatie met betrekking tot de ontwikkeling van de prijzen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 8, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1402/9. [1 Overtredingen van de bepalingen van deze onderafdeling worden onderzocht, vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 366, § 2, 369 tot en met 377 van het decreetgevende deel van het Wetboek en de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 8, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1402/10. [1 Onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn op het beroep bij de Raad van State, kan een instelling die de beslissing van de Minister wil aanvechten, een verzoek tot herziening van de ministeriële beslissing indienen bij het Agentschap op basis van nieuwe informatie. Het verzoek wordt dan als nieuw beschouwd en overeenkomstig de artikelen 1402/3 en 1402/4 behandeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 8, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Onderafdeling 2. - Andere verplichte normen
Art.1403.[1 ...]1 De in de bijlagen 120, 121, 122 [2 ...]2 bedoelde normen zijn respectievelijk van toepassing op de rustoorden [3 en de rust- en verzorgingstehuizen]3, de serviceflats, de dagopvangcentra, de centra voor avond- en/of nachtopvang [2 ...]2.
[1 ...]1 De huisvesting in aangepaste eenheid van gedesoriënteerde [3 , aan cognitieve stoornissen lijdende of dement gediagnosticeerde]3 bejaarde personen wordt uitgevoerd overeenkomstig de normen bepaald in hoffdstuk 7 van bijlage 120.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 80, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<DWG 2015-12-17/55, art. 195, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2016> en <DWG 2016-12-21/03, art. 7, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(3)<BWG 2019-05-16/87, art. 9, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1404.De op verschillende sites gevestigde rustoorden [1 voldoen aan]1 de volgende bijkomende normen :
1° elke site die de nieuwe eenheid op zich vormt, [1 komt in aanmerking voor een werkingsvergunning op het tijdstip van de aanvraag om globale erkenning, of maakt het voorwerp uit van]1 een ontvankelijke aanvraag om erkenning;
2° de wegafstand tussen de verschillende sites [1 bedraagt niet meer dan 10 km]1;
3° de minimale huisvestingscapaciteit wordt vastgesteld op 10 [3 plaatsen]3 per site en op 50 bedden voor de sites samen;
4° de maximale capaciteit wordt vastgesteld op 100 [3 plaatsen]3 per site en op 150 [3 plaatsen]3 voor de sites samen;
5° minstens één verzorgend personeelslid bedoeld in punt 9.3 van bijlage 120 moet 24 uur op 24 aanwezig zijn op elke site;
6° in de werking van het rustoord moet enerzijds worden vermeld hoe lang de directeur en de personeelsleden op elke site aanwezig zijn en anderzijds melding worden gemaakt van de wijze waarop in de dienstcontinuïteit wordt voorzien;
7° op elke site wordt een oproepregister bijgehouden.
[2 Met betrekking tot punt 4° wordt de maximale capaciteit verhoogd tot tweehonderd bedden als het rusthuis aan de volgende voorwaarden voldoet:
1° in een doorlopende poging van evaluatie van de kwaliteit passen;
2° de uitvoering van een seniorenlevensproject dat deel uitmaakt van het architectuurproject van de instelling;
3° de diversificatie van de onthaalvoorzieningen door de beheerder, die naast het rusthuis ten minste drie andere voorzieningen moet dekken.
De Minister die voor gezondheid bevoegd is, bepaalt de voorwaarden bedoeld in het tweede lid.]2
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 81, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2018-11-22/07, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 23-12-2018>
(3)<BWG 2019-05-16/87, art. 10, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1405.[2 Op verzoek van de beheerder van een inrichting voor bejaarde personen [3 aanvaardt het Agentschap een verschil kleiner dan of gelijk aan tien percent van de normen betreffende de oppervlaktes en de opmetingsstaten van de gebouwen, zoals vastgesteld in de bijlagen 120 tot 122 op het totale gebouw en per kamer]3.]2
[3 In afwijking van lid 1 kan de Minister afwijkingen toestand, hoger dan de normen betreffende het gebouw, vastgesteld in bijlage 120, uitgezonderd de punten 13.2 en 15.5, de bijlagen 121 en 122 op grond van een advies van het Agentschap.]3
Deze afwijking mag slechts toegekend worden als minstens één van de volgende voorwaarden wordt vervuld :
1° het is technisch onmogelijk de werken te verrichten die nodig zijn om de inrichting in overeenstemming te brengen met de vigerende normen;
2° de werken die voor de inachtneming van de normen nodig zouden zijn, zouden kosten met zich brengen die buiten elke verhouding zouden staan tot de mate waarin het comfort van het gebouw zou worden verhoogd;
3° er is een conflict tussen de naleving van de voor de inrichtingen voor bejaarde personen specifieke normen en de naleving van de kadastrale normen en/of de normen inzake bescherming van het erfgoed;
[2 4° een verhuizing naar een inrichting voor de huisvesting en de opvang van bejaarde personen met minstens hetzelfde aantal [3 ...]3 plaatsen of woningen betrokken bij de afwijkingsaanvraag wordt in een gedetailleerd tijdschema bepaald.]2
In alle gevallen [1 worden minstens de normen betreffende de huisvesting nageleefd]1.
De aanvraag wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden. Als de aanvraag niet vergezeld gaat van alle bewijsstukken, wordt de aanvrager er binnen één maand van door het [3 Agentschap]3 op de hoogte gebracht. In dat laatste geval beschikt de aanvrager over een termijn van één maand om de ontbrekende documenten of elementen te bezorgen. Zo niet wordt de aanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.
[3 Het Agentschap behandelt de aanvraag binnen een termijn van drie maanden volgend op de indiening van de aanvraag vanaf het ogenblik waarop deze volledig is en maakt zijn advies aan de Minister over, die dan binnen de drie maanden beslist.]3
[3 ...]3
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 82, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-18/13, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<BWG 2019-05-16/87, art. 11, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Afdeling 3. - Facultatieve normen - Handvest betreffende kwaliteit van de inrichtingen
Art.1406.
<Opgeheven bij BWG 2019-05-16/87, art. 12, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1407.
Art.1408.
<Opgeheven bij BWG 2019-05-16/87, art. 12, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1409.
<Opgeheven bij BWG 2019-05-16/87, art. 12, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
HOOFDSTUK II. - Programmering
Art.1410.[1 De maximumcapaciteit van de rustoord[2 plaatsen]2 en van de rust- en verzorgings[2 plaatsen]2 wordt op 49.659 [2 plaatsen]2 vastgelegd voor het geheel van het grondgebied van het Franse taalgebied.]1
[2 Te rekenen van 1 januari 2019 en voor een periode van tien jaar wordt de maximumcapaciteit bedoeld in lid 1 verhoogd met 1.130 eenheden, jaarlijks op 1 januari. Een eenheid stemt overeen met één plaats in een rusthuis.
Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten vastgesteld door de Regering kan de Commissie voor de opvang en de huisvesting van bejaarde personen, ingesteld bij artikel 15, § 1, van het decreetgevend Wetboek, in het kader van de overeenkomst bedoeld in artikel 15, § 2, 1°, van hetzelfde Wetboek, gelijkwaardigheidsregels bepalen voor eenheden naar andere regelingen voor de opvang en de huivesting van bejaarde personen, evenals de verdeling van de eenheden tussen regelingen.]2
----------
(1)
(2)
Art.1411.De programmering van de rustoord[1 bedden]1 wordt per arrondissement uitgevoerd als volgt :
Op 1 januari van elk jaar worden de volgende coëfficiënten berekend :
1° het gemiddelde coëfficiënt van het aantal [1 bedden]1 vastgesteld in het programma voor het geheel van het grondgebied in verhouding tot de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek van de [1 85]1-plussers (coëfficiënt X);
2° en voor elk arrondissement, het gemiddelde coëfficiënt van het aantal [1 bedden]1 die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord in het arrondissement in verhouding tot de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek van de [1 85]1-plussers in het betrokken arrondissement.
Met het oog op een homogene verdeling van de rustoord[1 bedden]1 worden de [1 bedden]1, als ze beschikbaar zijn, eerst aan de in verhouding tot coëfficiënt X meest achtergestelde gebieden en laatst aan de best bedeelde gebieden toegewezen.
[1 Voor de berekening bedoeld in lid 2 wordt er voor de arrondissementen die grenzen aan Frankrijk, Duitsland, Nederland en het Groothertogdom Luxemburg, geen rekening gehouden in het aantal plaatsen die in aanmerking komen voor een werkingstitel of een beginselakkoord in het aangrenzend arrondissement, met de plaatsen ingenomen door een niet-Belgische onderdaan. De berekening van de plaatsen ingenomen door een niet-Belgische onderdaan wordt over een referentieperiode verricht, gaande van 1 juli tot 30 juni van het voorgaande jaar.]1
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 14, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1412.Een rustoord mag niet minder dan 50 [2 plaatsen]2 en niet meer dan [2 200]2 [2 plaatsen]2 omvatten, met inbegrip van de [2 plaatsen]2 voor het kortstondig verblijf en de rust- en verzorgings[2 plaatsen]2.
Evenwel
1° mogen de rustoorden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit over minder dan 50 [2 plaatsen]2 of meer dan [2 200]2 [2 plaatsen]2 beschikken, met inbegrip van de rust- en verzorgings[2 plaatsen]2 [2 plaatsen]2 en de [2 plaatsen]2 voor het kortstondig verblijf hun activiteiten voortzetten. De rustoorden die [1 op 28 december 2009]1 over een geldig principeakkoord beschikken, waarbij ze ertoe gemachtigd worden om de capaciteit van [2 200]2 [2 plaatsen]2 te overschrijden, worden niet betrokken bij de capaciteitbeperking bepaald op [2 200]2 [2 plaatsen]2 binnen de perken van het lopende principeakkoord. Ze mogen evenwel niet de hun toegekende capaciteit boven [2 200]2 [2 plaatsen]2 overschrijden;
2° en niettegenstaande hun capaciteit om het aantal rustoord[2 plaatsen]2 of rust-en verzorgings[2 plaatsen]2 tot maximum [2 200]2 [2 plaatsen]2 te verhogen, kunnen de rustoorden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit meer dan 135 [2 plaatsen]2 omvatten, behalve de [2 plaatsen]2 voor het kortstondig verblijf, hun capaciteit met hoogstens 20 % zien oplopen, maar alleen in [2 plaatsen]2 voor het kortstondig verblijf met een maximum van 30 [2 plaatsen]2 voor het kortstondig verblijf per inrichting en met inachtneming van de in artikel 1415 bedoelde voorwaarden.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 85, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 15, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1413.De maximale capaciteit van de [1 plaatsen]1 voor het kortstondig verblijf wordt bepaald op 1.800 [1 plaatsen]1 voor het hele grondgebied.
[1 Te rekenen van 1 januari 2019 en voor een periode van tien jaar wordt de maximumcapaciteit bedoeld in lid 1 verhoogd met 48 eenheden, jaarlijks op 1 januari.]1
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 16, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1414.De programmering van de [1 plaatsen]1 voor het kortstondig verblijf wordt per arrondissement op de volgende wijze verricht.
Op 1 januari van elk jaar worden de volgende coëfficiënten berekend :
1° het gemiddelde coëfficiënt van het aantal [1 plaatsen]1 vastgesteld in het programma voor het geheel van het grondgebied in verhouding tot de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek van de [1 80]1-plussers (coëfficiënt X);
2° en voor elk arrondissement, het gemiddelde coëfficiënt van het aantal [1 plaatsen]1 die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord in het arrondissement in verhouding tot de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek van de [1 80]1-plussers in het betrokken arrondissement.
Met het oog op een homogene verdeling van de rustoord[1 plaatsen]1 worden de [1 plaatsen]1, als ze beschikbaar zijn, eerst aan de in verhouding tot coëfficiënt X meest achtergestelde gebieden en laatst aan de best bedeelde gebieden toegewezen, met inachtneming van de in artikel 346, § 3, 3°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde verdeling tussen de sectoren.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 17, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1415.Geen enkel rustoord mag in aanmerking komen voor een aantal [2 plaatsen]2 voor kortstondig verblijf hoger dan het aantal [2 plaatsen]2 gelijk aan 20 % van zijn capaciteit, afgerond naar boven.
De beheerders van rustoorden van éénzelfde sector die in éénzelfde gemeente of in gemeenten van hetzelfde arrondissement gelegen zijn en, in dit laatste geval op maximum 20 km wegafstand van elkaar, kunnen een overeenkomst sluiten, waarbij één of meer van hen voor één of verschillende rustoorden verzoeken om één of meer principeakkoorden gelijk aan maximum 20 % van de capaciteit van betrokken rustoorden, afgerond naar boven.
De enige beheerder van verschillende rustoorden of van een rustoord die op meerdere sites gevestigd is mag onder de voorwaarden bedoeld in [1 het tweede lid]1 eveneens verzoeken om één of meer principeakkoorden voor maximum 20 % van de capaciteit van zijn rustoorden, afgerond naar boven.
In de gevallen bedoeld in [1 in het tweede en derde lid]1 mag het aantal [2 plaatsen]2 voor kortstondig verblijf voor éénzelfde site niet hoger zijn dan 30 % van de totale capaciteit van die site, afgerond naar boven.
Voor de toepassing van dit artikel dient te worden verstaan onder capaciteit, welke die vastgesteld is door de werkingsvergunning of gedekt door een principeakkoord, met inbegrip van de [2 plaatsen]2 van rust- en verzorgingstehuizen maar uitsluitend de [2 plaatsen]2 voor kortstondig verblijf.
----------
(1)
(2)
Art.1416.De maximale capaciteit van de plaatsen in een centrum voor dagverzorging wordt bepaald op [1 6,1]1 plaatsen voor 1000 inwoners van [1 85]1 jaar en meer en voor het hele grondgebied.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 19, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1417.De programmering van de plaatsen in een centrum voor dagverzorging wordt per arrondissement verricht opdat geen enkel arrondissement zou kunnen beschikken over minder dan [1 5]1 plaatsen per 1000 inwoners van [1 80]1 jaar en meer die erin verblijven op grond van de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 20, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1418.De uitvoerige gegevens over de geactualiseerde stand van de vestigingsprogramma's van de verschillende soorten inrichtingen voor bejaarde personen worden op de website van het [1 Agentschap]1 bekendgemaakt.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 21, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
HOOFDSTUK III. - Principeakkoorden
Art.1419.Elke aanvraag om principeakkoord wordt bij het [1 Agentschap]1 ingediend.
De aanvraag omvat de volgende ontvankelijkheidselementen :
1° het behoorlijk ingevulde en ondertekende identificatieformulier opgemaakt en afgegeven door het [1 Agentschap ]1;
2° een verklaring op erewoord waarvan het model door het [1 Agentschap ]1 is opgemaakt en aan de hand waarvan de beheerder zich ertoe verbindt alle normen, waaraan moet worden voldaan, na te leven;
3° een uitvoerige omschrijving van de geplande inrichting, waarbij de wil wordt aangetoond om te voldoen aan de normen betreffende de inrichting en de opvangcapaciteit ervan, de toegankelijkheid ervan;
4° de uitvoerige wijze waarop de inrichting de in artikel 349 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bepaalde prioriteitscriteria wil uitvoeren.
De aanvraag wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 22, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1420.Het [2 Agentschap]2 behandelt de aanvraag [2 ...]2 binnen een termijn van drie maanden na de indiening van de aanvraag zodra die volledig is.
Als de aanvraag niet vergezeld gaat van alle bewijsstukken of van alle gegevens bedoeld in artikel [1 1419]1 of in de artikelen [1 1422]1 tot en met 1427, wordt de aanvrager daar door het [2 Agentschap]2 binnen één maand over ingelicht.
In dat geval beschikt de aanvrager over een termijn van één maand om de ontbrekende documenten of gegevens mede te delen. Zo niet wordt de aanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 88, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 23, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1421.Wanneer het [1 Agentschap]1 een beslissing tot weigering van een principeakkoord aan de beheerder betekent, stelt het hem ook in kennis van de mogelijke beroepen bedoeld in de artikelen 31 en 32 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 24, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1422.[2 § 1.]2 Voor de aanvragen om principeakkoord betreffende [2 plaatsen]2 van rustoorden en [2 plaatsen]2 voor kortstondig verblijf [2 beslist de Minister onverminderd de programmeringregels vastgesteld in artikel 346, § 2, 1°, 3° en 4° en in artikel 346, § 3, 2° en 3°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en gezien het aantal beschikbare bedden op grond van de in artikel 1427 bedoelde wachtlijst elk jaar op 1 april en 1 oktober]2 op grond van de criteria bedoeld in artikel 349 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek [2 en in paragraaf 2]2.
Wanneer de aanvraag geen gevolg heeft op de verdeling van de [2 plaatsen]2 tussen de arrondissementen en tussen de sectoren, kan de Minister onverwijld beslissen.
[2 § 2. Naast de criteria bedoeld in artikel 349 van het decreetgevend Wetboek wordt voor de toekenning van het beginselakkoord voor de gezamenlijke opvang- en huisvestingsinrichtingen voor bejaarden rekening gehouden met volgende criteria:
1° de plaats in de rangschikking van de arrondissementen ten opzichte van de coëfficiënt X bedoeld in artikel 1411, lid 2, 1°, van het Wetboek, gaande van het meest naar het minst deficitaire arrondissement;
2° in elk arrondissement, met de anciënniteit van de aanvragen, gaande van de oudste tot de meest recente ;
3° de inoverwegingname van het volgend arrondissement zodra het vorige niet meer deficitair is of bij ontstentenis zodra het aantal plaatsen toegekend in het arrondissement op de aanvragen is ingegaan.
Het Agentschap onderzoekt de aanvragen op basis van een interpretatierooster dat alle criteria bepaald door de Regering opneemt.
§ 3. In afwijking van artikel 1411, lid 3, kan elke beheerder zijn plaatsen in een principeakkoord overdragen van één arrondissement naar een ander zelfs als het tweede arrondissement niet meer achterstand vertoont dan de eerste ten opzichte van de X coëfficiënt.]2
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 89, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 25, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1423.Voor de aanvragen om principeakkoord betreffende de herkwalificatie van [2 plaatsen]2 van rustoorden in [2 plaatsen]2 van rust-en verzorgingstehuizen [1 wordt de aanvraag om principeakkoord tussen 1 en 30 april bij het [2 Agentschap]2 ingediend]1.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 90, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 26, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1424.Onverminderd artikel 1419, 1420 en 1421 [1 voldoen de inrichtingen die om de herkwalificatie van [2 plaatsen]2 van rustoorden in [2 plaatsen]2 van rust-en verzorgingstehuizen verzoeken, aan de volgende ontvankelijkheidscriteria]1 :
1° bekwaam zijn om bij de indiening van de aanvraag van de werkingsvergunning de architectonische normen en de organisatorische normen na te leven die bedoeld zijn in [2 bijlage 120]2;
2° over een huisvestingscapaciteit beschikken voor minstens tien in sociale moeilijkheden verkerende personen;
3° voor de inrichtingen die reeds over [2 plaatsen]2 van rust- en verzorgingstehuizen beschikken, de verzekering geven van de aanwezigheid op 1 april van het jaar waarop de aanvraag slaat, van een aantal sterk afhankelijke bewoners, dat hoger is dan het aantal [2 plaatsen]2 van rust- en verzorgingstehuizen die reeds in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of voor een principeakkoord. Daartoe wordt een verklaring op erewoord waarvan het model door het [2 Agentschap]2 bepaald en afgegeven wordt, en getekend door de directeur, de coördinerend en raadgevend arts en de hoofdverpleegkundige gebruikt;
4° voor de inrichtingen die op 1 april van het lopende jaar waarop de aanvraag slaat, nog niet beschikken over [2 plaatsen]2 van erkende rust- en verzorgingstehuizen die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of waarvoor een principeakkoord ondertekend is, de aanwezigheid bevestigen van minstens 25 bewoners die beschouwd kunnen worden als sterk afhankelijke bewoners en die daarvoor al dan niet in aanmerking komen.
Daartoe wordt een verklaring op erewoord waarvan het model door het [2 Agentschap]2 bepaald en afgegeven wordt, en ondertekend door de directeur, gebruikt.
5° handhaving van het gemengde karakter van de inrichting die een maximale verhouding van 90 % tussen de capaciteit in [2 plaatsen]2 van rust- en verzorgingstehuizen en de totale capaciteit van de inrichting, met uitzondering van de [2 plaatsen]2 voor kortstondig verblijf [1 bewaart]1.
Voor de toekenning van de [2 plaatsen]2 van rust- en verzorgingstehuizen die bij dit artikel betrokken zijn wordt naast de in artikel 349 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde prioriteitscriteria subsidiair rekening gehouden met :
1° de inrichtingen die nog niet beschikken over [2 plaatsen]2 van rust- en verzorgingstehuizen die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord;
2° de inrichtingen waarvan het aantal sterk afhankelijke bewoners aanzienlijk hoger is dan het aantal [2 plaatsen]2 van rust- en verzorgingstehuizen die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord.
Volgens de beschikbaarheden beslist de Minister over het geheel van de ontvankelijke aanvragen om herkwalificatie voor 1 oktober van het jaar waarop de aanvragen slaan.
----------
(1)
(2)
Art.1425.Voor de aanvragen om principeakkoord betreffende de herkwalificatie van plaatsen van dagopvangcentra in plaatsen van dagverzorgingscentra kan de aanvraag om principeakkoord op elk ogenblik bij het [2 Agentschap]2 ingediend worden.
In afwijking van artikel 1419 [1 gaat de aanvraag slechts vergezeld]1 van het identificatieformulier en van de verklaring op erewoord.
Onverminderd de programmeringregels vastgesteld in artikel 346, § 2, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek beslist de Minister op grond van de in artikel 349 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboekbedoelde criteria binnen drie maanden na ontvangst [2 van de ontvankelijkheid van de aanvraag]2.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 92, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 28, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1426.De inrichtingen die om de herkwalificatie van de plaatsen van dagopvangcentra in plaatsen van dagverzorgingscentra verzoeken, [1 voldoen aan de volgende ontvankelijkheidscriteria]1 :
1° bekwaam zijn om bij de indiening van de aanvraag van de werkingsvergunning de organisatorische normen na te leven die bedoeld zijn in bijlage [2 bijlage 122, hoofdstuk IX en X.]2
2° voor de inrichtingen die reeds beschikken over plaatsen van dagopvangcentra, de verzekering geven van de aanwezigheid bij de indiening van de aanvraag van [2 minstens één]2 [2 bewoner die sterk afhankelijk is of als dement gediagnosticeerd is]2 met een beperkt verlies van lichamelijke autonomie, dat hoger is dan het aantal plaatsen van dagopvangcentra die reeds in aanmerking komen voor een werkingsvergunning. Daartoe wordt een verklaring op erewoord waarvan het model door het [2 Agentschap]2 bepaald en afgegeven wordt, en ondertekend door de directeur, gebruikt.
3° voor de inrichtingen die nog niet beschikken over plaatsen van dagopvangcentra die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord, de verzekering geven van de aanwezigheid bij de indiening van de aanvraag van minstens vijf bewoners die sterk afhankelijk zijn of als dement gediagnosticeerd zijn met een beperkt verlies van lichamelijke autonomie. Daartoe wordt een verklaring op erewoord waarvan het model door het [2 Agentschap]2 bepaald en afgegeven wordt, en ondertekend door de directeur, gebruikt.
Naast de in artikel 349 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde prioriteitscriteria wordt subsidiair rekening gehouden met :
1° de inrichtingen die nog niet beschikken over plaatsen van dagopvangcentra die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord;
2° de inrichtingen waarvan het aantal bewoners die sterk afhankelijk zijn of die dement zijn met een beperkt verlies van lichamelijke autonomie, aanzienlijk hoger is dan het aantal bedden van rust- en verzorgingstehuizen die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord.
[2 Het aantal aangevraagde plaatsen kan gelijk zijn aan of hoger zijn dan het aantal aanwezige, sterk afhankelijke of als dement gediagnosticeerde bewoners die een beperkt verlies aan lichamelijke zelfredzaamheid vertonen. De plaatsen die niet ingenomen zijn minstens zes maanden als jaargemiddelde of achttien maanden over een periode van drie opeenvolgende jaren worden teruggenomen. De nadere terugnameregels worden door de Minister bepaald.]2
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 93, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 29, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1427.Voor de toepassing van de artikelen 1422 tot 1426 en als het aantal beschikbare [2 ...]2 plaatsen onvoldoende is om aan alle aanvragen te voldoen die als toelaatbaar beschouwd worden, worden de aanvragen waarop niet kan worden ingespeeld, op een wachtlijst geplaatst tot 31 december van het jaar volgend op de kennisgeving van de opneming op de wachtlijst.
Drie maanden vóór het verstrijken van het plaatsen op de wachtlijst maakt het [2 Agentschap]2 de betrokken verzoekers bij aangetekend schrijven [1 ]1 een brief over, waarin ze ervan op de hoogte gebracht worden dat bij gebrek aan een bevestiging van hun oorspronkelijke aanvraag voor de eerstvolgende 31 december, hun aanvragen van de wachtlijst geschrapt zullen worden. Die bevestiging wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden.
Bij bevestiging van hun oorspronkelijke aanvraag wordt de opneming op de wachtlijst tot 31 december van het volgende jaar verlengd.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 30, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1428.[1 In de gevallen bedoeld in artikel 351 van het decreetgevend deel van het Wetboek dient de beheerder een memorie bij het Agentschap in uiterlijk binnen zes maanden voor de vervaldatum van het principeakkoord; die memorie rechtvaardigt de noodzaak om het principeakkoord voor meer dan 5 jaar te verlengen.
Die memorie omvat minstens de volgende elementen:
1° de lijst van de administratieve stappen verricht sinds de toekenning van het principeakkoord;
2° de omschrijving en de documenten betreffende de ten gevolge van die stappen reeds behaalde resultaten;
3° de lijst van de stappen die nog ondernomen dienen te worden en de raming van het termijnen van uitvoering en voltooing;
4° het geval van overmacht waarvoor de termijn van vijf jaar niet in acht kan worden genomen;
5° de geplande datum voor de inbedrijfstelling.
De administratieve stappen bedoeld in het eerste lid betreffen met name de adviezen of de in het kader van het toezicht vereiste voorafgaandelijke vergunningen, de aanvragen om toelagen aan de infrastructuren en de aanvragen om stedenbouwkundige vergunning. Die memorie wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend aan het Agentschap gericht.
Als de aanvraag niet vergezeld gaat van alle bewijsstukken of van alle gegevens bedoeld in het tweede lid, wordt de aanvrager daar door het Agentschap binnen één maand over ingelicht. In dat geval beschikt de aanvrager over een termijn van één maand om de ontbrekende documenten of gegevens mede te delen. Zo niet wordt de aanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.
De Minister beslist binnen een termijn van 3 maanden vanaf het moment waarop de aanvraag ontvankelijk is.]1
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 31, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1429.[1 § 1. Een beheerder vallend onder een sector in de zin van artikel 345, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek kan een vereniging aangaan om het beheer van zijn plaatsen in een principeakkoord toe te vertrouwen aan een beheerder vallend onder een andere sector, door een samenwerkingsverband te sluiten en op voorwaarde dat de kwaliteit van de zorgverlening, de financiële toegankelijkheid en de sociale gemengdheid behouden blijven.
§ 2. Onverminderd hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor sociale actie en in overeenstemming met hoofdstuk IV, titel III van boek II van deel I van het wetboek van plaatselijke democratie en decentralisatie met betrekking tot de gemeentelijke vzw's, houdt de sluiting van een partnerschapsovereenkomst tussen de sectoren de oprichting in van een vereniging voor gezamenlijk beheer van de plaatsen waarvan het beheer wordt overgedragen.
De partnerschapsovereenkomst wordt opgesteld volgens het model in bijlage 118/1 en bevat ten minste de volgende gegevens:
1° de bijdragen van de verschillende partners;
2° de bestaande kadernormen binnen de nieuwe inrichting;
3° de verplichting om de overeengekomen prijs en financiële toegankelijkheid na te leven;
4° de sector waaronder de plaatsen vallen;
5° de regels voor de uitstap uit het samenwerkingsverband.
§ 3. Het sluiten van een partnerschapsovereenkomst veroorzaakt geen overdracht van plaatsen tussen quota van verschillende sectoren.]1
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 32, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1430.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 96, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK IV. - Werkingstitels
Afdeling 1. - Algemene beginselen
Art.1431.Onverminderd de bepalingen [1 bedoeld in artikel 358, § 3, van het decreetgevend deel]1 moet de aanvraag om een werkingsvergunning voor een inrichting voor bejaarde personen bij het [2 Agentschap]2 ingediend worden. De aanvraag wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 96, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 33, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1432.Binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag bezorgt het [1 Agentschap]1 de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als de aanvraag volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn aanvraag binnen 15 werkdagen in te vullen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende of niet-conforme stukken. Bij gebrek aan antwoord van het [1 Agentschap]1 binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de aanvraag, wordt laatstgenoemde geacht ontvankelijk te zijn. Daarentegen, wordt de aanvraag, als de aanvrager het geheel van de door het [1 Agentschap]1 verlangde stukken binnen de voorgeschreven aanvullende termijn niet overmaakt, als niet-ontvankelijk beschouwd.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 34, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1433.[1 Wanneer een aanvraag betreffende de opening van een nieuwe inrichting ontvankelijk is, wordt een voorlopige werkingsvergunning geacht toegekend te zijn na afloop van een termijn van drie maanden te rekenen van de datum van ontvankelijkheid van de aanvraag behalve als een procedure tot weigering van de erkenning voor het verstrijken van die termijn aangevat wordt.]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 97, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1434.[1 De voorlopige werkingsvergunning vermeldt zoals de werkingsvergunning haar datum van inwerkingtreding, de naam en het adres van de inrichting voor senioren, in voorkomend geval, de huisvestings- of opvangcapaciteit, met inbegrip van de toegelaten niveaus en lokalen, de naam en het adres van de beheerder.]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 98, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1435.Als veiligheidswerken het rechtvaardigen, kan een voorlopige werkingsvergunning met één jaar verlengd worden op overlegging van een veiligheidsattest afgegeven door de burgemeester, overeenkomstig het model bedoeld in aanhangsel 1 bij bijlage 119, dat in de tijd beperkt wordt en waarin bepaald wordt dat de vereiste veiligheidswerken binnen de voorgeschreven termijn [1 uitgevoerd worden]1.
----------
(1)
Afdeling 2. - Bepalingen eigen aan de rusthuizen, rust- en verzorgingstehuizen voor een kortstondig verblijf
Art.1436.Om ontvankelijk te zijn, [1 gaat de aanvraag om een werkingsvergunning voor een rustoord, een rust- en verzorgingstehuis of voor een kortstondig verblijf vergezeld]1 van de volgende stukken tenzij ze tevoren reeds overgemaakt zijn aan het [2 Agentschap]2 en op voorwaarde dat ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van wijzigingen :
1° het behoorlijk ingevulde en ondertekende identificatieformulier opgemaakt en afgegeven door het [2 Agentschap]2, waarmee kan worden nagegaan of de normen bedoeld in bijlage 120 [2 ...]2 nageleefd worden, samen met, als de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, de statuten van de vennootschap, van de vereniging zonder winstoogmerk of van de stichting alsmede de lijst van de bestuurders;
2° een plan waarin de verschillende lokalen, hun afmetingen en hun bestemming per niveau, eventueel per site, vermeld worden alsmede het aantal [2 plaatsen]2 en, in voorkomend geval, de aangrenzende sanitaire installaties per kamer; de ligging van de [2 plaatsen]2 voor het kortstondig verblijf [1 wordt nader bepaald]1;
3° een brandveiligheidsattest afgegeven door de burgemeester van de gemeente waarin het rustoord, het rust- en verzorgingstehuis of het kortstondig verblijf of, in voorkomend geval, elke site gelegen is, gegrond op een verslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst, overeenkomstig het model bedoeld in aanhangsel 1 bij bijlage 119 of, bij gebreke hiervan, het bewijs dat een aanvraag om brandveiligheidattest sinds minstens 2 maanden ingediend is;
4° het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan 6 maanden afgegeven is, van de directeur en, als het gaat om een natuurlijke persoon, van de beheerder van het rustoord of van het rust- en verzorgingstehuis alsmede het bewijs dat de directeur voldoet aan de opleidingsvoorwaarden bepaald in hoffdstuk III van bijlage 120;
5° wanneer de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, het uittreksel uit het strafregister van type 1 van de natuurlijke persoon die ertoe gemachtigd is om hem te vertegenwoordigen;
6° het levensproject;
7° het ontwerp van overeenkomst tussen de beheerder en de bewoner als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;
8° het huishoudelijk reglement als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;
9° de overeenkomsten gesloten met één of verschillende centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening en, in voorkomend geval, met een rust- en verzorgingstehuis en met de vereniging inzake palliatieve zorgen die het betrokken geografische gebied dekt, als het rustoord niet over [2 plaatsen]2 voor rust- en verzorgingstehuizen beschikt.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 100, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 36, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Afdeling 3. - Bepalingen eigen aan de serviceflats
Art.1437.Om ontvankelijk te zijn, [1 gaat de aanvraag om een werkingsvergunning voor een serviceflat vergezeld]1 van de volgende documenten tenzij ze tevoren reeds overgemaakt zijn aan het [2 Agentschap]2 en op voorwaarde dat ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van wijzigingen :
1° het behoorlijk ingevulde en ondertekende identificatieformulier opgemaakt en afgegeven door het [2 Agentschap]2, waarmee kan worden nagegaan of de normen bedoeld in bijlage 121 nageleefd worden, samen met, als de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, de statuten van de vennootschap, van de vereniging zonder winstoogmerk of van de stichting alsmede de lijst van de bestuurders;
2° een plan dat per niveau de verschillende lokalen, hun afmetingen en hun bestemming vermeldt;
3° een brandveiligheidsattest afgegeven door de burgemeester van de gemeente waarin de serviceflat gelegen is, gegrond op een verslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst, overeenkomstig het model bedoeld in aanhangsel 1 bij bijlage 19 of, bij gebreke hiervan, het bewijs dat een aanvraag om brandveiligheidsattest sinds minstens 2 maanden ingediend is;
4° het uittreksel uit het strafregister van type 1 van de directeur dat minder dan 6 maanden afgegeven is, en, als het gaat om een natuurlijke persoon, van de beheerder van de serviceflat;
5° wanneer de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan 6 maanden afgegeven is, van de natuurlijke persoon die ertoe gemachtigd is om hem te vertegenwoordigen;
6° de lijst van de facultatieve diensten voorgesteld aan de bewoners en de voorwaarden waaronder die diensten verleend worden;
7° het ontwerp van overeenkomst tussen de beheerder en de bewoner als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;
8° het huishoudelijk reglement als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;
9° de overeenkomsten gesloten met een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis als de serviceflat niet gelegen is op de site van een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis en de overeenkomst gesloten met één of verschillende centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening;
10° de wijze waarop in de dag- en nachtdienst wordt voorzien zodat in geval van nood bij de bewoners tussenbeide gekomen kan worden. Die omschrijving bepaalt de beroepsmodaliteiten voor het dienstdoende personeel, de kwalificatie van het personeel, de plaats waar het personeelslid met dag- en nachtdienst verblijft en hoe lang het gemiddeld duurt vóór aan de oproep gevolg wordt gegeven.
[2 11° de overeenkomsten vastgesteld met de medeëigenaars als de serviceflats een medeëigendom.]2
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 101, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 37, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Afdeling 4. - Bijzondere bepalingen voor de dagopvangcentra en/of centra voor dagverzorging en/of centra voor avond- en/of nachtopvang
Art.1438. De avondopvangdienst ontvangt tussen 18uur en 24 uur andere bejaarde personen dan die welke dezelfde dag in het dagopvangcentrum opgenomen worden.
De dagopvangdienst ontvangt tussen 20 uur en 8 uur andere bejaarde personen dan die welke dezelfde dag of de volgende dag in het dagopvangcentrum opgenomen worden.
Art. 1438bis. [1 Om een aanvraag om werkingsvergunning als dagverzorgingscentrum, avond- en/of nachtopvangcentrum in te dienen, moet de inrichting eerst een werkingsvergunning als dagopvangcentrum bezitten.]1
----------
(1)
Art.1439.[1 ...]1 Om ontvankelijk te zijn, [1 gaat de aanvraag om een werkingsvergunning voor een dagopvangcentrum en/of centrum voor dagverzorging en/of centrum voor avond- en/of nachtopvang vergezeld]1 van de volgende documenten tenzij ze tevoren reeds overgemaakt zijn aan het [2 Agentschap]2 en op voorwaarde dat ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van wijzigingen :
1° het behoorlijk ingevulde en ondertekende identificatieformulier opgemaakt en afgegeven door het [2 Agentschap]2, waarmee kan worden nagegaan of de normen bedoeld in bijlage 122 en, in voorkomend geval, de federale normen m.b.t. de centra voor dagverzorging nageleefd worden, samen met, als de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, de statuten van de vennootschap, van de vereniging zonder winstoogmerk of van de stichting alsmede de lijst van de bestuurders;
2° een plan dat de verschillende lokalen, hun afmetingen en hun bestemming vermeldt;
3° een brandveiligheidsattest afgegeven door de burgemeester van de gemeente waarin het opvangcentrum gelegen is, gegrond op een verslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst, overeenkomstig het model bedoeld in aanhangsel 1 bij bijlage 119 of, bij gebreke hiervan, het bewijs dat een aanvraag om brandveiligheidsattest sinds minstens 2 maanden ingediend is;
4° het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan 6 maanden afgegeven is, van de directeur en, als het gaat om een natuurlijke persoon, van de beheerder van het dagopvangcentrum;
5° wanneer de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan 6 maanden afgegeven is, van de natuurlijke persoon die ertoe gemachtigd is om hem te vertegenwoordigen;
6° het ontwerp van overeenkomst tussen de beheerder en de bewoner als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;
7° het huishoudelijk reglement als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;
8° de overeenkomsten gesloten met een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis als het opvangcentrum niet gelegen is op de site van een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis en de overeenkomst gesloten met één of verschillende centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening.
[1 ...]1 [1 ...]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 103, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 39, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Afdeling 5. - Bepalingen eigen aan de gezinsopvang
Art.1440.
<Opgeheven bij DWG 2015-12-17/55, art. 194, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2016> en <DWG 2016-12-21/03, art. 8, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 6. [1 - Bepalingen met betrekking tot speciale goedkeuring]1
----------
(1)
Art. 1440/1. [1 Bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis kan worden verleend aan instellingen die een gezondheidszorgstructuur bieden die zorgt voor sterk afhankelijke en zorgafhankelijke personen.
In aanmerking komen voor een speciale erkenning als rust- en verzorgingstehuis :
1° de rusthuizen;
2° de serviceflats, omgeschakeld in de zin van artikel 170 van de ziekenhuiswet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 40, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1440/2. [1 Een speciale erkenning als dagzorgcentrum kan worden verleend:]1
1° hetzij voor de verzorging van zorgafhankelijke bejaarden zoals bedoeld in artikel 148bis, eerste lid, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet op de verplichte ziektekosten- en vergoedingsverzekeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
2° hetzij voor de opvang van personen die lijden aan een ernstige ziekte, zoals bedoeld in artikel 148bis, tweede lid, van voormeld koninklijk besluit van 3 juli 1996, namelijk personen die, ongeacht hun leeftijd, of die voldoen aan alle criteria vermeld in de punten 1° tot 5°, ofwel voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 2 december 1999 tot vaststelling van de tussenkomst van de verplichte ziektekostenverzekering voor geneesmiddelen, zorguitrusting en hulpmiddelen voor palliatieve patiënten thuis, bedoeld in artikel 34, 14°, van de wet betreffende de verplichte ziekte- en vergoedingsverzekering, gecoördineerd op 14 juli 1994.
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 40, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1440/3. [1 Een speciale erkenning als dagverblijf voor afhankelijke ouderen, bedoeld in artikel 1440/2, 1°, kan worden verleend aan instellingen die een gezondheidszorgstructuur aanbieden die overdag zorg verleent aan sterk afhankelijke zorgbehoevenden en die de nodige ondersteuning biedt om deze personen thuis te houden.
Een speciale erkenning als dagverblijf voor personen die lijden aan een ernstige ziekte als bedoeld in artikel 1440/2, 2°, kan worden verleend aan instellingen die een zorgstructuur aanbieden die voorziet in een dagopvang voor personen die lijden aan een ernstige ziekte die passende zorg nodig heeft en de nodige ondersteuning biedt om deze personen thuis te houden
Voor de bijzondere erkenning als dagzorgcentrum als bedoeld in de leden 1 en 2 wordt rekening gehouden met het volgende:
1° rusthuizen met een exploitatievergunning en met of zonder plaatsen als rust- en verzorgingstehuizen;
2° omgebouwde woondiensten, met een bedrijfstitel als rust- en verzorgingstehuis.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 40, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1440/4. [1 Een speciale erkenning als centrum voor niet-aangeboren hersenletsel kan worden verleend aan instellingen die een gezondheidszorgstructuur aanbieden die zorgt voor personen die sterk afhankelijk zijn van zorg met niet-aangeboren hersenletsel.
Voor een speciale erkenning als centrum voor niet-aangeboren hersenletsel komen in aanmerking:
1° rusthuizen met een exploitatievergunning en met of zonder plaatsen als rust- en verzorgingstehuizen;
2° omgebouwde woondiensten, met een bedrijfstitel als rust- en verzorgingstehuis.]1
----------
(1)
Art. 1440/5. [1 Een speciale erkenning als rust- en verzorgingstehuis kan worden verleend voor:
1° ofwel de gezamenlijke plaatsen van een inrichting als bedoeld in artikel 1440;
2° ofwel een deel ervan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 40, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1440/6. [1 De bijzondere erkenning als centrum voor niet-aangeboren hersenletsel kan betrekking hebben op een deel van de in artikel 1440/3, tweede lid, bedoelde inrichtingen]1
----------
(1)
Art. 1440/7. [1 De normen waaraan moet worden voldaan om een speciale erkenning als rust- en verzorgingstehuis te verkrijgen en in stand te houden, zijn in bijlage 120 opgenomen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 40, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1440/8. [1 De normen waaraan moet worden voldaan om een speciale erkenning als dagverblijf te verkrijgen en in stand te houden, zijn opgenomen in bijlage 122. Een speciale erkenning als dagverblijf voor afhankelijke ouderen wordt verleend en gehandhaafd, mits aan de normen van bijlage 122, hoofdstuk IX, wordt voldaan. Een speciale erkenning als dagverblijf voor personen met een ernstige ziekte wordt verleend en gehandhaafd, mits aan de normen van bijlage 122, hoofdstuk X, wordt voldaan.
De speciale erkenning als dagverblijf verschilt van de erkenningals rusthuis of speciale accreditatie als rust- en verzorgingstehuis.
Het aantal erkende plaatsen in een dagverblijf wordt vermeld in het erkenningsbesluit, dat ook specificeert of het gaat om een erkenning als dagverblijf voor afhankelijke ouderen of een erkenning als dagverblijf voor mensen met een ernstige ziekte.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 40, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1440/9. [1 De aanvullende normen waaraan moet worden voldaan om een speciale erkenning als rust- en verzorgingstehuis te verkrijgen en in stand te houden, zijn in bijlage 120, hoofdstuk XVI, opgenomen.
Voor het gedeelte van de inrichting waarop de bijzondere erkenning betrekking heeft, moet het rust- en verzorgingstehuis voldoen aan de normen van bijlage 120, met uitzondering van de normen die zijn vastgesteld in de punten 24.1, 1° en 2°, 24.12 1°, j), B24, 2°, d), 24.2, 3°, a), 2) en 24.2 10°, c).
De speciale erkenning als centrum voor niet-aangeboren hersenletsel verschilt van de bedrijfstitel als rusthuis of de bedrijfstitel als rust- en verzorgingstehuis
Het aantal goedgekeurde plaatsen in een centrum voor verworven hersenletsel wordt vermeld in het besluit van de bedrijfstitel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 40, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
HOOFDSTUK V. [1 - Kwaliteit, controle en sancties]1
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 41, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 0. [1 - Kwaliteit]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 42, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1440/10. [1 Elke onthaal- en huisvestingsinrichting voor senioren is betrokken bij een kwaliteitsaanpak en een voortdurende verbetering van de praktijken die tot uiting komen in het "Levensproject".
Om na te gaan of de doelstellingen in het kader van de kwaliteits- en continue verbeteringsaanpak zijn bereikt, worden twee vormen van evaluatie toegepast:
1° een zelfevaluatie van de kwaliteit binnen elke instelling;
2° een evaluatie uit hoofde van artikel 1441 door de diensten van het Agentschap; deze evaluatie kan zich, in overleg met de sector, op specifieke thema's toespitsen.
De toepassing van de kwaliteitsaanpak komt tegemoet aan de behoeften van de bewoners om hun optimaal welzijn te garanderen en hun autonomie te ondersteunen.
De benadering van kwaliteit en voortdurende verbetering impliceert de permanente verbetering van de praktijken en alle diensten die ter beschikking worden gesteld van de bewoners en de beroepsbeoefenaars en betreft in het bijzonder de ergonomie van de leefruimten, de levenskwaliteit van de bewoners, de kwaliteit van het werk, de rol en de taken van de coördinerende arts.
Elke directeur van elke vestiging stelt om de twee jaar zijn of haar kwaliteitsplan op door in overleg met de beheerder, het personeel en de bewoners drie tot acht verbeterdoelstellingen vast te stellen. Deze laatste kunnen verzoeken om uitbreiding van het overleg tot een lid van hun gezin of entourage.
Bij de vaststelling van de doelstellingen wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken en bijzonderheden van elke inrichting.
Het plan gaat nader in op:
1° een uitsplitsing van de doelstellingen in acties en de termijnen waarbinnen deze moeten worden verwezenlijkt;
2° de vaststelling van indicatoren om de verwezenlijking van de doelstellingen te beoordelen en te vergelijken en om te helpen bij de besluitvorming en het vaststellen van de doelstellingen.
Elk jaar evalueert elke directeur de vooruitgang die bij de verwezenlijking van de doelstellingen wordt geboekt.
Om de twee jaar voert de directeur een evaluatie uit met de beheerder, het personeel en de bewoners en hun entourage. Het doel is na te gaan of het actieplan is uitgevoerd en of de verkregen resultaten in overeenstemming zijn met de oorspronkelijke doelstellingen. De doelstellingen die niet worden bereikt, worden het voorwerp van de in het vierde lid bedoelde raadpleging.
De Minister specificeert de modaliteiten en instrumenten van de procedure voor kwaliteitsverbetering en de evaluatie ervan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 42, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 1. - Controle
Art.1441.[1 De Minister bepaalt het in artikel 365, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde verslagmodel en de wijze waarop het overgemaakt wordt.
Dat verslag houdt verband met:
1° de naleving van de in de bijlagen 120 tot en met 123 beschreven werkingsnormen;
2° het leefproject in een rust- en verzorgingstehuis en een rust- en verzorgingstehuis als bedoeld in artikel 43;
3° de kwaliteit als bedoeld in afdeling 0.
Het Agentschap zorgt voor de samenvatting en legt de Minister aanbevelingen voor.]1
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 43, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Afdeling 2. - Schorsing, intrekking of weigering van de werkingsvergunning.
Art.1442. [1 De in artikel 370 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde waarschuwing, waarbij een inrichting ertoe verzocht wordt om zich onmiddellijk te voegen naar de normen als de situatie een dringende correctie vereist of binnen een termijn van een week tot maximum drie maanden in de andere gevallen, wordt bij aangetekend schrijven [2 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]2 door het bestuur gezonden.]1
----------
(1)
(2)
Art.1443.[1 ...]1 Als het [3 Agentschap]3 een voorstel tot weigering, intrekking of schorsing van de werkingsvergunning indient, betekent het laatstgenoemd voorstel aan de beheerder.
Het [3 Agentschap]3 informeert hem ook over het feit dat hij na ontvangst van de kennisgeving over een termijn van 15 werkdagen beschikt om zijn schriftelijke opmerkingen te richten.
Het [3 Agentschap]3 vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen van de beheerder, met alle door hem ingezamelde gegevens en stukken en met het proces-verbaal van verhoor van de beheerder.
Daartoe roept het de beheerder op [2 bij aangetekend schrijven, bij schrijven ingediend tegen ontvangstbewijs of bij elk middel waaraan een vaste datum aan de zending verleend wordt]2 en vermeldt het de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting. De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.
Het [3 Agentschap]3 maakt een verslag op [3 en legt het terd advies voor aan de Minister]3.
De weigering te verschijnen of zijn verweermiddel aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.
[1 ...]1 [1 ...]1
----------
(1)
(2)
(3)
Art.1444.Het [1 Agentschap]1 maakt het volledige dossier aan de Minister over binnen vijftien werkdagen [1 na opstellen van het advies en het verslag]1.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 45, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. 1444/1.[1 Op elk ogenblik tijdens de procedure kan het [2 Agentschap]2 naar gelang van de ingewonnen aanvullende elementen en van de verstrekte nadere gegevens beslissen om het voorstel te wijzigen of van de procedure af te zien. Het [2 Agentschap]2 informeert er onverwijld de beheerder van.]1
----------
(1)
(2)
Art.1445.[1 Wanneer het [2 Agentschap]2 een beslissing tot weigering, intrekking of schorsing van een werkingstitel betekent, stelt het de beheerder in kennis van de mogelijkheid om het beroep bedoeld in artikel 31 van het decreetgevend deel van het Wetboek in te dienen.]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 108, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 47, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1446.[1 In geval van schorsing van een werkingsvergunning kan de beheerder er de opheffing van vragen als hij van mening is dat de redenen die de sanctie hebben gerechtvaardigd, niet meer bestaan. De aanvraag die bij het [2 Agentschap]2 bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend ingediend wordt, gaat vergezeld van een memorie met verantwoording. De inrichting wordt zo spoedig mogelijk gecontroleerd. De Minister neemt zijn beslissing binnen één maand na ontvangst van de aanvraag. Zo niet wordt de beslissing tot schorsing geacht opgeheven te zijn.]1
----------
(1)
(2)
HOOFDSTUK VI. - Sluitingen
Afdeling 1. - Bepalingen eigen aan de dringende sluitingen
Art.1447.In de in artikel 372, § 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde gevallen maakt het [1 Agentschap]1 de minister onverwijld een voorstel tot dringende sluiting van een inrichting voor bejaarde personen over samen met een verslag ter rechtvaardiging van de sluiting, met het meest recente inspectieverslag alsmede, in voorkomend geval, met alle andere nodige inlichtingen en documenten. Zodra het [1 Agentschap]1 kennis heeft van een toestand die de dringende sluiting rechtvaardigt, licht het er onverwijld de burgemeester over in zodat hij de nodige bewarende maatregelen kan treffen.
Onverminderd de onmiddellijke bewarende maatregelen die de burgemeester kan bevelen, is de dringende sluiting binnen 72 uur na zijn kennisgeving effectief.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 49, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1448.Wanneer het [1 Agentschap]1 een beslissing tot weigering van een principeakkoord aan de beheerder betekent, stelt het hem ook in kennis van de mogelijke beroepen bedoeld in de artikelen 31 en 32 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 50, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1449. Als de dringende sluiting gemotiveerd wordt door onvoorzienbare omstandigheden uit hoofde van de beheerder, behoudt laatstgenoemde zijn werkingsvergunning, waarbij de inrichting opnieuw in dienst kan worden gesteld zodra blijkt dat de oorzaken van de dringende sluiting verholpen zijn.
Als de aansprakelijkheid van de beheerder duidelijk aangetoond wordt, wordt de beslissing tot dringende sluiting gevolgd met een voorstel tot intrekking van de erkenning en in het bijzonder, overwegende dat het gedrag van beheerder de gezondheid en de veiligheid van de bewoners ernstig aantast, wordt een afschrift van de vaststelling van de personeelsleden die door de Regering aangewezen worden voor de controle op de inrichtingen voor bejaarde personen onverwijld overgemaakt aan de procureur des Konings.
Afdeling 2. - Bepalingen eigen aan inrichtingen die zonder werkingstitel functioneren
Art.1450.Als het [2 Agentschap]2 een voorstel indient tot sluiting van een inrichting die zonder werkingsvergunning werkt, wordt laatstgenoemd voorstel aan de beheerder betekend.
Het [2 Agentschap]2 informeert hem ook over het feit dat hij na ontvangst van de kennisgeving over een termijn van 15 werkdagen beschikt om zijn schriftelijke opmerkingen te richten.
Het [2 Agentschap]2 vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen van de beheerder, met alle door hem ingezamelde gegevens en stukken en met het proces-verbaal van verhoor van de beheerder.
Daartoe roept het de beheerder op [1 bij aangetekend schrijven, bij schrijven ingediend tegen ontvangstbewijs of bij elk middel waaraan een vaste datum aan de zending verleend wordt]1 en vermeldt het de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting. De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.
De weigering te verschijnen of zijn verweermiddel aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.
Het [2 Agentschap]2 maakt een verslag [2 en een advies]2 op [2 ...]2.
----------
(1)
(2)
Art.1451.Het [1 Agentschap]1 maakt het volledige dossier aan de Minister over binnen vijftien werkdagen [1 na opstellen van het advies en het verslag]1.
----------
(1)
Art.1452.Wanneer het [1 Agentschap]1 een beslissing tot sluiting van een inrichting die zonder een werkingstitel verkregen te hebben functioneert, aan de beheerder betekent, stelt het hem ook in kennis van de mogelijke beroepen bedoeld in de artikelen 31 en 32 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 53, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
HOOFDSTUK VII. - Administratieve geldboetes
Art.1453.De Minister wijst de met het opleggen van de administratieve boeten belaste ambtenaar aan.
Een afschrift van het proces-verbaal tot vaststelling van de inbreuk wordt door het [2 Agentschap]2 bij aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1 medegedeeld aan de overtreder.
Na verhoor legt de aangewezen ambtenaar de boeten op binnen 2 dagen na de in het tweede lid bedoelde kennisgeving.
Ze wordt bij aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1 aan de overtreder betekend samen met een verzoek om de boete binnen de termijn van 4 maanden te betalen.
Met de betaling van de boete vervalt de rechtsvordering van het [2 Agentschap]2.
De beslissing waarbij een administratieve boete wordt opgelegd, heeft uitvoerende kracht op de vervaldatum van de termijn.
Als de overtreder in gebreke van betaling van de boete blijft, kan die bij dwangbevel [2 door het Agentschap]2 geïnd worden. [2 ...]2.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 54, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1454.[1 Wanneer het [2 Agentschap]2 een beslissing waarbij de boete wordt opgelegd, aan de beheerder betekent, stelt het hem ook in kennis van het mogelijke beroep bedoeld in artikel 31 van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)
(2)
Art.1455. Voor de toepassing van dit hoofdstuk :
1° wordt het aangetekend schrijven geacht ontvangen te zijn op de derde werkdag na afgifte van de brief bij de post;
2° zijn de termijnen van toepassing.
HOOFDSTUK VIII. - Commissaris
Art.1456.Op de voordracht van de Minister kan de Regering bij besluit een commissaris aanwijzen wanneer tekortkomingen inzake de bepalingen van dit hoofdstuk, die van dien aard zijn dat ze de veiligheid en de gezondheid van de bewoners in gevaar brengen, zijn vastgesteld en als de beheerder ze binnen de voorgeschreven termijn niet heeft verholpen.
Het besluit tot aanwijzing van de commissaris bepaalt het doel van zijn opdracht, de duur ervan alsmede zijn emolumenten die niet hoger mogen zijn dan loonschaal A5 van de gewestelijke overheidsdiensten.
De kosten, honoraria of wedden gebonden aan de uitoefening van de opdracht van de commissaris zijn ten laste van de in gebreke zijnde beheerder.
De commissaris woont de vergaderingen van de beheersorganen van de inrichting van rechtswege bij.
Voor er een commissaris ter plaatse wordt gezonden, richt de Minister bij aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1 een met redenen omklede waarschuwing aan de beheerder, waarin wordt uitgelegd wat hem wordt aangevraagd of de nog te nemen maatregelen. Die waarschuwing stelt de in gebreke zijnde beheerder de aanwijzing van een commissaris voor, die ermee belast wordt alle nodige maatregelen te treffen om de toestand te herstellen. Bij gebrek aan instemming van de beheerder met dat voorstel wordt een procedure tot intrekking van de werkingsvergunning onmiddellijk opgestart.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepaling
Art.1457.
<Opgeheven bij BWG 2019-05-16/87, art. 56, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
TITEL II. - Subsidiëring
HOOFDSTUK I. - Investeringssubsidies
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.1458. Dit hoffdstuk is van toepassing op de subsidies toegekend in toepassing van artikel 405 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Art.1459. De overheidsopdrachten gegund in het kader van dit hoofdstuk vallen onder de wetgeving over de overheidsopdrachten.
Afdeling 2. - Maximumkosten die voor de toekenning van de subsidies in aanmerking genomen moeten worden
Art.1460. De maximumkost die in aanmerking komt voor de subsidiëring van de bouw van een nieuw rusthuis wordt op 1.500 euro per m2 bruto bebouwde oppervlakte vastgelegd, met een maximumbedrag van 90.000 euro per bed dat in aanmerking komt voor een werkingstitel of een principiële belofte bij de programmering.
Art.1461. De maximumkost voor de subsidiëring van de uitbreiding van een rusthuis dat in aanmerking komt voor een werkingstitel wordt vastgelegd op 1.500 euro per m2 bruto bebouwde nieuwe oppervlakte, binnnen de grens van 60 m2 per bed, waarbij de oude en de nieuwe bebouwde oppervlaktes opgeteld worden.
Art.1462. Behalve de maximumkosten bedoeld in de artikelen 1460, 1461 en 1463, kunnen subsidies verleend worden onder de volgende voorwaarden :
1° slopingen op basis van de goedgekeurde offerte wanneer ze nodig zijn voor de vestiging van een nieuwbouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw;
2° specifieke uitrustingen die vereist worden om te voldoen aan de erkenningsnormen en het meubilair op basis van de goedgekeurde offertes;
3° de inrichting van de omgeving en de parkeerterreinen op basis van de goedgekeurde offerte met een maximum parkeerplaatsen dat niet hoger mag zijn dan de helft van de totale capaciteit van het rusthuis, uitgedrukt in bedden;
4° de bijkomende oppervlakten vereist om te voldoen aan de specifieke normen betreffende de opvang en de huisvesting van gedesoriënteerde bejaarde personen in een aangepaste eenheid, met een maximum van 1.000 euro per bijkomende m2 en een bijkomend maximum van 60 m2 per aangepaste eenheid.
Art.1463. De maximumkost voor de subsidiëring van de verbetering van een rusthuis dat voor een werkingstitel in aanmerking komt wordt op 1.500 euro per m2 vastgelegd; hij mag evenwel niet hoger zijn dan 75 % van de waarde per bed bedoeld in artikel 1460.
Art.1464. De bedragen bedoeld in de artikelen 1460 tot en met 1463 houden geen rekening met de algemene kosten berekend tegen de voet van 10 % voor de opdrachten van werken en tegen de voet van 5 % voor de opdrachten van leveringen, noch met de belasting op de toegevoegde waarde.
Art.1465.De maximumkost voor de subsidiëring van de bouw of de inrichting van een woning als serviceflat wordt vastgelegd op 1.250 euro per m2, [1 met een maximum van 60 m2]1 per woning, gemeenschappelijke lokalen, leidingen en technische lokalen inbegrepen. Die kost omvat het meubilair dat voor de gemeenschappelijke lokalen en het washok nodig is.
De bedragen bedoeld in § 1 houden geen rekening met de algemene kosten berekend tegen de voet van 10 % voor de opdrachten van werken en tegen de voet van 5 % voor de opdrachten van leveringen, noch met de belasting op de toegevoegde waarde.
[1 De specifieke eisen bedoeld in artikel 405, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn de volgende :
1° de installatie voor branddetectie bedoeld in bijlage 119, 6.6.;
2° de lift moet toegankelijk zijn voor personen in een rolstoel zoals bedoeld in bijlage 121, 8.5. indien het geheel of een gedeelte van de woningen niet op de normale evacuatieverdieping van het gebouw gelegen zijn;
3° het lokaal dat als washok dient en dat over een wasmachine en een droger beschikt zoals bedoeld in bijlage 121, 8.6.;
4° de polyvalente zaal en zijn uitrusting alsook de WC die naast deze zaal gelegen is zoals bedoeld in bijlage 121, 8.6.;
5° de uitrusting van de keukenruimte uitgerust met een zuigkap, een koelkast en een elektrische kookplaat met minstens twee kookzones zoals bedoeld in bijlage 121, 8.7.;
6° een deuropenings- en interfoniesysteem om de bezoekers te kunnen identificeren en om de deur van de serviceflat op afstand te kunnen openen zoals bedoeld in bijlage 121, 8.9.;
7° een intercom installatie waarmee de bewoner vanaf zijn woning en vanaf de gemeenschappelijke lokalen om hulp kan vragen en rechtstreeks contact kan opnemen met het personeelslid van dienst zoals bedoeld in bijlage 121, 8.10.
Het maximum percentage bedoeld in artikel 405, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedraagt vijftien percent van de maximumkost die in aanmerking komt voor het voordeel van de subsidie.]1
----------
(1)
Art.1466. De maximumkost voor de subsidiëring van de bouw of de inrichting van een dagopvangcentrum wordt vastgelegd op 1.000 euro per m2, meubilair inbegrepen, met een maximum van 12 m2 per dagopvangplaats.
De bedragen bedoeld in § 1 houden geen rekening met de algemene kosten berekend tegen de voet van 10 % voor de opdrachten van werken en tegen de voet van 5 % voor de opdrachten van leveringen, noch met de belasting op de toegevoegde waarde.
Art.1467.De bedragen bedoeld in dit hoofdstuk zijn berekend op 31 december 2007.
Ze worden berekend aan de hand van onderstaande herzieningsformule :
p = P (0,50 x s/S + O,50 x i/I);
p = het bedrag van de totale uitgave goedgekeurd op de datum van de indiening van de inschrijvingen of offertes;
P = het op 1 januari 2008 bijgewerkt bedrag van de goedgekeurde uitgave p;
s en S = [1 de officiële salarissen van de bouw categorie A die van toepassing zijn voor de werkgevers die meer dan twintig werknemers tewerkstellen]1 respectievelijk tien dagen vóór de datum van de indiening van de inschrijvingen of offertes en op de datum 1 januari 2008;
i en I = de materialenindex (openbare werken) respectievelijk voor de maand van de indiening van de inschrijvingen of offertes en voor de maand januari 2008.
----------
(1)<BWG 2014-01-30/17, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 24-02-2014>
Afdeling 3. - Modaliteiten voor de betaling van de subsidies
Art.1468. Voor de opdrachten voor aanneming van werken wordt de subsidie ter beschikking gesteld als volgt :
1° een eerste schijf van 30% van het subsidiebedrag wordt ter beschikking gesteld van de opdrachtgever zodra hij bedoelde werken en diensten heeft besteld en zodra deze daadwerkelijk zijn aangevat, hetgeen moet blijken uit de eerste stand van vordering van de werken;
2° de tweede en de derde schijf van 30% worden ter beschikking gesteld zodra het totaalbedrag van de overgelegde facturen, btw en algemene kosten inbegrepen, het totaalbedrag van de reeds ter beschikking gestelde schijf bereikt;
het saldo van de subsidie wordt ter beschikking gesteld van de opdrachtgever bij de goedkeuring van de eindrekening van de werken of diensten.
Voor de opdrachten van uitrustingen wordt de subsidie betaald na overlegging van de facturen.
Art.1469.Het dossier betreffende de eindrekening wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door de administratie opgemaakt wordt en aan de hand waarvan de opdrachtgever die de subsidie aanvraagt het bewijs levert van :
1° de beslissing waarbij de opdrachtgever de eindrekening goedgekeurd heeft;
2° de voorlopige oplevering;
3° de uitvoeringstermijnen;
4° het einde van de werken;
5° de berekening van de boetes;
6° de rechtvaardiging van de toegelaten bijkomende of wijzigende werken.
Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord moet binnen vijftien dagen aan de administratie meegedeeld worden.
Bovenvermelde gegevens zullen ook het voorwerp uitmaken van een geargumenteerde nota van de verzoekende instelling op grond waarvan de administratie kan een oordeel kan vellen over de aanwending van de subsidie.
Ook de staten van vordering en de eindafrekening van het bedrijf worden, samen met de overeenstemmende facturen, bij het dossier gevoegd.
Het dossier betreffende de eindafrekening en de stukken worden bij aangetekend schrijven [1 of bij elk middel waaraan een vaste datum aan de zending verleend wordt]1 aan de administratie gericht.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 221, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1470. Binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier betreffende de eindafrekening bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als dat dossier volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt het binnen twee maanden te vervolledigen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken.
Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het dossier geacht volledig te zijn.
Art.1471. De Minister keurt de eindafrekening goed of af binnen twaalf maanden na ontvangst van het volledige dossier.
Afdeling 4. - Algemene toekenningsprocedure van de subsidies
Onderafdeling 1. - Het voorontwerp
Art.1472. Behalve voor de dossiers die uitsluitend betrekking hebben op onroerende investeringen, medische diensten of apparaten, alsook voor de overige projecten van werken die geen wijziging van de oppervlakte of van de bestemming van lokalen inhouden, legt de opdrachtgever die de subsidie aanvraagt zijn voorontwerp voor akkoord over aan de Minister.
Art.1473.Het voorontwerp wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door de administratie opgemaakt wordt en aan de hand waarvan de opdrachtgever die de subsidie aanvraagt bevestigt
1° dat :
a) de aanvrager een vereniging zonder winstoogmerk, een stichting, een vereniging opgericht krachtens hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of een intercommunale is of;
b) als de aanvrager een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een gemeente, een provincie of een intercommunale is, dat de verplichtingen opgelegd door de toezichtregels nagekomen [1 worden]1;
2° dat de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 406 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek [1 worden]1 nagekomen;
3° dat de werken, diensten en leveringen die het voorwerp zijn van de aanvraag tot voorontwerp van akkoord nog niet besteld werden;
4° de inrichting personen niet mag weigeren omdat ze niet beschikken over voldoende financiële middelen om het totaalbedrag van de huisvestingsprijzen zelf te betalen wanneer ze een garantie genieten via een verbintenis aangegaan door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Bij de verklaring op erewoord worden ook de volgende stukken gevoegd :
1° de beraadslaging van de aanvrager in voorkomend geval;
2° een uitvoerig verslag met een omschrijving van de bestaande toestand, de nagestreefde doelstellingen, de redenen die de uitvoering van de werken wettigen, de diensten en/of de aanwerving van de uitrustingen die het voorwerp zijn van de subsidieaanvraag en met een nadere bepaling van de wijze waarop de opdrachtgever zijn financiële bijdrage zal leveren;
3° een stedenbouwkundig certificaat nr. 2 in voorkomend geval;
4° het programma van de geplande werken, geconcretiseerd in een leidend plan, namelijk een technische schets van de plannen van de bouwwerken op grond waarvan de omavang van de uit te voeren werken geschat kan worden;
5° een raming van de werken, diensten en/of aan te kopen uitrustingen.
6° een memorie met een beschrijving van de middelen die [1 aangewend worden]1 om bij te dragen tot de duurzame ontwikkeling, meer bepaald wat betreft energiebesparingen en waterverbruik;
7° een memorie met een beschrijving van de middelen die [1 aangewend worden]1 om een optimale toegankelijkheid te bieden aan de personen met beperkte beweeglijkheid.
Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord [1 wordt binnen vijftien dagen aan de administratie meegedeeld]1.
Het voorontwerp en de stukken worden bij aangetekend schrijven [2 of bij elk middel waaraan een vaste datum aan de zending verleend wordt]2 aan de administratie gericht.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 113, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 221, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1474. Binnen dertig werkdagen na ontvangst van het voorontwerp bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als het voorontwerp volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn voorontwerp binnen twee maanden te vervolledigen - hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken - en desnoods het leidend plan waarvan sprake in artikel 1473, eerste lid, 4°, nader te bepalen in een uitvoeriger technisch dossier.
Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het voorontwerp geacht volledig te zijn.
In voorkomend geval bezorgt de administratie de aanvrager binnen dertig werkdagen na ontvangst van het uitvoeriger technisch dossier hetzij een bericht van ontvangst als dat dossier volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn dossier binnen twee maanden te vervolledigen. Hij wordt daarbij op de ontbrekende stukken gewezen.
Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het voorontwerp geacht volledig te zijn.
Art.1475. De Minister beslist over het voorontwerp binnen twaalf maanden na ontvangst van het volledige dossier of van het volledige uitvoeriger dossier en geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing.
Als de Minister zich niet uitgesproken heeft binnen de termijn van twaalf maanden bedoeld in lid één, wordt het voorontwerp geacht goedgekeurd te zijn.
Art.1476. In het akkoord over het voorontwerp, dat gelijk staat met een principiële belofte, wordt bepaald welke werken en/of uitrustingen voor subsidies in aanmerking kunnen komen en liggen de becijferde elementen vast op grond waarvan het subsidieerbare maximumbedrag bepaald zal worden.
In dat akkoord wordt eventueel het programma tot uitvoering van de investeringen vastgelegd.
Onderafdeling 2. - Het project
Art.1477.Op straffe van verval bezorgt de aanvrager [1 het bestuur]1 binnen twee jaar, te rekenen van de datum van kennisgeving van het akkoord over het voorontwerp, hetzij zijn globaal project, hetzij het project betreffende de eerste fase van het uitvoeringsprogramma omschreven in het voorontwerp.
Die termijn kan evenwel verlengd worden bij beslissing van de Minister, die zich uitspreekt op grond van een verantwoordingsmemorie van de aanvrager in geval van vertraging te wijten aan de procedure waarbij de toekenning van een stedenbouwvergunning wordt aangevraagd of in geval van overmacht.
Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord [1 wordt binnen vijftien dagen aan de administratie meegedeeld]1.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 114, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1478.Het ontwerp wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door de administratie is opgemaakt en aan de hand waarvan de opdrachtgever die de subsidie aanvraagt bevestigt dat de bepalingen van titel I, hoofdstuk XVIIter, van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium [1 in acht worden genomen]1n ten einde de personen met beperkte beweeglijkheid toegang tot de gesubsidieerde investeringen te verlenen.
Bij het ontwerp worden ook de volgende stukken gevoegd :
1° de beslissing waarbij de opdrachtgever-aanvrager het ontwerp goedkeurt en de gunningwijze van de opdracht vastlegt;
2° in voorkomend geval, het bericht van de opdracht;
3° het bijzondere bestek, de omstandige opmetingsstaat en de uitvoeringsplannen;
4° de kostenraming van de werken en/of van de uitrustingen;
5° het rapport van de regionale brandweerdienst indien vereist.
Voor de dossiers die uitsluitend betrekking hebben op roerende investeringen, alsook voor de overige projecten van werken die geen wijziging van de oppervlakte of van de bestemming van lokalen inhouden, bevat het ontwerp eveneens de verklaring op erewoord bedoeld in artikel 1473, eerste lid, en de bijlagen in voorkomend geval. Het ontwerp en de stukken worden bij aangetekend schrijven [2 of bij elk middel waaraan een vaste datum aan de zending verleend wordt]2 aan de administratie gericht.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 115, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 221, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1479. Binnen dertig dagen na ontvangst van het ontwerp bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als het ontwerp volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn ontwerp binnen twee maanden te vervolledigen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken.
Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het voorontwerp geacht volledig te zijn.
De Minister beslist over het ontwerp binnen de perken van de beschikbare kredieten en geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing.
Art.1480.Wanneer de minister met het ontwerp instemt, bepaalt hij het subsidieerbare bedrag op basis van de kostenramingen van de werken en/of van de uitrustingen.
De kennisgeving door de Minister van zijn instemming met het ontwerp geldt als vaste belofte tot toekenning van de subsidie, waardoor een subjectief recht op de betaling van de subsidie verleend wordt indien alle voorwaarden die in dit hoofdstuk vastliggen vervuld zijn.
Art.1481. De werken en/of de aanwervingen van uitrustingen verricht vóór de kennisgeving van de beslissing betreffende de toekenning van de opdracht komen niet in aanmerking voor de subsidie.
De Minister kan op basis van een gemotiveerde aanvraag evenwel afwijkingen toestaan om de dringende uitvoering van werken of de dringende aanwerving van uitrustingen toe te laten zonder te wachten op de vaste belofte bedoeld in artikel 1480.
De toekenning van die afwijkingen vormt geen vaste belofte waarbij het subjectieve recht op de betaling van de subsidie verleend wordt.
Onderafdeling 3. - Gunning en uitvoering van de opdracht
Art.1482.Overeenkomstig artikel 407, 3°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek maakt de aanvrager het volledige dossier betreffende de toekenning van de opdracht aan [1 het bestuur]1 over. Die termijn kan evenwel bij beslissing van de Minister verlengd worden indien de aanvrager vóór de vervaldatum bewijst dat de vertraging niet aan hem toe te schrijven is.
De vaste belofte vervalt bij het verstrijken van die termijn, eventueel verlengd.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 116, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1483. Het dossier betreffende de toekenning van de opdracht bevat, in twee exemplaren, de volgende stukken :
1° de bewijzen van openbaarheid, in voorkomend geval;
2° het rapport betreffende de kwalitatieve selectie van de bedrijven in voorkomend geval;
3° in voorkomend geval, de beslissing van de opdrachtgever waarbij de lijst van de te raadplegen bedrijven vastgelegd wordt;
4° het proces-verbaal van de opening van de offertes, in voorkomend geval;
5° het analyserapport betreffende de offertes, in voorkomend geval;
6° de in aanmerking genomen offerte(s);
7° de beslissing van de aanvrager tot aanwijzing van de aannemer(s), in voorkomend geval;
8° de stedenbouwkundige vergunning indien vereist;
Hetzelfde dossier bevat, in één exemplaar, de volgende stukken :
1° het bijzondere bestek;
2° de niet in aanmerking genomen offertes in voorkomend geval.
Art.1484. Binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier betreffende de toekenning van de opdracht bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als dat dossier volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt het binnen twee maanden te vervolledigen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken.
Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het dossier geacht volledig te zijn.
Art.1485. De Minister bepaalt het definitieve bedrag van zijn financiële tegemoetkoming binnen drie maanden na ontvangst van het volledige dossier. Hij geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing.
Art.1486. De aanvrager bezorgt de administratie het afschrift van de kennisgeving van de opdracht, van het bestelbon en/of van de opdracht tot het aanvatten van de werken.
Art.1487. Aan het eind van elke maand wordt een stand van de werken opgemaakt, voor akkoord medeondertekend door de aannemer, de ontwerper en de aanvrager en aan de administratie overgemaakt.
Art.1488. Wijzigende of bijkomende werken kunnen slechts in aanmerking komen voor subsidies indien ze niet te voorzien waren bij het uitwerken van het project. Ze worden aan de toestemming van de Minister onderworpen.
Art.1489. De aanvrager geeft de administratie minstens vijf dagen op voorhand kennis van de data die voor de technische, voorlopige en definitieve opleveringen vastgelegd zijn.
Onderafdeling 4. - Bijzondere toekenningsprocedures van de subsidies in geval van een aankoop bedoeld in artikel 404, 14°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek
Art.1490. Om een subsidie te verkrijgen in geval van uitgestelde aankoop bedoeld in artikel 404, 14°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt het principeakkoord van de Minister vereist.
Dat principeakkoord dient om het recht op subsidies te beschermen maar vormt geenszins een vaste verbintenis tot tegemoetkoming.
Art.1491. Het verzoek om principeakkoord gaat vergezeld van het ontwerp van overeenkomst dat minstens de volgende gegevens inhoudt :
1° een bepaling waaruit blijkt dat de subsidie die het Waalse Gewest eventueel aan de aanvrager verleent uitsluitend dient voor het project waarvoor ze bestemd is;
2° een bepaling waaruit blijkt dat de geplande nieuwbouw-, uitbreidings- of verbouwingswerken voldoen aan de definitie "uitgestelde aankoop" zoals omschreven in artikel 404, 14°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° de modaliteiten volgens welke het onroerend goed ter beschikking van de publieke of privépartner gesteld wordt;
4° de publieke of privépartner verbindt zich ertoe op het onroerend goed een nieuwbouw, uitbreiding of verbouwing uit te voeren voor het gebruik van een inrichting voor de opvang van bejaarde personen, met inachtneming van de geldende erkenningsnormen;
5° de publieke of privépartner verbindt zich tot de inachtneming van de procedures omschreven in dit besluit wat betreft de overeenkomst over het voorproject, de overeenkomst over het project en de overeenkomst over de eindrekening;
6° de termijn waarbinnen de nieuwbouw, de uitbreiding of de verbouwing ter beschikking gesteld worden van de verzoekende instelling;
7° de publieke of privépartner verbindt zich ertoe de voorziene financiële modaliteiten in acht te nemen en de werken niet uit voeren zonder de goedkeuring van de detailplannen, bestekken en prijzen door de verzoeker;
8° de publieke of privépartner verbindt zich tot de inachtneming van de geldende wetgeving op de overheidsopdrachten.
Art.1492.§ 1. De aanvraag om principeakkoord wordt aan de administratie gericht bij aangetekend schrijven [1 of bij elk middel waaraan een vaste datum aan de zending verleend wordt]1.
§ 2. Binnen dertig werkdagen na ontvangst van het verzoek om principeakkoord bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als het verzoek volledig is, hetzij een bericht waarbij zij hem erom verzoekt zijn aanvraag binnen dertig dagen te vervolledigen en hem op de ontbrekende stukken wijst.
Als geen bericht van ontvangst binnen de voorgeschreven termijnen wordt toegestuurd, wordt het verzoek om principeakkoord geacht ontvankelijk te zijn.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 221, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1493. De Minister beslist binnen zes maanden na ontvangst van het volledige dossier over het verzoek om principeakkoord en geeft de verzoekende instelling kennis van zijn beslissing.
Als de Minister zich niet uitgesproken heeft binnen de zes maanden bedoeld in het eerste lid, wordt het principeakkoord geacht gegeven te zijn.
Art.1494. De subsidie wordt ter beschikking van de verzoekende instelling gesteld zodra zij het recht van gebruik van de nieuwbouw, uitbreiding of verbouwing verwerft, bij de voorlopige oplevering, mits naleving van de erkenningsnormen en voor zover zij ten gunste van het Waalse Gewest een bankgarantie heeft gesteld die betrekking heeft op het subsidiebedrag.
Onderafdeling 6. [1 Bijzondere toekenningsprocedure van de subsidies aan de sociale serviceflats]1
----------
(1)
Art. 1494/1. [1 § 1. Een subsidie aan een plaatselijke overheid, een autonoom bedrijf of een openbare huisvestingsmaatschappij die een sociale serviceflat wensen te bouwen, kan alleen maar worden aangevraagd nadat men de voorafgaande instemming van de Regering heeft gekregen in het kader van het actieprogramma inzake huisvesting bedoeld in de artikelen 187 tot 190 van het Waalse Wetboek van Huisvesting en Duurzaam Wonen.
§ 2. De subsidieaanvraag wordt door de aanvrager ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door de administratie opgemaakt wordt en waarin hij bevestigt :
1° dat hij kennis genomen heeft van alle normen betreffende de toekenning van een werkingsvergunning als serviceflat en dat hij zich ertoe verbindt de geplande investering te verwezenlijken met inachtneming van deze normen;
2° dat hij zich ertoe verbindt de overheidsopdracht voor aanneming van werken toe te kennen op basis van een opmetingsstaat die een onderscheid maakt tussen de algemene posten die nodig zijn voor de uitvoering van de sociale woningen en de posten die betrekking hebben op specifieke elementen die het voor deze sociale woningen mogelijk maken om te voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van een werkingsvergunning als serviceflat.
§ 3. De subsidieaanvraag gaat vergezeld van een overeenkomst gesloten tussen de rustoordbeheerder op de locatie waarvan de sociale serviceflat gebouwd zal worden en hetzij de openbare huisvestingsmaatschappij als zij om de subsidie verzoekt, hetzij de plaatselijke overheid of het autonoom bedrijf, aanvrager van de subsidie en de openbare huisvestingsmaatschappij die bevoegd is om deze woningen te beheren.
In deze overeenkomst worden minstens vermeld :
1° de identificatie van de partijen;
2° een bepaling waaruit blijkt dat de bijkomende subsidie die het Waalse Gewest eventueel aan de aanvrager verleent uitsluitend dient voor het project waarvoor ze bestemd is;
3° de verbintenis van de aanvrager om geen opdrachten toe te wijzen zonder voorafgaande goedkeuring door de rustoordbeheerder;
4° de modaliteiten volgens welke de serviceflat door de aanvrager ter beschikking van de rustoordbeheerder gesteld wordt op de datum van de voorlopige oplevering van de werken;
5° de manier waarop de openbare huisvestingsmaatschappij de rustoordbeheerder belast met het beheer van de sociale serviceflat, o.m. de relaties met de bewoners alsook de bepaling en de inning van de maandelijkse huisvestingsprijs zoals bedoeld in bijlage 121, 2.1.2 tot 2.1.5.4. van het regelgevend deel van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid;
6° de modaliteiten inzake de tenlasteneming van de grote onderhoudswerken;
7° de modaliteiten inzake de berekening van de huur die door de beheerder aan de openbare huisvestingsmaatschappij moet worden betaald;
8° de manier waarop de brandverzekering en elke belasting, taks of heffing ten laste worden genomen;
9° de duur van de overeenkomst en haar opzeggingsvoorwaarden;
10° de modaliteiten inzake de toewijzing van de woningen door de rustoordbeheerder met inachtneming van de volgende volgorde inzake toewijzing :
- aan de huurders van de openbare huisvestingsmaatschappij die bevoegd is om deze woningen te beheren;
- aan de huurders van een andere openbare huisvestingsmaatschappij;
- aan de kandidaat-huurders van de openbare huisvestingsmaatschappij die bevoegd is om deze woningen te beheren;
- aan de kandidaat-huurders van een andere openbare huisvestingsmaatschappij;
- aan de andere kandidaten.
Het ontwerp van overeenkomst wordt ter informatie aan de "Société wallonne du Logement" (Waalse Huisvestingsmaatschappij) meegedeeld.
§ 4. Het verzoek om subsidie wordt aan de administratie gericht bij aangetekend schrijven of via elke modaliteit die vaste datum aan de verzending verleent.
§ 5. Binnen dertig werkdagen na ontvangst van het verzoek om subsidie bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als het verzoek volledig is, hetzij een bericht waarbij zij hem erom verzoekt zijn aanvraag om subsidie binnen dertig dagen te vervolledigen en hem op de ontbrekende stukken wijst.
Als geen bericht van ontvangst binnen de voorgeschreven termijnen wordt toegestuurd, wordt het verzoek om subsidie geacht ontvankelijk te zijn.
De Minister beslist binnen zes maanden na ontvangst van het volledige dossier over het verzoek om subsidie en geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing. Hij brengt het Departement Huisvesting van het Operationeel Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie van de Waalse Overheidsdienst of de " Société wallonne du Logement" hiervan op de hoogte.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-01-30/17, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 24-02-2014>
Art. 1494/2. [1 § 1. Het verzoek om akkoord over de toewijzing van de opdracht wordt onderzocht door het Departement Huisvesting van het Operationeel Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie van de Waalse Overheidsdienst als het verzoek door een plaatselijke overheid of een autonoom bedrijf wordt ingediend, of door de "Société wallonne du Logement" als het verzoek door een openbare huisvestingsmaatschappij worden ingediend.
Het Departement Huisvesting van het Operationeel Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie van de Waalse Overheidsdienst of de "Société wallonne du Logement" bezorgt de administratie een samenvatting van het analysedossier en een exemplaar van de omstandige opmetingsstaat waarin de specifieke elementen die strikt noodzakelijk zijn voor de toekenning van een werkingsvergunning als serviceflat duidelijk worden vermeld. Op basis van deze elementen en binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten bepaalt de Minister het bedrag van de bijkomende subsidie die voor de verwezenlijking van dit project wordt toegekend, binnen drie maanden na ontvangst van de elementen bedoeld in het vorig lid.
§ 2. De bijkomende subsidie wordt uitbetaald op het ogenblik dat het beheer van de sociale serviceflat aan de rustoordbeheerder wordt toegewezen en dit, na verificatie van de inachtneming van de specifieke normen betreffende de werkingsvergunning van de serviceflats.
§ 3. De administratie die bevoegd is inzake sociale huisvesting onderzoekt het dossier betreffende de eindrekening en bezorgt de administratie een samenvatting van het analysedossier en een afschrift van de eindrekening.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-01-30/17, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 24-02-2014>
Onderafdeling 5. - Bijzondere toekenningsprocedures van de subsidies in geval van een aankoop bedoeld in artikel 404, 15°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek
Art.1495. Om een subsidie te verkrijgen overeenkomstig artikel 404, 15°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt het principeakkoord van de Minister vereist.
Dat principeakkoord dient om het recht op subsidies te beschermen maar vormt geenszins een vaste verbintenis tot tegemoetkoming.
Art.1496. Het verzoek om principeakkoord gaat vergezeld van de volgende stukken :
1° een uitvoerige memorie met de omschrijving van de aard en de toestand van het aan te werven goed en met het bewijs van het vermogen om een inrichting voor de opvang van bejaarde personen te worden, met inachtneming van de geldende erkenningsnormen en van de financiële mogelijkheden omschreven in artikel 407, 6°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° een financieel plan met de modaliteiten volgens welke de verzoekende instelling haar tegemoetkoming in de aankoop ten laste neemt;
3° het bewijs van de inschrijving in de geldende programmering;
4° het gunstig advies van de administratie wat betreft het gebruik van het goed als inrichting voor de opvang van bejaarde personen. De administratie beschikt over een termijn van drie maanden om advies uit te brengen. Bij gebrek aan advies binnen die termijn van drie maanden, wordt het advies geacht gunstig te zijn.
Art.1497.De aanvraag om principeakkoord wordt aan de administratie gericht bij aangetekend schrijven [1 of bij elk middel waaraan een vaste datum aan de zending verleend wordt]1.
§ 4. Binnen dertig werkdagen na ontvangst van het verzoek om principeakkoord bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als het verzoek volledig is, hetzij een bericht waarbij zij hem erom verzoekt zijn aanvraag binnen dertig dagen te vervolledigen en hem op de ontbrekende stukken wijst.
Als geen bericht van ontvangst binnen de voorgeschreven termijnen wordt toegestuurd, wordt het verzoek om principeakkoord geacht ontvankelijk te zijn.
----------
(1)
Art.1498. De Minister beslist binnen zes maanden na ontvangst van het volledige dossier over het verzoek om principeakkoord en geeft de verzoekende instelling kennis van zijn beslissing.
Als de Minister zich niet uitgesproken heeft binnen de zes maanden bedoeld in het eerste lid, wordt het principeakkoord geacht gegeven te zijn.
Art.1499. Het verzoek om subsidie ingediend in geval van principeakkoord van de Minister gaat vergezeld van de volgende stukken :
1° de maatvoeringen;
2° de verkoopbelofte;
3° de raming van het goed door de ontvanger van de registratie of door het Aankoopcomité of door het college bedoeld in artikel 407, § 1, 6°, a), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, met uitsluiting van de prijs van het terrein;
4° desgevallend, een schets van voorontwerp van de inrichting van de aan te werven goederen, met een eerste raming van de werken.
Art.1500.§ 1. Het verzoek om subsidie wordt aan de administratie gericht bij aangetekend schrijven [1 of bij elk middel waaraan een vaste datum aan de zending verleend wordt]1.
§ 2. Binnen dertig werkdagen na ontvangst van het verzoek om het verzoek om subsidie bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als het verzoek volledig is, hetzij een bericht waarbij zij hem erom verzoekt zijn aanvraag binnen dertig dagen te vervolledigen en hem op de ontbrekende stukken wijst.
Als geen bericht van ontvangst binnen de voorgeschreven termijnen wordt toegestuurd, wordt het verzoek om principeakkoord geacht ontvankelijk te zijn.
----------
(1)
Art.1501. De Minister beslist binnen twaalf maanden na ontvangst van het volledige dossier over het verzoek om principeakkoord en geeft de verzoekende instelling kennis van zijn beslissing.
HOOFDSTUK II. - Werkingssubsidies eigen aan de dagopvangcentra en/of de centra voor avond- en/of nachtopvang en van de begeleidingsdiensten voor gezinsopvang
Art.1502.Binnen de perken van de begrotingskredieten genieten de dagopvangcentra en/of centra voor avond- en/of nachtopvang beheerd door een publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon zonder winstoogmerk een werkingstoelage om de kosten i.v.m personeel, animatie of coördinatie met andere diensten of de beoordelingskosten te dekken.
Een forfaitair bedrag bepaald op [1 [2 zes euro en drieënzeventig cent]2]1 wordt per dag en per werkelijk aanwezige bewoner toegekend.
De Minister is ertoe gemachtigd om het in het tweede lid bedoelde forfaitaire bedrag te herzien.
[3 In afwijking van artikel 12/1, § 3, is artikel 12/1, §§ 1 en 2 van toepassing op dit hoofdstuk.]3
[2 De bedragen vermeld in dit artikel of in de door de Minister krachtens lid 3 genomen besluiten worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen 107,20, basis 2013 = 100, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.]2
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 118, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2021-12-09/02, art. 2, 092; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<BWG 2021-12-09/02, art. 2,2°, 092; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.1503.
<Opgeheven bij DWG 2015-12-17/55, art. 194, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2016> en <DWG 2016-12-21/03, art. 9, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
TITEL II/1. [1 - Financiering van infrastructuurvoorzieningen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1503/1. [1 Voor de toepassing van deze Titel wordt verstaan onder :
1° de overeenkomst: de overeenkomst gesloten tussen de verzekeraars en de federaties zoals voorzien in artikel 1, 5°, van het decreetgevend Wetboek;
2° de instelling voor de opvang en huisvesting van senioren: de instelling voor de opvang en huisvesting van senioren zoals bedoeld in artikel 410/1, 6°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° de huurprijs: de prijs bedoeld in artikel 410/1, 13°, van het decreetgevend deel van het Wetboek ;
4° de billijke prijs: de prijs bedoeld in artikel 410/1, 12°, van het decreetgevend deel van het Wetboek ;
5° het aantal in aanmerking komende plaatsen: het theoretische aantal plaatsen voor de berekening van de billijke prijs en de verdeler van de huurprijs;
6° de dag van verblijf: de dag van het verblijf van de bewoner in de onthaal- en huisvestingsinrichting voor senioren, in de zin van de tussen de beheerder en de bewoner gesloten huisvestingsovereenkomst.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK II. [1 - Billijke bouwprijs]1
----------
(1)
Art. 1503/2. [1 De billijke bouwprijs wordt jaarlijks tegen 1 januari berekend door de Minister.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1503/3. [1 De billijke bouwprijs is gelijk aan de som van volgende bestanddelen:
1° het aantal plaatsen in rust- en verzorgingstehuizen en rust- en verzorgingstehuizen, met inbegrip van korte verblijven en aangepaste eenheden voor gedesoriënteerde mensen, vermenigvuldigd met een oppervlakte die overeenkomt met 50 m2 per plaats, tegen een tarief van 2.000 euro per m2;
2° het aantal plaatsen in de dagverblijven, met inbegrip van de plaatsen in de dagzorgcentra, vermenigvuldigd met een oppervlakte die overeenkomt met 40 m2 per plaats, tegen een tarief van 1.500 euro per m2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1503/4. [1 Het bedrag van de waarde per m2 van de in artikel 1503/3, 1° en 2° genoemde elementen wordt jaarlijks op 31 december geïndexeerd aan de hand van de volgende formule:
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 04-11-2019, p. 103422)]1
----------
(1)
HOOFDSTUK III. [1 - Berekening van het aantal maximaal toelaatbare vierkante meter]1
----------
(1)
Art.1503/5. [1 § 1. Het maximaal toegestane aantal vierkante meter in de opeenvolgende bouwplannen wordt per seniorenoptvang- en huisvestingsinrichting als volgt berekend: het maximaal toegestane aantal vierkante meter is het resultaat van de optelling van de vermenigvuldiging van elk type goedgekeurde ruimte met het overeenkomstige aantal vierkante meter, zoals bedoeld in artikel 1503/3, 1° en 2°.
§ 2. De gemiddelde prijs per vierkante meter wordt berekend door de overeenkomstig artikel 1503/3 berekende billijke prijs op het tijdstip van de bouw van het seniorentehuis en, rekening houdend met de in artikel 1503/4 bedoelde indexering, te delen door het overeenkomstig paragraaf 1 berekende aantal vierkante meter.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK IV. [1 - Berekening van de huurprijzen]1
----------
(1)
Art. 1503/6.[1 § 1. Elk jaar stelt de Minister tegen 1 juli de huurprijs vast voor elke opvang- en huisvestingsinrichting voor senioren, berekend overeenkomstig de artikelen 410/4 en 410/5 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
§ 2. Om de huurprijs te bepalen, wordt de volgende handeling uitgevoerd:
1° de eerste berekening komt overeen met de berekening van het bouwprijsgedeelte:
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 04-11-2019, p. 103423)
§ 3. De referentierentevoet wordt door de Minister en de Minister van Begroting vastgesteld op basis van de gemiddelde marktrentevoet.
De gemiddelde marktrente wordt bepaald op basis van het gemiddelde van de vaste rentetarieven van de vier belangrijkste bancaire instellingen die actief zijn in de sector van de ouderenzorg en -huisvesting, inclusief de bankmarge.
§ 4. Het totale aantal vierkante meter dat voor de berekening van de huurprijs in aanmerking wordt genomen voor de in de tweede, eerste en tweede lid bedoelde transacties, mag per instelling voor de opvang en huisvesting van senioren nooit meer bedragen dan het in artikel 1503/5 bepaalde maximumaantal vierkante meter.
§ 5. Een instelling voor ouderenzorg en -huisvesting die in opeenvolgende bouwplannen een aantal vierkante meters heeft ingevoerd dat overeenkomt met de maxima, zoals bepaald in artikel 1503/5, kan in de bouwplannen, bedoeld in artikel 1503/7, slechts nieuwe aanvragen indienen door de buitengebruikstelling van vierkante meters die in aanmerking worden genomen voor de berekening, bedoeld in de tweede paragraaf, 1°.
Wanneer het eerste lid van toepassing is, ontmantelt het Agentschap de oudste vierkante meter per sectie die in aanmerking wordt genomen voor de in lid 2 bedoelde berekening, 1°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK V. [1 - Factureringscapaciteit en vereffening]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.1503/7.[1 § 1. Op grond van artikel 410/11 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt de jaarlijkse huurprijs zoals berekend op basis van artikel 1503/6 gedeeld om een prijs te verkrijgen die per dag van bezetting kan worden gefactureerd. De deler is de som van de volgende elementen, berekend op basis van het laatst bekende boekjaar van het Agentschap. Het aantal erkende plaatsen vermenigvuldigd met de volgende index, die de bezetting van de plaatsen weergeeft: 95% x 365 voor de dagen dat de plaatsen bedoeld in artikel 1503/3, 1°, en 85% x 259 voor de plaatsen bedoeld in artikel 1503/3, 2°, bezet °.
§ 2. De deler wordt elk jaar op 1 juli door de Minister aangepast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.1503/8. [1 § 1. De inrichtingen voor de opvang en de huisvesting voor senioren berekenen de huurprijs per dag.
De wijze van facturering en de inachtneming van de dagen van bewoning zijn het voorwerp van een overeenkomst in de Commissie voor de opvang en de huisvesting van bejaarden, ingesteld bij artikel 15, § 1 van het decreetgevend deel van het Wetboek, in het kader van de overeenkomst bedoeld in artikel 15, § 2, 1° van hetzelfde Wetboek.
§ 2. Voor bewoners die onder een Waalse verzekeringsinstelling vallen, zijn de opvang- en huisvestingsverstrekkende instellingen voor bejaarden gemachtigd om via de Waalse verzekeringsinstellingen bedoeld in artikel 1, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek de huurprijs aan de inwoners in rekening te brengen.
§ 3. Voor bewoners die niet gedekt zijn door een Waalse verzekeringsinstelling, voor wie geen tussenkomst kan worden gefactureerd op grond van paragraaf tweede, wordt de huurprijs aan de bewoner aangerekend.
De tussenkomst van de OCMW's om de huurprijs geheel of gedeeltelijk te dekken, kan rechtstreeks door de OCMW's of een andere instantie die daartoe door de Regering is gemachtigd, van het Agentschap worden teruggevorderd.
§ 4. De voorwaarden voor de facturering van de bewoners en de betaling van de huurprijs door de Waalse verzekeraars zijn afhankelijk van het sluiten, uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit, van een overeenkomst tussen de opvang- en huisvestingsverstrekkende instellingen voor bejaarden en de Waalse verzekeraars, zoals voorzien in artikel 1, 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek. De overeenkomst in kwestie is goedgekeurd door de Minister.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK VI. [1 - Procedure voor de vaststelling van de bouwplannen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1503/9.[1 Het bouwplan wordt goedgekeurd door de Regering. Elk plan omvat, per opvang- en huisvestingsinrichting voor senioren, de projecten die zijn geselecteerd voor integratie in de huurprijs en een tijdschema voor deze integratie.
Bij ministerieel besluit roept de Minister de opvang- en huisvestingsverstrekkende inrichtingen voor ouderen op om hun aanvragen in het bouwplan in te dienen, met vermelding van de uiterste termijn voor de indiening van de aanvragen.]1
----------
(1)
Art. 1503/10. [1 § 1. De inrichting voor de opvang en huisvesting van bejaarden die vierkante meters in het bouwplan wensen op te nemen, legt de Regering één enkel dossier ter goedkeuring voor met haar verzoeken, in de vorm van investeringsprogramma's. De instelling voor de opvang en huisvesting van bejaarden die in het bouwplan wensen op te nemen, legt de regering één enkel dossier ter goedkeuring voor met haar verzoeken.
Het dossier wordt elektronisch verstuurd
§ 2. Het dossier omvat:
1° de beraadslagingen van de beheerder van de inrichting voor de opvang en de huisvesting van de senioren over het programma;
2° een verklaring op erewoord waaruit de aanbestedende dienst verklaart dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd;
3° een gedetailleerd memorandum waarin de situatie van de opvang- en huisvestingsinstelling voor senioren wordt beschreven;
4° voor elk investeringsprogramma, een beschrijving van de voorgenomen werkzaamheden, met name de aard van de werkzaamheden, een raming van de voor de uitvoering ervan noodzakelijke kosten, exclusief btw en kosten, de schetsen in de vorm van een plan, de betrokken meting en de voor de uitvoering ervan geplande fasering, met inbegrip van een raming van de tijd die nodig is voor de aanvragen voor projectovereenkomsten, de kennisgeving van de gunning van de opdracht voor elke partij en elke fase, het begin en het einde van de uitvoering;
5° een kadastraal overzicht van de locatie van de opvang- en huisvestingsverstrekkende inrichting voor ouderen;
6° een masterplan waarin de doelstellingen van de opvang- en huisvestingsverstrekkende inrichting voor senioren worden uiteengezet en waarin de redenen worden aangegeven die de uitvoering van de werkzaamheden waarvoor de aanvraag wordt ingediend, rechtvaardigen ;
7° een financieel plan met een gedetailleerde beschrijving van het aantal vierkante meter dat de inrichting voor de opvang en huisvesting van senioren in het plan wenst op te nemen en de wijze waarop de projecteigenaar zijn financiële bijdrage aan het project op lange termijn op zich neemt;
8° het bewijs dat hij aan de voorwaarden van artikel 1503/17 voldoet.
Het dossier gaat vergezeld van een toelichtende samenvatting, die is opgesteld volgens een door het Agentschap vastgesteld model.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1503/11. [1 Binnen 40 dagen na ontvangst van het dossier verstrekt het Agentschap de aanvrager een ontvangstbevestiging waarin wordt bevestigd dat het dossier volledig is, indien het dossier volledig is, dan wel een advies waarin de aanvrager wordt verzocht zijn dossier binnen 30 dagen aan te vullen, met vermelding van de ontbrekende documenten en, indien nodig, met het verzoek om in een meer gedetailleerd technisch dossier bepaalde in artikel 1503/10 genoemde gegevens te vermelden.
Indien binnen de gestelde termijn geen ontvangstbevestiging wordt verzonden, wordt het dossier als volledig beschouwd.
. Indien van toepassing geeft het Agentschap binnen 30 dagen na ontvangst van het in lid 1 bedoelde meer gedetailleerde technische dossier aan de aanvrager een ontvangstbevestiging indien het dossier volledig is, dan wel een negatief advies indien het dossier onvolledig is.
Indien niet binnen de gestelde termijn een ontvangstbewijs wordt verzonden, wordt het project als voltooid beschouwd.]1
----------
(1)
Art. 1503/12. [1 De Regering beslist over de in het kader van het bouwplan geselecteerde projecten. Het bouwplan omvat ten minste per opvang- en huisvestingsverstrekkende inrichting voor senioren, het aantal in aanmerking komende vierkante meters voor elk project en een raming van de fasering van de gevolgen van elk project voor de factureringscapaciteit van de ontvangende voorziening en de seniorenhuisvesting.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK VII. [1 - Factureringsmachtiging]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1503/13. [1 De bouwheer legt elk in het bouwplan geselecteerd project ter goedkeuring voor aan de Minister, in de vorm van projecten, in percelen of fasen.
Zijn bij elk verzoek om overeenstemming over elk project gevoegd :
1° de beraadslaging van de verzoeker ;
2° een stedenbouwkundig attest nr. 2, indien van toepassing;
3° het geplande werkprogramma, dat in een masterplan is opgenomen, met gedetailleerde fasen;
4° de keuze van de aanbestedingsmethode met, indien van toepassing, de aankondiging van de opdracht;
5° de speciale specificaties en, indien van toepassing, de gedetailleerde meet- en uitvoeringsplannen;
6° het verslag van de regionale brandweer, indien nodig;
7° een memorandum met een beschrijving van de middelen die worden ingezet om bij te dragen tot duurzame ontwikkeling, met name op het gebied van energiebesparing en, in het geval van de bouw van een nieuwe locatie, de integratie van het ziekenhuis in zijn sociale en economische omgeving;
8° een memorandum met een beschrijving van de middelen die worden ingezet om een optimale toegankelijkheid voor alle categorieën gehandicapten, en met name voor personen met beperkte mobiliteit, te waarborgen.
Het project en de documenten worden bij aangetekende brief of op een door de Regering vastgestelde wijze, waarbij een bepaalde datum van verzending wordt toegekend, aan het Agentschap toegezonden.]1
----------
(1)
Art. 1503/14. [1 § 1. Binnen zeventig dagen na ontvangst van het dossier zendt het Agentschap de aanvrager hetzij een ontvangstbevestiging waarin wordt bevestigd dat het dossier volledig is, indien het dossier volledig is, hetzij een advies waarin de aanvrager wordt verzocht zijn dossier binnen dertig dagen te vervolledigen, met vermelding van de ontbrekende documenten en met het verzoek zijn project zo nodig te voltooien.
Indien binnen de gestelde termijn geen ontvangstbevestiging wordt verzonden, wordt het dossier als volledig beschouwd.
Indien nodig zendt het Agentschap de aanvrager binnen 40 dagen na ontvangst van het in de eerste alinea bedoelde meer gedetailleerde technische dossier een ontvangstbevestiging indien het dossier volledig is, dan wel een nieuwe aanvraag met vermelding van de ontbrekende elementen. De aanvrager heeft dertig dagen de tijd om zijn dossier aan te vullen. Totdat het dossier volledig is, is dit lid van toepassing.
Indien niet binnen de gestelde termijn een ontvangstbewijs wordt verzonden, wordt het project als voltooid beschouwd.
§ 2. Op voorwaarde dat het project voltooid is, doet het Agentschap zijn opmerkingen over de conformiteit van het project met de in het bouwplan opgenomen projecten en over de kwaliteit van het project aan de aanvrager en de Minister toekomen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1503/15. [1 De Minister gaat na of het project in overeenstemming is met de projecten die in het bouwplan zijn opgenomen en stemt in met het project binnen een termijn van negentig dagen na de verzending van de ontvangstbevestiging van het dossier.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1503/16. [1 § 1er. De opvang- en huisvestingsverstrekkend inrichting voor senioren stelt de Minister in kennis van de projecten waarvoor het in zijn facturatiecapaciteit rekening wenst te houden met vierkante meters. Daartoe legt zij een kennisgeving voor van het besluit tot gunning van het contract, een certificaat van aanvang van de werkzaamheden ter plaatse en het eerste verslag over de organisatie van de veiligheidscoördinatie ter plaatse.
Na verificatie van de nakoming van de in de artikelen 1503/17 en 1503/18 bedoelde verplichtingen, past de Minister de huurprijs aan overeenkomstig artikel 1503/6, ten vroegste in het jaar dat is opgenomen in het door de Regering overeenkomstig artikel 1503/12 vastgestelde bouwplan, en stelt hij de Minister van Financiën daarvan in kennis.
§ 2. Maximaal vijf jaar na de aanvang van de werkzaamheden waarvoor de opvang- en huisvestingsinrichting voor ouderen om activering van zijn facturatiecapaciteit verzoekt, zendt ze het Agentschap het certificaat van voorlopige oplevering van het werk toe.
Werkzaamheden die niet zijn gestart binnen vijf jaar na de start van de factureringscapaciteit die in het bouwplan is opgenomen, kunnen bij de facturering niet meer worden geactiveerd.
De huurprijs kan dienovereenkomstig worden verlaagd voor werkzaamheden waarvoor de opvang- en huisvestingsinrichting voor ouderen het Agentschap niet overeenkomstig lid 1 het certificaat van definitieve oplevering van de werkzaamheden heeft toegezonden.
§ 3. Het Agentschap organiseert het toezicht op de instellingen voor ouderenzorg en -huisvesting met betrekking tot de werkzaamheden die op basis van dit systeem worden uitgevoerd, met name wat betreft de naleving van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK VIII. [1 - Verplichtingen van opvang- en huisvestingsinrichtingen voor senioren]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1503/17. [1 Opvang- en huisvestingsinrichtingen die toestemming vragen om de huurprijs van de kamer, zoals bedoeld in artikel 410/2 van het decreetgevende deel van het Wetboek, in rekening te brengen, moeten aan de volgende voorwaarden voldoen, voor zover zij deze prijs in rekening brengen:
1° een overeenkomst te sluiten;
2° een totale personeelsbeheersratio hebben die de managementratio met ten minste tweeëntwintig procent overschrijdt ten opzichte van de normen die zijn vastgesteld in de verschillende verordeningen die van toepassing zijn op de sector. De Minister bepaalt de voorwaarden voor deze berekening ;
3° ten minste zeventig procent van de werknemers in vaste dienst te nemen en geen arbeidsovereenkomsten voor minder dan een halftijdse betrekking sluiten voor 80% van het personeel van de inrichting;
4° twee dagen opleiding per jaar per personeelslid over een referentieperiode van vijf jaar mogelijk te maken.
De Minister stelt de bovengenoemde referentieperiode vast;
5° ten minste tien procent van de begunstigden die een uitkering voor de Bijstand aan ouderen of de inkomensgarantie voor ouderen ontvangen, herbergen;
6° op haar site over een erkenning of aanbod beschikken voor ten minste drie van de volgende diensten: een rusthuis, een rust- en verzorgingstehuis, een aangepaste eenheid voor gedesoriënteerde mensen, een kort verblijf, een dagopvangcentrum, een dagzorgcentrum, een serviceflat.]1
----------
(1)
Art. 1503/18. [1 § 1. De instelling voor de opvang en huisvesting van ouderen zendt haar jaarrekening jaarlijks toe aan het Agentschap.
§ 2. Elke seniorenopvang- en huisvestingsverstrekkende inrichting registreert zijn investeringen in een register van investeringen in seniorenopvang- en huisvestingsverstrekkings- en opvanginrichtingen. Het doel van dit kadaster is om de investeringen van de opvang- en residentiële inrichtingenvoor senioren te controleren en een algemene budgettaire opvolging mogelijk te maken..
De Minister stelt de inhoud van het investeringsregister vast. Het kadaster moet uit ten minste twee delen bestaan :
1° een deel over de boekhoudkundige investeringen, vastgesteld per kostenplaats;
2° een deel over de kenmerken van de seniorenopvang en -huisvestingsinrichtingen, die alle erkenningen en exploitatievergunningen bevat, en waarin de seniorenopvang en -huisvestingsinrichtingen, het aantal in aanmerking genomen plaatsen van de senioren registreert.
§ 3. Overeenkomstig artikel 338 van het decreetgevend deel van het Wetboek maakt elke opvang- en huisvestingsinrichting voor senioren voor ouderen deel uit van een continu proces van kwaliteitsverbetering.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1503/19. [1 § 1. Een opvang- en huisvestingsverstrekkende inrichting voor senioren die de overeenkomst bedoeld in artikel 1503/17, 1°, niet naleeft, krijgt een schorsing opgelegd in verband met de factureringscapaciteit van de kamerhuurprijs voor de volledige periode waarin het deze overeenkomst niet naleeft..
(lid 2 niet vertaald)
De prijs van een seniorenopvang- en huisvestingsverstrekkende instelling die de verplichtingen bedoeld in de artikelen 1503/17, 2°, 4°, , 5° en 6° niet nakomt, wordt verminderd met 5%, vermenigvuldigd met het aantal van de bovenvermelde verplichtingen waaraan het niet voldoet, gedurende de volledige periode waarin het die verplichtingen niet heeft vervuld.
De sancties van leden 2 en 3 zijn cumulatief.
§ 2. De huurprijs van een bejaardentehuis en bejaardenhuis dat een valse verklaring indient of geen informatie verstrekt in het kader van het kadaster bedoeld in artikel 1503/18, wordt verminderd met twintig procent.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
HOOFDSTUK IX. [1 - Slotbepalingen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1503/20. [1 De resultaten van de berekeningen bedoeld in de artikelen 1503/4 tot 1503/6 worden naar de hogere eenheid afgerond.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/87, art. 58, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 1503/21. [1 Het Agentschap richt in eigen rking een werkgroep op waarin experten uit de seniorensector bijeengebracht worden, belast met de opvolging van huidige regeling.]1
----------
(1)
TITEL III. - Waarborg
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Art.1504. In de zin van dit artikel wordt verstaan onder "lener" : de verzoekende instelling zoals bedoeld in artikel 404, 6°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Art.1505. Deze titel bepaalt de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de Regering haar waarborg kan verlenen voor de leningen aangegaan ter financiering van de verrichtingen bedoeld in titel V van boek V van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, met uitzondering van de verrichtingen die betrekking hebben op de residentiële diensten.
HOOFDSTUK II. - Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten
Art.1506. De leningen worden aangegaan bij één of meer financiële instellingen die de Raamovereenkomst tussen het Waalse Gewest en Febelfin betreffende de waarborg gegeven door het Gewest aan de financiële instellingen voor de financiering van werkzaamheden i.v.m. de bouw en de hernieuwing van de ziekenhuisinstellingen en de inrichtingen voor de opvang van bejaarde personen ondertekend hebben. De financiële instelling(en) wordt (worden) door de lener geselecteerd overeenkomstig de wetgeving op de overheidsopdrachten.
Art.1507. De duur van de leningen wordt vastgelegd op grond van de vermoedelijke looptijd van de investeringen waarop ze betrekkingen hebben en bedraagt hoogstens 34 jaar, met inbegrip van de voorheffingsperiode van maximum vier jaar.
Art.1508. De waarborg wordt verleend voor de duur van de lening en slaat op de terugbetaling in hoofdsom, de betaling van de intresten, de financiële lasten en de tussentijdse intresten van de lening.
Art.1509.§ 1. De aanvraag wordt door de lener bij ter post aangetekend schrijven [2 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]2 [1 aan het bestuur]1 gericht; de beslissing van de Minister wordt op dezelfde wijze betekend.
§ 2. Bij de aanvraag moeten de volgende documenten worden gevoegd :
1° een ontwerp van leningsovereenkomst, opgemaakt door de geselecteerde kredietinstelling, met melding van de gebruikelijke gegevens en clausules en, vooral, van het bedrag van de lening, van de structuur van de rentevoet en van de eventuele financiële lasten, van de duur van de lening en van de indicatieve afschrijvingstabel op de datum van de offerte;
2° een bericht van de financiële instelling waaruit blijkt dat de gecertificeerde balansen en resultatenrekeningen van de laatste 3 boekjaren en het financieel investeringsplan door de financiële instelling geëvalueerd werden;
3° het bewijs dat de lener een ondergeschikte openbare administratie, een vereniging zonder winstoogmerk of een instelling van openbaar nut is.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 121, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK III. - Controle en sanctie
Art.1510.De leningen [1 worden aangegaan]1 overeenkomstig de beslissing die de Minister genomen heeft ingevolge de aanvraag tot toekenning van de waarborg.
----------
(1)
Art.1511. Om de controle op de toekenning van de waarborg mogelijk te maken, verbindt de lener zich ertoe :
1° alle financiële en boekhoukundige gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de beoordeling van het risico;
2° elk bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat de lening voor de voorziene doeleinden gebruikt werd en dat het project waarvoor ze verleend werd goed uitgevoerd werd;
3° zijn goederen of onroerende goederen niet te vervreemden of niet zonder voorafgaande instemming van de Minister als waarborg aan derden te geven voor de terugbetaling van de door de Regering gewaarborgde lening;
4° een hypotheek toe te staan, om de vastlegging van de waarborg van het gewest te garanderen, op de onroerende goederen in zijn bezit of die hij zou aankopen, op het eerste verzoek van de Minister en ten belope van het bedrag dat door de Minister vastgelegd zal worden. Indien de aanvrager een VZW is, kan de Minister eisen dat de verbintenis van de lener geconcretiseerd wordt door een authentiek mandaat om zijn onroerende goederen ten belope van het gewaarborgde bedrag te hypothekeren. Tussen de financiële instelling(en) en het Waalse Gewest kan een overeenkomst van gelijkheid van rang ondertekend worden.
Art.1512. Indien de waarborg van het Waalse Gewest samenvalt met de borgstelling van een derde, wordt de derde in zijn betrekkingen met het Waalse Gewest beschouwd als hoofdschuldenaar hoofdelijk en ondeelbaar verbonden met de lener zodat hij geen beroep tegen de Regering kan instellen indien hij in de plaats van de lener moet betalen. Daarentegen kan de Regering, indien ze de financiële instelling terugbetaalt, een beroep in evenredige mate tegen de waarborg instellen.
Art.1513. De bedragen gestort door de Regering ter uitvoering van de toegekende waarborg worden verhaald bij de in gebreke gebleven lener. Die invordering kan op verzoek van de Regering verricht worden door de Administratie of door de instelling van openbaar nut die de Minister daartoe aanwijst.
TITEL IV. - " Agence wallonne de lutte contre la maltraitance des aînés " (Waals Agentschap belast met de bestrijding van de mishandeling van bejaarde personen)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art.1514.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder "het Agentschap" :
[1 1°]1 [1 Agentschap Respect voor Senioren]1 " Agence wallonne de lutte contre la maltraitance des aînés " zoals bedoeld in artikel 379 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
[1 2° het "Agentschap": het Waals Agentschap Gezondheid, Sociale Bescherming, Handicap en Gezinnen]1
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 60, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
HOOFDSTUK. II. - Erkenning
Art.1515.Het Agentschap [1 Respect voor Senioren]1 wordt op eigen verzoek door de Minister erkend onder de volgende voorwaarden :
1° het is opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk. Zijn [3 ...]3 zetel is gevestigd te Namen;
2° het beschikt over een raad van bestuur samengesteld uit :
a) [2 ...]2
b) [2 acht]2 vertegenwoordigers van verenigingen die actief zijn in de sector van de derde leeftijd;
c) hoogstens twee vertegenwoordigers van openbare regionale operatoren met een statistische opdracht;
3° het beschikt over een team samengesteld uit minstens :
a) een directeur of een directrice die houder is van een universitair diploma met een voor de functie nuttige beroepservaring;
b) drie voltijds equivalenten die houder zijn van een universitair diploma of gelijkwaardig;
c) maatschappelijke werkers die houder zijn van een diploma van maatschappelijk assistent of van sociaal verpleegkundige met een maximum van vijf voltijdse equivalenten;
d) een secretaris(-esse) met een maximum van een voltijds equivalent.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 61, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 62, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
(3)<BWG 2023-07-20/35, art. 17, 101; Inwerkingtreding : 09-11-2023>
Art.1516.[1 De erkenningsaanvraag wordt bij aangetekend schrijven of via elk ander middel waarbij de zending wordt bewezen ter kennis gebracht van het [2 Agentschap]2. De Minister spreekt zich uit binnen twee maanden nadat hij, in voorkomend geval, de samenstelling van de in artikel 381 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde selectiejury heeft bepaald.]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 124, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 63, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1517.De Minister kan de erkenning van het Agentschap [1 Respect voor Senioren]1 opschorten of intrekken volgens de voorwaarden bedoeld in artikel 388 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
----------
(1)
Art.1518.Het Agentschap [2 Respect voor Senioren]2 [1 verzekert een territoriale geografische dekking]1 door het oprichten van minstens één gedecentraliseerde antenne per provincie.
Het Agentschap [2 Respect voor Senioren]2 kan één of meer bijkomende steunpunten openen in dezelfde provincie in functie van het aantal inwoners, de geografische configuratie of de concentratie van verschillende problematieken die zij tegenkomt. Het licht er de Minister vooraf over in.
----------
(1)
(2)
Art.1519.Elk steunpunt, waarvan de reclame meer bepaald verzorgd wordt via de website van het Agentschap [2 Respect voor Senioren]2, moet het plaatselijk contact met het publiek verzorgen.
Het contact met het publiek [1 wordt aangevuld]1 met een groen nummer dat op werkdagen bereikbaar is tussen 9 en 12 uur en tussen 13 en 16 uur, waarbij elkeen de toegang tot de door het Agentschap [2 Respect voor Senioren]2 voorgestelde dienstverlening gegarandeerd wordt.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 126, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 61, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
HOOFDSTUK III. - Subsidiëring
Afdeling 1. - Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten
Art.1520.[1 Binnen de perken van de begrotingskredieten kan een jaarlijkse forfaitaire toelage toegekend worden om de personeels- en werkingskosten van het Agentschap [2 Respect voor Senioren]2 te dekken.]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 127, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-05-16/87, art. 61, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1521. § 1. De personeelsuitgaven ter dekking van de personeelskosten van het team bedoeld in artikel 380, 3°, van het decreetgevend Wetboek worden slechts in overweging genomen ter hoogte van de weddenschalen opgegeven in bijlage 124. De subsidies voor de personeelsuitgaven dekken, ter hoogte van 100 % :
1° de brutowedde van het personeel;
2° de werkgeversbijdragen aan de RSZ, de bijdragen betreffende het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de andere diverse kosten in verband met de verplichtingen betreffende collectieve arbeidsovereenkomsten ondertekend in het kader van de paritaire commissie 319.12 en andere wettelijke verplichtingen betreffende het personeel, beperkt tot 54 % van de uitgaven bedoeld in 1°.
De personeelsleden kunnen een dienstanciënniteit toegekend krijgen voor de nuttige ervaring die ze in hun betrekking verworven hebben. Daarnaast kan er een geldelijke anciënniteit worden erkend overeenkomstig de bepalingen geldend voor het personeel van het Waalse Gewest.
§ 2. De uitgaven voor personeel in dienst genomen middels een arbeidscontract worden als personeelskosten die niet overgenomen worden in het kader van elke maatregel inzake werkgelegenheidsondersteuning komen niet in aanmerking als personeelskosten, ongeacht de subsidiërende overheid.
Art.1522.De werkingskosten worden overgenomen voor zover ze het Agentschap [1 Respect voor Senioren]1 in staat stellen zijn opdrachten te vervullen via lopende of kapitaalsuitgaven. De werkingskosten worden jaarlijks vastgelegd op een maximumbedrag van 300.000 euro.
Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de schommelingen van de gezondheidsindex.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 61, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1523.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 129, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 2. - Beperking of schorsing
Art.1524.Als de verplichtingen bepaald [1 bij de artikelen 46 en 47/1 van het decreetgevend deel van het Wetboek]1 niet nagekomen worden, kan de Minister de subsidies verminderen of opschorten. Hij licht er het Agentschap [2 Respect voor Senioren]2 voorafgaandelijk bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, over in.
Het Agentschap [2 Respect voor Senioren]2 beschikt over dertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het voorstel tot vermindering of opschorting, om zijn schriftelijke opmerkingen bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend aan [1 het [3 Agentschap]3]1 mee te delen.
De Minister beslist binnen dertig dagen na ontvangst van die opmerkingen. De beslissing tot vermindering of opschorting wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend aan het Agentschap [2 Respect voor Senioren]2 medegedeeld.
----------
(1)
(2)
(3)
Afdeling 3. - Diverse bepalingen
Art.1525.Jaarlijks wordt er minstens één vergadering met de administratie gehouden om de nadere samenwerkingsregels met het Agentschap [1 Respect voor Senioren]1 vast te leggen, meer bepaald de regels inzake de naleving van de vervaldagen bepaald bij titel 2 van boek 5 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en bij dit hoofdstuk.
----------
(1)<BWG 2019-05-16/87, art. 61, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art.1526.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 131, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Boek VII. - Gezondheid
Art.1527. De Minister tot wiens bevoegdheden Sociale Actie behoort, is belast met de uitvoering van dit boek.
TITEL I. - Algemene stelsels inzake Gezondheid
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen
Art.1528. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :
1° vereniging : de geïntegreerde gezondheidsvereniging waarvan de zetel op het grondgebied van het Franse taalgebied gevestigd is;
2° wet : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
3° Minister : de Minister bevoegd voor Gezondheid;
4° coördinatiecentrum : het coördinatiecentrum voor thuiszorg en -hulp bedoeld in artikel 434, 2°, van het Wetboek;
5° coördinatievergadering : vergadering van de coördinator met de geschikte diensten of dienstverleners na invoering van het interventieplan, waarbij de aanwezigheid van de begunstigde of diens vertegenwoordiger niet benodigd wordt;
6° reëvaluatievergadering : vergadering van de coördinator met de diensten of dienstverleners die ertoe strekt het interventieplan indien nodig te evalueren of te wijzigen, in aanwezigheid van de begunstigde of diens vertegenwoordiger.
HOOFDSTUK I/1. [1 - Erkenningsprocedure van de locoregionale klinische ziekenhuisnetwerken]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-03-12/08, art. 2, 076; Inwerkingtreding : 15-12-2019>
Afdeling 1. [1 - Definities]1
----------
(1)
Art. 1528/1. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° de beheerder : de beheerder zoals bepaald in artikel 8, 1°, van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen;
2° het beheersorgaan van het netwerk : het beheersorgaan van het locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk bedoeld in artikel 17/1 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-03-12/08, art. 2, 076; Inwerkingtreding : 15-12-2019>
Afdeling 2. [1 - Erkenning van de locoregionale klinische ziekenhuisnetwerken]1
----------
(1)
Art. 1528/2. [1 De aanvraag tot erkenning van een locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk wordt ingediend bij het Agentschap per aangetekend schrijven of bij elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend.
Deze aanvraag wordt ondertekend door alle beheerders van de ziekenhuizen die deel uitmaken van het locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk en bevat de stukken die bevestigen dat het netwerk voldoet aan alle normen waaraan het is onderworpen.
De Minister kan een lijst opstellen van de stukken die zijn opgenomen in een aanvraag tot erkenning van een locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk.
Binnen 10 dagen na ontvangst van de aanvraag tot erkenning van een locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk stuurt het Agentschap de aanvrager een bericht van ontvangst.]1
----------
(1)
Art. 1528/3. [1 De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen een termijn van twee maanden die ingaat op de datum van ontvangst door het Agentschap.
De erkenning wordt voor een onbepaalde duur verleend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-03-12/08, art. 2, 076; Inwerkingtreding : 15-12-2019>
Art. 1528/4. [1 Het locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk waarvan de samenstelling wordt gewijzigd als gevolg van het vertrek of de integratie van een of meer partnerziekenhuizen, dient binnen een maand na de beslissing van het beheersorgaan van het netwerk waarin deze wijziging is vastgelegd, bij het Agentschap een aanvraag in voor een actualisering van zijn erkenning.
De Minister kan een lijst opstellen van de stukken die deel uitmaken van de aanvraag tot actualisering bedoeld in het eerste lid.
De aanvraag tot actualisering wordt per aangetekend schrijven of bij ieder ander middel waarbij de zending een vaste datum verleend wordt, bij het Agentschap ingediend.
Het Agentschap stuurt een bericht van ontvangst naar de aanvrager binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag.
De Minister beslist over de aanvraag tot actualisering binnen een termijn van twee maanden die ingaat op de datum van ontvangst door het Agentschap.
Indien de Minister de aanvraag tot actualisering weigert, behoudt het locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk de samenstelling die het had voordat de aanvraag werd ingediend, evenals de erkenning die het overeenkomstig artikel 1528/3 heeft gekregen.]1
----------
(1)
Art. 1528/5. [1 Het beheersorgaan van het locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk stelt het Agentschap in kennis van elke wijziging van de gegevens die verstrekt zijn in het kader van zijn aanvraag tot erkenning of voor de actualisering van de erkenning bedoeld in de artikelen 1528/2 en 1528/4, binnen een maand na het plaatsvinden van die wijziging.]1
----------
(1)
Afdeling 3. [1 - Intrekking of schorsing van de erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-03-12/08, art. 2, 076; Inwerkingtreding : 15-12-2019>
Art. 1528/6. [1 Wanneer een locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk niet meer voldoet aan alle normen waaraan het onderworpen is, kan het Agentschap een voorstel doen voor opschorting of intrekking van de erkenning.
Het Agentschap stelt het beheersorgaan van het netwerk per aangetekende brief of bij elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, hiervan op de hoogte.
Het beheersorgaan van het netwerk beschikt met ingang van de datum van ontvangst van het voorstel tot opschorting of tot intrekking over een termijn van dertig dagen om zijn schriftelijke opmerkingen aan het Agentschap te richten.
Daarna roept het Agentschap het beheersorgaan van het netwerk op bij aangetekend schrijven of bij elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, en vermeldt het de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting.
De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.
De weigering te verschijnen of zijn verweermiddelen aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.
Er wordt een proces-verbaal van de hoorzitting opgesteld, waarbij elk nieuw gegeven wordt gevoegd, en overgemaakt aan het beheersorgaan van het netwerk dat over vijftien dagen beschikt te rekenen van de ontvangst van laatstgenoemde om zijn opmerkingen over te maken.
Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.]1
----------
(1)
Art. 1528/7. [1 De Minister beslist over de schorsing of intrekking van de erkenning binnen drie maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het dossier.
De beslissing tot schorsing of intrekking wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan het beheersorgaan van het netwerk door het Agentschap medegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-03-12/08, art. 2, 076; Inwerkingtreding : 15-12-2019>
Art. 1528/8. [1 In de schorsingsbeslissing worden de begindatum, de duur van de schorsing en de voorwaarden voor de opheffing van de schorsing door het beheersorgaan van het netwerk vermeld.
Tijdens de schorsingsperiode mag het beheersorgaan van het netwerk geen beheersbeslissingen nemen die structureel van invloed zijn op de ziekenhuizen die deel uitmaken van het netwerk.
Uiterlijk drie maanden voor het einde van de opschortingsperiode stelt het beheersorgaan van het netwerk het Agentschap per aangetekende brief of bij elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, in kennis van de maatregelen die het orgaan heeft genomen om de tekortkomingen te verhelpen.
Na analyse van deze maatregelen stelt het Agentschap een voorstel op tot opheffing van de opschorting of tot intrekking van de erkenning van het locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk, dat door het Agentschap aan het beheersorgaan van het netwerk wordt meegedeeld. Laatstgenoemde beschikt over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de ontvangst van het voorstel tot opheffing van de schorsing of tot intrekking van de erkenning om zijn schriftelijke opmerkingen te laten gelden voordat het dossier ter beslissing naar de Minister wordt gestuurd.
De Minister neemt zijn beslissing binnen een termijn van vijftien dagen na ontvangst van het dossier.
De beslissing van de Minister wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan het beheersorgaan van het netwerk door het Agentschap medegedeeld.
Bij gebrek van een beslissing van de Minister dat vóór het einde van de schorsingsperiode wordt meegedeeld, wordt de schorsing geacht te zijn opgeheven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-03-12/08, art. 2, 076; Inwerkingtreding : 15-12-2019>
Art. 1528/9. [1 Ziekenhuizen die lid zijn van een locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk en die worden getroffen door een beslissing tot intrekking van de erkenning, beschikken over een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van kennisgeving van de beslissing tot intrekking van de erkenning, om ofwel, met inachtneming van de vastgestelde programmeringsregels, een aanvraag in te dienen voor de erkenning van een nieuw locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 1528/2, ofwel zich aan te sluiten bij een erkend locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-03-12/08, art. 2, 076; Inwerkingtreding : 15-12-2019>
HOOFDSTUK II. - Geïntegreerde gezondheidsverenigingen
Afdeling 1. - Opdrachten en verplichtingen
Art.1529. De vereniging verbindt zich ertoe zorgen te verlenen en haar diensten te verstrekken hetzij op basis van het forfait bedoeld in artikel 52 van de wet, hetzij op basis van de betaling per prestatie opgenomen in de nomenclatuur van de gezondheidszorgen.
In het laatste geval voegt ze zich naar de akkoorden gesloten op basis van artikel 50 van de wet en past ze de derdebetalersregeling toe zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 10 oktober 1986 tot uitvoering van artikel 53, achtste lid, van de wet.
Art.1530. De vereniging verbindt zich ertoe geen enkele persoon met onvoldoende financiële middelen uit de zorgverlening en haar diensten uit te sluiten.
Art.1531. De tarieven, honoraria en financiële bijdragen worden in de wachtzalen van de vereniging aangeplakt.
Art.1532. De vereniging zal samenwerken met de andere gewestelijke centra voor de integratie van vreemdelingen of van personen van buitenlandse herkomst die door het Waalse Gewest erkend zijn overeenkomstig de modaliteiten van boek 2 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Art.1533. De zetel van de vereniging wordt duidelijk aangegeven buiten het gebouw.
Hij is dagelijks van maandag tot vrijdag gedurende tien uren open, behalve op feestdagen. De openingstijden worden buiten aangeplakt.
Een medische dienst wordt 24 uur op 24 waargenomen, hetzij door de vereniging zelf, hetzij door een beroep te doen op een plaatselijk georganiseerde wachtdienst.
Daartoe wordt gebruik gemaakt van een telefonisch systeem. Zodoende kan de oproep van de patiënt onmiddellijk beantwoord worden.
Afdeling 1/1. [1 Programmering.]1
----------
(1)
Art. 1533/1. [1 De programmering wordt jaarlijks op 1 januari opgemaakt voor de verenigingen die op 1 augustus van het jaar dat eraan voorafgaat een volledige erkenningsaanvraag hebben ingediend overeenkomstig de artikelen 1534 en 1534/1, § 1.
Het aantal verenigingen die op basis van de programmering erkend kunnen worden wordt bepaald naar gelang van de begroting die voor het lopende jaar beschikbaar is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/13, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 1533/2. [1 § 1. Als het aantal erkenningsaanvragen hoger is dan het aantal verenigingen waarin artikel 1533/1, tweede lid, voorziet, worden de erkenningen onder de verenigingen verdeeld op grond van criteria die in volgende voorrangorde ingedeeld zijn :
1° de vereniging die haar activiteit uitoefent op het grondgebied van een gemeente waarvan minder dan 15 percent van de bevolking door de erkende verenigingen voor geïntegreerde gezondheidszorg bediend wordt, met dien verstande dat een gemeente waarvan het dekkingspercentage gelijk is aan 15 percent of meer geacht wordt de programmering te hebben bereikt;
2° de vereniging die haar activiteit cumulatief uitoefent :
a) in een gebied met een specifieke geografische afbakening waar het aanbod aan algemene geneeskunde ontoereikend is, overeenkomstig de lijst bijgewerkt door het RIZIV krachtens het koninklijk besluit van 23 maart 2012 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan;
b) op het grondgebied van een gemeente waar de synthetische indicator voor de toegang tot de fundamentele rechten, afgekort " ISADF ", bepaald door het "Institut wallon de l'Evaluation, de la Prospective et de la Statistique" (Waals Instituut voor Evaluatie, Prospectief en Statistiek), afgekort : " IWEPS ", overeenkomstig artikel 3 van het decreet van 6 november 2008 betreffende het plan voor maatschappelijke cohesie van de steden en gemeenten van Wallonië, wat betreft de aangelegenheden waarvan de uitoefening van de Franse Gemeenschap is overgedragen, hoger is dan het gemiddelde.
§ 2. Als er op grond van de in paragraaf 1 bedoelde criteria niet kan worden gekozen tussen één of meer verenigingen, wordt de voorrang gegeven aan de vereniging die haar activiteit uitoefent op het grondgebied van de gemeente waar de in paragraaf 1, b, bedoelde indicator de hoogste is.
§ 3. Elke volledige erkenningsaanvraag ingediend door een vereniging die niet in aanmerking werd genomen bij de programmering van het jaar wordt automatisch in aanmerking genomen bij de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde programmeringscriteria van het volgende jaar, mits bijwerking van de gegevens die ze inhoudt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/13, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Afdeling 2. - Erkenning
Art.1534.[1 De erkenningsaanvraag wordt door de vereniging aan de Administratie gericht via elk middel dat een vaste datum aan de zending verleent.
Bij de aanvraag gaan de volgende stukken :
1° een vragenlijst, opgemaakt door de Administratie en ingevuld door de vereniging, met minimum de volgende gegevens :
a) het ondernemingsnummer toegewezen na overlegging van de statuten of van de beslissing van de overheid om de vereniging voor geïntegreerde gezondheidszorg op te richten;
b) de lijst van de leden van het beheerscomité, alsook hun hoedanigheid als de vereniging opgericht is op initiatief van een overheid;
c) de sector bediend door de vereniging, de naam van de geheel of gedeeltelijk inbegrepen gemeenten, alsook het aantal betrokken inwoners;
d) de openingsdagen en -tijden van de vereniging;
e) de naam, titels, diploma's en functies van elk lid van de pluridisciplinaire ploeg;
e) de uurregelingen van de activiteiten van elk lid van de pluridisciplinaire ploeg;
g) een beschrijving van het verbindingsmiddel;
h) een plan met de toewijzing en de bestemming van de lokalen;
i) een afschrift van het afvoercontract voor de afval B2;
j) een afschrift van het rapport van de brandweer waarin de ontwikkeling van de activiteit in de lokalen het voorwerp uitmaakt van een gunstig advies;
k) de financiële voorwaarden voor de toegang tot de zorgverlening en de diensten van de vereniging;
l) de modaliteiten tot organisatie van wachtdiensten tijdens de week, de weekends en feestdagen, met inbegrip van de modaliteiten om contact op te nemen met de wachtdienst;
2° het actieplan bedoeld in artikel 423, §§ 2 en 5, van het Wetboek en in artikel 1545.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/13, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 1534/1. [1 § 1. De Administratie bericht ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het dossier.
Als het dossier onvolledig is, eist de Administratie de ontbrekende documenten op binnen een termijn van tien dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst ervan.
Als de vereniging haar aanvraag niet heeft ingevuld uiterlijk 1 september, wordt de aanvraag onontvankelijk geacht.
De Administratie geeft advies over de erkenningsaanvraag en richt ze uiterlijk 30 oktober aan de vereniging.
De vereniging richt haar bemerkingen aan de Administratie uiteelijk 15 november.
De Administratie stuurt het volledige dossier uiterlijk 30 november aan de Minister, samen met haar advies en de eventuele bemerkingen van de vereniging.
De Minister spreekt zich uit over de erkenninsgaanvragen op 1 januari van het volgende jaar.
§ 2. De Administratie organiseert, overeenkomstig de artikelen 1546 en 1547, een inspectie om het actieplan van de vereniging op participatieve wijze te evalueren binnen een termijn van drie jaar, te rekenen van de datum van toekenning van de erkenning.
De conclusies van de inspectie worden binnen drie maanden erna overgemaakt aan de inrichtende macht, die over één maand beschikt om haar opmerkingen te laten gelden.
Als de inspectie een overtreding van de normen vaststelt, past ze desgevallend de in de artikelen 1548, 1549 en 1550 bedoelde procedures toe.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/13, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.1535.Elke wijziging die in de loop van [1 ...]1 de erkenning aangebracht wordt in één van de punten [1 vermeld in artikel 1534]1, wordt binnen de maand meegedeeld aan de administratie, die binnen tien dagen ontvangst bericht.
----------
(1)
Art.1536.
<Opgeheven bij BWG 2014-05-15/13, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.1537.
<Opgeheven bij BWG 2014-05-15/13, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.1538.[1 De beslissing tot erkenning vermeldt de hoofdzetel van de activiteit, desgevallend de overige zetels van activiteiten, en de bediende sector.]1
----------
(1)
Art. 1538/1. [1 De Minister legt om de vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de eerste programmering, een stand van zaken van de programmering en de erkende verenigingen aan de Regering over.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/13, art. 8, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Afdeling 3. - Evaluatie, controle en sanctie
Onderafdeling 1. - Evaluatie
Art.1539. De evaluatie betreffende de uitoefening van de onthaalfunctie waarborgt dat de vereniging zorgt voor de kwaliteit en de continuïteit van de onthaaldienst gedurende de openingsuren.
Daartoe slaat de evaluatie op de volgende aspecten :
1° de onthaal- en secretariaatsdienst doet een beroep op contractueel of statutair personeel, op leden van het team of op vrijwilligers;
2° de infrastructuur houdt zich aan de inachtneming van de private levenssfeer van de patiënt en van de imperatieven i.v.m. de bewaring van de individuele gegevens;
3° de wachtzaal is geschikt voor het onthaal van de patiënten, ongeacht hun leeftijd en gezondheidstoestand.
Art.1540. De evaluatie betreffende de uitoefening van de curatieve en preventieve functies waarborgt dat :
1° de continuïteit van de zorgverlening gegarandeerd wordt door de vereniging zelf of in samenwerking met het medisch-psycho-sociaal netwerk, hierna "netwerk" genoemd;
2° de vereniging, wanneer ze haar functies in het raam van het netwerk vervult, zorgt voor het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten die, behalve de identificatie van de partijen, het exacte doel van de samenwerking, de modaliteiten ervan en de evaluatiemiddelen vermeldt;
3° de invoering van organisatie- en geschikte technische maatregelen de consultpraktijken toegankelijk maakt voor de patiënten, ongacht hun leeftijd of hun gezondheidstoestand, en dat daar rekening gehouden wordt met de hygiëne- en veiligheidsvoorschriften, o.a. het gebruik van materiaal voor eenmalig gebruik, en voor de opsluiting van elk product of geneesmiddel.
Art.1541. De evaluatie betreffende de gemeenschappelijke gezondheidsfunctie gaat na of ze georganiseerd wordt in het belang van de collectiviteit waarin de vereniging haar actie inschrijft.
Daartoe vermeldt de vereniging in het kader van de uitoefening van de functie voor elk project :
1° de inhoud ervan;
2° de nagestreefde doelstellingen, o.a. de motivaties i.v.m. de uitwerking van het project;
3° het lid van de vereniging dat drager van het project is;
4° de overige leden die eraan deelnemen binnen de vereniging en in het raam van het netwerk;
5° de periode of de duur van het project;
6° het doelpubliek;
7° de ingezette financiële middelen;
8° de evaluatie-indicatoren.
Wanneer een project uitgewerkt is, maakt de vereniging uiterlijk vijftien dagen vóór het opstarten ervan de in het vorige lid vermelde elementen over aan de administratie, die binnen tien dagen ontvangst bericht.
Behoudens andersluidend advies van de administratie binnen vijftien dagen na de datum van het bericht van ontvangst, wordt het project geacht te zijn aangenomen en kan het in aanmerking genomen worden bij de berekening van de subsidie, bedoeld in artikel 1556.
Art.1542. § 1. In het kader van de evaluatie van de functie waarnemingsdienst van de eerstelijngezondheidzorg geeft de Minister de verenigingen kennis van de minimumlijst van de gegevens die het voorwerp zijn van een epidemiologische verzameling, na overleg binnen het evaluatiecomité bedoeld in artikel 1566.
§ 2. De vereniging verstrekt haar gegevens volgens de modaliteiten en binnen de termijn die de Minister bepaalt.
Bij de overdracht van de gegevens geeft ze kennis van de personalia van de verantwoordelijke(n) voor de behandeling ervan.
Art.1543. De integratie van de verschillende vakken binnen de ploeg wordt geëvalueerd tijdens vergaderingen voor de coördinatie van de activiteiten i.v.m. de uitoefening van de functies, waarvan het regelmatige karakter aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° ze worden minstens vierenveertig keer in de loop van het kalenderjaar gehouden;
2° ze duren minstens één uur;
3° ze zijn het voorwerp van notulen en van een lijst die door de deelnemers ondertekend wordt.
De notulen en de lijsten worden bewaard gedurende vijf jaar.
Art.1544. De evaluatie betreffende het verbindingsinstrument gaat na of de drager alle leden van de ploeg toegang verleent tot de gegevens die hen betreffen om hun functies zo spoedig mogelijk uit te oefenen met het oog op de continuïteit van de activiteit, o.a. de zorgverlening.
Art.1545. De evaluatie van het actieplan van de vereniging dient om na te gaan of :
1° de vereniging haar omgeving op territoriaal en institutioneel vlak heeft omschreven;
2° de algemene organisatie van de vereniging, uitvoerig omschreven voor elke functie;
3° de korte- en langetermijndoelstellingen inzake het onthaal, de integratie van de ploeg en haar opname in het netwerk, haar coördinatie, de gemeenschappelijke gezondheidsactiviteiten en de epidemiologische verzameling worden erin omschreven;
4° de acties voortvloeiend uit de doelstellingen en de middelen die ervoor bestemd zijn, verbuigen de doelstellingen op operationele wijze;
5° de evaluatie in de vorm van kwantitatieve of kwalitatieve indicatoren die de afstand tussen de doelstellingen en de ten uitvoer gelegde acties meten wordt a priori overwogen met het oog op een betere uitoefening van de functies.
Onder "omgeving van de vereniging op territoriaal en institutioneel vlak" wordt verstaan de omschrijving van de bevolking, van haar bijzondere kenmerken, van het zorgenaanbod op het grondgebied dat door de vereniging bediend wordt.
De Minister legt een model van actieplan vast.
Onderafdeling 2. - Controle
Art.1546. De ambtenaren en personeelsleden van de administratie die daartoe aangewezen worden gaan na of de bij of overeenkomstig titel 1 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek aangenomen voorschriften, o.a. de naleving van de erkenningsvoorwaarden, in acht genomen worden.
Ze hebben vrije toegang tot de lokalen van de vereniging en hebben het recht om ter plaatse inzage te nemen van de stukken en documenten die ze nodig achten voor de vervulling van hun opdracht, o.a. de samenwerkingsovereenkomsten en de notulen en lijsten van de deelnemers aan de coördinatievergaderingen.
Art.1547. De ambtenaren en personeelsleden van de administratie bedoeld in artikel 1546 evalueren het actieplan minstens om de twee jaar op participatieve wijze met de leden van de vereniging door het te toetsen aan de effectieve tenuitvoerlegging, door de verschillen tussen de doelstellingen en de acties te onderzoeken aan de hand van de door de vereniging bepaalde indicatoren en door de ontwikkelingsvooruitzichten van de activiteiten te overwegen.
De vereniging zorgt voor de aanwezigheid van al haar leden of van minstens één vertegenwoordiger van elk beroep dat er zijn activiteiten uitoefent.
Onderafdeling 3. - Sanctie
Art.1548.Wanneer de administratie vaststelt dat een vereniging de erkenningsvoorwaarden niet of niet meer vervult of haar verplichtingen niet meer nakomt, stuurt ze haar een aanmaning toe waarin ze aan haar verplichtingen herinnerd wordt en geeft ze haar kennis van de termijn waarin ze orde op zaken moet stellen.
Indien de vereniging de gebreken waarvan ze in kennis gesteld werd niet verholpen heeft na afloop van die termijn, richt de administratie haar een voorstel tot weigering of tot intrekking van de erkenning [1 ...]1.
Ze informeert de vereniging gelijktijdig dat ze met ingang van de datum van ontvangst van de kennisgeving over een termijn van vijftien dagen beschikt om haar haar schriftelijke opmerkingen toe te sturen.
Daartoe roept de administratie de dienst op [2 bij aangetekend schrijven, bij schrijven ingediend tegen ontvangstbewijs of bij elk middel waaraan een vaste datum aan de zending verleend wordt]2, met opgave van de plaats en het uur van het verhoor. De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman van zijn keuze te laten bijstaan.
De weigering te verschijnen of zijn verweermiddelen aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.
De administratie vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen van de vereniging, met het proces-verbaal van verhoor en met elk nuttig element dat ondertussen vernomen werd.
----------
(1)<BWG 2014-05-15/13, art. 9, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 220, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1549. Het dossier wordt aan de Minister overgemaakt binnen een termijn van één maand, te rekenen van de datum van het verhoor.
De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier.
Art.1550.De beslissingen tot weigering of tot intrekking van de erkenning [1 ...]1 worden bij ter post aangetekend schrijven [2 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]2 aan de vereniging meegedeeld.
----------
(1)
(2)
A. - Samenwerkingsovereenkomsten
Art.1551. De samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen de geïntegreerde gezondheidsvereniging en de sociale werknemers en de psychotherapeuten bedoeld in artikel 425 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bevatten minimum :
1° de identificatie van de partijen;
2° het voorwerp van de overeenkomst;
3° de rechten en plichten van elke partij;
4° het bestaan van een financiële compensatie of niet;
5° de duur van de overeenkomst en, desnoods, de modaliteiten voor de hernieuwing ervan;
6° de modaliteiten voor de verdeling van de informatie die nuttig is voor de tenlasteneming en de continuïteit hiervan;
7° de modaliteiten voor de aanwijzing van een referent gedurende het hele traject van de patiënt;
8° de modaliteiten voor de periodieke evaluatie van de samenwerking;
9° de modaliteiten voor de opzegging van de overeenkomst;
10° de voorschriften in geval van geschil.
Art.1552. De Minister legt een model van overeenkomst vast.
B. - Subsidiëring
Art.1553.De subsidies worden door de [1 Minister]1 toegekend met inachtneming van de beschikbare begrotingskredieten.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 214, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 1553/1. [1 Om de in artikel 426/1 van het decreetgevend Wetboek bedoelde kosten van eerste installatie te dekken, wordt met ingang op de dag van de erkenning voor onbepaalde duur en gedurende twee achtereenvolgende jaren, een toelage van 20.000 euro verleend aan de vereniging die haar activiteit uitoefent op het grondgebied van een gemeente waarvan de bevolkingsdichtheid lager is dan 150 inwoners per vierkante kilometer of waarvan de in artikel 1533/2 bedoelde ISADF hoger is dan het gemiddelde, zodat ze kan beschikken over de ploeg bedoeld in artikel 422 van het decreetgevend wetboek en de door het actieplan omschreven opdrachten kan vervullen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2014-05-15/13, art. 11, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.1554. Voor de organisatie van de onthaalfunctie bedoeld in artikel 1539 wordt 25.000 euro toegekend voor zover die activiteit minstens achtendertig uren per week uitgeoefend wordt door één of meer personen die door de vereniging in de loop van het vorige boekjaar krachtens een arbeidscontract of een statuut in dienst genomen werden, of vanaf 1 januari van het boekjaar waarvoor de subsidies toegekend worden.
Indien die functie geheel of gedeeltelijk in aanmerking komt voor een andere financiering, wordt de subsidie naar rato van het niet-gefinancierde gedeelte toegekend.
Art.1555. Voor de coördinatie bedoeld in artikel 1543 wordt per patiënt ten laste genomen in de loop van het afgelopen jaar de volgende subsidie toegekend :
1° 2,75 euro indien de ploeg zich vierenveertig keer naar rato van één uur gecoördineerd heeft;
2° 4 euro indien het team vierenveertig keer naar rato van twee uur een coördinatievergadering gehouden heeft.
Het aantal patiënten dat in aanmerking genomen wordt bij de berekening van de subsidie voor de coördinatie wordt beperkt tot 4 000.
Voor de verenigingen die het in artikel 52 van de wet bedoelde forfaitaire financieringssysteem toepassen, is het aantal patiënten dat in aanmerking genomen wordt het aantal patiënten ingeschreven op 31 december van het afgelopen jaar.
Voor de verenigingen die het betalingssysteem per prestatie gebruiken, is het aantal patiënten (N) dat in aanmerking genomen wordt het resultaat van onderstaande formule :
N = N asi/N moy
"N asi" is het totaalaantal contacten gepresteerd inzake algemene geneeskunde binnen de vereniging in de loop van het afgelopen jaar;
"N moy" is het laatste gemiddeld aantal jaarlijkse contacten inzake algemene geneeskunde in België, berekend door het RIZIV.
Art.1556.Voor de gemeenschappelijke gezondheidsfunctie bedoeld in artikel 1541 wordt de volgende subsidie toegekend :
1° 3.000 euro indien de vereniging [1 bewijst]1 dat haar leden in de loop van het afgelopen boekjaar tussen 100 en 200 uren aan gemeenschappelijke gezondheidsactiviteiten gewijd hebben;
2° 6.000 euro indien de vereniging [1 bewijst]1 dat haar leden in de loop van het afgelopen boekjaar tussen 200 en 400 uren aan gemeenschappelijke gezondheidsactiviteiten gewijd hebben;
3° 9.000 euro indien de vereniging [1 bewijst]1 dat haar leden in de loop van het afgelopen boekjaar meer dan 400 uren aan gemeenschappelijke gezondheidsactiviteiten gewijd hebben.
Wanneer de prestaties van verschillende leden van de vereniging voor dezelfde gemeenschappelijke gezondheidsactiviteit gevaloriseerd worden, worden ze in aanmerking genomen voor zover ze elk een verschillende rol vervullen.
In de overige gevallen worden ze op forfaitaire wijze in aanmerking genomen, tenzij de vereniging het bewijs van de gezamenlijke deelname van haar leden levert.
Indien de vereniging toepassing maakt van het forfait bedoeld in artikel 52 van de wet, wordt haar bovendien een toeslag van 2.000 euro toegekend.
Indien de vereniging daarenboven deelneemt aan het plan voor maatschappelijke cohesie bedoeld in het decreet van 6 november 2008 betreffende het plan voor maatschappelijke cohesie in de steden en gemeenten van Wallonië voor wat betreft de aangelegenheden waarvan de uitoefening van de Franse Gemeenschap is overgeheveld, of indien ze voor haar opdrachten m.b.t. contactpunten inzake gezondheidsaangelegenheden samenwerkt met een sociaal contactpunt bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2004 tot erkenning en subsidiëring van de sociale contactpunten en de contactpunten inzake gezondheidsaangelegenheden, geniet ze een toeslag van :
1° 1.000 euro indien ze haar activiteiten overeenkomstig de punten 1° en 2° [1 ontwikkelt]1;
2° 1.500 euro indien ze haar activiteiten overeenkomstig punt 3° [1 ontwikkelt]1.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 135, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1557. Voor de functie waarneming van de eerstelijnsgezondheidszorg bedoeld in artikel 1542 wordt 3.000 euro toegekend aan de vereniging die in de loop van het afgelopen jaar aan de door de Minister aangewezen verzameling van epidemiologische gegevens deel genomen heeft of zich ertoe verbindt zulks te doen voor het komende boekjaar indien het om het eerste erkenningsjaar gaat.
Art.1558.[1 Als de activiteitenzetel van de vereniging gevestigd is op het grondgebied van een gemeente waarvan de bevolkingsdichtheid lager is dan 150 inwoners per vierkante kilometer, wordt een toelage van 2.000 euro aan die vereniging verleend.]1
----------
(1)<BWG 2014-05-15/13, art. 12, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.1559. Bij de berekening van de subsidies wordt de decimaal naar de lagere euro afgerond.
Art.1560. De Minister legt een formulier vast voor de verzameling van de gegevens die nuttig zijn voor de berekening van de subsidie.
Dat formulier wordt ingevuld en jaarlijks uiterlijk 1 maart naar de administratie teruggestuurd.
Art.1561.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 136, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1562.De erkende vereniging die haar rechten op subsidies laat gelden, houdt boeken met, per begrotingsjaar, de financiële resultaten van haar beheer.
[1 ...]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 137, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK III. - Federaies van geïntegreerde gezondheidsverenigingen
Afdeling 1. - Subsidiëring
Art.1563. De subsidie, jaarlijks toegekend aan het geheel van de erkende federaties, wordt beperkt tot 6 % van de begroting die voor het geheel van de verenigingen beschikbaar is.
Art.1564. De jaarlijkse subsidie wordt verdeeld als volgt :
1° 60 % voor de opdracht bedoeld in artikel 427, § 3, 1°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° 40 % voor de opdracht bedoeld in artikel 427, § 3, 2°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
Art.1565. De artikelen 1560 en 1561 zijn van toepassing op de erkende federaties.
Afdeling 2. - Evaluatie
Art.1566.Om de effectieve uitvoering van de opdrachten van de door de Regering erkende federaties bedoeld in artikel 427 [1 van het decreetgevend deel van het Wetboek]1 te beoordelen en om de betaling van de subsidies toe te laten, [1 stelt de Minister een evaluatiecomité samen waarin hij twee vertegenwoordigers van de verenigingen opneemt, namelijk]1 :
1° één die deel uitmaakt van een vereniging die haar prestaties verricht op basis van het forfait bedoeld in artikel 52 van de wet;
2° en de andere die deel uitmaakt van een vereniging die haar prestaties verricht op basis van de betaling volgens de nomenclatuur van de gezondheidszorgen.
Het evaluatiecomité wordt door de Minister of diens vertegenwoordiger voorgezeten. Hij betrekt er elke persoon bij wiens competenties voor hem nuttig zijn.
De administratie vaardigt er twee vertegenwoordigers af, met name één die zijn activiteit binnen de "Observatoire wallon de la Santé" (Waalse Waarnemingsdienst voor Gezondheidsaangelegenheden) uitoefent, en de andere die er het secretariaat van waarneemt.
----------
(1)
HOOFDSTUK IV. - Centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening
Afdeling 1. - Erkenning
Onderafdeling 1. - Voorwaarden
Art.1567. De interventie van het coördinatiecentrum zoals omschreven in artikel 436 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek vangt aan zodra de coördinator bedoeld in artikel 434, 15°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, de begunstigde ontmoet overeenkomstig artikel 469, § 1, 3°, b, lid 3, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Het informatiedocument bedoeld in artikel 456 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt aan de begunstigde of aan diens vertegenwoordiger overgemaakt tijdens die ontmoeting, waarbij laatstgenoemde daar schriftelijk een bewijs van levert.
Art.1568. De eerste stap in de verzorging bestaat erin de opdrachten bedoeld in artikel 436, lid 1, a) en b), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek uit te voeren, om de gegrondheid van de tussenkomst van het coördinatiecentrum vast te stellen.
Het coördinatiedossier wordt geopend ten gevolge van de ontmoeting met de begunstigde. Het bevat de diagnose in verband met de toestand van de begunstigde, het voorstel van het interventieplan met een overzicht van de gedekte en niet-gedekte behoeften van de begunstigde om de noodzaak van een tenlasteneming door meer dan één dienst of één dienstverlener vast te stellen.
Die ontmoeting wordt opgenomen in het coördinatiedossier met vermelding van de datum en het voorwerp ervan.
Er wordt een document opgesteld dat ondertekend wordt door de begunstigde of diens vertegenwoordiger.
Het voorstel van het interventieplan wordt in het coördinatiedossier opgenomen.
Art.1569.§ 1. De tweede stap in de verzorging, bedoeld in artikel 436, lid 1, c), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, vereist een zo gepast mogelijk contact met de diensten of dienstverleners.
De coördinator [1 wendt allen middelen waarover hij beschikt aan om]1 de doelstellingen van het interventieplan te bereiken.
Hij ziet erop toe dat er een aanzet tot multidisciplinaire reflectie tot stand komt.
Het interventieplan dat uit de planificatie met de diensten of dienstverleners voortvloeit wordt aan de begunstigde of diens vertegenwoordiger medegedeeld en in het coördinatiedossier opgenomen.
§ 2. Na afloop van de tweede stap stemt de begunstigde of diens vertegenwoordiger in met het interventieplan, geheel of gedeeltelijk.
De instemming van de begunstigde of diens vertegenwoordiger vormt de voorwaarde voor de uitvoering van het interventieplan.
Indien de instemming van de begunstigde of diens vertegenwoordiger niet schriftelijk gegeven kan worden en mondeling gegeven wordt, wordt daar akte van genomen in het coördinatiedossier met vermelding van de datum en de identiteit van de persoon.
Die instemming wordt schriftelijk bevestigd binnen de vijftien dagen.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 139, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1570. De derde stap in de verzorging bedoeld in artikel 436, lid 1, d), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek houdt de bewaring van de notulen van de coördinatievergaderingen in, waarvan de aanwezigheidsbladen door de gezamenlijke deelnemers worden ondertekend.
De jaarlijkse evaluatie van het interventieplan wordt door de coördinator verricht, in aanwezigheid van de begunstigde.
De reëvalutie van het interventieplan wordt aan de begunstigde of diens vertegenwoordiger voorgelegd, die er geheel of gedeeltelijk mee instemt.
De instemming van de begunstigde of diens vertegenwoordiger vormt de voorwaarde voor de gehele of gedeeltelijke uitvoering van het gereëvalueerde interventieplan.
Indien de instemming van de begunstigde of diens vertegenwoordiger niet schriftelijk gegeven kan worden en mondeling gegeven wordt, wordt daar akte van genomen in het coördinatiedossier met vermelding van de datum en de identiteit van de persoon.
Die instemming wordt schriftelijk bevestigd binnen de vijftien dagen.
Het interventieplan zoals opnieuw geëvalueerd wordt in het coördinatiedossier opgenomen zodra het voorgelegd wordt aan de begunstigde of diens vertegenwoordiger en bij de daadwerkelijke invoering ervan.
Het wordt aan de begunstigde of diens vertegenwoordiger medegedeeld bij invoering ervan.
Elke reëvaluatievergadering wordt, of het nu de jaarlijkse evaluatie of een tussentijdse reëvaluatie betreft, in het coördinatiedossier opgenomen, waarbij op de aard ervan gewezen wordt.
Art.1571. Naast de acties bedoeld in de artikelen 1568, 1569 en 1570, worden de multidisciplinaire overlegvergaderingen uitgevoerd in het kader van de geïntegreerde diensten voor thuiszorg bedoeld bij artikel 434, 16°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en, indien ze de tenlasteneming beïnvloeden, de mondelinge, telefonische, per gewone briefwisseling verrichte of elektronische contacten in het coördinatiedossier opgenomen.
Bij die opname in het dossier worden de datum, de gesprekspartner, het voorwerp en de opvolging van de vergadering of het contact vermeld.
Art.1572. De opdrachten bedoeld in artikel 436, lid 1, e) tot h), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek worden bij elke stap van de verzorging uitgevoerd.
Art.1573. Bij weigering van het interventieplan of het gereëvalueerde interventieplan door de begunstigde of diens vertegenwoordiger wordt de verzorging beëindigd.
Hetzelfde geldt :
1° op de datum van overlijden van de begunstigde;
2° op de datum van het definitieve vertrek naar een intra-muros instelling zoals bedoeld in artikel 434, 11°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° wanneer het coördinatiecentrum meent dat de tussenkomst van het centrum niet (meer) noodzakelijk is;
4° op de datum waarop er nog maar één dienst of één dienstverlening is;
5° na afloop van een ononderbroken periode van twaalf maanden waar er geen aanleiding is geweest voor een dienstverlening door de coördinator.
De datum van en de reden voor het einde van het interventieplan worden in het coördinatiedossier opgenomen.
Art.1574. De instrumenten in verband met het beheer van de toestand van de begunstigde bevatten de gegevens vermeld in de oproepfiche en het coördinatiedossier omschreven in de bijlagen 125 en 126.
De Minister kan hun inhoud aanpassen op grond van een overleg gevoerd met de federaties bedoeld in de artikelen 1604 tot en met 1607.
Art.1575. De overeenkomst bedoeld in artikel 439, §§ 2, lid 2, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat, naast de daarin vermelde gegevens, volgende punten :
1° de identificatie van de partijen;
2° het voorwerp van de reglementering;
3° de verplichtingen van de partijen;
4° het principe van de naleving van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van de bepalingen die overeenkomstig laatstgenoemde worden genomen;
5° de duur van de overeenkomst;
6° de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst;
7° de bevoegde instanties in geval van geschil.
Art.1576.De telefonische permanentie [1 vierentwintig]1 uur op [1 vierentwintig]1, bedoeld in artikel 440, § 1, lid 2, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek beschikt over een omstandige procedure om een gepast antwoord te garanderen in alle omstandigheden.
Indien die permanentie door een derde verzekerd wordt, bevat de overeenkomst bedoeld in artikel 1577, § 1, lid 2, minstens :
1° de identificatie van de partijen;
2° het voorwerp van de dienstverlening, waaronder de ingevoerde procedure, ook in geval van nood;
3° de verplichtingen van de partijen;
4° het principe van de naleving van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van de bepalingen die overeenkomstig laatstgenoemde worden genomen;
5° de duur van de overeenkomst;
6° de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst;
7° de bevoegde instanties in geval van geschil.
Er wordt daarover een document opgesteld dat overgemaakt wordt [2 aan de administratie]2, tegelijk met de erkenningsaanvraag.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 141, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1577. De overeenkomsten bedoeld in artikel 443, § 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bevatten minstens volgende punten :
1° de identificatie van de partijen;
2° de verplichtingen van de partijen;
3° het principe van de naleving van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van de bepalingen die overeenkomstig laatstgenoemde worden genomen;
4° de duur van de overeenkomst;
5° de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst;
6° de bevoegde instanties in geval van geschil.
Art.1578. De termijn voor het verzenden van het opleidingsprogramma bedoeld in artikel 452, derde lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt vastgelegd op 31 januari van het werkingsjaar volgend op het jaar waarin die opleidingen plaats hebben gevonden.
Art.1579.De minimuminhoud van het informatiedocument bedoeld in artikel 456 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat :
1° de adresgegevens van het coördinatiecentrum en de vermelding van de erkenning toegekend door het Waalse Gewest;
2° het nummer van de telefonische permanentie;
3° de omschrijving van de organisatie van het coördinatiecentrum, van de rol van de coördinator en van de diensten en dienstverleningen die zouden kunnen optreden;
4° de nadere regels voor de tenlasteneming van de begunstigde, met inbegrip van de regels voor de opzeg;
5° de rechten van de begunstigde en de nadere regels voor de indiening van een klacht, meer bepaald de klacht bepaald bij titel 7 van boek 1 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Art.1580.Overeenkomstig artikel 458 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek worden de boekhoudkundige en financiële gegevens [1 aan de administratie]1 overgemaakt uiterlijk 1 maart van het jaar volgen op het boekjaar waarop ze betrekking hebben.
Die gegevens omvatten de stukken die het gebruik van de toelage in de vorm van originele documenten en van een afschrift rechtvaardigen, de desbetreffende betalingsbewijzen, het afschrift van de driemaandelijkse aangiften aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de loonfiches en de fiscale fiches die betrekking hebben op de lonen en de prestaties, de huurovereenkomst in geval van huur van een gebouw en de voor het boekjaar bijgewerkte afschrijvingstabellen.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1581. Onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn op de overheidssector wordt de lijst van de aanvullende boekhoudgegevens op het minimum genormaliseerde boekhoudplan voor verenigingen zonder winstoogmerk opgenomen in bijlage 127.
De lijst van de boekhoudkundige gegevens bedoeld in lid 1 is van toepassing vanaf 1 januari 2011.
Onderafdeling 2. - Toekenningsprocedure
Art.1582.Overeenkomstig artikel 465 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat de erkenningsaanvraag :
1° de identiteit van de inrichtende macht, zijn statuut en bedrijfsnummer;
2° het grondgebied waarvoor zij verzoekt erkend te worden, en de omvang van de betrokken bevolking;
3° in voorkomend geval, het bewijs dat zij voortvloeit uit een fusie of een vereniging zoals bedoeld in artikel 462, lid 1, 2°, a), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
4° de overeenkomsten gesloten met de hulp- en zorgverstrekkers, evenals de vermelding van de diensten die zij zelf organiseert of in vereniging met een derde;
5° het informatiedocument voor de begunstigde.
Wanneer het dossier onvolledig is, [1 vraagt de administratie]1 de ontbrekende documenten op.
[1 Deze administratie bericht ontvangst van]1 de erkenningsaanvraag binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van het volledige dossier.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 142, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1583.De erkenningsaanvraag bedoeld in artikel 1582 wordt ingediend per aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1, uiterlijk binnen één maand na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het bericht met vaststelling van de programmatie.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 143, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1584.[1 De administratie voorziet in]1 een inspectie voor een evaluatie van de overeenstemming van het coördinatiecentrum met de normen bedoeld bij de artikelen 436 tot en met 441 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, binnen een termijn van drie maanden te rekenen van de ontvangst van het volledige dossier.
De conclusies van de inspectie worden binnen de maand overgemaakt aan het coördinatiecentrum dat beschikt over een termijn van één maand om ze te beantwoorden.
[1 Na afloop van die termijn maken de administratie het dossier voor beslissing over aan de minister]1, samen met de conclusies van de inspectie en, in voorkomend geval, het antwoord van het coördinatiecentrum.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 144, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1585. De Minister beslist over de erkenningsaanvraag of, in voorkomend geval, over de voorlopige erkenning binnen twee maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het dossier.
Art.1586. Na afloop van het jaar dat onder de voorlopige erkenning valt, wordt er in een inspectie voorzien volgens de nadere regels bedoeld in de artikelen 1584 en 1585.
Art.1587.Als er tijdens de erkennings- of de voorlopige erkenningsperiode wijzigingen optreden die verband houden met de erkenningsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 436 tot en met 441 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, worden ze [1 aan de administratie]1.
----------
(1)
Onderafdeling 3. - Controle en sancties
A. Controle
Art.1588.§ 1. De controle en de evaluatie van de activiteiten van het coördinatiecentrum worden verricht door de inspectie georganiseerd door [1 de administratie]1 die :
1° de overeenstemming van de bij of krachtens het decreet aangenomen bepalingen, met name de naleving van de voorwaarden van de erkenning en van de handhaving ervan, [1 verifieert]1;
2° de invoering van de oproepfiche en van het coördinatiedossier [1 beoordeelt]1, evenals het daadwerkelijk gebruik ervan.
Voor het eerste luik ziet het coördinatiecentrum erop toe de oproepfiches en de coördinatiedossiers, de dossiers betreffende het personeel dat met een arbeidscontract of in vast dienstverband wordt aangeworven, de lijst van de diensten en van de hulp- en zorgverstrekkers zoals bedoeld in artikel 444 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, de overeenkomsten, de notulen van de coördinatie- en overlegvergaderingen en de boekhouding [1 ter beschikking te stellen van de administratie]1.
Voor het tweede luik ziet het coördinatiecentrum toe op de aanwezigheid van alle personeelsleden tijdens de inspectie, behoudens geldige reden of onaangekondigde inspectie.
De coördinatiecentra aan wie een deel van of alle activiteiten wordt overgedragen, nemen aan de inspectie deel volgens dezelfde modaliteiten.
§ 2. De conclusies van de inspectie worden binnen de maand overgemaakt aan het coördinatiecentrum dat beschikt over een termijn van één maand om ze te beantwoorden.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 146, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1589. Indien tijdens de inspectie wordt vastgesteld dat de gegevens opgenomen in de oproepfiches of de coördinatiedossiers onjuist of verkeerd zijn, wordt de regeling voor de ingebrekestelling omschreven in de artikelen 1591 tot en met 1593 in werking gezet.
De kennisgeving van de vaststelling van de inspectie bevat het voorstel tot herziening van de subsidie die eruit voortvloeit voor het betrokken werkingsjaar en wordt verricht per aangetekend schrijven of bij aangetekend elektronisch schrijven waarbij het bewijs van de verzending en van het ogenblik van de verzending bekomen kan worden, evenals het bewijs van de identiteit van de verzender.
Na afloop van een termijn van één maand te rekenen van de verzending van de kennisgeving wordt de subsidie herzien bij uitblijven van enige reactie van het coördinatiecentrum.
Art.1590.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 147, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
B. : Sancties
Art.1591.[1 Indien de administratie een tekortkoming vaststelt]1 in de naleving van de regels bepaald bij of overeenkomstig de artikelen 434 tot en met 491, [1 meldt ze]1 de aard daarvan aan het coördinatiecentrum, evenals de termijn voor de conformering aan de normen, bij elk middel waarbij de zending een vaste dagtekening krijgt.
----------
(1)
Art.1592.Na afloop van de termijn bedoeld in artikel 1591 [1 maakt de administratie in voorkomend geval een voorstel op]1 tot schorsing of intrekking van de erkenning of de voorlopige erkenning, [1 waarvan ze kennis geeft aan]1 het coördinatiecentrum bij aangetekend schrijven of bij aangetekend elektronisch schrijven waarbij het bewijs van de verzending en van het ogenblik van de verzending bekomen kan worden, evenals het bewijs van de identiteit van de verzender.
Binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de ontvangst van de ontvangstmelding wordt het coördinatiecentrum opgeroepen voor een hoorzitting waarop het zijn argumenten kan aanvoeren.
Het kan zich bij de hoorzitting laten bijstaan door een raadsman van zijn keuze.
Er wordt een proces-verbaal van de hoorzitting opgesteld, waarbij elk nieuw gegeven wordt gehecht, en overgemaakt aan het coördinatiecentrum dat over vijftien dagen beschikt te rekenen van de ontvangst van laatstgenoemde om zijn opmerkingen over te maken.
Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.
----------
(1)
Art.1593. De Minister beslist over het voorstel tot schorsing of intrekking binnen twee maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het dossier.
Art.1594.Indien een beslissing tot schorsing van de erkenning getroffen wordt, dient het coördinatiecentrum [1 de administratie]1 mee te delen dat het zich naar de erkenningsvoorwaarden schikt.
De inspectie stelt de gegrondheid van het in overeenstemming brengen vast.
De schorsing wordt door de Minister opgeheven vanaf de datum van kennisgeving van de conformering.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 2. - Subsidiëring
Art.1595.[1 § 1. Overeenkomstig artikel 469 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt een jaarlijkse toelage toegekend aan het erkend centrum:
1° bestemd om de personeelskosten te dekken en verdeeld als volgt:
a) voor een voltijds equivalent coördinator:
(1) 46.500 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 0 tot 7 jaar;
(2) 55.000 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 8 tot 13 jaar;
(3) 59.000 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 14 tot 19 jaar;
(4) 66.250 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 20 jaar en meer;
b) voor een voltijds equivalent administratief medewerker:
(1) 30.000 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 0 tot 7 jaar;
(2) 30.624 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 8 tot 13 jaar;
(3) 31.922 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 14 tot 19 jaar;
(4) 32.462 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 20 jaar en meer;
2° bestemd om de werkingskosten te dekken en verdeeld als volgt:
a) 7.500 euro voor een voltijds equivalent coördinator;
b) 4.500 euro voor een voltijds equivalent administratief medewerker.
In afwijking van het eerste lid, 1°, worden de bedragen die per persoon toegekend worden, verminderd met de bedragen ontvangen door het centrum in het kader van de steun voor tewerkstelling toegekend [2 overeenkomstig het decreet van 10 juni 2021 betreffende het standvastig maken van de in het kader van de regeling voor de steun ter bevordering van de tewerkstelling (Franse afkorting "APE") gecreëerde jobs en de creatie van jobs die beantwoorden aan prioritaire maatschappelijke behoeften]2.
§ 2. Voor elk centrum bepaalt de Minister het aantal in paragraaf 1 bedoelde voltijdse equivalenten dat voor de toelage in aanmerking genomen wordt.
§ 3. De toelage wordt gewogen voor de erkende centra die zorggebieden bestrijken met een bevolkingsdichtheid die lager dan of gelijk is aan honderd inwoners per vierkante kilometer. De wegingscoëfficiënt wordt bepaald op 0,33 per zorggebied met een lage dichtheid gedekt door het centrum in zijn erkenningsgebied.
De bevolkingsdichtheid wordt bepaald op grond van:
1° de oppervlakte van de gemeenten zoals meegedeeld in de Patrimoniumdocumentatie van de FOD Financiën;
2° de cijfers van de werkelijke bevolking per gemeente op 1 januari van bedoeld jaar, zoals bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad door het Directoraat-generaal Statistiek van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie.]1
----------
(1)
(2)
Art. 1595/1. [1 § 1. Overeenkomstig artikel 469, lid 6, van het het decreetgevend deel van het Wetboek worden de berekeningscriteria voor de uitbetaling van het variabele deel van de toelage vastgesteld als volgt:
1° voor de beoordelingsopdracht: elke beoordeling van een nieuwe begunstigde die op basis van de BelRai screener gedaan wordt, geldt voor één actie;
2° voor de coördinatieopdracht: elke opening van nieuwe dossiers, elke coördinatievergadering, elk opvolgingsbezoek bij de begunstigde, zijn vertegenwoordiger of een mantelzorger, elke coördinatievergadering met de dienstverleners, ongeacht of de begunstigde al dan niet aanwezig is, geldt voor één actie;
3° voor de opdracht werk in netwerkverbanden: elke vergadering met het netwerk geldt voor één actie.
§ 2. Het geheel van de per coördinatiecentrum geregistreerde acties bepaalt de dynamiek van het erkende coördinatiecentrum bedoeld in artikel 469, vijfde lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
De verwachtte activiteit van elk centrum bedraagt 222 acties per jaar en per voltijds equivalent coördinator.
§ 3. Het variabele gedeelte van de toelage bedoeld in artikel 469, vijfde lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt uitgekeerd naar rato van het aantal acties dat de dynamiek van het coördinatiecentrum in het voorgaande jaar meet, gedeeld door het aantal acties van de verwachte activiteit.
De eventule bedragen die na toepassing van het eerste lid niet uitbetaald werden, worden herverdeeld over de centra die hun verwachte activiteit overschreden hebben, in verhouding tot de overschrijding ervan.
§ 4. De in paragraaf 1, 1°, bedoelde acties tellen voor ten minste vijfentwintig procent van de verwachte activiteit. De in paragraaf 1, 2°, bedoelde acties tellen voor ten minste vijftig procent van de activiteit van het centrum. De in paragraaf 1, 3°, bedoelde acties tellen voor ten minste drie procent en voor maximaal tien procent van de activiteit van het centrum.
§ 5. Een evaluatie van dit artikel wordt tijdens het jaar 2022 alsook de twee daaropvolgende jaren verwacht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-11/14, art. 3, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1595/2. [1 Voor de op 31 december 2018 erkende coördinatiecentra kunnen de in artikel 1595 bedoelde toelagen en forfaitaire bedragen gerechtvaardigd worden, zowel in de enveloppe voor de werkingskosten als in de enveloppe voor de personeelskosten, door toe te staan dat een globaal bedrag gebruikt wordt zonder beperking van de ene of de andere enveloppe.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-11/14, art. 3, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 1595/3. [1 In afwijking van artikel 12/1, § 1, worden de toelagen voor het jaar 2019 en het jaar 2020 uitbetaald door de Minister in maximum één voorschot en één saldo.
Het voorschot, dat voor negentig procent van het bedrag van de verwachte toelage telt, wordt uiterlijk op 1 maart uitbetaald door verwijzing naar de voorbegroting van de uitgaven van het Agentschap met betrekking tot de coördinatiecentra van thuiszorg en thuisdienstverlening, zowel in de privé als in de openbare sector.
Het saldo wordt na onderzoek door de Administratie van het bewijsdossier bedoeld in artikel 12/2 uitbetaald onder de voorwaarden waarin dit Wetboek voorziet.
Na ontvangst van het bewijsdossier bedoeld in artikel 12/2 kan de Administratie verzoeken om de overlegging van elk bijkomend bewijsstuk dat ze nodig acht voor de controle op het gebruik van de toelagen. In dat geval wordt het saldo uitbetaald na onderzoek door de administratie van het bewijsdossier bedoeld in artikel 12/2 en van de opgevraagde bijkomende stukken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-04-11/14, art. 3, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.1596.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 150, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1597.Voor subsidie komen in aanmerking de algemene kosten en de werkingskosten als volgt :
1° de reis- en parkeerkosten in België ten belope van de bedragen toegekend aan de personeelsleden van de Regeringsdiensten voor zover het doel van de verplaatsing duidelijk vermeld wordt en voor ze het voorwerp uitmaken van een ritblad;
2° de kosten gebonden aan telefoon- en internetverbindingen en -verbruik;
3° de kantoorkosten waarvan de aard door de minister wordt bepaald;
4° de aankoop van materieel voor een bedrag waarvan het maximum door de Minister wordt bepaald en voor zover het gebruik ervan gebonden is aan de uitoefening van de opdrachten;
5° [1 de kosten voor het huren van een gebouw of een gebouwgedeelte, met inbegrip van de desbetreffende huurkosten voor zover ze voortvloeien uit een huurovereenkomst in goede en behoorlijke vorm;]1
6° de kosten voor de inschrijving op colloquia of vormingen, de reis- en verblijfkosten toegekend op dezelfde grond als die toegekend aan de personeelsleden van de Regeringsdiensten;
7° wanneer de kosten van het colloquium of van de vorming hoger zijn dan vijfhonderd euro of wanneer het colloquium of de vorming in het buitenland plaatsvindt, moet de voorafgaande toestemming [1 van de Minister of van zijn afgevaardigde]1 aangevraagd worden en vergezeld gaan van het programma en van een specifieke begroting om in aanmerking te worden genomen;
8° de diverse belastingen;
9° de honorariakosten voor zover het doel, de datum, de periodiciteit van de bedoelde prestatie duidelijk vermeld worden;
10° de kosten voor het drukken en de overmaking van het informatiedocument bedoeld in artikel 456 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of van elk andere document bestemd voor het publiek of de leden van het net;
11° de bankrente indien de voorschotten zijn betaald na de termijnen bedoeld in artikel 472 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
[1 Als het gebouw bedoeld in het eerste lid, 5°, dient voor andere activiteiten dan welke die door de subsidie gefinancierd worden, worden de lasten opgesplitst ofwel volgens de tijd die uitgetrokken wordt voor de gefinancierde activiteit ofwel volgens de daarvoor aangewende oppervlakte.]1
----------
(1)
Art.1598.De volgende personeelsuitgaven kunnen gedekt worden door de toelagen binnen de perken van de aan de werkgevers opgelegde verplichtingen :
1° de bezoldiging;
2° de ongemakkelijke uren;
3° de eindejaarspremie en het vakantiegeld beperkt volgens de regels toepasselijk op de personeelsleden [1 van de administratie]1;
4° de haard- en standplaatstoelage;
5° de sociale werkgeversbijdragen;
6° de reiskosten in het woon-werk-verkeer, beperkt volgens de regels geldend voor de personeelsleden [1 van de administratie]1;
7° de wetverzekering;
8° de arbeidsgeneeskunde;
9° elke uitgave opgelegd krachtens een nationale of sectorale collectieve arbeidsovereenkomst.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 224, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1599. § 1. Naast de werkingskosten bedoeld in artikel 1594 komt de aflossing van zgn erfgoederen met een geraamde gebruiksduur van meer dan één jaar in aanmerking voor het voordeel van de subsidie als werkingskosten, berekend volgens deze regels :
1° tien jaar voor het meubilair;
2° 5 jaar voor kantoorbenodigdheden, w.o. hardware;
3° drie jaar voor software.
De aanvraag wordt gerechtvaardigd en voor de aankoop samen met het gekozen aanbod ingediend, op straffe van niet overweging van de uitgave.
§ 2. Het aflossingsplan wordt enkel in overweging genomen als het in de boekhouding voorkomt; zoniet wordt de aankoop van materieel van de subsidie uitgesloten.
Art.1600. Worden in geen geval gedekt door de werkingskosten :
1° de taxikosten;
2° kosten voor voeding, drank, restaurant, behalve indien verantwoord in het kader van dienstreizen;
3° de uitgaven verricht in de vorm van een forfaitair bedrag zonder detail van de prestaties;
4° de aankoop van onroerende goederen en van voertuigen;
5° de vertegenwoordigingskosten.
Afdeling 3. - Kadaster van het aanbod
Art.1601.Het kadaster van het aanbod waarin alle erkende coördinatiecentra omstandig opgelijst worden, wordt op de website [1 van de administratie]1 geplaatst.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 224, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1602. De Minister organiseert de communicatie van het kadaster van het aanbod aan de coördinatiecentra en aan de federaties volgens de meest aangepaste nadere regels, binnen zes maanden na het on line plaatsen ervan.
Art.1603.De lijst van de erkende coördinatiecentra, hun werkingsgebied en de omschrijving van het aanbod van hun diensten of dienstverleningen zijn voortdurend op de website [1 van de administratie]1 te raadplegen en worden bijgewerkt in overleg met de federaties.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 224, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK V. - Federaties van coördinatiecentra
Art.1604. De opdracht "organisatie van de voortgezette opleiding en supervisie" bedoeld in artikel 474, lid 2, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt uitgevoerd na duidelijke opgave van de behoeften van de coördinatiecentra die in elke federatie samengebundeld zijn.
In het kader van de opdracht "logistieke en technische steun" bedoeld in artikel 474, lid 2, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek stellen de federaties de instrumenten in verband met de informatisering en de overmaking van de gegevens in verband met de opdrachten van de centra ter beschikking van hun coördinatiecentra, waarbij het voortdurend karakter en de actualisering ervan worden gewaarborgd.
Art.1605. Het model en de inhoud van het activiteitenprogramma bedoeld in artikel 475 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn opgenomen in bijlage 128.
Art.1606.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 153, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1607.De ambtenaren en personeelsleden die deel uitmaken van het Departement dat in [1 de administratie]1 belast is met de contrôle van de coördinatiecentra, controleren de federatie die een erkenningsaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de artikelen 475 en 487 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 224, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK VI. - [1 Verzorgingsinstellingen - Erkenning van een elektronisch uitwisselingsplatform van de gezondheidsgegevens met het oog op de toekenning van een toelage]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-04-21/23, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 16-05-2016>
Art. 1607/1. [1 Ten minste om de twee jaar voert het platform een informatica-audit uit, dat gegrond is op de veiligheid van zijn infrastructuur en van beheersprocedures.]1
----------
(1)
Art. 1670/2. [1 Binnen een termijn van zes maanden na zijn erkenning bestaat de in artikel 418/10, 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, bedoelde ploeg bovendien minstens uit :
a) een staffunctie;
b) een administratieve functie van universitair type of een gelijkwaardige functie;
c) een secretariaat;
d) een cel inzake ontwikkeling en steunverlening voor de gebruikers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-04-21/23, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 16-05-2016>
Art. 1607/3. [1 Een erkenningsaanvraag kan binnen 30 dagen na de inwerkingtreding van dit besluit bij de Minister ingediend worden door elke vereniging of stichting die op grond van bewijsstukken bevestigt dat ze aan de in artikel 418/10 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde voorwaarden vervult.
De in het eerste lid bedoelde erkenningsaanvrag moet door de vereniging of de stichting aan de hand van het in bijlage bij dit besluit bedoelde formulier ingediend worden.
Binnen een termijn van dertig dagen na de afsluiting van de indiening van de erkenningsaanvragen beslist de Minister daarover of beslist hij de aanvragen bij de jury aanhangig te maken overeenkomstig artikel 418/11 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
De jury die overeenkomstig artikel 418/11 van het decreetgevend deel van het Wetboek belast is met de selectie van de vereniging of de stichting die als platform erkend zal worden, bestaat uit de volgende leden :
1° een vertegenwoordiger van de Minister die de jury voorzit;
2° een vertegenwoordiger van het Bestuur;
3° een vertegenwoordiger van de kruispuntbank voor de uitwisseling van gegevens;
4° een vertegenwoordiger van de door de Minister aangewezen gezondheidsactoren.
Een vertegenwoordiger van het platform eHealth is betrokken bij de werken van de jury.
De jury neemt een beslissing op gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen en deelt ze aan de Minister mee binnen een termijn van dertig dagen na aanhangigmaking; de onthouding is niet toegelaten. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Te rekenen vanaf deze beslissing erkent de Minister een platform.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-04-21/23, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 16-05-2016>
Art. 1607/4. [1 Om de drie jaar legt het platform zijn actieplan ter goedkeuring aan de Minister voor.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-04-21/23, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 16-05-2016>
Art. 1607/5. [1 Binnen de perken van de begrotingskredieten kent de Minister een jaarlijkse forfaitaire toelage toe om de personeels- en werkingskosten van het platform geheel of gedeeltelijk te dekken.
De Regering kan investeringssubsidies verlenen, op basis van een verzoek van het platform, samen met een rechtvaardiging.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-04-21/23, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 16-05-2016>
Art. 1607/6. [1 § 1. De personeelsuitgaven, bestemd om de personeelskosten te dekken, worden in overweging genomen ten bedrage van de weddeschalen van de Waalse Overheidsdienst. De subsidies voor personeelskosten dekken :
1° de brutowedde van het personeel;
2° de werkgeversbijdragen in de sociale zekerheid, de kosten voor het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de andere verscheidene onkosten en de andere wettelijke en conventionele verplichtingen inzake personeel en sociaal-secretariaatsonkosten.
§ 2. De uitgaven voor personeel in dienst genomen middels een arbeidscontract worden als personeelskosten die niet overgenomen worden in het kader van een andere toelage of van elke maatregel inzake werkgelegenheidsondersteuning komen niet in aanmerking als personeelskosten, ongeacht de subsidiërende overheid.]1
----------
(1)
Art. 1607/7. [1 De werkingskosten worden overgenomen voor zover ze het platform in staat stellen zijn opdrachten te vervullen via lopende of kapitaalsuitgaven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-04-21/23, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 16-05-2016>
Art. 1607/8. [1 De investeringstoelagen worden op basis van de desbetreffende facturen uitbetaald.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-04-21/23, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 16-05-2016>
Art. 1607/9. [1 Alvorens hij de erkenning opschort of intrekt, informeert de Minister vooraf het platform daarvan bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, en maant hij bedoeld platform aan.
Het plaftform beschikt over dertig dagen, te rekenen van de kennisgeving van de aanmaning van de Minister om zijn schriftelijke opmerkingen bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan de Minister mee te delen.
De Minister beslist binnen dertig dagen na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde opmerkingen. De beslissing wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan het platform medegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-04-21/23, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 16-05-2016>
Art. 1607/10. [1 Jaarlijks wordt er minstens één vergadering door de Minister gehouden om de nadere samenwerkingsregels met het platform vast te leggen, meer bepaald de regels inzake de naleving van de vervaldagen bepaald in de artikelen 418/3 tot 418/4 van het decreetgevend deel van het Wetboek en in dit besluit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2016-04-21/23, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 16-05-2016>
HOOFDSTUK VII. [1 - Palliatieve zorg, multidisciplinaire begeleidingsequipes, overlegplatforms voor palliatieve zorg en hun federaties]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Afdeling 1. [1 - Definities]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Art. 1607/11. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° platform: het overlegplatform voor palliatieve zorg bedoeld in artikel 491/3, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° federatie: de federatie bedoeld in artikel 491/3, 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° multidisciplinaire begeleidingsequipe: de begeleidingsequipe bedoeld in artikel 491/13 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
4° werkdagen: alle andere dagen dan zaterdag, zondag en feestdagen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Afdeling 2. [1 - Uitvoering van de opdrachten van de platforms]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Art. 1607/12. [1 § 1. De statistische gegevens worden verstrekt via het in artikel 46 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde activiteitenverslag.
§ 2. De jaarlijkse gegevensverzameling omvat ten minste de volgende indicatoren :
1° voor de informatie-, bewustmakings- en opleidingsactiviteiten bedoeld in artikel 491/4, § 1, 1° tot 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek: het uurvolume, het aantal betrokkenen en het soort publiek;
2° voor de psychologische begeleiding bedoeld in artikel 491/4, § 1, 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek: het aantal gevolgde situaties.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Art. 1607/13. [1 § 1. De platforms kunnen de opleidingen bedoeld in artikel 491/4, § 1, 1° tot 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek zelf organiseren of verstrekken, op voorwaarde dat ze voldoen aan de opleidingsniveaus vermeld in bijlage 128/1. De opleidingsactiviteiten bedoeld in artikel 491/4, § 1, 1° tot 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek kunnen worden gericht aan alle beroepsbeoefenaars die betrokken zijn bij het levenseinde van een patiënt of zijn naasten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Afdeling 3. [1 - Verplichtingen van de platforms]1
----------
(1)
Art. 1607/14. [1 De platforms beschikken over of gebruiken lokalen die aangepast zijn aan de uitvoering van hun opdrachten en aan de opvang van personen, waarbij vertrouwelijke gesprekken mogelijk zijn, indien nodig, met name in het geval van psychologische opvolging.
De lokalen zijn gemakkelijk te identificeren en gemakkelijk toegankelijk zowel voor beroepslui als voor particulieren. Bovendien beschikken de platforms over een vergaderzaal.]1
----------
(1)
Afdeling 4. [1 - Modaliteiten m.b.t. de erkenning van de platforms]1
----------
(1)
Art. 1607/15. [1 De erkenningsaanvraag wordt door het platform bij het Agentschap ingediend, dat de ontvangst ervan bevestigt.
De aanvraag omvat :
1° overeenkomstig artikel 491/17, § 2, van het decreetgevend Wetboek, een vragenlijst, opgesteld door de Minister en ingevuld door het platform;
2° de samenstelling van het personeel bedoeld in artikel 491/17, 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, dat de namen, titels, diploma's en functies van elk personeelslid van het platform moet bevatten.
Elke wijziging in een van de elementen van de erkenningsaanvraag wordt onverwijld aan het Agentschap meegedeeld.
Als het dossier onvolledig is, eist het Agentschap de ontbrekende documenten op binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst ervan.
Het Agentschap bericht ontvangst van elke erkenningsaanvraag binnen een termijn van vijftien dagen na ontvangst van het volledige dossier en stuurt bedoelde aanvraag aan de Minister binnen dezelfde termijn.
De Minister beschikt over twee maanden, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het volledige dossier door het Agentschap, om te beslissen.
De Minister geeft kennis van zijn beslissing aan de aanvrager bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend.]1
----------
(1)
Afdeling 5. [1 - Actieplan]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Art. 1607/16. [1 Het model van het actieplan bedoeld in artikel 491/7 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt in bijlage 128/2 opgenomen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Afdeling 6. [1 - Controle van de erkenning van de platforms]1
----------
(1)
Art. 1607/17. [1 Wanneer het Agentschap vaststelt dat een platform de erkenningsvoorwaarden niet of niet meer vervult of zijn verplichtingen niet meer nakomt, stuurt het een ingebrekestelling aan bedoeld platform waarin het wordt herinnerd aan zijn verplichtingen en waarin het wordt meegedeeld binnen welke termijn het aan de voorwaarden moet voldoen. De termijn wordt door het Agentschap bepaald op basis van de te wijzigen elementen.
Indien het platform na het verstrijken van deze termijn de hem ter kennis gebrachte tekortkomingen niet heeft verholpen, zendt het Agentschap hem een voorstel tot intrekking van de erkenning.
Het informeert het platform gelijktijdig dat het met ingang van de datum van ontvangst van de kennisgeving over een termijn van vijftien dagen beschikt om zijn schriftelijke opmerkingen toe te sturen.
Daartoe roept het Agentschap het platform op bij aangetekend schrijven of bij elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, en vermeldt het de plaats, de dag en het uur van het verhoor. De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman van zijn keuze te laten bijstaan.
De weigering te verschijnen of zijn verweermiddelen aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.
Het Agentschap vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen van het platform en de notulen van het verhoor, waaraan eventuele nieuwe informatie wordt toegevoegd.
Het dossier wordt aan de Minister overgemaakt binnen een termijn van één maand, te rekenen van de datum van het verhoor.
De Minister beslist binnen twee maanden na ontvangst van het dossier.
De beslissingen tot intrekking van de erkenning worden bij aangetekend schrijven of bij elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan het platform medegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Afdeling 7. [1 - Subsidiëring van de platforms]1
----------
(1)
Art. 1607/18. [1 § 1. Overeenkomstig artikel 491/18 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt een jaarlijkse subsidie toegekend ter dekking van de personeels- en werkingskosten.
Het bedrag van de subsidie wordt bepaald als volgt :
1° het vaste gedeelte omvat:
a) een toewijzing voor de financiering van de basisploeg, bestaande uit een VTE-coördinator en 0,5 VTE psycholoog, met een salaris dat wordt berekend op basis van een anciënniteit van 15 jaar en dat is vastgesteld op 121 500 euro;;
b) een toewijzing met de werkingskosten en loontoeslagen in verband met de aanwerving van een voltijds equivalent (VTE) coördinatiefunctie voor arbeidsondersteuning en een 0,5 VTE psycholoog, vastgesteld op 42.500 euro;
2° een variabel deel omvat een aanvullende toewijzing berekend op grond van het aantal inwoners van het geografische gebied dat door het platform wordt bestreken:
a) een bedrag van 8.000 euro dat overeenkomt met 0,125 VTE (niveau bachelor) voor elke extra 50.000 inwoners ten opzichte van de basis van 200.000 inwoners;
b) een bedrag van 1.300 euro toegekend voor de werkingskosten voor elke extra 50.000 inwoners ten opzichte van de basis van 200.000 inwoners.
De aard van de in aanmerking komende uitgaven wordt per omzendbrief gespecificeerd.
§ 2. De in dit artikel bedoelde bedragen zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen 107,20 (basis 2013=100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale tegemoetkomingen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.
§ 3. De bevolkingscijfers die worden gebruikt om rekening te houden met de berekening van de aanvullende toewijzing bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, zijn de laatste beschikbare cijfers van de Federale Overheidsdienst Economie en worden elk jaar geactualiseerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Art. 1607/19. [1 Krachtens artikel 491/18 van het decreetgevend deel van het Wetboek bestaat de basisploeg uit:
1° een VTE belast met de coördinatiefunctie, die ten minste op het moment van aanwerving een diploma bachelor heeft behaald;
2° 0,5 VTE belast met de functie van psycholoog, die ten minste op het moment van aanwerving een diploma master psychologie heeft behaald.
De psychologische functie is slechts toegankelijk voor de houder van de titel van psycholoog overeenkomstig de wet van 8 november 1993 tot bescherming van de titel van psycholoog.
De persoon belast met de functie van psycholoog staat op de officiële lijst van psychologen die door de Commissie van Psychologen wordt bijgehouden.]1
----------
(1)
Afdeling 8. [1 - Federatie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Art. 1607/20. [1 De federatie ontwikkelt de volgende activiteiten:
1° groepen of personen die palliatieve zorg aan patiënten aan het einde van hun leven verlenen, bijeenbrengen;
2° een goede communicatie en een doeltreffende samenwerking tussen hen bevorderen;
3° haar ervaring in de palliatieve zorg delen en ze op verschillende manieren verspreiden: informatie, beroepsopleiding, onderzoek;
4° een plaats zijn voor uitwisseling, overleg en evaluatie van de ervaringen met de werking van dergelijke platforms en zo actief deelnemen aan de evolutie ervan en aan de bevordering van gemeenschappelijke en geharmoniseerde acties op het terrein;
5° de bevoorrechte gesprekspartner zijn van de platforms en de woordvoerder van de realiteit van de palliatieve zorg in Wallonië bij de provinciale, gewestelijke, federale en internationale overheden, in samenwerking met de andere Federaties Palliatieve Zorg in België.]1
----------
(1)
Art. 1607/21. [1 Overeenkomstig artikel 491/24 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt het verzoek om erkenning naar het Agentschap gestuurd, dat de ontvangst ervan bevestigt.
Wanneer het dossier onvolledig is, vraagt het Agentschap de ontbrekende documenten op binnen een termijn van vijftien werkdagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het dossier.
Het Agentschap bericht ontvangst van elke erkenningsaanvraag binnen een termijn van vijftien dagen na ontvangst van het volledige dossier en stuurt bedoelde aanvraag aan de Minister binnen dezelfde termijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Art. 1607/22. [1 De Minister beschikt over twee maanden, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het volledige dossier door het Agentschap, om te beslissen.
De Minister geeft kennis van zijn beslissing aan de aanvrager bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend.]1
----------
(1)
Art. 1607/23. [1 De Minister kent de erkende federatie een jaarlijkse subsidie van 175.000 euro toe voor de uitvoering van haar opdrachten.
De in dit artikel bedoelde bedragen zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen 107,20 (basis 2013=100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale tegemoetkomingen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Art. 1607/24. [1 Er is een aanvullende subsidie voorzien voor platforms die zich aansluiten bij een federatie. Dat bedrag wordt berekend als volgt: 4 euro per duizend inwoners van het door het platform bestreken gebied.
Deze aanvullende subsidie wordt binnen dezelfde termijn als het in artikel 12/1 bedoelde voorschot in één keer aan de bij een federatie aangesloten platforms betaald.
Deze aanvullende subsidie wordt door het platform binnen een maand na ontvangst door het platform uitbetaald aan de federatie waarbij het is aangesloten.
De in dit artikel bedoelde bedragen zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen 107,20 (basis 2013=100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale tegemoetkomingen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Art. 1607/25. [1 De uitgaven die de federatie doet voor de uitvoering van haar activiteitenprogramma, komen in aanmerking voor subsidies, overeenkomstig artikel 491/24, § 1, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
De aard van de in aanmerking komende uitgaven wordt per omzendbrief gespecificeerd.]1
----------
(1)
Art. 1607/26. [1 Als de federatie erkend is, onderwerpt ze zich aan de evaluatie die jaarlijks door het Agentschap georganiseerd wordt.
De evaluatie wordt op basis van het activiteitenverslag verricht met inachtneming van de volgende elementen :
1° de middelen uitgetrokken voor de opdrachten en de inhoud van de verwezenlijkte acties;
2° de behaalde en niet behaalde doelstellingen op grond van de indicatoren opgenomen in het activiteitenprogramma.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Afdeling 9. [1 - Multidisciplinaire begeleidingsequipes]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Art. 1607/27. [1 De overeenkomst betreffende elke begeleidingsequipe omvat minstens de volgende elementen :
1° het doel van de overeenkomst;2° de doelgroep;
2° de samenstelling van de equipe;
3° de basisopdrachten van de equipe;
4° de financiële modaliteiten;
5° de werkingsvoorwaarden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
TITEL II. - Overgangsbepalingen
Art.1608. Om het voorschot te bepalen bedoeld in artikel 706, § 1, van het derde deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, zijn de in overweging genomen activiteiten de activiteiten van het jaar 2008.
Art.1609. Als bewijs van de ervaring bedoeld in artikel 707 van het derde deel van het decreetgevend deel van het Wetboek maken de coördinatiecentra de attesten van tewerkstelling van het beoogde personeel tegelijk met de aanvraag tot toegang tot de programmatie over.
TITEL III. - Bijzondere stelsels inzake Gezondheid
HOOFDSTUK I. - Psychiatrische ziekenhuizen
Afdeling 1. - Begripsomschrijvingen
Art.1610. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder "centrum" of "instelling" : het psychiatrisch ziekenhuis "Chêne aux Haies" of het psychiatrisch ziekenhuis "Les Marronniers".
Afdeling 2. - Budgettair, boekhoudkundig, financiel en vermogensbeheer
Onderafdeling 1. - Begroting, ontvangsten en uitgaven
Art.1611. De begroting omvat alle ontvangsten en uitgaven van het centrum tijdens het jaar waarvoor ze opgemaakt is, wat de oorsprong en de oorzaak ervan ook mogen zijn.
Art.1612. Onder ontvangsten worden verstaan alle rechten die aan het centrum toekomen wegens zijn betrekkingen met derden.
Onder uitgaven worden verstaan alle verbintenissen ten laste van het centrum vanwege zijn betrekkingen met derden.
De verrichtingen op gelden van derden worden voor orde op de begroting aangerekend.
Art.1613. Op voorstel van de raad van bestuur treffen de Minister onder wie het centrum ressorteert en de Minister van Begroting de in artikel 526 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde regeling, met inachtneming van de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen.
Art.1614.[1 ...]1 Voor contracten en opdrachten waarvan de uitvoeringstermijn meer dan een begrotingsjaar in beslag neemt, bepaalt de begroting, enerzijds, het bedrag van de verbintenissen die mogen worden aangegaan, en, anderzijds, het bedrag van het gedeelte van de contracten en opdrachten dat in de loop van het betrokken begrotingsjaar mag worden vereffend.
[1 ...]1 In afwijking [1 van het eerste lid]1 worden de rechten voortspruitend uit het sluiten van contracten m.b.t. het gebruik van goederen of diensten, die de ondertekenaars voor meer dan een begrotingsjaar verbinden, slechts ten belope van de rechten die tijdens het begrotingsjaar opeisbaar worden, op de begroting aangerekend.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 155, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1615. De budgettaire aanrekening wordt uitgevoerd op basis van het document dat voor derden bestemd is of dat van hen uitgaat en waarbij het bestaan en de omvang van de verrichting vastgesteld worden.
Art.1616.De ramingen betreffende de ontvangstposten van de begroting houden geen beperking in van de te verrichten ontvangsten.
De ontvangsten [1 worden geboekt]1 op de posten die ervoor bestemd zijn.
----------
(1)
Art.1617. De op de uitgavenposten uitgetrokken kredieten beperken de uitgaven tot het vastgestelde bedrag, tenzij de tekst ervan bepaalt dat ze niet limitatief zijn.
De kredieten mogen slechts gebruikt worden voor de doeleinden waarvoor ze bestemd zijn.
Art.1618. § 1. De overdrachten en overschrijdingen van limitatieve kredieten die op de begroting van het centrum uitgetrokken worden, moeten, vóór elke tenuitvoerlegging, goedgekeurd worden door de Minister onder wie het centrum ressorteert.
§ 2. Voor een dringende en onvoorziene uitgave die een kredietoverschrijding tot gevolg heeft, stelt de raad van bestuur de gepaste begrotingswijziging voor aan de Minister onder wie het centrum ressorteert.
De Minister onder wie het centrum ressorteert, spreekt zich uit binnen twee werkdagen na ontvangst van het voorstel. Na het verstrijken van deze termijn wordt de begrotingswijziging geacht goedgekeurd te zijn.
Art.1619. Een driemaandelijks verslag wordt, samen met een opvolging van de begroting alsook een resultatenprognose, onder de verantwoordelijkheid van de rekenplichtige opgemaakt en binnen de maand na elke trimester aan de raad van bestuur gestuurd.
Na goedkeuring door het directiecomité stuurt de raad van bestuur het beheersverslag aan de Minister onder wie het centrum ressorteert.
Onderafdeling 2. - Interne bewegingen
Art.1620. Verrichtingen die niet uit betrekkingen met derden voortvloeien, zijn interne bewegingen. Die verrichtingen betreffen met name het vormen, het omzetten en het verdwijnen van vermogenswaarden, het samenstellen van reserve-, afschrijvings- of vernieuwingsfondsen.
Art.1621. Interne bewegingen worden indicatief geraamd in de prefiguratie van de rekeningen die ze zullen beïnvloeden.
De prefiguratie van de rekeningen is de synthese van de waardenbeweging die, gedurende het jaar waarvoor de begroting is opgemaakt, voortvloeit uit de uitvoering van de statutaire opdracht van het centrum. Deze synthese houdt rekening met dezelfde onderverdelingen als die in het boekhoudplan voorkomen. De bedoeling ervan is te wijzen op de mogelijke vermogenswijzigingen die voortvloeien hetzij uit de verrichtingen van het centrum met derden, hetzij uit de interne waardenbeweging.
Onderafdeling 3. - Vorm van de begroting en haar bijlagen
Art.1622.Het begrotingsontwerp van het centrum wordt aan de hand van tabellen opgemaakt, in een vorm die gezamenlijk bepaald wordt door de Minister onder wie het centrum ressorteert en de Minister van Begroting.
Die tabellen [1 worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 1614 opgemaakt]1.
De ontvangsten en uitgaven worden er volgens hun aard ingedeeld.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 156, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1623. De prognoses van ontvangsten en de kredieten voor uitgaven worden met afzonderlijke bewijsnota's gestaafd.
De beheershandelingen waarvan de financiële gevolgen tot uiting komen in de rekeningen van verschillende jaren, worden in de vorm van een beknopt programma uiteengezet. Jaarlijks wordt, zolang het programma niet volledig afgewerkt is, herinnerd aan de staat van voortgang in de uitvoering ervan.
Art.1624. Aan de hand van een bewijsnota stelt het centrum de prefiguratie van de rekeningenbeweging voor waarvan sprake in artikel 1621.
De prefiguratie is de volgende :
1° alle ontvangsten en uitgaven worden in de tabel van de begrotingsramingen opgenomen, de eerste aan de creditzijde en de tweede aan de debetzijde;
2° alle interne bewegingen, waarvan sprake in artikel 1620, worden afzonderlijk weergegeven en onderling gecrediteerd en gedebiteerd voor het geheel van de geprefigureerde rekeningen.
Art.1625. Het centrum dat de roerende of onroerende goederen beheert waarvan het eigenaar is of die het in gebruik heeft kan zich beperken tot het voorleggen van de prefiguratie van de rekeningen waarin de beheersverrichtingen en waardeschommelingen van die goederen opgenomen zijn.
Art.1626. De prefiguratie van de rekening van de liquiditeitsbewegingen wordt bij het begrotingsontwerp gevoegd.
Onderafdeling 4. - Controle van de vastleggingen
Art.1627. In ieder centrum let een controleur van de vastleggingen erop dat de begrotingskredieten niet overschreden worden.
De controleurs worden, op voorstel van de Minister onder wie het centrum ressorteert en van de Minister van Begroting, door de Regering aangesteld. Zij worden rekenplichtig gesteld voor de vastleggingen aangegaan ten laste van de vastleggingskredieten bedoeld in artikel 7, § 2, van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit.
Art.1628. Van de goedkeuring van de contracten en opdrachten voor werken en leveringen van goederen of diensten mag geen kennis worden gegeven vooraleer deze contracten en opdrachten geviseerd zijn door de controleur van de vastleggingen.
Art.1629. De ten laste van de begroting uitgevoerde ordonnanceringen worden door de controleur der vastleggingen geviseerd, die er op let dat zij het bedrag van de vastleggingen waarop ze betrekking hebben, niet overschrijden.
Art.1630. De controleurs van de vastleggingen mogen zich alle stukken, inlichtingen en ophelderingen doen verstrekken betreffende de vastleggingen en ordonnanceringen.
Art.1631. De controleurs van de vastleggingen doen op gezette tijden aan het Rekenhof een met de verantwoordingsstukken gestaafde lijst toekomen van de vastleggingen ten laste van de vastleggingskredieten waarop artikelen 7, § 2, en 45, § 7, van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit betrekking hebben.
Deze staten worden opgenomen in de rekening van uitvoering van de begroting.
Art.1632.Aan de controleur van de vastleggingen worden onderworpen :
1° voor een visum tot vastlegging, vóór hun notificatie, de contracten en opdrachten voor werken en leveringen van goederen of diensten waarvan het bedrag 2.500 euro overschrijdt;
2° voor een visum tot provisionele vastlegging,
a) de ramingsstaten van de sommen die, tijdens het begrotingsjaar, van het centrum eisbaar zullen worden wegens verbintenissen die voortvloeien uit de uitvoering hetzij van wets- of reglementsbepalingen inzake wedden, pensioenen en bijkomende of gelijkaardige vergoedingen, hetzij van contracten voor het verhuren van goederen en van abonnementscontracten;
b) de ramingsstaten van de sommen die op het einde van het begrotingsjaar door het centrum verschuldigd blijven wegens verbintenissen die tijdens dat jaar te zijnen laste ontstaan zijn en die niet het voorwerp van een visum tot rekenplichtige vastlegging hebben uitgemaakt;
3° voor een gelijktijdig visum tot rekenplichtige vastlegging en ordonnancering,
a) de ordonnanties tot betaling betreffende de contracten en opdrachten voor werken en leveringen van goederen of diensten waarvan het bedrag 2.500 euro niet overschrijdt;
b) de ordonnanties betreffende de uitgaven waarvan geen sprake onder 1° en 2° ;
4° voor een visum tot ordonnancering, de ordonnanties tot betaling of regularisatie betreffende de in 1° en 2° [1 ...]1 bepaalde uitgaven;
5° voor een visum tot ordonnancering en, eventueel, tot rekenplichtige vastlegging, de ordonnanties tot regularisatie van de uitgaven die betaald werden met voorschotten uit de kas der rekenplichtigen.
----------
(1)
Art.1633. § 1. Voor de vastleggingen onder artikel 1632, 1° en 2°, legt de overheid die voor de uitgave verantwoordelijk is, aan de controleur van de vastleggingen een vastleggingsbulletin voor, met de volgende inlichtingen :
1° het doel van de te viseren akte;
2° de datum van de te viseren akte en die van haar goedkeuring;
3° in voorkomend geval, de ontvangende partij (leverancier, aannemer, schuldeiser of beneficiant);
4° de vermoedelijke uitgave volgens de overeenkomst of volgens alle andere ramingsgegevens;
5° het aanrekeningsjaar, de begroting, het artikel en de littera van de begrotingswet, waarbij de uitgave toegestaan wordt;
6° de betrokken dienst;
7° de naam en de hoedanigheid van de ordonnateur.
Het bulletin gaat vergezeld van het dossier met de verantwoordingsstukken van de te verrichten uitgave; dit dossier wordt na visering door de controleur naar de betrokken overheid teruggezonden.
§ 2. Voor de op de vastleggingskredieten aan te rekenen vastleggingen worden het vastleggingsbulletin en het verantwoordingsdossier in duplo toegezonden.
§ 3. De ramingsstaten waarvan sprake in artikel 1632, 2°, a, worden de controleur van de vastleggingen uiterlijk 15 januari van het beschouwde begrotingsjaar toegezonden; die waarvan sprake in 2°, b, van hetzelfde artikel 1632 worden uiterlijk 31 januari van het volgende jaar toegezonden.
Die staten gaan vergezeld van de nodige rechtvaardiging.
Art.1634. § 1. Onverminderd de toepassing van §§ 2 en 3 wordt elke verhoging, vermindering of annulering van een door de controleur van de vastleggingen geviseerde vastlegging hem onmiddellijk genotificeerd door middel van een wijzigend bulletin dat met een rechtvaardigingsdossier gestaafd is.
§ 2. De verminderingen of annuleringen van het bedrag van tijdens een vroeger begrotingsjaar ten laste van vastleggingskredieten geviseerde vastleggingen worden aan de controleur van de vastleggingen minstens eenmaal per trimester genotificeerd door middel van een wijzigend bulletin dat met een rechtvaardigingsdossier gestaafd is.
Zij mogen geen verhoging van het voor het lopende begrotingsjaar beschikbare bedrag tot gevolg hebben.
§ 3. Voor de vastleggingen geviseerd tijdens een vroeger begrotingsjaar ten laste van een vastleggingskrediet, wordt de eerste tijdens het lopende jaar te viseren verhoging onmiddellijk aan de controleur van de vastleggingen genotificeerd door middel van een vastleggingsbulletin dat met een rechtvaardigingsdossier gestaafd is.
§ 4. De documenten waarvan sprake in §§ 1 tot 3 worden toegezonden op de bij artikel 1633 bepaalde wijze.
Art.1635. De ordonnanties tot betaling of regularisatie van de uitgaven die vroeger geviseerd werden overeenkomstig artikel 1632, 1° en 2°, vermelden het inschrijvingsnummer en de datum van het visum.
Zij worden opgetekend op andere borderellen dan deze welke de ordonnanties vergezellen, die onderworpen zijn aan het gelijktijdig visum tot rekenplichtige vastlegging en tot ordonnancering.
Art.1636. Aan de controleur van de vastleggingen worden regelmatig medegedeeld :
1° de opmerkingen van het Rekenhof en de antwoorden op die opmerkingen;
2° de wijzigingen in de aanrekeningen die hij geboekt heeft.
Onderafdeling 5. - Boekhouding
Art.1637. Onverminderd de artikelen 83 tot 85 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 10 juli 2008 en hun uitvoeringsbesluiten, valt de boekhouding van het centrum onder toepassing van de bepalingen van deze afdeling.
Art.1638. Alle verrichtingen betreffende de activiteit en de administratie van het centrum worden dagelijks uitvoerig in de boeken opgenomen.
Elke boekhouding is met een bewijsstuk gestaafd.
Art.1639. De boekhouding geschiedt volgens de gewone regels van de dubbele boekhouding.
Voor de boekhouding worden minstens volgende documenten gebruikt :
1° een journaal waarin de verrichtingen in chronologische volgorde worden opgenomen;
2° een boekhoudplan met, enerzijds, de aangewende middelen volgens hun aard, en, anderzijds, het gebruik dat van deze middelen gemaakt wordt alsook de vermogenswijzigingen die eruit voortvloeien.
Art.1640. Indien verschillende hulpdagboeken worden gehouden, worden de geschriften minstens één keer per maand in een centralisatiejournaal overgeschreven.
Als het belang of de behoeften van de dienst het eisen, kan van deze bepaling afgeweken worden, mits instemming van de Minister onder wie het centrum ressorteert en van de Minister van Begroting.
Art.1641. In de loop van het jaar vertonen de rekeningen waarop de budgettaire uitgaven worden geboekt slechts boekingen aan de debetzijde de rekeningen waarop de budgettaire ontvangsten worden geboekt vertonen slechts boekingen aan de creditzijde, zodat deze rekeningen de recapitulatie van de bewijsstukken van deze boekingen vormen.
Art.1642. Documenten die van derden uitgaan en de inschrijvingen op de rekeningen staven, worden per begrotingspost ingedeeld.
De afschriften van documenten die voor derden bestemd zijn, zijn het voorwerp van een gelijksoortige indeling.
Als de activiteiten van het centrum, op grond van hun type, per exploitatie of per dienst ingedeeld moeten worden, kunnen de aldus ingedeelde documenten in subsidiaire volgorde per activiteitensector van het centrum geïnventariseerd worden.
Art.1643.De documenten die het centrum opmaakt om de interne waardenbewegingen te rechtvaardigen, zijn het voorwerp van een indeling per rekening. Ze mogen niet verward worden met de in artikel 1642 bedoelde documenten.
Art.1644.Een voorschot wordt aangelegd om toekomstige oninbare vorderingen te dekken.
De voor te schieten geldsom is minstens gelijk aan het derde van de oninbare vorderingen die gedurende drie achtereenvolgende boekjaren zijn vastgesteld.
Art.1645.Op 31 december worden de activa- en passivawaarden van het centrumvermogen herzien en wordt, op basis van de omstandige contantenlijsten, een algemene inventaris opgemaakt die in evenveel hoffdstukken onderverdeeld wordt als het boekhoudplan van het centrum.
Art.1646.De boeking die de rekeningen overeenkomstig de gegevens van de inventaris moet rectificeren, wordt eveneens op 31 december uitgevoerd.
Art.1647. Na de in artikel 1646 bedoelde boeking wordt een eindafsluiting van de rekeningen opgemaakt.
Art.1648. De mogelijke winsten van een boekjaar worden als kapitaal geboekt.
Onderafdeling 6. - Aflegging van de rekeningen
Art.1649.Het centrum bezorgt de minister onder wie het ressorteert jaarlijks :
1° de rekening van uitvoering van de begroting;
2° de rekening van de vermogenswijzigingen;
3° een resultatenrekening;
4° een balans.
Art.1650. De rekening van uitvoering van de begroting wordt opgemaakt door het overbrengen van de geldsommen die bij de eindafsluiting in de groep van de open rekeningen voorkomen.
Rekening houdende met de wijzigingen die er regelmatig in zijn aangebracht, vertoont de rekening van uitvoering dezelfde onderverdelingen als de tabellen van de begroting die is opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 1622.
In de opeenvolgende kolommen van die tabellen komen volgende gegevens voor :
1° de nummers van de posten;
2° hun teksten;
3° de ontvangstenprognoses of de toegekende kredieten, al naar gelang het geval;
4° de aangerekende ontvangsten of uitgaven;
5° de verschillen tussen de prognoses en de aanrekeningen.
Het verschil tussen de aangerekende ontvangsten en uitgaven vormt het begrotingsresultaat van het jaar. Dit resultaat vormt, samen met de begrotingsresultaten van de vorige jaren, het algemene resultaat van de begrotingen.
Art.1651. § 1. De rekening van de vermogensvariaties staat vermeld in tabellen waarin de in de open rekeningen geregistreerde elementen voorkomen.
§ 2. Deze rekening omvat :
1° de bedragen die de activaverhogingen en de passivaverminderingen vertegenwoordigen en de tegenwaarde zijn van de bij de begroting ondergebrachte uitgaven;
2° de meerwaarden en andere vastgestelde activaverhogingen, buiten elke budgettaire aanrekening;
3° de bedragen die de activaverminderingen of de passivaverhogingen vertegenwoordigen, die de tegenwaarde zijn van de bij de begroting ondergebrachte ontvangsten;
4° de minderwaarden, waardeverminderingen, activaverdwijningen of passivaverhogingen vastgesteld buiten elke budgettaire aanrekening.
§ 3. De verrichtingen worden samenvattend herhaald in verschillende kolommen met, enerzijds, de verrichtingen die het voorwerp van een budgettaire aanrekening zijn en, anderzijds, de verrichtingen die buiten elke budgettaire aanrekening vastgesteld zijn.
§ 4. Het verschil tussen de verhogingen en de verminderingen vormt het resultaat van de vermogensvariaties in de loop van het jaar.
Dit resultaat vormt, samen met de begrotingsresultaten van de vorige jaren, het algemene resultaat van de vermogensvariaties.
§ 5. Het resultaat van de vermogensvariaties die het centrum in de loop van het jaar kende, wordt verkregen door de balans van het betrokken jaar met die van het jaar tevoren te vergelijken.
Art.1652. De resultatenrekening bestaat uit :
1° exploitatierekeningen van elke activiteitensector van het centrum;
2° rekeningen van exploitatieresultaten van elke activiteitensector van het centrum;
3° een winst- en verliesrekening.
De in alinea 1, 1° en 2°, bedoelde rekeningen kunnen samengevoegd worden.
Art.1653. De exploitatierekening omvat :
1° de kosten van de aangewende middelen en verrichte prestaties, de lasten voor het gebruik van beleggingen en werktuigen alsook alle andere meestal willekeurige lasten die deze exploitatie betreffen en de kostprijs belasten;
2° alle elementen die de belastingdruk op de kostprijs alsook de waarde op de kostprijs van het product van de exploitatieactiviteit kunnen verminderen.
Art.1654. De rekening van exploitatieresultaten omvat :
1° de kostprijs van de verleende diensten en overgedragen producten;
2° de overdrachtsprijs van die diensten en producten.
Het verschil vormt de exploitatiewinst of -verlies.
Art.1655. De winst- en verliesrekening omvat :
1° de exploitatiewinst of -verlies van de rekeningen van exploitatieresultaten waarvan sprake in artikel 1654;
2° de inkomsten, producten, kosten en lasten die niet in de exploitatierekeningen of vermogensvariaties opgenomen zijn.
De winst of het verlies van het jaar vormt, samen met het saldo van de vorige jaren, de algemene winst- of verliesrekening.
Art.1656. De balans van de activa en passiva van het centrum op 31 december wordt gevormd door het overbrengen van de saldo's die bij de eindafsluiting van de rekeningen aan het licht komen.
Art.1657. § 1. Bij de overeenkomstig artikel 1649 voorgestelde rekeningen wordt een korte uitleg van de regels gevoegd m.b.t. :
1° de bepaling van de winsten;
2° de schattingswijze van de bestanddelen van het vermogen;
3° de berekeningswijze en de vaststelling van het maximumbedrag van : de speciale reserves en andere voorschotten die nodig zijn omwille van de aard van de activiteiten van het centrum.
§ 2. De rekeningen worden, samen met een eindafsluiting, voor 31 mei van het jaar na het beheersjaar, in vijf exemplaren voorgelegd aan de Minister onder wie het centrum ressorteert. De Minister stuurt drie exemplaren aan de Minister van Begroting.
Onderafdeling 7. - Controle van de rekeningen
Art.1658. De Minister van Begroting stuurt, vóór 30 juni van het jaar na het jaar van hun beheer, twee exemplaren van de rekeningen aan het Rekenhof.
Na zijn controletaak te hebben uitgevoerd, stuurt het Rekenhof, samen met zijn opmerkingen, een exemplaar van de rekeningen aan de Minister van Begroting, die het vervolgens doorzendt naar de Minister onder wie het centrum ressorteert.
Art.1659. Als het Rekenhof ter plaatse een controle organiseert, kan het centrum de bewijsstukken van de boekhouding in plaats van het Rekenhof bewaren.
Onderafdeling 8. - Definitieve regeling van de begroting
Art.1660. De rekening van uitvoering van de begroting van het centrum wordt bij het decreetsontwerp inzake regeling van de begroting gevoegd.
Onderafdeling 9. - Bedrijfsrevisoren
Art.1661.[1 De bedrijfsrevisoren, die door de Regering benoemd worden, geven de administratie alle adviezen, beoordelingen of raadgevingen waar de Regering om vraagt.]1
----------
(1)
Afdeling 3. - Vergoedingen en presentiegeld
Onderafdeling 1. - " Les Marronniers "
Art.1662. De vergoeding die toegekend wordt aan de voorzitter van de raad van bestuur bedraagt 800 euro per maand.
Het presentiegeld dat toegekend wordt aan de leden die de vergaderingen van de raad van bestuur bijwonen, bedraagt :
1° 350 euro voor de ondervoorzitters;
2° 250 euro voor de overige leden en de Regeringscommissarissen.
De voorzitter van de raad van bestuur geniet bovendien 1.950 euro per jaar om zijn verblijfs- en vertegenwoordigingskosten te dekken.
Art.1663. De reiskosten van de voorzitter, ondervoorzitters, leden van de raad van bestuur en Regeringscommissarissen worden vergoed als volgt :
1° de reiskosten van de personen die het openbaar vervoer gebruiken, worden vergoed op grond van de officiële tarieven. Als het openbaar vervoer verschillende klassen telt, dan wordt de prijs van een eersteklasticket terugbetaald;
2° de personen die hun eigen wagen gebruiken, hebben recht op een bepaalde kilometervergoeding op grond van het tarief dat vastligt in de regelgeving die van toepassing is op de Waalse ambtenaren.
De risico's inherent aan het gebruik van een eigen wagen worden niet gedekt door het centrum.
Art.1664.De bedragen bedoeld in artikel 1662 zijn gekoppeld aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen en stemmen overeen met de spilindex 138,01 van januari 1990.
Onderafdeling 2. - " Le Chêne aux Haies "
Art.1665. Het bijwonen van de zittingen van de raad van bestuur geeft recht op presentiegeld, namelijk :
1° 170 euro voor de voorzitter;
2° 85 euro voor de overige leden en de Regeringscommissarissen.
Art.1666. De verplaatsingskosten van de voorzitter, de ondervoorzitter, de leden van de raad van bestuur en de regeringscommissarissen worden terugbetaald als volgt :
1° de reiskosten van de personen die het openbaar vervoer gebruiken, worden vergoed op grond van de officiële tarieven. Als het openbaar vervoer verschillende klassen telt, dan wordt de prijs van een eersteklasticket terugbetaald;
2° de personen die hun eigen wagen gebruiken, hebben recht op een bepaalde kilometervergoeding op grond van het tarief dat vastligt in de regelgeving die van toepassing is op de Waalse ambtenaren.
De risico's inherent aan het gebruik van een eigen wagen worden niet gedekt door het centrum.
Art.1667. De bedragen bedoeld in artikel 1665 zijn gekoppeld aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen en stemmen overeen met de spilindex 138,01 van januari 1990.
Afdeling 4. - Basisoverlegcomité
Art.1668. Er wordt een basisoverlegcomité opgericht binnen het psychiatrische ziekenhuis "Chêne aux Haies" te Bergen en binnen het psychiatrische ziekenhuis "Les Marronniers" te Doornik.
Art.1669.[1 De afvaardiging van de overheid in elk basisoverlegcomité van de psychiatrische ziekenhuizen die onder het Waalse Gewest ressorteren, wordt als volgt samengesteld :
1° a) voorzitter : de directeur-generaal;
b) plaatsvervanger : de inspecteur-generaal;
2) a) lid : de inspecteur-generaal;
b) plaatsvervanger : de ambtenaar van deze instelling die de hoogste anciënniteit heeft in de hoogste graad.]1
----------
(1)
Afdeling 5. - Personeelsformatie van de Psychiatrische ziekenhuizen van het Waalse Gewest
Onderafdeling 1. - " Les Marronniers "
Art.1670. De personeelsformatie van het Gewestelijk psychiatrisch centrum " Les Marronniers " is vastgelegd als volgt :
Directeur-generaal 1
Adjunct-directeur-generaal 1
Directoraat-generaal
Eerste attaché 1 (personeelsformatie I)
Eerste gegradueerde - Adviseur preventie 1 (personeelsformatie I)
Eerste gegradueerde - Directiesecretaris 2 (personeelformatie I)
Hoofd maatschappelijk assistent (personeelsformatie II)
Verantwoordelijke RPM 1 (personeelsformatie II)
Departement verpleegkundige zorgen (personeelsformatie II)
Directeur verpleegkundig departement 1
Verpleger diensthoofd 8
Hoofdverpleger 26
Coördinator opvoeder 2
Paramedisch en psychosociaal departement (personeelsformatie II)
Paramedisch en psychosociaal directeur 1
Dokter in de psychologie 1
Psycholoog diensthoofd 2
Fysiotherapeut diensthoofd 1
Coördinator traject zorgverlening jongeren 1
Coördinator traject interne zorgverlening 1
Maatschappelijk assistent diensthoofd 2
Ergotherapeut diensthoofd 1
Departement Apotheek (personeelsformatie II)
Hoofd- ziekenhuisapotheekster 1
Ziekenhuisapotheekster 2
Departement boekhouding en financiën (personeelsformatie I)
Directeur 1
Eerste attaché 1
Eerste gegradueerde 3
Eerste assistent 2
Eesrste adjunct 2
Departement administratie en menselijke hulpkrachten (personeelsformatie I)
Directeur 1
Eerste gegradueerde 2
Eerste assistent 2
Eesrste adjunct 1
Departement Veiligheid - Logistiek - Informatica (personeelsformatie I)
Directeur 1
Dienst Logistiek
Eerste attaché 1
Eerste gegradueerde 2
Eerste assistent 2
Keukenhoofd C1 1
Dienst Informatica
Eerste attaché 1
Eerste gegradueerde 1
Eesrste adjunct 3
Departement Infrastructuren en Technische diensten (personeelsformatie I)
Directeur 1
Eerste attaché 1
Eerste gegradueerde 3
Eerste assistent - Brigadier 6
Eerste adjunct 3
Departement Huis Psychiatrische zorgverlening
Directeur 1 (personeelsformatie I)
Eerste attaché 1 (personeelsformatie I)
Eerste assistent 1 (vak I)
Eerste adjunct 2 (personeelsformatie I)
Coördinator 1 (personeelsformatie II)
Verpleegkundige - hoofd van dienst 1 (personeelsformatie II)
Hoofdverpleger 4 (personeelsformatie II)
Art.1671. Het personeelslid dat op 1 december 2010 een betrekking met een begeleidingsfunctie bekleedt, blijft in die betrekking aangesteld op zijn minst totdat het voldoet aan de voorwaarden bepaald bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse ambtenarencode om naar die betrekking te solliciteren.
Onderafdeling 2. - " Le Chêne aux Haies "
Art.1672. De personeelsformatie van het psychiatrische ziekenhuis "Le Chêne aux Haies" wordt vastgesteld als volgt :
I. Personeel dat niet ingedeeld is bij het verpleegkundig personeel, het paramedisch personeel en het personeel onderworpen aan de specifieke normen voor psychiatrische diensten en ziekenhuizen
Directeur-generaal | 1 |
Inspecteur-generaal | 1 |
Directeur | 3 |
Eerste attaché | 3 |
Attaché | 11 |
| |
Eerste gegradueerde | 1 |
Eerstaanwezende gegradueerde | 2 |
Gegradueerde | 5 |
| |
Eerste assistent | 3 |
Eerstaanwezend assistent | 4 |
Assistent | 11 |
| |
Eerste adjunct | 5 |
Eerstaanwezende adjunct | 6 |
Adjunct | 20 |
| |
Eerste operator | 6 |
Eerstaanwezende operator | 11 |
Operator | 25 |
II. Verpleegkundig personeel, paramedisch personeel en personeel onderworpen aan de specifieke normen voor psychiatrische diensten en ziekenhuizen
Rang A | |
Kinesitherapeut | 1 |
Apotheker | 2 |
Psycholoog | 8 |
Gymleraar | 2 |
Rang B | |
Gegradueerd verpleger-hoofd van dienst of hoofdgegradueerd verpleger of gegradueerd verpleger A of gegradueerd verpleger B of gegradueerd verpleger C | 70 |
Eerstaanwezend diëtist of diëtist eerste klasse of dietist | 1 |
Eerstaanwezend kinesitherapeut of kinesitherapeut eerste klasse of kinesitherapeut | 5 |
Eerstaanwezend ergotherapeut of ergotherapeut eerste klasse of ergotherapeut | 12 |
Eerstaanwezend logopedist of logopedist eerste klasse of logopedist | 1 |
Maatschappelijk hoofdassistent of eerstaanwezend maatschappelijk assistent of maatschappelijk assistent eerste klasse of maatschappelijk assistent | 6 |
Onderwijzer of regent of opvoeder of animator | 14 |
Eerstaanwezend assistent in de psychologie of assistent in de psychologie eerste klasse of assistent in de psychologie | 0 |
Rang C | |
Hoofdgebrevetteerd verpleger of gebrevetteerd verpleger A of gebrevetteerd verpleger B | 55 |
Verpleegassistent A of verpleegassistent B of ziekenhuisassistent | 1 |
Opvoeder of animator | 12 |
Rang D | |
Gezondheidshulp of gezinshulp of bejaardenhulp | 25 |
Rang E | |
Verpleeghulp | 1 |
Art.1673. De contractuele personeelsleden die, overeenkomstig de artikelen 3, 6° en 6, § 1, van het decreet II van 22 juli 1993 betreffende de overheveling van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie, van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest zijn overgeplaatst en die ter beschikking van het psychiatrische ziekenhuis "Le Chêne aux Haies" zijn gesteld, blokkeren, wanneer ze voltijdse prestaties verrichten, een betrekking die in de in artikel 1 bedoelde personeelsformatie met hun graad overeenstemt. De gedeeltelijke prestaties worden gecumuleerd om het totaal aantal betrekkingen te verkrijgen die door contractuelen geblokkeerd worden.
Art.1674. De personeelsleden die op 1 mei 1995 voor de VZW. "Aide à l'Hôpital" werkten en na haar ontbinding door het psychiatrische ziekenhuis "Le Chêne aux Haies" in dienst genomen zijn, blokkeren, wanneer ze voltijdse prestaties verrichten, een betrekking die in de in artikel 1672 bedoelde personeelsformatie met hun graad overeenstemt. De gedeeltelijke prestaties worden gecumuleerd om het totaal aantal betrekkingen te verkrijgen die door contractuelen geblokkeerd worden.
Afdeling 6. - Statuut van de personeelsleden van de Psychiatrische ziekenhuizen van het Waalse Gewest
Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art.1675. Deze afdeling is van toepassing op het personeel van de psychiatrische ziekenhuizen :
1° met een beroepsopleiding van gegradueerd verpleger, gebrevetteerd verpleger, verpleegassistent, ziekenhuisassistent, gezondheidshulp, gezinshulp, bejaardenhulp, verpleeghulp, diëtist, kinesitherapeut, ergotherapeut, logopedist, apotheker, assistent klinisch laboratorium, analyst klinische biologie, laborant, gymleraar, onderwijzer, regent, opvoeder, animator, maatschappelijk assistent, psycholoog, assistent in de psychologie, bewaarder. Al deze graden worden onder "het verpleegkundig personeel, het paramedisch personeel en het personeel onderworpen aan de specifieke normen voor psychiatrische ziekenhuizen" gebracht;
2° met een andere beroepsopleiding dan die onder 1° vermeld staan.
Art.1676. Onverminderd de bepalingen waarop de bij deze afdeling bepaalde toepassingsvoorwaarden betrekking hebben en behoudens andersluidende bepalingen, gelden de hiernavermelde besluiten en bepalingen, zoals ze gewijzigd werden, voor de vastbenoemde ambtenaren of stagiairs van de instellingen, alsof zij deel uitmaakten van een ministerie :
1° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest;
2° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest;
3° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen van het statuut van de ambtenaren van het Gewest;
4° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 1 binnen de ministeries;
5° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 binnen de ministeries;
6° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende een overgangsbepaling van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest;
7° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende overgangsbepalingen toepasselijk op de ambtenaren van het Gewest;
8° al de wettelijke en reglementaire bepalingen van statutaire aard, die van toepassing zijn op de Diensten van de Waalse Regering op het ogenblik van de inwerkingtreding van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest, voor zover die niet opgeheven zijn bij bovenvermelde besluiten en bepalingen.
Art.1677.[1 De bepalingen waarbij het Gewest de in artikel 1676 vermelde besluiten wijzigt, aanvult of vervangt zijn van rechtswege van toepassing op de ambtenaren van de instellingen, behalve indien ze betrekking hebben op bepalingen die onder de toepassingsvoorwaarden vallen waarin de artikelen 1672 tot 1768 voorzien.]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 163, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1678. Behoudens andersluidende bepalingen, moeten, voor de toepassing op de ambtenaren van de besluiten vermeld in artikel 1676, de woorden uit de linkerkolom, die in die bepalingen voorkomen, vervangen worden door de woorden uit de rechterkolom die ertegenover staan.
- Diensten van de Regering, samengesteld uit het Ministerie van het Waalse Gewest en het Waals Ministerie van Uitrusting en Vervoer | - instellingen |
- ministeries | - instellingen |
- ministerie | - instelling |
- secretaris-generaal | - ambtenaar van rang A2 in de zin van artikel 1683. |
Art.1679. De functies van leidend ambtenaar en adjunct-leidend ambtenaar, bepaald bij het decreet houdende oprichting van de instellingen waarvan sprake in artikel 1675, worden respectievelijk door de directeur-generaal en de inspecteur-generaal uitgeoefend.
Art.1680. hoofdstuk VI van Titel XV van Boek I van het besluit van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode is toepasselijk op de personeelsleden van de psychiatrische ziekenhuizen bedoeld in deze afdeling.
Onderafdeling 2. - Bepalingen betreffende het personeel dat niet ingedeeld is bij het verpleegkundig personeel, het paramedisch personeel en het personeel onderworpen aan de specifieke normen voor psychiatrische ziekenhuizen.
A. Toepassingsgebied
Art.1681. De bepalingen van deze onderafdeling zijn uitsluitend van toepassing op het personeel waarvan sprake in artikel 1675, 2°.
Art.1682. Artikel 2, alinea 2, 1°, van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest dient als volgt gelezen te worden :
"1° in niveau 1, vijf rangen aangeduid met letter A."
Art.1683. Artikel 3, § 1, alinea 2, 1°, van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1684. Artikel 3, § 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
" § 2. De ambtenaren-generaal zijn de ambtenaren van rang A2 of A3."
Art.1685. Artikel 4 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1686. Artikel 5, lid 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De personeelsformatie bepaalt onder meer het aantal betrekkingen voor iedere rang".
Art.1687. De eerste zin van artikel 9 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"Enkel de volgende betrekkingen kunnen bij werving toegekend worden :
1° de betrekkingen operator, adjunct, assistent, gegradueerde en attaché;
2° directeur met als functie : hoofd van het departement verpleegkunde, waarvan sprake in artikel 23 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 10 juli 2008;
3° directeur met als functie : hoofdgeneesheer, waarvan sprake in artikel 18 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 10 juli 2008.
Voor de eerste benoemingen en bij gebrek aan personeel dat aan de promotiecriteria voldoet, kan het Vast Wervingssecretariaat d.m.v. een wervingsexamen in de betrekkingen van directeur van de administratieve diensten en van boekhouder voorzien. ".
Art.1688. Artikel 16, § 2, lid 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"In dit geval en uitgezonderd de vacante betrekkingen in rang A2, doet de directieraad een voorstel om in de vacante betrekking te voorzien."
Art.1689. Artikel 18, eerste lid, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"Behalve wat betreft de bevorderingen tot rang A2, kan de ambtenaar bevorderd worden door verhoging in graad indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° een ranganciënniteit van minstens vier jaar tellen;
2° het bewijs leveren van de vereiste kwalificatie voor de vacante betrekking;
3° het bewijs leveren van een positieve evaluatie;
4° het bewijs leveren van de gepaste vakopleiding;
5° geslaagd zijn voor het controle-examen m.b.t. de vakopleiding."
Art.1690. Artikel 20 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1691. Artikel 23, lid 2, dient als volgt gelezen te worden :
" Bij overplaatsing brengt de commissie bedoeld in artikel 24, met uitzondering van de vacante betrekkingen in de rang A2, een voorstel uit om in de vacante betrekking te voorzien.
Art.1692. Artikel 32 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
" § 1. De commissie van beroep voor stages bestaat uit :
1° vier gewone leden, aangewezen door de Waalse Regering onder de ambtenaren die minstens rang A6 bekleden en van wie minstens één onder hetzelfde centrum als de stagiair ressorteert;
2° de vormingsdirecteur van wie de stagiair afhangt en die niet stemgerechtigd is;
3° vier gewone leden, aangewezen door de representatieve vakorganisaties van het personeel;
4° een gewone secretaris die niet stemgerechtigd is en die door de Waalse Regering aangewezen is.
Als de in 1°, 3° en 4° hierboven bedoelde gewone leden verhinderd zijn, worden ze vervangen door plaatsvervangende leden die op dezelfde wijze aangewezen worden.
§ 2. Het voorzitterschap van de commissie wordt waargenomen door de ambtenaar die onder de in § 1, eerste lid, 1°, bedoelde leden de meeste anciënniteit in de hoogste graad heeft.
Indien de voorzitter afwezig of verhinderd is, wordt zijn ambt door zijn plaatsvervanger uitgeoefend.
§ 3. De representativiteitscriteria voor de commissie van beroep zijn die bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
§ 4. In geval van afdanking wordt de zaak uiterlijk de laatste dag van de maand na de kennisgeving ervan aanhangig gemaakt bij de commissie van beroep voor stages bedoeld in artikel 16, § 1, van het bovenvermelde koninklijk besluit van 26 september 1994.
De commissie brengt advies uit binnen de maand waarin de zaak bij haar aanhangig wordt gemaakt, en de afdanking wordt door de Regering bevestigd of nietig verklaard op grond van dat advies.
§ 5. Behalve in het in artikel 31, § 2, bedoelde geval, gaat de Regering over tot de vaste benoeming van de stagiair".
Art.1693. Artikel 56, alinea 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De Regering stelt een specifieke procedure vast voor de ambtenaren van rang A3 en A2."
Art.1694. Artikel 59 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"Het evaluatiebulletin wordt door het evaluatiecollege aan de ambtenaren van rang A3 en A2 overgemaakt.
Nadat het gelijkvormig met dit besluit is bevonden, betekent de ambtenaar van rang A2 de evaluatie van het college aan de ambtenaar."
Art.1695. Artikel 61, § 2, leden 1 en 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De commissie is samengesteld uit twaalf gewone en twaalf plaatsvervangende leden waarvan de ene helft aangewezen wordt door de Regering onder de ambtenaren van ten minste rang A6 en de andere helft door de representatieve vakorganisaties.
In de overheidsdelegatie zetelen ten minste twee leden die tot de instelling behoren waarvan de ambtenaar deel uit maakt."
Art.1696. Artikel 62 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"In iedere instelling is er een directieraad samengesteld uit de ambtenaren-generaal en de directeurs."
Art.1697. Artikel 81, § 1, 2° en 3°, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"2° zes door de overheid aangewezen bijzitters van wie twee deel uitmaken van de betrokken instelling;
3° zes door de vakorganisaties aangewezen bijzitters".
Art.1698. Artikel 137 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt :
"10° het koninklijk besluit van 19 september 1967 betreffende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van sommige ambtenaren in de rijksbesturen, die belast zijn met ambten in verband met bijstand en hygiëne, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 april 1970, 29 juni 1973, 29 maart 1976, 17 januari 1978, 6 november 1991 en bij het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 1 oktober 1992."
B. Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest
Art.1699. Artikel 9 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest dient als volgt gelezen te worden :
"De wedde van iedere ambtenaar wordt in de weddeschaal van zijn rang vastgesteld. De wedden van de leidend ambtenaar en van de adjunct-leidend ambtenaar worden respectievelijk in de weddeschalen A2 en A3 vastgelegd."
Art.1700. De weddeschalen van toepassing op de ambtenaren van de psychiatrische ziekenhuizen die niet in aanmerking komen voor de "PPS"- weddeschalen van de paritaire commissie 305.01 van de gezondheidsdiensten zijn de weddeschalen die in de Waalse Ambtenarencode vastliggen.
C. Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen van het statuut van de ambtenaren van het Gewest
Art.1701. Artikel 71 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1702. Artikel 72, eerste lid, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De evaluatie van de ambtenaren van rang A2 en A3 is positief, behalve indien de Regering, bij aanwezigheid van al de Ministers, er anders over beslist op grond van een verslag van de Minister van Ambtenarenzaken."
Art.1703. Artikel 73 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"Artikel 60, § 1, van het statuut is niet van toepassing op de evaluatie van de ambtenaren van rang A2 en A3."
Art.1704. Artikel 74, § 1°, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"1° alle andere activiteiten dan onderwijs en geneeskunde, zelfs deeltijds uitgevoerd tussen 9 en 16 uur;".
Art.1705. De artikels 78 en 79 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
D. Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 1 binnen de ministeries
Art.1706.Artikel 3 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 1 binnen de ministeries dient als volgt gelezen te worden :
"De ambtenaren benoemd tot een graad van de gradencategorie die vermeld staat in de rechterkolom van de onderstaande tabel, worden bij omzetting van graad benoemd tot de graad die vermeld staat in de linkerkolom van dezelfde tabel.
- directeur-generaal : | graden van rang 16; |
- inspecteur-generaal : | graden van rang 15; |
- directeur : | graden van rang 14; graden van rang 13; |
- eerste attaché : | graden van rang 12; |
- attaché : | graden van rang 11; graden van rang 10.'' |
E. Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 2+, 2, 3 en 4 binnen de ministeries.
Art.1707. Artikel 4 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 2+, 2, 3 en 4 binnen de Ministeries dient als volgt gelezen te worden :
"In afwijking van artikel 3 worden de ambtenaren voor wiens werving geen van de diploma's of getuigschriften is vereist die toegang verlenen tot niveau 2+, bij omzetting van graad benoemd tot een graad van niveau 2+, overeenkomstig de in artikel 3 vastgelegde gelijkstellingen, op voorwaarde dat zij houder zijn van een graad van de volgende loopbanen :
1° directiesecretaris (rang 21), eerstaanwezend directiesecretaris (rang 22), bestuurschef (rang 24), secretariaat adjunct 1e klasse (rang 25) of secretariaat adjunct (rang 25);
2° programmeur 2e klasse (rang 20), programmeur eerste klasse (rang 22), hoofdprogrammeur (rang 24), programmeringsanalyst (rang 25);
3° boekhoudingsrevisor (rang 22), bestuurschef (rang 24), secretariaat adjunct 1e klasse (rang 25) of secretariaat adjunct (rang 25);
4° boekhouder (rang 22), eerstaanwezend boekhouder (rang 24), hoofdboekhouder (rang 25)".
F. Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende overgangsbepalingen toepasselijk op de ambtenaren van het Gewest
Art.1708. Artikel 12 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende overgangsbepalingen toepasselijk op de ambtenaren van het Gewest is niet van toepassing op het personeel bedoeld in deze onderafdeling.
Onderafdeling 3. - Bepalingen betreffende het personeel dat niet ingedeeld is bij het verpleegkundig personeel, het paramedisch personeel en het personeel onderworpen aan de specifieke normen voor psychiatrische ziekenhuizen
A. Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen
Art.1709. De bepalingen van deze onderafdeling zijn uitsluitend van toepassing op het personeel waarvan sprake in artikel 1675, 1°.
Art.1710. Het verpleegkundig personeel, het paramedisch personeel en het personeel onderworpen aan de specifieke normen voor psychiatrische ziekenhuizen vallen onder de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst waarvan sprake in artikel 24, a), van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 houdende bepaling van de voorwaarden en regelen voor de vaststelling van de verpleegdagprijs, van het budget en de onderscheidene bestanddelen ervan, alsmede van de regelen voor de vergelijking van de kosten en voor de vaststelling van het quotum van verpleegdagen voor de ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten, of onder iedere bepaling die hen zou wijzigen.
B. Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest
Art.1711. Artikel 2, lid 2, van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest dient als volgt gelezen te worden :
"De rangen worden als volgt over de volgende niveaus verdeeld :
1° in niveau 1, één rang aangeduid met letter A;
2° in niveau 2+, één rang aangeduid met letter B;
3° in niveau 2, één rang aangeduid met letter C;
4° in niveau 3, één rang aangeduid met letter D;
5° in niveau 4, één rang aangeduid met letter E".
Art.1712. Artikel 3, § 1, lid 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De graden worden als volgt over de rangen verdeeld :
1° in rang A :
a) de graad van kinesitherapeut (voor wiens werving een diploma vereist is, dat behaald werd na ten minste vier jaar universitair onderwijs of hoger onderwijs van het lange type);
b) de graad van apotheker;
c) de graad van psycholoog;
d) de graad van gymleraar (voor wiens werving een diploma vereist is, dat behaald werd na ten minste vier jaar universitair onderwijs);
2° in rang A :
a) de graden van gegradueerd verpleger-hoofd van dienst, hoofdgegradueerd verpleger, gegradueerd verpleger A, gegradueerd verpleger B en gegradueerd verpleger C;
b) de graden van eerstaanwezend diëtist, diëtist 1e klasse en diëtist;
c) de graden van eerstaanwezend kinesitherapeut, kinesitherapeut 1e klasse en kinesitherapeut;
d) de graden van eerstaanwezend ergotherapeut, ergotherapeut 1e klasse en ergotherapeut;
e) de graden van eerstaanwezend logopedist, logopedist 1e klasse en logopedist;
f) de graden van hoofdassistent klinisch laboratorium, assistent klinisch laboratorium 1e klasse en assistent klinisch laboratorium;
g) de graden van eerstaanwezend analyst klinische biologie, analist klinische biologie 1e klasse en analist klinische biologie;
h) de graad van laborant (voor wiens werving één van de diploma's of getuigschriften vereist is die toegang tot niveau 2+ verlenen);
i) de graden van onderwijzer en regent;
j) de graden van opvoeder en animator (voor wier werving één van de diploma's of getuigschriften vereist is, die toegang tot niveau 2+ verlenen);
k) de graden van maatschappelijk hoofdassistent, eerstaanwezend maatschappelijk assistent, maatschappelijk assistent eerste klasse en maatschappelijk assistent;
l) de graden van eerstaanwezend assistent in de psychologie, assistent in de psychologie 1e klasse en assistent in de psychologie;
3° in rang C :
a) de graden van gebrevetteerd hoofdverpleger, gebrevetteerd verpleger A en gebrevetteerd verpleger B;
b) de graden van verpleegassistent A, verpleegassistent B en verpleeghulp;
c) de graad van laborant;
d) de graden van opvoeder en animator;
4° in rang D : de graden van gezondheidshulp, gezinshulp en bejaardenhulp;
5° in rang E :
a) de graad van verpleeghulp;
b) de graden van hoofdopzichter, eerstaanwezend opzichter en opzichter."
Art.1713. Artikel 3, § 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
" § 2. De ambtenaren-generaal zijn de ambtenaren van rang A2 of A3 in de zin van dit besluit."
Art.1714. Artikel 4 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1715. Artikel 5, alinea 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De personeelsformatie bepaalt onder meer het aantal betrekkingen voor iedere rang".
Art.1716. Artikel 6, eerste lid, van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Artikel 6, lid 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De toegang tot een betrekking is afhankelijk van het bezit van de met de graad overeenstemmende kwalificatie."
Art.1717. Artikel 7, lid 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De vacature van een betrekking vermeldt haar plaats in de personeelsformatie alsook de aan haar houder opgelegde administratieve verblijfplaats."
Art.1718. Artikel 8, lid 1, 1°, 2°, 3° en 4° van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Artikel 8, tweede lid, van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1719. Artikel 9 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"Enkel de volgende betrekkingen kunnen bij werving toegekend worden :
1° de graad van kinesitherapeut (voor wiens werving een diploma vereist is, dat behaald werd na ten minste vier jaar universitair onderwijs of hoger onderwijs van het lange type);
2° apotheker;
3° psycholoog;
4° gymleraar;
5° gegradueerd verpleger C;
6° diëtetist;
7° kinesitherapeut;
8° ergotherapeut;
9° logopedist;
10° assistent klinisch laboratorium;
11° analist klinische biologie;
12° de graad van laborant (voor wiens werving één van de diploma's of getuigschriften vereist is die toegang tot niveau 2+ verlenen);
13° onderwijzer en regent;
14° de graden van opvoeder en animator (voor wier werving één van de diploma's of getuigschriften vereist is, die toegang tot niveau 14° verlenen);
15° assistent in de psychologie;
16° gebrevetteerd verpleger B;
17° verpleegassistent en ziekenhuisassistent;
18° laborant;
19° opvoeder en animator;
20° maatschappelijk assistent;
21° gezondheidshulp, gezinshulp en bejaardenhulp;
22° verpleeghulp;
23° opzichter. "
Art.1720. De artikelen 10 en 13 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1721. De artikelen 14 en 16 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1722. De artikelen 17 en 22 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1723. De artikelen 23 en 26 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1724. Artikel 28 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1725. Artikel 31, § 1, lid 1, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De ambtenaar van ten minste rang A4, in de zin van artikel 8 van dit besluit, en onder wie de stagiair ressorteert, of de vormingsdirecteur stelt twee met redenen omklede verslagen op die zijn evaluatie motiveren, en maakt ze over aan de ambtenaar van rang A2, in de zin van artikel 8 van dit besluit."
Art.1726. Artikel 32 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
§ 1. De commissie van beroep voor stages bestaat uit :
1° vier gewone leden, aangewezen door de Waalse Regering onder de ambtenaren die minstens rang A6 bekleden en van wie minstens één onder hetzelfde centrum als de stagiair ressorteert;
2° de vormingsdirecteur van wie de stagiair afhangt en die niet stemgerechtigd is;
3° vier gewone leden, aangewezen door de representatieve vakorganisaties van het personeel;
4° een gewone secretaris die niet stemgerechtigd is en die door de Waalse Regering aangewezen is.
Als de in 1°, 3° en 4° van lid 1 hierboven bedoelde gewone leden verhinderd zijn, worden ze vervangen door plaatsvervangende leden die op dezelfde wijze aangewezen worden.
§ 2. Het voorzitterschap van de commissie wordt waargenomen door de ambtenaar die onder de in § 1, eerste lid, 1°, bedoelde leden de meeste anciënniteit in de hoogste graad heeft.
Indien de voorzitter afwezig of verhinderd is, wordt zijn ambt door zijn plaatsvervanger uitgeoefend.
§ 3. De representativiteitscriteria voor de commissie van beroep zijn die bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
§ 4. In geval van afdanking wordt de zaak uiterlijk de laatste dag van de maand na de kennisgeving ervan aanhangig gemaakt bij de commissie van beroep voor stages bedoeld in artikel 16, § 1, van het bovenvermelde koninklijk besluit van 26 september 1994.
De commissie brengt advies uit binnen de maand waarin de zaak bij haar aanhangig wordt gemaakt, en de afdanking wordt door de Regering bevestigd of nietig verklaard op grond van dat advies.
§ 5. Behalve in het in artikel 31, § 2, bedoelde geval, gaat de Regering over tot de vaste benoeming van de stagiair.
Art.1727. Artikel 33 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1728. Artikel 35, tweede lid, van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1729. De artikelen 36 en 39 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1730. De artikelen 40 en 43 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1731. Artikel 47, § 2, lid 2, tweede volzin, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De kandidaten worden door de directieraad aangewezen onder de ambtenaren van ten minste rang A6, in de zin van artikel 8 van dit besluit, die positief geëvalueerd werden."
Art.1732. Artikel 56 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"Voor de evaluatie zorgt een college bestaande uit twee hiërarchische meerderen van verschillende rangen : de naaste hiërarchische meerdere van ten minste rang A6, in de zin van artikel 8 van dit besluit, en de naaste hiërarchische meerdere van de geëvalueerde ambtenaar. Wanneer de ambtenaar van rang A6, in de zin van artikel 8 van dit besluit, de ambtenaar niet onder zijn rechtstreeks toezicht heeft gehad tijdens de drie laatste maanden voor de evaluatie, dan neemt de hiërarchische meerdere deel aan de evaluatie die de ambtenaar werkelijk onder zijn rechtstreeks toezicht heeft gehad. "
Art.1733. Artikel 59 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"Het evaluatiebulletin wordt door het evaluatiecollege overgemaakt aan de ambtenaren van rang A3 en A2 in de zin van artikel 8 van dit besluit.
Nadat het gelijkvormig met dit besluit is bevonden, betekent de ambtenaar van rang A2, in de zin van artikel 8 van dit besluit, de evaluatie van het college aan de ambtenaar."
Art.1734. Artikel 60, § 1, lid 2, van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1735. Artikel 61, § 2, leden 1 en 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De commissie is samengesteld uit twaalf gewone en twaalf plaatsvervangende leden waarvan de ene helft aangewezen wordt door de Regering onder de ambtenaren van ten minste rang A6, in de zin van artikel 8 van dit besluit, en de andere helft door de representatieve vakorganisaties.
In de overheidsdelegatie zetelen ten minste twee leden die tot de instelling behoren waarvan de ambtenaar deel uit maakt."
Art.1736. Artikel 62 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"In iedere instelling is er een directieraad samengesteld uit de ambtenaren-generaal en de directeurs."
Art.1737. Artikel 81, § 1, 2° en 3°, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"2° zes door de overheid aangewezen bijzitters, van wie twee deel uitmaken van de betrokken instelling;
3° zes door de vakorganisaties aangewezen bijzitters".
Art.1738. Voor de toepassing van de artikels 110 tot 115 van hetzelfde besluit, dienen de woorden "ranganciënniteit" vervangen te worden door "graadanciënniteit."
Art.1739. Artikel 117, lid 1, 1°, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
1° de ambtenaar van rang A2, in de zin van artikel 8 van dit besluit, voorzitter en hiërarchische meerdere van de betrokken ambtenaar, van ten minste rang A6 in de zin van artikel 8 van dit besluit;".
Art.1740. Artikel 125 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De ambtenaar die zonder toelating afwezig is of die zonder geldige reden de duur van zijn verlof overschrijdt, wordt van ambtswege op non-activiteit gesteld. In die situatie kan hij aanspraak blijven maken op weddeverhoging."
Art.1741. Artikel 126, lid 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"Tijdens de periodes van tuchtschorsing kan de ambtenaar geen aanspraak maken op weddeverhoging."
Art.1742. Artikel 129, § 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
" § 2. De ambtenaren die in disponibiliteit gesteld worden wegens ambtsopheffing in het belang van de dienst of wegens ziekte of gebrekkigheid, behouden hun dienstanciënniteit en hun geldelijke anciënniteit."
Art.1743. Artikel 129, § 3, lid 3, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"Hij behoudt zijn rechten op een weddeverhoging niet."
Art.1744. Artikel 137 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt :
"10° het koninklijk besluit van 19 september 1967 betreffende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van sommige ambtenaren in de rijksbesturen, die belast zijn met ambten in verband met bijstand en hygiëne, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 april 1970, 29 juni 1973, 29 maart 1976, 17 januari 1978, 6 november 1991 en bij het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 1 oktober 1992."
C. Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest
Art.1745. Artikel 3, lid 2, 2°, b), van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1746. Artikel 5 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De geldelijke dienstanciënniteit wordt berekend op grond van de som van de diensten die in aanmerking komen voor de vaststelling van de wedde.
De geldelijke graadanciënniteit wordt berekend op grond van de som van de diensten die vervuld zijn in één of meerdere graden van dezelfde kwalificatie."
Art.1747. Artikel 7 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De weddeschaal verbonden aan elke graad die de ambtenaren kunnen bekleden, stemt overeen met de vereiste beroepsopleiding voor die graad en met het belang van de daarmee overeenstemmende functie."
Art.1748. Artikel 8 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1749. Artikel 9 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De wedde van iedere ambtenaar wordt in de weddeschaal van zijn graad vastgesteld."
Art.1750. Artikel 12 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1751. In artikel 13 van hetzelfde besluit vervallen de woorden "en de bijzondere verhogingen".
Art.1752. De artikelen 26 en 29 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
D. Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen van het statuut van de ambtenaren van het Gewest
Art.1753. De artikelen 2 tot 13 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen van het statuut van de ambtenaren van het Gewest zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1754. Artikel 27, lid 1, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De evaluatierapporten worden als volgt opgemaakt :
1° collegiaal, door een ambtenaar van ten minste rang A4, in de zin van artikel 8 van dit besluit, en onder wie de stagiair ressorteert, alsook door de vormingsdirecteur van de instelling, wat betreft de stagiairs van niveau 1 en 2+;
2° door de ambtenaar van ten minste rang A4, in de zin van artikel 8 van dit besluit, wat betreft de stagiairs van niveau 2, 3, en 4. Hij stuurt de evaluatierapporten binnen de voorgeschreven termijnen, ter attentie van de vormingsdirecteur, aan de ambtenaar van rang A2, in de zin van artikel 8 van dit besluit.".
Art.1755. Artikel 30, tweede lid, 2°, van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1756. Artikel 35, lid 3, eerste volzin, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"Het belang van de dienst wordt aangetoond door de hiërarchische meerdere van ten minste rang A4, in de zin van artikel 8 van dit besluit."
Art.1757. De artikelen 39 en 42 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1758. In artikel 47 van hetzelfde besluit vervallen de woorden "of onder de bevorderingsvoorwaarden bij overgang naar het hogere niveau".
In lid 3 van hetzelfde artikel dient de eerste volzin als volgt gelezen te worden :
"Het belang van de dienst wordt aangetoond door de hiërarchische meerdere van ten minste rang A4, in de zin van artikel 8 van dit besluit."
Art.1759. De artikelen 55 en 66 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1760. De artikelen 71 en 73 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1761. Artikel 76 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"De hiërarchische meerderen gemachtigd om een voorlopig voorstel van tuchtstraf te formuleren zijn, hetzij de rechtstreekse meerdere en de eerste hiërarchische meerdere van ten minste rang A6, in de zin van artikel 8 van dit besluit, hetzij de twee hoogste hiërarchische meerderen van de ambtenaar.".
Art.1762. Artikel 77, enig lid, 2°, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden :
"2° De naaste hiërarchische meerdere van de ambtenaar, die ten minste rang A4 bekleedt, in de zin van artikel 8 van dit besluit, en die niet deelgenomen heeft aan de formulering van het voorlopige voorstel;".
Art.1763. De artikelen 78 en 79 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Art.1764. In de artikelen 80 tot 82 van hetzelfde besluit worden :
1° de woorden "dienst-, niveau- en ranganciënniteit" vervangen door de woorden "dienst-, niveau- en graadanciënniteit";
2° de woorden "niveau- en ranggelijkstellingen" vervangen door de woorden "niveau- en graadgelijkstellingen".
E. Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 1 binnen de ministeries
Art.1765.De artikels 1 tot 7 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 1 binnen de ministeries zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze titel.
F. Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 2+, 2, 3 en 4 binnen de ministeries
Art.1766.De artikelen 1 tot 9 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 2+, 2, 3 en 4 binnen de ministeries zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
G. Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende overgangsbepalingen toepasselijk op de ambtenaren van het Gewest
Art.1767. De artikelen 3, 4, 5, 12 en 13 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende overgangsbepalingen toepasselijk op de ambtenaren van het Gewest zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.
Onderafdeling 4. - Uitvoering
Art.1768. De Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van deze afdeling.
HOOFDSTUK II. - Geestelijke gezondheid
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.1769. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° dienst : de dienst voor geestelijke gezondheidszorg bedoeld in artikel 539 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° referentiecentrum : het referentiecentrum bedoeld in artikel 618 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° dienstproject : het project voor een dienst voor geestelijke gezondheidszorg bedoeld in artikel 541 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Afdeling 2. - Geestelijke gezondheidsdiensten
Onderafdeling 1. - Erkenning
A. Erkenningsvoorwaarden
A.1 Dienstproject
Art.1770.De dienst werkt een dienstproject uit, waarvan de inhoud aangepast wordt op grond van het in bijlage 129 bedoelde model.
Wanneer de dienst uit meer dan één team bestaat of wanneer hij een specifiek initiatief of een therapeutische club ontwikkelt, omvat het dienstproject teaminterne gedeelten, waarbij het deel bedoeld in artikel 541, derde lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek gemeenschappelijk kan zijn.
In het kader van de opdracht inzake steunverlening bedoeld in artikel 619 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek staat het referentiecentrum het geheel van de diensten bij in de uitwerking en bijwerking van het dienstproject door een uitwisseling van informatie, van gegevens en van het methodologische uitgangspunt.
Elke dienst kan om een steun bij het referentiecentrum verzoeken om zijn eerste dienstproject uit te werken en om de tot eerste autoevaluatie ervan over te gaan.
De aanvraag om individuele steunverlening wordt schriftelijk aan het referentiecentrum gericht en ter informatie [1 aan de administratie]1 overgemaakt.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1771.De verspreiding van de beschikbare informatiebronnen inzake sociodemografie of gezondheid bij de diensten voor geestelijke gezondheidszorg wordt door [1 de administratie]1 georganiseerd telkens als nieuwe gegevens die hen rechtstreeks of onrechtstreeks betreffen, beschikbaar zijn.
Daartoe [1 kan]1 [1 de administratie]1 een beroep doen op de medewerking van de erkende referentiecentra inzake geestelijke gezondheidszorg.
----------
(1)
Art.1772. De dienst voor geestelijke gezondheidszorg die wenst een wijziging van zijn erkenning, van de erkenning van een specifiek initiatief, van een therapeutische club of de toewijzing van aanvullende functies te krijgen, dient een aanvraag overeenkomstig de artikelen 600 en volgende van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek in, waarbij hij een bijwerking van zijn dienstproject voegt.
A.2. Overeenkomst betreffende de continuïteit van de zorgverlening
Art.1773. De overeenkomst zoals bedoeld in artikel 543 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat minstens :
1° de identificatie van de partijen;
2° het doel, de uurregeling en de frequentie van de prestatie;
3° de plaats waar de dienst verleend wordt;
4° de verplichtingen van de partijen, waaronder die betreffende de uitgevoerde communicatiemodaliteiten, de continuïteit van de zorgverlening, de uitwisseling van de voor de verzorging nuttige informatie;
5° het principe van de inachtneming van hoffdstuk II van Titel II van Boek VI van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van de bepalingen genomen ter uitvoering ervan;
6° de duur van de overeenkomst;
7° de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst;
8° de bevoegde instanties in geval van geschil.
A.3. Multidisciplinair overleg
Art.1774.Het in artikel 545 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde multidisciplinaire overleg vindt minstens één keer per week plaats binnen het multidisciplinaire team van het specifieke initiatief, van de therapeutische club of van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg volgens de behoeften van de gebruiker.
Het overleg heeft minstens betrekking op de volgende aspecten :
1° elke aanvraag die recentelijk ingediend is, onderzoeken;
2° binnen het multidisciplinaire team de interveniënt(en) identificeren die op die aanvragen [1 kunnen inspelen]1 en, in voorkomend geval, de persoon die de verbindingsfunctie waarneemt;
3° over de begeleiding of de eventuele doorverwijzing van de aanvraag naar een beter aangepaste dienst beslissen;
4° de diagnostiek, de ontwikkeling van de behandeling of elk ander probleem bespreken op verzoek van één van de leden van het team;
5° elk gemeenschappelijke externe project onderzoeken dat de opdrachten van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg zoals bepaald in artikel 540 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek vervult.
Het overleg maakt het voorwerp uit van een agenda die vóór het houden ervan wordt bepaald en die overgemaakt wordt aan de personeelsleden die eraan deelnemen, en van notulen volgens de modaliteiten bedoeld in het dienstproject.
----------
(1)
Art.1775. Het multidisciplinaire kwartaaloverleg maakt het voorwerp uit van een jaarlijkse planning, van een oproeping, waarin een agenda wordt vermeld, en van een proces-verbaal dat aan alle personeelsleden van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg wordt overgemaakt volgens de modaliteiten bedoeld in het dienstproject.
De daaruit voortvloeiende beslissingen worden binnen hoogstens één maand aan de personeelsleden medegedeeld.
Art.1776. De notulen van de wekelijkse en driemaandelijkse overlegvergaderingen worden tijdens vijf jaar bewaard volgens de in het dienstproject bedoelde modaliteiten.
A.4. Expertises
Art.1777. De expertises bedoeld in artikel 551 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek vallen onder volgende categorieën :
1° de balans bedoeld in artikel 414;
2° het verslag betreffende de inschrijving van een kind in het buitengewoon onderwijs overeenkomstig de artikelen 5 en 12 van de wet van 6 juli 1970 betreffende het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs;
3° het advies en het verslag bedoeld in artikel 9 van het samenwerkingsakkoord van 8 oktober 1998 inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik;
4° de multidisciplinaire balansen die uitgevoerd worden op verzoek van diensten voor hulpverlening aan de jeugd en van diensten voor de jeugdbescherming bedoeld in het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd.
A.5. Werk in netwerkverbanden en institutioneel overleg
Art.1778. Naar gelang van de behoeften van de gebruiker kunnen met name deel uitmaken van het in artikel 552 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde net :
Inzake gezondheid :
1° de gezondheidsvoorzieningen bedoeld in de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 10 juli 2008;
2° teleonthaalcentra bedoeld in de artikelen 1830 tot en met 1849;
3° de centra voor coördinatie van thuisverzorging en thuisdiensten bedoeld in hoffdstuk 3 van titel 1 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
4° de geïntegreerde gezondheidsverenigingen die erkend worden op grond van hoffdstuk 2 van titel 1er van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
5° de hulp- en zorgverleningsnetwerken en diensten gespecialiseerd in verslavingen bedoeld in in hoffdstuk 3 van titel 1 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
6° de huisartsenkringen bedoeld in het koninklijk besluit van 8 juli 2002;
7° de centra voor functionele heraanpassing die een overeenkomst met het RIZIV gesloten hebben;
Inzake beleid ten gunste van het gezin :
1° de diensten voor gezins- en bejaardenhulp bedoeld titel 3 van boek 3 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° de centra voor levens- en gezinsvragen bedoeld in titel 2 van boek 3 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° de ontmoetingsruimten erkend overeenkomstig titel 1 van boek 3 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
Inzake sociale actie :
1° de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bedoeld in de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
2° de instellingen voor schuldbemiddelingen bedoeld in titel 3 van boek 1 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° de diensten erkend overeenkomstig titel 5 van boek 1 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
4° de sociale contactpunten bedoeld in de artikelen 39 en 68;
5° de diensten voor sociale insluiting bedoeld in de artikelen 13 tot en met 38;
6° de diensten erkend overeenkomstig titel 2 van boek 12 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
Inzake beleid ten gunste van de gehandicapte personen :
1° de diensten erkend overeenkomstig boek 4 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
Inzake beleid ten gunste van de vreemdelingen of van de personen van buitenlandse herkomst :
2° de diensten erkend overeenkomstig boek 2 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
Inzake beleid ten gunste van de bejaarden :
1° de diensten erkend overeenkomstig titel 1er van boek 5 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° de instelling belast met de bestrijding van de mishandeling van bejaarde personen ter uitvoering van titel 2 van boek 5 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Inzake beleid ten gunste van het kinderwelzijn, het onderwijs en de hulpverlening aan de jeugd :
de diensten georganiseerd of erkend door de Regering van de Franse Gemeenschap in die aangelegenheden.
Art.1779. In het kader van het institutionele overleg sluit de dienst voor geestelijke gezondheidszorg bij voorrang minstens één overeenkomst met de volgende instellingen :
1° een psychiatrisch ziekenhuis of een algemeen ziekenhuis dat een dienst psychiatrie alsmede een initiatief inzake beschermd wonen organiseert, en een psychiatrisch verzorgingstehuis zoals bedoeld in de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 10 juli 2008, waarvan de bedrijfszetel opgenomen is op het grondgebied van de vereniging bedoeld in artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten, die hierna "overlegplatform voor geestelijke gezondheidszorg" genoemd wordt op het grondgebied waarvan de dienst voor geestelijke gezondheidszorg zijn activiteit als hoofdberoep uitoefent;
2° het overlegplatform voor geestelijke gezondheidszorg waarin hij zijn activiteit als hoofdberoep uitoefent.
A.6. Multidisciplinair team
Art.1780. De procedure voor de indiening van de aanvraag om toekenning van een aanvullende functie wordt overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in de artikelen 1798 en volgende uitgevoerd.
De aanvraag bepaalt de aard van de aangevraagde aanvullende functie en rechtvaardigt haar belang via een bijwerking van het project inzake dienst voor geestelijke gezondheidszorg.
Art.1781. Naast de gebieden bedoeld in artikel 556, 22, tweede lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek behoren de aanvullende functies die in het kader van de therapeutische clubs aan de dienst voor geestelijke gezondheidszorg worden verleend, tot de volgende gebieden :
1° de artistieke expressie;
2° het hotelwezen;
3° de lichamelijke opvoeding en de sport.
Art.1782.§ 1. De psychiatrische functie wordt uitgeoefend door een arts erkend als specialist in de psychiatrie, neuropsychiatrie of kinder- en jeugdpsychiatrie.
De psychologische functie wordt uitgeoefend door een persoon die zich op de titel van psycholoog kan beroepen, overeenkomstig de wet van 8 november 1993 tot bescherming van de titel van psycholoog.
De sociale functie wordt uitgeoefend door een persoon die houder is van een diploma van ofwel maatschappelijk assistent, ofwel maatschappelijk verpleger of in de gemeenschappelijke gezondheid, gegradueerde of bachelor.
De administratieve functie wordt uitgeoefend door een persoon die houder is van een diploma van het hoger secundair onderwijs.
§ 2. De werknemers die aanvullende functies uitoefenen en van wie de bezoldiging gedekt kan worden door de toelagen, [1 beschikken]1 over een diploma van het hoger secundair onderwijs of van het hoger niet-universitair onderwijs of van het universitair onderwijs dat hierna wordt bepaald :
1° doctorsgraad in de genees-, heel- en verloskunde; in dit geval moet de persoon begonnen zijn met het lopen van de stage specialisatie in de psychiatrie of kinder- en jeudgpschychiatrie;
2° licentie of master in de logopedie, kinesitherapie of criminologie;
3° graduaat of bachelor in de verpleegkunde met specialisatie in de psychiatrie of in de sociale wetenschappen;
4° graduaat of bachelor in de logopedie, kinesitherapie of ergotherapie;
5° graduaat of bachelor in de psychologie;
6° paramedisch graduaat of post-graduaat in de psychomotoriek;
7° graduaat of bachelor als gespecialiseerde opvoeder.
----------
(1)
Art.1783.§ 1. De inrichtende macht zorgt ervoor dat het geheel van zijn werknemers op gelijkwaardige wijze aan de in artikel 557 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde bijscholingsactiviteiten deelnemen.
De bijscholingsactiviteiten [1 behoren bij de beroepsvorming]1; ze mogen zich in geen geval beperken tot enkel de deelname aan colloquia.
De deelname aan de activiteiten van het erkende referentiecentrum wordt gelijkgesteld met de bijscholingsactiviteit.
§ 2. De diensten delen één keer per jaar uiterlijk voor 31 maart de bijscholingsactiviteiten die tijdens het afgelopen werkingsjaar door elke werknemer worden gevolgd, [2 aan de administratie]2 mede.
Bij gebrek aan attest afgegeven door de organisator bevat de voor elke werknemer medegedeelde informatie de identificatie van de organisator, de duur van de activiteit en de inhoud van de bijscholingsactiviteit.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 168, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1784.De inlichtingen betreffende de samenstelling van het personeel en haar wijzigingen worden eerst of binnen één maand waarin ze plaatshebben, [2 aan de administratie]2 overgemaakt samen met de attesten, waarbij de anciënniteit die voor de toelage in aanmerking kan worden genomen, kan worden bepaald, een afschrift van het contract of van het aanhangsel bij het contract, een afschrift van het diploma of van de gekregen gelijkwaardigheid en, voor de artsen en psychiaters, een afschrift van de erkenning.
De later gekregen wijzigingen worden voor het volgende werkingsjaar in overweging genomen.
De Minister bepaalt het in te vullen formulier om de inlichtingen en de wijzigingen betreffende de samenstelling van het personeel mede te delen.
Hij kan de leidend ambtenaar van [1 de administratie]1 belast met de diensten voor geestelijke gezondheidszorg machtigen om de wijzigingen in de samenstelling van het personeel goed te keuren.
----------
(1)
(2)
Art.1785.De administratief directeur is verantwoordelijk voor het dagelijkse beheer voor de inrichtende macht.
Op administratief en technisch vlak coördineert hij de activiteiten van de personeelsleden en zorgt hij voor de uitvoering van het dienstproject.
Die taken hebben met name betrekking op de volgende aspecten :
1° de organisatie van het onthaal, van de beantwoording van de aanvraag, van de bijkomende activiteiten en van het werk in netwerkverband;
2° de controle op de prestaties van de personeelsleden en van de uitvoering van de met de zelfstandige dienstverleners gesloten overeenkomsten;
3° de inning van de honoraria en de betalingen betreffende de bijkomende activiteiten met een gemeenschappelijk karakter;
4° het houden van de individuele dossiers van de gebruikers en de naleving van de bepalingen betreffende de toegang van de gebruikers tot hun dossier, het bewaren en de veiligheid van de archieven;
5° de deelname aan de adviesraad;
6° de organisatie van de verzameling van socio-epidemiologische gegevens en van hun anonimisering;
7° de toegankelijkheid van de dienst;
8° het krijgen en de naleving van de wettelijke of reglementaire machtigingen;
9° de boekhouding;
10° de naleving van de vormen en termijnen ivm de toepassing van hoofdstuk II, titel II, boek VI van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van dit hoofdstuk.
Art.1786.Zodra ze aangewezen worden en uiterlijk binnen een termijn van één maand of in geval van wijziging van die aanwijzing, maakt de inrichtende macht de identiteit van de administratief directeur en van de therapeutisch directeur [1 aan de administratie]1 over.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
A.7. Verstrekkingen van de leden van het team
Art.1787. Het aantal arbeidsplaatsen overeenstemmend met de onthaal- en secretariaatsfunctie wordt volgens de volgende vordering toegewezen aan :
1° een voltijds equivalent voor een dienst voor geestelijke gezondheidszorg waarvan het totale aantal voltijdse equivalenten lager is dan 7,2 voltijdse equivalenten;
2° twee voltijdse equivalenten voor een dienst voor geestelijke gezondheidszorg waarvan het totale aantal voltijdse equivalenten hoger is dan 7,2 voltijdse equivalenten.
3° twee voltijdse equivalenten voor een dienst voor geestelijke gezondheidszorg waarvan het totale aantal voltijdse equivalenten hoger is dan 9 voltijdse equivalenten.
Art.1788. Het aantal arbeidsplaatsen overeenstemmend met de sociale functie is minstens gelijk aan een halftijdse arbeidsplaats per basisteam dat tot de dienst voor geestelijke gezondheidszorg behoort.
Art.1789.§ 1. De in artikel 568 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde samenwerkingsovereenkomst wordt voor akkoord [1 aan de administratie]1 overgemaakt binnen één maand voor de inwerkingtreding ervan.
Ontvangst daarvan wordt binnen tien dagen bericht.
§ 2. De Minister bepaalt een model van samenwerkingsovereenkomst tussen de zelfstandige dienstverleners die een activiteit binnen een dienst voor geestelijke gezondheidszorg uitoefenen en de inrichtende macht van deze dienst.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
A.8. Individueel dossier van de gebruiker
Art.1790. Het individuele dossier van de gebruiker omvat minstens de volgende administratieve gegevens :
1° de personalia van de gebruiker, waaronder de naam, de voornaam, de plaats en de geboortedatum, de burgerlijke stand, de nationaliteit, het adres en het telefoonnummer;
2° de identificatie van het ziekenfonds waarbij de gebruiker is aangesloten;
3° de identificatie van de algemeen geneesheer of een specialist aangewezen door de gebruiker;
4° de identificatie van het personeelslid dat de verbindingsfunctie waarneemt, in voorkomend geval;
5° de identificatie van de leden van het net, waaronder het lid dat verantwoordelijk is voor de doorverwijzing naar de dienst;
6° de data en aarden van de prestaties alsmede de identificatie van de dienstverlener of van het betrokken personeelslid;
7° het bewijs van de betaling van de prestaties of van de vrijstelling;
8° de gegevensfiche bestemd voor de verzameling van sociaal-epidemiologische gegevens;
9° de documenten waarvan sprake in de artikelen 570 en volgende van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
A.9. Verzameling van sociaal-epidemiologische gegevens
Art.1791. De sociaal-epidemiologische gegevens die het voorwerp uitmaken van een verzameling zijn minstens en, voor elke gebruiker, de volgende :
1° de leeftijd;
2° het geslacht;
3° de burgerlijke stand;
4° de nationaliteit;
5° de moedertaal;
6° de levensstijl;
7° het schoolbezoek;
8° de beroepscategorie;
9° de hoofdzakelijke inkomensbron;
10° de bestaansmiddelen van de gebruiker;
11° als de gebruiker minderjarig is, het aantal kinderen die op de wettelijke woonplaats van de gebruiker wonen;
12° de bereikbaarheidsomtrek van de dienst;
13° de aard en de oorsprong van het initiatief;
14° de vroegere opnames;
15° de aard van de aanvraag van de gebruiker;
16° de bij de eerste beoordeling voorgestelde redenen;
17° de pathologie die voornamelijk aan het einde van een door de Minister bepaalde aantal raadplegingen ontdekt is;
18° het voorstel tot verzorging;
19° het netwerk.
Art.1792. De Minister zorgt voor de verzameling van de gegevens zodat de anonimiteit, de duurzaamheid en het gebruik ervan door de diensten zelf met name in het kader van het dienstproject worden verzekerd.
Hij maakt een synthese van de gegevens bekend opdat elke dienst ten opzichte van het geheel van de diensten zouden kunnen verwijzen.
A.10. Toegankelijkheid en infrastructuur
Art.1793.§ 1. De informatie betreffende de buitengewone sluiting van de dienst bedoeld in artikel 590 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt buiten en in de wachtzaal aangeplakt, waarbij de datum/data waarop de dienst gesloten is, duidelijk wordt/worden vermeld.
Die aanplakking vindt minstens acht dagen voor de sluitingsdatum behalve buitengewone omstandigheden plaats.
§ 2. De informatie wordt binnen dezelfde termijn per e-mail [1 aan de administratie]1 en ter attentie van de daartoe aangewezen ambtenaar medegedeeld, die er ook per e-mail ontvangst van bericht.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
A.11. Boekhouding
Art.1794.
Art.1795.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 171, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
A.12. De gebruiker
Art.1796.Het in artikel 571 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde informatiedocument dat aan het begin van elke verzorging aan de gebruiker overgemaakt wordt, omvat minstens de volgende elementen :
1° de adersgegevens van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg;
2° de vermelding van de erkenning als dienst voor geestelijke gezondheidszorg;
3° de personalia van de administratief directeur alsmede de dagen en uren waarop hij kan worden bereikt;
4° de aangeboden diensten;
5° de financiële bijdrage ten laste van de gebruiker en de voorwaarden voor de toegang tot de kosteloosheid;
6° samengevat, de werkingsbeginselen van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg, waaronder de in het kader van de therapeutische praktijken uitgevoerde methodologie;
7° de modaliteiten betreffende de toegang tot de dienst voor geestelijke gezondheidszorg, waaronder de mogelijkheid om na 18 uur of op zaterdagochtend op consult te gaan;
8° de modaliteiten betreffende de toegang tot het individuele dossier;
9° de wijzen waarop een klacht betreffende de werking van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg wordt ingediend.
Er wordt een exemplaar [1 aan de administratie]1 overgemaakt.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1797. § 1. Het maximumtarief bedoeld in artikel 581 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedraagt tien euro per prestatie of per expertise.
§ 2. Wanneer het om bijkomende activiteiten met een gemeenschappelijk karakter gaat, past de dienst voor geestelijke gezondheidszorg zijn tarief aan zonder dat het hoger mag zijn dan de kostprijs vermeerderd met 15 %.
Het op de bijkomende activiteiten met een gemeenschappelijk karakter toegepaste tarief wordt vermeld in de overeenkomst die de dienst voor geestelijke gezondheidszorg sluit met de dienst die in aanmerking komt voor de bijdrage.
B. Erkenningsprocedure
Art.1798. Naast de elementen bedoeld in artikel 600, vijfde lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek omvat de erkenningsaanvraag de identificatie van de inrichtende macht, haar statuut en haar bedrijfsnummer.
Art.1799.[1 § 1. De aanvraag wordt door alle rechtsmiddelen ingediend, waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend.
Wanneer het dossier onvolledig is, vraagt de administratie de ontbrekende documenten op.
De administratie bericht ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van het volledige dossier.
Ze organiseert een inspectie om het dienstproject op participerende wijze te evalueren binnen een termijn van drie maanden vanaf de indiening van het volledige dossier.
De conclusies van de inspectie worden binnen één maand overgemaakt aan de inrichtende macht, die over een maand beschikt om ze te beantwoorden.
Na afloop van die termijn maakt de administratie het dossier samen met de conclusies van de inspectie en, in voorkomend geval, het antwoord van de inrichtende macht voor beslissing aan de Minister over.
De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen een termijn van twee maanden.
§ 2. De afwijkingsaanvraag bedoeld in de artikelen 593 en 595 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt samen met een plan dat de ligging van de lokalen, de afmetingen ervan vermeldt en de aanvraag rechtvaardigt, op hetzelfde moment als de in paragraaf 1 bedoelde erkenningsaanvraag ingediend.]1
----------
(1)
Art.1800.[1 De afwijking bedoeld in artikel 709 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt door de Minister of zijn afgevaardigde toegekend.
De afwijkingsaanvraag wordt op hetzelfde ogenblik als de eerste erkenningsaanvraag ingediend.
Ze omvat de omschrijving van de activiteit, het doel dat ze nastreeft, de duur en de frequentie van de prestaties, de bestemming van de middelen, de wijzers voor de evaluatie van het bereiken van de doelstelling en een afschrift van de overeenkomst die eerder gesloten is met de begunstigde van de bijkomende activiteit.
De administratie bericht binnen tien dagen ontvangst van de aanvraag met vermelding, in voorkomend geval, van de ontbrekende documenten.
De administratie onderzoekt de aanvraag binnen een termijn van één maand te rekenen van het bericht van ontvangst, waaruit blijkt dat de aanvraag volledig is.
De Minister of zijn afgevaardigde beschikt over twee maanden om te beslissen.
Bij gebrek aan beslissing wordt de aanvraag geacht aangenomen te zijn.]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 173, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1801.De wijzigingen die binnen de dienst, het specifieke initiatief of de therapeutische club verricht zijn en die betrekking hebben op de in de artikelen 540 tot en met 595 en in artikel 599 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde erkenningsvoorwaarden, worden ter goedkeuring aan de Minister voorgelegd volgens dezelfde procedure en onder voorbehoud van de noodzaak van een inspectiebezoek.
De Minister kan de leidend ambtenaar [1 van de administratie]1 belast met de diensten voor geestelijke gezondheidszorg machtigen om de wijzigingen bedoeld in het vorige lid goed te keuren als de toewijzing van de uren per functie tijdelijk voor een periode korter dan of gelijk aan één jaar moet worden gewijzigd en als die tijdelijke wijziging geen bijkomende uitgave met zich meebrengt.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 224, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1802. Het document tot toekenning van de erkenning aan de dienst identificeert de functies al naar gelang ze bij het in artikel 556, § 1e,bedoelde team of aanvullende functies bedoeld in artikel 556, § 2, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek behoren en al naar gelang ze toegewezen kunnen worden aan een houder van een diploma van het hoger secundair onderwijs, van het hoger niet-universitair onderwijs of van het hoger universitair onderwijs.
C. Evaluatie, controle en sancties
C.1. Evaluatie en controle
Art.1803.[1 § 1. De controle en de evaluatie van de activiteiten van de dienst worden gevoerd door de inspectie georganiseerd door de administratie die :
1° de overeenstemming van de bij of krachtens hoofdstuk 2 van titel 2 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek aangenomen bepalingen, met name de naleving van de voorwaarden van de erkenning en van de handhaving ervan, verifieert;
2° het dienstproject op participerende wijze met de leden van de teams, van de specifieke initiatieven of van de therapeutische clubs evalueert door dat project te vergelijken met zijn daadwerkelijke uitvoering, door de verschillen tussen het dienstproject en zijn uitvoering te schatten via wijzers bepaald door de dienst en rekening te houden met de vooruitzichten van ontwikkeling van de activiteiten.
Voor de verificatie vermeld in punt 1° zorgt de administratief directeur ervoor de institutionele overeenkomsten, de notulen van de wekelijkse en driemaandelijkse overlegvergaderingen en van de adviesraad, de wettelijke of reglementaire vergunningen, het informatiedocument bestemd voor de gebruiker en de boekhouding ter beschikking te stellen van de administratie.
Voor de evaluatie vermeld in punt 2° zorgt de administratief directeur ervoor dat alle personeelsleden tijdens de inspectie aanwezig zijn.
§ 2. De conclusies van de inspectie worden ter kennis gebracht van de inrichtende macht en van de administratief directeur met inachtneming van de in artikel 1798 bedoelde procedure.]1
----------
(1)
C.2. Schorsing en intrekking
Art.1804.[1 Wanneer de administratie een niet-naleving van de normen bepaald bij of krachtens hoofdstuk 2 van titel 2 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek vaststelt]1, [1 deelt ze]1 door alle middelen, waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend, de aard van de niet-naleving alsmede de termijn voor het in overeenstemming brengen aan de inrichtende macht mede.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 175, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1805.Na afloop van die termijn [1 legt de administratie]1 in voorkomend geval een voorstel tot schorsing of intrekking van de erkenning voor, [1 die ze aan de inrichtende macht mededeelt]1.
Laatstgenoemde wordt voor een verhoor opgeroepen om haar argumenten te laten gelden. Ze kan zich laten bijstaan door een raadsheer van haar keuze en toegang hebben tot de volledige gegevens die haar betreffen.
Een proces-verbaal van verhoor waarbij elk nieuw element wordt gevoegd, wordt opgesteld en overgemaakt aan de inrichtende macht die over 15 dagen beschikt om haar opmerkingen te laten gelden.
Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 176, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1806. De Minister beslist over het voorstel tot schorsing of intrekking binnen een termijn van twee maanden.
Art.1807.In geval van schorsing van de erkenning moet de inrichtende macht de [1 administratie]1 mededelen dat ze zich met de erkenningsvoorwaarden in overeenstemming heeft gebracht.
De inspectie stelt de gegrondheid van het in overeenstemming brengen vast.
Op gunstig advies van de inspectie wordt de schorsing opgeheven door de Minister vanaf de datum van kennisgeving van het in overeenstemming brengen ervan.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1808. De in artikel 601, eerste lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde termijn wordt bepaald op negen maanden te rekenen van de kennisgeving van de erkenning.
Onderafdeling 2. - Subsidiëring
A. Personeelskosten
Art.1809. De bruto bezoldigingen die in aanmerking komen voor de toelagen, zijn niet hoger dan de in bijlage 131 bepaalde loonschalen naar gelang van de hoeveelheid prestaties vastgesteld in de erkenning en de anciënniteit van de personeelsleden zoals erkend overeenkomstig dit hoofdstuk.
Art.1810.De in artikel 604 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboekdecreet bedoelde overwogen anciënniteit stemt overeen met de leeftijd van de ononderbroken verhouding tussen de werkgever en de bediende.
Ze wordt berekend als volgt :
1° de vroeger verleende daadwerkelijke diensten worden in aanmerking genomen voor zover ze overeenstemmen met dezelfde functie als die uitgeoefend binnen de dienst voor geestelijke gezondheidszorg en voor zover de functie uitgeoefend is in een dienst of instelling uit het verenigingsleven of van de openbare sector die een gemeenschappelijke behoefte, een behoefte van algemeen of plaatselijk belang vervult en die georganiseerd, erkend of gesubsidieerd wordt door de Europese Unie, door een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de federale Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de provincies, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de verenigingen van gemeenten of elke andere instelling die ressorteert onder een inrichting ondergeschikt aan een provincie of een gemeente;
2° voor de psychiatrische functie wordt de anciënniteit berekend met inbegrip van vijf jaar voorafgaand aan de erkenning als psychiater;
3° de vroegere prestaties die onder het statuut van zelfstandige uitgeoefend worden, worden in aanmerking genomen voor zover ze uitgeoefend zijn in het kader van een overeenkomst met een derde en voor zover de overeenkomst die de zelfstandige en die derde verbond, de functie, het begin en het einde van de overeenkomst, het uurvolume vermeldt en voor zover ze uitgeoefend zijn in een dienst of een instelling uit het verenigingsleven of van de openbare sector die een gemeenschappelijke behoefte, een behoefte van algemeen of plaatselijk belang vervult en die georganiseerd, erkend of gesubsidieerd wordt door de Europese Unie, door een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de federale Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de provincies, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de verenigingen van gemeenten of elke andere instelling die ressorteert onder een inrichting ondergeschikt aan een provincie of een gemeente.
De aldus berekende anciënniteit wordt voor het lopende werkingsjaar in aanmerking genomen daar de attesten [1 aan de administratie]1 medegedeeld zijn binnen de maand van het in functie treden van het personeelslid.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1811.De volgende personeelsuitgaven kunnen gedekt worden door de toelagen binnen de perken van de aan de werkgevers opgelegde verplichtingen :
1° de ongemakkelijke uren;
2° de eindejaarspremie en het vakantiegeld beperkt volgens de regels toepasselijk op de personeelsleden [1 van de administratie]1;
3° het vertrekgeld;
4° de haard- en standplaatstoelage;
5° de sociale werkgeversbijdragen;
6° de reiskosten tussen de woonplaats en de werkplaats voor zover de werknemer het openbaar vervoer gebruikt volgens de regels die toepasselijk zijn op de personeelsleden [1 van de administratie]1;
7° de wettelijke verzekering;
8° de arbeidsgeneeskunde.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 224, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1812. Wanneer het personeelslid een verlof wegens ziekte bekomt, kunnen de personeelsuitgaven gedekt worden door de toelagen als de betrokken werknemer vervangen wordt aan het einde van de eerste maand van het ziekteverlof.
De toelage wordt toegekend aan het personeelslid dat hem vervangt.
B. Werkingskosten
Art.1813. De in artikel 605 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde werkingskosten worden bepaald op 14.870 euro per jaar en per zetel.
Art.1814.De volgende werkingskosten kunnen gedekt worden door de toelagen :
1° de reis- en parkeerkosten in België ten belope van de bedragen toegekend aan de personeelsleden van de Regeringsdiensten voor zover het doel van de verplaatsing duidelijk vermeld wordt en voor ze het voorwerp uitmaken van een ritblad;
2° de kosten gebonden aan telefoon- en Internetverbindingen en -verbruik;
3° de kantoorkosten waarvan de aard door de Minister wordt bepaald;
4° de aankoop van materieel voor een bedrag waarvan het maximum door de Minister wordt bepaald en voor zover het gebruik ervan gebonden is aan de uitoefening van de opdrachten;
5° [1 de kosten voor het huren van een gebouw of een gebouwgedeelte, met inbegrip van de desbetreffende huurkosten voor zover ze voortvloeien uit een huurovereenkomst in goede en behoorlijke vorm;]1
6° de kosten voor de inschrijving op colloquia of vormingen, de reis- en verblijfkosten toegekend op dezelfde grond als die toegekend aan de personeelsleden van de Regeringsdiensten;
7° wanneer de kosten van het colloquium of van de vorming hoger zijn dan vijfhonderd euro of wanneer het colloquium of de vorming in het buitenland plaatsvindt, moet de voorafgaande toestemming [2 van de administratie]2 aangevraagd worden en vergezeld gaan van het programma en van een specifieke begroting om in aanmerking te worden genomen;
8° de diverse belastingen;
9° de honorariakosten voor zover het doel, de datum, de periodiciteit van de bedoelde prestatie duidelijk vermeld worden;
10° de kosten voor het drukken en de overmaking van het informatiedocument bedoeld in artikel 571 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of van elk andere document bestemd voor het publiek of de leden van het net;
11° de bankrente indien de voorschotten zijn betaald na de termijnen bedoeld in artikel 610, § 1, lid 3, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
[1 Als het gebouw dient voor andere activiteiten dan welke die door de subsidie gefinancierd worden, worden de lasten opgesplitst ofwel volgens de tijd die uitgetrokken wordt voor de gefinancierde activiteit ofwel volgens de daarvoor aangewende oppervlakte.]1
----------
(1)
(2)
Art.1815.§ 1. Naast de werkingskosten bedoeld in artikel 1814 komt de aflossing van zgn vermogensgoederen met een geraamde gebruiksduur van meer dan één jaar in aanmerking voor het voordeel van de subsidie als werkingskosten, berekend volgens deze regels :
1° tien jaar voor het meubilair;
2° 5 jaar voor het bureaumaterieel;
3° drie jaar voor software.
De aanvraag wordt gerechtvaardigd en voor de aankoop samen met het gekozen aanbod ingediend, op straffe van niet overweging van de uitgave.
Bij gebrek aan antwoord [1 van de administratie]1 binnen één maand van het bericht van ontvangst van de aanvraag wordt ze geacht aangenomen te zijn.
§ 2. Het afschrijvingsplan wordt slechts in aanmerking genomen als het in de boekhouding vermeld staat. Zoniet komt de aankoop van materiaal niet in aanmerking voor de toelage.
----------
(1)
Art.1816. Worden in geen geval gedekt door de werkingskosten :
1° de taxikosten;
2° de eet-, drank- en restaurantkosten;
3° de uitgaven verricht in de vorm van een forfaitair bedrag zonder detail van de prestaties;
4° de aankoop van onroerende goederen en van voertuigen;
5° de vertegenwoordigingskosten.
Art.1817. De in artikel 607 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboekbedoelde overeenkomst van zelfstandige gesloten tussen de inrichtende macht en een zelfstandige dienstverlener omvat minstens de volgende bepalingen :
1° de identificatie van de partijen;
2° het doel, de uurregeling en de frequentie van de prestatie;
3° de plaats waar de dienst verleend wordt;
4° de verplichtingen i.v.m. het gebruik van de algemene diensten en van de lokalen;
5° het principe van de naleving van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van de bepalingen die overeenkomstig laatstgenoemde worden genomen;
6° de modaliteiten voor de deelname aan het multidisciplinaire overleg;
7° de duur van de overeenkomst;
8° de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst;
9° de bevoegde instanties in geval van geschil.
Art.1818.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 179, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
C. Bepalingen eigen aan specifieke initiatieven en therapeutische clubs
Art.1819. De oproep tot projecten bedoeld in artikel 599, eerste lid, 2°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt door de Minister in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, waarbij met name de thematiek, de vormen en termijnen voor de indiening van de aanvraag worden vermeld.
Art.1820. § 1. Onder het gezag van de administratief directeur van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg past het personeel van het specifieke initiatief of van de therapeutische club zich aan de organisatie van de dienst aan, waarbij het in het bijzonder deelneemt aan de verzameling van de epidemiologische gegevens, aan de uitwerking van het activiteitenverslag, aan de begripsomschrijving, de bijwerking en de beoordeling van het dienstproject.
Het oefent zijn activiteiten uit in het kader van het institutionele overleg van de dienst.
§ 2. Het personeel voert zijn activiteiten uit onder de verantwoordelijkheid van de therapeutische directie van de dienst, waaraan het de toestanden en hun ontwikkeling voorlegt en de voor de opvolging nodige elementen mededeelt, en richt zich naar de therapeutische adviezen in het kader van de tenlasteneming van de gebruikers.
Afdeling 3. - Referentiecentra inzake geestelijke gezondheidszorg
Onderafdeling 1. - Uitvoeringsmodaliteiten van de opdrachten
Art.1821.De gewest- en sectoroverschrijdende overlegopdracht van het referentiecentrum inzake geestelijke gezondheidszorg impliceert met name :
1° het in perspectief stellen van de resultaten van de thematische en sectorale werkzaamheden ten opzichte van het algemeen aanbod van de geestelijke gezondheidszorg;
2° de organisatie van plaatsen en momenten van uitwisselingen in de meest aangepaste vorm.
Zijn waarnemingsopdracht impliceert met name :
1° de verzameling van de kwalitatieve gegevens;
2° de exploitatie van de kwantitatieve gegevens waarover het beschikt in het kader van een overeenkomst gesloten met [1 de Minister of zijn afgevaardigde]1;
3° het opsporen en de verzameling van gegevens over relevante initiatieven in het Franse taalgebied of buiten dat gebied;
4° de uitwisseling van informatie over de praktijken en de initiatieven in de vorm van vergaderingen, ronde tafels, studiedagen of bekendmakingen;
5° de uitwerking van een instrument voor de registratie van de gegevens voor de kapitalisatie en de verspreiding van de informatie.
Zijn steunverleningsopdracht impliceert met name :
1° de identificatie van de steunverleningsbehoeften van de diensten voor geestelijke gezondheidszorg en hun ploegen;
2° de uitwerking van instrumenten naar gelang van de geïdentificeerde steunverleningsbehoeften;
3° de uitwerking van merktekens voor de praktijken;
4° de begeleiding van de diensten voor geestelijke gezondheidszorg en hun ploeg;
5° de verspreiding van informatie over de praktijken en de instrumenten.
Zijn onderzoeksopdracht impliceert met name :
1° de onderzoeken over de gerichte thematieken naar gelang van hypothesen;
2° de analyse van de beschikbare gegevens;
3° de opstelling van verslagen en de uitwerking van de aanbevelingen.
Zijn informatieopdracht impliceert met name :
1° het onderzoek en de opvolging van documentatie;
2° het onderzoek en de opvolging van de wetgevingen en de regelgevingen in verband met de werking van de diensten voor geestelijke gezondheidszorg;
3° de centralisatie van de informatie in een databank die toegankelijk is voor de diensten voor geestelijke gezondheidszorg en de [2 administratie]2
4° de terbeschikkingstelling van de informatie via communicatiemiddelen.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 180, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1822. De opdrachten van het in artikel 620, tweede lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde specifieke referentiecentrum worden in overleg met het erkende referentiecentrum inzake geestelijke gezondheidszorg uitgeoefend om de uitwisselingen te bevorderen.
Art.1823.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 181, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 2. - Erkenning
Art.1824. Het formulier zoals bedoeld in artikel 619, § 3, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt door de Minister bepaald.
Onderafdeling 3. - Sturingscomité
Art.1825.De vertegenwoordigers van de Regering binnen het sturingscomité van het referentiecentrum inzake geestelijke gezondheidszorg bedoeld in artikel 619, § 5, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek worden aangewezen als volgt :
1° een vertegenwoordiger van de Minister bevoegd voor Gezondheid;
2° een lid voorgedragen door de " Commission wallonne de la Santé ", bedoeld in artikel 19, van boek 1, eerste deel, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° twee leden van het personeel [1 van de administratie]1.
----------
(1)
Art.1826.De vertegenwoordigers van de Regering binnen het sturingscomité van het referentiecentrum bedoeld in artikel 620 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboekworden aangewezen overeenkomstig artikel 1825.
Om het referentiecentrum inzake geestelijke gezondheidszorg te betrekken bij de activiteiten van het specifieke referentiecentrum wordt het [1 in het eerste lid]1 bedoelde sturingscomité aangevuld met een lid van het referentiecentrum inzake geestelijke gezondheidszorg.
----------
(1)
Onderafdeling 4. - Kadaster van het aanbod
Art.1827.Het kadaster van het zorgaanbod dat het geheel van de erkende diensten omstandig inventariseert, wordt bekendgemaakt op het portaal van de website [1 van de administratie]1.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 224, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1828. Binnen zes maanden na zijn bekendmaking organiseert de Minister de communicatie van het kadaster van het zorgaanbod aan de diensten en aan de referentiecentra volgens de meest aangepaste modaliteiten.
Art.1829.De lijst van de erkende diensten, hun ambtsgebied en de uurrooster waarin ze toegankelijk zijn alsmede de omschrijving van hun dienstenaanbod worden bekendgemaakt en voordurend bijgewerkt op de portaal website [1 van de administratie]1.
----------
(1)
Afdeling 4. - [1 Tele-onthaalcentra]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 1. - [1 Tele-onthaalcentra]1
----------
(1)
Art.1830. [1 De hulp- en zorgverleningsdiensten bedoeld in artikel 624/2, § 1, van het decreetgevend wetboek omvatten met name :
1° de diensten voor geestelijke gezondheidszorg, erkend krachtens de bepalingen van het decreetgevend wetboek;
2° de zorg- en hulpverleningsdiensten gespecialiseerd in verslavingen, erkend krachtens de bepalingen van het decreetgevend wetboek;
3° de centra voor levens- en gezinsvragen, erkend krachtens de bepalingen van het decreetgevend wetboek:
4° de verenigingen inzake geïntegreerde gezondheidszorg, erkend krachtens de bepalingen van het decreetgevend wetboek;
5° het orgaan belast met de bestrijding van de mishandeling van senioren, erkend krachtens de bepalingen van het decreetgevend wetboek;
6° de platforms inzake echtelijk geweld;
7° de ploegen SOS Kinderen;
8° de Alzheimerliga;
9° de partners van het project Psy107 van het gebied, in voorkomend geval.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1831. [1 Het actieplan van het centrum, bedoeld in artikel 624/8, 5°, van het decreetgevend wetboek, bestaat uit de volgende elementen :
1° de omgeving ervan op territoriaal en institutioneel vlak;
2° de algemene organisatie ervan;
3° de nagestreefde strategische en operationele doelstellingen;
4° de acties gevoerd om die doelstellingen te halen;
5° het personeel en de middelen bestemd voor de acties;
6° de evaluatie in de vorm van kwantitatieve of kwalitatieve indicatoren.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1832. [1 Naast de elementen bedoeld in artikel 624/8, tweede lid, van het decreetgevend wetboek, bevat de aanvraag tot erkenning van het centrum de vragenlijst betreffende de opdrachten bedoeld in de artikelen 624/2 tot 624/5 van het decreetgevend wetboek, opgemaakt door de administratie en aangevuld door het centrum.]1
----------
(1)
Art.1833. [1 De aanvraag wordt ingediend bij aangetekend schrijven of via processen inzake elektronisch aangetekend schrijven waarbij het bewijs van de zending en van het tijdstip van de zending verkregen kan worden, alsook het bewijs van de identiteit van de verzender.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1834. [1 § 1. De administratie bericht ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van tien dagen die ingaat op de datum van ontvangst van het dossier.
Als het dossier onvolledig is, eist de administratie de ontbrekende stukken binnen een termijn van tien dagen die ingaat op de datum van ontvangst van het dossier.
Als het centrum na afloop van een termijn van twee maanden, die ingaat op de datum waarop de ontbrekende stukken opgeëist worden, zijn aanvraag niet vervolledigd heeft, wordt de aanvraag onontvankelijk geacht.
De administratie geeft advies over de erkenningsaanvraag binnen een termijn van twee maanden, met ingang op de datum van ontvangst van het volledige dossier, en stuurt ze aan het centrum.
Het centrum beschikt over een maand om een antwoord te geven.
Na afloop van de termijn bedoeld in het vijfde lid richt de administratie het volledige dossier voor beslissing aan de Minister, samen met haar advies en de eventuele bemerkingen van het centrum.
De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen een termijn van twee maanden die ingaat op de datum van ontvangst van het dossier.
§ 2. De Administratie organiseert, overeenkomstig artikel 1848, § 1, een inspectie om het actieplan van het centrum op participatieve wijze te evalueren binnen een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de datum van toekenning van de erkenning.
De conclusies van de inspectie worden binnen drie maanden na de inspectie overgemaakt aan de inrichtende macht, die over één maand beschikt om haar bemerkingen te laten gelden.
Als de inspectie een overtreding van de normen vaststelt, past ze desgevallend de in de artikelen 1849 tot 1849/3 bedoelde procedures toe.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1835. [1 De termijn bedoeld in artikel 624/9, eerste lid, van het decreetgevend wetboek wordt vastgelegd op negen maanden, te rekenen vanaf de datum van kennisgeving van de erkenning.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1836. [1 De wijzigingen die zich binnen het centrum hebben voorgedaan en die betrekking hebben op de erkenningsvoorwaarden bedoeld in artikel 624/2 en volgende van het decreetgevend wetboek, waaronder de inhoud van het actieplan, worden meegedeeld aan de administratie, die ontvangst bericht binnen tien dagen.]1
----------
(1)
Art.1837. [1 De directeur van de dienst zorgt voor de integratie van het centrum in de maatschappij, alsook voor de contacten met de openbare diensten en de medische, psycho-sociale, juridische en onderwijsinstellingen.
De directeur ziet toe op de kwaliteit van de publieke relaties en is verantwoordelijk voor de boekhouding.
De directeur zorgt voor de continuïteit van de aangeboden dienst, met name via de ondertekening van overeenkomsten in het kader van de uitvoering van artikel 624/12 van het decreetgevend wetboek.
De directeur garandeert de cohesie van de actie van het centrum met de acties die door de andere erkende centra ontwikkeld worden.
Om in dienst te worden genomen legt de kandidaat voor die post een uittreksel uit zijn blanco strafregister voor en beschikt hij over een universitair diploma in de humane wetenschappen.]1
----------
(1)
Art.1838. [1 § 1. De verantwoordelijke voor de opleiding en de supervisie van de activiteit van de vrijwilligers vergewist zich van de kwaliteit en de efficiëntie van hun luisterbereidheid naar de gebruiker toe.
Om in dienst te kunnen worden genomen, legt de kandidaat voor die post een uittreksel uit zijn blanco strafregister voor en beschikt hij over de titel van psycholoog, overeenkomstig de wet van 8 november 1993 tot bescherming van de titel van psycholoog.
De directeur zorgt voor een efficiënte coördinatie tussen de werknemers die verantwoordelijk zijn voor de opleiding en de supervisie van de activiteit van de vrijwilligers.
§ 2. Al naar gelang van de opleidingsbehoeften van de vrijwilligers, heeft het centrum het recht om een beroep te doen op gekwalificeerde adviseurs in andere vakken dan degene die door het kaderpersoneel vertegenwoordigd worden.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1839. [1 Om als secretaris in dienst te kunnen worden genomen legt de kandidaat een uittreksel uit zijn blanco strafregister voor en beschikt hij over een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of over elke ander gelijkwaardig diploma erkend door de Franse Gemeenschap.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1840. [1 De inlichtingen over de samenstelling van het personeel en de desbetreffende wijzigingen worden vooraf of binnen de maand waarin ze plaatsvinden aan de administratie overgemaakt, samen met de attesten op grond waarvan de anciënniteit bepaald kan worden, een afschrift van het arbeidscontract of van het aanhangsel bij het contract en een afschrift van het diploma of van de behaalde titel.
De wijzigingen in de samenstelling van het personeel worden ter goedkeuring aan de Minister of aan zijn gemachtigde voorgelegd.
De informatie die ontvangen wordt buiten de termijn bedoeld in het eerste lid wordt voor het volgende boekjaar in aanmerking genomen.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1841. [1 Het centrum sluit met elk van zijn vrijwilligers een overeenkomst waarin de wederzijdse rechten en plichten vastliggen.
Het document wordt ondertekend door de vertegenwoordiger van het centrum, enerzijds, en door de betrokken vrijwilliger, anderzijds. De overeenkomst bepaalt dat de vrijwilliger zich niet als professional bij de gebruiker mag melden.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1842. [1 Als het centrum verkeert in de toestand bedoeld in artikel 624/12, § 2, van het decreetgevend wetboek, verwittigt het de administratie binnen zeven kalenderdagen per gewone post.
In het schrijven wordt gewag gemaakt van een ontwerp met de compensatiemogelijkheden waarin het centrum van plan is te voorzien om vierentwintig uur op vierentwintig dienst te waarborgen.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1843. [1 De opleiding van de vrijwilligers wordt georganiseerd als volgt :
1° een voorafgaande leeropleiding van minimum twintig uren inzake luistervermogen;
2° een proeftijd bestaande uit minstens twaalf uren gesuperviseerde luistertechniek.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1844. [1 In het kader van hun werk worden de vrijwilligers onderworpen aan een toezicht dat hoe dan ook bestaat uit :
1° een maandelijks groepsgewijs toezicht;
2° een persoonlijk toezichts- of evaluatieonderhoud met een personeelslid van de personeelsformatie, al naar gelang van de behoeften van de dienst en minstens één keer om de twee jaar.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1845. [1 De vergaderingen bedoeld in artikel 624/16 van het decreetgevend wetboek zijn het voorwerp van notulen.
De notulen worden gedurende vijf jaar ter beschikking van de administratie gesteld.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1846.[1 § 1. Jaarlijks wordt een subsidie aan het erkende centrum verleend ter dekking van uitsluitend de uitgaven voor het minimumpersoneel bedoeld in artikel 624/11, § 1, van het Wetboek. Die subsidie wordt verdeeld als volgt :
1° voor een voltijds equivalent belast met de directie en de organisatie van het centrum :
a) 59.000 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 0 tot 4 jaar;
b) 66.000 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 5 tot 9 jaar;
c) 71.500 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 10 tot 14 jaar;
d) 78.500 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 15 tot 19 jaar;
e) 59.000 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 20 jaar en meer;
2° voor een voltijds equivalent belast met secretariaat :
a) 37.000 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 0 tot 4 jaar;
b) 40.500 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 5 tot 9 jaar;
c) 45.000 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 10 tot 14 jaar;
d) 49.000 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 15 tot 19 jaar;
e) 52.500 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 20 tot 24 jaar;
f) 59.000 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 25 jaar;
3° voor een voltijds equivalent verantwoordelijk voor de opleiding en het toezicht op de luisteractiviteit van de vrijwilligers :
a) 59.000 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 0 tot 4 jaar;
b) 66.000 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 5 tot 9 jaar;
c) 71.500 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 10 tot 14 jaar;
d) 78.500 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 15 tot 19 jaar;
e) 83.000 euro voor personeel met een schaalanciënniteit van 20 jaar en meer;
De bedragen worden gekoppeld aan de spilindex 122,01, waarvan de basis die van 2004 is die toepasselijk is op 1 januari 2003, en aan de schommelingen van de gezondheidsindex, overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
§ 2. Jaarlijks wordt aan het erkende centrum een bedrag van 3.600 euro verleend voor de toekenning van een premie aan het personeel belast met de directie en de organisatie van het centrum.
Het bedrag wordt gekoppeld aan de spilindex 122,01, waarvan de basis die van 2004 is die toepasselijk is op 1 januari 2003, en aan de schommelingen van de gezondheidsindex, overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
§ 3. Jaarlijks wordt een vast bedrag van [2 33.200]2 euro voor werkingskosten aan het erkende centrum verleend.
Het bedrag wordt gekoppeld aan de spilindex 122,01, waarvan de basis die van 2004 is die toepasselijk is op 1 januari 2003, en aan de schommelingen van de index van de consumptieprijzen, overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Alleen de eerste indexering van het boekjaar, bedoeld in het tweede lid, wordt toegepast op het vaste bedrag bedoeld in het eerste lid.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2019-03-28/27, art. 2, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1847. [1 § 1. De door de Minister bepaalde personeelsuitgaven komen in aanmerking voor subsidies binnen de verplichtingen die aan de werknemers opgelegd worden.
De bezoldiging van het personeel bedoeld in artikel 624/11, § 1, van het decreetgevend wetboek komt slechts in aanmerking voor de subsidie naar rato van de weddeschalen aangenomen door de paritaire commissie waaronder de centra ressorteren, met inbegrip van de opwaardering van de lastige uren gepresteerd door het personeel dat aangesteld is voor de opdrachten die in het kader van de erkenning uitgevoerd worden.
§ 2. De werkingskosten die voor subsidies in aanmerking komen, alsook de regels voor de afschrijving van patrimoniale goederen worden door de Minister bepaald.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1848. [1 § 1. De activiteiten van het centrum worden gecontroleerd en geëvalueerd door de inspectie die georganiseerd wordt door de administratie, die :
1° nagaat of voldaan wordt aan de bepalingen aangenomen bij of overeenkomstig hoofdstuk 2/1 van Titel 2 van Boek VI van het tweede deel van het decreetgevend wetboek, met name de naleving van de erkenningsvoorwaarden en het behoud van de erkenning;
2° het actieplan evalueert.
Wat het eerste luik betreft, zorgt de directeur ervoor dat de institutionele overeenkomsten en de boekhouding ter beschikking van de administratie gesteld worden.
Wat het tweede luik betreft, zorgt de directeur ervoor dat alle werknemers bij de inspectie aanwezig zijn.
§ 2. De conclusies van de inspectie worden ter kennis van de inrichtende macht gebracht met inachtneming van de procedure bedoeld in artikel 1834, § 2, tweede lid.
§ 3. Behoudens bijzondere of buitengewone omstandigheden, worden de inspecties van de centra minstens om de drie jaar uitgevoerd.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1849.[1 Als de administratie vaststelt dat de normen vastgelegd bij of overeenkomstig hoofdstuk 2/1 van Titel 2 van Boek VI van het tweede deel van het decreetgevend wetboek overtreden worden, geeft ze de inrichtende macht kennis van de aard van de overtreding door elk middel dat vaste datum aan de zending verleent, alsook van de termijn waarin orde op zaken gesteld moet worden.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 1849/1.[1 Na afloop van die termijn doet ze desgevallend een voorstel tot opschorting of intrekking van de erkenning, dat ze aan de inrichtende macht richt.
De inrichtende macht wordt voor een verhoor opgeroepen om haar argumenten te laten gelden. Zij kan zich door een adviseur van haar keuze laten bijstaan en inzage nemen van alle gegevens die haar betreffen.
Een proces-verbaal van verhoor dat van elk nieuw element vergezeld gaat, wordt opgemaakt en gericht aan de inrichtende macht, die over vijftien dagen beschikt om haar bemerkingen in te dienen.
Na afloop van bedoelde termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgelegd.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 1849/2. [1 De Minister spreekt zich over het voorstel tot opschorting of intrekking uit binnen een termijn van twee maanden.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 1849/3. [1 In geval van opschorting van de erkenning moet de inrichtende macht de administratie laten weten dat ze zich met de erkenningsvoorwaarden in overeenstemming heeft gebracht.
De inspectie stelt de gegrondheid van het in overeenstemming brengen vast.
Op gunstig advies van de inspectie wordt de opschorting door de Minister opgeheven op de datum van kennisgeving van het in overeenstemming brengen ervan.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 2. - [1 Coördinatiecel]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 1849/4. [1 Een oproep tot indiening van een erkenningsaanvraag wordt in het Belgisch Staatsblad bekengemaakt, samen met een door de Minister opgemaakt formulier dat minstens de volgende elementen bevat :
1° de identificatie van de inrichtende macht;
2° de omschrijving van haar organogram;
3° het activiteitenprogramma bedoeld in artikel 624/25, § 2, tweede lid, van het decreetgevend wetboek;
4° de evaluatie van de gehaalde en niet gehaalde doelstellingen als het gaat om een hernieuwingsaanvraag.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 1849/5. [1 De aanvragen worden ingediend bij aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronisch aangetekende zending waarmee de zending, het tijdstip van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden.
Wanneer het dossier onvolledig is, vraagt de administratie de ontbrekende documenten op binnen een termijn van tien werkdagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het dossier.
De administratie bericht ontvangst van elke erkenningsaanvraag binnen een termijn van tien werkdagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het volledige dossier.
De aanvragen worden gericht aan de "Commission wallonne de la Santé".
De Commissie brengt advies uit volgens de modaliteiten waarin artikel 3, 10°, van het decreetgevend wetboek voorziet.
Het advies wordt gericht aan de Minister, die over twee maanden beschikt om te beslissen.
De beslissing tot erkenning omvat het activiteitenprogramma zoals goedgekeurd voor de erkenningsperiode.
Elke wijziging die in de loop van de erkenningsperiode in het activiteitenprogramma wordt aangebracht wordt ter goedkeuring aan de Minister voorgelegd.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 1849/6. [1 § 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten verleent de Regering een subsidie van 60 000 euro aan de erkende coördinatiecel.
Het bedrag wordt gekoppeld aan de spilindex 122,01 waarvan de basis die van 2004 is die toepasselijk is op 1 januari 2013 en aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.
§ 2. De uitgaven die de Cel doet voor de uitvoering van haar activiteitenprogramma, komen in aanmerking voor subsidies, overeenkomstig artikel 1846, § 2,.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 1849/7. [1 Als de Cel erkend is, onderwerpt ze zich aan de evaluatie die jaarlijks door de administratie georganiseerd wordt.
De evaluatie wordt op basis van het activiteitenverslag verricht met inachtneming van de volgende elementen :
1° de middelen uitgetrokken voor de opdrachten en de inhoud van de verwezenlijkte acties;
2° de behaalde en niet behaalde doelstellingen op grond van de indicatoren opgenomen in het activiteitenprogramma.]1
----------
(1)<BWG 2014-06-19/04, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK III. - Verslavingen
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.1850. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° netwerk : het netwerk zoals omschreven in artikel 625, lid 1, 3°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
2° federatie : de federatie bedoeld in artikel 625van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° dienst : de zorg- en hulpverleningsdienst gespecialiseerd in verslavingen bedoeld in artikel 641 en volgende van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
4° overlegplatform voor geestelijke gezondheidszorg : de erkende vereniging bedoeld in artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten.
Afdeling 2. - Zorg- en hulpverleningsnetwerken gespecialiseerd in verslavingen
Onderafdeling 1. - Organisatie in zorgzones
Art.1851. De zones bedoeld in artikel 627, § 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek worden omschreven in bijlage 132.
Onderafdeling 2. - Opdrachten en werking
Art.1852. De opdracht bedoeld in artikel 628, § 1, 1°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt uitgeoefend nadat een overleg overeenkomstig artikel 633 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek georganiseerd is.
Art.1853.De opdracht bedoeld in artikel 628, § 1, 2°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt uitgeoefend door de personen belast met de coördinatiefunctie. Die personen leggen voorstellen betreffende die opdracht voor ter goedkeuring van het sturingscomité van het netwerk.
Het institutioneel overleg maakt het voorwerp uit van overeenkomsten die hetgeen volgt vermelden :
1° de identificatie van de partijen;
2° het voorwerp van de prestatie;
3° de verplichtingen van de partijen;
4° het principe van de naleving van hoofdstuk 3 van titel 2 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van de bepalingen die overeenkomstig laatstgenoemde worden genomen;
5° de duur van de overeenkomst;
6° de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst;
7° de bevoegde instanties in geval van geschil.
Er wordt na overleg met de federaties een type-overeenkomst door de Minister vastgelegd binnen de drie maanden na de beslissing tot erkenning van de federaties.
Art.1854. De samenwerking met het in artikel 628, § 1, 4°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde overlegplatform inzake geestelijke gezondheidszorg geschiedt in het kader van de sluiting van een overeenkomst die de criteria van artikel 1853 vervult.
Art.1855. Zodra het netwerk zijn doelstellingen op grond van het onderzoek van de stand van zaken in de zone heeft bepaald, zet het ze in acties om, waarvoor het de projecten waaruit ze bestaan, en de indicatoren bepaalt, waarbij het netwerk zelf de mate waarin de doelstellingen bereikt werden, kan beoordelen.
Zodra het zijn doelstellingen op grond van het onderzoek van de stand van zaken in de zone heeft bepaald, werkt het netwerk zijn actieplan uit, waarvan de inhoud aangepast wordt op grond van het model bepaald in bijlage 133.
Art.1856. Elk sturingscomité werkt een huishoudelijk reglement uit dat met name de volgende punten omvat :
1° het minimumaantal jaarlijkse vergaderingen, met dien verstande dat dat aantal niet kleiner mag zijn dan één per kwartaal;
2° de verplichting om een proces-verbaal van de tijdens elke vergadering gehouden debatten op te stellen;
3° de wijze waarop de documenten aan de leden worden overgemaakt;
4° de procedure inzake de oproeping voor de vergaderingen;
5° in voorkomend geval de regels die in het kader van de uitwerking van de begroting van het netwerk nageleefd moeten worden;
6° de voorwaarden en toestanden waarin de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen of van de documenten toegepast kan worden;
7° in voorkomend geval, de zetel en de vergaderingsplaatsen van het sturingscomité;
8° de wijzen waarop het activiteitenverslag van het netwerk wordt geraadpleegd;
9° het al dan niet openbaar karakter van de vergaderingen van het sturingscomité;
10° de werkmethodologie die het sturingscomité wil volgen;
11° de beroepsregels die de bepalingen betreffende de belangenconflicten omvatten.
Art.1857. De in artikel 632, eerste lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde coördinator oefent de opdracht bedoeld in artikel 632, tweede lid, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek uit aan de hand van het bepaalde actieplan.
Hij voert de in artikel 630, tweede lid, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde doelstellingen uit op grond van het model van de fiche bedoeld in bijlage 134.
Onderafdeling 3. - Erkenning
A. Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten
Art.1858. Naast de in artikel 635 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde elementen omvat de erkenningsaanvraag van het netwerk :
1° zijn ondernemingsnummer;
2° de verbintenis om het institutioneel overleg ten gunste van zijn leden te organiseren, overeenkomstig artikel 634 van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° de verbintenis om de opdrachten uit te oefenen en de werking van het netwerk te organiseren en om het actieplan bij te werken, overeenkomstig artikel 636, derde lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Art.1859. De aanvraag wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden.
Art.1860.[1 Wanneer het dossier onvolledig is, vraagt de administratie de ontbrekende documenten op binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van het dossier.
De administratie bericht ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van het volledige dossier.
Ze organiseert een inspectie om het actieplan van het netwerk te evalueren binnen een termijn van drie maanden vanaf de indiening van het volledige dossier.
De conclusies van de administratie worden binnen één maand na de inspectie overgemaakt aan de inrichtende macht, die over één maand beschikt om haar opmerkingen te laten gelden.
Na afloop van die termijn maakt de administratie het dossier samen met haar conclusies en, in voorkomend geval, de opmerkingen van de inrichtende macht voor beslissing aan de Minister over.]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 183, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1861. De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het dossier.
Art.1862. De in artikel 636, lid één, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde termijn wordt bepaald op negen maanden te rekenen van de kennisgeving van de erkenning.
Art.1863.De wijzigingen die binnen het netwerk verricht zijn en die betrekking hebben op de in de artikelen 628 en volgende van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde erkenningsvoorwaarden, waaronder met name de inhoud van het actieplan, worden ter goedkeuring aan de Minister voorgelegd en gaan vergezeld van de opmerkingen [2 van de administratie]2.
[1 Daartoe deelt het netwerk ze aan de administratie mede, die er ontvangst van bericht binnen tien dagen]1.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 184, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 224, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
B. Opschorting, intrekking
Art.1864.[1 Wanneer de administratie een niet-naleving van de normen bepaald bij of krachtens hoofdstuk 3 van titel 2 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek vaststelt"]1, [1 deelt ze]1 de aard van de niet-naleving alsmede de termijn voor het in overeenstemming brengen, die niet kleiner dan één maand mag zijn, aan de inrichtende macht mede.
----------
(1)
Art.1865.[1 Na afloop van die termijn legt ze indien de vastgestelde tekortkomingen blijven voortbestaan, een voorstel tot schorsing of intrekking van de erkenning voor, die ze aan de inrichtende macht mededeelt]1.
Laatstgenoemde wordt voor een verhoor opgeroepen om zijn argumenten binnen een termijn van minstens vijftien dagen te laten gelden. Hij kan zich laten bijstaan door de raadsheer van zijn keuze.
Binnen een termijn van vijftien dagen na het verhoor wordt een proces-verbaal van verhoor waarbij elk nieuw element wordt gevoegd, opgesteld en overgemaakt aan de inrichtende macht die over vijftien dagen beschikt om zijn opmerkingen te laten gelden.
Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 186, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1866. De Minister beslist over het voorstel tot schorsing of intrekking binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier.
Art.1867.In geval van schorsing van de erkenning moet de inrichtende macht van het netwerk de [1 administratie]1 mededelen dat hij zich met de erkenningsvoorwaarden in overeenstemming heeft gebracht.
Op gunstig advies [2 van de administratie]2 wordt de schorsing opgeheven door de Minister met uitwerking vanaf de datum van kennisgeving van het in overeenstemming brengen ervan.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 224, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 3. - Zorg- en hulpverleningsdiensten gespecialiseerd in verslavingen
Onderafdeling 1. - Opdrachten en werking
Art.1868. De modaliteiten voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in artikel 641, § 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek worden door de Minister na overleg met de federaties en de netwerken vastgelegd overeenkomstig artikel 633 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Art.1869. De dienst werkt een actieplan uit, waarvan de inhoud aangepast wordt op grond van het in bijlage 135 bedoelde model.
Onderafdeling 2. - Erkenning
A. Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten
Art.1870. Naast de in de artikelen 649 en 650 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde elementen bevat de erkenningsaanvraag van de dienst zijn ondernemingsnummer.
Art.1871. De aanvraag wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden.
Art.1872.[1 Wanneer het dossier onvolledig is, vraagt de administratie de ontbrekende documenten op binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van het dossier.
De administratie bericht ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van het volledige dossier.
Ze organiseert een inspectie om het actieplan van de dienst te evalueren binnen een termijn van drie maanden vanaf de indiening van het volledige dossier.
De conclusies van de administratie worden binnen één maand overgemaakt aan de inrichtende macht die over één maand beschikt om haar opmerkingen te laten gelden.
Na afloop van die termijn maakt de administratie het dossier samen met haar conclusies en, in voorkomend geval, de opmerkingen van de inrichtende macht voor beslissing aan de Minister over.]1
----------
(1)
Art.1873. De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het volledige dossier.
Art.1874. De in artikel 650, lid één, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde termijn wordt bepaald op negen maanden te rekenen van de kennisgeving van de erkenning.
Art.1875.De wijzigingen die binnen het netwerk verricht zijn en die betrekking hebben op de in de artikelen 641 en volgende van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde erkenningsvoorwaarden, waaronder met name de inhoud van het actieplan, worden ter goedkeuring aan de Minister voorgelegd en gaan vergezeld van de opmerkingen van de [2 administratie]2.
Daartoe worden ze medegedeeld aan de [1 administratie]1 mede, die er ontvangst van berichten binnen tien dagen.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 224, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
B. Opschorting, intrekking
Art.1876.[1 Wanneer de administratie een niet-naleving van de normen bepaald bij of krachtens hoofdstuk 3 van titel 2 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek vaststelt, deelt ze de aard van de niet-naleving alsmede de termijn voor het in overeenstemming brengen, die niet kleiner dan één maand mag zijn, aan de dienst mede.]1
----------
(1)
Art.1877.[1 Na afloop van die termijn legt ze in voorkomend geval een voorstel tot schorsing of intrekking van de erkenning voor, die ze aan de dienst mededeelt]1.
Laatstgenoemde wordt voor een verhoor opgeroepen om zijn argumenten binnen een termijn van minstens vijftien dagen te laten gelden. Hij kan zich laten bijstaan door de raadsheer van zijn keuze.
Binnen een termijn van vijftien dagen na het verhoor wordt een proces-verbaal van verhoor waarbij elk nieuw element wordt gevoegd, opgesteld en overgemaakt aan de dienst die over 15 dagen beschikt om zijn opmerkingen te laten gelden.
Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 189, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1878. De Minister beslist over het voorstel tot schorsing of intrekking binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier.
Art.1879.In geval van schorsing van de erkenning moet de dienst de [1 administratie]1 mededelen dat hij zich met de erkenningsvoorwaarden in overeenstemming heeft gebracht.
Op gunstig advies van de inspectie wordt de schorsing opgeheven door de Minister vanaf de datum van kennisgeving van het in overeenstemming brengen ervan.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 222, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 4. - Bepalingen gemeen aan de netwerken, de zorg- en hulpverleningsdiensten gespecialiseerd in verslavingen en de federaties
Onderafdeling 1. - Betaling van de subsidies, controle ervan en boekhouding
Art.1880.§ 1. Overeenkomstig artikel 663, tweede lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek komt de aflossing van goederen van patrimoniaal soort met een geraamde gebruiksduur van meer dan één jaar in aanmerking voor het voordeel van de subsidie als werkingskosten en wordt ze berekend volgens de volgende regels :
[1 ...]1 10 jaar voor het meubilair;
[1 ...]1 5 jaar voor het bureaumaterieel;
[1 ...]1 3 jaar voor de informaticasoftware.
De aanvraag wordt ingediend en voor de aankoop samen met het gekozen aanbod gerechtvaardigd, op straffe van niet overweging van de uitgave.
Bij gebrek aan antwoord [2 van de administratie]2 binnen één maand van het bericht van ontvangst van de aanvraag wordt ze geacht aangenomen te zijn.
§ 2. Het aflossingsplan wordt enkel in overweging genomen als het in de boekhouding voorkomt; zoniet wordt de aankoop van materieel van de subsidie uitgesloten.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 190, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BWG 2014-12-04/07, art. 224, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1881.Voor subsidie komen in aanmerking de algemene kosten en de werkingskosten als volgt :
1° de reiskosten en de parkeerkosten in België, ten belope van de bedragen toegekend aan de personeelsleden van de diensten van de Regering, voor zover het voorwerp van de verplaatsing duidelijk aangegeven wordt en voor zover er een reisblad is opgesteld;
2° de kosten voor internet- en telefoonaansluitingen en -verkeer;
3° de kantoorkosten waarvan de aard door de Minister wordt bepaald;
4° de aankoop van materieel voor een bedrag waarvan het maximum door de Minister wordt bepaald en voor zover het gebruik ervan gebonden is aan de uitoefening van de opdrachten;
5° de kosten voor het huren van een gebouw of een gebouwgedeelte, met inbegrip van de desbetreffende huurkosten voor zover ze voortvloeien uit een huurovereenkomst in goede en behoorlijke vorm.
Als het gebouw dient voor andere activiteiten dan welke die door de subsidie gefinancierd worden, worden de lasten opgesplitst ofwel volgens de tijd die uitgetrokken wordt voor de gefinancierde activiteit ofwel volgens de daarvoor aangewende oppervlakte;
6° de kosten voor de inschrijving op colloquia of vormingen, de reis- en verblijfkosten toegekend op dezelfde grond als die toegekend aan de personeelsleden van de Regeringsdiensten;
7° wanneer de kosten van het colloquium of van de vorming hoger zijn dan vijfhonderd euro of wanneer het colloquium of de vorming in het buitenland plaatsvindt, [1 wordt de voorafgaande toestemming van de administratie aangevraagd]1 en vergezeld gaan van het programma en van een specifieke begroting;
8° de diverse belastingen;
9° de honorariakosten voor zover het doel, de datum, de periodiciteit van de bedoelde prestatie duidelijk vermeld worden;
10° de kosten voor het drukken en de overmaking van het informatiedocument bedoeld in artikel 657 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of van elk andere document bestemd voor het publiek of de leden van het net;
11° de bankrente indien de voorschotten zijn betaald na de termijnen bedoeld in artikel 664, lid 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
----------
(1)
Art.1882. Volgende personeelsuitgaven komen voor de subsidie in aanmerking binnen de perken van de verplichtingen opgelegd aan de werkgevers :
1° de ongemakkelijke uren;
2° de eindejaarspremie en het vakantiegeld beperkt volgens de regels toepasselijk op de personeelsleden van de Regeringsdiensten;
3° het vertrekvakantiegeld;
4° de haard- en standplaatstoelage;
5° de sociale werkgeversbijdragen;
6° de reiskosten tussen de woonplaats en de werkplaats voor zover de werknemer het openbaar vervoer gebruikt;
7° de wettelijke verzekering;
8° de arbeidsgeneeskunde.
Art.1883.Volgende kosten komen geenszins in aanmerking als werkingskosten :
1° de taxikosten;
2° de kosten voor voeding, drank, restaurant, behalve indien verantwoord in het kader van de vergaderingen georganiseerd krachtens hoofdstuk 3 van titel 2 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
3° de restaurantkosten;
4° de uitgaven verricht in de vorm van een forfaitair bedrag zonder detail van de prestaties;
5° de aankoop van onroerende goederen en van voertuigen;
6° de vertegenwoordigingskosten.
Art.1884.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 193, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1885. Het boekhoudplan bedoeld in artikel 666 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek is opgenomen in bijlage 136.
Onderafdeling 2. - Evaluatie en controle
Art.1886.De ambtenaren en personeelsleden die deel uitmaken [1 van het Departement dat binnen de administratie]1 belast is met de evaluatie en controle van de netwerken en diensten, worden aangewezen om ze uit te voeren.
----------
(1)
Art.1887.[1 § 1. De controle en de evaluatie van de activiteiten van het netwerk of van de dienst worden gevoerd door de administratie die overeenkomstig artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode en met name het Handvest van goed administratief gedrag bedoeld in bijlage I :
1° de overeenstemming van de bij of krachtens hoofdstuk 3 van titel 2 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek aangenomen bepalingen, met name de naleving van de voorwaarden van de erkenning en van de handhaving ervan, verifieert;
2° de invoering van het actieplan en zijn werkelijke uitvoering op participerende wijze evalueert.
Om de in het eerste lid, 1°, bedoelde verificatie mogelijk te maken, zorgt het netwerk ervoor de dossiers betreffende het aangeworven personeel of het statutair personeel, de bijgewerkte lijst van zijn leden, de overeenkomsten, de notulen van de vergaderingen van het sturingscomité en de boekhouding ter beschikking te stellen van de administratie.
Bovendien zorgt de dienst ervoor de dossiers betreffende het aangeworven personeel of het statutair personeel, de overeenkomsten, de dossiers van de begunstigden en de boekhouding ter beschikking te stellen van de administratie.
Tijdens de in het eerste lid, 2°, bedoelde participerende evaluatie zorgt het netwerk ervoor dat alle personen belast met de coördinatiefunctie tijdens de inspectie aanwezig zijn.
Bovendien zorgt de dienst ervoor dat alle personeelsleden aanwezig zijn.
§ 2. De conclusies van de inspectie worden binnen één maand overgemaakt aan het netwerk of de dienst dat/die over een termijn van één maand beschikt om ze te beantwoorden.]1
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 195, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1888.
<Opgeheven bij BWG 2014-12-04/07, art. 196, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 3. - Inzameling van sociaal-epistemologische gegevens
Art.1889. De Minister zorgt voor de verzameling van de in artikel 674 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde gegevens zodat de anonimiteit, de duurzaamheid en het gebruik ervan door de diensten zelf met name in het kader van het netwerk of van hun eigen activiteiten worden verzekerd.
Art.1890.§ 1. De minimale lijst van de gegevens bedoeld in artikel 674, § 1, tweede lid, a) en b) van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek omvat voor elke begunstigde minstens de volgende informatie :
1° de leeftijd;
2° het geslacht;
3° de burgerlijke stand;
4° de nationaliteit;
5° de moedertaal;
6° de levensstijl;
7° het schoolbezoek;
8° de beroepscategorie;
9° de hoofdzakelijke inkomensbron;
De Minister vult de [1 in het eerste lid]1 bepaalde lijst van de sociaal-epidemiologische gegevens aan na overleg met de netwerken overeenkomstig artikel 633 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
§ 2. De minimale lijst van de sociaal-epidemiologische gegevens bedoeld in artikel 674, § 1, tweede lid, c), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek omvat voor elke betrokken begunstigde minstens de gegevens voortvloeiend uit de uitvoering van de verplichtingen van België wat betreft het probleem van de drugs in het kader van het verdrag van Maastricht in de vorm van de registratie van de Treatment Demand Indicator.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 197, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 4. - Begunstigden
Art.1891.Naast de in artikel 657 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde elementen omvat het informatiedocument voor de begunstigde :
1° de adresgegevens van de dienst;
2° de omschrijving van de organisatie van de dienst, en met name de rol van de diensten en dienstverleners die zouden kunnen optreden;
3° de rechten van de begunstigde en de wijze van klachtindiening, w.o. die bepaald in boek 1 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Het voor de begunstigde bestemde informatiedocument wordt ter informatie [1 aan de administratie]1 overgemaakt uiterlijk één maand na de kennisgeving van de erkenning.
----------
(1)
Art.1892. Het individueel dossier van de begunstigde bedoeld in artikel 659, § 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek omvat minstens de volgende administratieve gegevens :
1° de personalia van de begunstigde, waaronder de naam, de voornaam, de geboorteplaats en -datum, de burgerlijke stand, de nationaliteit, het adres en het telefoonnummer;
2° in voorkomend geval, de identificatie van het ziekenfonds waarbij de begunstigde is aangesloten;
3° de identificatie van de algemeen geneesheer of een specialist aangewezen door de begunstigde;
4° de instemming van de begunstigde, bedoeld in artikel 641, § 1ervijfde lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;
5° de data en aarden van de prestaties alsmede de identificatie van de dienstverlener of van het betrokken personeelslid;
6° het bewijs van de betaling van de prestaties of van de vrijstelling;
7° de instemming van de begunstigde in het kader van de verzameling van sociaal-epidemiologische gegevens.
Art.1893.Na afloop van een termijn van één maand na zijn goedkeuring worden het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 660, § 1, derde lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en de wijzigingen ervan overgemaakt [1 aan de administratie die er binnen tien dagen ontvangst van bericht]1.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 198, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1894. Het maximumtarief zoals bedoeld in artikel 661 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedraagt tien euro per prestatie.
Elke betaling wordt opgenomen in het individueel dossier van de begunstigde overeenkomstig artikel 1892.
Onderafdeling 5. - Kadaster van het aanbod inzake hulp bij verslavingen en informatieverstrekking aan het publiek
Art.1895.Het kadaster van het aanbod inzake verslavingen dat het geheel van de erkende diensten omstandig inventariseert, wordt bekendgemaakt op de website [1 van de administratie]1.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 224, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1896. De Minister organiseert de communicatie van het kadaster van het aanbod aan de diensten, de netwerken en de federaties volgens de meest aangepaste nadere regels, binnen zes maanden na het on line plaatsen ervan.
Art.1897.De lijst van de erkende diensten en netwerken, hun werkingsgebied en de omschrijving van het aanbod van hun dienstverleningen zijn voortdurend op de website [1 van de administratie]1 te raadplegen en worden bijgewerkt in overleg met de federaties.
----------
(1)
HOOFDSTUK IV. - Bijzondere erkenning van psychiatrische verzorgingstehuizen en van geïntegreerde diensten voor thuiszorg
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.1898. Dit hoffdstuk is van toepassing :
1° op de psychiatrische verzorgingstehuizen;
2° op de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging.
Art.1899. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
" verzorgingsinstellingen " : de instellingen en diensten bedoeld in artikel 1898.
Afdeling 2. - Werkingsvergunning
Art.1900.De verzorgingsinstellingen die een bijzondere erkenning wensen te verkrijgen, dienen hun aanvraag [1 bij de administratie]1 in.
De inschrijving in de programmatie is een voorwaarde van ontvankelijkheid van de aanvraag indien reglementair vereist.
Overeenkomstig artikel 414 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek kan een tijdelijke bijzondere erkenning voor de duur van zes maanden toegekend worden aan de instellingen die een eerste aanvraag indienen.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 199, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 1. - Toekenningsprocedure en - voorwaarden betreffende de voorlopige bijzondere erkenning
Art.1901.Volledigheidshalve bevat het dossier van de eerste aanvraag de volgende stukken :
1° het ingevulde en ondertekende formulier waarvan het model door de Minister wordt bepaald;
2° de naamlijst van het personeel of van de zelfstandige medewerkers, met de kwalificaties en de wekelijkse duur van de arbeidstijd of van de prestaties;
3° een afschrift van de overeenkomsten gesloten met andere verzorgingsinstellingen, instellingen of diensten, met name die waarmee overeenkomstig de erkenningsnormen een functionele band [1 gegarandeerd wordt]1.
Het dossier betreffende de erkenningsaanvraag vermeldt bovendien :
1° in het geval van een psychiatrisch verzorgingstehuis :
a) het aantal bedden waarvoor de bijzondere erkenning wordt aangevraagd;
b) in voorkomend geval, het bewijs van de gelijkwaardige beddenvermindering indien reglementair vereist;
c) een plan met de interne communicatiewegen per niveau, de bestemming van de lokalen en het aantal plaatsen waarop de aanvraag om bijzondere erkenning betrekking heeft;
d) een brandveiligheidsattest dat sinds minder dan een jaar is afgegeven door de burgemeester van de gemeente waar de verzorgingsinstelling gevestigd is, vergezeld van het rapport van de territoriaal bevoegde brandweerdienst;
2° in het geval van een geïntegreerde dienst voor thuisverzorging :
a) de statuten van de instelling;
b) de zorgzone(s) te bedienen met inachtneming van de territoriale indeling die in bijlage gaat, alsook in voorkomend geval de organisatie van de operationele subzones. Er kan een aanvraag om afwijking van de grenzen van bedoelde zones ingediend worden om rekening te houden met de grenzen van de huisartsenkringen die erkend zijn op de datum van de indiening van de aanvraag, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan huisartsenkringen.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 200, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1902.De administratie bezorgt de aanvrager binnen dertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het dossier, een bericht waarin hij hem meedeelt dat het dossier volledig is of waarin hij hem verzoekt het aan te vullen. In het tweede geval richt de administratie binnen dezelfde termijn een bericht aan de aanvrager als het dossier volledig is.
Bij gebrek aan verzending van een bericht binnen de termijn bedoeld [1 in het eerste lid]1, wordt het dossier geacht volledig te zijn.
----------
(1)
Art.1903.De tijdelijke bijzondere erkenning wordt aan de instellingen toegekend als de voorwaarden van ontvankelijkheid [1 vermeld in de artikelen 1900 en 1901]1 vervuld zijn.
De Minister kan ook het advies inwinnen van de "Commission wallonne de la santé" bedoeld in artikel 19 van boek 1 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek voor de instellingen bedoeld in artikel 1898.
In dat geval wordt het dossier bijkomend overgemaakt aan de aanvrager, die over een termijn van vijftien dagen beschikt om zijn opmerkingen aan de "Commission wallonne de la santé" voor te leggen.
De Minister spreekt zich uit binnen de drie maanden die volgen op de ontvangst van het volledige dossier van de aanvraag om bijzondere erkenning.
----------
(1)
Art.1904. Het besluit tot toekenning van een tijdelijke bijzondere erkenning vermeldt de datum van inwerkingtreding ervan, alsook, al naar gelang het geval, het aantal bedden of de zorgzone waarvoor ze toegekend wordt. De zorgzone is conform bijlage 137. Een geïntegreerde dienst voor thuisverzorging kan erkend worden voor één zone of voor verschillende aangrenzende zones. Een afwijking van de grenzen van de in bijlage 137 vastgelegde zorgzones kan toegekend worden om rekening te houden met de grenzen van de huisartsenkringen die erkend zijn op de datum van de indiening van de aanvraag, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan huisartsenkringen.
Art.1905.De tijdelijke bijzondere erkenning met dezelfde termijn kan verlengd worden als de formaliteiten bedoeld in artikel 1906, eerste lid, [1 niet uitgevoerd worden]1 binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de datum van toekenning van de tijdelijke bijzondere erkenning.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 203, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling 2. - Toekenningsprocedure en -voorwaarden betreffende de voorlopige bijzondere erkenning
Art.1906. Tijdens de periode waarop de tijdelijke bijzondere erkenning betrekking heeft, onderzoekt de administratie het dossier. Ze gaat over tot een inspectie van de instelling en geeft minstens twee maanden vóór het verstrijken van de tijdelijke bijzondere erkenning advies over de toekenning of de weigering van een bijzondere erkenning.
Het advies wordt ter advies voorgelegd aan de "Commission wallonne de la santé" bedoeld in artikel 19 van boek 1 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°.
In dat geval wordt het dossier bijkomend overgemaakt aan de aanvrager, die over een termijn van vijftien dagen beschikt om zijn opmerkingen aan de "Commission wallonne de la santé" voor te leggen.
Art.1907. De Minister beslist binnen drie maanden voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°.
Art.1908. Het besluit tot toekenning van een tijdelijke bijzondere erkenning vermeldt de datum van inwerkingtreding ervan, alsook, al naar gelang het geval, het aantal bedden of de zorgzone waarvoor ze toegekend wordt. De zorgzone is conform bijlage 137. Een geïntegreerde dienst voor thuisverzorging kan erkend worden voor één zone of voor verschillende aangrenzende zones. Een afwijking van de grenzen van de in bijlage 137 vastgelegde zorgzones kan toegekend worden om rekening te houden met de grenzen van de huisartsenkringen die erkend zijn op de datum van de indiening van de aanvraag, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan huisartsenkringen.
Art.1909. De aanvraag om verlenging van de bijzondere erkenning wordt uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenning ingediend, op straffe van verval.
De aanvraag gaat vergezeld van de stukken vermeld in artikel 1901.
Als de in het vorige lid opgesomde voorwaarden vervuld zijn, wordt de vorige bijzondere erkenning geacht van rechtswege verlengd te zijn zolang de Minister zich niet heeft uitgesproken over de aanvraag om verlenging van de bijzondere erkenning.
Art.1910. De administratie onderzoekt het dossier, gaat over tot een inspectie van de instelling en geeft minstens twee maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenning advies over de toekenning of de weigering van de verlenging van de erkenning.
Voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°, wordt het advies voor advies overgemaakt aan de "Commission wallonne de la santé" bedoeld in boek 1 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en aan de aanvrager, die over een termijn van vijftien dagen beschikt om zijn opmerkingen aan de "Commission wallonne de la santé" voor te leggen.
De Minister beslist binnen drie maanden voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°. Hij spreekt zich uit binnen een termijn van drie maanden, te rekenen van de datum waarop de "Commission wallonne de la Santé" advies uitbrengt voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°. De verlenging wordt toegekend voor een verlengbare bepaalde duur of voor onbepaalde duur.
Afdeling 3. - Afstand van de werkingsvergunning
Art.1911.De inrichtende macht van een verzorgingsinstelling die beslist geheel of gedeeltelijk afstand te doen van de bijzondere erkenning of van de tijdelijke bijzondere erkenning geeft [1 de administratie]1 drie maanden op voorhand kennis daarvan.
Zij vermeldt de datum waarop de afstand in werking treedt.
Bedoelde verzorgingsinstelling is niet meer in het kader van de programmatie ingeschreven voor de bedden waarvan ze afstand heeft gedaan.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 204, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Afdeling 4. - Sancties
Onderafdeling 1. - Schorsing en intrekking
Art.1912. De Minister kan de tijdelijke bijzondere erkenning of de bijzondere erkenning van de verzorgingsinstellingen die niet meer aan de normen voldoen, opschorten of intrekken.
Art.1913. De administratie wordt binnen dertig dagen in kennis gesteld van elke wijziging van de gegevens vermeld in artikel 1901. Zoniet kan een opschortingsprocedure opgestart worden.
Art.1914. De opschorting van de tijdelijke bijzondere erkenning of van de bijzondere erkenning houdt in dat de verzorgingsinstelling geen nieuwe residenten of personen meer mag opvangen. Het besluit tot opschorting wordt aangeplakt bij de ingang van de instelling.
Door de maatregel die voortvloeit uit het besluit tot intrekking wordt de verzorgingsinstelling beschouwd als zijnde niet meer opgenomen in het kader van de programmatie.
Art.1915.Als de administratie een voorstel tot opschorting of intrekking formuleert, geeft ze de beheerder van de verzorgingsinstelling kennis van dat voorstel, alsook van de ingeroepen motieven. Ze wijst hem erop dat hij vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving over een termijn van vijftien dagen beschikt om zijn dossier in te kijken en om zijn opmerkingen in een schrijven te laten gelden.
De administratie vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen van de beheerder en met het proces-verbaal van zijn verhoor.
Daartoe roept ze de beheerder op [1 bij aangetekend schrijven, bij schrijven ingediend tegen ontvangstbewijs of bij elk middel waaraan een vaste datum aan de zending verleend wordt]1 en vermeldt het de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting.
De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.
De administratie stelt een verslag op en, voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°, stuurt binnen vijftien dagen het rapport voor advies naar de "Commission wallonne de la Santé" bedoeld in artikel 19 van boek 1 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.
De weigering te verschijnen of zijn verweermiddelen aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.
De administratie deelt haar voorstel ook mee aan de betrokken burgemeesters.
De Minister doet uitspraak over de opschorting of de intrekking binnen een termijn van drie maanden, te rekenen van de datum waarop het verslag van de administratie wordt afgegeven voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°, of binnen een termijn van drie maanden, te rekenen van de datum waarop de "Commission wallonne de la Santé" advies uitbrengt voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 220, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.1916. De administratie geeft de beheerder kennis van de besluiten tot opschorting of intrekking.
Onderafdeling 2. - Sluiting
Art.1917. De Minister kan om redenen van volksgezondheid, veiligheid en ernstige overtreding van de normen besluiten tot de dringende sluiting van een verzorgingsinstelling.
Art.1918. Als de administratie een voorstel tot opschorting of intrekking formuleert, geeft ze de beheerder van de verzorgingsinstelling kennis van dat voorstel, alsook van de ingeroepen motieven. Ze wijst hem erop dat hij vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving over een termijn van vijftien dagen beschikt om zijn dossier in te kijken en om zijn opmerkingen in een schrijven te laten gelden.
De administratie deelt haar voorstel ook mee aan de betrokken burgemeesters.
Het aan de Minister overgemaakte dossier bevat het rapport van de inspectie en de opmerkingen van de beheerder.
De Minister besluit tot de dringende sluiting van de verzorgingsinstelling na ontvangst van het dossier.
De administratie geeft de beheerder kennis van de besluiten tot dringende sluiting.
Art.1919. Overeenkomstig artikel 415 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek hebben de weigering van de bijzondere erkenning alsmede de intrekking van de bijzondere erkenning of van de tijdelijke bijzondere erkenning de sluiting van de instelling tot gevolg.
De administratie geeft de betrokken burgemeesters en de beheerder kennis van het besluit.
Art.1920. Het besluit tot weigering of intrekking treedt in werking op de elfde dag na de kennisgeving ervan. Vanaf die datum is het verboden nieuwe residenten of nieuwe personen op te vangen. De beheerder beschikt na die termijn over drie maanden om de instelling te ontruimen en elke activiteit stop te zetten.
Art.1921. Als de administratie vaststelt dat een verzorgingsinstelling zonder bijzondere erkenning of tijdelijke bijzondere erkenning uitgebaat wordt, verwittigt ze de Minister, die tot de sluiting van de instelling besluit.
De beheerder wordt zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de sluiting en beschikt vervolgens over een termijn van drie maanden om de instelling te ontruimen en elke activiteit stop te zetten.
Art.1922. Als de burgemeester een verzorgingsinstelling laat sluiten, pleegt hij overleg met de Minister en de administratie om alle nodige maatregelen uit te voeren in het belang van de residenten, de opgevangen personen of de patiënten.
Afdeling 5. - Bekendmaking
Art.1923. Alle beslissingen genomen krachtens dit besluit worden door de administratie meegedeeld aan de betrokken burgemeesters en voorzitters van openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art.1924.Alle procedureakten worden bij ter post aangetekend schrijven [1 of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend]1 verstuurd, behalve wat betreft de toepassing van artikel 1911 en de in artikel 1915 bedoelde kennisgeving aan de burgmeesters.
----------
(1)<BWG 2014-12-04/07, art. 213, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK V.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Afdeling 1.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1925.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1926.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Afdeling 2.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1927.
Art.1928.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1929.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1930.
Art.1931.
Afdeling 3.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1932.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1933.
Art.1934.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1935.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1936.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1937.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1938.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Afdeling 4.
Art.1939.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1940.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1941.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Afdeling 5.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1942.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1943.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1944.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1945.
Afdeling 6.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1946.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1947.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1948.
Art.1949.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.1950.
<Opgeheven bij BWG 2015-12-17/17, art. 2, 6°, 051; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Boek VIII. [1 Steun aan lesbische, gay, bisexuele, transgender, queer, intersekse en asexuele personen]1
(Opschrift vervangen door <BWG 2023-07-06/06, art. 2, 114; Inwerkingtreding : 01-01-2023>)
Titel I. - [1 Erkenning van de regenbooghuizen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
HOOFDSTUK I. - [1 Erkenningsprocedure]1
----------
(1)
Afdeling I. - [1 Erkenningsaanvraag]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
Art.1951. [1 De erkenningsaanvraag als regenbooghuis wordt door elk middel dat vaste datum aan de zending verleent, aan het bestuur gericht.
De documenten bedoeld in artikel 694/4, tweede lid, van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid, hierna "het decreetgevend deel van het Wetboek", alsook elk document waarmee kan worden nagegaan of de in artikel 694/3 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde voorwaarden worden vervuld, worden bij de aanvraag gevoegd. Als het dossier onvolledig is, verwittigt het bestuur de aanvrager binnen de maand waarin bedoeld dossier ontvangen werd.
Wanneer de voor het onderzoek van de erkenningsaanvraag nodige gegevens bij authentieke bronnen beschikbaar zijn, zamelt het bestuur die gegevens rechtstreeks bij de authentieke bronnen in en verwittigt de aanvrager.
De aanvraag wordt onderzocht door het bestuur dat bijkomende inlichtingen betreffende haar aanvraag aan de vereniging kan vragen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
Art. 1951/1. [1 § 1. Het personeel bedoeld in artikel 694/3, § 1, 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bestaat uit ten minste :
1° een half voltijds equivalent belast met de opdrachten van maatschappelijk assistent dat op de datum van zijn aanstelling ten minste een bachelordiploma maatschappelijk assistent maatschappelijk hulpwerker, opvoeder, juridisch assistent of een gelijkwaardig diploma heeft;
2° een half voltijds equivalent belast met de opdrachten van projectmanager dat op de datum van zijn aanstelling ten minste een masterdiploma heeft in menswetenschappen of sociale wetenschappen, rechten of een gelijkwaardig diploma.
De Minister kan, na advies van de Administratie, een afwijking op basis van de nuttige ervaring toestaan voor werknemers die niet beschikken over de academische graden en functies bedoeld in paragraaf 1, 1° en 2°.
§ 2. Onverminderd de bewaring die noodzakelijk is voor de verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden als bedoeld in artikel 89 van Verordening (EU) 2016/679, en in overeenstemming met artikel 5.1, e), van dezelfde Verordening, worden gegevens met betrekking tot de diploma's en kwalificaties van de personen aangeworven in de Regenbooghuizen verwijderd na een periode van 5 jaar vanaf de beëindiging van de arbeidsverhoudingen met de werknemer.
De in lid 1 bedoelde bewaringstermijn wordt in geval van een gerechtelijke of administratieve procedure opgeschort totdat een beslissing waartegen geen beroep mogelijk is, volledig en onherroepelijk is uitgevoerd.".
§ 3. In overeenstemming met artikel 694/3, § 1, 5°, van het decreetgevend Wetboek is elk Regenbooghuis minstens twintig uur per week open, waarvan minstens acht uur voor sociale permanenties, met of zonder afspraak.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-07-06/06, art. 4, 114; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1952.[1 Naast de elementen bedoeld in artikel 694/4, tweede lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat het erkenningsaanvraagdossier :
1° de begroting en de balans;
2° de beraadslaging van de inrichtende macht waarbij besloten wordt tot de indiening van de erkenningsaanvraag;
3° de afschriften van de diploma's en het statuut van de personeelsleden;
4° een beraadslaging van de raad van bestuur waarin de algemene modaliteiten voor de uitvoering van de opdrachten van de vereniging worden bepaald;
5° de partnerschapsovereenkomsten gebonden aan de ontwikkelde activiteiten overeenkomstig artikel [2 694/2, 4°]2, van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
(2)<BWG 2023-07-06/06, art. 5, 114; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling II. - [1 Beslissing tot erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
Art.1953. [1 De Minister neemt de beslissing tot erkenning binnen drie maanden na ontvangst van het volledige dossier.
De Minister deelt zijn beslissing aan de aanvrager mede door elk middel dat vaste datum aan de zending verleent.]1
----------
(1)
Art.1954. [1 Zodra de beslissing tot erkenning wordt betekend, kan het regenbooghuis de kwalificatie van "erkend regenbooghuis" gebruiken.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK II. - [1 Subsidiëring]1
----------
(1)
Afdeling I. - [1 Subsidieaanvraag]1
----------
(1)
Art.1955.[1 [2 De subsidieaanvraag wordt jaarlijks met een voorbegroting, een analyse van de verwezenlijking van de doelstellingen van het vorige jaar en van de voor het komende jaar vastgestelde doelstellingen aan het bestuur gericht]2.
Een jaarlijkse forfaitaire subsidie van [2 100.000]2 euro wordt aan elk regenbooghuis toegekend.
[2 ...]2.
Het bedrag bedoeld in het tweede lid wordt gekoppeld [2 aan de spilindex 125,60 die op 1 januari 2023]2 toepasselijk is en wordt gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
(2)<BWG 2023-07-06/06, art. 6, 114; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling II. - [1 Beslissing tot subsidiëring]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
Art.1956. [1 De Minister neemt de beslissing tot subsidiëring en deelt ze mede aan het regenbooghuis.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
HOOFDSTUK III. - [1 Controle en sancties]1
----------
(1)
Art.1957. [1 Wanneer de Minister vaststelt dat een regenbooghuis de erkenningsvoorwaarden niet meer vervult of wanneer het regenbooghuis verzuimt de in artikel 694/6 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde inlichtingen te verstrekken, kan hij de erkenning intrekken krachtens artikel 694/7 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
De intrekking van de erkenning wordt voorafgegaan door een waarschuwing die gestuurd wordt door het bestuur door elk middel dat vaste datum aan de zending verleent. Die waarschuwing vermeldt de geformuleerde klachten en staat het regenbooghuis een termijn van dertig dagen die begint te lopen na ontvangst van bedoelde waarschuwing, toe om een antwoordmemorie over te maken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
Art.1958. [1 De administratieve, financiële en kwalitatieve controle van de regenbooghuizen wordt gevoerd door de binnen het bestuur aangewezen personeelsleden.
De personeelsleden hebben vrije toegang tot de lokalen en hebben het recht om ter plaatse inzage te nemen van de stukken en documenten die ze nodig achten voor de vervulling van hun opdracht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
Titel II. - [1 Erkenning van de federatie van de regenbooghuizen]1
----------
(1)
HOOFDSTUK I. - [1 Erkenningsprocedure]1
----------
(1)
Afdeling I. - [1 Erkenningsaanvraag]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
Art.1959. [1 De erkenningsaanvraag als federatie van de regenbooghuizen wordt aan het bestuur door elk middel dat vaste datum aan de zending verleent, gericht.
De documenten bedoeld in artikel 694/10, tweede lid, van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid, hierna "het decreetgevend deel", alsook elk document waarmee kan worden nagegaan of de in artikel 694/9 van het decreetgevend deel bedoelde voorwaarden worden vervuld, worden bij de aanvraag gevoegd. Als het dossier onvolledig is, verwittigt het bestuur de aanvrager binnen de maand waarin het bedoeld dossier ontvangen heeft.
Wanneer de voor het onderzoek van de erkenningsaanvraag nodige gegevens bij authentieke bronnen beschikbaar zijn, verzamelt het bestuur die gegevens rechtstreeks bij de authentieke bronnen en verwittigt de aanvrager.
De aanvraag wordt onderzocht door het bestuur dat bijkomende inlichtingen betreffende haar aanvraag aan de federatie van de regenbooghuizen kan vragen.]1
----------
(1)
Art. 1959/1. [1 § 1. Het personeel bedoeld in artikel 694/9, eerste lid, 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bestaat uit ten minste :
1° een half voltijds equivalent belast met sensibiliserings- en vormingsopdrachten dat op de datum van zijn aanstelling ten minste een bachelordiploma maatschappelijk assistent maatschappelijk hulpwerker, opvoeder, juridisch assistent of een gelijkwaardig diploma heeft;
2° één voltijds equivalent belast met de opdrachten van projectmanager dat op de datum van zijn aanstelling ten minste een masterdiploma heeft in menswetenschappen of sociale wetenschappen, rechten of een gelijkwaardig diploma.
De Minister kan, na advies van de Administratie, een afwijking toestaan op basis van de nuttige ervaring voor de werknemers die niet beschikken over de academische graden en functies bedoeld in lid 1, 1° en 2°.
§ 2. Onverminderd de bewaring die noodzakelijk is voor de verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden als bedoeld in artikel 89 van Verordening (EU) 2016/679, en in overeenstemming met artikel 5.1, e), van dezelfde Verordening, worden gegevens met betrekking tot de diploma's en kwalificaties van personen aangeworven in de Federatie verwijderd na een periode van 5 jaar vanaf de beëindiging van de arbeidsverhoudingen met de werknemer.
De in lid 1 bedoelde bewaringstermijn wordt in geval van een gerechtelijke of administratieve procedure opgeschort totdat een beslissing waartegen geen beroep mogelijk is, volledig en onherroepelijk is uitgevoerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-07-06/06, art. 7, 114; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.1960. [1 Naast de elementen bedoeld in artikel 694/10, tweede lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat het erkenningsaanvraagdossier :
1° de begroting en de balans;
2° de beraadslaging van de inrichtende macht waarbij besloten wordt tot de indiening van de erkenningsaanvraag;
3° de afschriften van de diploma's en het statuut van de personeelsleden;
4° een beraadslaging van de raad van bestuur waarin de algemene modaliteiten voor de uitvoering van de opdrachten van de vereniging worden bepaald;]1
----------
(1)
Afdeling II. - [1 Beslissing tot erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
Art.1961. [1 De Minister neemt de beslissing tot erkenning binnen drie maanden na ontvangst van het volledige dossier en deelt zijn beslissing aan de aanvrager mede door elk middel dat vaste datum aan de zending verleent.
De beslissing tot erkenning vermeldt het activiteitenprogramma bedoeld in artikel 694/10, tweede lid, 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
Art.1962. [1 Zodra de beslissing tot erkenning wordt betekend, kan de federatie van de regenbooghuizen de kwalificatie van "erkende federatie van de regenbooghuizen" gebruiken.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK II. - [1 Subsidiëring]1
----------
(1)
Afdeling I. - [1 Subsidieaanvraag]1
----------
(1)
Art.1963.[1 [2 De subsidieaanvraag wordt jaarlijks met een voorbegroting, een analyse van de verwezenlijking van de doelstellingen van het vorige jaar en van de voor het komende jaar vastgestelde doelstellingen aan het bestuur gericht]2.
Een jaarlijkse forfaitaire subsidie van [2 140.000]2 euro wordt aan de federatie toegekend.
Het bedrag bedoeld in het tweede lid wordt gekoppeld [2 aan de spilindex 125,60 die op 1 januari 2023]2 toepasselijk is en wordt gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
(2)<BWG 2023-07-06/06, art. 8, 114; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Afdeling II. - [1 Beslissing tot subsidiëring]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
Art.1964. [1 De Minister neemt de beslissing tot subsidiëring.
Ze wordt aan de federatie van de regenbooghuizen meegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
HOOFDSTUK III. - [1 Evaluatie]1
----------
(1)
Art.1965.[1 Er wordt minstens één keer per jaar een begeleidingscomité opgericht.
Het begeleidingscomité wordt belast met de begeleiding en de evaluatie van de activiteiten van de federatie.
Het bestaat uit:
1° een vertegenwoordiger van de Minister;
2° één vertegenwoordiger van de federatie;
3° één vertegenwoordiger van het bestuur.
Het secretariaat wordt door het bestuur waargenomen.
[2 De statistische bijlage bij het evaluatieverslag, waarnaar wordt verwezen in artikel 694/8, 6°, d, van het decreetgevend deel van het Wetboek, bestaat uit de volgende gegevens voor elke Regenbooghuis:
1° het aantal dossiers geopend in de loop van het jaar in kwestie;
2° het aantal lopende zaken;
3° het aantal face-tot-face afspraken in het kader van de opdracht bedoeld in artikel 694/2, tweede lid, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
4° het aantal handelingen geïnitieerd in de loop van het jaar in kwestie]2.
[2 ...]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
(2)<BWG 2023-07-06/06, art. 9, 114; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
HOOFDSTUK IV. - [1 Controle en sancties]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2015-05-13/07, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 06-06-2015>
Art.1966. [1 Wanneer de Minister vaststelt dat de federatie van de regenbooghuizen de erkenningsvoorwaarden niet meer vervult of wanneer de federatie van de regenbooghuizen verzuimt de in artikel 694/13, 3, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde inlichtingen te verstrekken, kan hij de erkenning intrekken krachtens artikel 694/14 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
Een waarschuwing gestuurd door het bestuur bij elk middel waarbij de zending wordt bewezen, gaat aan de intrekking van de erkenning vooraf. Die waarschuwing vermeldt de geformuleerde klachten en staat de federatie een termijn van dertig dagen die begint te lopen na ontvangst van bedoelde waarschuwing, toe om een antwoordmemorie over te maken.]1
----------
(1)
Art.1967. [1 De administratieve, financiële en kwalitatieve controle van de federatie van de regenbooghuizen wordt gevoerd door de binnen het bestuur aangewezen personeelsleden.
De personeelsleden hebben vrije toegang tot de lokalen en hebben het recht om ter plaatse inzage te nemen van de stukken en documenten die ze nodig achten voor de vervulling van hun opdracht.]1
----------
(1)
Boek IX. [1 - Tehuizen voor de collectieve huisvesting van personen in langdurige moeilijkheden]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
TITEL I. [1 - Erkenning]1
----------
(1)
HOOFDSTUK 1. [1 - Erkenning]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
Afdeling 1. [1 - Erkenningsvoorwaarden]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 - Algemene voorwaarden en toekenningsprocedure]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
Art.1968. [1 Overeenkomstig artikel 694/16 van het decreetgevend deel van het Wetboek omvat de dossier met de erkenningsaanvraag:
1° de vragenlijst voor de erkenningsaanvraag, bedoeld in bijlage 139, aangevuld en ondertekend;
2° een plan waarin de verschillende lokalen, hun afmetingen en hun bestemming, alsmede het aantal plaatsen per kamer en, in voorkomend geval, de aangrenzende sanitaire installaties per kamer;
3° het aantal gehuisveste personen op de datum van verzending van de aanvraag en de maximale huisvestingscapaciteit rekening houdend met de kenmerken vermeld onder artikel 694/20 van het decreetgevend deel van het Wetboek en de maximumcapaciteit vermeld in het veiligheidsattest bedoeld in 9° en van het plan bedoeld in 2° ;
4° de ontwerp-overeenkomst voor individuele huisvesting, bedoeld in artikel 694/28 van het decreetgevend deel van het Wetboek, bepaald op grond van het model vermeld in bijlage 140;
5° het levensproject uitgewerkt op grond van de nadere regels vermeld in artikel 1971 en bijlage 141;
6° het huishoudelijk reglement uitgewerkt op grond van het model opgenomen in bijlage 142;
7° een anoniem gemaakte lijst, waarbij personen namelijk niet geïdentificeerd kunnen worden, met het aantal personeelsleden, hun kwalificatie, een omschrijving van hun functie zoals bedoeld in artikel 694/22 van het decreetgevend deel van het Wetboek en hun voornaamste opdrachten in de inrichting;
8° een verklaring op erewoord waarbij ieder personeelslid het tehuis voor collectieve huisvesting een afschrift van zijn diploma verstrekt, en een uittreksel uit het strafregister overeenkomstig artikel 694/22, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek en waarbij aangestipt wordt dat deze uittreksels, ter beschikking van de inspectie gesteld, samen met het arbeidscontract van elk personeelslid bewaard worden in het tehuis voor collectieve huisvesting;
9° het veiligheidsattest zoals bedoeld in artikel 694/21, § 1, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
10° een afschrift van de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringspolis voor vestigingen en bedrijven bedoeld in artikel 694/21, § 1, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
10° een afschrift van de objectieve burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringspolis brand of ontploffingen bedoeld in artikel 694/21, § 1, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;
12° de samenwerkingsovereenkomsten met inrichtingen erkend in het kader van het decreetgevend deel van dit Wetboek, waarin vastgesteld wordt dat het tehuis voor collectieve huisvesting in staat is om in geval van nood een beroep te doen op de professionele sector of de diensten die actief zijn op medisch, psychologisch of sociaal gebied in functie van het profiel van de bewoners;
13° in voorkomend geval, een afschrift van de overeenkomsten gesloten met vrijwilligers, gelijken-hulpverleners of ervaringsdeskundigen;
14° in voorkomend geval, het plan bedoeld in artikel 694/38 van het decreetgevend deel van het Wetboek met de acties die de inrichting jaar per jaar zal uitvoeren om de infrastructuren in overeenstemming te brengen met de normen bedoeld in artikel 694/20 van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)
Art.1969. [1 § 1. De erkenningsaanvraag voor ieder tehuis voor collectieve huisvesting wordt per aangetekend schrijven of bij ieder ander middel waarbij de zending een vaste datum verleend wordt, bij het Agentschap ingediend.
Binnen de dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag richt het Agentschap per aangetekend schrijven of via een zending naar een duidelijk elektronisch adres of bij ieder ander middel waarbij de zending een vaste datum verleend wordt een ontvangstbevestiging voor het dossier, indien dit volledig is.
Als het dossier onvolledig is, licht het Agentschap er de aanvrager in dezelfde voorwaarden over in en stipt aan, welke de ontbrekende dossierstukken zijn en dat de termijn voor de ontvangst van de ontbrekende stukken minstens één maand bedraagt.
Hoe dan ook licht het Agentschap de aanvrager in over:
1° de naam en de persoonsgegevens van het personeelslid dat het dossier zal behandelen;
2° de naam en de adresgegevens van het personeelslid belast met de naleving van de regels inzake bescherming van de persoonsgegevens (met inbegrip van veiligheidsregels voor gegevensbescherming) en tot wie de betrokkenen van het tehuis voor collectieve huisvesting zich kunnen richten.
Daarentegen, wordt de aanvraag, als de aanvrager het geheel van de door de administratie verlangde stukken binnen de voorgeschreven aanvullende termijn niet overmaakt, als onontvankelijk beschouwd. De beslissing wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, door het Agentschap medegedeeld.
§ 2. Binnen de zes maanden na ontvangst van de volledige aanvraag wordt door het Agentschap:
1° een inspectie van het tehuis voor collectieve huisvesting uitgevoerd als het Agentschap dit nuttig acht of kennis heeft van informatie waaruit zou blijken dat het tehuis voor collectieve huisvesting elementen bevat die nadeel zouden kunnen berokkenen aan de veiligheid, de gezondheid, de waardigheid van de gehuisveste personen of aan hun lichamelijke of geestelijke integriteit;
2° een verslag opgesteld over het dossier;
3° aan de Minister een dossier overgemaakt met:
a) het dossier van de aanvrager;
b) het verslag van het Agentschap met het advies van de inspectie;
c) een voorstel tot beslissing.
De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen twee maanden te rekenen van de ontvangst van het door het Agentschap toegestuurde dossier.
§ 3. De erkenning wordt geweigerd als het tehuis voor collectieve huisvesting de voorwaarden voor het verkrijgen ervan niet vervult.
§ 4. De beslissing tot toekenning van de erkenning wordt door het Agentschap bij aangetekend schrijven of door zending via een duidelijk e-mailadres of nog via ieder middel waarbij de zending een vaste datum verleend wordt, aan de aanvrager medegedeeld.
Iedere wijziging in één van de elementen van de erkenningsaanvraag wordt onverwijld door het betrokken tehuis voor collectieve huisvesting aan het Agentschap meegedeeld, middels het formulier opgenomen als bijlage 139. Binnen twee maanden volgend op de ontvangst van dat formulier waarop de wijzigingen duidelijk worden vermeld, stelt het Agentschap een verslag op ter beoordeling van de impact van de wijzigingen op de geldigheid van de erkenning. Het verslag wordt binnen de twee maanden te rekenen van de ontvangst van het door het Agentschap toegestuurd dossier gericht aan de Minister, die zich op de voorstellen van het Agentschap baseert om te beslissen.
§ 5. De erkenning wordt verleend voor een hernieuwbare periode van zes jaar. De hernieuwingsaanvraag volgt dezelfde procedure als de erkenningsaanvraag zoals omschreven in de paragrafen 1 tot 4. De hernieuwingsaanvraag wordt door het tehuis voor collectieve huisvesting uiterlijk negen maanden voor het einde van de erkenningsperiode aan het Agentschap gericht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
Onderafdeling 2. [1 - Voorwaarden inzake personeel]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
Art.1970. [1 § 1. Overeenkomstig artikel 694/22 van het decreetgevend deel van het Wetboek beschikt ieder tehuis voor collectieve huisvesting over:
1° één directeur, die ter plaatse een coördinatiefunctie uitoefent, minstens één dag per week;
2° één of twee personen die tegen een halftijds equivalent de begeleidingsfunctie uitoefent, waarbij minstens een kwarttijds equivalent wordt geteld voor iedere groep van vier bewoners na de eerste acht bewoners;
3° minstens één halftijds werkend persoon die de logistieke functie uitoefent, waarbij minstens een kwarttijds equivalent geteld moet worden per groep van twintig bewoners.
§ 2. De begeleidingsfunctie bedoeld in paragraaf 1, 2°, wordt minstens verzekerd door een halftijds equivalent die houder is van één der volgende diploma's:
1° gespecialiseerd opvoeder;
2° maatschappelijk assistent;
3° maatschappelijk verpleegkundige.
De andere personen die de begeleidingsfunctie uitoefenen zijn houder van één der diploma's bedoeld in lid 1 of van een diploma erkend door de wet over de beroepen in de gezondheidszorgen in de vakgebieden geneeskunde, verpleegkundige zorgen, psychologie, orthopedagogie, kinesitherapie, ergotherapie of logopedie.
§ 3. De directeur die de coördinatiefunctie bedoeld in paragraaf 1, 1°, uitoefent, volgt jaarlijks minstens zestien uur vorming die betrekking hebben op de opdrachten en de functies die hij uitoefent in het tehuis voor collectieve huisvesting. Deze vorming bevat minstens:
1° acht uur praktijkstudie in de opvang en de begeleiding van personen met langdurige moeilijkheden;
2° acht uur supervisie of opleiding besteed aan andere thema's in verband met opvang en huisvesting;
3° twaalf uur voor het beheer van een hulp- of zorgverleningsinstelling behalve als de directeur houder is van een in België erkend diploma van het hoger onderwijs met betrekking tot het beheer van hulp- of zorgverleningsinstellingen.
§ 4. Om de vier jaar volgen de teamleden van het tehuis voor collectieve huisvesting bedoeld in paragraaf 1 een vorming van minstens acht uur per voltijds equivalent met betrekking tot de opdrachten en de functie van elk teamlid in het tehuis voor collectieve huisvesting.]1
----------
(1)
Onderafdeling 3. [1 - Voorwaarden inzake levensproject en functionering]1
----------
(1)
Art.1971. [1 § 1. Het levensproject bedoeld in artikel 694/23, § 1, b), van het decreetgevend deel van het Wetboek:
1° wordt uitgewerkt door de directeur van het tehuis voor collectieve huisvesting in samenwerking met de teamleden;
2° houdt rekening met het sociaal en economisch milieu van het tehuis voor collectieve huisvesting;
3° neemt de lijst van de overeenkomsten, ondertekend met de externe partners en in bijlage de overeenkomsten zelf over;
4° wordt beoordeeld en in voorkomend geval geamendeerd, om de twee jaar door de inrichtende macht, de directeur, het personeel en de bewoners;
5° neemt de concrete met het team uitgewerkte doelstellingen over die van toepassing zijn op elke functie en elke opdracht uitgeoefend door een teamlid en waarbij de verbetering van de situatie en de levenskwaliteit van de bewoners verbeterd wordt;
6° neemt de indicatoren over waarbij de doelstellingen onder 5° beoordeeld kunnen worden.
Iedere wijziging in het levensproject wordt middels het formulier opgenomen in bijlage 141 aan het Agentschap medegedeeld. Binnen de twee maanden volgend op de ontvangst van dat formulier waarbij de wijzigingen duidelijk worden aangeduid, stelt het Agentschap een verslag op waarbij de impact van deze wijzigingen op de geldigheid van de erkenning beoordeeld worden. Het verslag wordt binnen de twee maanden te rekenen van de ontvangst van het door het Agentschap toegestuurd dossier gericht aan de Minister, die zich op de voorstellen van het Agentschap baseert om te beslissen.
§ 2. Het model van het levensproject is opgenomen in bijlage 141.]1
----------
(1)
Onderafdeling 4. [1 - Voorwaarden inzake register van onbeantwoorde aanvragen]1
----------
(1)
Art.1972. [1 De lijst bedoeld in artikel 694/25 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt jaarlijks op 31 maart aan het Agentschap overgemaakt en bevat het aantal onbeantwoorde aanvragen van het voorgaande kalenderjaar. Deze lijst bevat eveneens de redenen waarvoor de aanvragen geweigerd werden, met het aantal personen per reden. De lijst bevat geen persoonlijke gegevens waarmee een bewoner geïdentificeerd zou kunnen worden.]1
----------
(1)
Onderafdeling 5. [1 - Voorwaarden inzake overeenkomst voor individuele huisvesting]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
Art.1973. [1 § 1. Het tehuis voor collectieve huisvesting sluit met iedere bewoner een overeenkomst voor individuele huisvesting. Deze overeenkomst wordt binnen de vijftien dagen na de intrede van de persoon ondertekend op basis van de aankomstdatum die in het bewonersregister is opgetekend.
§ 2. De overeenkomst voor individuele huisvesting wordt in twee exemplaren opgemaakt, elk daarvan gedagtekend en ondertekend door:
1° de directeur;
2° de bewoner;
3° zijn bewindvoerder over de goederen of de persoon die de bewoner aangewezen heeft als vertrouwenspersoon, voorafgaandelijk aan de opname van de bewoner.
Het exemplaar dat voor de bewoner bestemd is moet hem tegen ontvangstbewijs afgegeven worden.
Het exemplaar voor het tehuis voor collectieve huisvesting en het ontvangstbewijs van de bewoner worden bij het individueel dossier, bedoeld in artikel 694/27 van het decreetgevend deel van het Wetboek, gevoegd.
Het tehuis voor collectieve huisvesting is verantwoordelijk voor de bewaring en de behandeling van de persoonsgegevens van de bewoners.
§ 3. Elke wijziging van de overeenkomst voor individuele huisvesting wordt opgenomen in een ondertekend en bewaard aanhangsel met naleving van de regels van § 2. Elk aanhangsel gaat als bijlage bij de overeenkomst voor individuele huisvesting.
§ 4. De overeenkomst voor individuele huisvesting omvat:
1° de aangeboden diensten;
2° de optionele diensten en de wijze waarop de bewoner zich tegen deze optionele diensten kan verzetten;
3° de nadere opzegregels;
4° de omstandige omschrijving van de financiële participatie bepaald voor de bewoner, met inbegrip van de nadere regels voor het berekenen, betalen en herzien van d tarieven. Het model voor de overeenkomst voor individuele huisvesting is vastgesteld in bijlage 140.
§ 5. De huisvestingsprijs, vastgesteld in de overeenkomst voor individuele huisvesting, kan geïndexeerd worden met inachtneming van de voorwaarden bepaald in het model voor individuele huisvesting in bijlage 140. De indexering stemt overeen met de nadere regels bepaald bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
§ 6. In geval van nieuwbouw of van verbouwingswerken in de inrichting behoudt de bewoner die voor de aanvang van de werken aanwezig was een recht op de handhaving van de huisvestingsprijs, tenzij het tehuis voor collectieve huisvesting vóór 1 juli 2018 met zijn activiteit is begonnen. In dit geval kan het tehuis voor collectieve huisvesting de huisvestingsprijs met maximum vijf procent verhogen onder de volgende voorwaarden:
1° deze verhoging kan slechts één keer per inrichting plaatsvinden, zelfs als de inrichtende macht verandert;
2° de inrichtende macht heeft overeenkomstig artikel 1982 een actieplan opgesteld dat werken voor de aanpassing aan de normen impliceert, wat een verhoging van de huisvestingsprijs rechtvaardigt;
3° dat actieplan wordt nageleefd;
4° de kamer van de bewoner voldoet aan de normen;
5° de prijsverhoging wordt meegedeeld aan de bewoner of aan zijn vertegenwoordiger en aan de Administratie;
6° de verhoging treedt in werking ten vroegste dertig dagen na de kennisgeving ervan en in ieder geval na de aanpassing aan de normen van de kamer van de bewoner;
7° de verhoging wordt minstens twee maanden voor de mededeling aan de bewoners aan het Agentschap meegedeeld.
Deze verhoging geschiedt in de vorm van een aanhangsel overeenkomstig de paragrafen 2 en 3.
§ 7. Naast de verhogingen bedoeld in de paragrafen 5 en 6 is elke verhoging van de huisvestingsprijs uitdrukkelijk voorzien in de in bijlage 140 bedoelde overeenkomst voor individuele huisvesting, of wordt gerechtvaardigd door aanvullende diensten die door de bewoner worden gekozen of door een door de bewoner gekozen verandering van kamer. Indien de verhoging wordt gerechtvaardigd door aanvullende diensten die door de bewoner worden gekozen of door een verandering van kamer die de bewoner heeft gekozen, maakt ze overeenkomstig de paragrafen 2 en 3 het voorwerp uit van een aanhangsel waarin de volgende gegevens worden vermeld:
1° iedere aanvullende dienst of de verandering van kamertype;
2° het bijkomende maandelijkse bedrag dat aan de bewoner in rekening zal worden gebracht en de datum waarop het nieuwe bedrag van kracht wordt;
3° de datum vanaf wanneer een dienst operationeel zal zijn;
4° het totale maandelijkse bedrag dat voortaan van de bewoner zal worden geëist;
5° de voorwaarden waaronder de bewoner kan afzien van de dienst en van het bijkomende bedrag in verband met dienst en met de eventuele opzeggingsdatum, die niet meer dan een maand mag bedragen.
Wanneer de kamer in de loop van de maand ter beschikking van de bewoner gesteld wordt, dan is hij, voor de eerste keer, een bedrag verschuldigd dat overeenstemt met het nog te lopen gedeelte van die maand. Dezelfde evenredigheidsregel is van toepassing wanneer de bewoner in de loop van de maand vertrekt, indien hij of zijn vertegenwoordiger het vertrek ten minste dertig dagen van tevoren heeft gemeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
Onderafdeling 6. [1 - Voorwaarden met betrekking tot het huishoudelijk reglement]1
----------
(1)
Art.1974. [1 § 1. Het in artikel 694/33 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde huishoudelijk reglement wordt uitgewerkt met inachtneming van:
1° de levenskwaliteit van de bewoners;
2° de religieuze, ideologische, filosofische en culturele overtuigingen van de bewoners;
3° het privé-leven van de bewoners;
4° de vrije keuze van de arts en van de hulpverleningsdiensten door de bewoners;
5° de doelstellingen van het levensproject bedoeld in artikel 1971.
Het legt de rechten en de plichten van de bewoners, de directeur en de inrichtende macht vast.
§ 2. Het model van huishoudelijk reglement ligt vast in bijlage 142.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
Afdeling 3. [1 - Beperking, opschorting, intrekking]1
----------
(1)
Art.1975. [1 § 1. De erkenning wordt opgeschort, beperkt of ingetrokken in geval van niet-inachtneming van verschillende bepalingen van dit boek of van de bepalingen vastgesteld krachtens bedoeld boek.
§ 2. Het voorstel om de erkenning op te schorten, te beperken of in te trekken is met name gebaseerd op een inspectieverslag dat is opgesteld op basis van de bepalingen van artikel 694/34 van het decreetgevend deel van het Wetboek.
§ 3. Wanneer het aanbeveelt de erkenning op te schorten, te beperken of in te trekken, stelt het Agentschap het betrokken tehuis voor huisvesting hiervan in kennis per aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarbij de zending een vaste datum verleend wordt.
In de in het eerste lid bedoelde informatie worden de redenen vermeld die deze informatie rechtvaardigen en de termijn waarbinnen het tehuis voor huisvesting de gelegenheid heeft om zich aan het Agentschap uit te leggen.
Het tehuis voor huisvesting beschikt over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de datum van ontvangst van het voorstel om zijn schriftelijke opmerkingen aan het Agentschap te richten. Het tehuis voor huisvesting kan verzoeken om gehoord te worden.
Indien het Agentschap het nodig acht, roept het de vertegenwoordiger van de inrichtende macht en de directeur op bij aangetekend schrijven of per brief afgegeven tegen ontvangbewijs of bij elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, en vermeldt het de plaats en het uur van de hoorzitting.
§ 4. Het Agentschap maakt zijn met redenen omkleed voorstel tot opschorting, beperking of intrekking van de erkenning, vergezeld van alle inspectieverslagen, de notulen van de hoorzitting en alle documenten die het passend acht, aan de Minister over.
De Minister beslist binnen dertig dagen na ontvangst van het voorstel van beslissing van het Agentschap.
De beslissing tot opschorting, intrekking of beperking wordt door het Agentschap bij aangetekend schrijven of bij elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, aan het tehuis voor huisvesting en aan de bevoegde burgemeester meegedeeld.
§ 5. Na een beslissing tot opschorting, intrekking of beperking kan het tehuis voor huisvesting pas twaalf maanden na de kennisgeving van de beslissing een nieuwe erkenningsaanvraag indienen.
De nieuwe erkenningsaanvraag wordt opnieuw ingediend en behandeld overeenkomstig de artikelen 1968 en 1969. De aanvraag gaat vergezeld van een memorie met verantwoording waarin de redenen en de motivering van de nieuwe aanvraag worden uiteengezet, met inbegrip van een argument waaruit blijkt dat de redenen die de in het eerste lid bedoelde beslissing hebben gerechtvaardigd, niet langer aanwezig zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
Afdeling 4. [1 - Sluiting]1
----------
(1)
Art.1976. [1 Overeenkomstig artikel 694/17, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek, legt het Agentschap aan de Minister een voorstel voor de dringende sluiting van het tehuis voor huisvesting voor indien het ernstige en herhaalde inbreuken op de erkenningsvoorwaarden of meervoudige klachten van bewoners of elementen die de veiligheid, de gezondheid, de waardigheid of de lichamelijke of geestelijke integriteit van de gehuisveste personen kunnen aantasten, vaststelt.
Zodra het Agentschap kennis heeft van een toestand die de dringende sluiting rechtvaardigt, licht het er onverwijld de burgemeester over in zodat hij de nodige bewarende maatregelen kan treffen.
Het Agentschap verstrekt de Minister een verslag waarin de dringende sluiting wordt verantwoord, dat de volgende gegevens omvat:
1° een recent inspectieverslag;
2° alle andere nuttige informatie en documenten;
3° de datum waarop het Agentschap het noodzakelijk acht het tehuis voor huisvesting in het belang van de bewoners te sluiten.
Tussen het tijdstip van kennisgeving aan de Minister en het tijdstip van de datum van de dringende sluiting voorziet het Agentschap in een termijn van ten minste 24 uur om de Minister in staat te stellen de maatregel van dringende sluiting uit te stellen of aan te vechten.
Indien de Minister zich niet tegen de dringende sluiting vóór de in het derde lid, 3°, voorziene datum, verzet, stelt het Agentschap de inrichtende macht en de burgemeester onmiddellijk in kennis:
1° van de beslissing tot dringende sluiting;
2° en, in voorkomend geval, van de intrekking van de erkenning of van de voorlopige erkenning.
Onverminderd de onmiddellijke bewarende maatregelen die de burgemeester kan bevelen, is de dringende sluiting binnen 72 uur na zijn kennisgeving effectief.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
Art.1977. [1 Het Agentschap eist de medewerking van iedere dienst voor de coördinatie van de acties en de dringende overname van de gehuisveste personen die uit een inrichting dienen te worden gezet op basis van artikel 47/4 van het decreetgevend deel van het Wetboek of op basis van de artikelen 694/15 en volgende van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)
Art.1978. [1 Wanneer de inrichtende macht van het tehuis voor huisvesting van plan is bedoeld tehuis vrijwillig te sluiten, stelt zij het Agentschap daarvan uiterlijk drie maanden voor de sluiting in kennis.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
HOOFDSTUK II. [1 - Bemiddeling, controle en klachten]1
----------
(1)
Art.1979. [1 Overeenkomstig artikel 694/34 van het decreetgevend deel van het Wetboek van decreet, voert het Agentschap te allen tijde op eigen initiatief een inspectie uit zodra het dit nodig acht.
Een inspectie vindt ten minste om de vijf jaar plaats.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
Art.1980. [1 Overeenkomstig artikel 694/35 van het decreetgevend deel van het Wetboek maakt iedere klacht betreffende de naleving van de bepalingen van de artikelen 694/15 en volgende van het decreetgevend deel van het Wetboek op verzoek van een van de betrokken partijen het voorwerp uit van een bemiddeling binnen het Agentschap.
Elke bewoner kan een klacht bij het Agentschap indienen. De procedure voor de indiening van de klacht wordt in de overeenkomst voor individuele huisvesting beschreven.
Vanaf de datum van ontvangst van de klacht zendt het Agentschap de bewoner of zijn wettelijk vertegenwoordiger:
1° binnen een termijn van dertig dagen, een bericht van ontvangst waarin hetgeen volgt wordt vermeld:
a) dat het Agentschap de klacht binnen drie maanden na ontvangst ervan zal onderzoeken,
b) de andere mogelijke klachtmiddelen,
c) de naam en contactgegevens van het personeelslid dat de klacht behandelt,
d) de naam en de contactgegevens van de persoon die verantwoordelijk is voor de door de bewoner verstrekte persoonlijke gegevens, overeenkomstig de regels inzake de bescherming van persoonlijke gegevens;
2° binnen een termijn van drie maanden, een schrijven waarin wordt aangegeven of de klacht binnen de werkingssfeer van artikel 694/35 van het decreetgevend deel van het Wetboek valt en of, ja, wat het Agentschap voornemens is te doen en binnen welke termijn, om op de klacht van de bewoner te reageren.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK III. [1 - Evaluaties]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
Art.1981. [1 Overeenkomstig artikel 694/39 van het decreetgevend deel van het Wetboek maken de bepalingen van de artikelen 694/15 en volgende van het decreetgevend deel van het Wetboek het voorwerp uit van een evaluatie die gedurende de eerste drie jaar na de inwerkingtreding van deze bepaling door het Agentschap wordt uitgevoerd. Deze evaluatie wordt vóór 1 juli 2023 aan de Minister gezonden. De Minister doet ze vóór 30 september 2023 aan de Regering toekomen en verzoekt de Regering deze evaluatie vóór 31 december 2023 aan het Waalse Parlement over te maken.
Daartoe legt de Raad voor strategisch en prospectief beleid van het Agentschap zijn opmerkingen en voorstellen voor aan de Algemene Raad van het Agentschap, die een verslag voorlegt aan de Regering.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK IV. [1 - Aanpassing aan de normen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
Art.1982. [1 § 1. Het in artikel 694/38 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde actieplan wordt door het tehuis voor collectieve huisvesting aan het Agentschap overgemaakt binnen zes maanden na de kennisgeving van de inbreuken voor een tehuis collectieve huisvesting waarvan de activiteit vóór 1 juli 2018 is begonnen.
In het belang van de bewoners kan het tehuis voor collectieve huisvesting de aanpassing aan de normen ten opzichte van de in het actieplan vastgestelde termijnen versnellen.
Het Agentschap zorg voor de opvolging van het actieplan en controleert de voortgang ervan.
§ 2. Tijdens de erkenningsprocedure of na een inspectiebezoek kan het Agentschap wijzigingen van het actieplan eisen en in dit geval:
1° betekent het Agentschap de noodzakelijke aanpassingen per aangetekend schrijven of door verzending naar een geïdentificeerd elektronisch adres of op enige andere wijze waarbij de zending een vaste datum wordt verleend;
2° legt het Agentschap een minimumtermijn van één maand aan het tehuis voor huisvesting op om een aangepast actieplan terug te sturen.
§ 3. Het tehuis voor huisvesting verstrekt jaarlijks een evaluatie- en voortgangsverslag vanaf de datum van kennisgeving van de aanvaarding van het actieplan.
§ 4. De Minister kan een voorlopige erkenning toekennen, waarvan hij de duur naar gelang van het actieplan en van zijn duur vaststelt.
§ 5. Indien het actieplan niet wordt opgevolgd of de aanpassing aan de normen van de infrastructuur van het tehuis voor huisvesting niet vóór 1 juli 2033 kan worden verricht, trekt de Minister de voorlopige erkenning in volgens de procedure van artikel 1975. Zodra de intrekking van de erkenning van kracht is, organiseert het Agentschap de sluiting op basis van artikel 1976.
§ 6. Indien de inrichtende macht van het tehuis voor voorlopige huisvesting verandert, verbindt de nieuwe inrichtende macht zich ertoe het door het Agentschap goedgekeurde actieplan uit te voeren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
HOOFDSTUK V. [1 - Beroep]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/32, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019>
Art.1983. [1 In geval van een beslissing tot weigering van de erkenning, tot opschorting, beperking of intrekking van de erkenning, stelt het Agentschap het tehuis voor huisvesting in kennis van de beroepsmogelijkheden en -procedures op grond van artikel 31, lid 1, en de artikelen 32 en 36 van het decreetgevend deel van het Wetboek.]1
----------
(1)
BIJLAGEN.
Art. N. Bijlagen 1 tot en met 138.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 30-08-2013, p. 59573)
GEWIJZIGD BIJ :
<BWG 2013-10-10/15, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2013; wijziging in bijlage 57>
<BWG 2013-10-10/15, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2013; vervanging van bijlage 60>
<BWG 2013-10-10/15, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2013; wijziging in bijlage 61>
<BWG 2014-01-30/17, art. 5 en 6, 007; Inwerkingtreding : 24-02-2014; wijziging in bijlage 121>
<BWG 2014-02-06/09, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2014; invoeging van bijlage 83/1 tot 83/4>
<BWG 2014-03-13/28, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2014; vervanging van bijlage 82>
<BWG 2014-05-15/36, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014; vervanging van bijlage 50>
<BWG 2014-05-15/36, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014; wijziging in bijlage 51>
<BWG 2014-05-15/36, art. 13, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014; vervanging van bijlage 70>
<BWG 2014-05-15/36, art. 14, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014; wijziging in bijlage 71>
<BWG 2014-05-15/36, art. 19, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014; vervanging van bijlage 78>
<BWG 2014-05-15/36, art. 20, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014; wijziging in bijlage 79>
<BWG 2014-05-15/50, art. 26, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014; in de bijlagen 98, 101, 103, 104, 106, 107, 108, 109, 110, 111, 112 en 113 worden de bepalingen betreffende de dagopvangdiensten voor volwassenen telkens opgeheven>
<BWG 2014-05-15/50, art. 27, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014; vervanging van bijlage 99>
<BWG 2014-05-15/50, art. 28, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014; vervanging van bijlage 100>
<BWG 2014-05-15/50, art. 29, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014; invoeging van bijlage 114/1 tot 114/8>
<BWG 2014-05-15/55, art. 4, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014; wijziging in bijlage 43>
<BWG 2014-05-15/55, art. 5, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014; vervanging van bijlagen 90 tot 92>
<BWG 2014-05-15/55, art. 6, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2014; opheffing van bijlagen 93 en 94>
<BWG 2014-05-15/56, art. N, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015; invoeging van bijlage 83/5 tot 83/10>
<BWG 2014-12-04/07, art. 229, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015; vervanging van bijlagen 11>
<BWG 2014-12-04/07, art. 230, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015; wijziging in bijlage 119>
<BWG 2014-12-04/07, art. 231, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015; wijziging in bijlage 120>
<BWG 2014-12-04/07, art. 232, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2015; opheffing van bijlagen 2, 3, 34 en 130>
<BWG 2014-12-18/13, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2015; wijziging in bijlage 120>
<BWG 2015-06-11/10, art. 6, 029; Inwerkingtreding : 23-07-2015; vervanging van bijlage 82>
<BWG 2015-12-03/27, art. 12, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2015; vervanging van bijlage 100>
<BWG 2015-12-03/27, art. 13, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2015; invoeging van bijlage 100/1>
<DWG 2015-12-17/55, art. 194, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2016; opheffing van bijlage 123>
<BWG 2016-06-23/21, art. 16, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016; opheffing van de bapaling betreffende de dagopvangdiensten voor jongeren, in de bijlagen 97, 98, 99, 101, 103, 106, 107, 108, 109, 110, 111 en 112>
<BWG 2016-06-23/21, art. 17, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016; vervanging van de bijlage 114/3>
<BWG 2016-06-23/21, art. 18, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016; vervanging van de bijlage 114/5>
<BWG 2016-06-23/21, art. 19, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016; vervanging van de bijlage 114/6>
<BWG 2016-07-14/01, art. 15, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016; vervanging van de bijlage 100>
<BWG 2016-07-14/01, art. 16, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016; vervanging van de bijlage 114/5>
<DWG 2016-12-21/03, art. 10, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2017; opheffing van bijlage 123>
<BWG 2017-01-26/11, art. 17, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2017; wijziging van de bijlage 6>
<BWG 2017-01-26/11, art. 18, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2017; vervanging van bijlage 14>
<BWG 2017-08-31/07, art. 3, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2017; vervanging van bijlage 100>
<BWG 2017-05-31/08, art. 4 tot 7, 049; Inwerkingtreding : 19-07-2017; wijzigingen van bijlage 82>
<BWG 2017-09-14/11, art. 5, 052; Inwerkingtreding : 16-10-2017; vervanging van de bijlagen 2 en 3>
<BWG 2017-12-14/16, art. 31, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017; vervanging van de bijlage 101>
<BWG 2017-12-14/16, art. 32, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017; wijzigingen van de bijlage 107>
<BWG 2017-12-14/16, art. 33, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017; wijzigingen van de bijlage 110>
<BWG 2017-12-14/16, art. 34, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017; wijzigingen van de bijlage 111>
<BWG 2017-12-14/16, art. 35, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017; opheffing van de bijlage 112>
<BWG 2017-12-14/16, art. 36, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017; opheffing van bijlage 114>
<BWG 2017-12-14/16, art. 37, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017; wijziging van de bijlage 114/1>
<BWG 2017-12-14/16, art. 38, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017; wijziging van de bijlage 114/2>
<BWG 2017-12-14/16, art. 39, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017; vervanging van de bijlage 114/3>
<BWG 2017-12-14/16, art. 40, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017; wijziging van de bijlage 114/5>
<BWG 2017-12-14/16, art. 41, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017; wijziging van de bijlage 114/6>
<BWG 2018-02-22/07, art. 3, 056; Inwerkingtreding : 01-01-2018; vervanging van de bijlage 100>
<BWG 2018-07-19/35, art. 5, 058; Inwerkingtreding : 01-10-2017; wijziging van de bijlage 92>
<BWG 2018-11-22/07, art. 3, 061; Inwerkingtreding : 23-12-2018; wijziging van de bijlage 120>
<BWG 2018-11-22/07, art. 4, 061; Inwerkingtreding : 23-12-2018; wijziging van de bijlage 121>
<BWG 2018-11-22/07, art. 5, 061; Inwerkingtreding : 23-12-2018; wijziging van de bijlage 122>
<BWG 2018-12-13/09, art. 11, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2019; vervanging van de bijlage 1/1>
<BWG 2018-12-13/09, art. 12, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2019; vervanging van de bijlage 3>
<BWG 2019-04-25/55, art. 95, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019; Opheffing van bijlagen 46; 50; 51; 53; 46; 60; 61; 65; 70; 71; 75; 78; 79; 81; 83/3; 83/4; 83/16; 83/17; 97; 99; 102; 114/1; 114/6>
<BWG 2019-04-25/55, art. 96, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019; wijziging van bijlage 52>
<BWG 2019-04-25/55, art. N, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019; invoeging van bijlagen 45/1, 45/2, 45/3, 45/4>
<BWG 2019-05-16/87, art. 65-151, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019; wijziging van bijlagen 119, 120, 121, 122>
<BWG 2019-07-18/32, art. 3, 077; Inwerkingtreding : 21-12-2019; invoeging van bijlagen 139 tot 142>
<BWG 2021-09-16/38, art. 19, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
<BWG 2021-09-16/38, art. 20, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
<BWG 2021-09-16/38, art. 21, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
<BWG 2021-09-16/31, art. 17, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
<BWG 2021-09-16/18, art. 1, 089; Inwerkingtreding : 04-12-2021; wijziging van bijlage 120>
<BWG 2021-10-28/09, art. 2, 090; Inwerkingtreding : 01-10-2021; wijziging van bijlage 120>
<BWG 2021-10-28/09, art. 3, 090; Inwerkingtreding : 01-10-2021; wijziging van bijlage 120>
<BWG 2021-10-28/09, art. 4, 090; Inwerkingtreding : 01-10-2021; wijziging van bijlage 120>
<BWG 2021-10-28/19, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 22-11-2021; wijziging van bijlage 82>
<BWG 2023-09-07/15, art. 10-11, 106; Inwerkingtreding : 17-11-2023; wijziging van bijlagen 45/1, 83/21 en 83/22>
<BWG 2023-12-01/13, art. 2, 110; Inwerkingtreding : 01-07-2023; wijziging van bijlage 120>
<BWG 2024-01-18/34, art. 3, 109; Inwerkingtreding : 07-03-2024; wijziging van bijlage 82>
<BWG 2023-12-14/30, art. 2, 112; Inwerkingtreding : 15-02-2024; wijziging van bijlage 120>
<BWG 2023-08-24/06, art. 89-94, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024; wijziging van bijlagen 45/3; 45/4; 76; 77; 80>
<BWG 2024-03-28/61, art. 2-3, 120; Inwerkingtreding : 01-01-2022; vervanging van bijlagen 95/2; 95/3>
Art. N1/2. [1 Bijlage 1/2
Omzettingstabellen van de lijfrente
Volle leeftijd van de verkrijger op de datum van het feit dat aanleiding heeft gegeven tot de uitbetaling | Procent voor de omzetting van kapitalen of afkoopwaarden in een lijfrente |
0 | 4,7535 |
1 | 4,7622 |
2 | 4,7713 |
3 | 4,7809 |
4 | 4,7909 |
5 | 4,8014 |
6 | 4,8125 |
7 | 4,8241 |
8 | 4,8362 |
9 | 4,8490 |
10 | 4,8623 |
11 | 4,8764 |
12 | 4,8911 |
13 | 4,9066 |
14 | 4,9229 |
15 | 4,9399 |
16 | 4,9578 |
17 | 4,9766 |
18 | 4,9964 |
19 | 5,0171 |
20 | 5,0389 |
21 | 5,0618 |
22 | 5,0858 |
23 | 5,1111 |
24 | 5,1377 |
25 | 5,1656 |
26 | 5,1949 |
27 | 5,2258 |
28 | 5,2582 |
29 | 5,2923 |
30 | 5,3282 |
31 | 5,3660 |
32 | 5,4057 |
33 | 5,4476 |
34 | 5,4916 |
35 | 5,5380 |
36 | 5,5868 |
37 | 5,6383 |
38 | 5,6925 |
39 | 5,7497 |
40 | 5,8099 |
41 | 5,8735 |
42 | 5,9405 |
43 | 6,0112 |
44 | 6,0859 |
45 | 6,1647 |
46 | 6,2480 |
47 | 6,3359 |
48 | 6,4289 |
49 | 6,5272 |
50 | 6,6311 |
51 | 6,7411 |
52 | 6,8575 |
53 | 6,9808 |
54 | 7,1114 |
55 | 7,2497 |
56 | 7,3965 |
57 | 7,5521 |
58 | 7,7172 |
59 | 7,8925 |
60 | 8,0787 |
61 | 8,2766 |
62 | 8,4869 |
63 | 8,7106 |
64 | 8,9487 |
65 | 9,2021 |
66 | 9,4721 |
67 | 9,7598 |
68 | 10,0665 |
69 | 10,3936 |
70 | 10,7427 |
71 | 11,1154 |
72 | 11,5134 |
73 | 11,9387 |
74 | 12,3933 |
75 | 12,8795 |
76 | 13,3994 |
77 | 13,9558 |
78 | 14,5513 |
79 | 15,1887 |
80 | 15,8712 |
81 | 16,6020 |
82 | 17,3845 |
83 | 18,2225 |
84 | 19,1198 |
85 | 20,0804 |
86 | 21,1085 |
87 | 22,2084 |
88 | 23,3845 |
89 | 24,6414 |
90 | 25,9836 |
91 | 27,4157 |
92 | 28,9419 |
93 | 30,5665 |
94 | 32,2933 |
95 | 34,1259 |
96 | 36,0670 |
97 | 38,1187 |
98 | 40,2823 |
99 | 42,5577 |
100 | 44,9438 |
101 | 47,4381 |
102 | 50,0367 |
103 | 52,7355 |
104 | 55,5321 |
105 | 58,4333 |
106 | 61,4794 |
107 | 64,8168 |
108 | 68,9976 |
109 | 76,2770 |
110 | 100,0000 |
]1
----------
(1)
Art. N1/3.[1 - Tabel met epidemiedrempels
Epidemiefase | Activeringsmodus | Opdracht-personeelsleden van erkende gewestelijke maatschappijen van onderlinge bijstand | Externe callcenter |
Fase 1 - lage tot matige epidemie periode onder controle | Routinemodus, de facto geactiveerd | Preventie voor risicogroepen | inactief |
Fase 2 - Ondersteuning voor de cel voor toezicht op besmettelijke ziektes van de ''AVIQ'' (SURVMI) | Op verzoek van ''SURVMI'', na goedkeuring door het toezichtscomité | Ondersteuning van ''SURVMI'' bij het opvolgen van indexgevallen en meldingen van contact per telefoon, met de mogelijkheid om het veld in te gaan als SURVMI dat nodig acht. | inactief |
Fase 3 - Acute epidemie situatie | Vaststelling door SURVMI en validatie door de Toezichtscomité | Interventie op het terrein om het bewustwordingsproces te vergroten en de naleving van profylactische maatregelen te controleren, inclusief quarantaine | Geactiveerd |
]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-06-15/12, art. 3, 103; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. N2/1. [1 Model van brandattest van de diensten en voorzieningen voor de begeleiding van partnergeweld en gendergerelateerd geweld
Gelet op het rapport opgesteld door................................., Hoofd van de brandweerdienst, op.............................................., betreffende de dienst/voorziening voor de begeleiding van partnergeweld en gendergerelateerd geweld* genaamd................................................................................................................................................... . . . . .
................................................................................................................................................... . . . . .,
gelegen....................................................................................................................................... . . . . .
.................................................................................................................................................... . . . . .
en beheerd door......................................................................................................................... . . . . .
....................................................................................................................... . . . . .,
Ondergetekende,...................................................................................................................... . . . . .,
Burgemeester van.................................................................................................................................................... . . . . .
Eerste mogelijkheid *
stem in met de conclusies van het verslag van de brandweerdienst.
Tweede mogelijkheid*
stem niet in met de conclusies van het verslag van de brandweerdienst om de volgende redenen:
..................................................................................................................................... . . . . .
.................................................................................................................................................... . . . . .
.................................................................................................................................................... . . . . .
.................................................................................................................................................... . . . . .
Bijgevolg,
Eerste mogelijkheid **
de inbedrijfstelling - de voortzetting van de activiteiten van de hierboven vermelde dienst/voorziening voor de begeleiding van partnergeweld en gendergerelateerd geweld wordt toegelaten voor een periode van vier jaar ** - van.............. (te bepalen voor een periode van minder dan vier jaar).
Tweede mogelijkheid **
de inbedrijfstelling - de voortzetting van de activiteiten van de hierboven vermelde dienst/voorziening voor de begeleiding van partnergeweld en gendergerelateerd geweld wordt toegelaten voor een periode van............... - en tot de datum van ....................................
Tijdens die periode zal inzake veiligheid en brandbeveiliging aan de volgende punten moeten voldaan worden:
-
-
-
Het hoofd van de brandweerdienst zal een controle moeten uitvoeren.
Derde mogelijkheid *
de inbedrijfstelling - de voortzetting van de activiteiten - is niet toegelaten*.
De Burgemeester,
(datum en handtekening)
(*) Schrappen wat niet past.
(**) Schrappen wat niet past en aanvullen.]1
----------
(1)
Art. N17. [1 Bijlage 17 - Model van overeenkomst voor minimale juridische dienstverleningen in het kader van de schuldbemiddeling bedoeld in artikel 121, eerste lid, 2°, van het Waalse Wetboek voor Sociale Actie en Gezondheid.
Tussen :
Naam van de instelling
Adres, rechtsgeldig vertegenwoordigd door.....
Hierna de instelling.
En :
Naam van de instelling/advocaat/jurist
Adres, rechtsgeldig vertegenwoordigd door.....
Hierna de jurist.
Beide worden hierna de partijen genoemd.
Is overeengekomen wat volgt :
Artikel 1. De jurist zal zijn opdrachten binnen de dienst voor schuldbemiddeling van de erkende instelling vervullen overeenkomstig artikel 121, eerste lid, 2°, van het Waalse Wetboek voor Sociale Actie en Gezondheid.
Daartoe zal de jurist de met schuldbemiddeling belaste sociale werkers begeleiden om de bij de wetgeving nagestreefde doelstellingen te halen.
Zijn taken, in het kader van de opdracht bedoeld in het tweede lid, bestaan in:
1° de analyse, vanuit een juridisch oogpunt, van de dossiers inzake schuldbemiddeling, met inbegrip van de analyse van schuldvorderingen en de overlegging van oplossingen voor juridische problemen inzake schuldenoverlast;
2° informatieverstrekking aan de sociaal werkers en hulpverlening met inachtneming van de wetgeving en de reglementaire bepalingen;
3° advies- en hulpverlening aan de sociale werkers in de dossiers die ze behandelen en in het verstrekken van alle uitleg van juridische en procedurele aard die ze nodig hebben, met name in het kader van de gerechtelijke en burgerlijke bepalingen.
Die opdracht kan eventueel herzien of verruimd worden naar gelang van de eisen waaraan de instelling moet voldoen om de nagestreefde doelstellingen te halen.
Art. 2. Als het aantal actieve dossiers :
1° hoger is dan vijftien, moet voorzien worden in een effectieve aanwezigheid van minimum 3 uren per maand in de lokalen van de dienst voor schuldbemiddeling;
2° lager is dan of gelijk is aan vijftien, moet voorzien worden in een effectieve aanwezigheid van minimum één uur per maand in de lokalen van de dienst voor schuldbemiddeling.
Art. 3. In noodgevallen kan ook telefonisch contact opgenomen worden.
Art. 4. Elk nieuw dossier wordt aan de jurist voorgelegd volgens modaliteiten die tussen de jurist en de instelling overeengekomen moeten worden. Bij het voorgelegde dossier wordt, voor goedkeuring en, in voorkomend geval, juridisch onderzoek, een overzicht van de schulden gevoegd.
Art. 5. De jurist woont de vergaderingen i.v.m. de uitvoering van de opdracht bedoeld in artikel 1 bij die hem aangekondigd worden en die belegd worden in of buiten de lokalen van de instelling.
Art. 6. De instelling verbindt er zich toe de jurist het nodige materiaal (telefoon, computer,...) te verschaffen volgens modaliteiten overeengekomen tussen partijen opdat hij zijn opdracht onder optimale voorwaarden kan vervullen, met name tijdens zijn diensturen.
Art. 7. Deze overeenkomst verleent de jurist geen alleen- of voorkeursrecht op de verdediging van de belangen van de personen die ten last genomen worden door de dienst voor schuldbemiddeling wanneer de schuldbemiddeling afgelopen is.
Art. 8. In geval van ziekte of afwezigheid van de jurist wordt voorzien in een vervanging door..... volgens modaliteiten die bepaald moeten worden bij een aparte overeenkomst waarin minstens dezelfde modaliteiten vastliggen als in deze oveeenkomst.
Art. 9. In geval van ziekte of afwezigheid van een schuldbemiddelaar van de instelling neemt de jurist de tijdelijke opvolging van de dossiers waar tot de terugkeer van de schuldbemiddelaar of van zijn plaatsvervanger.
Art. 10. Deze overeenkomst zal jaarlijks het voorwerp uitmaken van een kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie door de partijen.
Art. 11. De erelonen en kosten verschuldigd door de instelling aan de jurist worden berekend op basis van een vast uurbedrag, incl. alle taksen en lasten. Daarenboven kan de jurist de instelling verzoeken om de terugbetaling van de reiskosten voor zover ze betrekking hebben op verplaatsingen voor eventuele specifieke opdrachten die de instelling hem uitdrukkelijk zou toevertrouwen of op de deelname aan vergaderingen die plaats zouden vinden buiten de lokalen van de instelling en waarop de jurist uitdrukkelijk uitgenodigd zou worden door de instelling. Onder die voorwaarden worden de reiskosten berekend op basis van een vast bedrag van... euro/km.
Art. 12. De uurbezoldiging van de jurist bedraagt.... De stortingen worden verricht op het IBAN-rekeningnummer... Zijn onkosten en erelonen worden hem terugbetaald op basis van een kosten- en ereloonnota die om de drie maanden overgelegd wordt.
Art. 13. De overeenkomst bindt de partijen voor een bepaalde duur van..... Elke partij kan de overeenkomst voortijdig opzeggen mits kennisgeving bij aangetekend schrijven van een opzegtermijn van drie maanden.
Gedaan te.............................., op.................................
In evenveel exemplaren als er partijen zijn, namelijk.......... exemplaren, waarbij elke partij bevestigt dat ze haar exemplaar ontvangen heeft.
Voor de Instelling De Jurist]1
----------
(1)<BWG 2018-02-22/04, art. 2, 057; Inwerkingtreding : 17-03-2018>
Art. N18. [1 Bijlage 18. Model van brandattest van de gewestelijke integratiecentra, van de plaatselijke initiatieven voor de integratie van vreemdelingen en van de tolkdienst in een sociale context
Gelet op het rapport opgesteld door................................................................, Hoofd van de brandweerdienst, op.............................................., betreffende de dienst voor sociale insluiting* genaamd....................................................................................................................................................
....................................................................................................................................................
gelegen....................................................................................................................................................
en beheerd door
......................................................................................................................................................
Ondergetekende.............................................................................................................................
Burgemeester van............................................................................................................................................
Eerste mogelijkheid (**)
stem in met de conclusies van het verslag van de brandweerdienst.
Tweede mogelijkheid*
stem niet in met de conclusies van het verslag van de brandweerdienst om de volgende redenen:
. . . . .
Bijgevolg,
Eerste mogelijkheid **
de inbedrijfstelling - de voortzetting van de activiteiten van de hierboven vermelde dienst voor sociale insluiting voor een periode van vier jaar ** - van.............. (te bepalen voor een periode van minder dan vier jaar).
Tweede mogelijkheid **
de inbedrijfstelling - de voortzetting van de activiteiten van de hierboven vermelde dienst voor sociale insluiting voor een periode van...........................en tot..............
Tijdens die periode zal inzake veiligheid en brandbeveiliging aan de volgende punten moeten voldaan worden:
-
-
-
-
Het hoofd van de brandweerdienst zal een controle moeten uitvoeren.
Derde mogelijkheid *
de inbedrijfstelling - de voortzetting van de activiteiten - is niet toegelaten*.
De Burgemeester,
(datum en handtekening)
(*) Schrappen wat niet past.
( **) Schrappen wat niet past en aanvullen.]1
----------
(1)
Art. N37. Bijlage 37.
Vervangen bij :
<BWG 2021-09-16/17, art. 9, 086; Inwerkingtreding : 04-12-2021>
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 04-10-2021, p. 105028)
Art. N38. Bijlage 38.
Vervangen bij :
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 04-10-2021, p. 105037)
Art. N56. [1 Bijlage 56.
(Beeld niet opgenomen, zie B.St. van 08-10-2021, p. 105964)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 13, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. N57. [1 Bijlage 57.
(Beeld niet opgenomen, zie B.St. van 08-10-2021, p. 105966)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 14, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. N58. [1 Bijlage 58.
(Beeld niet opgenomen, zie B.St. van 08-10-2021, p. 105971)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 15, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. N59. [1 Bijlage 59.
(Beeld niet opgenomen, zie B.St. van 08-10-2021, p. 105964)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-09-16/31, art. 16, 088; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. N83/11. [1 BIJLAGE 83/11 (bedoeld in artikel 831/136) van het Waals Reglementair Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid
ONDERSTEUNENDE DIENST PROJECT - SCHEMA
1. Institutioneel kader
a. Personalia
b. Chronologisch overzicht van het project
c. Institutionele context
d. Filosofie van de dienst (waarden en visie)
2. Interventiekader
a. Geografisch interventiegebied
b. Overeenkomst
c. Financiële bijdrage
d. Doelpubliek
3. Organisatie van de dienst
a. Openings- of diensturen
b. Werkorganisatie
c. Voorgestelde prestaties
4. Opleidingsplan
5. Beschrijving van de methodologische keuzes
a. Analyse van de noden van de opvangsomgevingen of van de opvangoperatoren en toekomstige beroepsmatige gebruikers van de opvangsomgevingen of van de opvangoperatoren en uitvoering van passende antwoorden
Bijvoorbeeld : Welke zijn de geïdentificeerde behoeften en hoe wordt erop ingespeeld ?
b. Specifieke hulpmiddelen en middelen
Bijvoorbeeld : In welke hulpmiddelen werd voorzien om de aanvragen van de opvangsomgevingen of opvangoperatoren in te willigen ?
6. Evaluatiemethode
a. Evaluatie van de dienst in het geheel van zijn opdrachten
7. Conclusies en stappen met betrekking tot de resultaten van de zelfbeoordeling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 5, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. N83/12. [1 BIJLAGE 83/12 (bedoeld in artikel 831/136)
DIENSTPROJECT VAN DE MOBIELE INTERVENTIECELLEN - SCHEMA
1. Institutioneel kader
Personalia
Chronologisch overzicht van het project
Institutionele context
2. Interventiekader
Doelpubliek (leeftijd)
Geografisch interventiegebied
Samenwerkingsovereenkomst of project van individuele opvolging
Financiële bijdrage
Doelpubliek
3. Organisatie van de dienst
Openings- of diensturen
Voorgestelde prestaties
4. Opleidingsplan
5. Werkmethodologie omtrent bijvoorbeeld :
a. analyse van de psychische en gedragsproblemen van de gebruiker met een dubbele diagnose
b. ecosystemische analyse van de situatie
6. Evaluatiemethode
a. Evaluatie van de dienst in het geheel van zijn opdrachten
7. Conclusies en stappen met betrekking tot de resultaten van de zelfbeoordeling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 5, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. N83/13. [1 BIJLAGE 83/13 (bedoeld in artikel 831/136)
HET DIENSTPROJECT VAN DE REFERENTIECELLEN - SCHEMA
1. Institutioneel kader
a. Personalia
b. Chronologisch overzicht van het project
c. Institutionele context
2. Interventiekader
a. Doelpubliek
b. Geografisch interventiegebied
c. Samenwerkingsovereenkomst of project van individuele opvolging
3. Organisatie van de dienst
a. Openings- of diensturen
b. Voorgestelde prestaties
4. Opleidingsplan
5. Werkmethodologie omtrent bijvoorbeeld :
a. analyse van de psychische en gedragsproblemen van de verouderende gebruiker
b. ecosystemische analyse van de situatie
6. Evaluatiemethode
a. Evaluatie van de mobiele regeling in het geheel van de opdrachten ervan
7. Conclusies en stappen met betrekking tot de resultaten van de zelfbeoordeling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 5, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. N83/14. [1 BIJLAGE 83/14 (bedoeld in artikel 831/158)
ELEMENTEN VAN HET INDIVIDUEEL OPVOLGINGSDOSSIER VAN DE GEBRUIKER MET EEN DUBBELE DIAGNOSE
Het individueel opvolgingsdossier omvat :
1° een informatief luik met :
a. de identificatie van de gebruiker met een dubbele diagnose (Naam, voornaam, woonplaats, geboortedatum, gender);
b. de rechtvaardiging van de dubbele diagnose (geestelijke deficiëntie en gedrags- of psychische stoornissen);
c. een beschrijving van het traject van de gebruiker (levensloop, schoolbezoek, vorige verzorging, medische voorgeschiedenis);
d. een beschrijving van de huidige toestand (leefomleving, activiteiten, verzorgingen);
2° een contractuele component die een schriftelijk gesloten interventieovereenkomst omvat, tenminste tussen de mobiele interventiecel en de aanvrager.
De interventieovereenkomst omvat tenminste :
a. de identificatie van de aanvrager en van de gebruiker met een dubbele diagnose, indien hij bekend is;
b. de identificatie van de persoon die de mobiele interventiecel juridisch mag inzetten ter ondersteuning van de gebruiker met een dubbele diagnose;
c. een vermelding dat de dienst in samenwerking met de aanvrager en de persoon met een dubbele diagnose een opvolgingsproject zal ontwikkelen;
d. een vermelding dat de interventieovereenkomst een wederzijdse verbintenis is van de aanvrager, de mobiele interventiecel en de persoon met een dubbele diagnose, die gericht is op het bevorderen van inclusie en welzijn;
e. een vermelding dat de aanvrager uitgenodigd wordt om deel te nemen aan het beoordelingsproces;
f. de precieze voorwaarden voor de beëindiging van de interventieovereenkomst;
g. het bedrag van de eventuele financiële bijdrage;
h. de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de manier waarop de betaling wordt geregeld;
i. de procedure voor het interne beheer van eventuele klachten alsook het adres van het Agentschap waaraan de gebruiker en zijn gezin opmerkingen, klachten of bezwaren kan richten;
3° een luik " individuele opvolging " die het volgende omvat :
a. de doelstellingen voorgesteld door de mobiele interventiecel;
b. het interventieprogramma voorgesteld door de mobiele interventiecel et de gebruikte middelen;
c. de partners, familieleden, de algemene diensten waarvan de samenwerking verzocht wordt;
d. de resultaten van de eventuele schalen of instrumenten zoals de globale beoordelingsschaal van de ernst van de gedragingen, het mini " pas-add ", de gemaakte diagnose, de categorie van handicap;
e. de beoordeling van de opvolging;
f. een traceerbaarheidsfiche van de verschillende interventies in verband met de opvolging van de gebruiker met een dubbele diagnose.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 5, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. N83/15. [1 BIJLAGE 83/15 (bedoeld in artikel 831/162)
ELEMENTEN VAN HET INDIVIDUELE OPVOLGINGSDOSSIER VAN DE VEROUDERENDE GEBRUIKER
Het individuele opvolgingsdossier omvat :
1° een informatief luik met :
1. de identificatie van de verouderende gebruiker (Naam, voornaam, woonplaats, geboortedatum, gender);
2. een beschrijving van het traject van de gebruiker (levensloop, vorige verzorging, medische voorgeschiedenis);
3. een beschrijving van de huidige toestand (leefomleving, activiteiten, verzorgingen);
2° een contractuele component die een schriftelijk gesloten interventieovereenkomst omvat, tenminste tussen de mobiele interventiecel en de aanvrager.
De interventieovereenkomst omvat tenminste :
a. de identificatie van de aanvrager en van de verouderende gebruiker;
b. de identificatie van de persoon die de referentiecel juridisch mag inzetten ter ondersteuning van de verouderende gebruiker;
c. een vermelding dat de dienst in samenwerking met de aanvrager en de verouderende gebruiker een opvolgingsproject zal ontwikkelen;
d. een vermelding dat de interventieovereenkomst een wederzijdse verbintenis is van de aanvrager, de referentiecel en de verouderende gebruiker, die gericht is op het bevorderen van inclusie en welzijn;
e. een vermelding dat de aanvrager uitgenodigd wordt om deel te nemen aan het beoordelingsproces;
f. de precieze voorwaarden voor de beëindiging van de interventieovereenkomst;
g. de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de manier waarop de betaling wordt geregeld;
h. de procedure voor het interne beheer van eventuele klachten alsook het adres van het Agentschap waaraan de gebruiker en zijn gezin opmerkingen, klachten of bezwaren kan richten;
3° een luik " individuele opvolging " die het volgende omvat :
a. de doelstellingen voorgesteld door de referentiecel;
b. het interventieprogramma voorgesteld door de referentiecel et de gebruikte middelen;
c. de partners, familieleden, de algemene diensten waarvan de samenwerking verzocht wordt;
d. de resultaten van de eventuele schalen of instrumenten zoals het " SMAF ", het mini " pas-add ", de gemaakte diagnose, de categorie van handicap;
e. de beoordeling van de opvolging;
f. een traceerbaarheidskaart van de verschillende interventies in verband met de opvolging van de verouderende gebruiker.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 5, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. N83/16.
<Opgeheven bij BWG 2019-04-25/55, art. 95, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. N83/17.
<Opgeheven bij BWG 2019-04-25/55, art. 95, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. N83/18. [1 BIJLAGE 83/18 (bedoeld in artikel 831/174)
ANCIENNITEITSPERCENTAGE VAN DE STEUNDIENSTEN EN REFERENTIECELLEN
Geldelijke anciënniteit | Anciënniteitspercentage |
1 | 6,19 % |
2 | 6,40 % |
3 | 9,63 % |
4 | 9,84 % |
5 | 13,09 % |
6 | 13,33 % |
7 | 20,40 % |
8 | 20,64 % |
9 | 23,98 % |
10 | 24,08 % |
11 | 27,40 % |
12 | 27,67 % |
13 | 30,98 % |
14 | 31,26 % |
15 | 34,57 % |
16 | 37,71 % |
17 | 41,02 % |
18 | 41,29 % |
19 | 44,61 % |
20 | 44,88 % |
21 | 48,20 % |
22 | 48,47 % |
23 | 51,78 % |
24 | 52,06 % |
25 | 53,34 % |
26 | 53,61 % |
27 | 54,87 % |
28 | 55,15 % |
29 | 55,43 % |
30 | 55,43 % |
31 | 55,43 % |
]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 5, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. N83/19. [1 BIJLAGE 83/19 (bedoeld in artikel 831/174)
ANCIENNITEITSPERCENTAGE VAN DE MOBIELE INTERVENTIECELLEN
Geldelijke anciënniteit | Anciënniteitspercentage |
1 | 5,53 % |
2 | 5,87 % |
3 | 9,33 % |
4 | 9,67 % |
5 | 13,13 % |
6 | 13,47 % |
7 | 22,48 % |
8 | 22,82 % |
9 | 26,31 % |
10 | 28,38 % |
11 | 31,87 % |
12 | 32,21 % |
13 | 35,71 % |
14 | 36,05 % |
15 | 39,54 % |
16 | 44,86 % |
17 | 48,35 % |
18 | 48,70 % |
19 | 52,19 % |
20 | 52,53 % |
21 | 56,02 % |
22 | 56,36 % |
23 | 59,85 % |
24 | 59,87 % |
25 | 61,39 % |
26 | 61,41 % |
27 | 62,87 % |
28 | 62,89 % |
29 | 62,90 % |
30 | 62,90 % |
31 | 62,90 % |
]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 5, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. N83/20.[1 BIJLAGE 83/20 (bedoeld in artikel 831/126, 10°)
BEGINSELEN IN ACHT TE NEMEN DOOR DE ONDERSTEUNENDE DIENST
1. Er dient minstens één keer per jaar een ontmoeting voor samenwerking plaats te vinden tussen betrokken actoren van "ONE", "AViQ" en ondersteunende diensten van elk ambtsgebied. De doelstellingen van deze ontmoetingen zijn, meer bepaald, bekend maken met en toezien op de naleving van het kader van de interventies, het aanbieden van een deskundige blik op sommige aspecten van de peuterzorg in sommige concrete situaties, zowel psycho-pedagogisch als medisch of wettelijk, het verfijnen van de samenwerking rondom interventies in opvangvoorzieningen of bij opvangoperatoren en het ontwikkelen van elkaars kennis en competenties.
Een oproep voor deze ontmoetingen kan plaatsvinden op verzoek van een ondersteunende dienst of van een personeelslid van "ONE".
Bij deze ontmoetingen dienen verplicht uitgenodigd te worden:
a. voor " ONE ", alle personeelsleden die bij de sector van de opvang in het betrokken ambtsgebied van het Waals Gewest betrokken zijn:
i. De opvangcoördinatoren;
ii. De adviesverlenende personeelsleden;
iii. De medische adviesverleners - pediaters uit de subregio;
iv. De pedagogische adviesverlener;
v. De subregionale coördinator;
vi. De medewerker " projecten " van CAIRN ONE (cel Toegankelijkheid - Inclusie opgericht in de Directie Studies en Strategieën van ONE met als opdracht opvolging van het samenwerkingsprotocol);
b. vanuit " AViQ " :
i. De kwaliteitsauditeur van de directie Audit en Inspectie van het betrokken ambtsgebied;
ii. Een personeelslid van de Directie Diensten Hulpverlening in Leefmilieus.
De deelnemers aan deze ontmoetingen kunnen iedere persoon oproepen wiens competentie een aanvullende belichting vormt voor de te bespreken kwesties.
Elke partner, ongeacht of het " ONE ", " AViQ " of een ondersteunende dienst betreft, kan vragen dat er een bijkomende samenwerkingsvergadering gehouden wordt in functie van een bepaalde aangetroffen toestand. Daartoe wordt de aanvraag tot agendering ingediend bij de coördinator van de ondersteunende dienst. De ondersteunende dienst richt de agenda aan alle partners, binnen een termijn van vijftien dagen en roept deze laatsten voor de vergadering op binnen een termijn van één maand.
De coördinator van de ondersteunende dienst notuleert de vergadering en richt de notulen aan alle partners zodat éénieder van de beste opvolging verzekerd is.
2. Er kunnen specifieke tools en vormingsmodules ontwikkeld worden ten behoeve van de opvangvoorzieningen, de opvangoperatoren of professionals van de peuteropvang, door een ondersteunende dienst.
Deze modules en tools dienen te worden uitgewerkt met inachtneming van de psycho-pedagogische richtsnoeren bepaald door "ONE" en van de wetgeving voor opvangvoorzieningen en opvangoperatoren. Ze beogen eveneens de optimalisering van de verschillende begeleidingsregelingen;
Voor de implementering op het terrein en het gebruik ervan met de opvangverantwoordelijken of de teams in de opvangvoorzieningen of de opvangoperatoren moet er een uitwisseling verricht worden met de betrokken personeelsleden van "ONE" bedoeld in 1.a tijdens een samenwerkingsvergadering om na te trekken of het kader aangepast is aan de opvangvoorzieningen of opvangoperatoren en de samenhang na te gaan met de voortgezette vorming van de professionals in de opvangvoorzieningen waarvoor "ONE" verantwoordelijk is;
3. De ondersteunende dienst werkt nauw samen met de medisch adviseur - pediater of in voorkomend geval met de pedagogisch adviseur.
4. De ondersteunende dienst licht de verantwoordelijke voor de opvang of het team van de opvangvoorziening of de opvangoperator in en ondersteunt ze voor en tijdens de opvang van een kind met een handicap en gedurende de gehele duur van de door beide partijen ondertekende overeenkomst.
5. De ondersteunende dienst voorziet in een begeleiding en in tools voor de verantwoordelijke voor de opvang of het team van de opvangvoorziening of de opvangoperator om de competenties en vaardigheden van het personeel te benutten om de uitvoering van een kwaliteitsvolle inclusieve opvang te begunstigen.
6. Wanneer de professionele gebruiker uit een opvangvoorziening of de opvangoperator of een ondersteunende dienst vragen heeft bijbepaalde praktijken die de ene of andere partij hanteert (ongeschikt bevonden praktijk, moeizame samenwerking, niet-naleving overeenkomsten, klachten...), wordt dit met de betrokken personen besproken en wordt de verantwoordelijke van de opvangvoorziening of de opvangoperator daarbij betrokken.
Desnoods en in onderling overleg tussen beide partijken kunnen andere beroepsmatige gebruikers eveneens aan de gedachtewisseling deelnemen (coördinator opvang, pedagogisch adviseur, adviserend personeelslid, auditeur kwaliteitstoezicht, personeelslid SAMV...).
Bij niet-reactie, weigering van de opvangvoorziening of de opvangoperator of de ondersteunende dienst of beëindiging van de samenwerking om deze redenen kan de opvangcoördinator van "ONE" of het adviserend personeeslid van "ONE" of de auditeur kwaliteitstoezicht van "AViQ" door de beroepsmatige gebruikers in de opvangvoorzieningen of de opvangoperator of de ondersteunende dienst daarop aangesproken worden om in overleg een oplossing te vinden.
Deze actie dient in alle transparantie te geschieden samen met alle betrokken actoren.
In voorkomend geval zijn de Directie Audit en Inspectie van " AViQ" en de projectmedewerker van CAIRN ONE gemachtigd om een probleemoplossende beslissing te nemen in samenspraak met de institutionele verantwoordelijken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-01-17/32, art. 5, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. N95/1. [1 Bijlage 95/1.
Puntendoelstelling van elk bedrijf voor aangepast werk voor de eerste driejarige periode (bedoeld in artikel 998)
bedrijf voor aangepast werk | Puntendoelstelling |
ETA(BAW)001 | 407.831 |
ETA002 | 188.816 |
ETA005 | 107.295 |
ETA007 | 164.615 |
ETA008 | 429.012 |
ETA013 | 26.588 |
ETA015 | 81.002 |
ETA019 | 534.225 |
ETA045 | 585.691 |
ETA059 | 225.243 |
ETA060 | 78.135 |
ETA062 | 71.727 |
ETA063 | 285.653 |
ETA065 | 96.762 |
ETA067 | 193.435 |
ETA071 | 153.884 |
ETA072 | 367.722 |
ETA073 | 146.372 |
ETA083 | 113.291 |
ETA085 | 221.991 |
ETA088 | 157.903 |
ETA091 | 148.881 |
ETA092 | 230.185 |
ETA095 | 126.535 |
ETA097 | 294.528 |
ETA101 | 802.349 |
ETA107 | 51.030 |
ETA115 | 135.768 |
ETA123 | 265.151 |
ETA124 | 124.486 |
ETA125 | 259.852 |
ETA126 | 135.737 |
ETA129 | 270.468 |
ETA134 | 363.410 |
ETA138 | 232.850 |
ETA142 | 114.419 |
ETA144 | 93.924 |
ETA147 | 46.218 |
ETA148 | 116.015 |
ETA149 | 129.902 |
ETA154 | 108.219 |
ETA156 | 51.962 |
ETA164 | 125.423 |
ETA170 | 69.062 |
ETA175 | 123.952 |
ETA177 | 80.657 |
ETA178 | 82.522 |
ETA179 | 42.920 |
ETA189 | 349.748 |
ETA197 | 206.190 |
ETA209 | 43.912 |
]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-12-09/20, art. 8, 093; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. N95/3. [1 Bijlage 95/3
In aanmerking komende kosten ter rechtvaardiging van de in artikel 1021 bedoelde subsidie
Komen in aanmerking voor de bezoldiging van het in artikel 992, § 12 bedoelde specifieke personeel enkel voor de tijd die wordt besteed aan het bijstaan van productiearbeiders:
1° de brutolonen die overeenstemmen met de weddeschalen van PSC 327.03 (Paritair subcomité voor de bedrijven voor aangepast werk van het Waalse Gewest en van de Duitstalige Gemeenschap), met de erkende anciënniteit van de betrokken werknemer en aangegeven bij de RSZ;
2° de gewaarborgde bezoldiging in geval van arbeidsongeschiktheid;
3° de bezoldiging voor feestdagen, verlofdagen, kort verzuim (omstandigheidsverlof);het vakantiegeld;
4° de bijkomende voordelen en de bijdragen die voortvloeien uit een officiële overeenkomst in het kader van PSC 327.03;
5° het bedrag van de bijdragen van de sociale zekerheid voor bovengenoemde bezoldigingen.
Voor de monitoren bedoeld in artikel 992, § 12, worden hun loonkosten, met inbegrip van de lasten bedoeld in 1° tot 6°, vermenigvuldigd met het gemiddelde vergoedingspercentage van het bedrijf voor aangepast werk, bepaald op grond van het jaargemiddelde van de vergoedingspercentages van de handicap die voor elk van zijn productiearbeiders zijn vastgesteld in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de subsidie wordt toegekend.
De loonkosten, met inbegrip van de lasten vermeld in 1° tot 6°, van het specifieke personeel bedoeld in artikel 992, § 12, dat door de publiekrechtelijke rechtspersoon in het kader van een schriftelijke overeenkomst bij het bedrijf voor aangepast werk wordt gedetacheerd, komen eveneens in aanmerking om de subsidie bedoeld in artikel 1021 te rechtvaardigen.
Komen niet in aanmerking voor de bezoldiging van het specifieke personeel bedoeld in artikel 992, § 12;
1° de bezoldiging voor overuren,
2° de verbrekingsvergoedingen en de niet-gepresteerde opzeggingstermijnen;
de lasten in verband met de dienstverstrekkingen van het begeleidingspersoneel van de gehandicapte personen in opvang- en opleidingsafdelingen als bedoeld in artikel 1043.
Andere in aanmerking komende kosten ter rechtvaardiging van de in artikel 1021 bedoelde subsidie:
1° de kosten van de opleidingen in verband met de begeleiding van productiearbeiders;
2° de kosten in verband met de aanpassing van bestaande uitrustingen, de aankoop van nieuwe uitrustingen of het aanschaffen en de validering van software bestemd voor het gebruik door productiearbeiders, met name aangepaste of ondersteunende technologische hulpmiddelen, die bovenop de kosten komen die het bedrijf voor aangepast werk zou hebben gemaakt indien zij werknemers zonder handicap in dienst had;
3° de kosten die rechtstreeks verband houden met het vervoer van productiearbeiders naar de werkplek en in het kader van hun beroepsactiviteiten (sociaal abonnement en openbaar vervoer);
4° de administratiekosten die eigen zijn aan het specifiek personeel, voor zover deze rechtstreeks voortvloeien uit de tewerkstelling van productiearbeiders.
Het bedrijf voor aangepast werk moet de toereikendheid van de in punten 1 tot 4 bedoelde uitgaven rechtvaardigen ten aanzien van de handicap van zijn werknemers.
Worden afgetrokken van de in aanmerking komende kosten:
1° de van overheden verkregen subsidies en andere tussenkomsten, wanneer deze precies dezelfde lasten dekken als die welke in aanmerking komen om de in artikel 1021 bedoelde subsidie te rechtvaardigen;
2° de creditinteresten van de in artikel 992, § 16 bedoelde specifieke bankrekening.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2021-12-09/20, art. 8, 093; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. N100. Bijlage 100.
Vervangen bij :
<BWG 2021-09-23/21, art. 13, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. N114/7. [1 Architecturale normen bedoeld in artikel 1369/78 van het Waals reglementair Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid
Diensten die vóór 1 januari 2023 zijn erkend, moeten voldoen aan volgende normen:
ALGEMENE PREVENTIE-, VEILIGHEIDS- EN GEZONDHEIDSMAATREGELEN :
De gebouwen zijn :
1° regelmatig onderhouden en maken het voorwerp uit van alle nodige hygiëne- en profylactische maatregelen;
2° uitgerust om brand te voorkomen en te bestrijden;
voldoende verlucht en verlicht en hebben een minimumtemperatuur van 20° C wanneer ze toegankelijk zijn voor personen;
beveiligd wat betreft de opening en de sluiting van ramen en deuren en de toegang tot de directe omgeving.
SPECIFIEKE NORMEN VOOR GEBOUWEN :
Ontvangst- of accommodatiediensten moeten niet alleen toegankelijk zijn voor mensen met een handicap, maar moeten ook ten minste beschikken over activiteiten-, woon- en rustruimten in het geval van accommodatie en moeten voldoen aan de volgende minimumnormen:
1° De plaatsen van activiteit zijn :
a) functioneel en adequaat uitgerust wat betreft de keuken en het meubilair, waarbij dit laatste is aangepast aan mensen met een handicap ;
b) beschikken over voldoende aparte en gepaste sanitaire installaties, met minstens één toilet voor tien personen;
c) naast de toiletten en de eetkamer zijn wastafels geïnstalleerd.
2° De accommodatie en rustplaatsen zijn :
1° uitgerust zijn met kamers die zodanig ingericht zijn dat een vlotte bewaking mogelijk wordt gemaakt met strikte naleving van het privéleven en waar de plaats voorbehouden aan de personen niet lager mag zijn dan :
(1) acht vierkante meter per persoon in een eenpersoonskamer ;
(2) drie vierkante meter per persoon jonger dan drie jaar, vijf vierkante meter per persoon tussen drie en vijf jaar;
(3) zes vierkante meter per persoon ouder dan vijf jaar in een gemeenschappelijke kamer ;
(4) de ruimte tussen de bedden moet zowel in de lengte als in de breedte ten minste tachtig centimeter bedragen;
b) ze beschikt over een beveiligd bad of douche per schijf van twaalf personen;
c) ze beschikt over nachtverlichting.
STANDAARDISATIE VAN HUISVESTING :
Naast de naleving van de minimumnormen die zijn vastgelegd in de algemene preventie-, veiligheids- en gezondheidsmaatregelen en in de specifieke normen met betrekking tot ruimten, mogen de in artikel 1315, tweede lid, bedoelde zelfstandige woningen in individuele of gemeenschappelijke woningen niet meer dan zes personen per woning omvatten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-09-14/25, art. 43, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. N114/8.[1 BIJLAGE 114/8.
ARCHITECTURALE NORMEN BEDOELD IN ARTIKEL 1335 VAN HET WAALS REGLEMENTAIR WETBOEK VAN SOCIALE ACTIE EN GEZONDHEID
Erkende diensten zijn onderworpen aan de volgende normen in een van de volgende situaties:
1° de oprichting van nieuwe diensten na 31 december 2022;
2° de capaciteitsuitbreiding voor een dienst die vóór 1 januari 2023 is goedgekeurd, als die in een ander gebouw of op een andere site wordt uitgevoerd;
3° de verhuizing naar een nieuw gebouw voor een erkende dienst vóór 1 januari 2023.
ALGEMENE PREVENTIE-, VEILIGHEIDS- EN GEZONDHEIDSMAATREGELEN
Algemene preventie-, veiligheids- en gezondheidsmaatregelen worden onder de volgende voorwaarden nageleefd:
1° alle voorzorgsmaatregelen worden genomen om brand te voorkomen en te bestrijden en om bewoners te beschermen;
2° Open vuur zowel als gas- en stofuitstoot zijn verboden;
3° aanvullende verwarmingssystemen zijn verboden;
4° de buitenmantel en de dragende structuur vertonen geen tekenen van defecten en worden regelmatig onderhouden;
5° met uitzondering van de technische waterpunten, wordt de temperatuur van het sanitair water gereguleerd tegen elk risico van hyperthermie of hypothermie en beperkt te allen tijde tot maximaal 40 ° C op het aftappunt en het water is er drinkbaar;
6° een legionellabestrijdingssysteem wordt op het sanitaire netwerk geïnstalleerd en heeft geen invloed op de temperatuur van het water op de verschillende aftappunten;
7° gevaarlijke producten worden opgeborgen, waaronder geneesmiddelen en schoonmaakproducten;
8° alle raamkozijnen hebben bij het openen een vergrendelfunctie;
9° leuningen zijn verplicht voor alle overlopen van verdiepingen uitgerust met een openingsysteem waarvan de borstwering zich op minder dan 80 centimeter van de vloer bevindt of voor elke toegankelijke vloeroppervlakte dat zich op meer dan 80 centimeter van de grond bevindt. Ze zijn wijd opengewerkt of van glas voorzien tot minimaal 90 centimeter van de grond;
10° alle nieuwe glaswerken worden overeenkomstig de laatste geldende norm geselecteerd;
11° deuren en glazen wanden worden visueel geïdentificeerd tussen vijfentachtig en honderd centimeter en tussen honderdveertig en honderdzestig centimeter vanaf de grond ;
12° garagekantelpoorten zijn verboden;
13° de deur van het toilet kan niet naar binnen geopend worden.
14° in activiteitenruimten, verblijfsruimten, sanitaire ruimten en de verkeersruimten die daartoe leiden, mag tussen zes uur 's ochtends en tien uur 's avonds een temperatuur van ten minste tweeëntwintig graden Celsius worden bereikt; deze temperatuur mag op geen enkel moment lager zijn dan achttien graden Celsius, behalve in activiteitenruimten tussen zes uur 's avonds en acht uur 's ochtends;
15° in het geval van een hittegolf moet een woonruimte een maximale temperatuur van 27 ° C en een gepaste inrichting hebben om de bewoners te kunnen opvangen;
16° alle ruimten moeten worden geventileerd en de meest recente normen terzake moeten nageleefd worden;
17° in de nabijheid van de slaapkamers en de verblijfkamers zijn sanitaire installaties in voldoend aantal voorhanden;
18° de ventilatie van de sanitaire ruimten en toiletten wordt minstens via een mechanische ventilatie uitgevoerd.
19° vloeren, wanden en deuren van sanitaire ruimten zijn bestand tegen verrotting en zijn wasbaar tot minimaal 2 meter van de vloer;
20° de vloerbedekking van de sanitaire ruimten is slipvrij;
21° de keuken en de wasserij zijn zo georganiseerd dat ze geen overlast veroorzaken door geuren en dampen en niet in verbinding staan met de ziekenboeg;
22° alle lokalen worden minstens één keer per week met water en zeep gereinigd.
23° drinkwater is te allen tijde beschikbaar in het gebouw, op plaatsen waar geen leidingwatervoorziening is of waar water wordt gebruikt dat niet afkomstig is van de leidingwatervoorziening, wordt een analysecertificaat van de provinciale hygiënediensten bij de erkenningsaanvraag gevoegd en minstens één keer per jaar gereproduceerd;
24° sanitair warm water is voldoende om het wassen van alle bewoners te garanderen;
25° de omgeving, gebouwen en lokalen worden te allen tijde schoon gehouden, regelmatig onderhouden en beschermd tegen vocht of het binnendringen van water, en insecten, ongedierte, schimmels of andere parasieten worden zowel binnen als buiten de dienst bestreden;
26° alle specifieke voorzorgsmaatregelen worden genomen om de veiligheid van de bewoners te waarborgen, afhankelijk van de configuratie van de privatieve omgeving van de dienst;
27° verlichtingsinrichtingen moeten aan de volgende voorschriften voldoen :
a) de verlichting is permanent of 's nachts met automatische detectie uitgerust in de horizontale en verticale circulatiezones gebruikt door de bewoners;
b) als het een risico voor de bewoners vormt, is vloerverlichting zowel buiten als binnen verboden;
28° parkings en garages staan met borden aangegeven;
29° het algemene rioleringsnetwerk is adequaat, in goede staat en wordt regelmatig onderhouden;
30° ten minste één privéterras of -binnenplaats of, bij gebrek daaraan, een openbare groene ruimte is toegankelijk in alle veiligheid en autonomie, is beschermd tegen verkeer en is op een gebruiksvriendelijke manier aangelegd, en er is een schaduwzone voorzien.
SPECIFIEKE NORMEN VOOR GEBOUWEN
Ontvangst- of accommodatiediensten moeten niet alleen toegankelijk zijn voor mensen met een handicap, maar moeten ook ten minste beschikken over activiteiten-, woon- en rustruimten in het geval van accommodatie therapieën en zorg, en technische en professionele ruimten, en moeten voldoen aan de volgende minimumnormen:
1° de activiteitenplaatsen, opgevat als de opvang- en/of huisvestingsdiensten beschikken tenminste over afzonderlijke activiteitsruimten die aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) ze hebben allemaal een watertappunt en zijn adequaat ingericht, met meubilair dat is aangepast aan mensen met een handicap ;
b) ze beschikken minstens over één toilet per tien bewoners, een douche- of badkamer alsook een rustruimte bevindt zich in de directe nabijheid van de activiteitsruimten;
c) de vloeroppervlakte van de activiteitenruimten moet ten minste zes vierkante meter per gebruiker bedragen, activiteitsruimten moet stricto sensu verstaan worden met uitzondering van gangen, sanitaire installaties, woon-, therapie- en verzorgingsruimten, technische en professionele lokalen;
d) natuurlijke verlichting is verplicht in elke activiteitenruimte en het totale oppervlak van de glasopeningen in deze ruimtes is minstens een zesde van het vloeroppervlak van de ruimte.
2° de woonruimten, opgevat als ruimten die worden gebruikt voor andere perioden dan activiteiten, voldoen aan de volgende voorwaarden:
a) functioneel en adequaat uitgerust wat betreft de keuken en het meubilair, waarbij dit laatste is aangepast aan mensen met een handicap ;
b) uitgerust zijn met wastafels die geïnstalleerd zijn in de buurt van de toiletten en de eetkamer, per wooneenheid, bestaande uit ten minste :
(1) een keukentje ;
(2) een handelsbeurs ;
(3) een eetkamer ;
(4) een badkamer die is aangepast aan de behoeften van de gebruikers;
(5) een toilet.
c) het vloeroppervlak van de eetkamer en woonkamer bedraagt minstens zes vierkante meter per gebruiker;
d) de kleine keukens van de wooneenheden bestaan tenminste uit een koelkast, een magnetronoven, een werkplan, een gootsteen en een dampkap die met de buitenkant van het gebouw aangesloten is als een kookplaat geïnstalleerd is.
e) natuurlijke verlichting is verplicht in de zit- en eetkamer, de totale oppervlakte van de ramen met beglazing in een kamer is ten minste een zesde van het vloeroppervlak van de kamer en de ramen bieden een normaal uitzicht op de buitenomgeving wanneer men zit.
3° de rustzones voldoen aan de volgende voorwaarden:
a) de vloeroppervlakte van de slaapkamers bedraagt minimaal :
(1) zes vierkante meter per gebruiker jonger dan drie jaar ;
(2) zes vierkante meter per gebruiker jonger dan drie jaar ;
(3) twaalf vierkante meter per gebruiker ouder dan acht jaar.
b) de slaapkamers voldoen aan de volgende kenmerken :
(1) Een wastafel is voorzien, tenzij de persoon kan aantonen dat dit onverenigbaar is met zijn of haar handicap, in welk geval de warm- en koudwatertoevoer en afvoer zich achter een muur in de kamer bevinden;
(2) de kamer is van vloer tot plafond afgeschermd;
(3) er wordt voor voldoende geluidsisolatie gezorgd;
(4) stapelbedden zijn verboden;
(5) het bed is aan de maat van de persoon aangepast;
(6) eenpersoonsbedden in tweepersoonskamers ten minste tachtig centimeter uit elkaar staan;
(7) de raamopeningen worden verduisterd ongeacht de handicap van de bewoner;
(8) een deurplaat is voorzien om het privatieve karakter van de slaapkamer te materialiseren;
(9) Natuurlijk licht is verplicht in slaapkamers; het totale oppervlak van de glazen openingen in een kamer moet ten minste een tiende van het vloeroppervlak van de kamer zijn;
(10) Slaapkamerramen bieden uitzicht op het buitenlandschap zonder risico op ongelukken.
4° Therapie- en verzorgingsinstellingen bevatten ten minste :
a) een multifunctionele paramedische consultatieruimte die de privacy en vertrouwelijkheid van gesprekken waarborgt;
b) er is een afsluitbaar medicijnkastje aanwezig;
c) een specifieke ziekenboeg voor inrichtingen met meer dan dertig inwoners;
d) een wastafel is voorzien per therapie- en verzorgingsruimte.
5° de technische en professionele lokalen bestaan uit :
a) een collectieve keuken voor de bereiding en verstrekking van maaltijden;
b) een kleedkamer voor mannen en vrouwen
c) een toilet voor mannen en vrouwen voor bezoekers en personeel;
d) een ruimte bestemd voor de administratieve taken van het begeleidingspersoneel en, in voorkomend geval, voor zijn rusttijden
De algemene technische maatregelen zijn als volgt: de oppervlakten van de bovengenoemde activiteiten-, woon- en rustruimten worden netto berekend, exclusief muren en scheidingswanden, onder luifels; deze oppervlakten worden als volgt berekend: vijfenzeventig procent tussen honderdtachtig centimeter en tweehonderd centimeter boven de grond, vijftig procent tussen honderdtachtig centimeter en nul procent onder de honderd centimeter.
Maatregelen voor de vermenselijking van de woonomgeving
De maximale opvang- of huisvestingscapaciteiten van de bewoners worden in functie van de vestiging van de sites bepaald :
1° wanneer een site uit één enkel gebouw bestaat, is de maximale capaciteit ervan beperkt tot 1 personen.
2° wanneer een site uit meerdere gebouwen bestaat, worden op deze site maximaal 80 personen opgevangen of gehuisvest en bij elk gebouw dat er deel van uitmaakt wordt er maximaal 20 personen opgevangen en/of gehuisvest.
3° wanneer een locatie deel uitmaakt van een groter stedenbouwkundig project, er maximaal honderd personen met een handicap worden opgevangen of gehuisvest en de gebouwen die deel uitmaken van de locatie elk maximaal twintig personen opvangen of huisvesten, het project voorziet in een mix van personen met een handicap en personen zonder handicap, althans op het vlak van huisvesting, en personen zonder handicap ten minste twintig procent uitmaken van de totale bevolking van het stedenbouwkundig project.
Kenmerken van stedelijke en landelijke sites:
1° in stedelijke gebieden, d.w.z. bebouwde gebieden, kunnen de sites niet aaneengesloten zijn; ze zijn gescheiden door woningen, gemeenschapsvoorzieningen, economische activiteiten, openbare diensten of recreatiegebieden;
2° in landelijk gebied liggen de locaties tenminste 3 meter uit elkaar.
De wooneenheid bestaat uit maximaal tien personen en bestaat uit kamers in de buurt van een gemeenschappelijke leefruimte.
Deze leefruimte bestaat zelf uit :
1° een handelsbeurs ;
2° een eetkamer ;
3° een apart toilet;
4° een badkamer met minstens één toilet;
5° en een keukentje.
Ruimten in de wooneenheid mogen niet worden gebruikt voor enig doel dat niet uitsluitend ten goede komt aan de bewoners van de wooneenheid, met inbegrip van :
1° de plaatsen van activiteit;
2° technische en professionele lokalen;
3° therapie- en verzorgingsruimten.
De slaapkamers voldoen aan de volgende eisen:
1° ze zijn individueel;
2° op basis van het levensproject van de bewoners is de tweepersoonskamer toegestaan.
3° de vrijgelaten slaapkamer moet dan ter beschikking van het echtpaar of duo blijven.
4° het aantal slaapkamers moet altijd tenminste gelijk blijven aan het aantal begunstigden.
Idealiter zijn de activiteitsruimten op een andere locatie gelegen:
1° als ze op dezelfde locatie liggen, bevinden ze zich in een ander gebouw dan dat waarin de wooneenheden liggen;
2° indien ze zich in hetzelfde gebouw bevinden, moeten deze ruimten duidelijk van de wooneenheden onderscheiden worden.
Meerderjarige en minderjarige bewoners worden op locaties, gebouwen of gedeelten van gebouwen opgevangen of gehuisvest, die fysiek gescheiden en duidelijk geïdentificeerd zijn.
Naast het voldoen aan de minimumnormen van de algemene preventie-, veiligheids- en gezondheidsmaatregelen en de specifieke normen met betrekking tot ruimten, mag zelfstandig wonen in individuele of gemeenschapsaccommodatie als bedoeld in artikel 1315, lid 2, niet meer dan zes personen per accommodatie omvatten.]1
----------
(1)<BWG 2023-09-14/25, art. 43, 102; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. N117/1.[1 Bijlage 117/1 - Referentiebeginselen van waaruit het Handvest bedoeld in artikel [2 1369/30 ]2 van het Waals reglementair wetboek van sociale actie en gezondheid ontwikkeld moet worden.
A. De gehandicapte persoon
De gehandicapte persoon oefent zijn verantwoordelijkheden uit in de maatschappij, hij geniet dezelfde rechten en vervult dezelfde plichten als elke andere burger. Hij heeft de keuze over het beheersen van zijn bestaan, hij heeft het recht op het respect van zijn waardigheid als individu en op het uniek karakter van zijn leven.
Als kind heeft hij recht op opvoeding, een gezinsleven, vrije tijd.
Als volwassen moet hij zijn leven kunnen leiden volgens zijn ambities en zijn keuzes ongeacht hun evolutie in de loop van de tijd. Hij heeft het recht om zijn leefplaats te kiezen en ervan te veranderen.
De persoon heeft toegang tot de informatie over hemzelf en hij heeft de garantie dat de vertrouwelijkheid van de gegevens wordt gewaarborgd. Zelfs als hij afhankelijk is, moet de gehandicapte persoon zijn plaats in de samenleving kunnen behouden in contact met niet-gehandicapte mensen. Zijn gezin en zijn naasten moeten in zijn belang bij zijn leven betrokken zijn.
De gehandicapte persoon die onze diensten gebruikt moet in staat zijn een zo normaal mogelijk bestaan te blijven leiden en die dicht bij de gebruikelijke levensomstandigheden van zijn medeburgers ligt. Hij moet zijn persoonlijkheid in al zijn aspecten kunnen ontwikkelen en zich zo sociaal, emotioneel en spiritueel ontwikkelen en dit, gedurende het hele leven.
De verschillende actoren moeten ervoor zorgen dat de sociale rol van de gehandicapte persoon wordt erkend en in stand wordt gehouden door de contacten met de omgeving, de familie, de naasten te vergemakkelijken, door het aantal openingen en uitwisselingen te vermenigvuldigen, door de toegankelijkheid van externe diensten te bevorderen en door het aanbieden van stimulerende en aangepaste activiteiten.
B. De familie en de naasten
De familie en de naasten hebben recht op een evenwichtig gezins-, sociaal en beroepsleven. Ze hebben het recht om deel te nemen aan de opvoeding en de ontwikkeling van de persoonlijkheid en aan de sociale, emotionele en spirituele ontwikkeling van de gehandicapte persoon, en dit gedurende het hele leven.
Ze worden erkend in hun vaardigheden en ze worden niet onderworpen aan een beoordeling van hun waarden en levenswijze.
Ze hebben toegang tot de prestaties van de vereniging naargelang van hun behoeften en verzoeken binnen de grenzen van de opdrachten van de diensten.
C. De medewerkers
De medewerkers hebben het recht om hun beroep uit te oefenen met inachtneming van alle wetgevingen die het werk in ons land regelen. Zij hebben recht op de eerbiediging van hun bevoegdheden en op de ontwikkeling ervan.
D. De dienst
Stelt gevarieerde, gedifferentieerde prestaties voor, ter beschikking van de gehandicapte persoon en zijn familie, de vereniging biedt gegradueerde en aanpasbare antwoorden en die ze voortdurend aanpast aan de behoeften, wensen en verwachtingen van de gebruikers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. N1, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-03-14/32, art. 14, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
Art. N117/2.[1 Bijlage 117/2 bij het Waals reglementair Wetboek van Sociale Actie en gezondheid
Het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 1369/10 van het Waals reglementair Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid
Algemene beginselen
Het huishoudelijk reglement is van toepassing op het personeel van de dienst en op zijn gebruikers.
Vóór de ondertekening van de opvangovereenkomst bedoeld in artikel 1369/34 wordt het huishoudelijk reglement overhandigd aan de persoon of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger in voorkomend geval.
Het huishoudelijk reglement wordt bij de ondertekening van de arbeidsovereenkomst van elk personeelslid meegedeeld.
Elke wijziging van het huishoudelijk reglement wordt meegedeeld aan het personeel, aan de gebruikers of aan hun wettelijke vertegenwoordigers in voorkomend geval.
Verplichte inhoud huishoudelijk reglement
- de nauwkeurige identificatie (benaming, zetel, rechtsvorm) van de dienst en de vermelding van de erkenningsdatum;
- de doelstellingen van de dienst en het geheel van de diensten die hij verleent, met een algemene beschrijving van de op te vangen of te huisvesten begunstigden;
- de omschrijving van de middelen die ter beschikking worden gesteld om de communicatie en de uitwisseling met de naasten te bevorderen (vb: skype, webcam, internet, enz...);
in voorkomend geval, de bijzondere opvangvoorwaarden, met name die in verband met de proefperiode, de specifieke kenmerken van de gehandicapte personen zoals leeftijd, geslacht, al dan niet bijkomende handicaps;
- de opzegvoorwaarden en omstandigheden voor elke ondertekenende partij, die aanleiding kunnen geven tot de heroriëntering of het ontslag van de persoon uit de dienst, de duur van de vooropzeg die niet kleiner dan drie maanden mag zijn behoudens akkoord van de wettelijke vertegenwoordiger in voorkomend geval of behalve als er een ernstig gevaar bestaat voor de andere gebruikers van de dienst of leden van zijn personeel;
- de wijze waarop eventuele bezwaren, suggesties en opmerkingen moeten worden ingediend en behandeld met inachtneming van de normen opgesomd in de artikelen 1369/46, 1369/84 en 1369/85;
- de risico's gedekt door de verzekeringspolissen die door de dienst zijn gesloten vóór elke opvang van een gehandicapte persoon. Deze verzekeringspolis moet minstens het volgende dekken :
- de wettelijke aansprakelijkheid van de dienst of die van de personen voor wie hij aansprakelijk is indien de begunstigde schade lijdt of veroorzaakt. De polis vermeldt dat de begunstigde de hoedanigheid van derde behoudt en, per schadegeval, alle schade dekt tot minimum 2.478.935,25 euro voor lichamelijke schade en 247.893,52 euro voor materiële schade.
- elke schade veroorzaakt door een gehandicapte persoon die niet op rekening van zijn civiele aansprakelijkheid gebracht zou kunnen worden of elke schade die hem tijdens de begeleiding zou zijn toegebracht.
- het bestaan van een opvangovereenkomst tussen de dienst en de persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger in voorkomend geval, tot bepaling van de wederzijdse rechten en verplichtingen van de partijen;
- de modaliteiten voor de tenuitvoerlegging van de Raad van gebruikers zoals bepaald in artikel 1369/44. ]1
----------
(1)<BWG 2019-03-14/32, art. 15, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
Art. N117/3.[1 Bijlage 117/3 - Het dienstproject bedoeld in artikel [2 1369/31]2 van het Waals reglementair wetboek van Sociale actie en Gezondheid
1. Benaming en adres van het bestuursorgaan
2. Omschrijving van de door het "AWIPH" verleende erkenning
3. Geschiedenis, Opdracht, Visie en waarden
Het Dienstproject legt een samenvatting van de historische mijlpalen, de belangrijke ontwikkelingen van de instelling/dienst voor, in vergelijking met die van de doelgroepen, van de sociaal-economische omgeving en van de sociale beleidsvormen.
Er moet worden gezorgd voor samenhang tussen de door de inrichtende macht verdedigde waarden en de beginselen van bijstandsverlening van de structuur
* Geschiedenis
* Opdracht ([3 ...]3 doel, doelstellingen van de vereniging, finaliteiten van de aangeboden dienst en behoeften waaraan voldaan moet worden.....)
* Visie (doelen op lange termijn...)
* Waarden waarop het werk gegrond is
* Doelbevolking
* Theoretische referenties van de dienst en methodologie inzake de tenlasteneming van personen met een handicap.
4. Huidige en toekomstige gebruikswijze van de hulpmiddelen
De hulpmiddelen worden bij voorkeur bestemd voor een strategische richtlijn met als doel de voorkoming van de mishandeling en de bevordering van een welzijnscultuur, met name met betrekking op de volgende aspecten die in aanmerking moeten worden genomen, ook als ze niet systematisch het voorwerp uitmaken van nieuwe actieplannen:
* De bescherming:
- van het privé-leven
- voor privacy
- ...
* Inclusie
* Autonomie
* Zelfredzaamheid
* Communicatie
* Valorisatie van de maatschappelijke rollen: zelfbeeld, bijdrage tot de maatschappij...
* Het in aanmerking nemen van de specifieke aard van de persoon en van zijn omgeving
- Handicap (dubbele diagnose, hersenletsel, autisme...)
- Financiële onzekerheid (betrekking en woning bijvoorbeeld)
- Vergrijzing en het levenseinde (na de ouders)
- Relationeel en emotioneel leven (en seksueel)
- Noodmomenten
- Mobiliteit
- ...
* Steun voor ouderschap
* Werk in netwerkverbanden en solidariteit van het sociale netwerk
- Prioritaire toegang tot algemene diensten (kinderkribben, school, betrekking, vrijwilligerswerk, vrijetijdsactiviteiten, gezondheidszorgverstrekkers...)
- Samenwerking en banden met het gezin
In het kader van de steun voor opvang- en verblijfplaatsen:
* Sanctiebeleid
* Contentie
* Kwaliteit van de maaltijden
* Comfort en veiligheid, tijdens de nacht inbegrepen
Deze aspecten moeten in overweging worden genomen via de volgende verschillende domeinen en volgens de door de beheerders gekozen methodologie:
4.1. Infrastructuur
Huidige situatie:
* Vestigingsplaats
* Type omgeving
* Structurering van de ruimte (leefeenheden, lokalen bestemd voor huisvesting, voor de activiteiten,...)
* Externe hulpmiddelen (Handels, diensten, sport- en cultuurcentra),
* Samenwerkingen met andere al niet gespecialiseerde diensten
Toekomstige situatie:
* Identificatie van de doelstellingen op korte en op lange termijn
* Verantwoording van de doelstellingen op het gebied van levenskwaliteit, kwaliteit van de dienstverlening en welzijn
* Priorisering van de doelstellingen en toepassing ervan in te verwezenlijken acties
* Vaststelling van de beschikbare hulpmiddelen en hulpbronnen en de behoeften van de dienst inzake middelen, steun van het Agentschap
* Vaststelling en opvolging van de evaluatie: indicatoren, termijnen, werkgroepen
4.2. Betrokkenheid van de persoon
Huidige situatie:
* Wijze van uitwerking en opvolging van persoonlijke projecten
* Partnerschap met het gezin
* Individuele dossiers
Toekomstige situatie:
* Identificatie van de doelstellingen op korte en op lange termijn
* Verantwoording van de doelstellingen op het gebied van levenskwaliteit, kwaliteit van de dienstverlening en welzijn
* Prioritering van de doelstellingen en toepassing ervan in te verwezenlijken acties
* Vaststelling van de beschikbare hulpmiddelen en hulpbronnen en de behoeften van de dienst inzake middelen, steun van het Agentschap
* Vaststelling en opvolging van de evaluatie: indicatoren, termijnen, werkgroepen
4.3. Opvangbeleid
Huidige situatie:
* Opnamen en heroriëntering
* Huishoudelijk reglement
* Opvangovereenkomst
* Beheer van de goederen
* Raad van gebruikers
* Behandeling van de bezwaren
* Beleid inzake de openingsuren van de dienst
*
Toekomstige situatie:
* Identificatie van de doelstellingen op korte en op lange termijn
* Verantwoording van de doelstellingen op het gebied van levenskwaliteit, kwaliteit van de dienstverlening en welzijn
* Prioritering van de doelstellingen en toepassing ervan in te verwezenlijken acties
* Vaststelling van de beschikbare hulpmiddelen en hulpbronnen en de behoeften van de dienst inzake middelen, steun van het Agentschap
* Vaststelling en opvolging van de evaluatie: indicatoren, termijnen, werkgroepen
4.4. Werking en organisatie
Huidige situatie:
* Structurering van de activiteiten:
* Procedures inzake coördinatie en overleg tussen werknemers, met de buitenwereld (partners), met de ouders, tussen bewoners.
*
Toekomstige situatie:
* Identificatie van de doelstellingen op korte en op lange termijn
* Verantwoording van de doelstellingen op het gebied van levenskwaliteit, kwaliteit van de dienstverlening en welzijn
* Prioritering van de doelstellingen en toepassing ervan in te verwezenlijken acties
* Vaststelling van de beschikbare hulpmiddelen en hulpbronnen en de behoeften van de dienst inzake middelen, steun van het Agentschap
* Vaststelling en opvolging van de evaluatie: indicatoren, termijnen, werkgroepen
4.5. Personeel
Huidige situatie:
* Functioneel en hiërarchisch organogram
* Tewerkstellingsvolume per functie
* Bepaling van de functies
* Wervingsbeleid: kwalificatieniveau, verscheidenheid van de hulpmiddelen (multidisciplinair), evenwicht mannen/vrouwen,...
* Vormingsbeleid (intern en extern): hoe wordt het opleidingsplan opgesteld, wat is de bijdrage van de instelling in de vormingskosten, op wie wordt een beroep gedaan
* Dienstroosters: logica inzake de structurering van de dienstroosters
Toekomstige situatie:
* Identificatie van de doelstellingen op korte en op lange termijn
* Verantwoording van de doelstellingen op het gebied van levenskwaliteit, kwaliteit van de dienstverlening en welzijn
* Prioritering van de doelstellingen en toepassing ervan in te verwezenlijken acties
* Vaststelling van de beschikbare hulpmiddelen en hulpbronnen en de behoeften van de dienst inzake middelen, steun van het Agentschap
* Vaststelling en opvolging van de evaluatie: indicatoren, termijnen, werkgroepen
5. Zesjarig strategisch plan Te gebruiken presentatieschema
Strategische assen | Prioritaire doelstellingen | Prioritaire acties | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | Leider van de werk- groep | Instru- menten/ hulp- middelen | Indicatoren |
1. voorkoming van de mishandeling en de bevordering van een welzijncultuur | Inzake infrastructuur | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| Inzake betrokkenheid van de persoon | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| Inzake opvangbeleid | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| Inzake werking en organisatie | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| Inzake personeel | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
2 | | | | | | | | | | | |
3 | | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
| | | | | | | | | | | |
]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. N3, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-03-14/32, art. 16, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
(3)<BWG 2023-07-20/35, art. 18, 101; Inwerkingtreding : 09-11-2023>
Art. N117/4.[1 Bijlage 117/4 - Te vermelden in het jaarlijks activiteitenverslag bedoeld in artikel [2 1369/33 ]2 van het Waals reglementair wetboek van Sociale actie en Gezondheid.
1. Gegevens van de dienst
Dienstnummer:
Naam van de dienst:
Adres van de dienst:
Directeur:
Contactnummer:
2. Inleiding
[3 ...]3 Doel:
Kort overzicht, visie en waarden
Opdrachten uitgevoerd door de dienst
3. Personeel
Aantal personen die in de dienst tewerkgesteld zijn
Functiecategorieën, Niveau van onderwijs, type contract en het statuut van de werknemer
4. Gevolgde opleidingen
Thema's
Aantal
Begunstigden
5. Kenmerken van de begunstigden
Geografisch interventiegebied
Soorten stoornissen
Aangeboden diensten
Samenwerking - netwerk
6. Bijzondere ervaringen
In deze rubriek, kunt U uw bijzondere ervaringen van dit jaar vermelden of de eventuele projecten waarop U de aandacht wil vestigen.
7. Onderzoeken
Het gaat om de eventuele onderzoeken in samenwerking met universiteiten of andere instanties uit te leggen, waarmee uw dienst in de loop van het jaar heeft samengewerkt.
8. Stand van vordering van de vastgestelde doelstellingen voor het afgelopen jaar
Het gaat om de vaststelling van de band met de tijdschema's van het strategisch plan bedoeld in bijlage 117/3.
9. Denkpistes, voorstellen
Hier kunt U uw commentaren of voorstellen schrijven in verband met de toekomst van uw dienst, met de sector in het algemeen en/of met dit model van activiteitenrapport in het bijzonder.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. N4, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-03-14/32, art. 17, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
(3)<BWG 2023-07-20/35, art. 19, 101; Inwerkingtreding : 09-11-2023>
Art. N117/5.[1 "Bijlage 117/5 bij het reglementair deel van het Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid
Te vermelden in de opvangovereenkomst bedoeld in artikel 1369/34 van het Waals reglementair Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid
- de identiteit van de partijen met vermelding van de woonplaats, de nationaliteit en de geboortedatum van de persoon;
- de nauwkeurige identificatie van de dienst met zijn benaming, het adres van de [2 ...]2 zetel, de rechtsvorm en de naam van zijn wettelijke vertegenwoordiger;
- het feit dat het gevoegd huishoudelijk reglement noodzakelijk deel uitmaakt van de opvangovereenkomst
- de algemene doelstellingen nagestreefd door de dienst en het geheel van de door hem verleende diensten, met een globale beschrijving van de te begeleiden, op te vangen of te huisvesten gebruikers;
- in voorkomend geval, de bijzondere toelatingsvoorwaarden, met name die betreffende de proefperiode, de specifieke kenmerken van de gebruikers zoals leeftijd, bijkomende handicaps of de uitsluiting hiervan;
- de wederzijdse rechten en verplichtingen van de persoon of van zijn wettelijke vertegenwoordiger in voorkomend geval en van de dienst;
- de behoeften geuit door de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger in voorkomend geval en zijn verwanten;
- de dagen en de uren waarop de dienst open is;
- het aanbod aan dienstverstrekkingen dat het best inspeelt op de behoeften geuit door de gebruiker of zijn wettelijke vertegenwoordiger in voorkomend geval en zijn naasten; het aanbod wordt volledig ingesteld op de verschillende aspecten van het leven van de persoon, met name inzake voeding, gezondheidszorg, hygiëne, opvolging, activiteiten en begeleiding;
- een uitdrukkelijke melding waarin de persoon en/of zijn gezin zullen worden uitgenodigd om deel te nemen aan het gepersonaliseerd project en de evaluaties ervan;
- de modaliteiten inzake de samenwerking en de communicatie met de gezinnen, in het bijzonder in het kader van het gepersonaliseerd project;
- het bedrag van de eventuele financiële bijdrage;
- de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de manier waarop de betaling wordt geregeld;
- de modaliteiten voor de bescherming van de persoon wat betreft het in bewaring geven van de goederen, garanties en waarden die aan de directie worden toevertrouwd, alsook de modaliteiten voor het eventuele beheer ervan;
- de geldigheidsduur van de overeenkomst en de modaliteiten voor de verbreking van de overeenkomst ter aanvulling van die bepaald in het huishoudelijk reglement;
- de procedure voor het interne beheer van klachten alsook de naam van de aangewezen referentieambtenaar tevredenheid overeenkomstig artikel 1369/46 alsook het adres van het Agentschap waaraan de persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger of zijn gezin opmerkingen, klachten of bezwaren kan richten;
- het beginsel van de eerbied voor de vrije keuze van de huisarts door de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger in voorkomend geval;
- de modaliteiten betreffende de toegang tot de dienst door het gezin, de vrienden en naasten wier aanwezigheid wordt gevraagd door de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger in voorkomend geval;
- het respect van de privacy van de persoon garanderen, alsook van zijn ideologische, filosofische en religieuze overtuigingen, en van het goed zedelijk gedrag;
- de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger in voorkomend geval het recht garanderen om uitvoerig, precies en op tijd ingelicht te worden over alle vraagstukken in verband met zijn opvang en zijn verblijf ]1.
----------
(1)<BWG 2019-03-14/32, art. 18, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
(2)<BWG 2023-07-20/35, art. 20, 101; Inwerkingtreding : 09-11-2023>
Art. N117/6.[1 Bijlage 117/6 - Begripsomschrijving van de functies en kwalificaties van het begeleidingspersoneel bedoeld in artikel [2 1369/61]2 van het Waals reglementair Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid
Opvoeders klasse 3:
- einddiploma of -getuigschrift van het lager of hoger secundair onderwijs (algemeen of technisch onderwijs);
- eindbrevet of getuigschrift (met vrucht beëindigd) van het hoger secundair beroepsonderwijs;
- diploma of getuigschrift van kinderverzorgster (D3P);
- diploma of getuigschrift van gezins- en sanitaire help(st)er (D3P);
- diploma of getuigschrift van jeugdwerk(st)er (D3P);
- diploma of getuigschrift van bejaardenhelp(st)er;
- diploma of getuigschrift van polyvalente hulpwerk(st)er van de thuis- en gemeenschapsdiensten dat overeenstemt met het kwalificatiegetuigschrift van gezins- en sanitaire help(st)er van het secundair onderwijs met volledig leerplan.
Opvoeders klasse 2:
Uitsluitend de opvoeders van klasse II die reeds in een erkende instelling op 1 januari 1976 in dienst waren en houders van één van de volgende titels:
- diploma of getuigschrift van een school of van een technische hogere secundaire cursus met pedagogische, psychologische of sociale richting;
- brevet van verpleger(ster) of van kinderverzorgster voorzover deze voor kinderen van 0 tot 6 zorgen;
- diploma, getuigschrift of gelijkwaardige titel van minstens het gewoon basisonderwijs voorzover de houders ervan voor kinderen van 3 tot 6 jaar zorgen;
- diploma van het gewoon kleuteronderwijs.
Opvoeders klasse 2A:
1) De houders van één van de volgende diploma's of getuigschriften:
- kinderopvoeding (D3TQ);
- toegepaste sociale wetenschappen (D3TQ);
- sociale technieken (D3TQ);
- lichamelijke opvoeding en sociaal-culturele animatie (D3TQ);
- aspirant(e) nursing (D3TQ);
- assistent(e) in geriatrie (D3TQ);
- opvoedingsagent (D3TQ);
- animator (D3TQ);
- maatschappelijk agent (D3TQ);
- maatschappelijke en educatieve wetenschappen (D3TTR);
- getuigschrift van het slagen voor het 7e beroepsjaar (D37P) als kinderverzorg(st)er, gezins- en sanitaire help(st)er, assistent(e) in geriatrie;
- einddiploma of -getuigschrift van het hoger secundair technisch onderwijs met pedagogische, sociale of paramedische richting, met volledig leerplan of voor sociale promotie.
2) De houders van één van de volgende brevetten:
- kinderverzorgster (D3P) voorzover ze uitsluitend voor kinderen van 0 tot 6 jaar zorgen;
- verpleegster.
Gespecialiseerde opvoeders (klasse 1):
De houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger universitair of niet-universitair onderwijs met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische richting, met volledig leerplan of voor sociale promotie, met uitzondering van het diploma van bibliothecaris-documentalist en van het diploma of getuigschrift van pedagogische bekwaamheid.
Psycho-medisch-sociale werkers:
1) maatschappelijk assistenten, hulpwerkers en adviseurs;
2) ergotherapeuten, kinesitherapeuten, logopedisten;
3) wederopvoeders in de psychomotoriek;
4) gegradueerde sociale verplegers;
5) assistenten in de psychologie;
6) Licentiaten psychologie, psychopedagogie, pedagogie, kinesitherapie of logopedie.
Het geheel van de diploma's die op basis van deze bijlage vereist zijn, kunnen gelijkwaardige diploma's zijn die in een andere lidstaat van de Europese Unie uitgereikt zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. N6, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-03-14/32, art. 19, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
Art. N117/7. [1 Bijlage 117/7 - Begripsomschrijving van de functies en kwalificaties van het niet-educatieve personeel bedoeld in artikel 1369/68 van het Waals reglementair Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid
Klerk
De houders van één van de volgende titels:
- einddiploma of -getuigschrift van het lager secundair onderwijs (algemeen of technisch onderwijs);
- eindbrevet of -getuigschrift van het lager secundair beroepsonderwijs uitgereikt na een vierde finaliteitsjaar of erkend na een vijfde vervolmakings- of specialisatiejaar in een afdeling " Travaux de bureau " (kantoorwerk), uitgereikt door een door de Staat opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling.
Klerk-stenotypist
- De houders van een vereiste titel voor de functie van klerk en een getuigschrift of diploma dat van stenotypiekennis getuigt.
Opsteller
- De houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger secundair onderwijs (algemeen of technisch onderwijs) voor zover de opleiding aan de normale eisen van de functie beantwoordt.
Econoom
- De houders van een diploma of getuigschrift dat toegang geeft tot de opleiding opsteller.
Boekhouder klasse II
- De houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger secundair onderwijs (algemeen of technisch onderwijs) met een commerciële richting.
Boekhouder klasse I
De houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger onderwijs met economische richting waarvan de kwalificatie aan de normale eisen van de functie beantwoordt.
- De houders van het diploma van de Belgische Kamer van Boekhouders.
Arbeiderspersoneel categorie I
- Ongeschoolde arbeiders, schoonmakers, dienstboden, nachtwakers, conciërges, niet-gekwalificeerde landarbeiders.
Arbeiderspersoneel categorie II
- Wasvrouwen, laboratoriumknechten, strijksters, linnennaaisters, portiers, helpers van gekwalificeerde arbeider voorzover de dienst een gekwalificeerde arbeider telt.
Arbeiderspersoneel categorie III
- Gekwalificeerde arbeiders die niet in het bezit zijn van een einddiploma of -getuigschrift dat van hun kwalificatie getuigt.
Arbeiderspersoneel categorie IV
- Gekwalificeerde arbeiders met een door een school of onderwijsinstelling uitgereikt diploma of -getuigschrift dat van een kwalificatie getuigt, zoals schoenmaker, tuinier, mecanicien, loodgieter van sanitaire installaties, meubelmaker, schrijnwerker, elektricien, kok.
Arbeiderspersoneel categorie V
- Arbeiders die beschikken over de voor de arbeiders categorie IV vereiste kwalificatie en die verantwoordelijk zijn voor een homogene ploeg van minstens vijf arbeiders.
- Gegradueerde of regent met een economische, juridische, administratieve of informaticarichting
- De houders van het diploma dat die titel verleent.
- Kopiist (braille) 2e klasse
- De houders van een diploma, getuigschrift of brevet dat toegang geeft tot de functie van klerk.
- Kopiist (braille) 1ste klasse
- De houders van een diploma of getuigschrift dat toegang geeft tot de functie van opsteller.
- Huisarts
- De houders van het diploma van dokter in de geneeskunde, chirurgie en bevalling.
- Geneesheer-specialist
- De houders van een kwalificatietitel vereist voor de uitoefening van de functie van huisarts alsook een specificatietitel vereist op grond van het advies uitgebracht door de Erkenningscommissie voor geneesheren-specialisten.
- Licentiaat met een economische, juridische, administratieve of informaticarichting
- De houders van het diploma dat één van die titels verleent.
Het geheel van de diploma's die op basis van deze bijlage vereist zijn, kunnen gelijkwaardige diploma's zijn die in een andere lidstaat van de Europese Unie uitgereikt zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. N7, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
Art. N117/8. [1 Bijlage 117/8 - Architecturale normen bedoeld in artikel [2 1369/75]2 van het Waals reglementair Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid
I. Algemene maatregelen inzake preventie, veiligheid en gezondheid
1. Alle voorzorgsmaatregelen worden genomen om brand te voorkomen en te bestrijden en om bewoners te beschermen.
2. Open vuur zowel als gas- en stofuitsoot zijn verboden.
3. Aanvullende verwarmingssystemen zijn verboden.
4. De buitenmantel en de dragende structuur vertonen geen tekenen van defecten en worden regelmatig onderhouden.
5. Met uitzondering van de technische waterpunten, wordt de temperatuur van het sanitair water gereguleerd tegen elk risico van hyperthermie of hypothermie en beperkt te allen tijde tot maximaal 40 ° C op het aftappunt. Het water moet er drinkbaar zijn.
6. Een legionellabestrijdingssysteem wordt op het sanitaire netwerk geïnstalleerd en heeft geen invloed op de temperatuur van het water op de verschillende aftappunten.
7. Gevaarlijke producten moeten afgesloten zijn.
8. Alle raamkozijnen hebben bij het openen een vergrendelfunctie.
9. In elke ruimte die door de bewoners wordt gebruikt, biedt minstens één raamkozijn de mogelijkheid voor de bewoner om in volledige autonomie toegang te krijgen tot de kiepfunctie, zonder de vergrendelfunctie bij het openen te verwijderen.
10. Leuningen zijn verplicht voor alle overlopen van verdiepingen uitgerust met een openingsysteem waarvan de borstwering zich op minder dan 80 centimeter van de vloer bevindt of voor elke toegankelijke vloeroppervlakte dat zich op meer dan 80 centimeter van de grond bevindt. Ze zijn wijd opengewerkt of van glas voorzien tot minimaal 90 centimeter van de grond.
11. Alle nieuwe glaswerken worden overeenkomstig de laatste geldende norm geselecteerd.
12. Deuren en glazen wanden worden tussen 85-100 cm en 140-160 cm van de grond visueel gemarkeerd.
13. Garagekantelpoorten zijn verboden.
14. De deur van het toilet kan niet naar binnen geopend worden.
15. In de activiteitsruimten, de verblijfsruimten, de sanitaire ruimten en de circulatiezones die naar deze ruimten leiden, mag tussen 6.00 en 22.00 uur een minimale temperatuur van 22°C bereikt worden. Deze temperatuur kan nooit onder 18°C beperkt blijven, behalve in de activiteitsruimten tussen 18.00 en 8 uur.
16. In het geval van een hittegolf moet een woonruimte een maximale temperatuur van 27 °C en een gepaste inrichting hebben om de bewoners te kunnen opvangen.
17. Elke binnen- of buitentrap die door bewoners wordt gebruikt, inclusief noodtrap, heeft een maximale optrede van 19 centimeter met een minimale traptredebreedte van 26 centimeter, ofwel hoogstens 36°.
18. Alle ruimten moeten worden geventileerd en de meest recente normen terzake moeten nageleefd worden.
19. Passieve luchtinlaten zijn voorzien in alle woon-, verblijf- en activiteitsruimten.
20. De ventilatie van de sanitaire ruimten en toiletten wordt minstens via een mechanische ventilatie uitgevoerd.
21. Vloeren, wanden en deuren van sanitaire ruimten zijn bestand tegen verrotting en zijn wasbaar tot minimaal 200 cm van de vloer.
22. De vloerbedekking van de sanitaire ruimten is slipvrij.
23. Alle lokalen worden minstens één keer per week met water en zeep gereinigd.
24. Sanitair warm water is voldoende om het wassen van alle bewoners te garanderen.
25. De omgeving, gebouwen en lokalen zijn permanent schoon. Ze worden regelmatig onderhouden en beschermd tegen vocht en/of waterinsijpelingen. Insecten, plaagorganismen, schimmels of alle andere parasieten worden zowel binnen als buiten de dienst bestreden.
26. Alle specifieke voorzorgsmaatregelen worden genomen om de veiligheid van de bewoners te waarborgen, afhankelijk van de configuratie van de privatieve omgeving van de dienst.
27. Verlichtingsinrichtingen moeten aan de volgende voorschriften voldoen:
a) De paden naar de hoofdingangen van de gebouwen zijn met permanente verlichting of met verlichting per detectie uitgerust. De verlichting moet te allen tijde tenminste 50 tot 100 lux bedragen, versterkt tot 300 lux waar treden en trappen staan.
b) De sanitaire ruimten zijn met niet-reflecterende, niet-verblindende, permanente en gelijkmatige verlichting van minstens 500 lux uitgerust.
c) De circulatiezones en technische lokalen zijn met niet-reflecterende, niet-verblindende, permanente en gelijkmatige verlichting van minstens 200 lux uitgerust. Een versterking tot 300 lux is voorzien op de plekken waar treden en trappen staan. De verlichting is permanent of 's nachts met automatische detectie uitgerust in de horizontale en verticale circulatiezones gebruikt door de bewoners.
d) Werkruimten zijn met niet-reflecterende, niet-verblindende, permanente en gelijkmatige verlichting van minstens 500 lux uitgerust. Een versterking tot 1500 lux wordt voor de ruimten bestemd voor precisiebewerking gegarandeerd.
e) Als het een risico voor de bewoners vormt, is vloerverlichting zowel buiten als binnen verboden.
28. Parkeerterreinen en garages voldoen aan volgende technische kenmerken:
* Signaalborden worden gebruikt.
* De zone voor het inladen van de gebruikers is beschermd tegen de regen en afgeschermd van het verkeer.
29. Het algemene rioleringsnetwerk is adequaat, in goede staat en wordt regelmatig onderhouden.
30. Tenminste een eigen terras of binnenplaats of, bij gebreke daarvan, een openbaar groengebied is toegankelijk in alle veiligheid en autonomie. Die is afgeschermd van het verkeer en is gezellig ingericht. Een schaduwzone is er voorzien.
II. Specifieke normen wat lokalen betreft
De opvang- en/of huisvestingsdiensten beschikken tenminste over woon-, rust- en activiteitsruimten wat huisvesting betreft, over technische en professionele lokalen en bieden therapie en verzorging aan.
1. Activiteitsruimten
De opvang- en/of huisvestingsdiensten beschikken tenminste over afzonderlijke activiteitsruimten die aan de volgende voorwaarden voldoen:
1.1.1. De vloeroppervlakte van de activiteitsruimten bedraagt minimaal 6 m2 per gebruiker. " Activiteitsruimten " moet stricto sensu verstaan worden (met uitzondering van gangen, sanitaire installaties, woon-, therapie- en verzorgingsruimten, technische en professionele lokalen).
1.1.2. Minstens één toilet per tien bewoners, een douche- of badkamer alsook een rustruimte bevinden zich in de directe nabijheid van de activiteitsruimten.
1.1.3. In elke activiteitsruimte is natuurlijke verlichting verplicht. De totale oppervlakte van de glazen wanden in deze lokalen bedraagt minimaal 1/6 van de vloeroppervlakte van het lokaal.
2. Woonruimten
2.1. Woonruimten zijn ruimten bestemd voor periodes waarin geen activiteit plaatsvindt. Per wooneenheid bestaan ze uit tenminste een kleine keuken, een woonkamer, een eetkamer, een badkamer aangepast aan de behoeften van de gebruikers en een toilet die voor mensen met beperkte mobiliteit aanpasbaar is.
2.2. De vloeroppervlakte van de eetkamer en de woonkamer bedraagt minimaal 6 m2 per gebruiker.
2.3. De kleine keukens van de wooneenheden bestaan tenminste uit een koelkast, een magnetronoven, een werkplan, een gootsteen en een dampkap die met de buitenkant van het gebouw aangesloten is als een kookplaat geïnstalleerd is.
2.4. Natuurlijke verlichting is in de woonkamer en eetkamer verplicht. De globale oppervlakte van de glazen wanden van een lokaal bedraagt minimaal 1/6 van de vloeroppervlakte van het lokaal. De ramen laten een normaal uitzicht op de buitenomgeving vanuit een zitpositie toe.
3. Rustruimten
3.1. De vloeroppervlakte van de slaapkamers bedraagt minimaal:
* 6 m2 per gebruiker jonger dan 3 jaar.
* 9 m2 per gebruiker van 3 tot 8 jaar.
* 12 m2 per gebruiker ouder dan 8 jaar.
3.2. De slaapkamers voldoen aan de volgende kenmerken:
3.3. Een wastafel wordt ter beschikking gesteld van de bewoner, tenzij de onverenigbaarheid ervan door zijn/haar handicap aangetoond kan worden. In dit geval wordt er tenminste voor de toevoer en afvoer van warm en koud water voorzien, achteraan een kamerwand.
3.4. De kamer is van vloer tot plafond afgeschermd.
3.5. Er wordt voor voldoende geluidsisolatie gezorgd.
3.6. Stapelbedden zijn verboden.
3.7. Het bed is aan de maat van de persoon aangepast.
3.8. De raamopeningen worden verduisterd ongeacht de handicap van de bewoner.
3.9. Een deurplaat is voorzien om het privatieve karakter van de slaapkamer te materialiseren.
3.10. Natuurlijke verlichting is in slaapkamers verplicht. De globale oppervlakte van de glazen wanden van een lokaal bedraagt minimaal 1/10 van de vloeroppervlakte van het lokaal.
3.11. De ramen van de slaapkamers laten een normaal uitzicht op de buitenomgeving vanuit een zitpositie toe, zonder risico op eventuele ongevallen.
4. Therapie- en verzorgingsruimten
Ze bestaan minimaal uit:
- Een multifunctionele paramedische consultatieruimte die de privacy en vertrouwelijkheid van gesprekken waarborgt
- Een wastafel is voorzien per therapie- en verzorgingsruimte
5. Technische en professionele lokalen
Ze bestaan minimaal uit:
- Een gemeenschappelijke keuken
- Een kleedkamer voor mannen en vrouwen
- Een toilet voor mannen en vrouwen voor bezoekers en personeel
- Een ruimte bestemd voor de administratieve taken van het begeleidingspersoneel en, in voorkomend geval, voor zijn rusttijden
6. Algemene technische afmetingen
De oppervlakten van bovengenoemde activiteits-, woon- en rustruimten worden netto berekend, exclusief wanden en scheidingswanden. Onder dak worden deze oppervlakten berekend op 75 % tussen 180 en 200 cm boven de grond, op 50 % tussen 100 en 180 cm boven de grond en op 0 % onder de 100 cm boven de grond.
III. Maatregelen voor de vermenselijking van de woonomgeving
1. De maximale opvang- en/of huisvestingscapaciteiten van de bewoners worden in functie van de vestiging van de sites bepaald:
- Wanneer een site uit één enkel gebouw bestaat, is de maximale capaciteit ervan beperkt tot 40 personen.
- Wanneer een site uit meerdere gebouwen bestaat, worden op deze site maximaal 80 personen opgevangen en/of gehuisvest en bij elk gebouw dat er deel van uitmaakt wordt er maximaal 20 personen opgevangen en/of gehuisvest.
- Wanneer een site van een groter stedenbouwkundig project deel uitmaakt, worden er maximaal 100 mensen met een handicap opgevangen en/of gehuisvest en bij elk gebouw dat er deel van uitmaakt worden er maximaal 20 personen opgevangen en/of gehuisvest. Het project moet de menging tussen mensen met een handicap en mensen zonder handicap bevorderen, tenminste wat huisvesting betreft. Mensen zonder handicap vertegenwoordigen minstens 20 % van de totale bevolking van dit stedenbouwkundig project.
2. Kenmerken van stedelijke en landelijke sites
- In een stedelijke zone, namelijk in een agglomeratie, mogen de sites niet aangrenzend zijn. Ze worden gescheiden door woningen, zones bestemd voor gemeenschapsvoorzieningen, bedrijfsactiviteiten, overheidsdiensten of recreatiegebieden.
- In landelijk gebied liggen de locaties tenminste 300 meter uit elkaar.
3. Wooneenheid
- De wooneenheid bestaat uit maximaal 10 personen. Ze bestaat uit slaapkamers die in de buurt van een gemeenschappelijke woonruimte liggen. Die woonkamer zelf bestaat uit een woonkamer, een eetkamer, een apart toilet, een badkamer met minimaal een toilet en een kleine keuken.
4. De slaapkamers
- De slaapkamers zijn individueel.
- Op basis van het levensproject van de bewoners is de tweepersoonskamer toegestaan.
- De vrijgelaten slaapkamer moet dan ter beschikking van het echtpaar of duo blijven.
- Het aantal slaapkamers moet altijd tenminste gelijk blijven aan het aantal gerechtigden.
5. Activiteitsruimten
- Idealiter zijn de activiteitsruimten op een andere locatie gelegen
- Als ze op dezelfde locatie liggen, bevinden ze zich in een ander gebouw dan dat waarin de wooneenheden liggen
- Indien ze zich in hetzelfde gebouw bevinden, moeten deze ruimten duidelijk van de wooneenheden onderscheiden worden.
6. Gemengde opvang van meerderjarige en minderjarige bewoners
- Meerderjarige en minderjarige bewoners worden op locaties, gebouwen of gedeelten van gebouwen opgevangen en/of gehuisvest, die fysiek gescheiden en duidelijk geïdentificeerd zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2018-05-31/17, art. N8, 059; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
(2)<BWG 2019-03-14/32, art. 21, 070; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
Art. N118.
<Opgeheven bij BWG 2019-05-16/87, art. 64, 075; Inwerkingtreding : 04-11-2019>
Art. N128/1. [1 Bijlage 128/1
Opleidingsniveaus
Niveau 1. Informatie
Interactieve sessie van 1 tot 3 uur, waarvoor alle leden van dezelfde equipe of dezelfde sector zijn uitgenodigd. Algemene informatie geeft de definitie van palliatieve zorg, het net van palliatieve zorgactoren op lokaal en regionaal niveau en de specifieke rol van de begeleidingsequipe in de palliatieve zorg weer. Er bestaan andere soorten informatie: informatie over palliatieve zorg voor studenten, informatie over het gebruik van specifieke palliatieve zorg apparatuur en de conferentie voor het grote publiek.
Niveau 2. Bewustmaking
Ze vormt het eerste opleidingsniveau en beslaat 8 tot 20 uur.
Het algemene doel van de palliatieve zorg is om de palliatieve cultuur in de zorg te introduceren. Ze moedigt medewerkers die zich in een bevoorrechte positie bevinden naast patiënten en families aan om over dit thema na te denken. Er zijn bewustmakingsopleidingen beschikbaar speciaal voor het personeel van rustoorden of huisvestingsinrichtingen voor personen met een handicap.
Niveau 3. Basisopleiding
Dit tweede niveau, dat tot 40 uur of meer opleiding omvat, is een essentiële stap in het opleidingsproces over palliatieve zorg.
Idealiter veronderstelt deze basistraining dat men zich vooraf bewust is en vereist aanzienlijke persoonlijke investeringen vanuit menselijk en relationeel oogpunt.
Theoretische kennis is slechts een deel van het onderwijs dat tijdens de opleiding wordt gegeven, waarbij de nadruk ligt op participatie, interactiviteit, zelfkennis en interpersoonlijke communicatie.
Niveau 4. Verdieping
Sommige platforms bieden verdiepingsmodules aan. Een grondige opleiding ontwikkelt de concepten die in de basisopleiding aan bod komen.
Niveau 5. Specifieke opleiding
Deze specifieke verdiepingsmodules in de palliatieve zorg maken het mogelijk om verder te gaan in het opleidingsproces over palliatieve zorg door het aanspreken van een specifiek thema of door het aanspreken van een specifiek publiek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 3, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Art. N128/2. [1 Bijlage 128/2
Actieplan
1° de omgeving van het platform in termen van grondgebied en institutioneel netwerk, met inbegrip van :
a) a) de geografische ligging van het platform, de troeven ervan inzake toegankelijkheid en mobiliteit;
b) de bevolking die het platform bezoekt of waarschijnlijk zal bezoeken
c) de soorten verzoeken die het platform wil beantwoorden;
d) de complementariteit van het platform met andere dichtbij gevestigde terreinactoren;
e) een beschrijving en een plan van de lokalen;
f) de omschrijving van het institutioneel netwerk waarin het platform evolueert;
2° de algemene organisatie van het platform, uitvoerig omschreven voor elke opdracht;
a) de organisatie van de opdrachten;
b) de menselijke hulpkrachten;
c) het beheer van het personeel;
d) de ligging ervan;
e) de financiële toestand ervan;
3° de operationele doelstellingen :
a) de definitie ervan;
b) de strategische en operationele declinatie ervan;
4° de acties i.v.m. de operationele doelstellingen :
a) de beschrijving van de handelingen en middelen;
b) de planning ervan;
5° de middelen die voor de acties bestemd worden :
a) het personeel en de middelen bestemd voor de acties;
6° de evaluatie in de vorm van kwantitatieve of kwalitatieve indicatoren :
a) de beschrijving van de zelfbeoordelingsmethode van het actieplan van het platform;
b) de definitie van de kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2020-12-16/24, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 08-02-2021>
Art. N139. [1 Bijlage 139. - Op de in artikel 235/8 bedoelde subsidie toepasselijke loonschaal
1° Loonschaal van directeur
Anciënniteit | Niet-geïndexeerde jaarlijkse loonschaal |
0 | 22.170,73 euro |
1 | 23.257,00 euro |
2 | 23.257,00 euro |
3 | 24.230,01 euro |
4 | 24.230,01 euro |
5 | 25.203,01 euro |
6 | 25.203,01 euro |
7 | 26.176,02 euro |
8 | 26.176,02 euro |
9 | 27.149,03 euro |
10 | 27.511,05 euro |
11 | 28.484,06 euro |
12 | 28.484,06 euro |
13 | 29.457,06 euro |
14 | 29.457,06 euro |
15 | 30.430,07 euro |
16 | 30.430,07 euro |
17 | 31.403,08 euro |
18 | 31.403,08 euro |
19 | 32.376,08 euro |
20 | 32.376,08 euro |
21 | 33.349,12 euro |
22 | 33.349,12 euro |
23 | 34.322,12 euro |
2° Loonschaal van bachelor
Anciënniteit | Niet-geïndexeerde jaarlijkse loonschaal |
0 | 16.462,78 euro |
1 | 17.661,12 euro |
2 | 17.661,12 euro |
3 | 18.193,62 euro |
4 | 18.193,62 euro |
5 | 18.726,12 euro |
6 | 18.726,12 euro |
7 | 21.341,10 euro |
8 | 21.341,10 euro |
9 | 21.884,14 euro |
10 | 22.246,14 euro |
11 | 22.789,20 euro |
12 | 22.789,20 euro |
13 | 23.332,23 euro |
14 | 23.332,23 euro |
15 | 23.875,27 euro |
16 | 25.745,85 euro |
17 | 26.288,89 euro |
18 | 26.288,89 euro |
19 | 26.831,92 euro |
20 | 26.831,92 euro |
21 | 27.374,98 euro |
22 | 27.374,98 euro |
23 | 27.918,02 euro |
24 | 27.918,02 euro |
25 | 28.461,08 euro |
26 | 28.461,08 euro |
27 | 29.004,11 euro |
3° Loonschaal van administratief personeelslid
Anciënniteit | Niet-geïndexeerde jaarlijkse loonschaal |
0 | 13.701,00 € |
1 | 14.854,77 € |
2 | |
3 | 15.111,76 € |
4 | 15.240,27 € |
5 | 15.368,78 € |
6 | 15.679,39 € |
7 | 15.990,00 € |
8 | |
9 | 16.611,20 € |
10 | 17.276,86 € |
11 | 17.587,48 € |
12 | 17.898,09 € |
13 | 18.208,70 € |
14 | 18.519,28 € |
15 | 18.829,89 € |
16 | 19.140,50 € |
17 | 19.455,50 € |
18 | 19.772,24 € |
19 | 20.088,94 € |
20 | 20.405,70 € |
21 | 20.722,41 € |
22 | 21.039,14 € |
23 | 21.355,90 € |
24 | 21.672,61 € |
25 | 21.989,35 € |
26 | 22.306,05 € |
27 | 22.622,81 € |
28 | 22.939,52 € |
29 | 23.256,25 € |
De loonschalen zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. Vanaf 1 januari 2019 is de vermenigvuldigingscoëfficiënt gelijk aan 1,7069.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/18, art. 3, 073; Inwerkingtreding : 27-10-2019>
Art. N140. [1 Bijlage 140. - Model van huishoudelijk reglement
Art. 1. Ligging van de onthaalplaats
Art. 2. Verplichtingen van de partijen
Art. 3. Duur van het verblijf
Art. 4. Doel en bedrag van de verblijfskosten
Art. 5. Uitsluitingen en sancties]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/18, art. 3, 073; Inwerkingtreding : 27-10-2019>
Art. N141. [1 Bijlage 141. - Model van aanvraag tot jaarlijkse machtiging voor de tijdelijke onthaalplaatsen die niet door de gemeenten worden beheerd
1° Identificatie van de aanvrager:
2° Vestigingsplaats van de tijdelijke onthaalplaats
De aanvrager geeft aan voor welk(e) kadastraal(e) perceel(ken) de aanvraag wordt ingediend. De toegang tot het wegenwet wordt ook vermeld.
De toegang tot drinkwater en elektriciteit wordt ook vermeld.
3° Maximale capaciteit van de onthaalplaats
Maximaal aantal geplande caravans op de onthaalplaats.
4° Maximale verblijfsduur (weekdagen):]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/18, art. 3, 073; Inwerkingtreding : 27-10-2019>
Art. N142. [1 Bijlage 142. - Model van subsidieaanvraag voor de gemeenten die over een onthaalplaats beschikken
1° Identificatie van de aanvrager
Gemeente/Stad.............
2° Vestigingsplaats van de onthaalplaats
Straat : ...........................................................................................................
Nr.:
Te [postcode], [gemeente]
3° Werkjaar : [Jaar]
4° Openingsperiode tijdens het jaar: van [datum begin] tot [datum einde]
5° Bijgaande voorbegroting
Waar en oprecht verklaard,
Opgemaakt door : (Naam - Voornaam - Functie) | Op |
Handtekening: ". | |
]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2019-07-18/18, art. 3, 073; Inwerkingtreding : 27-10-2019>
Art. N143. [1 Bijlage 143. Grondgebied van lokale centra voor gezondheidsbevordering.
Tabel 1. Tabel van de gemeenten per lokaal centrum voor gezondheidsbevordering;
<td colspan="3" valign="top">Lokaal centrum voor gezondheidsbevordering van Waals Brabant
Bevekom | Incourt | Perwez |
Eigenbrakel | Itter | Ramilies |
Kasteelbrakel | Geledenaken | Rebecq |
Chastre | Terhulpen | Rixensart |
Chaumont-Gistoux | Lasne | Tubeke |
Court-Saint-Etienne | Mont-Saint-Guibert | Villers-la-Ville |
Genepiën | Nijvel | Walhain |
Graven | Orp-Jauche | Waterloo |
Hélécine | Ottignies-Louvain-la-Neuve | Waver |
<td colspan="3" valign="top">Lokaal centrum voor gezondheidsbevordering van Charleroi-Thuin
Aiseau-Presles | Estinnes | Merbes-le-Château |
Anderlues | Farciennes | Momignies |
Beaumont | Fleurus | Montigny-le-Tilleul |
Binche | Fontaine-l'Evêque | Morlanwelz |
Chapelle-lez-Herlaimont | Froidchapelle | Pont-à-Celles |
Charleroi | Gerpinnes | Seneffe |
Châtelet | Ham-sur-Heure-Nalinnes | Sivry-Rance |
Chimay | Les Bons Villers | Thuin |
Courcelles | Lobbes | |
Erquelinnes | Manage | |
<td colspan="3" valign="top">Lokaal centrum voor gezondheidsbevordering West-Henegouwen
Antoing | Chièvres | Kluisberg |
Aat | Komen-Waasten | Moeskroen |
Beloeil | Elzele | Pecq |
Bernissart | Steenput | Péruwelz |
Brugelette | Vloesberg | Rumes |
Brunehaut | Frasnes-lez-Anvaing | Doornik |
Celles | Leuze-en-Hainaut | |
<td colspan="3" valign="top">Lokaal centrum voor gezondheidsbevordering van Hoei-Borgworm
Amay | Fexhe-le-Haut-Clocher | Ouffet |
Anthisnes | Geer | Remicourt |
Berloz | Hamoir | Saint-Georges-sur-Meuse |
Braives | Hannuit | Tinlot |
Burdinne | Héron | Verlaine |
Clavier | Hoei | Villers-le-Bouillet |
Crisnée | Lincent | Wanze |
Donceel | Marchin | Borgworm |
Engis | Modave | Wasseiges |
Faimes | Nandrin | |
Ferrières | Oreye | |
<td colspan="3" valign="top">Lokaal centrum voor gezondheidsbevordering van Luik
Ans | Dalhem | Neupré |
Awans | Esneux | Oupeye |
Aywaille | Flémalle | Saint-Nicolas |
Bitsingen | Fléron | Seraing |
Beyne-Heusay | Grâce-Hollogne | Soumagne |
Blegny | Herstal | Sprimont |
Chaudfontaine | Juprelle | Trooz |
Comblain-au-Pont | Luik | Wezet |
<td colspan="3" valign="top">Lokaal centrum voor gezondheidsbevordering van Luxemburg
Aarlen | Habay | Neufchâteau |
Attert | Herbeumont | Paliseul |
Aubange | Hotton | Rendeux |
Bastenaken | Houffalize | Rouvroy |
Bertogne | La Roche-en-Ardenne | Sainte Ode |
Bertrix | Léglise | Saint-Hubert |
Bouillon | Libin | Saint Léger |
Chiny | Libramont-Chevigny | Tellin |
Daverdisse | Manhay | Tenneville |
Durbuy | Marche-en-Famenne | Tintigny |
Erezée | Martelange | Vaux-sur-Sure |
Etalle | Meix-devant-Virton | Vielsalm |
Fauvillers | Messancy | Virton |
Florenville | Musson | Wellin |
Gouvy | Nassogne | |
<td colspan="3" valign="top">Lokaal centrum voor gezondheidsbevordering van Bergen-Zinnik
Boussu | Hensies | Bergen |
's-Gravenbrakel | Honnelles | Quaregnon |
Colfontaine | Jurbeke | Quévy |
Dour | La Louvière | Quiévrain |
Ecaussinnes | Lens | Saint-Ghislain |
Edingen | Le Roeulx | Silly |
Frameries | Lessen | Zinnik |
<td colspan="3" valign="top">Centre local de promotion de la santé de Namen
Andenne | Florennes | Ohey |
Anhée | Fosse-la-Ville | Onhaye |
Assesse | Gedinne | Philippeville |
Beauraing | Gembloux | Profondeville |
Bièvre | Gesves | Rochefort |
Cerfontaine | Hamois | Sambreville |
Ciney | Hastière | Sombreffe |
Couvin | Havelange | Somme-Leuze |
Dinant | Houyet | Viroinval |
Doische | Jemeppe-sur-Sambre | Vresse-sur-Semois |
Eghezée | La Bruyère | Walcourt |
Fernelmont | Mettet | Yvoir |
Floreffe | Namen | |
<td colspan="3" valign="top">Lokaal centrum voor gezondheidsbevordering van Verviers
Aubel | Malmedy | Theux |
Baelen | Olne | Thimister-Clermont |
Dison | Pepinster | Trois-Ponts |
Herve | Plombières | Verviers |
Jalhay | Spa | Waimes |
Lierneux | Stavelot | Welkenraedt |
Limburg | Stoumont | |
Tabel 2. Tabel van de lokale centra voor gezondheidsbevordering
Gemeente | Lokaal centrum voor gezondheidsbevordering |
Aiseau-Presles | Charleroi-Thuin |
Amay | Hoei-Borgworm |
Andenne | Namen |
Anderlues | Charleroi-Thuin |
Anhée | Namen |
Ans | Luik |
Anthisnes | Hoei-Borgworm |
Antoing | West-Henegouwen |
Aarlen | Luxemburg |
Assesse | Namen |
Aat | West-Henegouwen |
Attert | Luxemburg |
Aubange | Luxemburg |
Aubel | Verviers |
Awans | Luik |
Aywaille | Luik |
Baelen | Verviers |
Bitsingen | Luik |
Bastenaken | Luxemburg |
Beaumont | Charleroi-Thuin |
Beauraing | Namen |
Bevekom | Waals Brabant |
Beloeil | West-Henegouwen |
Berloz | Hoei-Borgworm |
Bernissart | West-Henegouwen |
Bertogne | Luxemburg |
Bertrix | Luxemburg |
Beyne-Heusay | Luik |
Bièvre | Namen |
Binche | Charleroi-Thuin |
Blegny | Luik |
Bouillon | Luxemburg |
Boussu | Bergen-Zinnik |
Eigenbrakel | Waals Brabant |
Kasteelbrakel | Waals Brabant |
's-Gravenbrakel | Bergen-Zinnik |
Braives | Hoei-Borgworm |
Brugelette | West-Henegouwen |
Brunehaut | West-Henegouwen |
Burdinne | Hoei-Borgworm |
Celles | West-Henegouwen |
Cerfontaine | Namen |
Chapelle-lez-Herlaimont | Charleroi-Thuin |
Charleroi | Charleroi-Thuin |
Chastre | Waals Brabant |
Châtelet | Charleroi-Thuin |
Chaudfontaine | Luik |
Chaumont-Gistoux | Waals Brabant |
Chièvres | West-Henegouwen |
Chimay | Charleroi-Thuin |
Chiny | Luxemburg |
Ciney | Namen |
Clavier | Hoei-Borgworm |
Colfontaine | Bergen-Zinnik |
Comblain-au-Pont | Luik |
Komen-Waasten | West-Henegouwen |
Courcelles | Charleroi-Thuin |
Court-Saint-Etienne | Waals Brabant |
Couvin | Namen |
Crisnée | Hoei-Borgworm |
Dalhem | Luik |
Daverdisse | Luxemburg |
Dinant | Namen |
Dison | Verviers |
Doische | Namen |
Donceel | Hoei-Borgworm |
Dour | Bergen-Zinnik |
Durbuy | Luxemburg |
Ecaussinnes | Bergen-Zinnik |
Eghezée | Namen |
Elzele | West-Henegouwen |
Edingen | Bergen-Zinnik |
Engis | Hoei-Borgworm |
Erezée | Luxemburg |
Erquelinnes | Charleroi-Thuin |
Esneux | Luik |
Steenput | West-Henegouwen |
Estinnes | Charleroi-Thuin |
Etalle | Luxemburg |
Faimes | Hoei-Borgworm |
Farciennes | Charleroi-Thuin |
Fauvillers | Luxemburg |
Fernelmont | Namen |
Ferrières | Hoei-Borgworm |
Fexhe-le-Haut-Clocher | Hoei-Borgworm |
Flémalle | Luik |
Fléron | Luik |
Fleurus | Charleroi-Thuin |
Vloesberg | West-Henegouwen |
Floreffe | Namen |
Florennes | Namen |
Florenville | Luxemburg |
Fontaine-l'Evêque | Charleroi-Thuin |
Fosse-la-Ville | Namen |
Frameries | Bergen-Zinnik |
Frasnes-lez-Anvaing | West-Henegouwen |
Froidchapelle | Charleroi-Thuin |
Gedinne | Namen |
Geer | Hoei-Borgworm |
Gembloux | Namen |
Genepiën | Waals Brabant |
Gerpinnes | Charleroi-Thuin |
Gesves | Namen |
Gouvy | Luxemburg |
Grâce-Hollogne | Luik |
Graven | Waals Brabant |
Habay | Luxemburg |
Hamoir | Hoei-Borgworm |
Hamois | Namen |
Ham-sur-Heure-Nalinnes | Charleroi-Thuin |
Hannuit | Hoei-Borgworm |
Hastière | Namen |
Havelange | Namen |
Hélécine | Waals Brabant |
Hensies | Bergen-Zinnik |
Herbeumont | Luxemburg |
Héron | Hoei-Borgworm |
Herstal | Luik |
Herve | Verviers |
Honnelles | Bergen-Zinnik |
Hotton | Luxemburg |
Houffalize | Luxemburg |
Houyet | Namen |
Hoei | Hoei-Borgworm |
Incourt | Waals Brabant |
Itter | Waals Brabant |
Jalhay | Verviers |
Jemeppe-sur-Sambre | Namen |
Geldenaken | Waals Brabant |
Juprelle | Luik |
Jurbeke | Bergen-Zinnik |
La Bruyère | Namen |
Terhulpen | Waals Brabant |
La Louvière | Bergen-Zinnik |
La Roche-en-Ardenne | Luxemburg |
Lasne | Waals Brabant |
Léglise | Luxemburg |
Lens | Bergen-Zinnik |
Le Roeulx | Bergen-Zinnik |
Les Bons Villers | Charleroi-Thuin |
Lessen | Bergen-Zinnik |
Leuze-en-Hainaut | West-Henegouwen |
Libin | Luxemburg |
Libramont-Chevigny | Luxemburg |
Luik | Luik |
Lierneux | Verviers |
Limburg | Verviers |
Lincent | Hoei-Borgworm |
Lobbes | Charleroi-Thuin |
Malmedy | Verviers |
Manage | Charleroi-Thuin |
Manhay | Luxemburg |
Marche-en-Famenne | Luxemburg |
Marchin | Hoei-Borgworm |
Martelange | Luxemburg |
Meix-devant-Virton | Luxemburg |
Merbes-le-Château | Charleroi-Thuin |
Messancy | Luxemburg |
Mettet | Namen |
Modave | Hoei-Borgworm |
Momignies | Charleroi-Thuin |
Bergen | Bergen-Zinnik |
Kluisberg | West-Henegouwen |
Montigny-le-Tilleul | Charleroi-Thuin |
Mont-Saint-Guibert | Waals Brabant |
Morlanwelz | Charleroi-Thuin |
Moeskroen | West-Henegouwen |
Musson | Luxemburg |
Namen | Namen |
Nandrin | Hoei-Borgworm |
Nassogne | Luxemburg |
Neufchâteau | Luxemburg |
Neupré | Luik |
Nijvel | Waals Brabant |
Ohey | Namen |
Olne | Verviers |
Onhaye | Namen |
Oreye | Hoei-Borgworm |
Orp-Jauche | Waals Brabant |
Ottignies-Louvain-la-Neuve | Waals Brabant |
Ouffet | Hoei-Borgworm |
Oupeye | Luik |
Paliseul | Luxemburg |
Pecq | West-Henegouwen |
Pepinster | Verviers |
Péruwelz | West-Henegouwen |
Perwez | Waals Brabant |
Philippeville | Namen |
Plombières | Verviers |
Pont-à-Celles | Charleroi-Thuin |
Profondeville | Namen |
Quaregnon | Bergen-Zinnik |
Quévy | Bergen-Zinnik |
Quiévrain | Bergen-Zinnik |
Ramilies | Waals Brabant |
Rebecq | Waals Brabant |
Remicourt | Hoei-Borgworm |
Rendeux | Luxemburg |
Rixensart | Waals Brabant |
Rochefort | Namen |
Rouvroy | Luxemburg |
Rumes | West-Henegouwen |
Sainte Ode | Luxemburg |
Saint-Georges-sur-Meuse | Hoei-Borgworm |
Saint-Ghislain | Bergen-Zinnik |
Saint-Hubert | Luxemburg |
Saint Léger | Luxemburg |
Saint-Nicolas | Luik |
Sambreville | Namen |
Seneffe | Charleroi-Thuin |
Seraing | Luik |
Silly | Bergen-Zinnik |
Sivry-Rance | Charleroi-Thuin |
Zinnik | Bergen-Zinnik |
Sombreffe | Namen |
Somme-Leuze | Namen |
Soumagne | Luik |
Spa | Verviers |
Sprimont | Luik |
Stavelot | Verviers |
Stoumont | Verviers |
Tellin | Luxemburg |
Tenneville | Luxemburg |
Theux | Verviers |
Thimister-Clermont | Verviers |
Thuin | Charleroi-Thuin |
Tinlot | Hoei-Borgworm |
Tintigny | Luxemburg |
Doornik | West-Henegouwen |
Trois-Ponts | Verviers |
Trooz | Luik |
Tubeke | Waals Brabant |
Vaux-sur-Sure | Luxemburg |
Verlaine | Hoei-Borgworm |
Verviers | Verviers |
Vielsalm | Luxemburg |
Villers-la-Ville | Waals Brabant |
Villers-le-Bouillet | Hoei-Borgworm |
Viroinval | Namen |
Virton | Luxemburg |
Wezet | Luik |
Vresse-sur-Semois | Namen |
Waimes | Verviers |
Walcourt | Namen |
Walhain | Waals Brabant |
Wanze | Hoei-Borgworm |
Borgworm | Hoei-Borgworm |
Wasseiges | Hoei-Borgworm |
Waterloo | Waals Brabant |
Waver | Waals Brabant |
Welkenraedt | Verviers |
Wellin | Luxemburg |
Yvoir | Namen |
]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 3, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. N143. [1 Bijlage 143]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 06-12-2023, p. 114198)
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2023-08-24/06, art. 95, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. N144. [1 Bijlage 144 - Deontologische regels bedoeld in de artikelen 12/21, 12/41, 12/59 en 12/76
I. Inleiding
I.1. Deze deontolongische regels zijn van toepassing op:
- de lokale centra voor gezondheidsbevordering;
- de kenniscentra voor gezondheidsbevordering;
- de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde;
- de operatoren inzake gezondheidsbevordering.
II. Arbeidsverhoudingen
1. Discriminatieverbod
II.1.1. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering leven bij de aanwerving van hun bezoldigd personeel alle vigerende wettelijke en reglementaire bepalingen inzake het discriminatieverbod na.
II.1.2. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering leven in hun betrekkingen met hun bezoldigde personeel alle vigerende wettelijke en reglementaire bepalingen inzake het discriminatieverbod na.
II.1.3. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering leven in de betrekkingen tussen hun bezoldigde personeel alle vigerende wettelijke en reglementaire bepalingen inzake het discriminatieverbod na.
2. Betaling van de bezoldiging
II.2. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien erop toe dat zij met het oog op de uitbetaling van de aan hun bezoldigde werknemers verschuldigde bezoldigingen alle geldende wettelijke en reglementaire bepalingen en alle collectieve arbeidsovereenkomsten naleven die van toepassing zijn op de werkgevers van het paritair comité waaronder ze ressorteren.
3. Sociale bijdragen
II.3.1. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien erop toe dat bij de inhouding en de betaling van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdragen alle geldende wettelijke en reglementaire bepalingen worden nageleefd, alsmede alle collectieve arbeidsovereenkomsten die van toepassing zijn op de werkgevers van het comitair parité waaronder ze ressorteren.]
II.3.2. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien erop toe dat bij de inhouding en de betaling van de sociale werkgeversbijdragen alle geldende wettelijke en reglementaire bepalingen worden nageleefd, alsmede alle collectieve arbeidsovereenkomsten die van toepassing zijn op de werkgevers van het comitair parité waaronder ze ressorteren.]
4. Bedrijfsvoorheffing
II. 4. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien erop toe dat bij de inhouding en de betaling van de bedrijfsvoorheffing alle geldende wettelijke en reglementaire bepalingen worden nageleefd, alsmede alle collectieve arbeidsovereenkomsten die van toepassing zijn op de werkgevers van de paritaire commissie waaronder ze ressorteren.
5. Welzijn op het werk
II. 5. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien, wat het welzijn van de werknemers op het werk betreft, erop toe dat alle geldende wettelijke en reglementaire bepalingen worden nageleefd, alsmede alle collectieve arbeidsovereenkomsten die van toepassing zijn op de werkgevers van het paritair comité waaronder ze ressorteren.
III. Vrijwilligerswerk
1. Discriminatieverbod
III.1.1. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering leven bij de aanwerving van hun vrijwilligers alle geldende wettelijke en reglementaire bepalingen na betreffende het discriminatieverbod.
III.1.2. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering leven in hun betrekkingen met de vrijwilligers alle geldende wettelijke en reglementaire bepalingen na betreffende het discriminatieverbod.
III.1.3. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering leven in de betrekkingen tussen hun vrijwilligers en in de betrekkingen tussen hun bezoldigde personeel alle vigerende wettelijke en reglementaire bepalingen inzake het discriminatieverbod na.
2. Rechten van de vrijwilligers
III. 2. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien, wat het recht van de vrijwilligers betreft, erop toe dat alle geldende wettelijke en reglementaire bepalingen worden nageleefd, alsmede alle collectieve arbeidsovereenkomsten die van toepassing zijn op de werkgevers van het paritair comité waaronder ze ressorteren.
IV. Belastingen en financiën
1. Belastingen
IV. 1. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien, wat de aangifte en de betaling van alle belastingen en heffingen betreft, erop toe dat alle geldende wettelijke en reglementaire bepalingen worden nageleefd.
2. Witwassen van geld
IV. 2.1. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien, wat de bestrijding van het witwassen van geld betreft, erop toe dat alle geldende wettelijke en reglementaire bepalingen worden nageleefd.
IV. 2.2. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering onthouden zich van elke financiële relatie met een natuurlijke of rechtspersoon die is veroordeeld voor het witwassen van geld.
3. Corruptie
IV. 3. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering dienen zich te onthouden van elke daad van actieve of passieve corruptie.
V. Neutraliteit
1. Afwezigheid van reclame
V.1.1. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering onthouden zich van elke vorm van promotie of reclame ten gunste van een bepaalde natuurlijke of rechtspersoon die een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg is.
V.1.2. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering onthouden zich van elke vorm van promotie of reclame ten gunste van een specifieke onderneming met winstoogmerk, die al dan niet actief is in de gezondheidssector.
V.1.3. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering onthouden zich van elke vorm van promotie of reclame ten gunste van een politieke partij of een kandidaat bij de Europese, federale, regionale, provinciale of gemeentelijke verkiezingen.
V.1.4. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering onthouden zich van elke vorm van promotie of reclame ten gunste van een vakbond of een kandidaat bij sociale verkiezingen.
2. Afwezigheid van belangenconflict
V.2.1. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien af van het nemen van participaties in een onderneming waarvan de activiteiten of de communicatie in strijd zouden zijn met het Waalse gezondheidsplan of -beleid.
V.2.2. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering mogen in een bedrijf geen managementfuncties uitoefenen.
V.2.3. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien erop toe dat hun bestuurders, hun bezoldigde medewerkers en hun vrijwilligers zich onthouden van deelneming aan alle beslissingen of acties waarbij zij zich in een belangenconflict bevinden dat van invloed kan zijn op deze beslissingen of acties.
V.2.4. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering weigeren alle schenkingen, legaten of voordelen die door derden worden verleend als tegenprestatie voor het beïnvloeden van hun beslissingen of acties.
V.2.5. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien erop toe dat hun bestuurders, hun bezoldigde medewerkers en hun vrijwilligers alle schenkingen, legaten of voordelen weigeren die door derden worden toegekend als tegenprestatie voor het beïnvloeden van hun beslissingen of hun acties in het kader van, respectievelijk, het lokale centrum voor gezondheidsbevordering, het kenniscentrum voor gezondheidsbevordering, het operationaliseringscentrum preventieve geneeskunde of de operator inzake gezondheidsbevordering.
VI. Externe betrekkingen
1. Discriminatieverbod
VI.1. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering leven in hun betrekkingen met het publiek de bepalingen van het decreet van 6 november 2008 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie na .
2. Mededelingen
VI.2.1. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien erop toe dat zij in hun betrekkingen met het publiek actuele, gecontroleerde, zekere, duidelijke, volledige en begrijpelijke informatie verstrekken.
VI.2.2. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering onthouden zich in hun betrekkingen met het publiek van elke houding of communicatie die in strijd zou zijn met het Waalse gezondheidsplan en -beleid.
3. Persoonsgegevens
VI.3. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien erop toe dat de persoonsgegevens waarvan zij kennis hebben, in overeenstemming zijn met de Algemene verordening gegevensbescherming en met alle vigerende wettelijke en reglementaire bepalingen.
4. Overheidsopdrachten
VI.4.1 De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien toe op de naleving van alle vigerende wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot overheidsopdrachten, voor zover deze op hen van toepassing zijn of indien zij verkiezen deze toe te passen.
VI.4.2. De lokale centra voor gezondheidsbevordering, de kenniscentra voor gezondheidsbevordering, de operationaliseringscentra voor preventieve geneeskunde en de operatoren inzake gezondheidsbevordering zien erop toe dat hun bestuurders zich terugtrekken uit alle besluiten in verband met een overheidsopdracht waarin zij een belangenconflict hebben.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 3, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>
Art. N145.[1 Bijlage 145 Lijst van de meldingsplichtige ziekten en van te controleren pathogenen.
I. Zodra er een klinisch vermoeden is:
Meldingsplichtige ziekte | ICD-11 | Te controleren pathogenen | ICD-11 |
Antrax (Miltvuur) | 1B97 | Bacillus anthracis | XN94F |
Botulisme | 1A11 | Clostridium botulinum | XN198 |
| | Botuline toxine | |
Cholera | 1A00 | Vibrio cholerae | XN8P1 |
Difterie - KNO-vorm | 1C17.0 | Corynebacterium diphteriae | XN9N1 |
| 1C17.1 | Corynebacterium spp | XN3NT |
| 1C17.2 | | |
Ebola-, Marburg-ziekte of virale hemorragische koorts | 1D61 | Virus van de Filoviridae-familie | XN6R5 |
| 1D86 | Virus van de Arenaviridae-familie | XN8AC |
| 1D49 | Virus van de Flaviviridae-familie | XN0AC |
| | Virus van de Bunyavirales-orde | XN7S5 |
| | Andere virus die hemorragische koorts veroorzaakt | |
Meningokokken, invasieve infectie | 1C1C | Neisseria meningitidis | XN1DV |
Pest | 1B93 | Yersinia pestis | XN6QS |
Acute slappe parese (ASP - vermoeden van poliomyelitis) | 1C81 | Poliovirus | XN3M0 |
Rabiës (hondsdolheid) | 1C82 | Rabies lyssavirus | XN796 |
Mazelen | 1F03 | Measles morbillivirus | XN186 |
Respiratoir syndroom met acute en ernstige presentatie in de epidemiologische context van het verschijnen van een virus (MERS-CoV, Nieuw type influenzavirus, SARS,...) | 1E31 | Influenzavirus | XN5SG |
| 1E32 | Coronavirus | XN83D |
| 1D64 | Respiratory Syncytial Virus (respiratoir-syncytiumvormend virus) | XN275 |
| 1D65 | Ander respiratoir virus met epidemisch potentieel | |
| CA40.1Z | | |
Hemolytisch-uremisch syndroom (shigatoxineproducerende Escherichia coli - (EHEC/STEC) | 3A21.2 | Shigatoxineproducerende Escherichia coli | XN6P4 |
Massale voedselinfectie | | | |
Variole | 1E70 | Variola virus | XN4Q0 |
II. Na bevestiging van de diagnose
Meldingsplichtige ziekte | ICD-11 | Te controleren pathogenen | ICD-11 |
Brucellose | 1B95 | Brucella spp | XN22N |
Pertussis (kinkhoest) | 1C12.0 | Bordetella pertussis | XN23B |
Corynebacterium diphteriae-infectie of andere toxineproducerende Corynebacterium | 1C17 | Corynebacterium diphteriae | XN9N1 |
| | Corynebacterium spp | XN3NT |
Ongecompliceerde shigatoxineproducerende E. coli-infectie (EHEC/STEC) | 1A03.3 | Shigatoxineproducerende Escherichia coli | XN6P4 |
Uitbraak van multidrug resistente bacteriën in de gezondheidszorg | | | |
Gele koorts (inheemse en uitheemse) | 1D47 | Yellow fever virus | XN9S3 |
Q-koorts | 1C33 | Coxiella burnetii | XN0QS |
Buiktyfus (Salmonella typhi/paratyphi) | 1A08 | Salmonella paratyphi | XN4AM |
| 1A07 | Salmonella typhi | XN0UV |
Schurft, collectieve infectie | 1G04 | Sarcoptes scabiei | XN3E3 |
Haemophilus influenzae type b, invasieve infectie | 1D01.00 | Haemophilus influenzae type B | XN0FG |
| 1C41&XN1P6 | | |
| MA15.0 | | |
Hantivirose | 1D62 | Hantaan virus | XN3GW |
Hepatitis A | 1E50.0 | Hepatitis A virus | XN40D |
Influenza, Nieuwe serotypen | 1E31 | Influenza virus | XN5SG |
| 1E32 | | |
Legionellose | 1C19 | Legionella spp | XN3SZ |
Leptospirose | 1B91 | Leptospira spp | XN9RA |
Listeriose | 1C1A | Listeria spp | XN4D1 |
Psittacose | 1C22 | Chlamydia psittaci | XN4S7 |
Rickettsiose | 1C30 | Rickettsia spp | XN4YH |
Rubella (rodehond) | KA62.8 | Rubella virus | XN2WE |
| | | |
Groep A-streptokokkeninfectie | 1C45.0 | Streptococcus groupe A | XN6LP |
| 1B71 | | |
| 1B70.1 | | |
| 1C41&XN6LP | | |
| KA60 &XN6LP | | |
| 1B53 | | |
Congenitale syfilis | 1A61 | Treponema spp | XN36C |
| JB63.1 | | |
Bacteriologisch bevestigde en niet-bevestigde tuberculose, met inbegrip van latente tuberculose (conversie of eerste positieve test) | 1B10 | Mycobacterium tuberculosis | XN1N2 |
| 1B14 | Mycobacterium africanum | XN6YB |
| | Mycobacterium bovis | XN8AB |
Tularemie | 1B94 | Francisella tularensis | XN0BX |
III. Na bevestiging van de diagnose, indien verkregen op Europees grondgebied
Meldingsplichtige ziekte | ICD-11 | Te controleren pathogenen | ICD-11 |
| | | |
Chikungunya | 1D40 | Chikungunya virus | XN4ZB |
Dengue (knokkelkoorts) | 1D20 | Dengue virus | XN4CA |
| 1D21 | | |
| 1D22 | | |
| 1D2Z | | |
West-Nijlkoorts | 1D46 | West Nile virus | XN4E1 |
Malaria | 1F40 | Plasmodium spp | XN5FW |
| 1F41 | | |
| 1F42 | | |
| 1F43 | | |
| 1F44 | | |
| 1F45 | | |
| 1F4Z | | |
Zika | 1D48 | Zika virus | XN1H2 |
IV. Elk besmettelijk probleem met een bijzondere of ongewone presentatie]1
----------
(1)<BWG 2023-09-21/09, art. 4, 108; Inwerkingtreding : 08-11-2023>
Art. N146.[1 Bijlage 146 - Schalen voor de subsidiëring van personeel voor gezondheidsbevordering
Tabel 1. Basisschaal
[<font color="red">1</font> Anciënniteit | Directeur/coördinator | Geneesheer | Projectleider Master | Administratief personeel/Projectleider Bachelor |
0-7 jaar | 73.000,00 | 106.000,00 | 73.000,00 | 61.000,00 |
8-13 jaar | 81.000,00 | 117.000,00 | 81.000,00 | 67.000,00 |
14-19 jaar | 88.000,00 | 128.000,00 | 88.000,00 | 74.000,00 |
20-24 jaar | 94.000,00 | 136.000,00 | 94.000,00 | 77.000,00 |
25 jaar en + | 95.000,00 | 137.000,00 | 95.000,00 | 80.000,00 ]<font color="red">1</font> |
<td colspan="5" valign="top">(<font color="red">1</font>)<BWG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2023092109" target="_blank">2023-09-21/09</a>, art. 5, 108; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Tabel 2. Specifieke schaal voor degenen die ressorteren onder paritair comité 329
Anciënniteit | Directeur/ coördinator | Geneesheer | Projectleider Master | Administratief personeel/ Projectleider Bachelor |
0-7 ans | 72.000,00 € | 106.000,00 € | 62.000,00 € | 56.000,00 € |
8-13 ans | 81.000,00 € | 117.000,00 € | 69.000,00 € | 65.000,00 € |
14-19 ans | 88.000,00 € | 128.000,00 € | 75.000,00 € | 73.000,00 € |
20-24 ans | 94.000,00 € | 136.000,00 € | 79.000,00 € | 76.000,00 € |
25 ans et + | 94.000,00 € | 137.000,00 € | 83.000,00 € | 79.000,00 € |
]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2022-07-19/10, art. 3, 097; Inwerkingtreding : 20-09-2022>