24 JULI 1997. - Decreet dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren (takendecreet) (NOTA : art. 79/1 tot 79/26 gewijzigd in de toekomst door DFG2022-01-13/08, art. 55, 076; Inwerkingtreding : 01-11-2022)(VERTALING). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-09-1997 en tekstbijwerking tot 02-08-2024)
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities.
Art. 1-4
Art. 4 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 5
Art. 5 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 5 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK II. [1 Hoofdstuk II -De prioritaire opdrachten van het basisonderwijs en het secundair onderwijs]1
Art. 6-11
HOOFDSTUK III. [1 De bijzondere opdrachten gemeen aan het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs]1
Afdeling 1. - (De cycli, de maturiteitsgraden) en bekwaamheidsniveaus. <DVR 2004-03-03/36, art. 224, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Art. 12-13
Art. 13 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 14
Art. 14 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 15
Art. 15 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 16
Art. 16 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 16bis, 17
Art. 17 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 18-20
Art. 20 TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 2. [1 - Oriëntatie na de eerste negen jaar van het leerplichtonderwijs.]1
Art. 21
Art. 21 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 22
Art. 22 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 23
Art. 23 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK IV. [1 - De bijzondere opdrachten van de algemene en technologische humaniora]1
Afdeling 1. - Bekwaamheden en kennis vereist op het einde van de algemene en technologische humaniora.
Art. 24
Art. 24 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 25
Art. 25 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 26
Art. 26 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 27
Art. 27 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 28
Art. 28 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 29
Art. 29 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 30
Art. 30 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 31
Art. 31 TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 2. - De oriëntatie tijdens en op het eind van de algemene en technologische humaniora.
Art. 32
Afdeling 3. - De kredieten bekomen in de algemene en technologische humaniora.
Art. 33
HOOFDSTUK V. [1 De bijzondere opdrachten gemeen aan de beroeps- en technische humaniora]1
Afdeling 1. - De bekwaamheden en kennis die vereist zijn in verband met de humanistische vorming op het eind van de beroeps- en technische humaniora
Art. 34
Art. 34 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 35
Art. 35 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 36
Art. 36 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 37
Art. 37 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 38
Art. 38 TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 2. - [1 De beroepskennis, -vaardigheden en -competenties vastgesteld door de kwalificatieprofielen en de kwalificatie ervan na de beroeps- en technische humaniora.]1
Art. 39, 39bis, 40-50
Art. 50 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 51-54
Art. 54 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 55
Art. 55 TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 3. - De studiekredieten verkregen in de Beroeps- en technische humaniora.
Art. 56-58
Afdeling 4. - Over de oriëntatie tijdens en aan het eind van de beroeps- en technische humaniora.
Art. 59-60
HOOFDSTUK Vbis. [1 - Opvoeding tot filosofie en burgerzin]1
Art. 60bis, 60ter, 60quater
HOOFDSTUK Vter. [1 - Bevoegde organen voor het opmaken van het referentiesysteem betreffende de initiële competenties en de herziening van de referentiesystemen betreffende de eindtermen voor de eerste acht leerjaren van het leerplichtonderwijs.]1
Art. 60quinquies, 60sexies, 60septies, 60octies, 60nonies
HOOFDSTUK VI. - De begeleiding.
Art. 61-62
Art. 62 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK VII. [1 De opvoedkundige, pedagogische en inrichtingsprojecten, alsook het sturingsplan en de doelstellingenovereenkomst van de inrichting]1
Afdeling 1. - De opvoedkundige en pedagogische projecten.
Art. 63-66
Afdeling 2. [1 - Het inrichtingsproject, het sturingsplan en de doelstellingenovereenkomst van de inrichting ]1
Art. 67, 67/1, 67/2, 68-71
Afdeling 3. - Het activiteitenverslag.
Art. 72-73
HOOFDSTUK VIIbis. [1 - Het onthaal van de nieuwe leerkrachten]1
Art. 73bis
HOOFDSTUK VIII. - [1 Toegang tot inrichtingen]1
Art. 74-75, 75bis
HOOFDSTUK IX. - Over de inschrijving van de leerlingen in een inrichting en over de regels betreffende de uitsluiting uit een inrichting.
Afdeling 1. - De regels die gemeenschappelijk zijn bij de inschrijving.
Afdeling 1/1. [1 Regels die gemeenschappelijk zijn voor de inschrijving in het eerste jaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs]1
Art. 76
Art. 76 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 77, 77bis, 78
Art. 78 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 79
Art. 79 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 79bis
Onderafdeling 1. - [1 Definities en algemene bepalingen ]1
Art. 79/1, 79/2, 79/3, 79/4
Onderafdeling 2. - [1 Periode voorafgaand aan de fase voor het opnemen van de inschrijvingsaanvragen.]1
Art. 79/5, 79/6
Onderafdeling 3. - [1 Uniek inschrijvinfsformulier.]1
Art. 79/7
Onderafdeling 4. - [1 Fase voor het opnemen van de inschrijvingsaanvragen.]1
Art. 79/8, 79/9
Onderafdeling 5. - [1 Prioritaire leerlingen.]1
Art. 79/10, 79/11
Onderafdeling 6. - [1 Als volzet en niet volzet beschouwde inrichtingen voor secundair onderwijs.]1
Art. 79/12, 79/13, 79/14
Onderafdeling 7. - [1 Rangschikking van de inschrijvingsaanvragen.]1
Art. 79/15, 79/16, 79/17, 79/18
Onderafdeling 8. - [1 Toekenning van de beschikbare plaatsen door het inrichtingshoofd of de inrichtende macht van de inrichting.]1
Art. 79/19, 79/20
Onderafdeling 9. - [1 Toekenning van de plaatsen door de netoverschrijdende inschrijvingscommissie en vastlegging van de wachtlijsten.]1
Art. 79/21, 79/22, 79/23, 79/24, 79/24bis
Onderafdeling 10. - [1 De netoverschrijdende inschrijvingscommissie]1
Art. 79/25, 79/26
Afdeling 2. - Het Onderwijs in de Franse Gemeenschap.
Art. 80
Art. 80 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 81-86
Afdeling 3. - Het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs.
Art. 87-88
Art. 88 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 89-94
HOOFDSTUK X. - Het recht op verhaal tegen de beslissingen van de klasseraad in het buitengewoon secundair onderwijs (en in het gespecialiseerd secundair onderwijs [1 ...]1 ) met volledig leerplan. <DVR 2004-03-03/36, art. 244, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Art. 94/1, 95-98, 98bis, 99
HOOFDSTUK XI. - De kosteloze toegang tot het onderwijs.
Art. 100-102
HOOFDSTUK XIbis. [1 Redelijke aanpassingen voor leerlingen met specifieke behoeften]1
Art. 102/1, 102/2, 102/3, 102/4
HOOFDSTUK XII. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling 1. - Wijzigingen in de wetten op het uitreiken van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949.
Art. 103
Afdeling 2. - Wijziging in de gecoördineerde wetten van 30 april 1957 op het technisch onderwijs.
Art. 104
Afdeling 3. - Wijziging in de gecoördineerde wetten van 30 april 1957 op het middelbaar onderwijs.
Art. 105
Afdeling 4. - Wijziging in de gecoördineerde wetten van 20 augustus 1957 op het lager onderwijs.
Art. 106-107
Afdeling 5. - Wijzigingen in de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
Art. 108-109
Afdeling 6. - Wijziging in de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur van het secundair onderwijs.
Art. 110
Afdeling 7. - Wijzigingen in het decreet van 9 november 1990 tot organisatie van de door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijsinstellingen en tot invoering van een regeling tot inspraak voor leden van de onderwijsgemeenschap.
Art. 111-112
Afdeling 8. - Wijzigingen in het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het Onderwijs voor sociale promotie.
Art. 113-115
Afdeling 9. - Wijzigingen in het decreet van 27 oktober 1994 houdende de organisatie van het overleg voor het secundair onderwijs.
Art. 116-118
Afdeling 10. - Wijzigingen aan het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs.
Art. 119-122
HOOFDSTUK XIII. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 123-125
BIJLAGE. [1 Indicatoren en referentiewaarden gekoppeld aan de verbeteringsdoelstellingen uiteengezet in artikel 67, § 3]1
Art. N
1949123151 1957043050 1957043052 1957082050 1959052901 1971071904 1991028643 1991029305 1994029531 1995029208
1997029369 1997029400 1997029401 1997929419 1998029007 1998029008 1998029010 1998029108 1998029165 1998029170 1998029202 1998029341 1998029359 1998029385 1998029391 1998029460 1998072850 1998072852 1999029021 1999029113 1999029116 1999029117 1999029130 1999029205 1999029210 1999029294 1999029403 1999029453 1999029462 1999029516 1999029607 1999029644 1999031300 1999031341 1999031352 1999031353 2000029120 2000029131 2000029227 2000029352 2001029491 2002029308 2002029370 2003029206 2003029409 2003029410 2003029411 2003029522 2003090350 2003201623 2003A29613 2004029260 2004201922 2004202779 2004203344 2004203804 2004A29139 2005029216 2005029288 2005202447 2006029078 2006029136 2006029137 2006029183 2006029186 2006200407 2006202832 2006203347 2006203373 2007029211 2007029310 2007029367 2007029373 2007029381 2007029385 2007031254 2007200848 2008029098 2008029202 2008029468 2009029025 2009029183 2009029232 2009029294 2009029336 2009029415 2009029416 2009A29423 2010029094 2010029412 2010029451 2010029470 2010029642 2011029091 2011029099 2011029108 2011029109 2011029277 2012029251 2012029342 2012203740 2012204309 2013029107 2013029256 2013A29454 2014029021 2014029022 2014029023 2014029390 2014029440 2014029445 2014029472 2014029555 2014029556 2014029557 2014029558 2014029653 2014029659 2015029236 2015029408 2015029569 2015029577 2015029662 2015029664 2015029670 2015029672 2016029067 2016029407 2016029578 2016029585 2017010686 2017011561 2017012055 2017030934 2017040090 2018010434 2018010880 2018011569 2018011588 2018015134 2018015135 2018015680 2018032054 2018032331 2018040029 2018040133 2018040298 2019010097 2019010287 2019010854 2019013673 2019014059 2019014060 2019014077 2019014235 2019014404 2019014575 2019014652 2019014922 2019030011 2019030880 2019030881 2019042134 2019042702 2019A14235 2020010406 2020015044 2020020041 2020020042 2020021010 2020041741 2021041795 2023042264 2023047860 2025001354
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities.
Artikel 1. Dit decreet is toepasselijk op het basisonderwijs en op het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Art.2.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.3.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.4.[4 ...]4
[4 ...]4
[4 ...]4
Het voltijds (gewoon en gespecialiseerd van vorm 4) secundair onderwijs is gemeenschappelijk voor alle leerlingen tijdens de eerste twee jaar, hierna eerste graad genoemd. <DVR 2004-03-03/36, art. 222, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004> <DCFR 2004-
Teneinde een gedifferentieerd en [1 aan de behoeften van de leerlingen die niet houder zijn van het basisstudiegetuigschrift,]1 aangepast pedagogisch parcours mogelijk te maken, [1 worden de eerste twee jaren van het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 op een gedifferentieerde manier georganiseerd,]1 overeenkomstig artikel 2, § 2, van voornoemde wet van 19 juli 1971.
[4 ...]4
In het kader van dit decreet worden door de termen " tweede graad " eveneens de derde en vierde jaren bedoeld van het secundair onderwijs van type II; de termen " derde graad " duiden eveneens op het vijfde en het zesde jaar van het secundair onderwijs van type II.
----------
(1)<DFG 2007-12-07/82, art. 50, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DFG 2007-12-07/82, art. 51, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(3)<DFG 2012-07-12/26, art. 74, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(4)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 4 TOEKOMSTIG RECHT. [4 ...]4
[4 ...]4
[4 ...]4
[5 ...]5
[5 ...]5
[4 ...]4
In het kader van dit decreet worden door de termen " tweede graad " eveneens de derde en vierde jaren bedoeld van het secundair onderwijs van type II; de termen " derde graad " duiden eveneens op het vijfde en het zesde jaar van het secundair onderwijs van type II.
(1)<DFG 2007-12-07/82, art. 50, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DFG 2007-12-07/82, art. 51, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(3)<DFG 2012-07-12/26, art. 74, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(4)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(5)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.5.In het geheel van de wetgeving en van de reglementering betreffende de onderwijsniveaus bedoeld in dit hoofdstuk, worden de volgende definities in aanmerking genomen :
1° competentie : bekwaamheid om een georganiseerd geheel van kennis, van know-how en van houdingen aan te wenden om zo een zeker aantal taken uit te voeren;
[2 1° bis. Initiale bekwaamheidsniveaus : referentiesysteem dat de bekwaamheidsniveaus per cyclussen begrepen in de eerste stap bedoeld in artikel 13, § 3, nader bepaalt en dat de basiscompetenties die ontwikkeld moeten worden, uiteenzet. Ze passen in het kader van de cyclussen en het pedagogisch continuüm en hebben ten doel voor de harmonieuze overgang te zorgen tussen het kleuteronderwijs en het lager onderwijs zonder aanleiding te geven tot een kwalificatie. De initiale bekwaamheidsniveaus zijn inbegrepen in de bekwaamheidsniveaus, zoals bepaald in 2°;]2
2° bekwaamheidsniveaus : referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de basiscompetenties uiteenzet die uitgeoefend moeten worden [9 vanaf het eerste jaar van het basisonderwijs tot het tweede jaar van het secundair onderwijs]9 en deze die beheerst moeten worden aan het eind van elk van hun fasen omdat ze als noodzakelijk beschouwd worden voor de sociale integratie en voor de voortzetting van de studies;
(2°bis. Bekwaamheidsdrempels : referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de competenties uiteenzet waarvan de beheersing verwacht wordt op een bepaald niveau van het eind van elke fase van het gespecialiseerd onderwijs van vorm 3) <DVR 2004-03-03/36, art. 223, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
3° terminale competenties : referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de competenties uiteenzet waarvan de beheersing verwacht wordt op een bepaald niveau van het eind van het secundair onderwijs;
4° competenties betreffende een studierichting : referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de competenties uiteenzet die aangeleerd moeten worden in een schoolse studierichting;
[1 5° " Beroep " : een samenhangend geheel van beroepsactiviteiten ontwikkeld door een persoon in het kader van een productieproces;
6° " Sleutelactiviteiten " : de noodzakelijke activiteiten voor het vervullen van de opdrachten die niet aan de werknemer toevertrouwd worden in het kader van zijn ambt;]1
[1 [10 7° "SFMQ-opleidingsprofiel"]10 : het profiel samengesteld uit eenheden van leerresultaten gepaard met de sleutelactiviteiten van het beroep, een evaluatieprofiel, een tijdelijke beoordelingsindex en een uitrustingsprofiel; het opleidingsprofiel wordt ontwikkeld door de " Service francophone des métiers et des qualifications " (Franstalige Dienst voor Ambachten en Kwalificaties) en wordt door de Regering goedgekeurd;
[10 7.bis "CCBK-opleidingsprofiel": bepaald in artikel 2, 9. van het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT);]10
8° " Leerresultaten " : het heeft betrekking op wat een leerling kent, begrijpt en kan doen na een leerproces; de leerresultaten worden beschreven in termen van beroepskennis, -vaardigheden en -competenties in de zin van de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren;
9° " Eenheid van leerresultaten " : het samenhangend geheel van leerresultaten die kunnen worden geëvalueerd of bekrachtigd;
10° " Evaluatieprofiel " : het profiel dat de vereiste minimumbeheersingsdrempels bepaalt met het oog op de afgifte van een competentieattest of die als referentie dienen voor de uitwerking van kwalificatieproeven;
11° " ECVET-punten " (zoals voorzien bij de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van een Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding - European Credit for vocational education and training) : de digitale vertegenwoordiging van het globaal gewicht van leerresultaten vereist voor de uitreiking van een kwalificatiegetuigschrift en van het gewicht betreffende elke eenheid ten opzicht van de kwalificatie;
12° " Tijdelijke beoordelingindex " : de index die voor elke sleutelactiviteit de optimale duur bepaalt voor het verwerven van beroepskennis, -vaardigheden en -competenties die hieraan verbonden zijn;
13° " Uitrustingsprofiel " : het profiel dat de uitrusting en de infrastructuur bepaalt die toereikend zijn voor de tenuitvoerbrenging van het opleidingsprofiel. De uitrusting kan ondergebracht zijn hetzij in de school, hetzij bij een partner en inzonderheid in het Competentiecentrum, een Referentiecentrum, een Centrum voor Spitstechnologie, een onderneming;
14° [10 "Kwalificatieprofiel" bepaald in artikel 2, 6. van het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT);]10;]1
[1 (vroegere 7° impliciet opgeheven)]1
[1 15°]1 (vroegere 8°) studieprogramma's : referentiesysteem van opleidingssituaties, van opleidingsinhouden, verplicht of facultatief en methodologische oriëntaties door een organiserend autoriteit bepaald, teneinde de competenties te bereiken vastgelegd door de Regering voor een jaar, een graad of een cyclus;
[1 16°]1 (vroegere 9°) multidisciplinaire competenties : houdingen, mentale benaderingswijzen en methodologische benaderingswijzen die gemeenschappelijk zijn aan de diverse aan te leren vakken en die in de praktijk moeten omgezet worden tijdens de opbouw van diverse wetenschappen en know-how; hun beheersing beoogt een groeiende zelfstandigheid van leercapaciteit van de leerlingen;
[1 17°]1 (vroegere 10°) vormende evaluatie : evaluatie die gedaan wordt tijdens de activiteit met het oog op het beoordelen van de door de leerling gemaakte vooruitgang en om de aard van de moeilijkheden te begrijpen waar hij mee af te rekenen heeft tijdens een leertijd; ze heeft tot doel de ontwikkeling van de leerling te verbeteren, te corrigeren of aan te passen en ze is gedeeltelijk gebaseerd op de auto-evaluatie;
[1 18°]1 (vroegere 11°) de proeven met een verplichtend karakter : proeven die afgenomen worden aan het eind van een leersekwentie met het oog op het vaststellen van de verworven kennis van de leerlingen;
[1 19°]1 (vroegere 12°) gedifferentieerde pedagogie : onderwijsmethode die erin bestaat de manieren te variëren om rekening te houden met de heterogeniteit van de klassen evenals de diverse leermanieren en behoeften van de leerlingen.
[1 20°]1 (vroegere 13°) begeleiding : hulpmiddel samengesteld (van de Begeleidingscommissie opgericht bij decreet van 27 maart 2002 betreffende de begeleiding van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap), de werkgroepen, de programmacommissies en de commissies voor evaluatiemiddelen met het oog op het instellen van [5 prioritaire en bijzondere opdrachten bepaald]5 overeenkomstig het decreet. <DFG 2002-03-27/44, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
([1 21°]1 (vroegere 14°) huiswerk : activiteit waarvan de uitvoering, buiten de lesuren, gevraagd kan worden aan de leerling door een lid van het onderwijzend personeel.) <DFG 2001-03-29/41, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
[3 22° "specifieke behoefte": behoefte voortvloeiend uit een permanente of half-permanente particulariteit, stoornis, toestand van psychologische, mentale, fysische, psychisch-affectieve aard die de persoon belet het leerproject te volgen en waarvoor, binnen de school, een bijkomende steun noodzakelijk is om de leerling in staat te stellen regelmatig en harmonieus een schooltraject vol te brengen in het gewoon basis- of secundair onderwijs.]3
[4 23° "redelijke aanpassingen": overeenkomstig artikel 3, 9° van het decreet van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie, het treffen van aangepaste maatregelen, genomen in functie van de behoeften in een concrete toestand, om een persoon die specifieke behoeften vertoont toe te laten toegang te krijgen tot, deel te nemen aan of vorderingen te maken tijdens zijn schooltraject, behoudens als deze maatregelen voor de inrichting die ertoe verplicht wordt ze uit te voeren een onevenredige last met zich meebrengen.]4
[5 24° zonedirecteur: het lid van de algemene sturingsdienst van de Scholen en de psycho-medisch-sociale centra bedoeld in artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 dat, voor een bepaalde zone, belast is met :
a) de procedure voor de contractuele vastlegging van de sturingsplannen, de opvolging van de hun graad van verwezenlijking en de evaluatie van de doelstellingsovereenkomsten bedoeld in artikel 67;
b) de aanneming en de opvolging van de aanpassingssystemen bedoeld in artikel 68, alsook de coördinatie van de afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;]5
[5 25° afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst: het lid van de algemene sturingsdienst van de Scholen en de psycho-medisch-sociale centra bedoeld in artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 dat belast is, onder het gezag van de zonedirecteur, met de procedure voor de contractuele vastlegging van de sturingsplannen, de opvolging van de graad van verwezenlijking en de evaluatie van de doelstellingsovereenkomsten, alsook met de procedure voor de contractuele vastlegging van de aanpassingssystemen, de opvolging en de evaluatie van hun graad van verwezenlijking en de evaluatie van de uitvoering van samenwerkingsprotocollen;]5
[5 26° coördinerende afgevaardigde: de coördinerende afgevaardigde bedoeld in artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 die de algemene sturingsdienst van de Scholen en de psycho-medisch-sociale centra leidt;]5
[5 27° sturingsplan: het plan bedoeld in artikel 67, § 2;]5
[5 28° doelstellingsovereenkomst: de overeenkomst bedoeld in artikel 67, § 6;]5
[5 29° inrichtende macht: de openbare overheid of de rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de organisatie van een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;]5
[5 30° federatie van inrichtende machten: de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra erkend door de Regering die aan de criteria van artikel 5bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving beantwoorden;]5
[5 31° decreet inspectie en pedagogisch adviseur: het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs;]5
[5 32° decreet gedifferentieerde omkadering: het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving;]5
[5 33° Decreet KEL: het decreet van 12 juli 2012 tot regeling van de kwalificatie uitgedrukt in eenheden van leerresultaten (KEL) in het secundair kwalificatieonderwijs en tot wijziging van verschillende bepalingen betreffende het secundair onderwijs;]5
[10 33°bis "KOT-decreet": het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT);]10
[5 34° decreet van het gespecialiseerd onderwijs: het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;]5
[5 35° aanpassingssysteem: het systeem bedoeld in artikel 68, § 4;]5
[5 36° samenwerkingsprotocol: het protocol bedoeld in artikel 68, § 7;]5
[5 37° plaatselijke organen voor sociaal overleg: de instanties voor lokaal overleg ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 september 1995 betreffende de oprichting, samenstelling en bevoegdheid van de plaatselijke paritaire commissies in het officieel gesubsidieerd onderwijs, het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 27 maart 1996 dat de beslissing van de 24 januari 1996 van de Paritaire Commissie voor het vrij confessioneel basisonderwijs, betreffende de oprichting van een plaatselijk overlegorgaan tussen de inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen, bindend verklaart en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 juni 1999 waarbij de beslissing van 31 mei 1999 van de Paritaire Commissie voor het niet-confessioneel vrij basisonderwijs betreffende het model-huishoudelijk reglement van de plaatselijke instantie voor overleg tussen de inrichtende machten en de syndicale afvaardigingen verplicht wordt verklaard;]5
[5 38° [8 de steun- en begeleidingscel: een van de steun- en begeleidingscellen bedoeld in het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen voor het onderwijs dat door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt en het statuut van de steun- en begeleidingsadviseurs.]8]5
[5 39° zones: de zones zoals bepaald in artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993 tot vaststelling van de verplichtingen tot overleg tussen gelijkaardige inrichtingen in het secundair onderwijs met volledig leerplan;]5
[5 40° directeur: de directeur in de zin van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs;]5
[5 41° schoolwerkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag met uitzondering van deze die op een feestdag vallen, tijdens de schoolvakantie of elke andere dag schoolverlof;]5
[5 42° pedagogisch en opvoedingsteam : het bestuurs- en onderwijzend personeel, het paramedisch personeel, het maatschappelijk personeel, het psychologisch personeel, het opvoedend hulppersoneel, het administratief personeel en het werkliedenpersoneel;]5
[6 43° schoolkosten: de kosten voor diensten en benodigdheden die betrekking hebben op activiteiten die worden georganiseerd in het kader van het onderwijs door scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd tijdens de leerperiodes die in de lestijden van de leerlingen zijn voorgeschreven. De schoolkosten omvatten ook de kosten voor toegang tot het zwembad, de kosten voor culturele en sportieve activiteiten en de kosten voor pedagogische korte reizen met overnachting(en);]6
[7 44° Algemene Raad voor het basisonderwijs : de Raad opgericht bij artikel 21 van het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs ;]7
[7 45° Algemene Raad voor het secundair onderwijs : de Raad opgericht bij artikel 1 van het decreet van 27 oktober 1994 houdende de organisatie van het overleg voor het secundair onderwijs ]7
----------
(1)<DFG 2012-07-12/26, art. 75, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2016-02-04/02, art. 65, 050; Inwerkingtreding : 03-03-2016>
(3)<DFG 2017-12-07/34, art. 1, 059; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(4)<DFG 2017-12-07/34, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(5)<DFG 2018-09-13/14, art. 1, 062; Inwerkingtreding : 12-09-2018>
(6)<DFG 2019-03-14/38, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(7)<DFG 2019-04-25/56, art. 14, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(8)<DFG 2019-03-28/43, art. 29, 071; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(9)<DFG 2020-07-09/08, art. 10, 073; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(10)<DFG 2022-07-20/39, art. 43, 079; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 5 TOEKOMSTIG RECHT. In het geheel van de wetgeving en van de reglementering betreffende de onderwijsniveaus bedoeld in dit hoofdstuk, worden de volgende definities in aanmerking genomen :
1° competentie : bekwaamheid om een georganiseerd geheel van kennis, van know-how en van houdingen aan te wenden om zo een zeker aantal taken uit te voeren;
[2 1° bis. Initiale bekwaamheidsniveaus : referentiesysteem dat de bekwaamheidsniveaus per cyclussen begrepen in de eerste stap bedoeld in artikel 13, § 3, nader bepaalt en dat de basiscompetenties die ontwikkeld moeten worden, uiteenzet. Ze passen in het kader van de cyclussen en het pedagogisch continuüm en hebben ten doel voor de harmonieuze overgang te zorgen tussen het kleuteronderwijs en het lager onderwijs zonder aanleiding te geven tot een kwalificatie. De initiale bekwaamheidsniveaus zijn inbegrepen in de bekwaamheidsniveaus, zoals bepaald in 2°;]2
2° bekwaamheidsniveaus : referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de basiscompetenties uiteenzet die uitgeoefend moeten worden [9 vanaf het eerste jaar van het basisonderwijs tot het tweede jaar van het secundair onderwijs]9 en deze die beheerst moeten worden aan het eind van elk van hun fasen omdat ze als noodzakelijk beschouwd worden voor de sociale integratie en voor de voortzetting van de studies;
(2°bis. Bekwaamheidsdrempels : referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de competenties uiteenzet waarvan de beheersing verwacht wordt op een bepaald niveau van het eind van elke fase van het gespecialiseerd onderwijs van vorm 3) <DVR 2004-03-03/36, art. 223, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
3° terminale competenties : referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de competenties uiteenzet waarvan de beheersing verwacht wordt op een bepaald niveau van het eind van het secundair onderwijs;
4° competenties betreffende een studierichting : referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de competenties uiteenzet die aangeleerd moeten worden in een schoolse studierichting;
[1 5° " Beroep " : een samenhangend geheel van beroepsactiviteiten ontwikkeld door een persoon in het kader van een productieproces;
6° " Sleutelactiviteiten " : de noodzakelijke activiteiten voor het vervullen van de opdrachten die niet aan de werknemer toevertrouwd worden in het kader van zijn ambt;]1
[1 [10 7° "SFMQ-opleidingsprofiel"]10 : het profiel samengesteld uit eenheden van leerresultaten gepaard met de sleutelactiviteiten van het beroep, een evaluatieprofiel, een tijdelijke beoordelingsindex en een uitrustingsprofiel; het opleidingsprofiel wordt ontwikkeld door de " Service francophone des métiers et des qualifications " (Franstalige Dienst voor Ambachten en Kwalificaties) en wordt door de Regering goedgekeurd;
[10 7.bis "CCBK-opleidingsprofiel": bepaald in artikel 2, 9. van het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT);]10
8° " Leerresultaten " : het heeft betrekking op wat een leerling kent, begrijpt en kan doen na een leerproces; de leerresultaten worden beschreven in termen van beroepskennis, -vaardigheden en -competenties in de zin van de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren;
9° " Eenheid van leerresultaten " : het samenhangend geheel van leerresultaten die kunnen worden geëvalueerd of bekrachtigd;
10° " Evaluatieprofiel " : het profiel dat de vereiste minimumbeheersingsdrempels bepaalt met het oog op de afgifte van een competentieattest of die als referentie dienen voor de uitwerking van kwalificatieproeven;
11° " ECVET-punten " (zoals voorzien bij de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van een Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding - European Credit for vocational education and training) : de digitale vertegenwoordiging van het globaal gewicht van leerresultaten vereist voor de uitreiking van een kwalificatiegetuigschrift en van het gewicht betreffende elke eenheid ten opzicht van de kwalificatie;
12° " Tijdelijke beoordelingindex " : de index die voor elke sleutelactiviteit de optimale duur bepaalt voor het verwerven van beroepskennis, -vaardigheden en -competenties die hieraan verbonden zijn;
13° " Uitrustingsprofiel " : het profiel dat de uitrusting en de infrastructuur bepaalt die toereikend zijn voor de tenuitvoerbrenging van het opleidingsprofiel. De uitrusting kan ondergebracht zijn hetzij in de school, hetzij bij een partner en inzonderheid in het Competentiecentrum, een Referentiecentrum, een Centrum voor Spitstechnologie, een onderneming;
14° [10 "Kwalificatieprofiel" bepaald in artikel 2, 6. van het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT);]10;]1
[1 (vroegere 7° impliciet opgeheven)]1
[1 15°]1 (vroegere 8°) studieprogramma's : referentiesysteem van opleidingssituaties, van opleidingsinhouden, verplicht of facultatief en methodologische oriëntaties door een organiserend autoriteit bepaald, teneinde de competenties te bereiken vastgelegd door de Regering voor een jaar, een graad of een cyclus;
[1 16°]1 (vroegere 9°) multidisciplinaire competenties : houdingen, mentale benaderingswijzen en methodologische benaderingswijzen die gemeenschappelijk zijn aan de diverse aan te leren vakken en die in de praktijk moeten omgezet worden tijdens de opbouw van diverse wetenschappen en know-how; hun beheersing beoogt een groeiende zelfstandigheid van leercapaciteit van de leerlingen;
[1 17°]1 (vroegere 10°) vormende evaluatie : evaluatie die gedaan wordt tijdens de activiteit met het oog op het beoordelen van de door de leerling gemaakte vooruitgang en om de aard van de moeilijkheden te begrijpen waar hij mee af te rekenen heeft tijdens een leertijd; ze heeft tot doel de ontwikkeling van de leerling te verbeteren, te corrigeren of aan te passen en ze is gedeeltelijk gebaseerd op de auto-evaluatie;
[1 18°]1 (vroegere 11°) de proeven met een verplichtend karakter : proeven die afgenomen worden aan het eind van een leersekwentie met het oog op het vaststellen van de verworven kennis van de leerlingen;
[1 19°]1 (vroegere 12°) gedifferentieerde pedagogie : onderwijsmethode die erin bestaat de manieren te variëren om rekening te houden met de heterogeniteit van de klassen evenals de diverse leermanieren en behoeften van de leerlingen.
[1 20°]1 (vroegere 13°) begeleiding : hulpmiddel samengesteld (van de Begeleidingscommissie opgericht bij decreet van 27 maart 2002 betreffende de begeleiding van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap), de werkgroepen, de programmacommissies en de commissies voor evaluatiemiddelen met het oog op het instellen van [5 prioritaire en bijzondere opdrachten bepaald]5 overeenkomstig het decreet. <DFG 2002-03-27/44, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
([1 21°]1 (vroegere 14°) huiswerk : activiteit waarvan de uitvoering, buiten de lesuren, gevraagd kan worden aan de leerling door een lid van het onderwijzend personeel.) <DFG 2001-03-29/41, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
[3 22° "specifieke behoefte": behoefte voortvloeiend uit een permanente of half-permanente particulariteit, stoornis, toestand van psychologische, mentale, fysische, psychisch-affectieve aard die de persoon belet het leerproject te volgen en waarvoor, binnen de school, een bijkomende steun noodzakelijk is om de leerling in staat te stellen regelmatig en harmonieus een schooltraject vol te brengen in het gewoon basis- of secundair onderwijs.]3
[4 23° "redelijke aanpassingen": overeenkomstig artikel 3, 9° van het decreet van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie, het treffen van aangepaste maatregelen, genomen in functie van de behoeften in een concrete toestand, om een persoon die specifieke behoeften vertoont toe te laten toegang te krijgen tot, deel te nemen aan of vorderingen te maken tijdens zijn schooltraject, behoudens als deze maatregelen voor de inrichting die ertoe verplicht wordt ze uit te voeren een onevenredige last met zich meebrengen.]4
[5 24° zonedirecteur: het lid van de algemene sturingsdienst van de Scholen en de psycho-medisch-sociale centra bedoeld in artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 dat, voor een bepaalde zone, belast is met :
a) de procedure voor de contractuele vastlegging van de sturingsplannen, de opvolging van de hun graad van verwezenlijking en de evaluatie van de doelstellingsovereenkomsten bedoeld in artikel 67;
b) de aanneming en de opvolging van de aanpassingssystemen bedoeld in artikel 68, alsook de coördinatie van de afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;]5
[5 25° afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst: het lid van de algemene sturingsdienst van de Scholen en de psycho-medisch-sociale centra bedoeld in artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 dat belast is, onder het gezag van de zonedirecteur, met de procedure voor de contractuele vastlegging van de sturingsplannen, de opvolging van de graad van verwezenlijking en de evaluatie van de doelstellingsovereenkomsten, alsook met de procedure voor de contractuele vastlegging van de aanpassingssystemen, de opvolging en de evaluatie van hun graad van verwezenlijking en de evaluatie van de uitvoering van samenwerkingsprotocollen;]5
[5 26° coördinerende afgevaardigde: de coördinerende afgevaardigde bedoeld in artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 die de algemene sturingsdienst van de Scholen en de psycho-medisch-sociale centra leidt;]5
[5 27° sturingsplan: het plan bedoeld in artikel 67, § 2;]5
[5 28° doelstellingsovereenkomst: de overeenkomst bedoeld in artikel 67, § 6;]5
[5 29° inrichtende macht: de openbare overheid of de rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de organisatie van een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;]5
[5 30° federatie van inrichtende machten: de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra erkend door de Regering die aan de criteria van artikel 5bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving beantwoorden;]5
[5 31° decreet inspectie en pedagogisch adviseur: het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs;]5
[5 32° decreet gedifferentieerde omkadering: het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving;]5
[11 ...]11
[10 33°bis "KOT-decreet": het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT);]10
[5 34° decreet van het gespecialiseerd onderwijs: het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;]5
[5 35° aanpassingssysteem: het systeem bedoeld in artikel 68, § 4;]5
[5 36° samenwerkingsprotocol: het protocol bedoeld in artikel 68, § 7;]5
[5 37° plaatselijke organen voor sociaal overleg: de instanties voor lokaal overleg ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 september 1995 betreffende de oprichting, samenstelling en bevoegdheid van de plaatselijke paritaire commissies in het officieel gesubsidieerd onderwijs, het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 27 maart 1996 dat de beslissing van de 24 januari 1996 van de Paritaire Commissie voor het vrij confessioneel basisonderwijs, betreffende de oprichting van een plaatselijk overlegorgaan tussen de inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen, bindend verklaart en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 juni 1999 waarbij de beslissing van 31 mei 1999 van de Paritaire Commissie voor het niet-confessioneel vrij basisonderwijs betreffende het model-huishoudelijk reglement van de plaatselijke instantie voor overleg tussen de inrichtende machten en de syndicale afvaardigingen verplicht wordt verklaard;]5
[5 38° [8 de steun- en begeleidingscel: een van de steun- en begeleidingscellen bedoeld in het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen voor het onderwijs dat door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt en het statuut van de steun- en begeleidingsadviseurs.]8]5
[5 39° zones: de zones zoals bepaald in artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993 tot vaststelling van de verplichtingen tot overleg tussen gelijkaardige inrichtingen in het secundair onderwijs met volledig leerplan;]5
[5 40° directeur: de directeur in de zin van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs;]5
[5 41° schoolwerkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag met uitzondering van deze die op een feestdag vallen, tijdens de schoolvakantie of elke andere dag schoolverlof;]5
[5 42° pedagogisch en opvoedingsteam : het bestuurs- en onderwijzend personeel, het paramedisch personeel, het maatschappelijk personeel, het psychologisch personeel, het opvoedend hulppersoneel, het administratief personeel en het werkliedenpersoneel;]5
[6 43° schoolkosten: de kosten voor diensten en benodigdheden die betrekking hebben op activiteiten die worden georganiseerd in het kader van het onderwijs door scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd tijdens de leerperiodes die in de lestijden van de leerlingen zijn voorgeschreven. De schoolkosten omvatten ook de kosten voor toegang tot het zwembad, de kosten voor culturele en sportieve activiteiten en de kosten voor pedagogische korte reizen met overnachting(en);]6
[7 44° Algemene Raad voor het basisonderwijs : de Raad opgericht bij artikel 21 van het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs ;]7
[7 45° Algemene Raad voor het secundair onderwijs : de Raad opgericht bij artikel 1 van het decreet van 27 oktober 1994 houdende de organisatie van het overleg voor het secundair onderwijs ]7
(1)<DFG 2012-07-12/26, art. 75, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2016-02-04/02, art. 65, 050; Inwerkingtreding : 03-03-2016>
(3)<DFG 2017-12-07/34, art. 1, 059; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(4)<DFG 2017-12-07/34, art. 2, 059; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(5)<DFG 2018-09-13/14, art. 1, 062; Inwerkingtreding : 12-09-2018>
(6)<DFG 2019-03-14/38, art. 1, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(7)<DFG 2019-04-25/56, art. 14, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(8)<DFG 2019-03-28/43, art. 29, 071; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(9)<DFG 2020-07-09/08, art. 10, 073; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(10)<DFG 2022-07-20/39, art. 43, 079; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(11)<DFG 2022-07-20/39, art. 43,d, 079; Inwerkingtreding : 25-08-2025>
Art. 5 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
HOOFDSTUK II. [1 Hoofdstuk II -De prioritaire opdrachten van het basisonderwijs en het secundair onderwijs]1
----------
(1)
Art.6.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.7.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.8.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.9.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.10.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.11.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK III. [1 De bijzondere opdrachten gemeen aan het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs]1
----------
(1)
Afdeling 1. - (De cycli, de maturiteitsgraden) en bekwaamheidsniveaus.
Art.12.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.13.§ 1. (In het gewoon onderwijs) de vorming tijdens het kleuteronderwijs en van [3 vanaf het eerste jaar van het basisonderwijs tot het tweede jaar van het secundair onderwijs]3 vormen een pedagogisch continuüm, gestructureerd in drie stappen, die beogen alle leerlingen de nodige bekwaamheidsniveaus te verschaffen die nodig zijn voor hun sociale integratie en de voortzetting van hun studies. <DVR 2004-03-03/36, art. 225, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
§ 2. De onder § 1 beoogde stappen zijn :
1° van het begin van het basisonderwijs tot het einde van het tweede jaar lager;
2° van het derde tot het zesde jaar lager;
3° de eerste twee jaren van het secundair onderwijs.
§ 3. De eerste stap bestaat uit twee cycli :
1° van het begin van de kleuterschool op 5 jaar;
2° van 5 jaar tot het eind van het tweede jaar lager.
De tweede stap bestaat uit twee cycli :
1° het derde en vierde jaar lager;
2° het vijfde en zesde jaar lager;
De derde stap bestaat uit een enkele cyclus.
§ 3bis. [1 In het gespecialiseerd onderwijs is de vorming tijdens het kleuteronderwijs, het lager onderwijs en van de eerste graad of de eerste fase van het secundair onderwijs een pedagogisch continuüm, gestructureerd in drie stappen, die beogen alle leerlingen, de basisvaardigheden te verschaffen die nodig zijn voor hun sociale integratie en de voortzetting van hun studies.
De stappen bedoeld in het vorige lid zijn de volgende :
1° het kleuteronderwijs;
2° van maturiteit I tot maturiteit IV in het lager onderwijs;
3° de eerste graad of de eerste fase van het secundair onderwijs.]1
§ 4. [2 Op gezamenlijk voorstel van de Algemene Raden bedoeld in artikel 5, 44° en 45°]2, kan de Regering het pedagogisch continuüm bedoeld (onder § 3bis) aanpassen voor het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. <DVR 2004-03-03/36, art. 225, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
----------
(1)<DFG 2009-02-05/48, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DFG 2019-04-25/56, art. 15, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DFG 2020-07-09/08, art. 11, 073; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 13 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. [4 ...]4
§ 2. De onder § 1 beoogde stappen zijn :
1° van het begin van het basisonderwijs tot het einde van het tweede jaar lager;
2° van het derde tot het zesde jaar lager;
3° de eerste twee jaren van het secundair onderwijs.
§ 3. [4 ...]4
§ 3bis. [1 In het gespecialiseerd onderwijs is de vorming tijdens het kleuteronderwijs, het lager onderwijs en van de eerste graad of de eerste fase van het secundair onderwijs een pedagogisch continuüm, gestructureerd in drie stappen, die beogen alle leerlingen, de basisvaardigheden te verschaffen die nodig zijn voor hun sociale integratie en de voortzetting van hun studies.
De stappen bedoeld in het vorige lid zijn de volgende :
1° het kleuteronderwijs;
2° van maturiteit I tot maturiteit IV in het lager onderwijs;
3° de eerste graad of de eerste fase van het secundair onderwijs.]1
§ 4. [4 ...]4
(1)<DFG 2009-02-05/48, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DFG 2019-04-25/56, art. 15, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DFG 2020-07-09/08, art. 11, 073; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(4)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.14.Elke inrichting die het basisonderwijs of lager onderwijs of de eerste graad (of de eerste fase) van het secundair onderwijs inricht, bepaalt in haar project bedoeld onder artikel 67, de middelen die ze in het werk zal stellen om de overgang te vergemakkelijken tussen de laatste twee jaren van het lager onderwijs en de eerste graad (of de eerste fase) van het secundair onderwijs. Deze middelen kunnen onder andere omvatten : de uitwisseling van pedagogische documenten en informatie in verband met de beheersing van bekwaamheidsniveaus (of de bekwaamheidsdrempels), het verwezenlijken van gemeenschappelijke activiteiten en, meer algemeen, het overleg met betrekking tot de projecten van de inrichtingen. <DVR 2004-03-03/36, art. 226, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>.
Art. 14 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.15.Elke onderwijsinrichting maakt het de leerling mogelijk aan zijn eigen ritme vooruit te gaan, daarbij de vormende evaluatie beoefenend en de gedifferentieerde pedagogie.
[2 In het gewoon onderwijs,
1° kan de leerling die zich genoodzaakt ziet de tweede stap van het leerplichtonderwijs in vijf jaar eerder dan in vier te volbrengen, het aanvullend jaar volgen dat aangepast is aan zijn vormingsbehoeften in dezelfde inrichting;
2° kan de leerling die zich genoodzaakt ziet de eerste graad van het secundair onderwijs in drie jaar eerder dan in twee te volbrengen, het bijkomend jaar volgen dat aangepast is aan zijn vormingsbehoeften in dezelfde inrichting.]2
[1 In het kader van de bepalingen vastgesteld in het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs bepaalt het]1 project van de inrichting bedoeld onder artikel 67 bepaalt de modaliteiten volgens dewelke het parcours ingericht is in drie jaar voor de eerste graad of in vijf jaar voor de tweede trap van het verplicht onderwijs.
(In het gespecialiseerd onderwijs evolueert de leerling, op advies van de Klassenraad, volgens zijn eigen leerritme en de potentiële mogelijkheden in de verschillende maturiteitsgraden.) <DVR 2004-03-03/36, art. 227, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
----------
(1)<DFG 2007-12-07/82, art. 52, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DFG 2014-04-11/32, art. 33, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 15 TOEKOMSTIG RECHT. [3 ...]3
[2 [3 ...]3]2
[1 [3 ...]3
(In het gespecialiseerd onderwijs evolueert de leerling, op advies van de Klassenraad, volgens zijn eigen leerritme en de potentiële mogelijkheden in de verschillende maturiteitsgraden.) <DVR 2004-03-03/36, art. 227, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
(1)<DFG 2007-12-07/82, art. 52, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DFG 2014-04-11/32, art. 33, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.16.§ 1. De Regering bepaalt de bekwaamheidsniveaus en onderwerpt ze aan de (bevestiging) van het Parlement. <DFG 1999-04-26/62, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 27-08-1999>
§ 2. Werkgroepen worden opgericht volgens de modaliteiten die bepaald worden door de Regering, teneinde de bekwaamheidsniveaus op te bouwen en drie stappen te onderscheiden bedoeld onder artikel 13.
[2 ...]2
[1 ...]1
[2 ...]2
[2 ...]2. De werkgroepen raadplegen, in de hoedanigheid van expert, elke persoon die nuttig geacht wordt.[2 ...]2
§ 3. [2 ...]2
----------
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 16, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 16 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. [3 ...]3
§ 2. [3 ...]3
[2 ...]2
[1 ...]1
[2 ...]2
[2 ...]2. [3 ...]3[2 ...]2
§ 3. [2 ...]2
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 16, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(3)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art. 16bis.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.17.§ 1 [1 De Regering keurt de studieprogramma's van de cycli, jaren en maturiteitsgraden goed, zoals bedoeld in dit hoofdstuk, na het advies te hebben ingewonnen van de Commissie voor programma's en zodra dat het advies uitgebracht wordt, na de Sturingscommissie opgericht bij het decreet van 27 maart 2002 betreffende de begeleiding van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap te hebben geraadpleegd.]1
§ 2. [1 ...]1
§ 3. Er wordt een Programmacommissie opgericht volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
De Programmacommissie controleert of de studieprogramma's het bereiken van de bekwaamheidsniveaus (en/of, voor het gespecialiseerd onderwijs, ze het mogelijk maken voor de leerlingen met specifieke behoeften om op een optimale manier te evolueren) mogelijk maken. <DVR 2004-03-03/36, art. 229, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
De controle uitgeoefend door de Programmacommissie heeft geen betrekking op de pedagogische methoden.
§ 4. [2 ...]2
§ 5. [2 ...]2
----------
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 18, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 17 TOEKOMSTIG RECHT. § 1 [1 [3 ...]3]1
§ 2. [1 ...]1
§ 3. [3 ...]3
§ 4. [2 ...]2
§ 5. [2 ...]2
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 18, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(3)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.18.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.19.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.20. Voor de studiestappen en -cycli bedoeld in artikel 13, omvat de studiecontrole bedoeld in de artikelen 6 en 24 van de wet van 29 mei 1959, bepaalde beschikkingen wijzigend van de wet op het onderwijs, het nazicht van het volgende :
1° de gelijkwaardigheid van de activiteiten voorgesteld aan de leerlingen en de bekwaamheidsniveaus;
2° het respecteren van de prioriteiten vastgelegd in de bekwaamheidsniveaus;
3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatietests afgenomen van de leerlingen met dat van de tests ontwikkeld door de Commissie voor de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 19.
Art. 20 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Afdeling 2. [1 - Oriëntatie na de eerste negen jaar van het leerplichtonderwijs.]1
----------
(1)
Art.21.Op het einde van [1 de eerste negen jaar van het leerplichtonderwijs]1 worden de leerlingen georiënteerd naar de onderwijsvorm die het best is aangepast aan hun streven en hun bekwaamheden.
----------
(1)<DFG 2020-07-09/08, art. 13, 073; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 21 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.22. De klasseraad is verantwoordelijk voor de oriëntatie. Met dit doel doet hij een beroep op het psychomedisch centrum en de ouders. Dan begeleidt hij elke leerling bij het uitstippelen van een plan voor zijn leven op school en zijn beroepsleven volgens de modaliteiten beschreven in artikel 67.
Art. 22 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.23.In samenwerking met het psycho-medisch-sociaal centrum maakt elke inrichting voor secundair onderwijs aan de leerlingen van de eerste graad alsook aan hun ouders een volledige informatie over in verband met :
1° de opleidingscursussen ingericht in de 2de en 3de graad beroeps- en technische humaniora; hierin zijn de artistieke opleidingscursussen begrepen;
2° de opleidingscursussen ingericht in de 2de en 3de graad van de algemene en technische humaniora; hierin zijn de artistieke opleidingscursussen begrepen;
3° de opleidingcursussen die met een beurtwisseling worden ingericht overeenkomstig de bepalingen van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.
[1 Elke inrichting voor secundair onderwijs brengt de leerlingen van de eerste graad, door bezoeken, zoals bedoeld in artikel 7bis, § 2, van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs, of observatie- en initiatieproeflessen, zoals bedoeld in artikel 7bis, § 5 van dezelfde wet, in contact met onderwijsinrichtingen die doorstromingsafdeling of de kwalificatieafdeling organiseren of met de centra voor competentie en beroepsreferentie, of met gevorderde technologiecentra of met ondernemingen. ]1
De informatie, de bezoeken en de proeflessen werken een positieve oriëntatie van de leerlingen aan het eind van de eerste graad in de hand.
----------
(1)<DFG 2013-12-05/18, art. 9, 044; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 23 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
HOOFDSTUK IV. [1 - De bijzondere opdrachten van de algemene en technologische humaniora]1
----------
(1)
Afdeling 1. - Bekwaamheden en kennis vereist op het einde van de algemene en technologische humaniora.
Art.24.De algemene en technologische humaniora waarborgen een humanistische vorming, in de lijn van de [1 prioritaire opdrachten zoals bepaald]1 [2 in artikel 1.4.1-1 van het Wetboek van het basis- en secundair onderwijs]2.
----------
(1)<DFG 2018-09-13/14, art. 10, 062; Inwerkingtreding : 12-09-2018>
(2)<DFG 2023-02-09/33, art. 11, 080; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 24 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.25.§ 1. De Regering bepaalt en legt ter (bevestiging) voor aan de Raad van de Gemeenschap : <DFG 1999-04-26/62, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 27-08-1999>
1° de finale bekwaamheden en gemeenschappelijke kennis die van het geheel van de leerlingen vereist worden op het eind van de overgangsafdeling;
2° de finale bekwaamheden en kennis vereist in de diverse vakken van de overgangsafdeling;
3° de minimale bekwaamheden wat de communicatie in een andere moderne taal dan het Frans betreft, op het eind van de overgangsafdeling.
§ 2. Werkgroepen worden opgericht volgens de modaliteiten bepaald door de Regering, teneinde de diverse bekwaamheden en kennis vast te leggen.
De werkgroepen maken hun voorstellen in verband met de kennis en bekwaamheden door [1 aan de Algemene Raad voor het secundair onderwijs]1.
Indien hij dit nodig acht, kan de Adviesraad deze voorstellen wijzigen. Hij maakt de voorstellen aan de Regering over zoals hij ze gewijzigd heeft en de oorspronkelijke voorstellen van de werkgroepen.
De werkgroepen zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van het secundair onderwijs, van de inspectie en van het hoger onderwijs. De werkgroepen ondervragen als expert elke persoon die zij nodig achten. Het totaal aantal van de vertegenwoordigers van het hoger onderwijs mag niet hoger liggen dan het aantal vertegenwoordigers van het secundair onderwijs.
----------
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 19, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 25 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.26.§ 1. De Regering mag vaststellen en ter (bevestiging) voorleggen aan de Raad van de Gemeenschap : <DFG 1999-04-26/62, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 27-08-1999>
1° de gemeenschappelijke bekwaamheden en kennis die vereist zijn van het geheel van de leerlingen op het eind van de tweede graad van de overgangsafdeling;
2° de bekwaamheden en kennis vereist in de diverse vakken op het eind van de tweede graad van de overgangsafdeling.
§ 2. Er worden werkgroepen opgericht volgens de modaliteiten bepaald door de Regering, teneinde de diverse bekwaamheden en kennis vast te leggen.
De werkgroepen maken hun voorstellen in verband met de kennis en bekwaamheden door [1 aan de Algemene Raad voor het secundair onderwijs]1.
Indien hij dit nodig acht, kan de Adviesraad deze voorstellen wijzigen. Hij maakt de voorstellen aan de Regering over zoals hij ze gewijzigd heeft en de oorspronkelijke voorstellen van de werkgroepen.
De werkgroepen zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van het secundair onderwijs en van de inspectie. De werkgroepen ondervragen als expert elke persoon die zij nodig achten.
De definitie van de bekwaamheden en kennis vereist aan het eind van de tweede graad houdt rekening met de finale bekwaamheden en kennis bepaald in toepassing van artikel 25.
----------
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 19, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 26 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.27.§ 1. [1 den en jaren bedoeld in dit hoofdstuk goed, na het advies te hebben ingewonnen van de Commissie voor de programma's van algemene en technologische humaniora, en zodra dat dit advies gegeven wordt, na de Sturingscommissie opgericht bij het bovenvermelde decreet van 27 maart 2002 te hebben geraadpleegd]1
§ 2. [1 ...]1
§ 3. [2 ...]2
§ 4. [2 ...]2
§ 5. [2 ...]2
----------
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 20, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 27 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. [1 [3 ...]3]1
§ 2. [1 ...]1
§ 3. [2 ...]2
§ 4. [2 ...]2
§ 5. [2 ...]2
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 20, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(3)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.28.De pedagogische diensten van de Franse Gemeenschap en die van de diverse inrichtende machten voor het gesubsidieerd onderwijs produceren pedagogische hulpmiddelen die het mogelijk maken de in de artikelen 25 en 26 bekwaamheidsniveaus te bereiken. Deze pedagogische hulpmiddelen mogen benut worden door om het even welke inrichting ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Nadat de Regering het advies heeft ingewonnen van de Algemene Raden [1 bedoeld in artikel 5, 44° en 45°]1, bepaalt de modaliteiten voor hun verspreiding ten voordele van het geheel van de inrichtende machten.
Pedagogische hulpmiddelen die eigen zijn aan het (gespecialiseerd) onderwijs kunnen eveneens opgericht worden ter aanvulling van de gemeenschappelijke hulpmiddelen. <DVR 2004-03-03/36, art. 220, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
----------
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 21, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 28 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.29. Er wordt een Commissie opgericht voor de evaluatiemiddelen van de algemene en technologische humaniora.
Deze Commissie produceert reeksen gestandaardiseerde evaluatietests die overeenstemmen met de in de artikelen 25 en 26 vastgestelde bekwaamheidsniveaus.
De Regering maakt ze over ter informatie aan alle inrichtingen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, volgens de modaliteiten die ze bepaalt. Deze reeksen tests worden eveneens medegedeeld aan de inrichtingen belast met de begin- en voortgezette vorming van de leraren.
Deze reeksen van evaluatietests kunnen eveneens aangepast worden voor het (gespecialiseerd) en geïntegreerd onderwijs in functie van de handicap en ter aanvulling van de voor iedereen gemeenschappelijke reeksen. <DVR 2004-03-03/36, art. 220, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Art. 29 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.30.In het kader van haar project bedoeld onder artikel 67, kan elke inrichting de lesroosters toebedeeld aan een, meerdere of alle vakken in de functionele studiegehelen verdelen over verscheidene weken. De tijd toebedeeld aan diverse vakken kan ook gegroepeerd worden voor interdisciplinaire of culturele activiteiten. De enige verplichting van de inrichting als zij wenst gebruik te maken van deze bepaling, is aan te geven hoe de buitengewone werkwijzen die ze gebruikt het mogelijk maken [1 de prioritaire opdrachten te vervullen bedoeld]1 onder artikel 6 en de bekwaamheden en kennis bedoeld in de artikelen 25 en 26, in het kader van het studieprogramma aangenomen door haar inrichtende macht.
Met uitzondering van de lessen in godsdienst, lekenmoraal en lichamelijke opvoeding kunnen de lessen die een lesrooster hebben van minder dan drie wekelijkse perioden, gegroepeerd worden binnen een jaar van de graad of binnen een semester per jaar.
----------
(1)<DFG 2018-09-13/14, art. 4 , 062; Inwerkingtreding : 12-09-2018>
Art. 30 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.31. Voor de studiejaren bedoeld in dit hoofdstuk, omvat de controle van het studieniveau bedoeld in de artikelen 6 en 24 van de wet van 29 mei 1959, bepaalde beschikkingen wijzigend van de wet op het onderwijs, het nazicht van het volgende :
1° de gelijkwaardigheid van de activiteiten voorgesteld aan de leerlingen en de bekwaamheidsniveaus;
3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatietests afgenomen van de leerlingen met dat van de tests ontwikkeld door de Commissie voor de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 29.
Art. 31 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Afdeling 2. - De oriëntatie tijdens en op het eind van de algemene en technologische humaniora.
Art.32.§ 1. De oriëntatie brengt de teams docenten samen, de psycho-medische-sociale centra, de ouders en de leerlingen. Ze is een van de essentiële taken van de klasseraad.
§ 2. De Regering stelt ter beschikking van de inrichtingen voor secundair onderwijs informaties in verband met de hogere studies, waarbij aanwijzingen worden gegeven die eigen zijn aan elk vakkenpakket.
De Regering waakt over de overeenkomst tussen de vereisten bij het aanvangen van het hoger onderwijs en de bekwaamheden en kennis bepaald in artikel 25 en de reeksen tests ontwikkeld door de Commissie voor evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 29.
Op aanvraag van de leerling ingeschreven in het laatste jaar van de algemene en technologische humaniora, helpt het psycho-medisch-sociale centrum verbonden aan de inrichting hem zijn motivaties te ontdekken en zijn bekwaamheden om zijn plannen tot een goed eind te brengen.
In het kader van haar project, bedoeld in artikel 67, kan elke inrichting het equivalent van twee weken verdeeld over het geheel van de derde graad toebedelen aan activiteiten die de rijping door de leerlingen van hun professionele keuze en de studierichting die hieruit voortvloeit, bevorderen. Deze activiteiten maken deel uit van de normale studies van de leerling. De personeelsleden die deze activiteiten coördineren en begeleiden bevinden zich in actieve dienst.
[1 Deze activiteiten kunnen de vorm aannemen van observatie- en initiatieproeflessen, zoals bedoeld in artikel 7bis, § 5, van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs.]1
----------
(1)<DFG 2013-12-05/18, art. 10, 044; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Afdeling 3. - De kredieten bekomen in de algemene en technologische humaniora.
Art.33.[1 Na het advies te hebben ingewonnen van de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs opgericht bij het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, van de Algemene Raad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 5, 25° en van de Algemene Raad voor het onderwijs voor sociale promotie opgericht bij het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, bepaalt de Regering de studiepunten die verworven worden in het kader van het kwalificerend secundair onderwijs die gevaloriseerd kunnen worden in het hoger onderwijs georganiseerd in de Hogescholen en in het onderwijs voor sociale promotie, alsook de nadere regels voor de valorisatie ]1
----------
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 22, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
HOOFDSTUK V. [1 De bijzondere opdrachten gemeen aan de beroeps- en technische humaniora]1
----------
(1)
Afdeling 1. - De bekwaamheden en kennis die vereist zijn in verband met de humanistische vorming op het eind van de beroeps- en technische humaniora
Art.34.De beroeps- en technische humaniora verschaffen een humanistische vorming in het licht van de algemene doelstellingen bepaald [3 in artikel 1.4.1-1 van het Wetboek van het basis- en secundair onderwijs]3.
Deze vorming wordt bereikt door middel van algemene cursussen en door het geheel van de kwalificerende opleiding.
[2 De kwalificerende opleiding beoogt de beheersing van de leerresultateneenheden voor de gegroepeerde basisopties met betrekking tot de opleidingsprofielen die door de Service francophone des métiers et des qualifications (SFMQ) zijn opgesteld en waarvoor een kwalificatieprofiel is opgesteld en goedgekeurd door de regering, en de beheersing van de gehelen van competenties van het afnemingsschema, bepaald door de inrichtende macht, voor de gegroepeerde basisopties met betrekking tot een opleidingsprofiel dat eerder is bepaald door de Communautaire Commissie voor beroepen en kwalificaties waarvoor nog geen kwalificatieprofiel is bepaald.]2
----------
(1)<DFG 2012-07-12/26, art. 76, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2022-07-20/39, art. 44, 079; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(3)<DFG 2023-02-09/33, art. 11, 080; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 34 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.35.§ 1. De Regering bepaalt en legt ter (bevestiging) voor aan de Raad van de Gemeenschap : <DFG 1999-04-26/62, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 27-08-1999>
1° de finale bekwaamheden en gemeenschappelijke kennis die van het geheel van de leerlingen vereist worden op het eind van de kwalificatieafdeling die leidt tot het uitreiken van een getuigschrift van hoger secundair onderwijs;
2° (de minimale bekwaamheden inzake wiskunde op het einde van de kwalificatieafdeling, indien het aanleren van wiskunde voorkomt in het studieprogramma;) <DFG 2006-07-20/66, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 04-09-2006>
3° [2 de minimale leerresultaten in een andere moderne taal dan het Frans, op het einde van de kwalificatieafdeling.]2
(4° de eindvaardigheden en gemeenschappelijke kennis die van het geheel van de leerlingen vereist worden op het eind van de derde fase van het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 die leiden tot het uitreiken van een getuigschrift van lager secundair onderwijs dat gelijk is aan het getuigschrift van secundair onderwijs van de tweede graad.) <DVR 2004-03-03/36, art. 230, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
§ 2. Werkgroepen worden opgericht volgens de modaliteiten bepaald door de Regering, teneinde de diverse bekwaamheden en kennis vast te leggen.
De werkgroepen maken hun voorstellen in verband met de kennis en bekwaamheden door [3 aan de Algemene Raad voor het secundair onderwijs ]3.
(De werkzaamheden betreffende het gespecialiseerd onderwijs worden overgebracht aan de Algemene Overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs.) <DVR 2004-03-03/36, art. , 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Indien hij dit nodig acht, kan de Algemene Raad deze voorstellen wijzigen. Hij maakt de voorstellen aan de Regering over zoals hij ze gewijzigd heeft en de oorspronkelijke voorstellen van de werkgroepen.
[3 ...]3
----------
(1)<DFG 2011-07-19/19, art. 15, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<DFG 2012-07-12/26, art. 77, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(3)<DFG 2019-04-25/56, art. 23, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 35 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.36.§ 1. [1 De Regering keurt, met inachtneming van de bekwaamheden en kennis bepaald in artikel 35, de studieprogramma's goed van de cursussen die specifiek zijn voor de humanistische opleiding tijdens de graden en jaren bedoeld in dit hoofdstuk, na het advies te hebben ingewonnen van de Commissie voor de programma's van de professionele en technische humaniora, en zodra dat dit advies gegeven wordt, na de Sturingscommissie opgericht bij het bovenvermelde decreet van 27 maart 2002 te hebben geraadpleegd.]1
§ 2. [1 ...]1
(§ 2bis. [1 Voor het gespecialiseerd onderwijs keurt de Regering, met inachtneming van de bekwaamheden en kennis bedoeld in artikel 35, de studieprogramma's goed van de cursussen die specifiek zijn voor de humanistische opleiding tijdens de onderwijsfasen bedoeld in dit hoofdstuk, na het advies te hebben ingewonnen van de Commissie voor de programma's bedoeld in § 3bis, en zodra dat dit advies gegeven wordt, na de Sturingscommissie opgericht bij het bovenvermelde decreet van 27 maart 2002 te hebben geraadpleegd]1
§ 3. [2 ...]2
(§ 3bis. [2 ...]2
§ 4. [2 ...]2
§ 5. [2 ...]2
----------
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 24, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 36 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. [1 [3 ...]3]1
§ 2. [1 ...]1
(§ 2bis. [1 [3 ...]3]1
§ 3. [2 ...]2
(§ 3bis. [2 ...]2
§ 4. [2 ...]2
§ 5. [2 ...]2
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 24, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(3)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.37.De pedagogische diensten van de Franse Gemeenschap en die van de diverse inrichtende machten voor het gesubsidieerd onderwijs ontwikkelen pedagogische hulpmiddelen die het bereiken van de bekwaamheidsniveaus en de kennis bedoeld in artikel 35 vergemakkelijken. Deze pedagogische hulpmiddelen mogen benut worden door om het even welke inrichting ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Na het advies te hebben ingewonnen van de Algemene Raden [1 bedoeld in artikel 5, 44° en 45°]1, bepaalt de Regering de modaliteiten voor hun verspreiding ten voordele van het geheel van de inrichtende machten.
Pedagogische hulpmiddelen die eigen zijn aan het (gespecialiseerd) onderwijs kunnen eveneens voorzien worden ter aanvulling van de gemeenschappelijke hulpmiddelen. <DVR 2004-03-03/36, art. 220, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
----------
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 25, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 37 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.38. Er wordt een Commissie opgericht voor de evaluatiemiddelen betreffende de bekwaamheidsniveaus, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
De Regering verspreidt, ter informatie aan alle onderwijsinrichtingen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, volgens de modaliteiten die ze bepaalt, de reeksen gestandaardiseerde evaluatietests die overeenstemmen met de bekwaamheden en kennis bedoeld in artikel 35 ontwikkeld door deze Commissie. Deze reeksen tests worden eveneens medegedeeld aan de inrichtingen belast met de basisopleiding van de leraren.
Deze reeksen van evaluatietests bedoeld in voorgaande lid kunnen eveneens aangepast worden voor het (gespecialiseerd) en geïntegreerd onderwijs in functie van de handicap en ter aanvulling van de voor iedereen gemeenschappelijke reeksen. <DVR 2004-03-03/36, art. 220, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Art. 38 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Afdeling 2. - [1 De beroepskennis, -vaardigheden en -competenties vastgesteld door de kwalificatieprofielen en de kwalificatie ervan na de beroeps- en technische humaniora.]1
----------
(1)
Art.39.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 39bis.[4 § 1. De kwalificatieprofielen bedoeld bij artikel 5, 14° :
1° bepalen het opschrift van de gegroepeerde basisoptie of van de betrokken opleiding; ze bepalen ook de verplichte duur in schooljaar(en) waarin de bovenvermelde gegroepeerde optie of opleiding georganiseerd wordt, behalve voor de opties van het alternerend onderwijs die georganiseerd worden overeenkomstig artikel 2bis, § 1, 2° van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs en de beroepsopleidingen georganiseerd in het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 waarvoor de duur indicatief is;
2° identificeren het (de) opleidingsprofiel(en) waarnaar de gegroepeerde basisoptie of de betrokken opleiding verwijst;
3° bepalen, voor het onderwijs met volledig leerplan, het minimum- en maximumaantal weken stage die de leerlingen van de gegroepeerde basisoptie of van de betrokken opleiding moeten afleggen, met inachtneming van de bepalingen genomen met toepassing van artikel 7bis, § 13, van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs;
4° bepalen het kwalificatiegetuigschrift (of de kwalificatiegetuigschriften) uitgereikt aan de leerlingen die de leerresultaten beheersen die vastgesteld worden door het (de) betrokken opleidingsprofiel(en);
5° vermelden de positie van de kwalificatie ten opzichte van het Europees kwalificatiekader (CEC), zoals bepaald door de CFC-stuur- en positioneringsinstantie bedoeld bij artikel 4 van het samenwerkingsakkoord, gesloten op 26 februari 2015, tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie, betreffende de oprichting en het beheer van een "Cadre francophone des certifications (C.F.C.)" (Franstalig Kwalificatiekader), of bij gebreke daaraan een voorlopige positiebepaling;
6° omvatten:
a) het leerproces uitgedrukt in eenheden, dat expliciet de eenheden van leerresultaten van het (de) opleidingsprofiel(en) bevat of samenbrengt; dit zijn eenheden van leerresultaten van het opleidingsprofiel die het voorwerp uitmaken van de bekrachtiging;
b) de sleutelactiviteiten van het beroep waarnaar de eenheden verwijzen;
c) de nodige indicaties voor de orde waarin de eenheden onderricht worden; de kwalificatieprofielen kunnen, indien nodig, een orde opleggen in het leerproces, voor alle of deel van de eenheden van leerresultaten;
d) de tijdsindicaties die voor elke eenheid gesuggereerd worden;
e) de ECVET-punten die toegekend worden, enerzijds, aan het geheel van de gegroepeerde basisoptie of van de betrokken opleiding en, anderzijds, aan elke eenheid van leerresultaten;
f) de kennis, vaardigheden en bevoegdheden verbonden met de vakken van de algemene opleiding die nodig zijn voor de uitoefening van de beroepscompetenties;
g) het (de) evaluatieprofiel(en);
h) het (de) uitrustingsprofiel (en);
i) het model van Bijvoegsel bij het Europass getuigschrift dat de schoolinrichtingen aan de leerlingen houder van het betrokken getuigschrift moeten toekennen.]4
§ 1bis.[4 Alvorens tot de samenstelling over te gaan van een van de werkgroepen bedoeld bij § 3, moet de Minister die bevoegd is voor het secundair onderwijs:
aan [5 de Algemene Raad voor het secundair onderwijs ]5 bericht geven van het (de) profiel(en) vanaf hetwelk (welke) het kwalificatiegetuigschrift uitgebouwd zal worden;
vraagt het advies aan van de [5 de Algemene Raad voor het secundair onderwijs ]5
indien nodig, over de combinatie van de opleidingsprofielen waaruit eenzelfde kwalificatieprofiel moet bestaan;
over de positionering van de basisoptie of van de opleiding bedoeld bij het kwalificatieprofiel: in het gewoon en/of gespecialiseerd onderwijs, het onderwijs met volledig leerplan en/of het alternerend onderwijs;
alsook over de betrokken studiejaren, graden of fase;
De Algemene raden brengen hun advies uit binnen een maximumtermijn van vijf weken na de aanvraagindiening.]4
[4 § 2. [7 ...]7]4
(4)<DFG 2018-06-14/26, art. 15, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(5)<DFG 2019-04-25/56, art. 27, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(6)<DFG 2019-03-28/43, art. 30, 071; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(7)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.40.[1 Totdat een kwalificatieprofiel door de Regering bepaald wordt overeenkomstig de artikelen 39, 44, 45 en 47, behouden de betrokken inrichtingen voor gewoon en gespecialiseerd onderwijs, voor de gegroepeerde basisopties en de opleidingen die ze organiseren, de verwijzing naar de opleidingsprofielen vooraf bepaald door de Communautaire Commissie voor beroepen en kwalificaties bedoeld bij artikel 7 van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs.]1
----------
(1)<DFG 2018-06-14/26, art. 16, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art.41.
<Opgeheven bij DFG 2012-07-12/26, art. 82, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
Art.42.
<Opgeheven bij DFG 2012-07-12/26, art. 82, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
Art.43.Zich baserend op de [1 kwalificatieprofielen]1 en na het advies te hebben ingewonnen [3 van de Algemene raad voor het secundair onderwijs ]3, bepaalt de Regering en legt ter (bevestiging) voor aan de Raad van de Gemeenschap : <DFG 1999-04-26/62, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 27-08-1999>
1° [1 het repertorium van de gegroepeerde basisopties overeenkomstig artikel 24 van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan; dat repertorium omvat het opschrift van de gegroepeerde basisopties en dat van het (de) opleidingsprofiel(en) ontwikkeld door de " Service francophone des Métiers et des Qualifications " waarmee het kwalificatieprofiel deze gegroepeerde basisopties verbindt.]1
2° de toelatingsvoorwaarden tot de diverse jaren, opleidingen en opties.
[2 Vanuit de kwalificatieprofielen bedoeld bij artikel 47, bepaalt de Regering, na het advies te hebben genomen [3 van de Algemene raad voor het secundair onderwijs]3, en legt aan de goedkeuring van het Parlement:
1° het repertorium van de opleidingen tot een beroep van het gespecialiseerd secundair onderwijs; dit repertorium neemt het opschrift van de opleidingen tot een beroep en dat van het(de) opleidingsprofiel(en) uitgewerkt door de Service francophone des Métiers et des Qualifications op dat(die) in aansluiting worden gebracht met een (meerdere) kwalificatieprofiel(en);
2° het repertorium van de gegroepeerde basisopties die deel uitmaken van een specifiek opleidingsprofiel bedoeld bij artikel 47, § 2;
3° de voorwaarden voor de toelating tot de verschillende sectoren, beroepsgroepen en opleidingen tot een beroep van het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3.]2
----------
(1)<DFG 2012-07-12/26, art. 83, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2018-06-14/26, art. 17, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(3)<DFG 2019-04-25/56, art. 28, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.44.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.45.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.46.
<Opgeheven bij DFG 2012-07-12/26, art. 86, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
Art.47.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.48.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.49.Voor zover dat de specifieke studieprogramma's op identieke wijze de verwezenlijking waarborgen van de opleidingsdoelstellingen bepaald overeenkomstig de artikelen 35 en 39, kan de Regering de verwezenlijking toelaten van bepaalde [1 kwalificatieprofielen]1 bedoeld in de artikelen 39, [1 ...]1, 44 en 47 in de vorm van :
1° een beurtelingse opleiding, overeenkomstig het decreet van 3 juli 1991, het (alternerend secundair onderwijs). <DFG 2001-07-19/60, art. 42, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
2° een opleiding ingericht door het onderwijs voor sociale promotie;
3° een opleiding ingericht door het (gespecialiseerd secundair onderwijs van de vormen 3 en 4). <DVR 2004-03-03/36, art. 235, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
----------
(1)<DFG 2012-07-12/26, art. 88, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
Art.50.§ 1. [4 De Regering keurt, met inachtneming van de kwalificatieprofielen bedoeld in de artikelen 39, 44, 45 en 47, de studieprogramma's goed van de graden en jaren bedoeld in dit hoofdstuk, na het advies te hebben ingewonnen van de Commissie voor programma's van de professionele en technische humaniora of van de Commissie voor de programma's van het gespecialiseerd secundair onderwijs, en zodra dat dit advies gegeven wordt, na de Sturingscommissie opgericht bij het bovenvermelde decreet van 27 maart 2002 te hebben geraadpleegd]4
§ 2.[4 ...]4
§ 3. [5 ...]5
§ 4. [2 [5 ...]5
[6 In afwijking van artikel 1.3.1-1, 49°, van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs"]6, voor de gegroepeerde basisopties of de opleidingen waarvoor de Regering een kwalificatieprofiel heeft bepaald, zijn de programma's niet verplicht leertoestanden en verplichte leerinhoud voor te stellen : de leertoestanden alsook de verplichte leerinhoud bestaan in de leertrajecten bepaald door het kwalificatieprofiel, overeenkomstig artikel 39bis, 6°, a). Deze programma's moeten alleszins methodologische oriëntaties voordragen.
[6 In afwijking van artikel 1.3.1-1, 47°, van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs]6 voor de gegroepeerde basisopties of de opleidingen waarvoor de Regering nog geen kwalificatieprofiel heeft bepaald, verwijzen de programma's naar de opleidingsprofielen overeenkomstig [6 artikel 1.4.3-2, § 4, lid 2, van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs]6, onverminderd artikel 342 van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.]2
----------
(1)<DFG 2012-07-12/26, art. 89, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2014-04-11/32, art. 34, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<DFG 2018-06-14/26, art. 21, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(4)<DFG 2019-04-25/56, art. 32, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(5)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(6)<DFG 2019-05-03/54, art. 7, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 50 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. [4 D[6 ...]6]4
§ 2.[4 ...]4
§ 3. [5 ...]5
§ 4. [2 [5 ...]5
[7 In afwijking van artikel 1.3.1-1, 49°, van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs]7, voor de gegroepeerde basisopties of de opleidingen waarvoor de Regering een kwalificatieprofiel heeft bepaald, zijn de programma's niet verplicht leertoestanden en verplichte leerinhoud voor te stellen : de leertoestanden alsook de verplichte leerinhoud bestaan in de leertrajecten bepaald door het kwalificatieprofiel, overeenkomstig artikel 39bis, 6°, a). Deze programma's moeten alleszins methodologische oriëntaties voordragen.
[7 In afwijking van artikel 1.3.1-1, 47°, van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs]7 voor de gegroepeerde basisopties of de opleidingen waarvoor de Regering nog geen kwalificatieprofiel heeft bepaald, verwijzen de programma's naar de opleidingsprofielen overeenkomstig [7 artikel 1.4.3-2, § 4, lid 2, van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs]7, onverminderd artikel 342 van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.]2
(1)<DFG 2012-07-12/26, art. 89, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2014-04-11/32, art. 34, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<DFG 2018-06-14/26, art. 21, 061; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(4)<DFG 2019-04-25/56, art. 32, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(5)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(6)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
(7)<DFG 2019-05-03/54, art. 7, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.51.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.52.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.53.
<Opgeheven bij DFG 2013-12-05/18, art. 11, 044; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.54.In het kader van haar project bedoeld in artikel 67, kan elke inrichting de lesroosters toebedeeld aan een, meerdere of alle vakken in de functionele studiegehelen verdelen over verscheidene weken. De tijd toebedeeld aan diverse vakken kan ook gegroepeerd worden voor interdisciplinaire of culturele activiteiten. De enige verplichting van de inrichting als zij wenst gebruik te maken van deze beschikking, is aan te geven hoe de buitengewoone werkwijzen die ze gebruikt, het mogelijk maken het volgende te [2 vervullen]2 :
1° [2 de prioritaire opdrachten bedoeld]2 in artikel 6;
2° de globale opleiding bedoeld in artikel 35;
3° [1 de leerresultaten bepaald in de kwalificatieprofielen bedoeld in de artikelen 39, 44, 45 en 47]1 in het kader van de studieprogramma's aangenomen door haar inrichtende macht. <DVR 2004-03-03/36, art. 240, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Met uitzondering van de lessen godsdienst, lekenmoraal en lichamelijke opvoeding, kunnen de cursussen die een lesrooster tellen van minder dan drie wekelijkse perioden, gegroepeerd worden binnen een jaar van de graad of een semester per jaar.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/26, art. 93, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2018-09-13/14, art. 4, 062; Inwerkingtreding : 12-09-2018>
Art. 54 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.55. Voor de studiejaren bedoeld in dit hoofdstuk, omvat de controle van het studieniveau bedoeld in de artikelen 6 en 24 van de wet van 29 mei 1959, sommige beschikkingen ter wijziging van de wet op het onderwijs, het nazicht van het volgende :
1° de gelijkwaardigheid van de activiteiten voorgesteld aan de leerlingen en de bekwaamheidsniveaus;
3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatietests afgenomen van de leerlingen met dat van de tests ontwikkeld door de Commissie voor de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in de artikelen 38 en 52.
Art. 55 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Afdeling 3. - De studiekredieten verkregen in de Beroeps- en technische humaniora.
Art.56.Na het advies ingewonnen te hebben van de [2 Algemene raad voor het secundair onderwijs]2 , bepaalt de Regering de studiekredieten die gevaloriseerd kunnen worden in het kader van het parcours van een der [1 kwalificatieprofielen]1 bedoeld in de artikelen 39, 44, 45 en 49 evenals de modaliteiten van deze valorisatie.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/26, art. 94, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2019-04-25/56, art. 34, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.57.Na het advies ingewonnen te hebben van de [2 Algemene raad voor het secundair onderwijs]2, bepaalt de Regering de studiekredieten die gevaloriseerd kunnen worden in het kader van het parcours van een der [1 kwalificatieprofielen]1 bedoeld in artikel 47, evenals de modaliteiten van deze valorisatie. <DVR 2004-03-03/36, art. 241, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
[1 ...]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/26, art. 94, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2019-04-25/56, art. 35, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.58.Na het advies ingewonnen te hebben [3 van de Academie voor onderzoek en hoger onderwijs (ARES)]3 bedoeld in artikel 33, [3 van de Algemene raad voor het secundair onderwijs]3, [2 en de Algemene raad voor het onderwijs voor sociale promotie bedoeld bij artikel 33]2, bepaalt de Regering de studiekredieten verworven in het kader van het parcours van een der [1 kwalificatieprofielen]1 die kunnen gevaloriseerd worden in het hoger onderwijs ingericht in de hogescholen en in het onderwijs voor sociale promotie, evenals de modaliteiten van deze valorisatie.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/26, art. 94, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2017-02-09/19, art. 22, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(3)<DFG 2019-04-25/56, art. 36, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Afdeling 4. - Over de oriëntatie tijdens en aan het eind van de beroeps- en technische humaniora.
Art.59. De oriëntatie vereist de samenwerking van de teams van docenten, de psycho-medisch-sociale centra en de leerlingen. De oriëntatie is een van de essentiële taken van de klasseraad.
Art.60.De Regering stelt informatie in verband met de hogere studies, evenals aanwijzingen voor de vereisten die eigen zijn aan elk van de vakkenpakketten, ter beschikking van de inrichtingen voor secundair onderwijs.
De Regering zorgt voor het in overeenstemming brengen van de vereisten van de globale vorming bij het begin van hogere studies met de bekwaamheid en de vaardigheid, zoals omschreven in artikel 35, § 1, 1°, alsook met de reeksen van evaluatietesten bedoeld in artikel 52.
Op vraag van de leerling die ingeschreven is in het zesde of in het zevende jaar van de beroeps- en technische humanoria, brengt het PMS-centrum dat met de school geassocieerd is, de leerling ertoe zijn beweegredenen en bekwaamheid te ontdekken en zijn projecten tot een goed einde te brengen.
In het kader van haar project, bedoeld in artikel 67, kan elke inrichting het equivalent van twee weken verdeeld over het geheel van de derde graad toebedelen aan activiteiten die de rijping door de leerlingen van hun professionele keuze en de studierichting die hieruit voortvloeit, bevorderen. Deze activiteiten maken deel uit van de normale studies van de leerling. De personeelsleden die deze activiteiten coördineren en begeleiden, bevinden zich in actieve dienst.
[1 Deze activiteiten nemen inzonderheid de vorm aan van begeleide praktijkstages/proeflessen, zoals bedoeld in artikel 7bis, § 6 van de bovenvermelde wet van 19 juli 1971 en van praktijkproeflessen met verantwoordelijkheid, zoals bedoeld in artikel 7bis, § 7, van dezelfde wet.]1
----------
(1)<DFG 2013-12-05/18, art. 12, 044; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
HOOFDSTUK Vbis. [1 - Opvoeding tot filosofie en burgerzin]1
----------
(1)
Art. 60bis.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 60ter.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 60quater.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK Vter. [1 - Bevoegde organen voor het opmaken van het referentiesysteem betreffende de initiële competenties en de herziening van de referentiesystemen betreffende de eindtermen voor de eerste acht leerjaren van het leerplichtonderwijs.]1
----------
(1)
Art. 60quinquies. [1 De bepalingen opgenomen in dit hoofdstuk wijken af van de artikelen 13, 16 en 16bis, 25, 26, 35, 36, 39 en 39bis.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2017-11-23/23, art. 2, 058; Inwerkingtreding : 25-11-2017>
Art. 60sexies.[1 § 1. Er wordt een werkgroep opgericht om het referentiesysteem van de initiële competenties op te maken.
De werkgroep bestaat uit:
1° twee werkende vertegenwoordigers en twee plaatsvervangende vertegenwoordigers van de Algemene Inspectiedienst, aangesteld door de Regering op voorstel van de Administrateur-generaal;
2° een afgevaardigde van het Algemeen Bestuur Onderwijs;
3° drie deskundigen, aangesteld door de Regering op voorstel van de Minister belast met het leerplichtonderwijs, afkomstig uit de academische wereld, de Universiteiten, de Hogescholen, de Hogere Kunstscholen (ESA) of erkend voor hun nuttige ervaring inzake het onderwijs of voor hun deskundigheid in één of meer van de zeven volgende domeinen:
a) het domein " talen " met inbegrip van de Franse taal, de moderne talen, de oude talen;
b) het domein van de culturele en artistieke opvoeding;
c) het domein van de wiskundige, wetenschappelijke en technische opleiding;
d) het domein van de burgerzin en van de menselijke en sociale opleiding;
e) het domein van de lichamelijke opvoeding, het welzijn en de gezondheid;
f) het domein van de creativiteit, de verplichting en de ondernemingsgeest;
g) het domein van het vermogen om te leren leren en het vermogen om keuzes te maken.
4° twee werkende leden en twee plaatsvervangende leden die het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs vertegenwoordigen;
5° één werkend lid en één plaatsvervangend lid die het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs vertegenwoordigen;
6° twee werkende leden en twee plaatsvervangende leden die het gesubsidieerd officieel onderwijs vertegenwoordigen;
7° een werkend lid en een plaatsvervangend lid die het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap vertegenwoordigen en die aangesteld worden door de Regering.
De leden bedoeld in het tweede lid, 4° tot 7°, zijn afkomstig uit het kleuteronderwijs en/of het lager onderwijs en worden aangesteld door de Regering op voorstel, ieder wat hen betreft, door de Algemene Dienst voor het Onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten.
De leden van het onderwijzend personeel bedoeld in artikel 2, 4° tot 7°, zijn belast met een opdracht in de zin van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs. De Regering bepaalt de nadere regels voor de detachering van deze leerkrachten.
De Voorzitter van de werkgroep wordt aangesteld door de Regering, op basis van een voorafgaand voorstel van de Minister belast met het leerplichtonderwijs.
Hij wordt aangesteld onder de leden bedoeld in het tweede lid 2, 1°. Dit voorzittershap kan ook toegekend worden aan één van de leden bedoeld in het tweede lid, 3° wegens de bijzondere relevantie van zijn profiel of de specificiteit van de betrokken werkgroep.
Naargelang het geval wordt het aantal leden bedoeld in het tweede lid, 1° of in het tweede lid 2, 3° met één eenheid vermeerderd.
De Regering bepaalt bij besluit de specifieke nadere regels voor de werking van de werkgroep.
§ 2. Een leescomité wordt gebonden aan de werkgroep die belast wordt met de uitvoering van het referentiesysteem van de initiële competenties.
Het leescomité is geheel vrij om de producties van de werkgroep uit te leggen, om de integratie van de leerinhouden voor te stellen, om het realisme en de begrijpelijkheid van de voorgestelde leerinhouden te evalueren. Als adviesinstantie is het leescomité nochtans niet bevoegd om de werkelijke toepassing van hun aanbevelingen te eisen.
Naast zijn Voorzitter bestaat het leescomité uit tien leden, waaronder acht leerkrachten belast met het onderwijs bedoeld door het referentiesysteem dat thans wordt uitgewerkt en twee personen die niet tot het onderwijs behoren.
De leden van het leescomité worden aangeworven via een oproep tot kandidaten waarvan de algemene personeelsformatie door een besluit van de Regering wordt vastgesteld.
Het leescomité wordt voorgezeten door de Voorzitter van de werkgroep waaraan hij gebonden is of, in voorkomend geval, door zijn afgevaardigde.
De Regering bepaalt bij besluit de specifieke nadere regels voor de werking van het leescomité.
§ 3. De werkgroep zorgt, onder de verantwoordelijkheid van zijn voorzitter, voor een regelmatig doorgeven van informatie over de stand van zaken van zijn werkzaamheden en over de inhoud ervan aan het leescomité zodat dit comité en de werkgroep tijdens het proces elkaar kunnen beïnvloeden. Deze informatie wordt ook doorgegeven aan de Commissie voor de referentiesystemen bedoeld in artikel 60nonies.
De werkgroep analyseert de commentaren en aanbevelingen van het leescomité dat voor hem werkt. Zijn schriftelijke antwoorden worden tegelijkertijd bezorgd aan het leescomité en aan de Commissie voor de referentiesystemen.
§ 4. Uitzonderlijk, op aanvraag van de leden van het leescomité, kan een lid dat het leescomité vertegenwoordigt, één of meer vergaderingen van de werkgroep bijwonen om een bijzonder standpunt te kunnen uitdrukken of om de ontwikkeling van een specifieke discussie te horen.
Op initiatief van één of andere van beide werkgroepen kan een gemeenschappelijke vergadering van beide groepen uitzonderlijk bijeengeroepen worden.
§ 5. De werkgroep bezorgt de voorstellen betreffende het referentiesysteem van de initiële competenties die op voorhand goedgekeurd werden door de Commissie voor de referentiesystemen bedoeld in artikel 60nonies, aan de Voorzitter van de Sturingscommissie opgericht bij het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap.
[2 De voorzitter van de Sturingscommissie licht hierover de Algemene raad voor het basisonderwijs. ]2
Elke Algemene Raad, indien hij het nodig acht, bezorgt de opmerkingen en/of de aanbevelingen aan de Voorzitter van de Sturingscommissie.
De Sturingscommissie, indien zij het nodig acht, verbetert de voorstellen van de werkgroep, rekening houdend, in voorkomend geval, met de opmerkingen en aanbevelingen van de Algemene Raden.
De Voorzitter van de Sturingscommissie stuurt de Regering de voorstellen zoals ze verbeterd werden, alsook de originele voorstellen van de werkgroep en de opmerkingen en/of de aanbevelingen van de Algemene Raden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2017-11-23/23, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 25-11-2017>
(2)<DFG 2019-04-25/56, art. 37, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 60septies. [1 § 1. Negen werkgroepen besteed aan de herziening van de referentiesystemen betreffende de eindtermen voor de eerste acht leerjaren van het leerplichtonderwijs worden opgericht:
- Een overkoepelende werkgroep voor het Frans en de oude talen die de tijd van de plenaire vergadering en het werk in verschillende subgroepen zal doen afwisselen;
- Een werkgroep voor moderne talen;
- Een werkgroep voor de culturele en artistieke opleiding;
- Een werkgroep voor wiskunde;
- Een werkgroep voor de wetenschappen waaronder de eerste sensibilisering voor de wetenschappen. Deze groep zal de leerprocessen opgeven door een progressief onderscheid te maken tussen drie basiswetenschappen (fysica, chemie, biologie);
- Een werkgroep voor de hand-, technische, technologische en digitale opleiding;
- Een overkoepelende werkgroep voor de menswetenschappen, waaronder de eerste sensibilisering voor menswetenschappen die de tijd van de plenaire vergadering en het werk in drie subgroepen zal doen afwisselen, inzonderheid een subgroep geschiedenis, een subgroep aardrijkskunde en een subgroep economische en sociale wetenschappen;
- Een werkgroep voor de lichamelijke opvoeding en de gezondheid;
- Een werkgroep voor de filosofische en burgeropleiding.
Elke werkgroep bestaat uit:
1° twee werkende vertegenwoordigers en twee plaatsvervangende vertegenwoordigers van de Algemene Inspectiedienst, aangesteld door de Regering op voorstel van de Administrateur-generaal;
2° een afgevaardigde van het Algemeen bestuur Onderwijs;
3° drie deskundigen, aangesteld door de Regering op voorstel van de Minister belast met het leerplichtonderwijs, afkomstig uit de academische wereld, de Universiteiten, de Hogescholen, de Hogere Kunstscholen (ESA) of erkend voor hun nuttige ervaring inzake onderwijs of hun deskundigheid in één of meer van de zeven volgende domeinen :
a) het domein " talen " met inbegrip van de Franse taal, de moderne talen, de oude talen;
b) het domein van de culturele en artistieke opvoeding;
c) het domein van de wiskundige, wetenschappelijke en technische opleiding;
d) het domein van burgerschap en de menselijke en sociale opleiding;
e) het domein van de lichamelijke opvoeding, het welzijn en de gezondheid;
f) het domein van de creativiteit, de verplichting en de ondernemingsgeest;
g) het domein betreffende van het vermogen om te leren leren en het vermogen om keuzes te maken;
4° drie werkende leden en twee plaatsvervangende leden die het gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs vertegenwoordigen;
5° een werkend lid en een plaatsvervangend lid die het gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs vertegenwoordigen;
6° twee werkende leden en twee plaatsvervangende leden die het gesubsidieerd officieel onderwijs vertegenwoordigen;
7° een werkend lid en een plaatsvervangend lid die het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap vertegenwoordigen en die aangesteld worden door de Regering;
De leden bedoeld in het tweede lid, 4° tot 7°, zijn afkomstig uit het lager en secundair onderwijs en worden aangesteld door de Regering op voorstel, elk wat hen betreft, van de Algemene Dienst voor het Onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten.
De leden van het onderwijzend personeel bedoeld in het tweede lid, 4° tot 7°, zijn belast met een opdracht in de zin van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs. De Regering bepaalt de nadere regels voor de detachering van deze leerkrachten.
De Voorzitter van de werkgroep wordt aangesteld door de Regering, op basis van een voorafgaand voorstel van de Minister belast met het leerplichtonderwijs.
Hij wordt aangesteld onder de leden bedoeld in het tweede lid, 1°. Dit voorzitterschap kan ook toegekend worden aan één van de leden bedoeld in het tweede lid, 3° wegens de bijzondere relevantie van zijn profiel of de specificiteit van de betrokken werkgroep.
Naargelang het geval wordt het aantal leden bedoeld in het tweede lid, 1° of in het tweede lid 2, 3° met één eenheid vermeerderd.
De Regering bepaalt bij besluit de specifieke nadere regels voor de werking van de werkgroep.
§ 2. Een leescomité wordt verbonden aan elke werkgroep.
Het leescomité is geheel vrij om de producties van de werkgroep uit te leggen, om de integratie van de leerinhouden voor te stellen, om het realisme en de begrijpelijkheid van de voorgestelde leerinhouden te evalueren. Als adviesinstantie is het leescomité nochtans niet bevoegd om de werkelijke toepassing van hun aanbevelingen te eisen.
Naast zijn Voorzitter bestaat elk leescomité uit tien leden, waaronder acht leerkrachten belast met het onderwijs bedoeld door het referentiesysteem dat thans wordt uitgewerkt en twee personen die niet tot het onderwijs behoren.
De leden van de leescomités worden aangeworven via een oproep tot kandidaten waarvan de algemene personeelsformatie bij een besluit van de Regering wordt vastgesteld.
De verplaatsingskosten van de leden van de leescomités worden ten laste genomen volgens het stelsel voorzien voor de personeelsleden van de Regering van de Franse Gemeenschap.
Het leescomité wordt voorgezeten door de Voorzitter van de werkgroep waaraan hij verbonden is, of in voorkomend geval door zijn afgevaardigde.
De Regering bepaalt bij besluit de specifieke nadere regels voor de werking van het leescomité.
§ 3. Elke werkgroep belast met de productie van de referentiesystemen zorgt, onder de verantwoordelijkheid van zijn voorzitter, voor een regelmatig doorgeven van informatie over de stand van zaken van zijn werkzaamheden en over hun inhoud aan het leescomité zodat dit comité en de werkgroep tijdens het proces elkaar kunnen beïnvloeden. Deze informatie wordt ook doorgegeven aan de Commissie voor de referentiesystemen bedoeld in artikel 60nonies.
Elke werkgroep analyseert de commentaren en aanbevelingen van het leescomité. Zijn schriftelijke commentaren worden tegelijkertijd bezorgd aan het leescomité en de Commissie voor de referentiesystemen.
§ 4. Uitzonderlijk, op aanvraag van de leden van het leescomité kan een lid dat het leescomité vertegenwoordigt, één of meer vergaderingen van de werkgroep bijwonen om een bijzonder standpunt te kunnen uitdrukken of om de ontwikkeling van een specifieke discussie te horen.
Op initiatief van één of andere van beide werkgroepen kan een gemeenschappelijke vergadering van beide groepen uitzonderlijk bijeengeroepen worden.
§ 5. De werkgroepen bezorgen hun voorstellen betreffende het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern die op voorhand goedgekeurd werden door de Commissie voor de referentiesystemen bedoeld in artikel 60nonies, aan de Voorzitter van de Sturingscommissie opgericht bij het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap.
De voorzitter van de Sturingscommissie licht hierover respectievelijk de volgende raden in :
1° de Algemene Raad voor het basisonderwijs opgericht bij het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen;
2° de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs opgericht bij het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs;
3° de Algemene Overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs opgericht bij het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
Elke Algemene Raad, indien hij het nodig acht, bezorgt de opmerkingen en/of de aanbevelingen aan de Voorzitter van de Sturingscommissie.
De Sturingscommissie, indien zij het nodig acht, verbetert de voorstellen van de werkgroepen, rekening houdend, in voorkomend geval, met de opmerkingen en aanbevelingen van de Algemene Raden.
De Voorzitter van de Sturingscommissie stuurt aan de Regering de voorstellen zoals ze verbeterd werden, alsook de originele voorstellen van de wekgroepen en de opmerkingen en/of de aanbevelingen van de Algemene Raden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2017-11-23/23, art. 4, 058; Inwerkingtreding : 25-11-2017>
Art. 60octies. [1 Om de activiteiten van de verschillende werkgroepen bedoeld in de artikelen 60sexies en 60septies af te bakenen volgens de gemeenschappelijke beginsels en om voor de coherentie van het geheel van de referentiesystemen betreffende de initiële competenties en de eindtermen voor de eerste acht leerjaren van het leerplichtonderwijs te zorgen, neemt de Regering een Handvest van de referentiesystemen aan dat een geheel van afbakenende teksten en een opstelschema bepaalt.
De Regering bezorgt een specifieke lijst van opdrachten aan elke werkgroep. Dit document geeft inzonderheid verduidelijkingen over het kader van de opdracht, de werkingswijze van de werkgroep, de bedoelingen van het behandelde vak en verwachte specifieke resultaten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2017-11-23/23, art. 5, 058; Inwerkingtreding : 25-11-2017>
Art. 60nonies. [1 § 1. Er wordt een Commissie voor de referentiesystemen opgericht, die belast wordt met de coördinatie van de werkgroepen bedoeld in de artikelen 60sexies en 60septies.
Deze instantie, voorgezeten door de Administrateur-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijs of een persoon aangesteld door hem, is samengesteld als volgt :
1° een vertegenwoordiger van de Minister belast met het leerplichtonderwijs;
2° twee vertegenwoordigers van de Algemene Inspectiedienst in de persoon van de inspecteur-generaal van het basisonderwijs en van de inspecteur-generaal van het secondair onderwijs;
3° twee leden van de sturingsdienst waarbij gezorgd wordt dat de volgende personen aanwezig zijn:
a) één lid van de sturingsdienst met een deskundigheid/een betrokkenheid in de uitwerking van de externe evaluatieproeven;
b) één lid van de sturingsdienst met een deskundigheid/een betrokkenheid in de Commissie voor de evaluatiemiddelen.
4° zes vertegenwoordigers van de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten waaronder:
a) twee vertegenwoordigers van het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs;
b) een vertegenwoordiger van het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs;
c) een vertegenwoordiger van de gesubsidieerde officiële inrichtende machten die de basis-, kleuter- en lagere scholen organiseren, alsook de gespecialiseerde secundaire scholen en de inrichtingen voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan;
d) een vertegenwoordiger van de gesubsidieerde officiële inrichtende machten die de secundaire scholen organiseren;
e) een vertegenwoordiger van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;
5° vijf deskundigen afkomstig uit de academische wereld, de Universiteiten, de Hogescholen, de Hogere Kunstscholen met een ervaring of een bekwaamheid inzake schoolcurricula of in één van de volgende domeinen:
a) het domein " talen " met inbegrip van de Franse taal, de moderne talen, de oude talen;
b) het domein van de culturele en artistieke opvoeding;
c) het domein van de wiskundige, wetenschappelijke en technische opleiding;
d) het domein van de burgerzin en menselijke en sociale opleiding;
e) het domein van de lichamelijke opvoeding, het welzijn en de gezondheid.
De leden bedoeld in het tweede lid, 5°, worden aangesteld op voorstel van de Minister belast met het leerplichtonderwijs.
De leden van de Commissie voor de referentiesystemen worden aangesteld bij besluit van de Regering. Voor elk werkend lid, met uitzondering van de deskundigen, wordt een plaatsvervangend lid aangesteld.
De Commissie voor de referentiesystemen stelt de werkingsregels vast sinds het begin van haar werkzaamheden, onder de verantwoordelijkheid van haar Voorzitter. De interne werkingsregels worden opgenomen in een proces-verbaal dat door haar leden wordt goedgekeurd.
De Regering bepaalt bij besluit de specifieke nadere regels voor de werking van de Commissie voor de referentiesystemen.
§ 2. De Commissie voor de referentiesystemen heeft als opdracht inzonderheid de coördinatie van de werkzaamheden van de werkgroepen die worden belast met de productie van de referentiesystemen bedoeld in de artikelen 60sexies et 60septies en met het doorsturen van de informatie onder elkaar en het meedelen van praktijken die bijdragen tot de coherentie van het geheel van de producties.
Haar opdrachten zijn in het bijzonder de volgende :
1° zorgen voor de goede toepassing van het Handvest van de referentiesystemen, inzonderheid de naleving van de verwachte kwaliteiten en de studierichtingen bepaald door deze laatste;
2° zorgen voor de coherentie van de referentiesystemen onder elkaar, tegelijkertijd verticaal (tussen jaren en niveaus) en horizontaal (tussen domeinen en vakken);
3° ervoor zorgen dat de leerinhouden en de verwachte competenties die de beheersingsniveaus bepalen, voor elk domein en vak worden bepaald, overeenkomstig de verwachtingen die in het Handvest van referentiesystemen vastgesteld zijn;
4° ervoor zorgen dat de transversale en interdisciplinaire benaderingen van de gemeenschappelijke kern, zoals bepaald in het Handvest van de referentiesystemen, effectief door de werkgroepen worden behandeld;
5° zorgen voor de leesbaarheid van de referentiesystemen voor de verschillende gebruikers en de motivering van de gemaakte keuzes;
6° zorgen voor de instelling van de leescomités in verband met elke werkgroep voor de uitwerking van de referentiesystemen;
7° de arbitrage uitoefenen tussen de mogelijke geschillen binnen de werkgroepen of onder hen.
§ 3. De Voorzitter van de Commissie voor de referentiesystemen brengt verslag aan het Parlement uit over de stand van zaken van de werkzaamheden van de werkgroepen als het Parlement erom vraagt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2017-11-23/23, art. 6, 058; Inwerkingtreding : 25-11-2017>
HOOFDSTUK VI. - De begeleiding.
Art.61.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.62.§ 1. Iedere werkgroep bedoeld in artikel 16 omvat :
1° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Raad voor het basisonderwijs;
2° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de [1 Algemene raad voor het secundair onderwijs]1;
3° drie vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
4° een afgevaardigde van de algemene administratie, aangesteld door de minister op voorstel van de administrateur-generaal.
De werkgroepen bedoeld in lid 1, worden opgedeeld in werkgroepen per niveau, respectievelijk voor het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs.
Iedere werkgroep bedoeld in de artikelen 25, 26 en 35 omvat :
1° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs;
2° twee vertegenwoordigers van de inspectie, aangesteld door de minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
3° een afgevaardigde van de algemene administratie, aangesteld door de minister op voorstel van de administrateur-generaal.
De mandaten hebben een duur van twee jaar. Ze zijn vernieuwbaar. Hun bezoldiging wordt vastgelegd door de Regering.
Elke werkgroep kiest zijn voorzitter. Hij geeft zijn adviezen met een tweederde meerderheid.
§ 2. Iedere Programmacommissie bedoeld in artikel 17 omvat :
1° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Raad voor het basisonderwijs;
2° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs;
3° drie vertegenwoordigers van de inspectie, aangesteld door de minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
4° een afgevaardigde van het algemeen bestuur, aangesteld door de minister op voorstel van de administrateur-generaal.
De Programmacommissies bedoeld in lid 1, worden opgedeeld in werkgroepen per niveau, respectievelijk voor het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs.
Iedere Programmacommissie bedoeld in de artikelen 27 en (36, § 3) omvat : <DFG 2005-07-01/39, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
1° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Raad voor het basisonderwijs;
2° twee vertegenwoordigers van de inspectie, aangesteld door de minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
3° een afgevaardigde van het algemeen bestuur, aangesteld door de minister op voorstel van de administrateur-generaal die de Commissie voorzit.
(De Programmacommissie bedoeld in artikel 36, § 3bis omvat :
1° acht leden aangesteld door de Regering op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs;
2° twee vertegenwoordigers van de inspectie, aangesteld door de Regering op voorstel van de Inspecteur-coördinator;
3° één afgevaardigde van het Algemeen Bestuur, aangesteld door de Regering op voorstel van de Administrateur-generaal die de Commissie voorzit.) <DFG 2005-07-01/39, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
De mandaten hebben een duur van 4 jaar. Ze zijn vernieuwbaar. Hun bezoldiging wordt vastgelegd door de Regering.
Elke Programmacommissie brengt haar adviezen uit met een tweederde meerderheid.
§ 3. De Commissie voor de evaluatiehulpmiddelen in verband met de bekwaamheidsniveaus bedoeld in artikel 19 omvat :
1° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Raad voor het basisonderwijs;
2° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs;
3° drie vertegenwoordigers van de inspectie, aangesteld door de minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
4° een afgevaardigde van de algemene administratie, aangesteld door de minister op voorstel van de administrateur-generaal.
De Commissie voor evaluatiehulpmiddelen bedoeld in lid 1, wordt opgedeeld in groepen per niveau, respectievelijk voor het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs.
De Commissie van evaluatiemiddelen voor de algemene en technologische humaniora bedoeld in artikel 29 en de Commissie van evaluatiemiddelen voor de beroeps- en technische humaniora, bedoeld in de artikelen 38 en 52 omvatten elk :
1° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs;
2° twee vertegenwoordigers van de inspectie, aangesteld door de minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
3° een afgevaardigde van het algemeen bestuur, aangesteld door de minister op voorstel van de administrateur-generaal.
De mandaten hebben een duur van 4 jaar. Ze zijn vernieuwbaar. Hun bezoldiging wordt vastgelegd door de Regering.
Elke Commissie van evaluatiehulpmiddelen brengt haar adviezen uit met een tweederde meerderheid.
§ 4. Telkens een van de werkgroepen bedoeld in dit artikel zich bezighoudt met de aanpassing van het buitengewoon onderwijs, moet hij, overeenkomstig de artikelen 16, § 2, lid 2, 25, § 2, lid 2, 26, lid 3, en 35, § 2, lid 2, het advies inwinnen van experts of personen afkomstig uit het buitengewoon onderwijs.
----------
(1)<DFG 2019-04-25/56, art. 38, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 62 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
HOOFDSTUK VII. [1 De opvoedkundige, pedagogische en inrichtingsprojecten, alsook het sturingsplan en de doelstellingenovereenkomst van de inrichting]1
----------
(1)
Afdeling 1. - De opvoedkundige en pedagogische projecten.
Art.63.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.64.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.65.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.66.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Afdeling 2. [1 - Het inrichtingsproject, het sturingsplan en de doelstellingenovereenkomst van de inrichting ]1
----------
(1)
Art.67.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 67/1.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 67/2.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.68.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.69.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.70.
<Opgeheven bij DFG 2018-09-13/14, art. 44, 062; Inwerkingtreding : 12-09-2018>
Art.71.
<Opgeheven bij DFG 2018-09-13/14, art. 44, 062; Inwerkingtreding : 12-09-2018>
Afdeling 3. - Het activiteitenverslag.
Art.72.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.73.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK VIIbis. [1 - Het onthaal van de nieuwe leerkrachten]1
----------
(1)
Art. 73bis. [1 Het inrichtingshoofd, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderijs, en de inrichtende macht of haar afgevaardigde, voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs, implementeren gedurende de veertien dagen na de ambtsbekleding, met al het opvoedend team, een stelsel voor het onthaal van de nieuwe leerkrachten.
Dit onthaalstelsel bevat minstens:
1° een onderhoud met het inrichtingshoofd;
2° een bezoek van de lokalen;
3° de mededeling van de arbeidsuren;
4° de terbeschikkingstelling en de toelichting van het inrichtingsproject, het pedagogisch en opvoedend project, het arbeidsreglement, de referentiesystemen en programma's die gelden, waarvoor het personeelslid aangesteld werd;
5° een kennismaking met het opvoedend team;
6° voor het personeelslid dat tijdelijk aangewezen of verworven wordt voor meer dan één week voor de eerste keer in de inrichting, de aanwijzing door het inrichtingshoofd in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs en door de inrichtende macht in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs, onder de leden van het onderwijzend personeel van de inrichting die houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs en die een ervaring van minstens vijf jaar genieten, van een referentiepersoon om hem bij te staan of met raad bij te staan in zijn sociaal-professionele integratie en de uitoefening van zijn ambt. Er wordt geen aanvullende lestijden toegekend voor de referentiepersonen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2016-02-04/02, art. 73, 050; Inwerkingtreding : 03-03-2016>
HOOFDSTUK VIII. - [1 Toegang tot inrichtingen]1
----------
(1)
Art.74.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.75.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 75bis.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK IX. - Over de inschrijving van de leerlingen in een inrichting en over de regels betreffende de uitsluiting uit een inrichting.
Afdeling 1. - De regels die gemeenschappelijk zijn bij de inschrijving.
Afdeling 1/1. [1 Regels die gemeenschappelijk zijn voor de inschrijving in het eerste jaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs]1
----------
(1)
Art.76.[3 ...]3
[3 ...]3
Bij zijn inschrijving in de 1e of 2e graad van het secundair onderwijs wordt de meerderjarige leerling in kennis gesteld van zijn plicht om contact op te nemen met het hoofd van de inrichting of met een bevoegd PMS-centrum teneinde een oriëntatiegesprek te voeren en een school- en werkplan uit te werken. Een gesprek tussen deze leerling en een lid van het PMS-centrum vindt minstens één maal per jaar plaats. Het hoofd van de inrichting of het PMS-centrum gaan na of dit plan goed uitgevoerd en nageleefd wordt en delen hun bevindingen mee aan de klassenraad tijdens elke evaluatieperiode van het schooljaar.
[3 ...]3
[3 ...]3
(lid 6 niet vertaald)
----------
(1)<DFG 2012-07-12/31, art. 51, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2019-03-14/38, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 76 TOEKOMSTIG RECHT. [3 ...]3
[3 ...]3
[4 ...]4
[3 ...]3
[3 ...]3
[4 ...]4
(1)<DFG 2012-07-12/31, art. 51, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DFG 2019-03-14/38, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(4)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.77.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 77bis.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.78.§ 1. [2 ...]2
§ 2. [2 ...]2
§ 3. D[2 ...]2
§ 4. (De Franse Gemeenschap, voor het onderwijs dat zij inricht, en iedere inrichtende macht, voor het gesubsidieerd onderwijs, hebben de mogelijkheid huiswerk te voorzien voor ieder onderwijsniveau, met uitzondering van de eerste fase van het in artikel 13 bepaalde pedagogisch continuüm.
Tijdens de jaren van het lager niveau die vallen onder deze eerste fase worden niet als huiswerk beschouwd de activiteiten waarbij aan de leerling gevraagd wordt zijn familie of zijn omgeving voor te lezen of mondeling of grafisch weer te geven wat er tijdens de schooltijd gedaan werd, ongeacht het domein waaronder deze activiteiten vallen, zoals verduidelijkt in artikel 16, § 3.
De thuis uit te voeren werken moeten aangepast zijn aan het onderwijsniveau. Ze moeten steeds kunnen uitgevoerd worden zonder de hulp van een volwassene. Indien er naslagwerken of documenten moeten geraadpleegd worden, moet de inrichting ervoor zorgen dat elke leerling er toegang toe heeft, onder andere in het kader van de openbare bibliotheken en informaticamateriaal van de inrichting of die hen gratis ter beschikking worden gesteld.
Tijdens de tweede fase van het in artikel 13 bedoelde pedagogisch continuüm zien de Franse Gemeenschap, voor het onderwijs dat zij inricht, en iedere andere inrichtende macht, voor het gesubsidieerd onderwijs, erop toe dat iedere inrichting, hierbij de pedagogische verantwoordelijkheden van iedere leerkracht of ieder opvoedkundig team indachtig :
1° huiswerk opvat als het verlengstuk van de tijdens de lesuren reeds vergaarde kennis;
2° rekening houdt met het beheersingsniveau en het ritme van iedere leerling bij het bepalen van de inhoud van het huiswerk, waardoor dit bijgevolg geïndividualiseerd kan worden;
3° de duur van het huiswerk beperkt tot ongeveer 20 minuten per dag tijdens de eerste cyclus van deze tweede fase en tot ongeveer 30 minuten tijdens de tweede cyclus van dezelfde tweede fase;
4° snel overgaat, voor ieder huiswerk, tot een louter formatieve beoordeling, zonder er een cijfer aan te geven;
5° de leerling een aanvaardbare tijd geeft voor het maken van het huiswerk, zodat deze zelfstandig leert werken en leert omgaan met tijd.) <DFG 2001-03-29/41, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
----------
(1)<DFG 2018-09-13/14, art. 19, 062; Inwerkingtreding : 12-09-2018>
(2)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 78 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. [2 ...]2
§ 2. [2 ...]2
§ 3. D[2 ...]2
§ 4. [3 ...]3
(1)<DFG 2018-09-13/14, art. 19, 062; Inwerkingtreding : 12-09-2018>
(2)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(3)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.79.[ [§ 1.] [7 ...]7
[1 § 2. In het gewoon basisonderwijs is het verboden aan elke kleuterschool, lagere school of basisschool het volgende te aanvaarden :
1° een leerling van het lager onderwijs die tijdens het lopende of vorige schooljaar regelmatig ingeschreven was op het lager niveau in dezelfde cyclus in een andere gewone lagere of basisschool of in een andere vestigingsplaats van zo'n school met een afzonderlijke telling;
2° na 15 september, een leerling die niet bedoeld is in 1° die voor het lopende jaar regelmatig ingeschreven is in een andere gewone basisschool, kleuterschool of lagere school of in een andere vestigingsplaats van zo'n school met een afzonderlijke telling.]1
[1 § 3. In het gewoon secundair onderwijs wordt de verandering van inrichting toegelaten tijdens het jaar.
In afwijking van het vorige lid, in het gewoon secundair onderwijs, is het verboden voor elke inrichting op het niveau van de derde stap van het pedagogische continuüm bedoeld in artikel 13 het volgende te aanvaarden :
1° een leerling die in het vorige schooljaar ingeschreven was in deze derde stap in een andere inrichting van het gewoon secundair onderwijs;
2° na 30 september, een leerling niet bedoeld in 1° die, voor het lopende schooljaar, regelmatig ingeschreven is in deze derde stap in een andere school van het gewoon secundair onderwijs.]1
[1 § 4. In afwijking van de paragrafen 2 en 3, tweede lid, wordt de inschrijving van een leerling in de volgende gevallen aanvaard :
1° de verandering van woonplaats;
2° de scheiding van de ouders die leidt tot een verandering van verblijfplaats van de leerling;
3° de verandering die beantwoordt aan een plaatsingsmaatregel genomen door een magistraat of door een instelling erkend ter uitvoering van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming of aan een hulpmaatregel genomen in het kader van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd.
4° het overstappen van een leerling van een externaat naar een internaat en vice versa;
5° het opnemen van de leerling, op initiatief van de ouders, in een ander gezin of in een centrum, om redenen van ziekte, van reis of van scheiding van de ouders;
6° de onmogelijkheid voor de persoon die effectief en alleen zorgt voor de huisvesting van de leerling, om de leerling in de gekozen school te houden, door het aanvaarden of verliezen van een job;
7° het afschaffen van de dienst van het restaurant of de kantine van de school, een gratis of niet gratis vervoersdienst, of het afschaffen of de verandering van een opvangdienst 's ochtends en/of 's avonds, als de leerling gebruik maakte van één van deze diensten en de nieuwe school hem deze dienst aanbiedt;
8° de definitieve uitsluiting van de leerling van een andere inrichting;
9° wat betreft het lager onderwijs, de niet-organisatie binnen de school of de oorspronkelijke vestigingsplaats van het studiejaar waar de leerling naartoe moet gaan.
Wanneer één van deze omstandigheden de verandering van inrichting voor een leerling toelaat, kan de toelating ook gelden voor zijn broers of zussen of voor elke andere samenwonende minderjarige.]1
[1 § 5. Bij overmacht of absolute noodzaak of in het belang van de leerling kan een verandering van inrichting toegelaten worden om andere redenen dan die opgesomd in de vorige paragraaf.
Onder absolute noodzaak wordt inzonderheid verstaan in de zin van dit artikel, de gevallen waar de leerling zich in een toestand bevindt met psychologische of pedagogische moeilijkheden zodat een verandering van inrichting noodzakelijk blijkt.
De aanvraag wordt ingediend door de ouders, de persoon met het ouderlijk gezag of de meerderjarige leerling bij het hoofd van de inrichting waar de leerling naartoe gaat.
Inzonderheid :
1. Als, na verhoor van de ouders of de persoon met het ouderlijk gezag of de meerderjarige leerling, het advies van het inrichtingshoofd gunstig is, wordt de verandering van inrichting toegelaten. De toelating wordt ter informatie aan de inspectiedienst bezorgd.
In afwijking van het vorige lid, als een inrichting een hoger percentage van verandering van inrichting heeft dan het percentage vastgesteld door de Regering, wordt het advies van het inrichtingshoofd bezorgd aan de betrokken inspectiedienst, met een met redenen omkleed advies en dit, binnen de drie werkdagen van de indiening van de aanvraag van de verandering van inrichting.
In dit geval brengt de inspectiedienst, na verhoor van de ouders of de persoon met een ouderlijk gezag of van de meerderjarige leerling, een met redenen omkleed advies uit over de aanvraag binnen de tien werkdagen na de ontvangst van de aanvraag. Het gebrek aan advies van de inspectiedienst binnen de termijn vastgesteld op tien werkdagen wordt gelijkgesteld met een gunstig advies van de inspectiedienst.
Als het advies van de inspectiedienst gunstig is, wordt de verandering van inrichting toegelaten.
[2 Als het advies van de inspectiedienst ongunstig is, wordt de aanvraag, samen met de met redenen omklede adviezen die uitgebracht worden door het inrichtingshoofd of door de betrokken inspectiedienst, onverwijld aan de Minister verstuurd die belast is met het Leerplichtonderwijs of diens afgevaardigde, die beslist binnen de tien werkdagen vanaf de ontvangst van de aanvraag. In dit geval wordt het gebrek aan antwoord binnen deze termijn gelijkgesteld met een toestemming.]2
2. Als, na verhoor van de ouders of de persoon met het ouderlijk gezag of van de meerderjarige leerling, het advies van het inrichtingshoofd ongunstig is, bezorgt hij het aan de betrokken inspectiedienst met een met redenen omkleed advies binnen de tien werkdagen van de indiening van de aanvraag om verandering van inrichting.
De inspectiedienst, na verhoor van de ouders of van de persoon met het ouderlijk gezag of van de meerderjarige leerling, brengt een met redenen omkleed advies uit over de aanvraag binnen de tien werkdagen na de ontvangst van de aanvraag. Het gebrek aan advies van de inspectiedienst binnen de termijn vastgesteld op tien werkdagen wordt gelijkgesteld met een gunstig advies van de inspectiedienst.
[2 De aanvraag met de met redenen omklede adviezen die uitgebracht worden door het inrichtingshoofd en door de betrokken inspectiedienst, wordt onverwijld overgezonden aan de Minister die belast is met het Leerplichtonderwijs of diens afgevaardigde, die beslist binnen de tien werkdagen vanaf de ontvangst van de aanvraag. In dit geval wordt het gebrek aan antwoord binnen deze termijn gelijkgesteld met een toestemming.]2]1
[1 § 6. De Regering bepaald de nadere regels voor de toepassing van de paragrafen 2, 3, 4 en 5.]1
----------
(1)<DFG 2007-03-08/52, art. 12, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DFG 2011-01-13/04, art. 23, 036; Inwerkingtreding : 04-03-2011>
(3)<DFG 2015-07-14/03, art. 6, 048; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(4)<DFG 2017-07-19/35, art. 13, 057; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(5)<DFG 2019-03-14/37, art. 16, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(6)<DFG 2019-05-03/38, art. 28, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(7)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 79 TOEKOMSTIG RECHT. [ [§ 1.] [7 ...]7
[1 § 2. [8 ...]8
[1 § 3. In het gewoon secundair onderwijs wordt de verandering van inrichting toegelaten tijdens het jaar.
[8 ...]8
[1 § 4. [8 ...]8]1
[1 § 5. [8 ...]8]1
[1 § 6. [8 ...]8]1
(1)<DFG 2007-03-08/52, art. 12, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DFG 2011-01-13/04, art. 23, 036; Inwerkingtreding : 04-03-2011>
(3)<DFG 2015-07-14/03, art. 6, 048; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(4)<DFG 2017-07-19/35, art. 13, 057; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(5)<DFG 2019-03-14/37, art. 16, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(6)<DFG 2019-05-03/38, art. 28, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(7)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(8)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art. 79bis.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Onderafdeling 1. - [1 Definities en algemene bepalingen ]1
----------
(1)
Art. 79/1.[1 Voor de toepassing van afdeling 1/1 wordt verstaan onder :
1° het inrichtingshoofd of de inrichtende macht van de inrichting : het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de inrichtende macht of haar afgevaardigde in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs;
2° eerste gemeenschappelijk jaar van de eerste graad in het secundair onderwijs : het eerste gemeenschappelijk jaar van de eerste graad van het secundair onderwijs bedoeld in artikel 4 van het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs;
3° netoverschrijdende inschrijvingscommissie : de commissie waarvan de samenstelling en de opdrachten in onderafdeling 10 worden bepaald;
4° leerling die uit een minder begunstigde school of vestiging voor basis- of lager onderwijs afkomstig is, kort " ZSEI - leerling " (zwakke sociaal-economische index) : leerling die afkomstig uit één van de vestigingen voor het basis- of lager onderwijs die, in de rangschikking van de vestigingen van het basis- of lager onderwijs, opgemaakt door de administratie met toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, de minst begunstigde zijn en die samen 40 % van de leerlingen ontvangen;
5° sociaal-economische index van de wijk waaruit de leerling afkomstig is : sociaal- economische index toegekend [2 , op [3 de eerste dag]3 van het schooljaar waarin hij zijn enige inschrijvingsformulier indient,]2 aan de statistische sector van de woonplaats van de leerling bepaald in artikel 3 van het voormelde decreet van 30 april 2009;
6° schoolwerkdagen : maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag, met uitzondering van deze die samenvallen met de schoolvakantie of elke andere schoolverlofdag;
7° decreet " sociale gemengdheid " van 18 juli 2008 : het decreet van 18 juli 2008 tot regeling van de inschrijvingen van de leerlingen in de eerste graad van het secundair onderwijs en tot bevordering van de sociale gemengdheid binnen de schoolinrichtingen;
8° zone : zone, zoals bepaald in artikel 1, 2°, van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993 tot vaststelling van de verplichtingen tot overleg tussen gelijkaardige inrichtingen in het secundair onderwijs met volledig leerplan;
9° erkende plaatsen : plaatsen erkend met toepassing van artikel 79/5, 1°;
10° beschikbaar overgebleven plaatsen : het verschil tussen 102 % van de erkende plaatsen en de plaatsen die door het inrichtingshoofd of door de inrichtende macht van de inrichting worden toegekend;
11° inschrijvingsperiode : inschrijvingsperiode zoals bepaald in artikel 79/8, § 1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 3, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<DFG 2017-07-06/28, art. 13, 055; Inwerkingtreding : 02-08-2017>
(3)<DFG 2022-03-31/35, art. 58, 078; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 79/2.[1 Voor de toepassing van de bepalingen van afdeling 1/1, inzonderheid voor de berekening van de afstanden die noodzakelijk zijn voor de bepaling van het samengestelde indexcijfer bedoeld in artikel 79/17, wordt gelijkgesteld met :
1° een basisschool of een lagere school, elke vestiging in de zin van artikel 4, eerste lid, 9° en 10°, van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs;
2° een inrichting voor secundair onderwijs, elke vestiging gelegen in een gebouw of een geheel van gebouwen, die een ander adres heeft dan de administratieve zetel van een secundaire inrichting en waar die inrichting een gemeenschappelijke eerste graad organiseert, voor zover het adres van de vestiging en dat van de zetel met meer dan 2 km van elkaar verwijderd zijn. Als dit niet het geval is, wordt het adres van de administratieve zetel in aanmerking genomen.
[2 3° een gespecialiseerde basisschool of lagere school, elke vestiging in de zin van artikel 4, § 1, 3°, van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.]2
Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling, onder afstand, wordt verstaan de kortste afstand, dit is de afstand in vogelvlucht.
Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling, wordt het resultaat bekomen bij toepassing van de verschillende bepaalde percentages naar de lagere eenheid afgerond wanneer de eerste decimaal lager is dan 5 en naar de hogere eenheid wanneer de eerste decimaal hoger is dan of gelijk is aan 5.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 4, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<DFG 2011-02-10/07, art. 23, 037; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
Art. 79/3.[1 Elk jaar worden de inschrijvingsaanvragen in het eerste gemeenschappelijke jaar van het gewoon secundair onderwijs ingediend en gerangschikt volgens de in afdeling 1/1 nader bepaalde regels, onverminderd de afwijzing van die aanvragen bij toepassing, naar gelang van het geval, van de artikelen 80, 87 en 88 van dit decreet. ".]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 5, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
Art. 79/4.[1 De diensten van de Regering worden belast met het toezicht op de naleving van dit decreet door de inrichtingshoofden en de inrichtende machten, inzonderheid bij de rangschikkingsfase bedoeld in onderafdeling 7.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 6, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
Onderafdeling 2. - [1 Periode voorafgaand aan de fase voor het opnemen van de inschrijvingsaanvragen.]1
----------
(1)
Art. 79/5.[1 Onverminderd de artikelen 80 en 88, deelt het inrichtingshoofd of de inrichtende macht van elke inrichting waarin de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs wordt georganiseerd elk jaar aan de administratie, bij [2 aangetekende zending ]2, uiterlijk op de laatste schoolwerkdag van de maand januari de volgende gegevens mee :
1° het beperkte aantal leerlingen die de inrichting gedurende het volgende schooljaar zal kunnen ontvangen in het eerste gemeenschappelijke jaar van de eerste graad van het secundair onderwijs, rekening houdend met de plaatsen die eventueel worden voorbehouden voor leerlingen die in het gedifferentieerde eerste jaar in de inrichting school lopen;
2° het aantal klassen van het eerste gemeenschappelijke jaar die ze in het volgende schooljaar zal kunnen organiseren;
3° in voorkomend geval, het aantal taalbadklassen van het eerste gemeenschappelijke jaar die ze zal organiseren alsook het aantal leerlingen die ze in het volgende schooljaar zullen kunnen ontvangen;]1
[4 4° in voorkomend geval, bij toepassing van artikel 1.7.7-12, § 4, 2°, van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, indien de secundaire school de veronderstelling van onvolledige school bedoeld in artikel 1.7.7-12, § 2, van hetzelfde Wetboek niet wenst toegepast te zien.]4
[3 Het inrichtingshoofd of de inrichtende macht kan de meegedeelde aantallen verhogen met toepassing van het vorige lid vanaf de dag bepaald overeenkomstig artikel 79/8, § 1, tweede lid, na de netoverschrijdende inschrijvingscommissie te hebben ingelicht.
Op de dag volgend op de dag vastgesteld overeenkomstig artikel 79/21, § 4, eerste lid, en uiterlijk op de zesde schoolwerkdag van het schooljaar, mag het inrichtingshoofd of de inrichtende macht het aantal leerlingen bedoeld in het eerste lid, 1 °, slechts met hoogstens 2% verhogen, naar boven afgerond op de dichtstbijzijnde eenheid, met het op die datum aangegeven aantal.]3
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 8, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<BFG 2017-10-25/11, art. 1, 060; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
(3)<DFG 2019-05-03/38, art. 29, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(4)<DFG 2022-01-13/08, art. 50, 076; Inwerkingtreding : 28-01-2022>
Art. 79/6.[1 Vanaf de eerste werkdag van de maand oktober van het jaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, deelt het inrichtingshoofd of de inrichtende macht van elke inrichting aan de meerderjarige leerling of, voor de minderjarige leerling, aan de ouders of aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, die dit aanvragen, de documenten bedoeld in artikel 76, eerste lid, mee. De aanvaarding van de opvoedings-, pedagogische en inrichtingsprojecten, het studiereglement en het huishoudelijk reglement, zoals bedoeld in artikel 76, wordt besproken met het inrichtingshoofd of diens afgevaardigde, die, in voorkomend geval, worden georganiseerd op een ander ogenblik dan op de datum van indiening van het unieke inschrijvingsformulier bedoeld in onderafdeling 3.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 9, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
Onderafdeling 3. - [1 Uniek inschrijvinfsformulier.]1
----------
(1)
Art. 79/7.[1 § 1. Elke aanvraag om inschrijving in het eerste gemeenschappelijke jaar van de eerste graad van het secundair onderwijs wordt uitdrukkelijk ingediend in een uniek inschrijvingsformulier.
Dat formulier wordt eerst door de administratie ingevuld voor elke leerling [2 ingeschreven in het 6e jaar van het gewoon onderwijs]2. Het aldus ingevulde formulier omvat de naam, de eerste voornaam, de geboortedatum, de woonplaats, een code die aantoont dat de leerling al dan niet als een " ZSEI - leerling " wordt beschouwd, het sociaal-economisch indexcijfer van de wijk van afkomst van de leerling en een nummer dat eigen is aan iedere leerling.
Het wordt vervolgens [2 ...]2 doorgezonden aan het inrichtingshoofd of aan de inrichtende macht van de lagere school of de basisschool van de leerling.
De school zendt aan de meerderjarige leerling of, voor de minderjarige leerling, aan de ouders of aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, in eigen handen of bij de post, indien de overhandiging bijzonder moeilijk voorkomt, onverwijld en in ieder geval tien schoolwerkdagen vóór het begin van de inschrijvingsperiode, de omslag die het formulier bevat alsook een attest houdende vermelding van de datum van inschrijving in de school en de taal waarin het taalbadonderwijs wordt verstrekt, wanneer de leerling een taalbadonderwijs geniet. Voor elke toezending van een document, of dit nu in eigen handen of via de post geschiedt, wordt een soort ontvangstbewijs bepaald. De school bezorgt gelijktijdig een door de administratie uitgevoerd informatiedocument.
§ 2. [3 In het gespecialiseerd onderwijs, op de voordracht van de klassenraad, deelt het inrichtingshoofd voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs of de inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs, vóór 1 december ten laatste, de lijst van de leerlingen, die een aanvraag om inschrijving in het eerste gemeenschappelijke jaar van de eerste graad van het secundair onderwijs met het oog op het volgende schooljaar kunnen indienen, aan het Bestuur mee.
Voor de kinderen die huisonderwijs volgen of in een inrichting ingeschreven zijn bedoeld in artikel 3 van het decreet van 25 april 2008 tot vaststelling van de voorwaarden om te kunnen voldoen aan de leerplicht buiten het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en voor elk kind voor wie geen formulier ingediend werd, kan/kunnen de meerderjarige leerling of, voor de minderjarige leerling, de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent een formulier aanvragen overeenkomstig § 5.]3
§ 3. De meerderjarige leerling, of, voor de minderjarige leerling, de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, vullen het unieke inschrijvingsformulier in waarbij zij de naam vermelden van de inrichting voor secundair onderwijs waaraan ze hun voorkeur geven, met alle inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de inschrijving en de rangschikking van de leerlingen onder elkaar, en inzonderheid met vermelding van de woonplaats die volgens hen in aanmerking zou moeten komen bij de bepaling van de afstanden die noodzakelijk zijn voor de bepaling van het samengesteld indexcijfer bedoeld in artikel 79/17, in plaats van deze die door de administratie in het formulier wordt opgenomen.
De woonplaats bedoeld in het eerste lid is de woonplaats [2 van de leerling of]2 van één van beide ouders, behalve wanneer een derde de ouderlijke macht uitoefent. In dat laatste geval wordt zijn woonplaats vermeld.
[2 Voor de toepassing van artikel 79/17, § 1, 2e lid, 1°, kan de woonplaats bedoeld in het 2e lid daarenboven, naargelang van het geval, die van de leerling, van een van beide ouders of van een derde, die de ouderlijke macht uitoefent op het moment van de inschrijving in de oorspronkelijke school, zijn.]2
Ze vullen er ook een afzonderlijk en vertrouwelijk deel van, met vermelding, in de dalende volgorde van hun voorkeur, naast de naam van de inrichting voor secundair onderwijs die het best aan hun verwachting beantwoordt, van hoogstens negen andere inrichtingen waarvoor ze wensen dat hun inschrijvingsaanvraag wordt aanvaard, ingeval hun aanvraag niet zou kunnen worden aanvaard in de inrichting waaraan ze hun voorkeur geven.
§ 4. In geval van verlies van het uniek inschrijvingsformulier krijgen de meerderjarige leerling of, voor de minderjarige leerling, de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, er een duplicaat van bij de administratie of de secundaire school waarvoor ze hun eerste keuze hebben uitgesproken.
§ 5. Elke inrichting voor secundair onderwijs beschikt over genummerde unieke inschrijvingsformulieren op haar naam, die ze meedeelt aan de meerderjarige leerling, of, voor de minderjarige leerling, aan de ouders of aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, die het oorspronkelijke formulier niet hebben ontvangen. Deze kunnen ook een origineel rechtstreeks bij de administratie aanvragen.
Wanneer de inrichting voor secundair onderwijs een dergelijk origineel formulier aflevert, deelt ze de administratie het nummer van het formulier mee alsook de naam van de leerling met opgave van zijn eerste voornaam en zijn woonplaats. De administratie deelt de inrichting, voor zover ze dit kan bepalen, het sociaal-economische indexcijfer mee van de wijk waaruit de leerling afkomstig is. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 11, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<DFG 2011-02-10/07, art. 24, 037; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
(3)<DFG 2011-02-10/07, art. 24, 037; Inwerkingtreding : 01-12-2010>
Onderafdeling 4. - [1 Fase voor het opnemen van de inschrijvingsaanvragen.]1
----------
(1)
Art. 79/8.[1 § 1. [3 Sedert de tweede maandag van de maand februari vóór het schooljaar dat voor een inschrijving in aanmerking komt, opent het inrichtingshoofd of de inrichtende macht van de inrichting een fase voor het opnemen van de inschrijvingsaanvragen die drie weken duurt zonder rekening te houden met het ontspanningsverlof]3. Die inschrijvingsperiode is gemeenschappelijk voor de prioritaire leerlingen bedoeld in onderafdeling 5 en voor de niet prioritaire leerlingen.
[2 Na de registratiefase van de inschrijvingsaanvragen bedoeld in het vorige lid kan geen enkele inschrijvingsaanvraag in aanmerking genomen worden vóór de eerste werkdag [3 van de tweede week]3 volgend op het einde van de lentevakantie.
Behoudens voorafgaande terugtrekking kan geen enkele inschrijving met batige rangschikking geregistreerd worden voor een leerling die reeds batig gerangschikt is in een andere inrichting.]2
§ 2. Het unieke inschrijvingsformulier, ingevuld met toepassing van de bepalingen van onderafdeling 3, wordt ingediend door de meerderjarige leerling of, voor de minderjarige leerling, de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, in de enige inrichting die aan hun verwachtingen het best beantwoordt, met uitsluiting van elke andere en inzonderheid van de andere inrichtingen die eventueel bedoeld zijn in het vertrouwelijke deel van hun unieke inschrijvingsformulier.
Als een uniek inschrijvingsformulier in verschillende inrichtingen, voor éénzelfde leerling, wordt ingediend, worden al die formulieren door de netoverschrijdende inschrijvingscommissie nietig verklaard, die er de betrokken scholen, de meerderjarige leerling, of, voor de minderjarige leerling, de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, onmiddellijk van op de hoogte brengt.
In afwijking van het eerste lid, bij verhindering, kunnen de meerderjarige leerling of, voor de minderjarige leerling, de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, schriftelijk een derde persoon ertoe machtigen om een uniek inschrijvingsformulier bij de inrichting voor secundair onderwijs in zijn naam in te dienen, voor zover de gemachtigde persoon geen lid is van het personeel van de inrichting voor secundair onderwijs die voor de inschrijving in aanmerking komt. In voorkomend geval, kan die machtiging gelijktijdig betrekking hebben op verschillende leerlingen, indien deze broer(s)of zus(sen) zijn of onder hetzelfde dak wonen.
§ 3. [4 Wanneer het naar behoren ingevulde enig inschrijvingsformulier door de meerderjarige leerling of door de ouders van een minderjarige wordt ontvangen, overhandigt de school voor secundair onderwijs hun een ontvangstbewijs waarop de datum van de dag is vermeld alsmede de gegevens die in aanmerking zijn genomen voor de indeling van het inschrijvingsverzoek van de leerling.
Deze datum wordt alleen in aanmerking genomen om de indiening van de aanvraag tijdens de inschrijvingsperiode te certificeren en kan niet worden gebruikt voor de indeling van de aanvraag.
In het geval van een school voor secundair onderwijs die vermoedelijk onvolledig is in de zin van artikel 1.7.7-12, § 2, van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, wordt het in paragraaf 1 bedoelde ontvangstbewijs vervangen door een getuigschrift waarin wordt bevestigd dat de school voor secundair onderwijs vermoedelijk onvolledig is en dat de leerling overeenkomstig artikel 1.7.7-20, § 1, van hetzelfde Wetboek kan worden geacht te zijn ingeschreven in nuttige orde.]4]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 13, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<DFG 2011-02-10/07, art. 25, 037; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
(3)<DFG 2017-05-24/15, art. 20, 054; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(4)<DFG 2022-01-13/08, art. 51, 076; Inwerkingtreding : 28-01-2022>
Art. 79/9.[1 Onverminderd artikel 79/8, wordt elke inschrijvingsaanvraag in het eerste gemeenschappelijke jaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs in een register opgenomen. Daarin worden vermeld : de naam van de leerling, zijn nummer van het unieke inschrijvingsformulier, zijn geboortedatum, zijn woonplaats, de datum van de inschrijvingsaanvraag en, in voorkomend geval, de reden waarom de inschrijving wordt geweigerd.
De datum van de inschrijvingsaanvraag bedoeld in het eerste lid is de datum vermeld op het ontvangstbewijs bedoeld in artikel 79/8 § 3.
Voor de inschrijvingsaanvragen ingediend na de fase voor het opnemen van de inschrijvingsaanvragen bedoeld in artikel 79/8, is de datum van de inschrijvingsaanvraag de datum waarop ze in het in het eerste lid bedoelde register worden opgenomen. Die aanvragen [2 ingediend door middel van hetzelfde unieke formulier of van een duplicaat ervan]2, die in de chronologische volgorde worden opgenomen, worden in die volgorde gerangschikt na alle aanvragen opgenomen gedurende de fase voor het opnemen van de aanvragen, waarbij ze bovendien niet moeten worden gerangschikt overeenkomstig de bepalingen van onderafdeling 7.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 14, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<DFG 2011-02-10/07, art. 26, 037; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
Onderafdeling 5. - [1 Prioritaire leerlingen.]1
----------
(1)
Art. 79/10.[1 § 1. Voor de rangschikking van de leerlingen en de toekenning van de beschikbare plaatsen in een inrichting voor secundair onderwijs met toepassing van de bepalingen van de onderafdelingen 7, 8 en 9, worden als prioritair beschouwd, in de hieronder vermelde volgorde, de leerlingen :
1° van wie een broer of een zus of elke andere minderjarige of meerderjarige die onder hetzelfde dak woont, reeds school loopt in de inrichting voor secundair onderwijs;
2° die afkomstig zijn uit :
a) een tehuis of een opvanggezin, voor zover ze daar ofwel door de rechter, ofwel door de adviseur of de directeur voor hulpverlening aan de jeugd werden geplaatst;
b) een internaat voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben;
c) een door de " Office de la Naissance et de l'Enfance " (Dienst voor Geboorte en Kind) georganiseerd of erkend opvangcentrum;
3° die specifieke behoeften hebben in de zin van artikel 2, § 1, van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs en voor wie een permanente integratie in aanmerking komt voor het eerste jaar van de eerste graad van het secundair onderwijs met toepassing van hoofdstuk X van hetzelfde decreet;
4° die, alhoewel ze niet regelmatig ingeschreven zijn in het gespecialiseerd onderwijs geregeld door het decreet van 3 maart 2004, wanneer ze een inschrijvingsaanvraag indienen of laten indienen door hun ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, specifieke behoeften hebben die op een bewezen handicap gebaseerd zijn;
5° die verblijven in een internaat dat ressorteert onder dezelfde inrichtende macht als de inrichting of waarmee deze een medewerking heeft;
6° van wie ten minste één van de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent het geheel of een deel van zijn ambt binnen de inrichting voor secundair onderwijs uitoefent;
7° die, alleen in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, ten minste sedert 30 september 2007 school lopen in één van de basisscholen of lagere scholen van dezelfde inrichtende macht als de secundaire school onder de voorwaarden bedoeld in § 3;
8° die sedert ten minste 30 september 2007 school lopen in het lager onderwijs ofwel van de enige verbonden inrichting voor lager onderwijs of basisonderwijs waarmee de inrichting voor secundair onderwijs, onder de in § 4, tweede lid, bedoelde voorwaarden, een verbindingsovereenkomst moet hebben gesloten, ofwel van de verbonden inrichting voor lager onderwijs of basisonderwijs waarmee de inrichting voor secundair onderwijs, onder de in § 4, vierde lid bedoelde voorwaarden, een tweede verbindingsovereenkomst kan hebben gesloten.
§ 2. De in § 1, 2°, bedoelde inschrijvingsaanvragen worden alleen als prioritair beschouwd als een afschrift van het attest bedoeld in artikel 29, § 2, derde lid, van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving aan het inrichtingshoofd uiterlijk de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode van 3 weken wordt toegezonden.
De in § 1, 3° bedoelde inschrijvingsaanvragen worden alleen als prioritair beschouwd als het voorstel tot integratie bedoeld in artikel 134 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs uiterlijk op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode van 3 weken aanvaard is zoals bepaald in artikel 135 van het zelfde decreet.
De in § 1, 4°, bedoelde inschrijvingsaanvragen worden alleen als prioritair beschouwd als ze gebaseerd zijn op een integratieproject dat door het inrichtingshoofd, in overleg met de educatieve ploeg, uiterlijk op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode van 3 weken wordt aanvaard.
Voor de toepassing van § 1, 4° is een integratieproject een protocol dat de volgende gegevens inhoudt :
1° de toestemming van het inrichtingshoofd;
2° de toestemming van de ouders, de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, of van de leerling zelf, als deze meerderjarig is;
3° de opsomming van de specifieke instrumenten die de leerling de mogelijkheid geven om te studeren;
4° de eventuele partners die worden belast met de begeleiding van de leerling en die ertoe worden gemachtigd in de schoolinrichting op te treden;
5° de eventuele specifieke bepalingen die worden beslist door de school en de ouders, de persoon die de ouderlijke macht uitoefent of de leerling zelf, als deze meerderjarig is.
§ 3. De in § 1, 7° bedoelde inschrijvingsaanvragen worden alleen als prioritair beschouwd als voldaan wordt aan de twee volgende voorwaarden :
1° de inrichtende macht heeft geen verbindingsovereenkomst gesloten in de zin van de artikelen 80, § 4, zesde lid, 8°, 11 en 12, en 88, § 4, zesde lid, 8°, elfde lid en twaalfde lid van het decreet van 24 juli 1997, zoals gewijzigd bij het voormelde decreet van 18 juli 2008;
2° de inrichtende macht organiseert ten minste 15 basisscholen of lagere scholen.
Die basisscholen of lagere scholen worden gelijkgesteld met inrichtingen voor basisonderwijs of lager onderwijs verbonden aan de inrichtingen voor secundair onderwijs georganiseerd door de betrokken inrichtende macht, in de zin van § 4, tweede lid.
§ 4. De in § 1, 8°, bedoelde inschrijvingsaanvragen worden alleen als prioritair beschouwd als de enige verbindingsovereenkomst die met de verbonden inrichting voor lager onderwijs of basisonderwijs werd gesloten, aan de administratie uiterlijk op 30 september 2008 werd meegedeeld.
Onder verbonden inrichting voor basisonderwijs of lager onderwijs wordt uitsluitend een inrichting voor basisonderwijs of lager onderwijs verstaan die voldoet aan ten minste drie van de vier volgende voorwaarden :
1° dezelfde inrichtende macht als de secundaire school hebben;
2° een gemeenschappelijk inrichtingsproject hebben, behalve voor de bepalingen die specifiek zijn voor elk betrokken onderwijsniveau;
3° in dezelfde gemeente gelegen zijn;
4° ten minste 40 % van de leerlingen van het zesde leerjaar tellen die, gedurende de laatste twee schooljaren 2006-2007 en 2007-2008, zich hebben laten inschrijven in de secundaire school die de verbindingsovereenkomst heeft ondertekend.
Een tweede verbindingsovereenkomst kan in aanmerking komen indien en alleen indien :
1° ze door de inrichting voor secundair onderwijs werd gesloten met een andere inrichting voor lager onderwijs of basisonderwijs die in de zin van het tweede lid verbonden is;
2° ze door de Regering vóór 31 december 2008 werd goedgekeurd;
3° op 15 januari 2008, alle leerlingen die ingeschreven waren in het eerste leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs van de inrichting en afkomstig zijn uit de twee verbonden lagere of basisscholen, met inbegrip van de leerlingen van de verbonden scholen die eveneens onder een andere categorie leerlingen bedoeld in § 1 ressorteren, hoogstens 50 % van de beschikbare plaatsen bezetten.
Indien, voor elk schooljaar volgend op het schooljaar waarin de tweede overeenkomst werd gesloten, blijkt dat op 15 januari alle leerlingen die ingeschreven waren in het eerste leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs van de inrichting en afkomstig zijn uit de twee verbonden lagere of basisscholen, met inbegrip van de leerlingen van de verbonden scholen die ook onder een andere categorie leerlingen bedoeld in § 1 ressorteren, meer dan 50 % van de beschikbare plaatsen bezetten, wordt de tweede overeenkomst definitief nietig te rekenen vanaf het schooljaar volgend op dat van de vaststelling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 16, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
Art. 79/11.[1 Welk de voorrang die een kandidaat voor de inschrijving bij toepassing van artikel 79/10 kan laten gelden, ook is, gelden die alleen in de school waarin de leerling, als hij meerderjarig is, of, indien hij minderjarig is, zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, hun unieke inschrijvingsformulier indienen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 17, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
Onderafdeling 6. - [1 Als volzet en niet volzet beschouwde inrichtingen voor secundair onderwijs.]1
----------
(1)
Art. 79/12.
<Opgeheven bij DFG 2022-01-13/08, art. 55,L1, 076; Inwerkingtreding : 28-01-2022>
Art. 79/13.
<Opgeheven bij DFG 2022-01-13/08, art. 55,L1, 076; Inwerkingtreding : 28-01-2022>
Art. 79/14.[1 In elke inrichting voor secundair onderwijs die bij toepassing [2 van artikel 1.7.7-12, § 1, lid 2, van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs]2 als volzet wordt beschouwd, kan het inrichtingshoofd of de inrichtende macht van de inrichting zelf 80 % van de erkende plaatsen toekennen volgens de in onderafdeling 8 bepaalde methode en behoudt de toekenning van de vrij gebleven plaatsen voor de ZSEI voor.
Binnen de volgende vijf schoolwerkdagen, stuurt de in het eerste lid bedoelde inrichting de netoverschrijdende inschrijvingscommissie een elektronisch afschrift van haar register van inschrijvingsaanvragen en bepaalt het aantal plaatsen die nog beschikbaar zijn en het aantal " ZSEI - leerlingen " dat ontbreekt om het percentage van 20,4 procent " ZSEI - leerlingen " in verhouding tot de erkende plaatsen te bereiken.]1
----------
(1)<DFG 2011-02-10/07, art. 29, 037; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
(2)<DFG 2022-01-13/08, art. 52, 076; Inwerkingtreding : 28-01-2022>
Onderafdeling 7. - [1 Rangschikking van de inschrijvingsaanvragen.]1
----------
(1)
Art. 79/15.[1 Het inrichtingshoofd of de inrichtende macht van elke inrichting kent ten minste 20,4 % van de erkende plaatsen aan de " ZSEI - leerlingen " toe, voor zover ze een inschrijvingsaanvraag gedurende de fase voor het opnemen van de inschrijvingsaanvragen bedoeld in artikel 79/8 " hebben ingediend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 23, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
Art. 79/16.[1 Voor de toekenning van de beschikbare plaatsen in elke inrichting voor secundair onderwijs waar het aantal unieke inschrijvingsformulieren hoger ligt dan het aantal plaatsen die ze toekent, of ze als volzet of niet volzet wordt beschouwd, wordt iedere leerling voor wie een uniek inschrijvingsformulier werd ingediend gedurende de fase voor het opnemen van de inschrijvingsaanvragen bedoeld in artikel 79/8, in dalende volgorde gerangschikt op grond van zijn samengesteld indexcijfer.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 24, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
Art. 79/17.[1 Het samengesteld indexcijfer bedoeld in artikel 79/16 wordt bepaald door de leerling een waarde " 1 " toe te kennen, eerst vermenigvuldigd met een factor die degressief varieert van 1,5 naar 1,1 per schijf van " -0,1 " van de eerste keuze naar de vijfde keuze, vervolgens vermenigvuldigd met factoren die verbonden zijn aan criteria.
De enige criteria die in aanmerking kunnen en moeten komen en hun mogelijke weging voor de toepassing van het eerste lid zijn de volgende :
1° de lagere school of de basisschool van afkomst is, op het ogenblik van de inschrijving in het eerste gemeenschappelijke jaar of op het ogenblik van de inschrijving in het lager onderwijs van die school, onder die van het net waartoe de lagere school of de basisschool van afkomst behoort, één van de vijf scholen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of van één van beide ouders gelegen zijn. Dat criterium wordt vastgelegd door een degressieve weging toe te kennen van de 1ste dichtstbijzijnde naar de vijfde dichtstbijzijnde. Die waarden zijn : 2, voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,81, voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,61, voor de derde dichtstbijzijnde, 1,41, voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,21, voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de scholen die verder gelegen zijn;
2° de gekozen inrichting voor secundair onderwijs is, onder die van het net waartoe de gekozen inrichting voor secundair onderwijs behoort, één van de vijf inrichtingen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of van één van beide ouders gelegen zijn. Dat criterium wordt vastgelegd door een degressieve weging toe te kennen van de 1ste dichtstbijzijnde naar de vijfde dichtstbijzijnde. Die waarden zijn : 1,98, voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,79, voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,59, voor de derde dichtstbijzijnde, 1,39, voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,19, voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de scholen die verder gelegen zijn;
[3 3° de gekozen inrichting voor secundair onderwijs is gelegen in een straal van 4 km rondom de lagere school of de basisschool van afkomst. De minimale waarde is 1, indien het criterium niet vervuld is, of, wanneer dit criterium vervuld is en wanneer de school bedoeld bij 1° en de inrichting bedoeld bij 2° de eerste dichtstbijzijnde zijn in de zin van 1° en 2°. In alle andere gevallen wanneer dit criterium vervuld is :
a) wordt de minimale waarde 1 met 0,054; 0,108; 0,162; 0,216 of 0,27 vermeerderd naar gelang van de waarde toegekend aan het criterium bedoeld bij 1°, d.w.z. 1,81; 1,61; 1,41; 1,21 of 1;
b) wordt de waarde verkregen bij punt a) vermeerderd met 0,054; 0,108; 0,162; 0,216 of 0,27 naargelang van de waarde toegekend aan het criterium bedoeld bij 2°, d.w.z. 1,79; 1,59; 1,39; 1,19 of 1]3;
4° vanaf het schooljaar 2011-2012, is de lagere school of de basisschool van afkomst één van de lagere scholen waarvan het inrichtingsproject voorziet in ten minste vijf prioritaire acties inzake pedagogisch partnerschap met de secundaire school, waarbij in haar eigen inrichtingsproject dezelfde acties worden opgenomen die althans tot doel hebben de doorstroming van het lager onderwijs naar het secundair onderwijs, de integratie binnen de eerste graad en de bestrijding van afhaken op school te bevorderen. Onder die vijf acties, worden ten minste vier opgenomen uit de volgende :
- De verwezenlijking van gemeenschappelijke acties voor de leerlingen en/of de educatieve ploegen;
- De uitwisseling van pedagogische en informatiedocumenten;
- Perioden van overleg tussen de educatieve ploegen;
- Gemeenschappelijke oudervergaderingen;
- Gemeenschappelijke opleidingen van leerkrachten;
- Bezoek van scholen door leerlingen uit het lager onderwijs in het secundair onderwijs;
- De tijdelijke aanwezigheid op welbepaalde ogenblikken van leerkrachten van één niveau in het andere.
Die medewerking wordt in een partnerschapsovereenkomst vastgelegd en de partnerschapsinrichtingen maken verslag op van hun partnerschapsactiviteiten die ze ter beschikking van de inspectie houden.
Dat criterium komt in aanmerking voor zover drie lagere scholen betrokken zijn, waaronder ten minste één als minder begunstigd wordt beschouwd in de zin van artikel 79/1, 4°. In afwijking daarvan, voor de zones waarin de " ZSEI - leerlingen " alleen uit minder dan 15 % van de basis- of lagere scholen of vestigingen van de zone afkomstig zijn, heeft ten minste één van de betrokken basisscholen een gemiddeld sociaal-economisch indexcijfer dat met 0,6 punt lager ligt dan dat van de secundaire school.
Dat criterium is 1,51 waard, als dit vervuld is, en 1, als dit niet vervuld is. Dit criterium komt alleen in aanmerking voor de scholen die het voordeel van de verbinding niet of niet meer genieten.
Dat criterium is ook 1,51 waard indien de basisschool of de lagere school van afkomst een school is die een partnerschapsovereenkomst heeft gesloten met een andere secundaire school dan die waarin hij wenst zich in te schrijven, voor zover, enerzijds, de gekozen inrichting voor secundair onderwijs een patnerschapsovereenkomst heeft gesloten met andere inrichtingen voor lager of basisonderwijs dan die van afkomst, en anderzijds, ten minste één van beide volgende voorwaarden vervuld is :
a) de basisschool of de lagere school van afkomst is de school die de eerste dichtst bij de woonplaats is gelegen in de zin van 1°;
b) de leerling was ingeschreven in de lagere school van afkomst voordat de partnerschapsovereenkomst door die school werd gesloten.
5° Eveneens vanaf het schooljaar 2011-2012 is de basisschool of de lagere school van afkomst een school die geen verbindingsovereenkomst of geen partnerschapsovereenkomst heeft. Dat criterium geniet dezelfde weging als het criterium 4 en is alleen van toepassing ten aanzien van secundaire scholen die door pedagogische partnerschappen gebonden worden.
Het voordeel van dat criterium en de weging ervan wordt ook toegekend aan de scholen die gelegen zijn in een gemeente waarin de keuze van de ouders tussen secundaire scholen van verschillende aard die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd niet kan worden gedaan bij gebrek aan zulke scholen in de gemeente. De criteria 4 en 5 kunnen niet worden gecumuleerd.
6° De secundaire school biedt de mogelijkheid om in dezelfde taal een taalbadonderwijs verder te volgen aan leerlingen die dat onderwijs sedert ten minste het derde leerjaar lager onderwijs hebben genoten. Dat criterium is 1,18 waard als het vervuld is en 1 als het niet vervuld is.]1
[2 § 2. Wanneer, bij gebrek aan gegevens, het onmogelijk is om de waarde van het samengestelde indexcijfer van een leerling te bepalen, wordt voor zijn rangschikking in de inrichting bedoeld in artikel 79/8, § 2, 1e lid, een indexcijfer toegekend, waarvan de waarde het gemiddelde is van de samengestelde indexcijfers van de leerlingen die hun unieke inschrijvingsformulier bij die inrichting hebben ingediend en waarvoor die waarde bekend is.
Bij rangschikking in een inrichting bepaald op het deel van het unieke inschrijvingsformulier bedoeld in artikel 79/7, § 3, 4e lid, kent de netoverschrijdende Inschrijvingscommissie hem een indexcijfer toe, waarvan de waarde het gemiddelde is van de samengestelde indexcijfers van de leerlingen die zij in elke inrichting rangschikt waarvoor die waarde bekend is.]2
[2 § 3. Wanneer de oorspronkelijke lagere of basisschool onder het gespecialiseerd onderwijs ressorteert, worden, voor de bepaling van de criteriumwaarde bedoeld in § 1, 2e lid, 1°, enkel in aanmerking genomen, onder de scholen van het netwerk waartoe de oorspronkelijke lagere of basisschool behoort, de gespecialiseerde basis- of lagere scholen die een onderwijs van hetzelfde type organiseren in de zin van artikel 7, § 1, van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
Wanneer de oorspronkelijke lagere of basisschool onder het gewoon onderwijs ressorteert, worden voor de bepaling van de criteriumwaarde bedoeld in § 1, 2e lid, 1°, enkel de basis- of lagere scholen, in de zin van artikel 79/2, 1e lid, in aanmerking genomen onder het netwerk waartoe de oorspronkelijke gewone lagere of basisschool behoort.]2
(NOTA : bij arrest nr 4/2011 van 13-01-2011 (B.St. 15-03-2011, p. 16380-16389), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 79/17, § 1, tweede lid, 3°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, zoals ingevoegd bij artikel 25 van het decreet van 18 maart 2010 vernietigd)
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 25, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<DFG 2011-02-10/07, art. 30, 037; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
(3)<DFG 2011-12-20/14, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 79/18.[1 Wanneer verschillende leerlingen, voor de toekenning van de beschikbare plaatsen, hetzelfde samengestelde indexcijfer hebben, worden ze gerangschikt in opklimmende volgorde van het sociaal-economische indexcijfer van hun wijk van afkomst. Wanneer het onmogelijk is om het sociaal-economische indexcijfer van de wijk van afkomst van een leerling te bepalen, kent de administratie hem het gemiddelde sociaal-economische indexcijfer toe van de wijk van afkomst van de leerlingen die hetzelfde samengestelde indexcijfer hebben.
Wanneer met toepassing van het vorige lid een geheel of gehelen van ex-aequo blijft(en) voortbestaan waarvan het aantal hoger ligt dan drie, wordt tussen hen eerst een keuze gedaan binnen elk van die gehelen in opklimmende volgorde van de weging die gekregen wordt bij toepassing van artikel 79/17, § 1, tweede lid, 2°. Indien de toepassing van die wijze om een keuze te doen nog leidt tot een geheel of gehelen van ex aequo waarvan het aantal hoger ligt dan drie, wordt tussen hen een keuze gedaan binnen elk geheel in opklimmende volgorde van het afstand tussen de inrichting voor secundair onderwijs en de woonplaats van de leerling of één van beide ouders. ".]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 26, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
Onderafdeling 8. - [1 Toekenning van de beschikbare plaatsen door het inrichtingshoofd of de inrichtende macht van de inrichting.]1
----------
(1)
Art. 79/19.[1 Het inrichtingshoofd of de inrichtende macht van de inrichting kent de plaatsen toe die het/zij naar gelang van het geval moet toekennen krachtens [2 artikel 1.7.7-20 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs]2, en 79/14, § 2, zoals hieronder vermeld :
1° eerst en voor zover dat percentage kan worden bereikt, behoudt het/zij 20,4 % van de erkende plaatsen voor en kent dit toe aan ZSEI-leerlingen in de volgorde van hun rangschikking volgens het samengestelde indexcijfer, en, in geval van ex aequo, in opklimmende volgorde van het sociaal-economisch indexcijfer van hun wijk van afkomst;
2° vervolgens, kent het/zij, naar gelang van het geval, het eventuele saldo van 80 % of van 102 % van de erkende plaatsen toe aan de prioritaire leerlingen in de volgorde van de prioriteiten, en binnen elke prioriteit, in de volgorde van hun rangschikking volgens het samengestelde indexcijfer, en in geval van ex aequo, volgens de opklimmende volgorde van het sociaal-economische indexcijfer van hun wijk van afkomst;
3° ten slotte kent het/zij, naar gelang van het geval, het eventuele saldo van 80 % of van 102 % van de erkende plaatsen toe aan de niet prioritaire leerlingen, of ze al dan geen ZSEI-leerlingen zijn, in de volgorde van hun rangschikking volgens het samengestelde indexcijfer, en, in geval van ex aequo, volgens de opklimmende volgorde van het sociaal-economische indexcijfer van hun wijk van afkomst.
De leerlingen wier inschrijvingsaanvraag een positief antwoord heeft gekregen met toepassing van het eerste lid zijn definitief batig gerangschikt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 28, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<DFG 2022-01-13/08, art. 53, 076; Inwerkingtreding : 28-01-2022>
Art. 79/20.[1 Binnen de vijf schoolwerkdagen volgend op de fase voor het opnemen van de inschrijvingsaanvragen bedoeld in artikel 79/8, stuurt het inrichtingshoofd of de inrichtende macht van de inrichting de netoverschrijdende inschrijvingscommissie een elektronisch afschrift van het register van de inschrijvingsaanvragen bedoeld in artikel 79/9.
[2 Het inrichtingshoofd bedoeld [3 in artikel 1.7.7-20, lid 1, van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs]3 of in artikel 79/14, 2e lid, stuurt hem het afzonderlijke en vertrouwelijke deel van het unieke inschrijvingsformulier van de leerlingen die een aanvraag om inschrijving hebben ingediend gedurende de registratieperiode van de inschrijvingsaanvragen.]2
In het geval bedoeld in het tweede lid, deelt het inrichtingshoofd of de inrichtende macht van de inrichting bovendien het aantal leerlingen mee dat ontbreekt om het minimumpercentage van 20,4 % van ZSEI-leerlingen bedoeld in artikel 79/15, voor zover dit mogelijk is, te bereiken door toedoen van de netoverschrijdende inschrijvingscommissie, overeenkomstig de bepalingen van onderafdeling 9.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 29, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<DFG 2011-02-10/07, art. 31, 037; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
(3)<DFG 2022-01-13/08, art. 54, 076; Inwerkingtreding : 28-01-2022>
Onderafdeling 9. - [1 Toekenning van de plaatsen door de netoverschrijdende inschrijvingscommissie en vastlegging van de wachtlijsten.]1
----------
(1)
Art. 79/21.[1 § 1. De netoverschrijdende inschrijvingscommissie beschikt over de plaatsen die beschikbaar overblijven in de onderwijsinrichtingen die als niet volzet worden beschouwd alsook over de plaatsen die beschikbaar overblijven in de onderwijsinrichtingen die als volzet worden beschouwd.
Voor elke inrichting voor secundair onderwijs waarvan ze de toekenning van de plaatsen beheert, stelt de netoverschrijdende inschrijvingscommissie de lijst van de kandidaten voor die plaatsen op, te weten de leerlingen wier eerste keuze nog niet kon worden vervuld in die inrichting, plus, na kennisneming van de vertrouwelijke luiken van de inschrijvingsformulieren, de leerlingen wier eerste keuze nog niet kon worden vervuld in een andere inrichting, voor wie die inrichting één van de andere keuzen uitmaakte zoals die in het unieke inschrijvingsformulier uitgedrukt worden.
Voor elk van die inrichtingen, voert de netoverschrijdende inschrijvingscommissie de rangschikking uit van de leerlingen die nog bezig zijn met hun inschrijvingsaanvraag, in dalende volgorde van hun samengestelde indexcijfer berekend overeenkomstig artikel 79/17, eventueel tussen wie een keuze wordt gedaan overeenkomstig artikel 79/18.
§ 2. De netoverschrijdende inschrijvingscommissie kent eerst de plaatsen waarover ze beschikt toe op de volgende wijze :
1° in de inrichtingen voor secundair onderwijs die een aantal ZSEI-leerlingen hebben aangegeven dat een tekort vertoont om het percentage van 20,4 % ZSEI-leerlingen tegenover de erkende plaatsen te bereiken, kent de netoverschrijdende inschrijvingscommissie eerst die plaatsen toe, in de volgorde van hun rangschikking, aan ZSEI-leerlingen voor wie die school overeenstemt met hun tweede keuze. Als er onvoldoende zijn, wordt het percentage ZSEI-leerlingen geacht definitief bereikt te zijn;
2° vervolgens, in de inrichtingen voor secundair onderwijs die geen positief antwoord hebben kunnen geven op de inschrijvingsaanvragen van prioritaire leerlingen die bij ze werden ingediend, kent de netoverschrijdende inschrijvingscommissie deze plaatsen toe in de volgorde van de prioriteiten, zoals bepaald in artikel 79/10, en binnen elke prioriteit, in de volgorde van hun rangschikking.
§ 3. Voor de plaatsen die na de toepassing van § 2, overblijven, optimaliseert de netoverschrijdende inschrijvingscommissie de keuzen van de leerling, indien hij meerderjarig is, of, indien hij minderjarig is, van zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, volgens de methode waarbij iedere leerling zo dicht bij zijn beste keuze wordt gebracht, zonder hem ooit een plaats te kunnen opleggen in de inrichting voor secundair onderwijs die overeenstemt met een keuze onder deze die voortvloeit uit zijn rangschikking in de verschillende inrichtingen voor secundair onderwijs bedoeld in het vertrouwelijke deel van zijn unieke inschrijvingsformulier.
De methode bedoeld in het eerste lid veronderstelt dat :
1° in een eerste fase, alle inschrijvingsaanvragen die niet beantwoorden aan de eerste keuze die vermeld staat in het vertrouwelijke deel van het unieke inschrijvingsformulier voorlopig worden geschorst en die in hun verschillende plaatsen in de rangschikking van de verschillende inrichtingen voor secundair onderwijs alleen opnieuw worden ingevoerd als die eerste keuze niet vervuld is;
2° in een tweede fase, alle inschrijvingsaanvragen voorlopig worden geschorst waarvan de keuzevolgorde hoger ligt dan 2 en die in hun verschillende plaatsen in de verschillende inrichtingen voor secundair onderwijs alleen opnieuw worden ingevoerd als die eerste keuze of tweede keuze niet vervuld zijn;
3° in een nde fase, alle inschrijvingsaanvragen voorlopig worden geschorst waarvan de keuzevolgorde hoger ligt dan n en die in hun plaatsen in de verschillende inrichtingen voor secundair onderwijs alleen opnieuw worden ingevoerd als geen van die keuzen boven de nde keuze vervuld is;
4° en zo voort tot de fase tot voorlopige schorsing van alle aanvragen die overeenstemmen met de 10e keuze en tot hun definitieve wederinvoering in de plaatsen die ze bezetten indien geen van hun keuzen boven de 9e keuze vervuld is.
§ 4. Voor de toepassing van dit artikel, blijft de batige rangschikking van een leerling in een inrichting voor secundair onderwijs, [4 tot 23 augustus, de tweede dag daarop of de dag daarna als deze dag op een zaterdag of een zondag valt]4, behouden in een wachtlijst in elke inrichting voor secundair onderwijs die aan zijn verwachtingen beter beantwoordt dan die waarin hij batig gerangschikt is [2 ...]2.]1
[2 De inrichtingen waarin een aanvraag om inschrijving in aanmerking genomen is na de registratiefase bedoeld in artikel 79/8, § 1, worden geacht minder overeen te stemmen met de voorkeuren ervan dan die aangesteld gedurende die registratiefase.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 31, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<DFG 2011-02-10/07, art. 32, 037; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
(3)<DFG 2016-07-13/03, art. 10, 051; Inwerkingtreding : 01-12-2015>
(4)<DFG 2018-06-14/26, art. 41, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 79/22.[1 Op het einde van haar optimaliseringsactie, stuurt de netoverschrijdende inschrijvingscommissie elke inrichting voor secundair onderwijs haar ingevulde register van de inschrijvingsaanvragen, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen de batig gerangschikte leerlingen en de leerlingen die eventueel in een wachtlijst staan. Voor iedere leerling bedoeld in artikel 79/21, § 1, tweede lid, stuurt de netoverschrijdende inschrijvingscommissie hem, als hij meerderjarig is, of zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, als hij minderjarig is, een schrijven waarin de naam van de school waarin hij batig gerangschikt is en/of zijn toestand in de wachtlijst van de betrokken scholen, worden vermeld.]1
[2 De meerderjarige leerling of, voor de minderjarige leerling, zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, beschikken, als ze geen batig gerangschikte plaats bekomen hebben in de inrichting die overeenstemt met hun eerste voorkeur, over een termijn van 10 werkdagen vanaf de versturing van de brief bedoeld in het vorige lid om de inschrijvingsaanvragen ingediend overeenkomstig artikel 79/7, § 3 te bevestigen of nietig te verklaren. Bij afwezigheid van een antwoord binnen die termijn, worden zij geacht die inschrijvingsaanvragen te bevestigen.
Behoudens uitdrukkelijke tegenstrijdige aanvraag aan de netoverschrijdende Inschrijvingscommissie worden de inschrijvingsaanvragen van de leerlingen die geen basisgetuigschrift bekomen hebben, vernietigd zodra de beslissing om weigering van toekenning van dat getuigschrift definitief is.]2
[3 Vanaf de zesde schoolwerkdag van het schooljaar wordt de inschrijving van een leerling in volgorde afgeschaft als hij / zij niet naar school is gegaan en als noch hijzelf / zijzelf indien hij/zij meerderjarig is, noch zijn ouders of de persoon die het ouderlijk gezag oefent, de regelmatigheid van de afwezigheid hebben kunnen bewijzen, zoals bepaald in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 mei 2014 tot toepassing van de artikelen 8, § 1, 20, 23, 31, 32, 33, 37, 47 en 50 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie. Wanneer de informatie volgens welke een plaats in volgorde aan de leerling is toegewezen, aan hem wordt meegedeeld na [4 de eerste dag van het schooljaar]4, is de termijn drie schoolwerkdagen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving.]3
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art.32, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<DFG 2011-02-10/07, art. 33, 037; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
(3)<DFG 2019-05-03/38, art. 30, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(4)<DFG 2022-03-31/35, art. 59, 078; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 79/23.[1 Het aantal leerlingen bedoeld in artikel 79/5, 1° kan alleen met één eenheid worden overschreden voor elke klas die wordt erkend met toepassing van artikel 79/5, 2°, uitsluitend om :
1° zich te schikken naar een bevel van de netoverschrijdende inschrijvingscommissie, om uitzonderlijke gevallen of gevallen van overmacht op te lossen die onvoorspelbaar zijn bij het opnemen van de inschrijvingsaanvragen;
2° in het eerste gemeenschappelijke leerjaar een leerling in te schrijven die zich inschrijft in het internaat van de betrokken secundaire school of in een internaat verbonden aan de school door een overeenkomst;
3° de inschrijving uit te voeren van een bijkomend lid van het broeder- en zusterschap wanneer een ander lid [2 een]2 beschikbare plaats toegewezen kreeg;
4° de inschrijving uit te voeren van leerlingen die ex aequo gerangschikt zijn in de volgorde van rangschikking van de leerlingen, wanneer één van de ex aequo gerangschikte leerlingen de laatste beschikbare plaats toegewezen kreeg.
Wanneer het inrichtingshoofd of de inrichtende macht lid 2°, 3° en 4° toepast, brengt het/zij de netoverschrijdende inschrijvingscommissie daar onmiddellijk op de hoogte van.]1
[2 Wanneer de meerderjarige leerling of, voor de minderjarige leerling, de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, achten met uitzonderlijke gevallen of gevallen van overmacht bedoeld in het 1e lid, 1°, geconfronteerd te zijn, dienen zij, binnen de 10 werkschooldagen volgend op de ontvangst van de brief van de netoverschrijdende Inschrijvingscommissie waarin de rangschikking bekendgemaakt wordt na toepassing van § 2 van artikel 79/21 van dit decreet, per [3 aangetekende zending]3 bij de netoverschrijdende Inschrijvingscommissie een gemotiveerde aanvraag in.
In het geval er een nieuw geval van overmacht zich voordoet na de termijn bedoeld bij het vorige lid, dienen de meerderjarige leerling of, voor de minderjarige leerling, de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, per [3 aangetekende zending]3 bij de netoverschrijdende Inschrijvingscommissie een gemotiveerde aanvraag in.]2
[4 Als de netoverschrijdende inschrijvingscommissie, voor het schooljaar 2021-2022, van mening is dat de situatie van de inschrijvingen dit rechtvaardigt, kan zij beslissen een aantal plaatsen vrij te maken dat gelijk is aan 2 % van de plaatsen aangegeven op de laatste schoolwerkdag van de maand januari in alle of een deel van de instellingen die, na de batige rangschikking opgesteld in toepassing van het artikel 79/21, een aantal leerlingen telden van minstens gelijk aan 102 % van de aangegeven plaatsen. De aldus gecreëerde plaatsen worden toegewezen in de volgorde van de rangschikking of in de volgorde waarin de aanvraag na de inschrijvingsperiode werd geacteerd.]4
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 33, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<DFG 2011-02-10/07, art. 34, 037; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
(3)<BFG 2017-10-25/11, art. 9, 060; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
(4)<DFG 2021-07-14/23, art. 131, 075; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
Art. 79/24.[1 § 1. Het inrichtingshoofd of de inrichtende macht van de inrichting brengt de meerderjarige leerling, of, voor de minderjarige leerling, de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, op de hoogte van de inschrijving van de betrokkene of van het feit dat zijn inschrijving wordt geweigerd omdat hem geen plaats kon worden toegekend. In dit laatste geval deelt het inrichtingshoofd of de inrichtende macht eveneens de positie mee die de leerling in de wachtlijst inneemt.
§ 2. Wanneer de weigering van inschrijving gegrond wordt op het feit dat geen plaats hem kon worden toegekend, zodra een plaats opnieuw beschikbaar wordt binnen de inrichting, wordt ze in de volgorde van de wachtlijst bedoeld in § 1 voorgesteld [2 zolang beschikbaarheid strekt]2. Het voorstel komt van de netoverschrijdende inschrijvingscommissie voor de leerlingen die ze in een wachtlijst heeft geplaatst met toepassing van artikel 79/21, §§ 2 en 3, en van de inrichting voor secundair onderwijs voor de leerlingen die deze in een wachtlijst heeft geplaatst met toepassing van artikel 79/9, derde lid. Om de netoverschrijdende inschrijvingscommissie de mogelijkheid te geven om overeenkomstig dit lid te handelen, brengt de inrichting de netoverschrijdende inschrijvingscommissie onmiddellijk op de hoogte van elke intrekking van een kandidatuur. Voor de toepassing van dit artikel, wordt geen plaats beschouwd als opnieuw beschikbaar te kunnen worden zolang het aantal batig gerangschikte leerlingen niet lager ligt dan 100 % van de erkende plaatsen, naast de leerlingen die met toepassing van artikel 79/23 werden toegevoegd.
[2 lid 2 opgeheven]2
[2 lid 3 opgeheven]2
[3 Vanaf [4 de eerste dag van het schooljaar]4, als een leerling aan wie een plaats wordt aangeboden sinds drie schoolwerkdagen afwezig is geweest vanaf het begin van het schooljaar in de inrichting of vanaf de verzending door de netoverschrijdende inschrijvingscommissie ("CIRI") van de informatie volgens welke een plaats aan de leerling aangeboden wordt, en hij de regelmatigheid van zijn afwezigheid niet heeft kunnen bewijzen, zoals bepaald in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 mei 2014 tot toepassing van de artikelen 8, § 1, 20, 23, 31, 32, 33, 37, 47 en 50 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie, registreert de inrichting zijn intrekking en licht de netoverschrijdende inschrijvingscommissie hierover overeenkomstig het vorige lid.]3
§ 3. Het inrichtingshoofd of de inrichtende macht van de inrichting reikt de meerderjarige leerling, of, voor de minderjarige leerling, de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, een attest van inschrijving of van weigering van inschrijving uit, dat inzonderheid de volgende gegevens bevat :
1° de naam van en de nuttige gegevens in verband met de schoolinrichting, haar inrichtende macht of haar inrichtingshoofd;
2° de naam van en de nuttige gegevens in verband met de leerling, en, in voorkomend geval, van zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent;
3° het totaal aantal beschikbare plaatsen in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs in de schoolinrichting;
4° het aantal plaatsen die op het einde van de inschrijvingsperiode van 3 weken worden toegekend;
5° het feit dat de inschrijving ofwel aanvaard ofwel geweigerd wordt om de reden dat geen plaats hem kon worden toegekend; in voorkomend geval, de positie die de leerling inneemt in de wachtlijst en de verwijzing naar de diensten van de administratie waar de leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent bijstand kunnen krijgen om de leerling in te schrijven in een onderwijsinrichting van de Franse Gemeenschap of in een instelling die de eerbiediging van de leerplicht waarborgt;
6° de datum waarop het inschrijvingsattest wordt uitgereikt en meegedeeld, de ondertekening van het inrichtingshoofd en de ondertekening van de meerderjarige leerling of, voor de minderjarige leerling, van de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 34, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<DFG 2011-02-10/07, art. 35, 037; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
(3)<DFG 2019-05-03/38, art. 31, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(4)<DFG 2022-03-31/35, art. 60, 078; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 79/24bis.[1 [2 Vanaf de eerste werkdag na deze bepaald met toepassing van artikel 79/21, § 4, eerste lid]2, veroorzaakt elke batig gerangschikte plaats de vernietiging, door de netoverschrijdende Inschrijvingscommissie, van de inschrijvingen op een wachtlijst in andere schoolinrichtingen, en dit ook wanneer de inschrijving op een wachtlijst resulteert uit een aanvraag om inschrijving geregistreerd na de registratiefase bedoeld in artikel 79/8, § 1, overeenkomstig artikel 79/9, 3e lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2011-02-10/07, art. 36, 037; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
(2)<DFG 2018-06-14/26, art. 42, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Onderafdeling 10. - [1 De netoverschrijdende inschrijvingscommissie]1
----------
(1)
Art. 79/25.[1 § 1. De netoverschrijdende inschrijvingscommissie is samengesteld uit de volgende personen :
1° de minister bevoegd voor het leerplichtonderwijs of diens afgevaardigde, die het voorzitterschap waarneemt. Een vertegenwoordiger van de Minister-President en een vertegenwoordiger van de Minister bevoegd voor de schoolgebouwen wonen de vergaderingen bij;
2° de Adjunct-directeur-generaal van de algemene dienst voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of diens afgevaardigde;
3° een vertegenwoordiger voor elk vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs erkend door de Regering overeenkomstig de wetgeving betreffende de vertegenwoordiging van de gesubsidieerde inrichtende machten;
4° twee vertegenwoordigers per zonale inschrijvingscommissie, bedoeld in artikel 80, § 3, eerste lid, en per gedecentraliseerde inschrijvingscommissie bedoeld in artikel 88, § 3, eerste lid, wanneer die commissies bevoegd zijn voor zones waarvoor de netoverschrijdende inschrijvingscommissie optreedt bij de toekenning van de plaatsen overeenkomstig artikel 79/21;
5° twee vertegenwoordigers per federatie van ouderverenigingen die als representatief erkend zijn;
6° twee leden van de algemene directie leerplichtonderwijs van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, onder wie de directeur-generaal of diens vertegenwoordiger;
7° twee leden van het " Entreprise des Technologies nouvelles de l'Information et de la Communication " (Overheidsbedrijf voor de Nieuwe Informatie- en Communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap (ETNIC), opgericht bij het decreet van 27 maart 2002 houdende de oprichting van het Overheidsbedrijf voor de Nieuwe Informatie- en Communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap (ETNIC).
§ 2. De zetel van de netoverschrijdende inschrijvingscommissie is gelegen in de administratie, die er de logistiek en het secretariaat van waarneemt.
De netoverschrijdende inschrijvingscommissie neemt haar beslissingen bij consensus. Wanneer deze niet kan worden bereikt, beslist ze met een meerderheid van de aanwezige leden bedoeld in de punten 2° tot 6° van § 1.
Om zonder verwijl de acties te kunnen voeren die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bepalingen van onderafdeling 9, wendt de netoverschrijdende inschrijvingscommissie de middelen van de zonale en gedecentraliseerde inschrijvingscommissies aan.]1
[2 § 3. De netoverschrijdende inschrijvingscommissie komt bijeen tot de laatste werkdag van augustus om te beraadslagen over de aanvragen die tot haar gericht zijn op basis van artikel 79/23, 3e en 4e lid.
Na die datum en om over de aanvragen die tot haar gericht zijn op basis van artikel 79/23, 3e lid, te beslissen, beslist de netoverschrijdende inschrijvingscommissie geldig door haar leden via elektronische weg te verenigen.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 36, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(2)<DFG 2011-02-10/07, art. 37, 037; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
Art. 79/26.[1 De netoverschrijdende inschrijvingscommissie heeft, naast de opdracht bedoeld in de artikelen 79/21 en 79/23, de volgende opdrachten :
1° de doorzichtigheid en de nauwkeurige toepassing waarborgen van het systeem voor de toekenning van de plaatsen die beschikbaar zijn met toepassing van artikel 79/5;
2° de Regering elk probleem voorleggen waarvoor zij een beslissing zou moeten nemen;
3° de sturingscommissie de verbeteringen aanbevelen die zouden moeten worden aangebracht aan het systeem voor de toekenning van de beschikbare plaatsen voor de volgende schooljaren;
4° de uitzonderlijke gevallen of de gevallen van overmacht oplossen;
5° de Regering en de sturingscommissie jaarlijks een verslag voorleggen. De Regering zendt het verslag aan het Parlement over.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2010-03-18/04, art. 37, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
Afdeling 2. - Het Onderwijs in de Franse Gemeenschap.
Art.80.§ 1. [10 ...]10
[4 Onverminderd de bepalingen van artikel 79, paragrafen 1, 2, 4 en 5, zijn de inrichtingen van de Franse Gemeenschap, behalve in uitzonderlijke omstandigheden als dusdanig erkend door de minister, niet verplicht een leerling van een andere secundaire onderwijsinstelling die naar een [8 bijkomend]8 jaar werd gericht, in te schrijven in de eerste graad met het tweede gemeenschappelijk jaar.]4
[10 ...]10
[5 § 1bis. [10 ...]10]5
§ 2. [10 ...]10
§ 3. [10 ...]10
§ 4. [3 ...]3
§ 5. [3 ...]3
----------
(1)<DFG 2007-03-08/52, art. 13, 026; Inwerkingtreding : 01-10-2007>
(2)<DFG 2008-07-18/50, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 01-08-2008>
(3)<DFG 2010-03-18/04, art. 40, 2°, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(4)<DFG 2012-07-12/31, art. 52, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(5)<DFG 2014-04-11/28, art. 16, 046; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
(6)<DFG 2019-03-14/37, art. 17, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(7)<DFG 2019-05-03/38, art. 32, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(8)<DFG 2019-05-03/38, art. 33, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(9)<DFG 2019-05-03/38, art. 34, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(10)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 80 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. [10 ...]10
[4 [11 ...]11]4
[10 ...]10
[5 § 1bis. [10 ...]10]5
§ 2. [10 ...]10
§ 3. [10 ...]10
§ 4. [3 ...]3
§ 5. [3 ...]3
(1)<DFG 2007-03-08/52, art. 13, 026; Inwerkingtreding : 01-10-2007>
(2)<DFG 2008-07-18/50, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 01-08-2008>
(3)<DFG 2010-03-18/04, art. 40, 2°, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(4)<DFG 2012-07-12/31, art. 52, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(5)<DFG 2014-04-11/28, art. 16, 046; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
(6)<DFG 2019-03-14/37, art. 17, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(7)<DFG 2019-05-03/38, art. 32, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(8)<DFG 2019-05-03/38, art. 33, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(9)<DFG 2019-05-03/38, art. 34, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(10)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(11)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.81.§ 1. [5 ...]5
[1 § 1/1. [5 ...]5]1
[2 § 1/2. Wanneer het bewijs kan worden geleverd dat een persoon die niet behoort tot de inrichting één van de in paragraaf 1/1 bedoelde ernstige feiten heeft gepleegd op aansporing van of met de medeplichtigheid van een leerling van de inrichting, wordt deze beschouwd als iemand die een feit heeft gepleegd dat de lichamelijke, psychologische of morele integriteit van een personeelslid of van een leerling aantast of dat de organisatie of de goede werking van een schoolinrichting in het gedrang brengt, wat de in de artikelen 81 en 89 van het decreet bedoelde definitieve uitsluiting kan rechtvaardigen.
Het eerste lid is niet van toepassing op een minderjarige leerling, voor een feit dat door zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent wordt gepleegd.]2
§ 2. [4 ...]4
(§ 3. [4 ...]4
----------
(1)<DFG 2013-11-21/26, art. 47, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<DFG 2013-11-21/26, art. 48, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<BFG 2017-10-25/11, art. 10, 060; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
(4)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(5)<DFG 2019-05-03/54, art. 3/1, 074; Inwerkingtreding : 06-09-2020>
Art.82.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.83.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3/1, 074; Inwerkingtreding : 06-09-2020>
Art.84.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-21/26, art. 49, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.85.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-21/26, art. 49, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.86.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Afdeling 3. - Het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs.
Art.87.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.88.<DFG 1999-02-08/37, art. 39, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1999> § 1. [10 ...]10
[4 Onverminderd de bepalingen van artikel 79, paragrafen 1, 2, 4 en 5, is een inrichtende macht van een gesubsidieerde inrichting, behalve in uitzonderlijke omstandigheden als dusdanig erkend door de minister, niet verplicht een leerling van een andere secundaire onderwijsinstelling die naar een [7 bijkomend]7 jaar werd gericht, in te schrijven in de eerste graad met het tweede gemeenschappelijk jaar.]4
[10 ...]10
[5 § 1bis. [10 ...]10]5
§ 2. [6 ...]6
§ 3. [1 [8 Onverminderd artikel 79/2]8]1 indien ze meent een meerderjarige leerling die dit vraagt of een minderjarige leerling van wie de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent die het aanvragen (aanvraagt), niet te kunnen inschrijven, ongeacht het tijdstip van het jaar, overhandigt ze aan de leerling indien hij meerderjarig is of aan de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien de leerling minderjarig is, een getuigschrift van aanvraag voor inschrijving waarvan het model vastgelegd werd door de Regering. Zij bezorgt een afschrift van dit getuigschrift onmiddellijk aan het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan of aan de gedecentraliseerde commissie die het Bestuur inlicht. In het geval dat de inrichtende macht niet aangesloten is bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, bezorgt zij het getuigschrift aan het Bestuur.] <DFG 2001-07-12/67, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Het attest van aanvraag tot inschrijving vermeldt de redenen van de weigering tot inschrijving alsook de naam van de diensten waarbij de meerderjarige leerling en zijn ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, als hij minderjarig is, hulp kunnen vinden voor de inschrijving in een onderwijsinrichting van de Franse Gemeenschap of in een andere gesubsidieerde onderwijsinrichting.
§ 4. [3 ...]3
§ 5. [3 ...]3
----------
(1)<DFG 2007-03-08/52, art. 14, 026; Inwerkingtreding : 01-10-2007>
(2)<DFG 2008-07-18/50, art. 4, 030; Inwerkingtreding : 01-08-2008>
(3)<DFG 2010-03-18/04, art. 40, 3°, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(4)<DFG 2012-07-12/31, art. 53, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(5)<DFG 2014-04-11/28, art. 17, 046; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
(6)<DFG 2019-03-14/37, art. 19, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(7)<DFG 2019-05-03/38, art. 33, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(8)<DFG 2019-05-03/38, art. 34, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(9)<DFG 2019-05-03/38, art. 35, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(10)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 88 TOEKOMSTIG RECHT. <DFG 1999-02-08/37, art. 39, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1999> § 1. [10 ...]10
[4 [11 ...]11.]4
[10 ...]10
[5 § 1bis. [10 ...]10]5
§ 2. [6 ...]6
§ 3. [11 ...]11
§ 4. [3 ...]3
§ 5. [3 ...]3
(1)<DFG 2007-03-08/52, art. 14, 026; Inwerkingtreding : 01-10-2007>
(2)<DFG 2008-07-18/50, art. 4, 030; Inwerkingtreding : 01-08-2008>
(3)<DFG 2010-03-18/04, art. 40, 3°, 035; Inwerkingtreding : 15-02-2010>
(4)<DFG 2012-07-12/31, art. 53, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(5)<DFG 2014-04-11/28, art. 17, 046; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
(6)<DFG 2019-03-14/37, art. 19, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(7)<DFG 2019-05-03/38, art. 33, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(8)<DFG 2019-05-03/38, art. 34, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(9)<DFG 2019-05-03/38, art. 35, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(10)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(11)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 074; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>
Art.89.§ 1. [6 ...]6
[2 § 1/1. [6 ...]6]2
[3 § 1/2. Wanneer het bewijs kan worden geleverd dat een persoon die niet behoort tot de inrichting één van de in paragraaf 1/1 bedoelde ernstige feiten heeft gepleegd op aansporing van of met de medeplichtigheid van een leerling van de inrichting, wordt deze beschouwd als iemand die een feit heeft gepleegd dat de lichamelijke, psychologische of morele integriteit van een personeelslid of van een leerling aantast of dat de organisatie of de goede werking van een schoolinrichting in het gedrang brengt, wat de in de artikelen 81 en 89 van het decreet bedoelde definitieve uitsluiting kan rechtvaardigen.
Het eerste lid is niet van toepassing op een minderjarige leerling, voor een feit dat door zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, wordt gepleegd.]3
§ 2. [5 ...]5
§ 3. [5 ...]5
----------
(1)<DFG 2007-03-08/52, art. 11, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(2)<DFG 2013-11-21/26, art. 50, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<DFG 2013-11-21/26, art. 51, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(4)<BFG 2017-10-25/11, art. 11, 060; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
(5)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(6)<DFG 2019-05-03/54, art. 3/1, 074; Inwerkingtreding : 06-09-2020>
Art.90.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.91.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3/1, 074; Inwerkingtreding : 06-09-2020>
Art.92.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-21/26, art. 49, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.93.
<Opgeheven bij DFG 2013-11-21/26, art. 49, 045; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.94.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK X. - Het recht op verhaal tegen de beslissingen van de klasseraad in het buitengewoon secundair onderwijs (en in het gespecialiseerd secundair onderwijs [1 ...]1 ) met volledig leerplan.
Art. 94/1. [1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de lagere Raad van het secundair onderwijs bedoeld in artikel 1.2.1-4 van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-05-03/54, art. 7, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.95.[1 De beslissingen in verband met de overgang naar een klas, naar een cyclus of naar een fase en met het uitreiken van diploma's, getuigschriften en attesten van slagen binnen een onderwijsinrichting vallen onder de bevoegdheid van de klassenraad.
Bovendien, in het gespecialiseerd onderwijs, vallen ook onder de bevoegdheid van de klassenraad [2 ...]2 de beslissing tot inschrijving in een vorm en de overgang van een onderwijsvorm naar een andere.
De klassenraad wordt voorgezeten door het hoofd van de inrichting of zijn afgevaardigde en omvat alle leden van het onderwijzend personeel die verantwoordelijk zijn voor de leerlingen. Een lid van het psycho-medisch-sociaal centrum alsook de betrokken opvoeders kunnen ook aanwezig zijn met een raadgevende stem.
In het gespecialiseerd onderwijs omvat de klassenraad ook het geheel van de opvoedende hulppersoneelsleden, de paramedische, psychologische en sociale personeelsleden die belast zijn met het onderwijs, de opvoeding en de opleiding van een groep leerlingen en die hiervoor verantwoordelijk zijn, alsook de werkmeesters. De werkplaatsleiders kunnen ook aan de Klassenraad deelnemen. De opvoedende hulppersoneelsleden, de paramedische, psychologische en sociale personeelsleden zetelen met raadgevende stem voor alle aangelegenheden die betrekking hebben op de evaluatie die bekrachtigd wordt.
Elke leerkracht die geen titularis is en die ten minste gedurende twee maanden van het schooljaar zijn functie uitoefende, mag, met raadgevende stem, de klassenraad bijwonen.]1
----------
(1)<DFG 2009-02-05/48, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DFG 2012-07-12/26, art. 95, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
Art.96.De minister, voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap, de inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs, bepalen, in hun studiereglement, de essentiële modaliteiten :
1° van organisatie van de diverse tests met een verplichtend karakter;
2° van het verloop van de deliberaties;
3° van de mededeling van de beslissingen genomen door de klasseraad aan de leerlingen en hun ouders of aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent.
Ondanks de behandeling achter gesloten deuren en de geheimhouding van de deliberaties overhandigt het hoofd van de inrichting of eventueel zijn afgevaardigde, een schriftelijk antwoord indien de vraag hem uitdrukkelijk werd gesteld door de meerderjarige leerling of door zijn ouders of de persoon die verantwoordelijk is voor een minderjarige leerling, de exacte motivatie voor een beslissing van niet slagen of van een slagen met voorbehoud [3 genomen door de Klassenraad of van een weigering van toekenning van het kwalificatiegetuigschrift genomen door de kwalificatieexamencommissie]3. [1 Bovendien, in het gespecialiseerd onderwijs, geeft het inrichtingshoofd de motivering [3 ...]3, de beslissing tot inschrijving in een vorm en de overgang van een onderwijsvorm naar een andere volgens dezelfde nadere regels.]1
De meerderjarige leerling, de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent van de minderjarige leerling, mogen, in zover dit mogelijk is in bijzijn van de leraar die verantwoordelijk is voor de evaluatie, elke test raadplegen waarop de beslissing van de klasseraad gedeeltelijk of volledig gebaseerd is. De ouders mogen zich laten vergezellen door een familielid (of [6 ...]6 door een persoon naar keuze). <DVR 2004-03-03/36, art. 246, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
[3 De meerderjarige leerling, de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent van de minderjarige leerling, mogen ook, op schriftelijke aanvraag aan het inrichtingshoofd en tegen de kostprijs, een afschrift bekomen van elke proef die aan de basis of aan een gedeelte van de basis ligt van de beslissing van de Klassenraad, met inachtneming van de bepalingen van het decreet van 22 december 1994 betreffende de openbaarheid van het bestuur.]3
Noch de meerderjarige leerling, noch de ouders van de minderjarige leerling of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, mogen de tests raadplegen van een andere leerling [3 noch een afschrift ervan bekomen]3.
Elke inrichtende macht voorziet een interne procedure bestemd om de betwistingen te onderzoeken die zouden kunnen ontstaan met betrekking tot de beslissingen van de klasseraad [3 en de beslissingen van de kwalificatieexamencommissie]3 en om de meningen te verzoenen.
[3 De minimale termijn voor de indiening van de interne verzoeningsprocedure betreffende de beslissingen van de Klassenraad en de beslissingen van de kwalificatieexamencommissie moet bepaald worden door de inrichtende macht maar kan niet lager zijn dan twee werkdagen na de kennisgeving van de beslissing.]3
[5 [7 De kennisgeving van beslissingen die naar aanleiding van deze interne procedures zijn genomen, wordt ofwel persoonlijk aan de aanvragers overhandigd tegen ontvangstbewijs, ofwel per aangetekende post verzonden:
1° uiterlijk op de vijfde dag voorafgaand aan de laatste dag van het schooljaar voor de kwalificatie-examencommissies voor het eindejaar en uiterlijk op de laatste dag van het schooljaar voor de eindejaarsklassenraden;
2° binnen vijf dagen na de beraadslaging voor de kwalificatie-examencommissies en voor de klassenraden bij de aanvang van het volgende schooljaar;
3° uiterlijk op 31 januari voor de eerste zitting, binnen 5 dagen na de beraadslaging voor de klassenraden van de volgende zittingen en uiterlijk op de laatste dag van het schooljaar voor de klassenraden op het einde van het schooljaar van het derde aanvullend leerjaar van de vierde graad van het aanvullend secundair beroepsonderwijs, afdeling verpleegkundige zorgverlening, bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet van 11 mei 2017 betreffende de vierde graad van het aanvullend secundair beroepsonderwijs, afdeling verpleegkundige zorgverlening]7;]5
[8 4° binnen de 5 dagen na de deliberatie van de kwalificatie-examencommissies en voor de klassenraad van het stelsel voor het einde van het traject die een aanvulling is op de derde kwalificatiegraad.]8
[3 In elk geval wordt de interne verzoeningsprocedure betreffende de weigering van toekenning van het kwalificatiegetuigschrift afgesloten voordat de Klassenraad bijeenkomt om over het slagen voor het jaar te beraadslagen.]3
[2 In het gespecialiseerd secundair onderwijs, met uitzondering van het onderwijs van vorm 4, wordt de interne procedure afgesloten :
- op 10 december of op 10 mei [3 ...]3 en voor de beslissingen betreffende de inschrijving in een vorm en de verandering van vorm;
- op [7 de laatste dag van het schooljaar]7 voor de beslissingen betreffende de uitreiking van getuigschriften en attesten, alsook de inschrijving in een vorm en de verandering van vorm.]2
----------
(1)<DFG 2009-02-05/48, art. 5, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DFG 2009-02-05/48, art. 6, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(3)<DFG 2012-07-12/26, art. 96, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(4)<DFG 2018-06-14/26, art. 43, 061; Inwerkingtreding : 15-06-2018>
(5)<DFG 2019-04-25/57, art. 5, 069; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(6)<DFG 2022-02-24/18, art. 122, 077; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
(7)<DFG 2022-03-31/35, art. 61, 078; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(8)<DFG 2022-07-20/39, art. 45, 079; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art.97.§ 1. Er wordt, per type onderwijs, een Bezwaarraad opgericht tegen de beslissingen van de klasseraad in het secundair onderwijs [1 in het gewoon secundair onderwijs en een Raad van beroep voor de beslissingen van de Klassenraden in het gespecialiseerd secundair onderwijs]1 .
§ 2. De Bezwaarraad voor het [2 gewoon]2 onderwijs van niet-confessionele aard omvat (de coördinerende inspecteur-generaal of zijn afgevaardigde), vijf effectieve en vijf vervangende leden aangeduid door de minister op voorstel van het [10 Overlegcomité voor het secundair onderwijs]10 van niet-confessionele aard en een voorzitter. <DFG 2007-03-08/46, art. 199, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
De Regering benoemt de voorzitter onder de algemene ambtenaren en inspecteurs-generaal (die in actieve dienst zijn of die met pensioen gingen in de loop van de laatste tien jaar). [3 De Raad van beroep van het niet-confessioneel gespecialiseerd onderwijs bestaat uit de coördinerende Inspecteur-generaal of zijn afgevaardigde, [6 tien werkende leden]6 en vijf plaatsvervangende leden aangesteld door de Regering op voorstel van de [10 Overlegcomité voor het niet-confessioneel secundair onderwijs]10 en een voorzitter.
De Regering benoemt de Voorzitter uit de ambtenaren van ten minste rang 12 en de coördinerende inspecteurs in dienstactiviteit of in ruste gesteld tijdens de laatste tien jaren.]3 <DFG 2002-07-11/54, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 31-07-2002>
§ 3. lid 1, Niet vertaald, zie Franse versie.
lid 2, Niet vertaald, zie Franse versie.
lid 3, Niet vertaald, zie Franse versie.
[7 § 4. De leden aangesteld op voorstel van elk Overlegcomité zijn verplicht inrichtingshoofden [11 adjunct-directeuren]11, werkplaatsleiders of werkmeesters, die hun ambt voeren, die met verlof zijn, die met pensioen gingen in de loop van de laatste vier jaar of die van een ter beschikkingstelling wegens persoonlijke redenen, die het pensioen voorafging, genieten. De leden die tot het pensioen toegelaten worden, voleindigen het mandaat waarvoor ze aangesteld werden.]7
§ 5. De Bezwaarraden nemen hun beslissing met een tweederde meerderheid. Indien deze meerderheid niet bereikt werd, dan wordt het verhaal verworpen.
lid 2, Niet vertaald, zie Franse versie.
§ 6. De mandaten [12 duren vier jaar]12. Ze zijn vernieuwbaar. Hun uitoefening gebeurt gratis. De leden hebben recht op [8 ...]8 verplaatsingsonkosten volgens de modaliteiten toepasselijk op de ambtenaren van rang 12.
§ 7. [9 De Regering bepaalt de vacatievergoeding voor alle leden van de beroepsraden.]9
----------
----------
----------
(1)<DFG 2009-02-05/48, art. 7, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DFG 2009-02-05/48, art. 8, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(3)<DFG 2009-02-05/48, art. 9, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(4)<DFG 2009-02-05/48, art. 12, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(5)<DFG 2009-02-05/48, art. 13, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(6)<DFG 2018-06-14/26, art. 44, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(7)<DFG 2018-06-14/26, art. 45, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(8)<DFG 2018-06-14/26, art. 46, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(9)<DFG 2018-06-14/26, art. 47, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(10)<DFG 2019-04-25/56, art. 39, 067; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(11)<DFG 2019-03-14/20, art. 143,26°, 068; Inwerkingtreding :01-09-2019>
(12)<DFG 2024-05-16/79, art. 1, 084; Inwerkingtreding : 02-08-2024>
Art.98.§ 1. De leerling, indien hij meerderjarig is, zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is, [1 in het gewoon secundair onderwijs]1 kunnen een bezwaar indienen tegen een beslissing van niet slagen of van slagen met voorbehoud in zover zij de mogelijkheden van [5 de interne procedure bedoeld in artikel 96, zesde lid]5, [4 - [6 tiende werkdag na de laatste dag van het schooljaar]6, voor de beslissingen van de eerste zittijd;
tot de vijfde schoolwerkdag na de kennisgeving van de beslissing voor de beslissingen van de tweede zittijd.]4.
[5 Met betrekking tot de beslissingen van de Klassenraad van januari van het derde aanvullend jaar bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet van 11 mei 2017 betreffende de vierde graad van het aanvullend secundair beroepsonderwijs, afdeling verpleegkundige zorgverlening, kunnen de student, indien hij meerderjarig is, zijn ouders of de persoon aan wie het ouderlijk gezag is toegekend, indien hij minderjarig is, tegen een beslissing tot niet-slagenverklaring in beroep gaan, mits zij de in artikel 96, zesde lid, bedoelde interne procedure tot en met 10 februari of tot de eerste werkdag volgende op die datum, indien het een zondag betreft, volledig hebben benut.
Met betrekking tot de beslissingen van de Klassenraad van [6 het einde van het schooljaar]6 van het derde aanvullend jaar bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet van 11 mei 2017 betreffende de vierde graad van het aanvullend secundair beroepsonderwijs, afdeling verpleegkundige zorgverlening, kunnen de student, indien hij meerderjarig is, zijn ouders of de persoon aan wie het ouderlijk gezag is toegekend, indien hij minderjarig is, tegen een beslissing tot niet-slagenverklaring in beroep gaan, mits zij de in artikel 96, zesde lid, bedoelde interne procedure tot en met 10 juli of tot de eerste werkdag volgende op die datum, indien het een zondag betreft, volledig hebben benut.]5
Het bezwaar omvat een exacte motivatie. Elk document dat door de aanvrager aanzien wordt als informatief voor de Bezwaarraad, wordt er bijgevoegd.
Het bezwaar mag geen documenten bevatten die betrekking hebben op de beslissingen van de klasseraad in verband met andere leerlingen.
[2 De beslissingen van de kwalificatieexamencommissies zijn niet vatbaar voor beroep bij de Raden van beroep bedoeld in artikel 97.]2
§ 2.[7 Het beroep wordt bij aangetekende brief of langs elektronische weg aan de Administratie toegezonden, die het doorzendt aan de voorzitter van de beroepscommissie.
Een kopie van het beroep dat per aangetekende post bij de administratie is ingediend, wordt door de verzoekende personen, eveneens per aangetekende post, dezelfde dag, naar het hoofd van de betrokken school gestuurd.
Het hoofd kan de Administratie alle documenten laten toekomen om voor de Commissie van beroep de zaak te verduidelijken.
Hij kan de Commissie van beroep tevens een met redenen omkleed advies sturen over de gegrondheid van het beroep.
De Administratie stuurt dit document naar de voorzitter van de beroepscommissie.
De beroepscommissie zal de instelling vragen alle documenten over te leggen die zij nuttig acht voor het treffen van haar beslissing.
Zij kan elke persoon horen die zij noodzakelijk acht. Zij kan zich laten bijstaan door deskundigen van haar keuze.
Op verzoek van de klassenraad wordt de voorzitter gehoord door de beroepscommissie.]7
§ 3. (De Raad van beroep kan de beslissing van de klasseraad vervangen door een beslissing van slagen met of zonder restrictie.) <DFG 1999-02-08/37, art. 43, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
(In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 kan de Raad van Beroep de beslissing van de klassenraad vervangen door een beslissing van slagen of door een nieuwe beslissing) <DVR 2004-03-03/36, art. 248, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
§ 4. De Regering bepaalt de werkingsmodaliteiten van de Bezwaarraad evenals de vorm van de attesten en getuigschriften die afgeleverd worden ter uitvoering van deze beslissingen.
----------
(1)<DFG 2009-02-05/48, art. 14, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DFG 2012-07-12/26, art. 97, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(3)<BFG 2017-10-25/11, art. 9, 060; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
(4)<DFG 2018-06-14/26, art. 48, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(5)<DFG 2019-04-25/57, art. 6, 069; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(6)<DFG 2022-03-31/35, art. 62, 078; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(7)<DFG 2023-07-20/48, art. 1, 081; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 98bis.[1 § 1. In het gespecialiseerd secundair onderwijs kunnen de leerling, indien hij meerderjarig is, zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is, in zover zij de mogelijkheden van de interne procedure uitgeput hebben, bedoeld in artikel 96, vijfde lid, binnen de tien dagen die volgen op de kennisgeving van de beslissing of van haar bevestiging :
- in vorm 4, een beroep indienen tegen een beslissing van niet slagen of van slagen met voorbehoud;
- in vorm 3, een beroep indienen tegen een beslissing van weigering van uitreiking van het attest van slagen van de fase, van weigering van uitreiking van getuigschriften met uitsluiting van het kwalificatiegetuigschrift, van de weigering om de leerling die twee jaren in de derde fase gevolgd heeft, toe te laten tot het afleggen van de kwalificatieproef;
- in de vormen 1, 2, 3 en 4, een beroep indienen tegen een beslissing tot inschrijving in een onderwijsvorm of overgang van een onderwijsvorm naar een andere.
Het beroep omvat een nauwkeurige motivatie. Wordt er bijgevoegd elk stuk dat de verzoeker nuttig acht om de Raad van beroep ophelderende inlichtingen te verschaffen.
Het beroep mag geen stukken bevatten die betrekking hebben op de beslissingen van de Klassenraad wat betreft andere leerlingen.
§ 2. [4 Het beroep wordt aangetekend of elektronisch verzonden naar de Administratie die het doorstuurt naar de Voorzitter van de Raad van Beroep. Een afschrift van het beroep dat per aangetekend schrijven bij de Administratie wordt ingediend, wordt door de eisers op dezelfde dag, eveneens per aangetekend schrijven, naar het hoofd van de betreffende instelling gestuurd. Deze laatste kan de Administratie elk stuk toesturen dat meer duidelijkheid kan bieden voor de Raad van beroep. Hij kan de Raad van beroep ook een met redenen omkleed advies over de gegrondheid van het beroep doen toekomen. De Administratie bezorgt dit document aan de Voorzitter van de Raad van Beroep.
De Raad van beroep gebiedt de instelling om elk voor zijn besluitvorming nuttig geacht document over te leggen. Hij kan elke persoon horen van wie hij dat nodig acht. Hij kan zich laten bijstaan door deskundigen van zijn keuze.
Op verzoek van de klassenraad wordt de voorzitter ervan door de Raad van beroep gehoord.]4.
§ 3. In het gespecialiseerd secundair onderwijs kan de Raad van beroep de beslissing van de klassenraad vervangen :
- in vorm 4 door een beslissing van slagen met of zonder voorbehoud;
- in vorm 3 door een beslissing van slagen van fase [2 ...]2;
- in de vormen 1, 2, 3 en 4, door een nieuwe beslissing wat betreft de inschrijving in een onderwijsvorm of de overgang van een onderwijsvorm naar een andere.
§ 4. De Regering bepaalt de nadere regels voor de werking van de Raad van beroep, alsook de vorm van attesten en getuigschriften uitgereikt ter uitvoering van deze beslissingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-05/48, art. 15, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DFG 2014-04-11/28, art. 18, 046; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
(3)<BFG 2017-10-25/11, art. 9, 060; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
(4)<DFG 2024-01-18/27, art. 1, 082; Inwerkingtreding : 21-02-2024>
Art.99.[1 In het gewoon secundair onderwijs]1 zijn de beslissingen van de Bezwaarraad gesteund op de overeenstemming met de bekwaamheden verworven door de leerling en de bekwaamheden die hij normaal moet verwerven evenals de gelijkwaardigheid van het niveau van de evaluatietests die de leerlingen afgenomen worden en de tests ontwikkeld door de diverse Commissies voor evaluatiehulpmiddelen.
Zolang de bekwaamheden niet vastgesteld werden of de evaluatietests niet werden ontwikkeld, neemt de Bezwaarraad zijn beslissingen in functie van het studieprogramma.
[2 In het gespecialiseerd secundair onderwijs zijn de beslissingen van de Raad van beroep gebaseerd op de overeenstemming tussen de bekwaamheden verworven door de leerling en de bekwaamheden die hij normaal moet verwerven.
De Raad van beroep neemt zijn beslissingen in functie van de studieprogramma's en van het individueel leerplan van de leerling.]2
----------
(1)<DFG 2009-02-05/48, art. 16, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DFG 2009-02-05/48, art. 17, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
HOOFDSTUK XI. - De kosteloze toegang tot het onderwijs.
Art.100.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.101.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.102.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK XIbis. [1 Redelijke aanpassingen voor leerlingen met specifieke behoeften]1
----------
(1)
Art. 102/1.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 102/2.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 102/3.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 102/4.
<Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK XII. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling 1. - Wijzigingen in de wetten op het uitreiken van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949.
Art.103.In artikel 10 van de wet op het uitreiken van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949, gewijzigd door het decreet van 5 december 1994, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° de § 3 wordt hersteld in de volgende bepaling :
" § 3. Een getuigschrift van secundair onderwijs van de tweede graad wordt toegekend aan het eind van het vierde studiejaar van het secundair onderwijs.
Een getuigschrift van secundair onderwijs van de tweede graad wordt eveneens toegekend door de examencommissie van de Franse Gemeenschap.
Dit getuigschrift maakt geen voorwerp uit van een homologatie. "
2° niet vertaaldAfdeling 2. - Wijziging in de gecoördineerde wetten van 30 april 1957 op het technisch onderwijs.
Art.104. De artikelen 15, 26, 27, 28, 42, 65, 66 en 67 van de gecoördineerde wetten van 30 april 1957 op het technisch onderwijs worden opgeheven wat het secundair onderwijs met volledig leerplan betreft.
Afdeling 3. - Wijziging in de gecoördineerde wetten van 30 april 1957 op het middelbaar onderwijs.
Art.105. Artikel 74 van de gecoördineerde wetten van 30 april 1957 over het middelbaar onderwijs wordt opgeheven.
Afdeling 4. - Wijziging in de gecoördineerde wetten van 20 augustus 1957 op het lager onderwijs.
Art.106. Artikel 50, § 1, lid 1, en § 2 van de gecoördineerde wetten van 20 augustus 1957 op het lager onderwijs, worden opgeheven.
Art.107. Bij artikel 10 van de gecoördineerde wetten van 20 augustus 1957 op het lager onderwijs wordt ingevoegd : een derde lid dat als volgt is opgesteld :
" De kantonnale inspecteur of de kantonnale adjunct-inspecteur kan eveneens aan de raadgever voor hulp aan de jeugd mededelen welke minderjarige leerling die het basisonderwijs bezoekt meer dan twintig halve dagen ongerechtvaardigde afwezigheid telt. "
Afdeling 5. - Wijzigingen in de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
Art.108. Artikel 11 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, wordt vervangen door de volgende schikking :
" Artikel 11. In de deliberaties van de klasseraad wordt er evenveel rekening gehouden met de resultaten door de leerling behaald in godsdienst of lekenmoraal als met de andere uitslagen. "
Art.109.In artikel 24, § 2, lid 2, van dezelfde wet wordt een 2°bis wordt ingevoegd :
" 2°bis De beschikkingen eerbiedigen bepaald door het decreet van...... dat de prioritaire taken definieert van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren oprichtend die het mogelijk maken ze te bereiken; "
Afdeling 6. - Wijziging in de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur van het secundair onderwijs.
Art.110.Artikel 2, § 2, van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur van het secundair onderwijs, wordt vervangen door de volgende beschikking :
" § 2. Het secundair onderwijs met volledig leerplan is gemeenschappelijk voor alle leerlingen tijdens de eerste twee jaren.
Deze eerste twee jaren kunnen eveneens georganiseerd worden in de vorm van een gedifferentieerde eerste graad. De overgangsmodaliteiten van deze eerste gedifferentieerde graad naar de eerste en de tweede graad worden bepaald door de Regering. "
Afdeling 7. - Wijzigingen in het decreet van 9 november 1990 tot organisatie van de door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijsinstellingen en tot invoering van een regeling tot inspraak voor leden van de onderwijsgemeenschap.
Art.111. Artikel 10, § 1, 1° en 2° van bovenvermeld decreet van 9 november 1990 wordt opgeheven wat het basis- en secundair onderwijs betreft.
Art.112. In artikel 11, § 1 van hetzelfde decreet, tussen de woorden " met uitsluiting van de onderwijsinstellingen " en de woorden " hoger onderwijs van het korte type en met volledig leerplan " worden de woorden " van het basis-, secundair onderwijs en " ingevoegd.
Afdeling 8. - Wijzigingen in het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het Onderwijs voor sociale promotie.
Art.113. Bij artikel 18 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, worden de woorden " veertien effectieve leden " en " veertien plaatsvervangers " respectievelijk vervangen door de woorden " zeventien effectieve leden " en " zeventien plaatsvervangers ".
Art.114.Artikel 20, lid 1, van hetzelfde decreet wordt aangevuld door de volgende beschikking :
" 4° drie leden die de syndicale organisaties vertegenwoordigen, erkend door de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. "
Art.115. In artikel 30, 1° van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, worden de woorden " het getuigschrift van secundair onderwijs van de tweede graad toegekend aan het eind van het vierde studiejaar van het secundair onderwijs " ingevoegd tussen de woorden " getuigschrift van lagere studies " en de woorden " en de bekwaamheidsbewijzen, kwalificatiegetuigschriften genaamd ".
Afdeling 9. - Wijzigingen in het decreet van 27 oktober 1994 houdende de organisatie van het overleg voor het secundair onderwijs.
Art.116. Bij artikel 2 van het decreet van 27 oktober 1994 houdende de organisatie van het overleg voor het secundair onderwijs, worden de woorden " bekwaamheidsniveaus die het niveau van de studies bepalen " vervangen door de woorden " bekwaamheidsniveaus, bekwaamheden en kennis, bedoeld onder artikelen 16, 25, 26 en 35 van het decreet van ...... dat de prioritaire taken definieert van het basis- en secundair onderwijs en de nodige structuren om ze te bereiken ".
Art.117.Artikel 3 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende beschikking :
" § 4. De algemene beheerder kan met adviserende stem deelnemen aan de vergaderingen van de Algemene Overlegraad. "
Art.118.In artikel 7, § 1, lid 1 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen toegebracht :
1° de woorden " 24 " worden vervangen door de woorden " 32 ";
2° dit lid wordt aangevuld als volgt :
" 7° vier leden die het onderwijs voor sociale promotie vertegenwoordigen;
8° een lid dat het (gespecialiseerd) onderwijs vertegenwoordigt; <DVR 2004-03-03/36, art. 220, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
9° een lid dat het Communautair en Regionaal Bureau voor de beroepsvorming en de tewerkstelling vertegenwoordigt;
10° een lid dat het Brussels Franstalig instituut voor de beroepsvorming vertegenwoordigt :
11° een lid dat het Instituut voor permanente vorming van de middenstand en van de kleine en middelgrote ondernemingen vertegenwoordigt. "
Afdeling 10. - Wijzigingen aan het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs.
Art.119. Artikel 1, 2° van het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs wordt vervangen door de volgende schikking :
" Bekwaamheidsniveaus : referentiewaarden die op een gestructureerde manier de basisbekwaamheden voorstellen die moeten uitgeoefend worden tot op het eind van de acht eerste jaren van het verplicht onderwijs en die moeten beheerst worden op het eind van elk van de stappen van deze laatsten omdat ze als noodzakelijk beschouwd worden voor de sociale integratie en het voortzetten van de studies. "
Art.120. In artikel 18, lid 2, van hetzelfde decreet worden de woorden " Administrateur-generaal van de Organisatie van het Onderwijs " vervangen door de woorden " de Adjunct-Directeur-generaal van de Organisatie van het Onderwijs ".
Art.121.In artikel 21 van hetzelfde decreet worden de volgende verbeteringen aangebracht :
1° lid 1 wordt aangevuld door de volgende bepaling :
- drie vertegenwoordigers van de representatieve syndicale organisaties;
2° dit artikel wordt aangevuld door het volgende lid :
" De Administrateur-generaal kan met adviserende stem deelnemen aan de vergaderingen van de Algemene Vergadering. "
Art.122.In artikel 22 van hetzelfde decreet wordt de volgende lid ingevoegd : "
De vertegenwoordigers van de representatieve syndicale organisaties nemen geen deel aan de debatten in verband met de vrijheid van de pedagogische methoden bedoeld onder artikel 6 van voornoemde wet van 29 mei 1959. "
HOOFDSTUK XIII. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.123. In afwijking van artikel 103, in het onderwijs voor sociale promotie, krijgen de leerlingen die de opleiding begonnen zijn die de CESI toekent, ten laatste op 1 september 1997 het Getuigschrift voor lager secundair onderwijs op het ogenblik dat zij deze opleiding met vrucht beëindigen.
Art.124. De inrichtende machten die dit wensen, kunnen genieten van de beschikkingen van artikelen 7, 14, 30, 33, 53, 54, 60, in zover voldaan werd aan de voorschriften van artikelen 63 tot 68, 70 en 71.
Art.125. Het decreet wordt van kracht op 1 september 1997, met uitzondering van :
1° de artikelen 69, 96 tot 99, 103, 111 en 112 die van kracht worden op 1 januari 1998;
2° de artikelen 76, lid 1, 1°, 3° en 4°, lid 2, 77 en 78 die van kracht worden op 1 september 1998;
3° de artikelen 7, 14, 30, 33, 53, 54, 60, 63 à 68, 71 à 73, 76, lid 1, 2° die van kracht worden op 31 december 1998;
4° artikel 110 waarvan de Regering bepaalt wanneer het in werking treedt.
BIJLAGE. [1 Indicatoren en referentiewaarden gekoppeld aan de verbeteringsdoelstellingen uiteengezet in artikel 67, § 3]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2018-09-13/14, art. 20, 062; Inwerkingtreding : 12-09-2018>
Art. N.
[1 (NOTA : geen Nederlandse versie, zie Franse versie) ]1
----------
(1)