20 MEI 1994. - [Wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het personeel van Defensie]. <W 2006-03-05/57, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 15-04-2006> (NOTA : art. 90, §1 en 99bis opgeheven door W2007-02-28/35, art. 229, 007; ED 31-12-2013 (voir art. 272)) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-04-2001 en tekstbijwerking tot 14-12-2022)
HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.
Art. 1-2
Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren.
Art. 3-7
Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst.
Art. 8-20
Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst.
Art. 21-43
Afdeling 5. - Wijziging van de op 30 april 1962 gecoördineerde dienstplichtwetten.
Art. 44
Afdeling 6. - Wijziging van de wet van 12 januari 1970 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van luchtvaartongeval in vredestijd.
Art. 45
Afdeling 7. - Wijziging van de wet van 12 juli 1973 houdende statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst.
Art. 46-59
Afdeling 8. - Wijziging van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht.
Art. 60-64
Afdeling 9. - Wijziging van de wet van 18 februari 1987 betreffende het statuut van de onderofficieren van het reservekader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst.
Art. 65-66
Afdeling 10. - Wijziging van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader.
Art. 67-89
HOOFDSTUK II. - Bijzondere bepalingen.
Afdeling 1. - Medische onderzoeken en inentingen.
Art. 90
Afdeling 2. - Burgerlijke aansprakelijkheid en rechtshulp.
Art. 91-98
Afdeling 3. - Terugvordering van geneeskundige kosten en wedden en vergoedingen ingevolge schadelijke feiten, waarvoor derden aansprakelijk zijn.
Art. 99
Afdeling 4. - Professionele heroriëntering van de militairen. <ingevoegd bij W 2005-07-20/41, art. 39 ; Inwerkingtreding : 08-08-2005>
Art. 99bis
Afdeling 5-[1 - Tussenkomsten van de Staat in gevallen waarin verzekeraars geen dekking verlenen voor risico's wegens de specifieke gevaren inherent aan de uitoefening van het beroep.]1
Art. 99ter, 99quater
HOOFDSTUK III. - Opheffingsbepaling.
Art. 100
HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 101-103
1938073050 1955122304 1958030105 1961122708 1962043050 1970011206 1973071204 1976071304 1987007061 1991007421
1994007212 1994007219 1994007220 1995007071 1995007195 1995007228 1995007269 1998007019 1998007092 1998007162 1999070650 2000007046 2000007340 2002007017 2003007092 2004007085 2004007166 2005007199 2005007251 2006007286 2006007350 2007007074 2008007175 2008007241 2009007173 2011007181 2013007182 2018015479 2018031682
HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.
Artikel 1. Artikel 6bis van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, ingevoegd door de wet van 24 juli 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 6bis. Om tot een graad van opperofficier te worden bevorderd, bij benoeming of bij aanstelling, moet iedere beroepsofficier de grondige kennis bezitten van de taal waarvoor hij het examen over de grondige kennis, bepaald bij artikel 2, niet heeft afgelegd. "
Art.2. In artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1980, wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd :
" Voor de cursussen, praktische werken en geleide oefeningen die een andere landstaal of een vreemde taal tot voorwerp hebben, mag van die taal worden gebruik gemaakt. "
Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren.
Art.3. Een artikel 4bis, luidend als volgt, wordt in de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren ingevoegd :
" Art. 4bis. In de loop van hun vorming kunnen de kandidaat-hulpofficieren door de militaire overheid, aangewezen door de Minister van Landsverdediging, opgenomen worden in de categorieën van het varend personeel bepaald door de Koning, en dit onder de voorwaarden en volgens de procedure die Hij bepaalt.
De kandidaten worden geschrapt uit deze categorieën door de militaire overheid, aangewezen door de Minister van Landsverdediging, overeenkomstig het advies van een evaluatiecommissie of van een medische commissie, naargelang van het geval. De Koning bepaalt samenstelling van deze commissies alsmede de te volgen procedure.
De verbreking van de dienstneming van een kandidaat-hulpofficier op eigen verzoek heeft van rechtswege zijn schrapping uit het varend personeel voor gevolg. "
Art.4. Artikel 5 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 4, luidend als volgt :
" § 4. De bepalingen van § 3 zijn slechts van toepassing op de dienstplichtigen van de lichting 1993 en van de daaraan voorafgaande lichtingen. "
Art.5. In dezelfde wet wordt een artikel 5bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 5bis. § 1. De kandidaat-hulpofficier wiens dienstneming verbroken wordt, na het behalen van het hoger brevet van piloot wegens elke andere reden dan wegens medische ongeschiktheid en die het leger verlaat als militair van het actief kader, is er toe gehouden :
1° ofwel om een gedeelte van de kosten van zijn vorming dat de Koning bepaalt terug te betalen;
2° ofwel om te dienen in de categorie van de militairen korte termijn gedurende een periode gelijk aan de duur van de gekregen vorming, zonder dat deze periode drie jaar mag overschrijden, wanneer hij het in 1° bedoelde gedeelte van de kosten niet kan of wenst terug te betalen.
De Koning bepaalt, per vorming, het met toepassing van het eerste lid, 1°, terug te betalen bedrag naargelang van het aantal jaren gevolgde vorming, alsmede de nadere regels inzake de terugbetaling.
Indien de kandidaat-hulpofficier de voorwaarden om een dienstneming in de hoedanigheid van militair korte termijn aan te gaan niet vervult, is hij gehouden tot terugbetaling van de vormingskosten bedoeld in het eerste lid, 1°.
§ 2. Bij beslissing van de chef van de generale staf kan de kandidaat-hulpofficier wiens dienstneming verbroken wordt om andere dan tuchtredenen, gemachtigd worden om te dienen in de hoedanigheid van officier of onderofficier korte termijn.
§ 3. In het tegenovergestelde geval beslist dezelfde overheid dat de kandidaat-hulpofficier moet dienen als vrijwilliger korte termijn.
§ 4. De bepalingen van § 1 zijn eveneens van toepassing op de kandidaat-hulpofficier die deze hoedanigheid verliest en die tot een vorming van kandidaat werd toegelaten, nadat zijn dienstneming als kandidaat-hulpofficier werd verbroken en waarop de bepalingen van § 1 op dat ogenblik van toepassing waren.
§ 5. De dienstneming van de kandidaat-hulpofficier die krachtens § 1 gehouden is te dienen in de categorie van de militairen korte termijn, wordt van rechtswege omgezet in een dienstneming van militair korte termijn voor de duur die hij gehouden is te dienen.
Gedurende deze periode is het deze militair niet toegestaan een dienstneming aan te gaan in een andere hoedanigheid. "
Art.6. Artikel 9, § 2, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 2. De hulpofficier kan op gelijk welk ogenblik de verbreking van zijn dienstneming aanvragen. De verbreking heeft eerst uitwerking wanneer de Koning deze heeft aangenomen.
De Minister van Landsverdediging kan de aanvraag weigeren indien hij oordeelt dat die strijdig is met het dienstbelang.
Behoudens de door de Minister van Landsverdediging uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen, is de verbreking op verzoek niet strijdig met het dienstbelang wanneer de hulpofficier, die de verbreking van zijn dienstneming aanvraagt, gedurende een periode van vijf jaren werkelijke dienst vervuld heeft, te rekenen vanaf het ogenblik waarop zijn benoeming in de graad van hulponderluitenant uitwerking heeft.
De hulpofficier die geen werkelijke dienst vervuld heeft gedurende de periode bepaald in het vorig lid en die wegens uitzonderlijke redenen zijn ontslag krijgt, is er toe gehouden een gedeelte van de kosten terug te betalen voor de gevolgde vormingen. De Koning bepaalt het bedrag dat dient terugbetaald te worden naargelang van de duur van de gevolgde vorming en van de werkelijke dienst vervuld in de hoedanigheid van hulpofficier, alsook de nadere regels inzake de terugbetaling. "
Art.7. Artikel 10 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :
" De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing op de dienstplichtigen van de lichting 1993 en van de daaraan voorafgaande lichtingen. "
Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst.
Art.8. In artikel 1 van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1976 en 21 december 1990, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd :
" Dezelfde voorwaarden zijn van toepassing voor de kandidaat-beroepsofficier van de bijzondere werving om in de graad van luitenant benoemd te worden. "
Art.9. Artikel 8, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 13 juli 1976, wordt vervangen door het volgende lid :
" De Koning kan, bij wege van aanstelling, andere graden van opperofficier verlenen voor de uitoefening van ambten in internationale instellingen in intergeallieerde militaire formaties of in Belgische vertegenwoordigingen in het buitenland. "
Art.10. In dezelfde wet wordt een artikel 12bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 12bis. § 1. De beoordeling van de officier is van doorlopende aard. Zij bestaat uit de periodieke opstelling van evaluatienota's volgens diverse beoordelingscriteria die bepaald worden door de Koning en die betrekking heben op één of meer van de volgende domeinen : de persoonlijkheid, de wijze van dienen, de prestaties en het potentieel.
§ 2. De evaluatienota's worden aangewend door elke meerdere met het oog op het personeelsbeheer.
De evaluatienota's moeten in elk geval aangewend worden met het oog op :
1° een bevordering; de aanwending is evenwel facultatief, wanneer het een bevordering naar anciënniteit betreft;
2° een overgang binnen eenzelfde personeelscategorie of een sociale promotie naar een hogere personeelscategorie.
De evaluatienota's kunnen aangewend worden voor :
1° een dienstaanwijzing;
2° het toekennen van gunstmaatregelen;
3° het nemen van statutaire maatregelen volgens de specifieke procedures die hierop van toepassing zijn.
De evaluatienota's worden medeondertekend door de betrokken officier.
§ 3. De rechtstreekse meerdere van de officier die beoordeeld wordt, alsook de rechtstreekse meerderen van voornoemde meerdere, die voldoen aan de vereisten vastgesteld door de Koning, komen tussen beide in de beoordeling.
Er kan tijdens de procedure een beroep gedaan worden op raadgevers, waarvan de kwalificaties door de Koning worden bepaald.
De beoordeelde persoon kan een verweerschrift indienen op het tijdstip en volgens de procedure bepaald door de Koning. Dit verweerschrift wordt bij de beoordelingsnota gevoegd.
De militaire overheid bepaald door de Koning kan een evaluatienota vernietigen, indien procedureregels geschonden zijn.
§ 4. De nadere regels inzake deze beoordeling worden bepaald door de Koning. "
Art.11. In dezelfde wet wordt een artikel 12ter ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 12ter. De Koning wijst de opperofficieren aan voor de ambten van chef van de generale staf en stafchef van een krijgsmachtdeel voor een maximale duur van vier jaar. De Koning kan deze duur slechts verlengen na beraadslaging in Ministerraad. "
Art.12. Artikel 15 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 28 december 1990, wordt aangevuld als volgt :
" In periode van oorlog kunnen de officieren geen tijdelijke ambtsontheffing op verzoek bekomen. Hetzelfde geldt voor de officieren die in periode van vrede in operationele inzet zijn.
De toegekende tijdelijke ambtsontheffingen op verzoek eindigen van rechtswege in periode van oorlog.
In periode van vrede kunnen, in geval van operationele inzet of van preadvies, in uitzonderlijke gevallen en voor zover de personeelsbehoefte op geen enkele andere manier kan worden ingevuld, de toegekende tijdelijke ambtsontheffingen op verzoek ingetrokken worden. "
Art.13. Artikel 21 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 21. De officier kan op gelijk welk ogenblik schriftelijk zijn ontslag aanbieden. Het heeft eerst uitwerking, wanneer de Koning het heeft aangenomen.
De Minister van Landsverdediging kan het ontslag weigeren, indien hij oordeelt dat het strijdig is met het dienstbelang.
Behoudens in de door de Minister van Landsverdediging uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen, is het ontslag niet strijdig met het dienstbelang wanneer de officier die zijn ontslag aanbiedt, werkelijke dienst vervuld heeft gedurende een periode gelijk aan anderhalve keer de duur van de vorming die hij gekregen heeft op kosten van het Ministerie van Landsverdediging, te rekenen vanaf het einde van elke vormingsperiode. De totale rendementsperiode mag niet minder dan drie jaar bedragen, of niet minder dan zes jaar voor de beroepsofficier die met succes de vorming van piloot heeft gevolgd.
De beroepsofficier die geen werkelijke dienst vervuld heeft gedurende de periode bepaald in het vorig lid en die wegens uitzonderlijke redenen zijn ontslag bekomt, is er toe gehouden de premie geheel of gedeeltelijk terug te betalen die hem betaald werd op het ogenblik dat hij toegetreden is tot het beroepskader, alsook een gedeelte van de kosten voor de gevolgde vormingen.
De Koning bepaalt de duur van de in aanmerking te nemen vorming, het bedrag dat dient terugbetaald te worden in functie van de duur van de gevolgde vorming en van de werkelijke dienst vervuld in de hoedanigheid van officier, alsook de nadere regels inzake de terugbetaling. "
Art.14. Artikel 24, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Voor zover hij de leeftijd van oppensioenstelling niet bereikt heeft, kan de beroepsofficier die sinds ten hoogste één jaar op zijn verzoek zijn ontslag bekomen heeft en die naar het reservekader overgegaan is, van de Koning de toestemming bekomen om opnieuw in het kader van de beroepsofficieren opgenomen te worden met de graad, waarmee hij in dit kader bekleed was op het ogenblik van zijn overgang naar het reservekader. Hij ondergaat in dit geval een verlies van anciënniteit gelijk aan de tijd die sinds zijn ontslag verlopen is. "
Art.15. Artikel 36 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 28 december 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 36. De officier die, vóór hij tot de in artikel 1, eerste lid, 5°, b), bedoelde opleidingscyclus werd toegelaten, met succes de hogere studies heeft gevolgd op basis waarvan hij aangeworven wordt, wordt gehecht aan de referentiepromotie die de Koning bepaalt. "
Art.16. Artikel 38ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 28 december 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 38ter. Geen officier kan in een graad van hoofdofficier of opperofficier benoemd worden, indien hij wegens zijn leeftijd niet gedurende ten minste drie jaar in zijn nieuwe graad kan dienen. "
Art.17. In dezelfde wet wordt een artikel 48bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 48bis. De officieren en kandidaat-officieren die deelnemen aan de luchtdienst maken deel uit van een van de categorieën van het varend personeel van hun krijgsmachtdeel die de Koning bepaalt, onder de voorwaarden en volgens de procedure die Hij bepaalt.
De officieren en kandidaat-officieren worden uit deze categorieën geschorst of geschrapt door de Minister van Landsverdediging, overeenkomstig het advies van de daartoe door de Koning op te richten adviesorganen. De Koning organiseert de raadpleging van deze organen, Hij bepaalt hun samenstelling alsmede de te volgen procedure. "
Art.18. Artikel 51 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art.19. Artikel 55 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 februari 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 55. Benevens de officieren aangeworven met toepassing van artikel 54, worden onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, toegelaten in het kader van de reserveofficieren :
1° op hun verzoek : de beroeps- of aanvullingsofficieren die gepensioneerd zijn met toepassing van de gecoördineerde wetten op de militaire pensioenen;
2° van rechtswege :
a) de beroeps- of aanvullingsofficieren wier ontslag uit het ambt aangenomen is door de Koning;
b) de officieren komende uit het kader van de hulpofficieren van de luchtmacht, die voldoen aan de voorwaarden die de Koning bepaalt;
c) de officieren komende uit het kader van de tijdelijke officieren, die voldoen aan de voorwaarden die de Koning bepaalt. "
Art.20. In dezelfde wet wordt een artikel 91bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 91bis. Artikel 48bis is van toepassing op de reserveofficieren. "
Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst.
Art.21. Artikel 2, § 1, van de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, gewijzigd door de wet van 13 juli 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 1. De graden zijn gerangschikt in de volgende hiërarchische volgorde :
1° bij de landmacht, bij de luchtmacht en bij de medische dienst :
a) sergeant of wachtmeester;
b) eerste sergeant of eerste wachtmeester;
c) eerste sergeant-chef of opperwachtmeester;
d) eerste sergeant-majoor of eerste opperwachtmeester;
e) adjudant;
f) adjudant-chef;
g) adjudant-majoor.
2° bij de zeemacht :
a) tweede meester;
b) meester;
c) meester-chef;
d) eerste meester;
e) eerste meester-chef;
f) oppermeester;
g) oppermeester-chef.
De volgende categorieën van onderofficieren worden onderscheiden :
1° de titularissen van de graden bedoeld in 1°, a) tot c), en in 2°, a) tot c), worden lagere onderofficieren genoemd;
2° de titularissen van de graden bedoeld in 1°, d) en e), en in 2°, d) en e), worden keuronderofficieren genoemd;
3° de titularissen van de graden bedoeld in 1°, f) en g), en in 2°, f) en g), worden hoofdonderofficieren genoemd. "
Art.22. Het opschrift van hoofdstuk I van titel II van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende opschrift :
" Hoofdstuk I. - De benoeming tot de graad van sergeant of van eerste sergeant. "
Art.23. Artikel 8 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 december 1990, wordt aangevuld met het volgende lid :
" Dezelfde voorwaarden zijn van toepassing voor de kandidaat-beroepsonderofficier van de bijzondere werving om in de graad van eerste sergeant benoemd te worden. "
Art.24. In dezelfde wet wordt een artikel 15bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 15bis. § 1. De beoordeling van de onderofficier is van doorlopende aard. Zij bestaat uit de periodieke opstelling van evaluatienota's volgens diverse beoordelingscriteria die bepaald worden door de Koning en die betrekking hebben op één of meer van de volgende domeinen : de persoonlijkheid, de wijze van dienen, de prestaties en het potentieel.
§ 2. De evaluatienota's worden aangewend door elke meerdere met het oog op het personeelsbeheer.
De evaluatienota's moeten in elk geval aangewend worden met het oog op :
1° een bevordering; de aanwending is evenwel facultatief, wanneer het een bevordering naar anciënniteit betreft;
2° een overgang binnen eenzelfde personeelscategorie of een sociale promotie naar een hogere personeelscategorie.
De evaluatienota's kunnen aangewend worden voor :
1° een dienstaanwijzing;
2° het toekennen van gunstmaatregelen;
3° het nemen van statutaire maatregelen volgens de specifieke procedures die hierop van toepassing zijn.
De evaluatienota's worden medeondertekend door de betrokken onderofficier.
§ 3. De rechtstreekse meerdere van de onderofficier die geëvalueerd wordt, alsook de rechtstreekse meerderen van voornoemde meerdere, die voldoen aan de vereisten vastgesteld door de Koning, komt tussenbeide in de beoordeling.
Er kan tijdens de procedure een beroep gedaan worden op raadgevers, waarvan de kwalificaties door de Koning worden bepaald.
De beoordeelde persoon kan een verweerschrift indienen op het tijdstip en volgens de procedure bepaald door de Koning. Dit verweerschrift wordt bij de beoordelingsnota gevoegd.
De militaire overheid bepaald door de Koning kan een evaluatienota vernietigen, indien procedureregelen geschonden zijn.
§ 4. De nadere regels inzake deze beoordeling worden bepaald door de Koning. "
Art.25. Artikel 17 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 28 december 1990, wordt aangevuld met de volgende leden :
" In periode van oorlog kunnen de onderofficieren geen tijdelijke ambtsontheffing op verzoek bekomen. Hetzelfde geldt voor de onderofficieren die in een periode van vrede in operationele inzet zijn.
De toegekende tijdelijke ambtsontheffingen op verzoek eindigen van rechtswege in periode van oorlog. In periode van vrede kunnen in geval van operationele inzet of van preadvies, in uitzonderlijke gevallen en voor zover de personeelsbehoefte op geen enkele andere manier kan ingevuld worden, de toegekende tijdelijke ambtsontheffingen op verzoek ingetrokken worden. "
Art.26. In de Franse tekst van artikel 20, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 28 december 1990, wordt het woord " minimale " vervangen door het woord " maximale ".
Art.27. Artikel 23 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 23. De onderofficier kan op gelijk welk ogenblik schriftelijk zijn ontslag aanbieden. Het heeft eerst uitwerking, wanneer de Minister van Landsverdediging het heeft aanvaard.
De Minister van Landsverdediging kan het ontslag weigeren, indien hij oordeelt dat het strijdig is met het dienstbelang.
Behoudens de in de door de Minister van Landsverdediging uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen, is het ontslag niet strijdig met het dienstbelang wanneer de onderofficier die zijn ontslag aanbiedt, werkelijke dienst vervuld heeft gedurende een periode gelijk aan anderhalve keer de duur van de vorming die hij gekregen heeft op kosten van het Ministerie van Landsverdediging, te rekenen van het einde van elke vormingsperiode. De totale rendementsperiode mag niet minder dan drie jaar bedragen, of niet minder dan zes jaar voor de beroepsonderofficier die met succes de vorming van piloot heeft gevolgd.
De beroepsonderofficier die geen werkelijke dienst vervuld heeft gedurende de periode bepaald in het vorige lid en die wegens uitzonderlijke redenen zijn ontslag bekomt, is ertoe gehouden de premie geheel of gedeeltelijk terug te betalen die hem betaald werd op het ogenblik dat hij toegetreden is tot het beroepskader, alsook een gedeelte van de kosten voor de vormingen die de Koning bepaalt.
De Koning bepaalt het bedrag dat dient terugbetaald te worden, in functie van het aantal jaren gevolgde vorming en van het aantal jaren werkelijke dienst vervuld in de hoedanigheid van onderofficier, alsook de praktische regels betreffende de terugbetaling.
De onderofficier wiens ontslag aanvaard werd, wordt van rechtswege overgeplaatst naar het reservekader. "
Art.28. Artikel 27 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 27. De beroepsonderofficier die van zijn ambt ontheven wordt om een van de redenen opgesomd in artikel 22, mag niet opnieuw in de categorie van de beroepsonderofficieren opgenomen worden, behoudens in de volgende gevallen :
1° de beroepsonderofficier wiens ontslag sinds ten hoogste één jaar op zijn verzoek is aanvaard en die naar het reservekader overgegaan is, kan van de Minister van Landsverdediging de toestemming bekomen om opnieuw in het kader van de beroepsonderofficieren opgenomen te worden met de graad waarmee hij in dit kader bekleed was op het ogenblik van zijn overgang naar het reservekader, in welk geval hij zoveel anciënniteit verliest als er tijd verlopen is sedert zijn ontslag;
2° de beroepsonderofficier wiens ontslag uit zijn ambt is aanvaard om in de krijgsmacht in een andere hoedanigheid te dienen, kan het recht laten gelden om opnieuw in het kader van de beroepsonderofficieren opgenomen te worden, voor zover zijn diensten niet onderbroken werden, in welk geval hem de graad en de anciënniteit worden verleend die hij zou gekregen hebben, indien hij dit kader niet verlaten had. "
Art.29. Artikel 33bis van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 13 juli 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 33bis. De onderofficier die voor hij tot de vorming bedoeld in artikel 8, 1°, wordt toegelaten, met succes de hogere studies heeft gevolgd op basis waarvan hij bij bijzondere werving wordt aangeworven, wordt gehecht aan de referentiepromotie die de Koning bepaalt. "
Art.30. Artikel 36 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 36. Binnen de perken gesteld in het tweede lid, bepaalt de Koning voor de bevordering in de graad per categorie van onderofficieren, de minimum anciënniteit in de onmiddellijk lagere graad.
Behalve in periode van oorlog kan niemand in de onmiddellijk hogere graad benoemd worden, indien hij niet ten minste twee jaar werkelijke dienst heeft volbracht in de graad waarmee hij bekleed is. "
Art.31. In artikel 37 van dezelfde wet, waarvan de paragraaf 2 het enige lid van die bepaling zal vormen, wordt paragraaf 1 opgeheven.
Art.32. In dezelfde wet wordt een artikel 38bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 38bis. De onderofficier die niet slaagt voor het examen bedoeld in artikel 38 of die definitief afgezien heeft van deelname, wordt benoemd in de graad van eerste sergeant-chef, indien hij de door de Koning vastgestelde anciënniteit heeft in de graad van eerste sergeant.
De onderofficier die slaagt voor dit examen, wordt voorafgaandelijk aan zijn benoeming in de graad van eerste sergeant-majoor niet in de graad van eerste sergeant-chef benoemd. "
Art.33. Artikel 39, derde lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" De Minister van Landsverdediging stelt de berekeningsregels vast volgens welke het maximum aantal aan de mededingers te begeven ambten wordt vastgesteld.
Vóór de opening van elk vergelijkend examen wordt dit aantal aan de kandidaten medegedeeld. "
Art.34. In dezelfde wet wordt een artikel 39bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 39bis. Onverminderd de toepassing van artikel 35, § 1, wordt de graad van adjudant-majoor verleend naar de keuze van de Minister van Landsverdediging, ingevolge een beoordeling van de verdiensten van de kandidaten volgens de regels die de Koning bepaalt. "
Art.35. Het opschrift van hoofdstuk VII van titel II van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende opschrift :
" De militaire muzikanten-beroepsonderofficieren. "
Art.36. Artikel 41 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 41. Op de militaire muzikanten-beroepsonderofficieren, hierna onderofficieren-muzikanten genoemd, zijn de bijzondere, in dit hoofdstuk bepaalde regelen, van toepassing. "
Art.37. In artikel 42 van dezelfde wet worden de woorden " de militaire beroepsmuzikanten " vervangen door de woorden " de onderofficieren-muzikanten ".
Art.38. In artikel 43 van dezelfde wet worden de woorden " de militaire beroepsmuzikanten " en de woorden " militaire beroepsmuzikant " respectievelijk vervangen door de woorden " de onderofficieren-muzikanten " en de woorden " onderofficier-muzikant ".
Art.39. In artikel 45 van dezelfde wet worden de woorden " De beroepsmuzikant " vervangen door de woorden " De onderofficier-muzikant ".
Art.40. In artikel 46 van dezelfde wet worden de woorden " der beroepsmuzikanten " vervangen door de woorden " van de onderofficieren-muzikanten ".
Art.41. In dezelfde wet wordt een artikel 47bis ingevoegd, luidend :
" Art. 47bis. De onderofficieren en kandidaat-onderofficieren die deelnemen aan de luchtdienst, maken deel uit van één van de categorieën van het varend personeel van hun krijgsmachtdeel die de Koning bepaalt, onder de voorwaarden en volgens de procedure die Hij bepaalt.
De onderofficieren en kandidaat-onderofficieren worden uit deze categorieën door de Minister van Landsverdediging geschorst of geschrapt overeenkomstig het advies van de daartoe door de Koning op te richten adviesorganen. De Koning organiseert de raadpleging van deze organen, Hij bepaalt hun samenstelling, alsmede de te volgen procedure. "
Art.42. In artikel 70 van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 13 juli 1976 worden de woorden " eerste sergeant " vervangen door de woorden " eerste sergeant-chef ".
Art.43. Artikel 71 van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 13 juli 1976, wordt aangevuld met het volgende lid :
" De bepalingen van artikel 23 die gelden voor de beroepsonderofficier die met succes de vorming van piloot heeft gevolgd, zijn van toepassing op de aanvullingsonderofficier die piloot is geworden. "
Afdeling 5. - Wijziging van de op 30 april 1962 gecoördineerde dienstplichtwetten.
Art.44. Artikel 3, § 5, van de op 30 april 1962 gecoördineerde dienstplichtwetten, opgeheven door de wet van 16 juni 1987, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
" § 5. Indien er te veel dienstplichtigen met onbepaald verlof zijn, kan de Minister van Landsverdediging degenen die niet meer nodig zijn om te voldoen aan de kaderbehoeften, met definitief verlof plaatsen. "
Afdeling 6. - Wijziging van de wet van 12 januari 1970 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van luchtvaartongeval in vredestijd.
Art.45. Artikel 2, 2°, van de wet van 12 januari 1970 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van luchtvaartongeval in vredestijd wordt aangevuld met de volgende bepaling :
" c) het ongeval dat een kandidaat-militaire testpiloot of een militaire testpiloot overkomt aan boord van een luchtvaartuig dat in de registers van het Belgische of buitenlandse militaire vliegwezen niet ingeschreven is in het geval van een door de staf van het krijgsmachtdeel van de belanghebbende toegekende testzending. "
Afdeling 7. - Wijziging van de wet van 12 juli 1973 houdende statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst.
Art.46. Artikel 5 van de wet van 12 juli 1973 houdende statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, gewijzigd bij de wet van 13 juli 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 5. De anciënniteit in de graad wordt bepaald door de datum van benoeming in die graad.
De betrekkelijke anciënniteit van de vrijwilligers die op dezelfde dag tot een graad zijn benoemd, wordt bepaald door hun anciënniteit in de vorige graad. Bij gelijke anciënniteit in de lagere graden, wordt aan de oudste in leeftijd de voorkeur gegeven. "
Art.47. Artikel 7 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 7. De graden van de vrijwilligers worden door de Koning of door de door Hem bepaalde autoriteit verleend naar anciënniteit, voor zover hun wijze van dienen bevredigend wordt geacht door hun hiërarchische chefs.
Elk ongunstig advies moet schriftelijk aan de vrijwilliger bekendgemaakt worden. Hij kan zijn rechtvaardiging doen gelden.
Wanneer een vrijwilliger bij de bevordering is voorbijgegaan, kan zijn kandidatuur opnieuw worden onderzocht; de eerste maal moet zulks geschieden binnen twee jaar te rekenen vanaf het eerste onderzoek, en een tweede en laatste maal in de loop van het vijfde jaar na dat, waarin dat eerste onderzoek heeft plaatsgehad.
De vrijwilliger die na dit laatste onderzoek niet is bevorderd, komt niet langer voor bevordering in aanmerking. "
Art.48. In dezelfde wet wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 7bis. Binnen de perken gesteld in het tweede en derde lid, bepaalt de Koning voor de bevordering in de graad, per categorie van vrijwilligers, de minimum anciënniteit in de onmiddellijk lagere graad.
Behalve in periode van oorlog kan niemand in de graad van korporaal, van korporaal-chef, van eerste korporaal-chef of in een gelijkwaardige graad worden benoemd indien hij niet ten minste twee jaar werkelijke dienst heeft volbracht in de onmiddellijk lagere graad.
Voor de benoeming in de graad van eerste soldaat volstaat evenwel één jaar werkelijke dienst.
Behalve in periode van oorlog kan niemand in de graad van korporaal-chef of in een gelijkwaardige graad worden benoemd, indien hij niet ten minste tien jaar werkelijke dienst heeft volbracht als vrijwilliger. "
Art.49. In dezelfde wet wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 9bis. § 1. De beoordeling van de vrijwilliger is van doorlopende aard. Zij bestaat uit de periodieke opstelling van evaluatienota's volgens diverse beoordelingscriteria die bepaald worden door de Koning en die betrekking hebben op één of meer van de volgende domeinen : de persoonlijkheid, de wijze van dienen, de prestaties en het potentieel.
§ 2. De evaluatienota's worden aangewend door elke meerdere met het oog op het personeelsbeheer.
De evaluatienota's moeten in elk geval aangewend worden met het oog op :
1° een bevordering; de aanwending is evenwel facultatief, wanneer het een bevordering naar anciënniteit betreft;
2° een overgang binnen eenzelfde personeelscategorie of een sociale promotie naar een hogere personeelscategorie.
De evaluatienota's kunnen worden aangewend voor :
1° een dienstaanwijzing;
2° het toekennen van gunstmaatregelen;
3° het nemen van statutaire maatregelen volgens de specifieke procedures die hierop van toepassing zijn.
De evaluatienota's worden medeondertekend door de betrokken vrijwilliger.
§ 3. De rechtstreekse meerdere van de vrijwilliger die beoordeeld wordt, alsook de rechtstreekse meerderen van voornoemde meerdere, die voldoen aan de vereisten vastgesteld door de Koning, komen tussenbeide in de beoordeling.
Er kan tijdens de procedure een beroep gedaan worden op raadgevers, waarvan de kwalificaties door de Koning worden bepaald.
De beoordeelde persoon kan een verweerschrift indienen op het tijdstip en volgens de procedure bepaald door de Koning. Dit verweerschrift wordt bij de beoordelingsnota gevoegd.
De militaire overheid bepaald door de Koning kan een evaluatienota vernietigen, indien procedureregelen geschonden zijn.
§ 4. De nadere regels inzake deze beoordeling worden bepaald door de Koning. "
Art.50. Artikel 11 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 28 december 1990, wordt aangevuld met de volgende leden :
" In periode van oorlog kunnen de vrijwilligers geen tijdelijke ambtsontheffing op verzoek bekomen. Hetzelfde geldt voor de vrijwilligers die in periode van vrede in operationele inzet zijn.
De toegekende tijdelijke ambtsontheffingen op verzoek eindigen van rechtswege in periode van oorlog. In periode van vrede kunnen, in geval van operationele inzet of van preadvies, de toegekende tijdelijke ambtsontheffingen op verzoek ingetrokken worden. "
Art.51. Artikel 17 van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 13 juli 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 17. De vrijwilliger kan op gelijk welk ogenblik schriftelijk zijn ontslag aanbieden. Het heeft eerst uitwerking, wanneer de Minister van Landsverdediging het heeft aanvaard. De Minister kan het ontslag weigeren, indien hij oordeelt dat het strijdig is met het dienstbelang.
Behoudens de uitzonderingsgevallen die de Minister van Landsverdediging uitdrukkelijk moet motiveren, is het ontslag niet strijdig met het dienstbelang, wanneer de vrijwilliger, die zijn ontslag aanbiedt, werkelijke dienst vervuld heeft gedurende een periode gelijk aan anderhalve keer de duur van de vorming die hij gekregen heeft op kosten van het Ministerie van Landsverdediging, te rekenen van het einde van elke vormingsperiode. De totale rendementsperiode mag niet minder dan drie jaar bedragen.
De beroepsvrijwilliger die geen werkelijke dienst vervuld heeft gedurende de periode bepaald in het vorig lid en die wegens uitzonderlijke redenen zijn ontslag bekomt, is ertoe gehouden de premie geheel of gedeeltelijk terug te betalen die hem betaald werd op het ogenblik dat hij toegetreden is tot het beroepskader.
De Koning bepaalt het bedrag dat dient terugbetaald te worden, in functie van het aantal jaren gevolgde vorming en van het aantal jaren werkelijke dienst vervuld in de hoedanigheid van vrijwilliger, alsook de praktische regels betreffende de terugbetaling.
De vrijwilliger wiens ontslag aanvaard werd, is van rechtswege onderworpen aan de militaire verplichtingen die gelden voor de vrijwilligers met onbepaald verlof, die door de Koning worden bepaald. "
Art.52. Artikel 18ter van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 13 juli 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 18ter. De beroepsvrijwilliger die van zijn ambt ontheven wordt om één van de redenen opgesomd in artikel 16, mag niet opnieuw in het kader van de beroepsvrijwilligers opgenomen worden, behoudens in de volgende gevallen :
1° de vrijwilliger wiens ontslag sinds ten hoogste één jaar op zijn verzoek is aanvaard, kan van de Minister van Landsverdediging de toestemming verkrijgen om opnieuw opgenomen te worden met de graad waarmee hij bekleed was op het ogenblik van zijn ontslag, in welk geval hij zoveel anciënniteit verliest als er tijd verlopen is sedert zijn ontslag;
2° de vrijwilliger wiens ontslag uit zijn ambt is aanvaard om in een andere personeelscategorie te dienen, kan het recht laten gelden om opnieuw in het kader van de beroepsvrijwilligers opgenomen te worden, voor zover zijn diensten niet onderbroken werden, in welk geval hem de graad en de anciënniteit worden verleend die hij zou verkregen hebben, indien hij dit kader niet verlaten had. "
Art.53. Artikel 20octies van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 21 december 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 20octies. Kan op zijn aanvraag in de categorie van de beroepsvrijwilligers worden opgenomen, de aanvullingsvrijwilliger die de volgende voorwaarden vervult :
1° na zijn vorming ten minste twee jaar werkelijke dienst als aanvullingsvrijwilliger vervuld hebben;
2° aanvaard worden door de stafchef van zijn krijgsmachtdeel, op voorstel van zijn korpscommandant;
3° geslaagd zijn voor de proef die de Koning vaststelt, onder de voorwaarden en volgens de nadere regelen die Hij bepaalt. "
Art.54. Het opschrift van hoofdstuk VII van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende opschrift :
" De militaire muzikanten-beroepsvrijwilligers. "
Art.55. De zin die artikel 21 van dezelfde wet inleidt wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 21. De klassen waarin de militaire muzikanten-beroepsvrijwilligers, hierna vrijwilligers-muzikanten genoemd, worden benoemd, volgen elkaar op in de hierna vermelde rangorde : "
Art.56. In artikel 21bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 21 december 1990, worden de woorden " vrijwilliger militaire muzikant " in de inleidende zin vervangen door de woorden " vrijwilliger-muzikant ".
Art.57. Artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 13 juli 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 22. De bepalingen van de artikelen 1bis en 3 van de hoofdstukken III tot VI van deze wet, met uitzondering van artikel 7bis, tweede lid, zijn van toepassing op de vrijwilligers-muzikanten. "
Art.58. In artikel 22bis van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 13 juli 1976, worden de woorden, " de vrijwilligers militaire muzikanten " vervangen door de woorden " de vrijwilligers-muzikanten ".
Art.59. In dezelfde wet wordt een artikel 22ter ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 22ter. De vrijwilligers die deelnemen aan de luchtdienst, maken deel uit van één van de categorieën van het varend personeel van hun krijgsmachtdeel die de Koning bepaalt, onder de voorwaarden en volgens de procedure die Hij bepaalt.
De vrijwilligers worden uit deze categorieën geschorst of geschrapt door de Minister van Landsverdediging, overeenkomstig het advies van de daartoe door de Koning op te richten adviesorganen. De Koning organiseert de raadpleging van deze organen. Hij bepaalt hun samenstelling alsmede de te volgen procedure. "
Afdeling 8. - Wijziging van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht.
Art.60. Artikel 42 van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht, opgeheven door de wet van 21 december 1990, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
" Art. 42. Het aantal aanvullingsofficieren dat in het beroepskader kan worden opgenomen, wordt jaarlijks door de Koning bepaald. Dit aantal wordt naargelang van de behoeften van de krijgsmacht vastgesteld per officierenkorps van ieder krijgsmachtdeel en van de medische dienst. "
Art.61. Artikel 44 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :
" De bepalingen van artikel 21 van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, die gelden voor de beroepsofficier die met succes de vorming van piloot heeft gevolgd, zijn van toepassing op de aanvullingsofficier die piloot is geworden. "
Art.62. In artikel 50, § 1, van dezelfde wet worden de woorden " zesde week " telkens vervangen door de woorden " zevende week ".
Art.63. Artikel 53bis, derde lid, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 28 december 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Wanneer de vader en de moeder van het kind militairen van het actief kader zijn, wordt het ouderschapsverlof bedoeld in dit artikel slechts toegekend aan één van hen. De vader kan het ouderschapsverlof niet nemen, terwijl de moeder met borstvoedingsverlof is. Het ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd. Voor het overige wordt het gelijkgesteld met een periode van werkelijke dienst. "
Art.64. Artikel 55 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 februari 1987 en van 28 december 1990, wordt opgeheven.
Afdeling 9. - Wijziging van de wet van 18 februari 1987 betreffende het statuut van de onderofficieren van het reservekader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst.
Art.65. Artikel 3 van de wet van 18 februari 1987 betreffende het statuut van de onderofficieren van het reservekader van de land-, de lucht en de zeemacht en van de medische dienst wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 3. Naast de onderofficieren die met toepassing van artikel 1 zijn aangeworven, worden tot het kader van de reserveonderofficieren van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst toegelaten, met de graad die zij bezitten en met hun anciënniteit in die graad :
1° op hun verzoek en onder de voorwaarden bepaald door de Koning : de beroeps- of aanvullingsonderofficieren die gepensioneerd zijn met toepassing van de gecoördineerde wetten op de militaire pensioenen;
2° van rechtswege :
a) de beroeps- of aanvullingsonderofficieren wier ontslag uit het ambt door de Minister van Landsverdediging aangenomen is;
b) de onderofficieren komende uit het kader van de hulponderofficieren van de luchtmacht, die voldoen aan de voorwaarden die de Koning bepaalt;
c) de onderofficieren komende uit het kader van de tijdelijke onderofficieren, die voldoen aan de voorwaarden die de Koning bepaalt. "
Art.66. In dezelfde wet wordt een artikel 44bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 44bis. De reserveonderofficieren die deelnemen aan de luchtdienst, maken deel uit van één van de categorieën van het varend personeel van hun krijgsmachtdeel die de Koning bepaalt, onder de voorwaarden en volgens de procedure die Hij bepaalt.
De reserveonderofficieren worden uit deze categorieën geschorst of geschrapt door de Minister van Landsverdediging, overeenkomstig het advies van de daartoe door de Koning op te richten adviesorganen. De Koning organiseert de raadpleging van deze organen, Hij bepaalt hun samenstelling alsmede de te volgen procedure.
Afdeling 10. - Wijziging van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader.
Art.67. Aan artikel 2 van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, 1°, worden de woorden " van de actieve kaders " vervangen door de woorden " van het actief kader ";
2° het eerste lid, 3°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 3° de aanvullingsofficieren en -onderofficieren die aanvaard werden om een vorming te volgen om in hun personeelscategorie te worden opgenomen als beroepsmilitairen; "
3° het eerste lid, 4°, wordt opgeheven;
4° in de Franse tekst van het tweede lid worden de woorden " de sa catégorie de personnel navigant " vervangen door de woorden " comme membre du personnel navigant breveté ";
5° in het tweede lid worden de woorden " wegens fysieke ongeschiktheid voor de luchtdienst of wegens beroepsongeschiktheid " vervangen door de woorden " wegens medische ongeschiktheid voor de luchtdienst of wegens beroepsonbekwaamheid ";
6° het artikel wordt aangevuld met de volgende leden :
" De hulpofficier die aanvaard werd om een vorming te volgen om te worden opgenomen als aanvullingsofficier, wordt aangesteld in de graad waarin hij als hulpofficier werd benoemd.
Wanneer hij zijn vorming met goed gevolg beëindigd heeft, wordt hij opgenomen als aanvullingsofficier met zijn graad en zijn anciënniteit in die graad, verminderd met één jaar. "
Art.68. In artikel 4 van dezelfde wet worden de woorden " en 4°, " geschrapt.
Art.69. In dezelfde wet wordt een artikel 5bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 5bis. Onder voorbehoud van artikel 24, § 6, zijn de bepalingen voor de beroepsmilitairen inzake tijdelijke ambtsontheffing wegens persoonlijke aangelegenheden niet van toepassing op de kandidaten. "
Art.70. In dezelfde wet wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 8bis. § 1. Voor de kandidaten geldt het stelsel van spoedverloven en dienstvergunningen wegens gezinsredenen dat van toepassing is op de militairen van het actief kader beneden de rang van officier.
De kandidaten genieten de verloven ingeschreven op het vormingsprogramma, volgens de regels vastgelegd in een reglement goedgekeurd door de Minister van Landsverdediging.
Onverminderd de bepalingen inzake het uitstel, volgt de kandidaat tijdens de stage- of evaluatieperiode echter het verlof- en vergunningsstelsel van de dategorie van het actief kader waarvoor hij kandidaat is.
§ 2. Buiten de normale studie-uren ingeschreven op het vormingsprogramma, kunnen bijkomende maatregelen van pedagogische bijstand worden opgelegd wanneer de studieresultaten van de kandidaat onvoldoende zijn.
De regels inzake deze maatregelen van pedagogische bijstand, die niet het karakter hebben van een tuchtstraf, worden vastgesteld in een reglement goedgekeurd door de Minister van Landsverdediging. "
Art.71. Artikel 9 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :
" Wat evenwel de werving van kandidaatvrijwilligers betreft, bepaalt de chef van de generale staf, binnen de beperkingen bepaald door de Minister van Landsverdediging, het aantal kandidaten die in functie van de behoeften kunnen aanvaard worden. "
Art.72. Aan artikel 10 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 1. Om door de Minister van Landsverdediging te worden aanvaard als kandidaat en los van de voorwaarden die eigen zijn aan de personeelscategorie, waarvoor ze worden gevormd :
1° moeten de kandidaten bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, om aanvaard te worden als kandidaat-beroepsmilitair, en de kandidaten bedoeld in artikel 2, tweede lid, om aanvaard te worden als kandidaat-aanvullingsofficier, voldoen aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 16 en 17;
2° moeten de kandidaten bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2°, na hun vorming, ten minste twee jaar werkelijke dienst als beroepsmilitair in hun personeelscategorie vervuld hebben en batig gerangschikt zijn in een overgangsproef;
3° moeten de kandidaten bedoeld in artikel 2, eerste lid, 3°, na hun vorming, ten minste twee jaar werkelijke dienst als aanvullingsmilitair in hun personeelscategorie vervuld hebben en batig gerangschikt zijn in een overgangsproef;
4° moeten de kandidaten bedoeld in artikel 2, tweede lid, die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in 1°, houder zijn van het hoger brevet van piloot of navigator.
De Koning organiseert de in het eerste lid, 2° en 3°, bedoelde proeven en stelt de deelnemingsvoorwaarden vast. "
2° In § 2 worden de woorden " en 4° " geschrapt.
Art.73. Aan artikel 11 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt :
" 3° slagen in de psychotechnische proeven die de Koning bepaalt. "
2° het tweede lid, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 1° hetzij voldoen aan de toelatingsvoorwaarden die de Koning bepaalt, die dienen vervuld te worden om aanvaard te worden als leerling van de Koninklijke Militaire School; "
Art.74. Aan artikel 12 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt :
" 3° slagen in de psychotechnische proeven die de Koning bepaalt. "
2° in het laatste lid worden tussen de woorden " van het korte type " en " of van een gelijkwaardig niveau " de woorden " met volledig leerplan " ingevoegd.
Art.75. Artikel 13, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt :
" 3° slagen in de psychotechnische proeven die de Koning bepaalt. "
Art.76. Aan artikel 15 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden " en fysieke " vervangen door de woorden " , fysieke en professionele ";
2° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Voordat de kandidaat zijn vorming begint, worden zijn morele, karakteriële en fysieke hoedanigheden beoordeeld volgens de regels die de Koning bepaalt. Die beoordeling kan tijdens de vorming worden herzien. "
Art.77. Aan artikel 16 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 wordt het woord " schoolplicht " vervangen door het woord " leerplicht ";
2° § 1, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Hij kan evenwel een dienstneming aangaan ten einde opgenomen te worden in een school voor onderofficieren, indien hij tenminste de leeftijd van 16 jaar bereikt op 31 december van het jaar waarin hij zijn vorming begint. "
3° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 3. In afwijking van de bepalingen van § 1 :
1° wordt de dienstneming of wederdienstneming van de kandidaat die krachtens artikel 26bis gehouden is te dienen in de categorie van de militairen korte termijn, van rechtswege omgezet in een deelneming van militair korte termijn voor de duur die hij gehouden is te dienen;
2° is het deze militair niet toegelaten om gedurende deze periode een dienstneming aan te gaan in een andere hoedanigheid. "
<Bij arrest nr 81/95 van 14 december 1995 (B.St. 03.01.1996, p. 28) heeft het Arbitragehof artikel 77, 3°, vernietigd; Opheffing : 15-08-1994>
Art.78. In artikel 17, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden " de werkelijke diensttermijn die door de wet van 22 december 1989 betreffende het statuut van de dienstplichtigen voorzien wordt voor de dienstplichtigen " vervangen door de woorden " twee jaar ".
Art.79. Artikel 18, laatste lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Aan de kandidaat die bij de ondertekening van de akte van dienstneming de hoedanigheid van militair nog niet bezit, wordt verklaard dat hij aan de militaire wetten onderworpen is. Door die verklaring verkrijgt hij de hoedanigheid van militair.
Het vervullen van deze formaliteit wordt vastgesteld door het opmaken van een document, ondertekend door de kandidaat, waarin hij erkent dat hem verklaard is dat hij onderworpen is aan de militaire wetten en dat hij door die verklaring de hoedanigheid van militair verkregen heeft.
In periode van oorlog gebeurt de vaststelling van het vervullen van deze formaliteit door alle rechtsmiddelen. "
Art.80. Artikel 20 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :
" De Koning wijst de overheid aan die zich uitspreekt over de gelijkwaardigheid van de vormingen bedoeld in het tweede lid en die bepaalt in welke mate de verschillende hoedanigheden van de kandidaten beoordeeld worden. "
Art.81. Aan artikel 21 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de §§ 1 en 2 worden vervangen door de volgende bepalingen :
" § 1. Elke kandidaat bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, is vanaf zijn aanvaarding van rechtswege met de graad van soldaat bekleed.
In de gevallen die de Koning bepaalt, behoudt de kandidaat de graad, waarin hij was benoemd of aangesteld op het ogenblik van zijn aanvaarding.
§ 2. Volgens de personeelscategorie, waarvoor zij gevormd werden, kunnen de kandidaten bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, volgens de hierna vermelde rangorde aangesteld worden in één of meerdere van de volgende graden :
1° de kandidaat-officieren :
a) korporaal of eerste matroos;
b) sergeant of tweede meester;
c) adjudant of eerste meester-chef;
d) onderluitenant of vaandrig-ter-zee tweede klasse;
2° de kandidaat-onderofficieren :
a) korporaal of eerste matroos;
b) sergeant of tweede meester;
3° de kandidaat-vrijwilligers :
eerste soldaat of matroos eerste klasse.
Deze graden stemmen overeen met de graden van de beroeps- en aanvullingsmilitairen.
De Koning bepaalt de wijze, waarop deze aanstellingen worden verleend en ingetrokken. "
2° § 4 wordt opgeheven;
3° § 5 wordt aangevuld met het volgende lid :
" De kandidaat-beroepsofficieren en de kandidaat-beroepsonderofficieren van de bijzondere werving kunnen evenwel benoemd worden tot de onmiddellijk hogere graad. "
Art.82. In artikel 22, eerste lid, 3°, van dezelfde wet worden de woorden " en 4° " geschrapt.
Art.83. Artikel 24 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 24. § 1. De kandidaat-beroepsmilitair bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, die wegens onvoldoende professionele hoedanigheden geen toestemming krijgt om zijn vorming voort te zetten kan, op zijn verzoek en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, van de door Hem aangewezen militaire overheid de toestemming krijgen om :
1° hetzij een nieuwe vorming in dezelfde hoedanigheid in een andere specialisatie aan te vatten;
2° hetzij een vorming van aanvullingsmilitair van zijn personeelscategorie te volgen, op voorwaarde dat hij, indien hij kandidaat-beroepsofficier is, reeds tot de graad van onderluitenant is aangesteld;
3° hetzij een vorming van kandidaat-beroepsonderofficier te volgen voor de kandidaat-beroepsofficier die nog niet tot de graad van onderluitenant is aangesteld.
§ 2. De kandidaat-beroepsofficier bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, die om redenen van medische ongeschiktheid voor de luchtdienst of van beroepsonbekwaamheid voor de luchtdienst geen toestemming krijgt om zijn vorming als kandidaat-lid of als lid van het varend personeel, piloot of navigator, voort te zetten, wordt op zijn verzoek, en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, door de stafchef van zijn krijgsmachtdeel aanvaard om, in zijn krijgsmachtdeel, een vorming van beroepsofficier van het niet-varend personeel te volgen.
De kandidaat van de zeemacht bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, die om redenen van medische ongeschiktheid voor de zeedienst geen toestemming krijgt om zijn vorming als kandidaat-beroeps- of aanvullingsmilitair van de zeemacht voort te zetten kan, op zijn verzoek en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, van de chef van de generale staf de toestemming krijgen om zijn vorming in een ander krijgsmachtdeel voort te zetten.
De kandidaat-beroeps- of aanvullingsmilitair die om medische redenen zijn specifieke vormingscyclus niet kan voltooien, kan, op zijn verzoek en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, van de stafchef van zijn krijgsmachtdeel de toestemming krijgen om zijn vorming voort te zetten in een andere specifieke vormingscyclus van zijn krijgsmachtdeel in dezelfde hoedanigheid en in een gelijktijdige promotie.
§ 3. De kandidaat-aanvullingsmilitair bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, die wegens onvoldoende professionele hoedanigheden geen toestemming krijgt om zijn vorming voort te zetten kan, op zijn verzoek en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, van de door Hem aangewezen militaire overheid de toestemming krijgen om een nieuwe vorming van een ander type van aanvullingsmilitair in dezelfde personeelscategorie te volgen. Deze toestemming kan slechts éénmaal verkregen worden.
§ 4. De kandidaat-aanvullingsofficier of -onderofficier bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1° en tweede lid, die wegens onvoldoende professionele hoedanigheden geen toestemming krijgt om zijn vorming voort te zetten en die de reclassering vermeld in § 3 niet bekomt kan, op zijn verzoek en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, van de door Hem aangewezen militaire overheid de toestemming krijgen om de vorming van beroepsmilitair in de onmiddellijk lagere personeelscategorie te volgen.
§ 5. Onder de voorwaarden en volgens de procedure die de Koning bepaalt, kan de kandidaat door de door Hem aangewezen militaire overheid vrijgesteld worden van vormingsgedeelten of cursussen, indien hij voordien met goed gevolg deze vormingsgedeelten, cursussen of gelijkwaardige vormingsgedeelten en cursussen heeft gevolgd.
§ 6. Onder de voorwaarden en volgens de procedure die de Koning bepaalt, kan de kandidaat van de door Hem aangewezen militaire overheid een uitstel verkrijgen voor het afleggen van bepaalde proeven en examens of voor het volgen of volbrengen van bepaalde vormingsgedeelten. De aanvragen tot uitstel worden beschouwd als aanvragen tot tijdelijke ambtsontheffing, indien zij gegrond zijn op de door de Koning vastgestelde redenen.
§ 7. Onder de voorwaarden en volgens de procedure die de Koning bepaalt, kan de kandidaat door de door Hem aangewezen militaire overheid georiënteerd of geheroriënteerd worden naar een specifieke vormingscyclus in zijn krijgsmachtdeel of in een ander krijgsmachtdeel, in dezelfde hoedanigheid en in een gelijktijdige promotie.
§ 8. Onder de voorwaarden en volgens de procedure die de Koning bepaalt, kan de kandidaat bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, die zijn oorspronkelijke vorming heeft stopgezet om een nieuwe vorming te volgen, maar die daarin om de redenen die de Koning bepaalt mislukt, van de door Hem aangewezen militaire overheid de toestemming krijgen om in zijn oorspronkelijke vorming heropgenomen te worden.
§ 9. De kandidaat bedoeld in § 1, 2° en 3°, § 4 en § 8, gaat een dienstneming aan in zijn nieuwe hoedanigheid. "
Art.84. Artikel 25 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 25. De hoedanigheid van kandidaat is van rechtswege ontnomen :
1° wanneer de kandidaat als definitief mislukt beschouwd wordt volgens de regels bedoeld in artikel 15 :
a) indien hij niet de vereiste professionele hoedanigheden bezit, of, hetzij niet kan, hetzij niet wenst geherklasseerd te worden volgens de regels die de Koning bepaalt;
b) indien hij niet de vereiste karakteriële hoedanigheden bezit;
c) indien hij niet de vereiste fysieke hoedanigheden bezit, overeenkomstig de van kracht zijnde regels inzake fysieke conditie;
2° wanneer de kandidaat niet meer voldoet aan de eisen die op medisch gebied gesteld worden en zijn vorming niet meer kan voortzetten volgens de voorwaarden die de Koning bepaalt;
3° wanneer de kandidaat de vereiste morele hoedanigheden niet meer bezit volgens de regels bedoeld in artikel 15;
4° wanneer de kandidaat bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, en tweede lid, op zijn verzoek de verbreking van zijn indienstneming of wederdienstneming verkrijgt;
5° wanneer de kandidaat bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2° en 3°, hiervoor, op zijn verzoek, de toestemming bekomt van de chef van de generale staf of van de door hem aangewezen militaire overheid;
6° wanneer de dienstneming of wederdienstneming van ambtswege verbroken wordt;
7° wanneer de kandidaat de Belgische nationaliteit verliest.
Wanneer de gevallen van verlies van de hoedanigheid van kandidaat bedoeld in het eerste lid, van toepassing zijn op ongehuwde en niet ontvoogde militairen die minder dan 18 jaar oud zijn, worden zij die te hunnen opzichte het ouderlijk gezag uitoefenen hiervan bij ter post aangetekende brief in kennis gesteld door de chef van de generale staf of door de door hem aangewezen militaire overheid. "
Art.85. In artikel 26 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de §§ 2 en 3 worden vervangen door de volgende bepalingen :
" § 2. De kandidaat bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, die vóór zijn aanvaarding als kandidaat deel uitmaakte van het reservekader of met onbepaald verlof was gezonden, wordt onverminderd de toepassing van de artikelen 26bis en 28, naargelang van het geval :
1° met definitief verlof gezonden, indien hij de hoedanigheid van kandidaat verliest hetzij bij toepassing van artikel 25, 3°, omdat hij niet meer de vereiste morele hoedanigheden bezit voor elke personeelscategorie, hetzij bij toepassing van artikel 25, 6° of 7°;
2° indien hij de hoedanigheid van kandidaat verliest bij toepassing van artikel 25, 3°, omdat hij niet meer de vereiste morele hoedanigheden bezit voor de personeelscategorie van de officieren of de onderofficieren, met onbepaald verlof gezonden in de categorie van de niet-reservemilitairen met de graad en de anciënniteit die hij zou verworven hebben, indien hij vanaf zijn toetreding tot het reservekader tot de categorie van de militairen met onbepaald verlof zou behoord hebben en die dategorie nooit had verlaten;
3° onverminderd de toepassing van artikel 24, § 8, indien hij de hoedanigheid van kandidaat verliest om andere dan in 1° en 2° vermelde redenen, overgeplaatst hetzij naar de categorie van het personeel van het reservekader, hetzij naar de categorie van de niet-reservemilitairen met onbepaald verlof, waarvan hij deel uitmaakte vóór zijn aanvaarding als kandidaat, met de graad en de anciënniteit die hij zou verworven hebben, indien hij de voormelde categorie, naargelang het geval, niet had verlaten.
§ 3. De kandidaat bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, die de hoedanigheid van kandidaat verliest en die vóór zijn aanvaarding als kandidaat geen deel uitmaakte van het reservekader of niet met onbepaald verlof was gezonden, wordt, onverminderd de toepassing van de artikelen 24, § 8, 26, § 4, 26bis en 28 met definitief verlof gezonden. "
2° in § 4, vijfde lid, worden de woorden " fysieke ongeschiktheid " en " fysiek ongeschikt " respectievelijk vervangen door de woorden " medische ongeschiktheid " en " medisch ongeschikt ";
3° § 4 wordt aangevuld met het volgende lid :
" De bepalingen van deze paragraaf zijn slechts van toepassing op de dienstplichtigen van de lichting 1993 en van de daaraan voorafgaande lichtingen. "
Art.86. In dezelfde wet wordt een artikel 26bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 26bis. § 1. De kandidaat-beroepsofficier of -onderofficier bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, wiens dienstneming of wederdienstneming wordt verbroken wegens elke andere reden dan wegens medische ongeschiktheid en die de krijgsmacht verlaat als kandidaat-militair of als militair van het actief kader is ertoe gehouden :
1° ofwel om een gedeelte van de kosten van zijn vorming dat de Koning bepaalt terug te betalen :
a) wanneer het een kandidaat-beroepsofficier betreft die zijn studies niet voltooit aan de Koninklijke Militaire School of aan enig andere instelling van universitair niveau en die het daarop betrekking hebbende diploma, afgeleverd na de kandidatuurjaren in één van de voornoemde instellingen, heeft behaald;
b) wanneer het een kandidaat-beroepsonderofficier betreft die zijn vorming niet voltooit die hij in een school voor onderofficieren heeft aangevat, nadat hij er het daarop betrekking hebbende diploma of getuigschrift, afgeleverd door die school, heeft behaald;
2° ofwel om te dienen in de hoedanigheid van vrijwilliger korte termijn gedurende een periode gelijk aan het aantal studiejaren, waarvoor de kandidaat geslaagd is, zonder dat deze periode drie jaar mag overschrijden, wanneer het een kandidaat-beroepsofficier betreft, of zonder dat deze periode twee jaar mag overschrijden, wanneer het een kandidaat-beroepsonderofficier betreft die het in 1° bedoelde gedeelte van de kosten niet kunnen of wensen terug te betalen.
De Koning bepaalt per vorming het met toepassing van het eerste lid, 1°, terug te betalen bedrag naargelang van het aantal jaren gevolgde vorming, alsmede de nadere regels inzake de terugbetaling.
De betrokkene die niet de voorwaarden vervult om te dienen in de hoedanigheid van militair korte termijn, is verplicht de in het eerste lid, 1°, bedoelde terugbetaling te doen.
§ 2. Bij beslissing van de chef van de generale staf kunnen de kandidaat-beroepsofficier en -beroepsonderofficier wier dienstneming of wederdienstneming verbroken wordt om studieredenen, gemachtigd worden om te dienen respectievelijk in de hoedanigheid van officier of onderofficier korte termijn.
§ 3. In het tegenovergestelde geval beslist dezelfde overheid of de kandidaat-beroepsofficier moet dienen als onderofficier of als vrijwilliger korte termijn; de kandidaat-beroepsonderofficier moet dienen als vrijwilliger korte termijn.
§ 4. De bepalingen van § 1 zijn eveneens van toepassing op de kandidaat-aanvullingsofficier of aanvullingsonderofficier die deze hoedanigheid verliest en die tot deze vorming werd toegelaten nadat zijn dienstneming of wederdienstneming als kandidaat beroepsofficier of -beroepsonderofficier werd verbroken en waarop de bepalingen van § 1 op dat ogenblik van toepassing waren. "
Art.87. Aan artikel 27 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de inleidende zin worden de woorden " en 4° " geschrapt;
2° in 3° worden de woorden " door verbreking van rechtswege of " geschrapt.
Art.88. Aan artikel 29 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden " en 4° " geschrapt;
2° in het laatste lid worden de woorden " bedoeld in artikel 25, 4°, van deze wet " vervangen door de woorden " die op hun verzoek de verbreking van hun dienstneming of wederdienstneming verkrijgen ".
Art.89. Artikel 61 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 61. § 1. De militairen van het tijdelijk kader die in dienst zijn en op de dag waarop deze wet in werking treedt minstens vier jaar dienst hebben in hun categorie van het tijdelijk kader, beëindigen de termijn van hun dienstneming of wederdienstneming.
Gedurende deze periode zijn deze militairen verplicht om zich kandidaat te stellen voor een overgang naar het beroeps- of het aanvullingskader voorzien in 1991 en 1992.
§ 2. Indien de duur van de dienstneming of wederdienstneming bedoeld in § 1 hen niet toelaat om zich kandidaat te stellen voor een overgang naar het beroeps- of het aanvullingskader in 1991 en 1992, mogen de bedoelde militairen nochtans een wederdienstneming aangaan voor de termijn, uitgedrukt in volle jaren, die hen de gelegenheid geeft zich in 191 en 1992 kandidaat te stellen voor een overgang, zonder dat zij evenwel de maximale duur van tien jaar dienst in hun personeelscategorie mogen overschrijden.
§ 3. De overgangen van de militairen die in dit artikel bedoeld zijn, gebeuren volgens de regels en de procedure vastgesteld in de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht en de uitvoeringsbesluiten ervan, zonder dat de betrokken tijdelijke militairen moeten voldoen aan de voorwaarden van dienstanciënniteit zoals bepaald in de artikelen 22, 1°, 23, 1°, 24, 1°, 27, 1° en 28, 1°, van de wet van 13 juli 1976 en zonder dat er voor de rangschikking van de kandidaten rekening gehouden wordt met hun dienstanciënniteit.
§ 4. Worden niet beschouwd als de werkelijke dienst te hebben moeten verlaten bij toepassing van dit artikel, zij die, om welke reden dan ook, niet alle mogelijkheden benut hebben om in de krijgsmacht te blijven.
Als dusdanig worden in elk geval beschouwd :
1° de in §§ 1 en 2 bedoelde militairen die zich niet aanbieden voor het geheel van de voornoemde proeven;
2° de in § 2 bedoelde militairen die de vermelde wederdienstneming niet aangaan;
3° de in §§ 1 en 2 bedoelde militairen die, wegens een tijdelijke ambtsontheffing op hun verzoek, zich in de onmogelijkheid bevinden om zich kandidaat te stellen voor de voornoemde proeven of om zich ervoor aan te bieden.
§ 5. De Koning bepaalt de overgangsmaatregelen die voor de toepassing van deze bepalingen vereist zijn. "
HOOFDSTUK II. - Bijzondere bepalingen.
Afdeling 1. - Medische onderzoeken en inentingen.
Art.90. <W 2001-03-22/36, art. 90, 002; Inwerkingtreding : 09-02-2002> § 1. De militair ondergaat de medische onderzoeken die nodig zijn om na te gaan of hij voldoet aan de volgende criteria :
1° de geschiktheidscriteria voor elke militaire dienst;
2° de geschiktheidscriteria voor het uitoefenen van bepaalde functies;
3° de geschiktheidscriteria voor het uitvoeren van bepaalde opdrachten;
4° de geschiktheidscriteria voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten.
De Koning kan de criteria, bedoeld in het eerste lid, vaststellen per leeftijdscategorie en per categorie militairen. De Minister van Landsverdediging of zijn afgevaardigde kan evenwel deze criteria in een reglement vaststellen indien aan de desbetreffende functies, opdrachten of activiteiten niet rechtstreeks geldelijke voordelen verbonden zijn.
Bovendien, kan de Koning :
1° de overheden, die eventueel een advies moeten geven over de medische geschiktheid van de militair, aanwijzen;
2° de overheden, bevoegd om te beslissen over de medische geschiktheid van de militair, aanwijzen;
3° de procedure, die leidt tot de beslissing over de medische geschiktheid van de militair, vaststellen.
§ 2. Tenzij er een medische contra-indicatie bestaat, wordt de militair onderworpen aan de profylactische maatregelen en aan de behandelingen waarvan de aard, het aantal en de nadere regels door de Koning worden bepaald.
§ 3. Van de militair, kunnen stalen afgenomen en bewaard worden. Deze stalen kunnen uitsluitend gebruikt worden (in het kader van wetenschappelijke of epidemologische onderzoeken en studies en) in het kader van de arbeidsgeneeskunde binnen de krijgsmacht om de oorzaken op te sporen van de symptomen en de aandoeningen waaraan de militair of de voormalige militair lijdt en voor het vaststellen van de behandeling. (De militair moet vrijwillig instemmen met elke afneming van stalen en met hun gebruik, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.) <W 2006-03-05/57, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 15-04-2006> <W 2006-12-27/32, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
De Koning bepaalt de aard en het aantal stalen evenals de nadere regels betreffende hun afname, hun bewaring en hun gebruik.
(De in het eerste lid bedoelde bepalingen zijn eveneens toepasselijk op de leden van het burgerpersoneel van Defensie.) <W 2006-03-05/57, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 15-04-2006>
Afdeling 2. - Burgerlijke aansprakelijkheid en rechtshulp.
Art.91.De Staat is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door de militair in de functies, waarin hij hen heeft aangewend, net zoals de aanstellers aansprakelijk zijn voor de schade aangericht door toedoen van hun aangestelden.
[1 In het kader van de operaties en de oefeningen uitgevoerd in het buitenland, kan de Staat, indien uitzonderlijke omstandigheden dit rechtvaardigen, de vergoeding ten laste nemen van de schade aan derden die veroorzaakt werd door een militair, wanneer deze militair is opgetreden buiten zijn functies. De militair is gehouden de sommen in kwestie terug te betalen aan de Staat, volgens de nadere regels die de Koning bepaalt.]1
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 327, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art.92. De militair die in zijn functies aan de Staat of aan derden schade berokkent, moet deze slechts vergoeden, wanneer hij een opzettelijke fout, een zware fout of een lichte fout die bij hem gewoonlijk voorkomt, begaat.
Bovendien kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de militairen, wat de aansprakelijkheid tegenover de Staat betreft, geheel of gedeeltelijk ontslaan van de verplichting de schade overeenkomstig het eerste lid te vergoeden.
Art.93. § 1. De rechtsvordering die door de Staat tegen een militair op grond van artikel 92 wordt ingesteld, is pas ontvankelijk, indien zij wordt voorafgegaan door een aanbod tot dading aan de verweerder. Dit aanbod tot dading gaat uit van de overheid aangewezen door de Koning.
Dit aanbod omvat, afgezien van de evaluatie van het gevorderde bedrag, de nadere regels van de betaling.
De in het eerste lid bedoelde overheid kan beslissen dat de schade slechts gedeeltelijk moet worden vergoed.
§ 2. De schadevergoeding die verschuldigd is aan de Staat door de militair en waarvan het bedrag hetzij oveeengekomen is bij dading, hetzij bij gerechtelijke beslissing werd bepaald, kan worden ingehouden op zijn bezoldiging, onder de voorwaarden bepaald bij artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Art.94. De militair tegen wie een vordering tot schadeloosstelling wordt ingesteld voor de burgerlijke rechter of de strafrechter, kan steeds de Staat in het geding betrekken; deze kan vrijwillig tussenbeide komen.
Art.95.De Staat neemt de proceskosten ten laste, waartoe de militair in rechte veroordeeld wordt wegens feiten gepleegd in zijn functies, tenzij hij een opzettelijke fout, een zware fout, of een lichte fout die bij hem gewoonlijk voorkomt, heeft begaan.
[1 In het kader van de operaties en de oefeningen uitgevoerd in het buitenland, kan de Staat, indien uitzonderlijke omstandigheden dit rechtvaardigen, de borgtochtkosten, begrepen in de zin van de lokale wet, waaraan de militair wordt onderworpen, zelfs indien hij is opgetreden buiten zijn functies, ter beschikking stellen van een militair. De militair is gehouden de sommen in kwestie terug te betalen aan de Staat, volgens de nadere regels die de Koning bepaalt.]1
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 328, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art.96.§ 1. [1 De militair of de ex-militair heeft recht op rechtshulp van een advocaat ten laste van de Staat wanneer hij wegens daden gesteld in de uitoefening van zijn functies wordt gearresteerd of het voorwerp is van een bevel tot medebrenging, een bevel tot verlenging van de aanhouding of van een Europees aanhoudingsbevel of wanneer hij als verdachte wordt verhoord.]1
De militair of de ex-militair die in rechte wordt gedagvaard of tegen wie de strafvordering wordt ingesteld wegens daden gesteld in de uitoefening van zijn functies, heeft recht op rechtshulp van een advocaat ten laste van de Staat.
Dit is eveneens het geval voor de militair die, in zijn hoedanigheid van militair en wegens zijn functies, slachtoffer is van een vrijwillige daad die een werkongeschiktheid veroorzaakt heeft.
§ 2. Aan de militair tegen wie de Staat de in de artikelen 92 en 93 bedoelde burgerlijke rechtsvordering instelt, wordt geen enkele rechtshulp verleend.
§ 3. De rechtshulp kan door de Staat worden geweigerd, wanneer de feiten klaarblijkelijk in geen enkel verband staan met de uitoefening van de functies.
De rechtshulp kan eveneens worden geweigerd wanneer de betrokken militair kennelijk een opzettelijke of zware fout heeft begaan.
[1 De rechtshulp kan worden geweigerd wanneer de betrokken militair een louter morele schadevergoeding nastreeft. De betrokken militair zal hierover voorafgaandelijk gehoord worden.]1
[1 § 3/1. Aan de militair of ex-militair die een vordering tegen de Staat of tegen een ander personeelslid instelt, wordt geen rechtshulp verleend.]1
§ 4. Wanneer de rechtshulp niet is verleend overeenkomstig § 3 en uit de rechterlijke beslissing blijkt dat deze weigering niet gegrond was, heeft de militair recht op terugbetaling van de kosten die hij voor zijn verdediging heeft gemaakt.
Wanneer de rechtshulp toegestaan is, maar uit de rechterlijke beslissing blijkt dat dit niet moest geschieden, kunnen de kosten die gemaakt zijn voor zijn verdediging, van de militair teruggevorderd worden op de wijze bepaald in artikel 93.
§ 5. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de honoraria van de advocaat gekozen om de rechtshulp te verlenen ten laste van de Staat worden genomen.
§ 6. De voorgeschreven rechtshulp houdt niet in dat de Staat enige aansprakelijkheid erkent.
----------
(1)<W 2022-11-24/06, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.97. (NOTA : zie verder een vorm van art. 97 die op een onbepaalde datum in werking treedt.) § 1. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder en de nadere regels volgens dewelke de militair wordt vergoed voor de zaakschade die hij in zijn functies, in vredestijd, heeft geleden.
Onder zaakschade wordt begrepen, de schade toegebracht aan goederen, waarvan de militair eigenaar of houder is en die onontbeerlijk zijn voor de uitoefening van zijn functies.
§ 2. De vergoeding is uitgesloten wanneer de zaakschade te wijten is aan een opzettelijke of zware fout die toegeschreven kan worden aan de betrokken militair.
Hetzelfde geldt ten belope van het toegekende of toe te kennen bedrag, wanneer de zaakschade vergoed werd of kan vergoed worden :
1° krachtens een door de betrokken militair of in zijn voordeel afgesloten verzekering, behoudens niet-betaling door de verzekeraar binnen een termijn van één jaar vanaf het ontstaan van de schade;
2° als gerechtskosten in strafzaken.
§ 3. De Staat treedt in de rechten en vorderingen van de militair ten belope van het betaalde bedrag.
§ 4. De vergoeding door de Staat sluit, ten belope van het toegekende bedrag en voor hetzelfde schadelijk feit, elk verhaal uit op de Staat, de organen of aangestelden hiervan.
Toekomstig recht.
Art. 97. § 1. (§ 1. De militair wordt in periode van vrede vergoed, volgens de procedure en de nadere regels die de Koning bepaalt, voor de schade die hij lijdt in het kader van de uitoefening van zijn functies, door het feit van uitzonderlijke en onvoorzienbare gebeurtenissen.
De Koning wijst de bevoegde (overheid) aan om het bedrag van de vergoeding te bepalen. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36015>
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder schade verstaan onder meer de beroving, de vernietiging of de beschadiging toegebracht aan roerende goederen, aan onroerende goederen en aan speciën waarvan de militair eigenaar of houder is en die onontbeerlijk zijn voor de uitoefening van zijn functies. De vergoeding van de morele schade is evenwel niet bedoeld.) <W 2003-03-27/49, art. 121, 003; Inwerkingtreding : onbepaald >
§ 2. De vergoeding is uitgesloten wanneer de (schade) te wijten is aan een opzettelijke of zware fout die toegeschreven kan worden aan de betrokken militair. <W 2003-03-27/49, art. 121, 003; Inwerkingtreding : onbepaald >
Hetzelfde geldt ten belope van het toegekende of toe te kennen bedrag, wanneer de (schade) vergoed werd of kan vergoed worden : <W 2003-03-27/49, art. 121, 003; Inwerkingtreding : onbepaald >
1° krachtens een door de betrokken militair of in zijn voordeel afgesloten verzekering, behoudens niet-betaling door de verzekeraar binnen een termijn van één jaar vanaf het ontstaan van de schade;
2° als gerechtskosten in strafzaken.
§ 3. De Staat treedt in de rechten en vorderingen van de militair ten belope van het betaalde bedrag.
§ 4. De vergoeding door de Staat sluit, ten belope van het toegekende bedrag en voor hetzelfde schadelijk feit, elk verhaal uit op de Staat, de organen of aangestelden hiervan.
(Einde van "Toekomstig recht".)
Art.98. Artikel 569, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt aangevuld als volgt :
" 25° van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel. "
Afdeling 3. - Terugvordering van geneeskundige kosten en wedden en vergoedingen ingevolge schadelijke feiten, waarvoor derden aansprakelijk zijn.
Art.99. Bij ongevallen of andere schadegevallen waarbij aansprakelijke derden betrokken zijn, treedt de Staat rechtens in de plaats van de rechthebbenden, ten belope van het bedrag dat door hem werd uitgegeven, voor de geneeskundige verzorging van de slachtoffers, voor de bezoldigingen die aan de militaire slachtoffers werden uitbetaald tijdens hun periodes van afwezigheid om gezondheidsredenen als gevolg van de ongevallen of schadegevallen, en voor al de andere kosten die door de Staat werden gedragen.
Deze indeplaatsstelling geldt voor het geheel van de sommen die krachtens een Belgische wetgeving, een buitenlandse wetgeving of het gemeen recht verschuldigd zijn als gehele of gedeeltelijke vergoeding van de bij in het eerste lid bedoelde ongevallen of andere schadegevallen opgelopen schade.
Afdeling 4. - Professionele heroriëntering van de militairen.
Art. 99bis. <ingevoegd bij W 2005-07-20/41, art. 39 ; Inwerkingtreding : 08-08-2005> § 1. De militair van het actief kader in werkelijke dienst die niet in mobiliteit of in beziging is en die geen functie bekleedt waarvan de bezoldiging niet wordt gedragen door de begroting van Landsverdediging, kan zich kandidaat stellen om bij een partnerwerkgever van de privé-sector professioneel geheroriënteerd te worden.
Onder partnerwerkgever wordt verstaan elke werkgever in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, onderworpen aan de Belgische sociale zekerheid en in regel met de bijdragen voor de sociale zekerheid en bestaanszekerheid die, ofwel rechtstreeks ofwel onrechtstreeks door tussenkomst van zijn representatieve werkgevers- of beroepsorganisatie, een partnerschapsakkoord met het ministerie van Landsverdediging afgesloten heeft.
De werkgever die voldoet aan de bepalingen ter zake voorzien in het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken wordt beschouwd in regel te zijn met de bijdragen voor de sociale zekerheid en bestaanszekerheid.
De Koning bepaalt de ogenblikken waarop bewezen moet worden dat de voorwaarden om partnerwerkgever te zijn vervuld zijn. De Koning kan bijkomende voorwaarden voor de ondertekening van het partnerschapsakkoord bepalen.
§ 2. Om professioneel geheroriënteerd te worden moet de militair :
1° deel uitmaken van de door de Koning bepaalde doelgroep;
2° naargelang het geval, ten minste vijf jaar werkelijke dienst volbracht hebben als militair korte termijn of ten minste het door de Koning bepaalde aantal jaren werkelijke dienst in een andere hoedanigheid van militair;
3° zich niet bevinden in een rendementsperiode, bedoeld in artikel 3 van de wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en het terugvorderen door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden.
De militair die dient onder het regime van dienstneming en wederdienstneming moet evenwel de periode van professionele heroriëntering kunnen beëindigen zonder een nieuwe wederdienstneming aan te gaan.
De Koning bepaalt de modaliteiten om een aanvraag tot professionele heroriëntering in te dienen.
§ 3. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van dit artikel en naargelang de personeelscategorie waartoe zij behoren, blijven alle wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het statuut van de beroepsofficieren, de beroepsonderofficieren of beroepsvrijwilligers van toepassing op de professioneel geheroriënteerde militairen.
§ 4. Het proces van professionele heroriëntering bevat :
1° een selectiefase gedurende dewelke de militair, na zijn kandidatuur gesteld te hebben en door de minister van Landsverdediging aanvaard te zijn, aan de door de betrokken partnerwerkgever georganiseerde selectie deelneemt;
2° eventueel, een door deze werkgever georganiseerde opleidingsfase waarvan de concrete duur in de geïndividualiseerde bijlage bij het partnerschapsakkoord bepaald wordt;
3° eventueel, een door deze werkgever georganiseerde stagefase waarvan de concrete duur in de geïndividualiseerde bijlage bij het partnerschapsakkoord bepaald wordt.
De gecumuleerde duur van de opleidings- en stagefasen mag één jaar niet overschrijden.
Bij het slagen in de stage of bij ontstentenis ervan bij het slagen in de opleiding, wordt tussen de werkgever en de militair een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur getekend.
Bij ontstentenis van een stage en een opleiding, wordt zodra de selectie gunstig is, tussen de werkgever en de geselecteerde militair een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur getekend.
Na het slagen van de stage, of bij ontstentenis ervan van de opleiding, worden, naargelang het geval, het ontslag van de militair of de verbreking van zijn dienstneming of wederdienstneming en de arbeidsovereenkomst van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het slagen. Op die datum verliest de militair de hoedanigheid van militair van het actief kader.
Bij ontstentenis van een opleidings- en stagefase, worden evenwel, naargelang het geval, het ontslag of de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming en de arbeidsovereenkomst (ten vroegste van kracht op de eerste dag van de maand en ten laatste op de eerste dag van de vierde maand die volgt op de datum van de gunstige selectie van de militair, mits gezamenlijk akkoord van de partnerwerkgever en Defensie met het oog op de kortste termijn. Het ontslag of de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming en de arbeidsovereenkomst hebben altijd uitwerking op de eerste dag van een maand). <W 2006-03-05/57, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 15-04-2006>
(Het ontslag of de verbreking van de dienstneming of van de wederdienstneming worden gelijkgesteld met een aangenomen ontslag of verbreking op eigen verzoek.) <W 2006-07-20/39, art. 78, 005; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
§ 5. De militair geniet gedurende het proces van professionele heroriëntering van dezelfde geldelijke voordelen als de militair in normale dienst.
Als de militair prestaties verricht in de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek of in de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap, wordt een einde gemaakt aan deze arbeidsregeling wanneer hij aan een opleidings- of stagefase begint.
De Koning kan een vertrekpremie voorzien waarvan Hij het bedrag en de uitbetalingsmodaliteiten bepaalt.
In geval van eventuele heropneming, moet de vertrekpremie terugbetaald worden.
De militair korte termijn van wie de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming in het kader van de professionele heroriëntering plaatsvindt, kan geen aanspraak maken op de vertrekpremie of de dienstontheffing bedoeld in artikel 26 van de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn. De militair korte termijn kan niet heropgenomen worden.
§ 6. Het partnerschapsakkoord bevat ten minste :
1° de procedure en de criteria voor de selectie;
2° de regels betreffende de tenlasteneming van de onkosten van de eventuele opleiding;
3° de evaluatieprocedure en -criteria toepasselijk gedurende de opleiding;
4° de regels betreffende de tenlasteneming, werkgeversbijdragen inbegrepen, van de wedde, de toelagen, de vergoedingen, de premies, de voordelen van alle aard, de sociale voordelen en de kinderbijslag van de militairen tijdens de selectie- en opleidingsfasen; deze kosten worden altijd volledig ten laste genomen door de partnerwerkgever tijdens de stagefase;
5° indien een opleidings- of stagefase voorzien is, de regels betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid van de werkgever, en in voorkomend geval, het bewijs van de dekking van de risico's gebonden aan de arbeidsongevallen en de modaliteiten van levering van dit bewijs;
6° de praktische modaliteiten om het akkoord op te zeggen;
7° de duur van het akkoord;
8° in voorkomend geval, in bijlage een lijst van de bij de representatieve werkgevers- of beroepsorganisatie aangesloten werkgevers.
Voor elke professioneel geheroriënteerde militair wordt een geïndividualiseerde bijlage opgesteld, deze bevat ten minste :
1° de concrete duur van de eventuele opleidings- en stagefasen;
2° de bepaling van het cursusprogramma tijdens de opleidingsfase alsook het uurrooster;
3° de arbeidsovereenkomst;
4° het arbeidsreglement en de collectieve arbeidsovereenkomsten die van toepassing zijn of zullen zijn op de ex-militair.
Een afschrift van het partnerschapsakkoord en van de geïndividualiseerde bijlage wordt ten laatste vijf werkdagen voor de ondertekening van de arbeidsovereenkomst aan de professioneel geheroriënteerde militair overhandigd.
§ 7. Mits schriftelijke vooropzeg van drie maanden, kunnen de partijen die het partnerschapsakkoord ondertekend hebben, dit opzeggen. In geval van opzegging, blijven de lopende processen van professionele heroriëntering tot hun einde voortlopen.
Afdeling 5-[1 - Tussenkomsten van de Staat in gevallen waarin verzekeraars geen dekking verlenen voor risico's wegens de specifieke gevaren inherent aan de uitoefening van het beroep.]1
----------
(1)
Art. 99ter.[1 § 1. Het ministerie van Landsverdediging is gemachtigd om een raamovereenkomst te sluiten met Assuralia, de beroepsvereniging van verzekeringsondernemingen, over de voorwaarden van de dekking van het overlijdensrisico in het kader van schuldsaldoverzekeringen die worden onderschreven door personeelsleden van Defensie. Individuele verzekeraars kunnen vrij toetreden tot de regeling van deze raamovereenkomst.
Overeenkomstig de bepalingen van deze raamovereenkomst dekt de Staat integraal de daarin bedoelde risico's, inclusief het oorlogsrisico bedoeld in artikel 63 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, indien cumulatief voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° het personeelslid sluit met een toegetreden verzekeraar een schuldsaldoverzekering af ter garantie van een hypothecair krediet voor de bouw, verbouwing of verwerving van een woning of heeft een dergelijke verzekering afgesloten;
2° de woning dient tot hoofdverblijf van de verzekeringnemer, behoudens de situatie waarin de verzekeringnemer om professionele legitieme redenen tijdelijk elders verblijft;
3° deze schuldsaldoverzekering beantwoordt aan de voorwaarden van de raamovereenkomst.
§ 2. Als een volgens de raamovereenkomst verzekerd personeelslid overlijdt in dienst of door de dienst ten gevolge van een in paragraaf 1, tweede lid, bedoeld risico, zal het ministerie van Landsverdediging het bedrag van het openstaande saldo van het hypothecaire krediet dat gedekt wordt door de schuldsaldoverzekering of de schuldsaldoverzekeringen op het moment van het overlijden, uitkeren aan de kredietgever of -gevers.]1
----------
(1)<W 2022-06-02/03, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 27-06-2022>
Art.99quater. [1 § 1. Als de verzekeraar in het kader van een schuldsaldoverzekering weigert om, bij een overlijden van een militair ten gevolge van de uitoefening van de functie, het verschuldigde kapitaal uit te keren wegens de uitsluiting van beroepsrisico's, zal het ministerie van Landsverdediging het bedrag van het openstaande saldo van het hypothecaire krediet dat gedekt wordt door de schuldsaldoverzekering of de schuldsaldoverzekeringen op het moment van het overlijden, uitkeren aan de kredietgever of -gevers, met een bovengrens van 200 000 euro.
Het eerste lid is van toepassing voor zover de militair alle nodige maatregelen heeft genomen om zijn verzekeringsmaatschappij in te lichten om, eventueel mits de betaling van een bijpremie, de dekking van het risico voorzien in het contract te behouden.
§ 2. Als een burger van wie de aanwezigheid bij de militairen noodzakelijk is, deelneemt aan een opdracht, een operatie of een oefening en zijn verzekeraar in het kader van een schuldsaldoverzekering weigert om bij overlijden door deze deelname, het verschuldigde kapitaal uit te keren wegens de uitsluiting van het risico, zal het ministerie van Landsverdediging het bedrag van het openstaande saldo van het hypothecaire krediet dat gedekt wordt door de schuldsaldoverzekering of de schuldsaldoverzekeringen op het moment van het overlijden, uitkeren aan de kredietgever of -gevers, met een bovengrens van 200 000 euro.
Het eerste lid is van toepassing voor zover de burger alle nodige maatregelen heeft genomen om zijn verzekeringsmaatschappij in te lichten om, eventueel mits de betaling van een bijpremie, de dekking van het risico voorzien in het contract te behouden.
Het eerste lid is enkel van toepassing indien de bedoelde verzekerden voor dezelfde feiten geen enkel ander recht op schadeloosstelling kunnen laten gelden ten aanzien van de werkgever of enige andere dekkingsverlener.
§ 3. De Staat treedt in de rechten van de in paragrafen 1 en 2 bedoelde verzekerden ten belope van het toegekende bedrag en kan verhaal uitoefenen zowel tegen de verzekeringsmaatschappij als tegen iedere aansprakelijke partij.
§ 4. De in dit artikel bedoelde subrogatie is ondergeschikt aan de regeling bedoeld in artikel 99ter en vindt enkel toepassing, volgens de in de paragrafen 1 tot 3 vermelde voorwaarden, in de volgende gevallen:
1° indien een militair of burger personeelslid een schuldsaldoverzekering afsluit of heeft afgesloten ter garantie van een hypothecair krediet voor de bouw, verbouwing of verwerving van een woning die tot hoofdverblijf van de verzekeringnemer dient, behoudens de situatie waarin de verzekeringnemer om professionele legitieme redenen tijdelijk elders verblijft, bij een verzekeraar die niet is toegetreden tot de raamovereenkomst bedoeld in artikel 99ter, § 1, eerste lid, of voor een dergelijke verzekering die niet aan de voorwaarden van deze raamovereenkomst beantwoordt;
2° voor schuldsaldoverzekeringen ter garantie van een hypothecair krediet voor de bouw, verbouwing of verwerving van een woning die tot hoofdverblijf van de verzekeringnemer dient, afgesloten door een burger die geen personeelslid van Defensie is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-06-02/03, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 27-06-2022>
HOOFDSTUK III. - Opheffingsbepaling.
Art.100. Opgeheven worden in de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School :
1° artikel 12, gewijzigd bij de wet van 13 november 1974;
2+ artikel 14, gewijzigd bij de wetten van 1 maart 1958 en 6 juli 1967 en bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1923;
3° artikel 21;
4° artikel 23, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1967;
5° artikel 24.
HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.101. De Koning bepaalt de overgangsmaatregelen die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen van deze wet.
Art.102. De Koning kan de wetsbepalingen betreffende de rechtstoestanden van het militair personeel coördineren, evenals de bepalingen waardoor zij uitdrukkelijk of impliciet gewijzigd zouden zijn op het ogenblik van deze coördinaties.
Daartoe kan Hij :
1° de volgorde, de nummering van de te coördineren bepalingen en, in het algemeen, de teksten naar de vorm wijzigen;
2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen wijzigen om die met de nieuwe nummering in overeenstemming te brengen;
3° de redactie van de te coördineren bepalingen wijzigen ten einde ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen, zonder afbreuk te doen aan de beginselen welke in deze bepalingen vervat zijn.
De coördinatie zal het volgende opschrift dragen : " Wetten betreffende de rechtstoestand van het militair personeel, gecoördineerd op .... ".
Art. 103. De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van iedere bepaling van deze wet, behalve van artikel 89, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1991.
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 1, 2, 8, 9, 11, 12, 14 tot 16, 18, 19, 21 tot 23, 25, 26, 28 tot 33, 35 tot 40, 42, 44 tot 48, 50, 52 tot 58, 60, 62 tot 65, 67 tot 84, 85, 1° en 2°, 87, 88, 90 en 99 tot 103 vastgesteld op 15-08-1994 door KB 1994-08-11/35, art. 15)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 91 tot 98 vastgesteld op 20-05-1995 door KB 1995-03-09/42, art. 14)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 10, 24 en 49 vastgesteld op 01-07-1995 door KB 1995-07-28/32, art. 23)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 3, 4, 7, 17, 20, 41, 59 en 66 vastgesteld op 01-10-1998 door KB 1998-04-16/53, art. 54)