Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

13 JULI 1976. - Wet betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-08-1990 en tekstbijwerking tot 17-06-2019)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Maximumgetalsterkte aan officieren in werkelijke dienst van de krijgsmacht op vredesvoet, de rijkswacht niet inbegrepen.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - Bepalingen houdende het statuut van het militaire personeel van het tijdelijke kader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 6-8
Afdeling 2. - De dienstnemingen en wederdienstnemingen van het personeel van het tijdelijke kader.
Art. 9-13
Afdeling 3. - Het ambt van het militaire personeel van het tijdelijke kader.
Art. 14-17
Afdeling 4. - De kandidaat-tijdelijke officieren en -tijdelijke onderofficieren.
Art. 18-21
Afdeling 5. - Overgang van het militaire personeel van het tijdelijke kader naar het beroepskader.
Art. 22-26
Afdeling 6. - Overgang van het militaire personeel van het tijdelijke kader naar het aanvullingskader.
Art. 27-30
Afdeling 7. - Diverse bepalingen.
Art. 31-33
Afdeling 8. - Overgangsbepalingen. <Opgeheven bij W 1990-12-21/42, art. 59,5°, 004; Inwerkingtreding : 5555-55-55>
Art. 34-36
HOOFDSTUK III. - (Bepalingen houdende statuut van de officieren van het aanvullingskader van de krijgsmacht.) <W 2001-03-22/36, art. 107; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
Art. 37-45
HOOFDSTUK IV. (Bepalingen betreffende het vrouwelijk militair personeel van de krijgsmacht, de ouderschapsbescherming en het palliatief verlof.) <W 2001-03-22/36, art. 110; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
Afdeling 1. - Algemene bepaling.
Art. 46-48
Afdeling 2. - Moederschapsbescherming.
Art. 49, 49bis, 50-53
Afdeling 2bis. - Ouderschapsbescherming.<Ingevoegd bij W 1990-12-28/41, art. 46, 005; Inwerkingtreding : 01-02-1991>
Art. 53bis, 53ter, 53quater, 53quinquies, 53sexies, 53septies
Afdeling 3. - (Tijdelijke ambtsontheffing om gezinsredenen.) <W 1990-12-28/41, art. 47, 005; Inwerkingtreding : 01-02-1991>
Art. 54
Afdeling 4. - (Palliatief verlof en het verlof voor verzorging van een zwaar zieke verwant). <W 2003-03-27/49, art. 101, 012; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
Art. 54bis, 55
Afdeling 5. - Slotbepaling.
Art. 56
HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling 1. - Wijzigingen aan de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.
Art. 57-58
Afdeling 2. - Wijzigingen aan de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren.
Art. 59-61
Afdeling 3. - Wijzigingen aan de wet van 23 december 1955 betreffende de hulponderofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren.
Art. 62-64
Afdeling 4. - Wijzigingen aan de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht- en de zeemacht en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen.
Art. 65-77
Afdeling 5. - Wijzigingen aan de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht.
Art. 78-93
Afdeling 6. - Wijzigingen aan de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962.
Art. 94-95
Afdeling 7. - Wijzigingen aan de wet van 12 juli 1973 houdende statuut der soldaten en korporaals van het actief kader van de land-, de lucht- en de zeemacht.
Art. 96-109
Afdeling 8. - Wijzigingen aan de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het rijkswachtpersoneel van het actief kader.
Art. 110
HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepalingen.
Art. 111
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art. 112



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Maximumgetalsterkte aan officieren in werkelijke dienst van de krijgsmacht op vredesvoet, de rijkswacht niet inbegrepen.
Artikel 1. (Opgeheven) <KB 1997-07-24/47, art. 6, 1°, 009; Inwerkingtreding : 25-08-1997>
  <Opgeheven voor de tweede keer bij KB W 2000-05-25/34, art. 6; Inwerkingtreding : 25-08-1997>

Art.2. (Opgeheven) <KB 1997-07-24/47, art. 6, 1°, 009; Inwerkingtreding : 25-08-1997>
  <Opgeheven voor de tweede keer bij KB W 2000-05-25/34, art. 6; Inwerkingtreding : 25-08-1997>

Art.3. (Opgeheven) <KB 1997-07-24/47, art. 6, 1°, 009; Inwerkingtreding : 25-08-1997>
  <Opgeheven voor de tweede keer bij KB W 2000-05-25/34, art. 6; Inwerkingtreding : 25-08-1997>

Art.4. (Opgeheven) <KB 1997-07-24/47, art. 6, 1°, 009; Inwerkingtreding : 25-08-1997>
  <Opgeheven voor de tweede keer bij KB W 2000-05-25/34, art. 6; Inwerkingtreding : 25-08-1997>

Art.5. (Opgeheven) <KB 1997-07-24/47, art. 6, 2°, 009; Inwerkingtreding : 25-08-1997>
  <Opgeheven voor de tweede keer bij KB W 2000-05-25/34, art. 6; Inwerkingtreding : 25-08-1997>

HOOFDSTUK II. - Bepalingen houdende het statuut van het militaire personeel van het tijdelijke kader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.6. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.7. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.8. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Afdeling 2. - De dienstnemingen en wederdienstnemingen van het personeel van het tijdelijke kader.
Art.9. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.10. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.11. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.12. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.13. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Afdeling 3. - Het ambt van het militaire personeel van het tijdelijke kader.
Art.14. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.15. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.16. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.17. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Afdeling 4. - De kandidaat-tijdelijke officieren en -tijdelijke onderofficieren.
Art.18. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.19. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.20. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.21. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Afdeling 5. - Overgang van het militaire personeel van het tijdelijke kader naar het beroepskader.
Art.22. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.23. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.24. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.25. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.26. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Afdeling 6. - Overgang van het militaire personeel van het tijdelijke kader naar het aanvullingskader.
Art.27. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.28. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.29. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.30. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Afdeling 7. - Diverse bepalingen.
Art.31. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.32. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.33. (Opgeheven) <W 1994-12-21/31, art. 166, 6°, 008; Inwerkingtreding : 02-01-1995>
  (NOTA : artikel 33 opgeheven wat betreft de aanwerving van het personeel van de openbare instellingen, die ressorteren onder de Vlaamse Gemeenschap en/of het Vlaamse Gewest door DVR 1998-07-07/49, art. 19; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

Afdeling 8. - Overgangsbepalingen.
Art.34. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.35. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

Art.36. (Opgeheven) <W 1990-12-21/42, art. 59, 5°, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

HOOFDSTUK III. - (Bepalingen houdende statuut van de officieren van het aanvullingskader van de krijgsmacht.)
Art.37.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 215, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2012>

Art.38.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 215, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2012>

Art.39.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 215, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2012>

Art.40.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 215, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2012>

Art.41.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 215, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2012>

Art.42.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 215, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2012>

Art.43.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 215, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2012>

Art.44.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 215, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2012>

Art.45.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 215, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2012>

HOOFDSTUK IV. (Bepalingen betreffende het vrouwelijk militair personeel van de krijgsmacht, de ouderschapsbescherming en het palliatief verlof.)
Afdeling 1. - Algemene bepaling.
Art.46. Behoudens bijzondere bepalingen van deze wet, hebben de vrouwelijke militairen van (de krijgsmacht) dezelfde rechten, dezelfde plichten en dezelfde verplichtingen als de mannelijke militairen. <W 2001-03-22/36, art. 111, 011; Inwerkingtreding : 17-04-2001>

Art.47. (opgeheven) <W 2001-03-22/36, art. 112, 011; Inwerkingtreding : 17-04-2001>

Art.48. De Koning kan aan de vrouwelijke militairen het uitoefenen verbieden van functies die gevaarlijk of ongezond zijn. Bovendien kan hij het uitoefenen van deze functies afhankelijk maken van de inachtneming van zekere beschermingsmaatregelen.

Afdeling 2. - Moederschapsbescherming.
Art.49.§ 1. In geval van zwangerschap verkrijgt de vrouwelijke militair, op haar verzoek, naargelang van het geval, het ontslag uit haar ambt of de verbreking van haar dienstneming of van haar wederdienstneming.
  § 2. [1 Behalve om redenen die vreemd zijn aan de lichamelijke toestand als gevolg van de zwangerschap of van de bevalling of op aanvraag van de vrouwelijke militair, kan er tegenover haar geen definitieve ambtsontheffing worden uitgesproken vanaf het ogenblik waarop zij haar korpscommandant heeft ingelicht omtrent de zwangerschap tot een maand na het einde van het moederschapsverlof, met inbegrip van de periode van acht weken gedurende dewelke ze, in voorkomend geval, haar verlofdagen van postnatale rust moet opnemen.]1
  ----------
  (1)<W 2010-04-23/04, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 17-05-2010>

Art. 49bis.<Ingevoegd bij W 2001-03-22/36, art. 113; Inwerkingtreding : 17-04-2001> De vrouwelijke militair die zich in periode van vrede in werkelijke dienst bevindt zonder evenwel in intensieve dienst, [1 in militaire bijstand,]1 in hulpverlening of in operationele inzet te zijn, verkrijgt op haar aanvraag het nodige verlof om haar in staat te stellen zich te begeven naar prenatale medische onderzoeken, voor zover deze niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden, en deze te ondergaan. De aanvraag moet worden gestaafd met elk nuttig bewijs.
  Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van werkelijke dienst en wordt bezoldigd.
  ----------
  (1)<W 2014-05-15/44, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.50.<W 2005-07-16/31, art. 45, 013; Inwerkingtreding : 10-08-2005> § 1. Buiten de verloven waarop zij, volgens de personeelscategorie waartoe zij behoort, aanspraak kan maken, heeft de vrouwelijke militair in werkelijke dienst recht op een moederschapsverlof dat, op haar verzoek, ten vroegste aanvangt de zesde week vóór de vermoedelijke datum van de bevalling of de achtste week vóór deze datum wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. De vrouwelijke militair bezorgt aan haar korpscommandant ten laatste zeven weken vóór de vermoedelijke datum van de bevalling of negen weken vóór deze datum wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht een medisch getuigschrift waaruit deze datum blijkt. Indien de bevalling plaats heeft na de door de geneesheer voorziene datum, wordt het verlof tot de werkelijke datum van de bevalling verlengd.
  De vrouwelijke militair mag geen prestaties meer verrichten vanaf de zevende dag die de vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaat tot het verstrijken van de periode van negen weken die begint te lopen op de dag van de bevalling. [1 Het postnatale gedeelte van het moederschapsverlof begint te lopen de dag na de dag van de bevalling wanneer de vrouwelijke militair nog prestaties heeft verricht op de dag van de bevalling.]1
  § 2. Op verzoek van de vrouwelijke militair kan het postnatale gedeelte van het moederschapsverlof na de negende week verlengd worden, met een periode waarvan de duur gelijk is aan de periode waarin zij verder prestaties verricht heeft of met vergunning of verlof geweest is met uitzondering van het moederschapsverlof en het verlof bedoeld in artikel 52, en dit vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Bij vroeggeboorte wordt deze periode verminderd met het aantal dagen waarop zij, tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat, hetzij prestaties geleverd heeft hetzij met vergunning of verlof geweest is met uitzondering van het moederschapsverlof en het verlof bedoeld in artikel 52. Periodes van afwezigheid om gezondheidsreden worden noch met periodes waarin prestaties worden verricht noch met verloven of vergunningen gelijkgesteld. [1 Wanneer de vrouwelijke militair het postnatale gedeelte van het moederschapsverlof na de negende week met ten minste twee weken kan verlengen, kunnen de laatste twee weken op haar verzoek worden omgezet in verlofdagen van postnatale rust. De vrouwelijke militair moet deze verlofdagen van postnatale rust opnemen binnen de acht weken te rekenen vanaf het einde van het ononderbroken postnatale gedeelte van het moederschapsverlof. Ze moet de data waarop het verlof zal opgenomen worden meedelen aan haar korpscommandant. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de korpscommandant een kortere termijn aanvaardt op vraag van de betrokkene. Als het arbeidsregime van de vrouwelijke militair een reductie van de dagen vakantieverlof voorziet, worden de verlofdagen van postnatale rust in dezelfde proportie verminderd.]1
  (Op vraag van de vrouwelijke militair wordt het postnatale gedeelte van het moederschapsverlof verlengd met één week na de negende week als de vrouwelijke militair afwezig geweest is om gezondheidsreden gedurende de hele periode vanaf de zesde week voorafgaand aan de werkelijke datum van de bevalling, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht, tot aan de bevalling.) <W 2006-12-27/32, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
  Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de vrouwelijke militair het postnatale gedeelte van het moederschapsverlof na de negende week, eventueel verlengd overeenkomstig het bepaalde (in het eerste lid en het tweede lid), verlengd met een periode van maximaal twee weken. <W 2006-12-27/32, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
  Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de vrouwelijke militair het postnatale gedeelte van het moederschapsverlof verlengd worden met een duur gelijk aan de periode waarin haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen is gebleven. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de vrouwelijke militair aan haar korpscommandant :
  1° op het einde van het postnatale gedeelte van het moederschapsverlof, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerst zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;
  2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.
  [1 § 3. Dit artikel is niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.]1
  ----------
  (1)<W 2010-04-23/04, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 17-05-2010>

Art.51. <W 1990-07-21/30, art. 1, 002; ED 18-08-1990> § 1. (De vrouwelijke militair die zwanger is mag geen nachtwerk verrichten gedurende een periode van acht weken vóór de vermoedelijke datum van de bevalling. Op voorlegging van een medisch getuigschrift, mag ze niet verplicht worden taken of nachtwerk te verrichten die gevaarlijk zijn voor haar gezondheid of die van haar kind gedurende andere periodes tijdens de zwangerschap en gedurende een periode van maximum vier weken die onmiddellijk volgt op het einde van het moederschapsverlof.) <W 2001-03-22/36, art. 115, 011; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
  § 2. De vrouwelijke militair die zwanger is, wordt :
  a) vrijgesteld van afzondering in een gesloten kamer tijdens de uitvoering van alle haar opgelegde definitieve straffen;
  b) niet afgezonderd in een gesloten kamer tijdens de onder toezicht plaatsing in haar eenheid.
  § 3. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de bepalingen van de §§ 1 en 2.

Art.52. De zwangere vrouwelijke militair die bij toepassing van artikel 51, haar taak geheel of gedeeltelijk niet kan uitoefenen heeft het recht om een andere in haar toestand toelaatbare taak te verrichten (of wordt, bij ontstentenis, met verlof geplaatst. Deze verlofperiode wordt bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van werkelijke dienst.) <W 2001-03-22/36, art. 116, 011; Inwerkingtreding : 17-04-2001>

Art.53.De zwangere vrouwelijke militair mag geen arbeid verrichten waarvan de duur meer is dan acht uren per dag of die meer dan [1 achtendertig uren]1 per week bedraagt.
  ----------
  (1)<W 2010-04-23/04, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 17-05-2010>

Afdeling 2bis. - Ouderschapsbescherming.
Art. 53bis.[1 § 1. Aan de officier, de onderofficier of de vrijwilliger van het actief kader wordt, bij de geboorte of de adoptie van zijn kind of bij de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg, een ouderschapsverlof toegestaan dat kan genomen worden :
   - hetzij gedurende een periode van drie maanden als voltijds verlof; op vraag van de militair kan deze periode worden opgesplitst in maanden;
   - hetzij gedurende een periode van zes maanden in het kader van een vermindering van de prestaties met de helft wanneer hij voltijds tewerkgesteld is; op vraag van de militair kan deze periode worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
   - hetzij gedurende een periode van vijftien maanden in het kader van een vermindering van de prestaties met één vijfde wanneer hij voltijds tewerkgesteld is; op vraag van de militair kan deze periode worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan;
   - hetzij gedurende een periode van dertig maanden in het kader van een vermindering van de prestaties met één tiende wanneer hij voltijds tewerkgesteld is; op vraag van de militair kan deze periode worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
   De militair heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten bedoeld in het eerste lid. Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand voltijds verlof gelijk is aan twee maanden verminderde prestaties met de helft en gelijk is aan vijf maanden verminderde prestaties met één vijfde.
   De militair heeft recht op het ouderschapsverlof :
   - naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
   - in het kader van de adoptie van een kind gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de ambtenaar zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt;
   - in het kader van een plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg vanaf het ogenblik van de plaatsing van het kind in het gezin tot het einde van de plaatsing en uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt.
   Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag, of dat ten minste 9 punten toegekend worden in de drie pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag, wordt de leeftijdsgrens vastgesteld op 21 jaar.
   Aan de voorwaarde van de twaalfde verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.
   § 2. Het in dit artikel bedoeld ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd. Het wordt gelijkgesteld met een periode van werkelijke dienst.]1
  ----------
  (1)<W 2019-05-20/09, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 27-06-2019>

Art. 53ter.<W 2006-07-20/39, art. 77, 014; Inwerkingtreding : 07-08-2006> § 1. Een adoptieverlof wordt op aanvraag toegekend aan de militair van het actief kader in werkelijke dienst die een minderjarig kind adopteert, met uitzondering van de militair die zich in vrijwillige of automatische disponibiliteit bevindt.
  Het verlof bedraagt ten hoogste zes weken. Het verlof kan gesplitst worden in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen het jaar [1 na de opname van het kind in het gezin van de militair]1. Op vraag van de militair kan ten hoogste drie weken van dit verlof opgenomen worden vooraleer het kind effectief [1 in het gezin opgenomen]1 wordt. [1 Het adoptieverlof van zes weken per adoptieouder wordt verlengd. In geval van twee adoptieouders worden deze bijkomende weken onderling tussen hen verdeeld. De maximumduur van het adoptieverlof wordt met twee weken per adoptieouder verlengd bij de gelijktijdige adoptie van meerdere minderjarige kinderen. Dit verlengde adoptieverlof wordt als volgt toegekend voor de adoptieouder of voor beide adoptieouders samen :
   - 1° één week vanaf de inwerkingtreding van de wet van 20 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het statuut van de militairen;
   - 2° twee weken vanaf uiterlijk 1 januari 2021;
   - 3° drie weken vanaf uiterlijk 1 januari 2023;
   - 4° vier weken vanaf uiterlijk 1 januari 2025;
   - 5° vijf weken vanaf uiterlijk 1 januari 2027.]1
  De militair die dit verlof wenst te genieten, deelt aan de overheid onder dewelke hij ressorteert, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
  De militair dient aan deze mededeling toe te voegen :
  1° een attest uitgereikt door de bevoegde centrale overheid van de gemeenschap waarin de toewijzing van het kind aan de militair wordt bevestigd, indien de militair het verlof van ten hoogste drie weken wenst te verkrijgen vooraleer het kind [1 in het gezin opgenomen]1 wordt;
  2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het verlof of het resterende verlof te kunnen opnemen.
  De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het geadopteerde kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal, [1 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal]1 overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
  In geval van adoptie van meerdere kinderen wordt het verlof toegekend voor elk kind.
  [1 De maximumduur van het adoptieverlof wordt verminderd met het aantal weken opvangverlof in toepassing van artikel 53ter, § 2, dat de militair reeds heeft bekomen voor hetzelfde kind.]1
  § 2. Een opvangverlof wordt op aanvraag toegekend aan de militair van het actief kader in werkelijke dienst die de pleegvoogdij opneemt van een minderjarig kind of die een minderjarige opneemt in zijn gezin ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin, met uitzondering van de militair die zich in vrijwillige of automatische disponibiliteit bevindt.
  Het verlof bedraagt ten hoogste zes weken voor een kind beneden de drie jaar en ten hoogste vier weken in de andere gevallen. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan niet gesplitst worden.
  De militair die dit verlof wenst te genieten, deelt aan de overheid onder dewelke hij ressorteert, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
  De militair dient aan deze mededeling toe te voegen :
  1° in geval van een rechterlijke beslissing tot plaatsing, een officieel attest van plaatsing door een rechter;
  2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt.
  De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal, [1 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in de drie pijlers samen van de medisch-sociale schaal]1 overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
  [1 Het opvangverlof wordt verminderd met het aantal werkdagen pleegzorgverlof dat reeds werd opgenomen in hetzelfde jaar voor hetzelfde kind in toepassing van artikel 53sexies.]1
  § 3. Het adoptie- en het opvangverlof worden bezoldigd en gelijkgesteld met periodes van werkelijke dienst.
  § 4. In geval van mobilisatie of in periode van oorlog kunnen de militairen geen adoptie- of opvangverlof bekomen.
  De toegekende adoptie- en opvangverloven eindigen automatisch, zonder opzegging, in periode van oorlog of in geval van mobilisatie.
  ----------
  (1)<W 2019-05-20/09, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 27-06-2019>

Art. 53quater.<Ingevoegd bij W 2001-03-22/36, art. 118; Inwerkingtreding : 17-04-2001> § 1. [1 Bij het overlijden of de hospitalisatie van de moeder gedurende de periode van moederschapsverlof bedoeld in artikel 50, neemt de persoon bedoeld in het tweede lid, op zijn verzoek, vaderschapsverlof om de opvang van het kind te verzekeren.
   Het recht op vaderschapsverlof komt toe aan de militair van het actief kader die :
   1° de vader is van het kind;
   2° gehuwd is met de moeder;
   3° wettelijk samenwoont met de moeder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, en niet is verbonden door een band van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen;
   4° sinds een onafgebroken periode van drie jaar voorafgaand aan de geboorte op permanente en affectieve wijze samenwoont met de moeder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, en niet is verbonden door een band van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen.
   Het bewijs van samenwoning en hoofdverblijf wordt geleverd aan de hand van een uittreksel uit het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister.
   Slechts één militair heeft het recht op vaderschapsverlof ter gelegenheid van de geboorte van eenzelfde kind. De militairen die het recht op vaderschapsverlof openen volgens het tweede lid, respectievelijk, 1°, 2°, 3° en 4°, hebben achtereenvolgens voorrang op elkaar.]1
  § 2. Bij het overlijden van de moeder, is de duur van het vaderschapsverlof ten hoogste het resterende deel van het moederschapsverlof dat de moeder nog niet heeft genomen.
  § 3. Bij hospitalisatie van de moeder, kan de [1 persoon bedoeld in paragraaf 1, tweede lid]1 het vaderschapsverlof nemen voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn :
  1° het vaderschapsverlof kan geen aanvang nemen vóór de zevende dag na de geboorte van het kind;
  2° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;
  3° de hospitalisatie van de moeder moet langer duren dan zeven dagen.
  Het vaderschapsverlof neemt een einde op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder wordt beëindigd en uiterlijk bij het verstrijken van het deel van het moederschapsverlof dat nog niet door de moeder is opgenomen.
  § 4. Het vaderschapsverlof wordt bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van werkelijke dienst.
  ----------
  (1)<W 2012-06-20/03, art. 16, 018; Inwerkingtreding : 09-07-2012>

Art. 53quinquies.<Ingevoegd bij W 2003-03-27/49, art. 99; Inwerkingtreding : 03-06-2004> § 1. [4 De door de Koning aangewezen overheid]4 kan, voor zover het belang van de dienst dit niet in de weg staat, een verlof voor ouderschapsbescherming toestaan aan de militair die erom vraagt, teneinde hem toe te laten om zich aan zijn gezin te wijden op het ogenblik van de geboorte of de adoptie van een kind.
  § 2. [1 Per geboorte of adoptie, [5 Dit verlof kan worden opgenomen :
   - hetzij gedurende een periode van vier maanden; op vraag van de militair kan deze periode worden opgesplitst in maanden;
   - hetzij gedurende een periode van acht maanden; op vraag van de militair kan deze periode worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
   - hetzij gedurende een periode van twintig maanden; op vraag van de militair kan deze periode worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan;
   - hetzij gedurende een periode van veertig maanden; op vraag van de militair kan deze periode worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
   De militair heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn verlof voor ouderschapsbescherming gebruik te maken van de verschillende nadere regels bepaald bij het eerste lid. Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand voltijds verlof gelijk is aan twee maanden verminderde prestaties met de helft en gelijk is aan vijf maanden verminderde prestaties met één vijfde.]5 kan er een verlof voor ouderschapsbescherming toegestaan worden, van maximum [3 vier maanden]3. [5 ]5
   In geval van een geboorte kan het verlof opgenomen worden tot het kind twaalf jaar wordt.
   In geval van een adoptie kan het verlof opgenomen worden vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van de militair in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de militair zijn verblijfplaats heeft, en ten laatste tot het kind twaalf jaar wordt.
  [2 Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [5 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag,]5 kan het verlof opgenomen worden tot het kind 21 jaar wordt.]2
   Aan de voorwaarde van de twaalfde [2 of de eenentwintigste]2 verjaardag moet zijn voldaan uiterlijk gedurende het verlof voor ouderschapsbescherming.]1
  § 3. (Het verlof voor ouderschapsbescherming is niet bezoldigd maar wordt gelijkgesteld met een periode van werkelijke dienst. De betrokken militair) ontvangt niettemin een onderbrekingstoelage tegen de tarieven en onder de voorwaarden vastgesteld voor het personeel van de federale overheidsdiensten. <W 2005-07-16/31, art. 46, 013; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
  [3 In afwijking van het eerste lid, opent de vierde maand verlof voor ouderschapsbescherming slechts een recht op een onderbrekingstoelage in hoofde van de militair die deze vierde maand opneemt voor kinderen geboren of geadopteerd vanaf 8 maart 2012.]3
  § 4. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de aanvraag- en toekenningsprocedures van het verlof voor ouderschapsbescherming.
  ----------
  (1)<W 2010-04-23/04, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 17-05-2010>
  (2)<W 2012-06-20/03, art. 17, 018; Inwerkingtreding : 09-07-2012>
  (3)<W 2013-07-18/17, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 08-03-2012>
  (4)<W 2018-04-30/07, art. 4, 021; Inwerkingtreding : 27-08-2018>
  (5)<W 2019-05-20/09, art. 4, 022; Inwerkingtreding : 27-06-2019>

Art. 53sexies. [1 § 1. Een pleegzorgverlof wordt toegestaan aan de militair die is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door een Gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, door de diensten van "l'Aide à la Jeunesse", door het Comité Bijzondere Jeugdbijstand of door de "Jugendhilfedienst" voor de vervulling van de verplichtingen en opdrachten of om het hoofd te bieden aan situaties die voortvloeien uit de plaatsing in zijn gezin van één of meerdere personen die in het kader van die pleegzorg aan hem zijn toevertrouwd.
   De duur van het verlof mag zes werkdagen per jaar niet overschrijden.
   Bij langdurige pleegzorg heeft de werknemer die in het kader van langdurige pleegzorg een kind onthaalt in zijn gezin, om voor dit kind te zorgen, recht op pleegouderverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximaal zes weken. Het pleegzorgverlof van zes weken per ouder wordt als volgt opgetrokken voor de pleegouder of voor beide pleegouders samen :
   - 1° met één week vanaf de inwerkingtreding van deze wet;
   - 2° met twee weken vanaf uiterlijk 1 januari 2021;
   - 3° met drie weken vanaf uiterlijk 1 januari 2023;
   - 4° met vier weken vanaf uiterlijk 1 januari 2025;
   - 5° met vijf weken vanaf uiterlijk 1 januari 2027.
   Langdurige pleegzorg is pleegzorg waarvan bij aanvang duidelijk is dat het kind voor minstens zes maanden in hetzelfde pleeggezin bij pleegouders zal verblijven.
   § 2. Onder pleegouder moet worden verstaan de persoon die is aangesteld en vernoemd in een formele aanstellingsbeslissing uitgaande van één van de instellingen, bedoeld in § 1, eerste lid.
   Onder pleeggezin moet worden verstaan, het gezin van de persoon of van de personen die als pleegouder werd(en) aangesteld in de zin van het eerste lid.
   De plaatsing omvat alle vormen van plaatsing in het gezin waartoe kan worden besloten in het kader van een pleegzorgmaatregel, zowel de plaatsing van minderjarige personen, als de plaatsing van personen met een handicap.
   § 3. De soorten verplichtingen, opdrachten en situaties waarvoor het verlof met het oog op het verstrekken van pleegzorgen geldt, hebben betrekking op de volgende gebeurtenissen die specifiek verband houden met de pleegzorgsituatie en waarbij de tussenkomst van de militair vereist is, en dit voor zover dit niet kan plaatsvinden buiten de normale uren :
   a) alle soorten van zittingen bij de gerechtelijke en administratieve autoriteiten die bevoegd zijn voor het pleeggezin;
   b) contacten van de pleegouder of het pleeggezin met de ouders of met derden die belangrijk zijn voor het pleegkind en de pleeggast;
   c) contacten met de dienst voor pleegzorg.
   In andere dan de hiervoor vermelde situaties geldt het recht op verlof voor zover de bevoegde plaatsingsdienst een attest aflevert dat verduidelijkt waarom dergelijk verlof noodzakelijk is.
   § 4. De militair die gebruik maakt van het verlof met het oog op het verstrekken van pleegzorgen, is ertoe gehouden de overheid waaronder hij ressorteert hiervan ten minste twee weken op voorhand te verwittigen. Indien dit niet mogelijk is, moet hij de overheid waaronder hij ressorteert zo spoedig mogelijk verwittigen.
   Om het verlof te kunnen genieten, moet de militair het bewijs leveren dat hij pleegouder is aan de hand van de formele aanstellingsbeslissing uitgaande van één van de in § 1, eerste lid, bedoelde instellingen.
   Op verzoek van de overheid waaronder hij ressorteert, levert de militair aan de hand van de gepaste documenten of bij gebreke hieraan, door ieder ander bewijsmiddel, het bewijs van de gebeurtenissen die zijn afwezigheid op het werk rechtvaardigen.
   § 5. Het pleegzorgverlof wordt verminderd met het aantal werkdagen opvangverlof dat reeds werd opgenomen in hetzelfde jaar.
   § 6. Het pleegzorgverlof wordt gelijkgesteld met een periode van werkelijke dienst.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2019-05-20/09, art. 5, 022; Inwerkingtreding : 27-06-2019>


Art. 53septies. [1 De militair kan een aangepast werkrooster aanvragen voor de periode van zes maanden die volgt op het einde van het ouderschapsverlof.
   De aanpassing dient rekening te houden met de behoeften van de dienst en die van de militair om een betere combinatie tussen werk- en gezinsleven mogelijk te maken.
   De militair bezorgt hiertoe ten laatste drie weken voor het einde van de lopende periode van ouderschapsverlof een schriftelijke aanvraag aan de overheid waaronder het ressorteert.
   De overheid beoordeelt deze aanvraag en geeft er een schriftelijk gevolg aan ten laatste één week voor het einde van het lopende ouderschapsverlof.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2019-05-20/09, art. 6, 022; Inwerkingtreding : 27-06-2019>


Afdeling 3. - (Tijdelijke ambtsontheffing om gezinsredenen.)
Art.54.
  <Opgeheven bij W 2007-02-28/35, art. 215, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2012>

Afdeling 4. - (Palliatief verlof en het verlof voor verzorging van een zwaar zieke verwant).
Art. 54bis.<Ingevoegd bij W 2003-03-27/49, art. 102; Inwerkingtreding : 03-06-2004> § 1. [1 De door de Koning aangewezen overheid]1 kan, (voor zover) het belang van de dienst dit niet in de weg staat, een verlof voor verzorging van een zwaar zieke verwant toestaan aan de militair die erom vraagt, teneinde hem toe te laten om verzorging te verlenen aan een verwant die aan een zware ziekte lijdt. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>
  Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder :
  1° " verwant " :
  a) een gezinslid van de militair, (dat) wil zeggen elke persoon die samenwoont met deze; <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>
  b) een familielid van de militair of van zijn of haar echtgeno(o)t(e) of samenwonende, zowel de ascendenten en de descendenten als de collateralen, tot de tweede graad;
  2° " zware ziekte " : elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd, met uitzondering van een ongeneeslijke ziekte in terminale fase, en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van verzorging of van sociale, familiale of morele bijstand noodzakelijk is voor het herstel.
  § 2. Het bewijs van de reden van het verlof voor verzorging wordt geleverd door de betrokken militair bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de verwant die aan een zware ziekte lijdt, waaruit blijkt dat de betrokken militair bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan deze verwant.
  § 3. Het verlof kan worden opgenomen per periodes van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet, en hernieuwbaar tot twaalf maanden per verwant lijdend aan een zware ziekte en tot zesendertig maanden tijdens de loopbaan van de militair.
  Op aanvraag van de militair wordt het verlof vóór zijn afloop beëindigd.
  § 4. (Het verlof voor verzorging van een zwaar zieke verwant is niet bezoldigd maar wordt gelijkgesteld met een periode van werkelijke dienst. De betrokken militair) ontvangt niettemin een onderbrekingstoelage tegen de tarieven en onder de voorwaarden vastgesteld voor het personeel van de federale overheidsdiensten. <W 2005-07-16/31, art. 47, 013; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
  § 5. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de aanvraag- en toekenningsprocedures van het verlof voor verzorging van een zwaar zieke verwant.
  ----------
  (1)<W 2018-04-30/07, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 27-08-2018>

Art.55. <W 2001-03-22/36, art. 120, 011; Inwerkingtreding : 17-04-2001> Behalve in periode van oorlog, heeft de militair van het actief kader recht op verlof in geval van palliatieve verzorging van een persoon.
  Voor de toepassing van dit artikel, wordt onder palliatieve verzorging verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van een persoon die lijdt aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevindt.
  De duur van het verlof bedraagt maximum een maand, verlengbaar met een maand.
  Behoudens uitzonderlijke redenen waarover de Minister van Landsverdediging oordeelt, mag de duur van alle palliatieve verloven tijdens de loopbaan van een militair een totaal van zes maanden niet overschrijden.
  De militair die een palliatief verlof wenst te bekomen, dient hiertoe een aanvraag in bij zijn korpscommandant. Hij voegt bij zijn aanvraag een getuigschrift afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging behoeft, waaruit blijkt dat de militair zich bereid verklaard heeft deze palliatieve verzorging te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
  Het palliatief verlof is niet bezoldigd maar wordt gelijkgesteld met een periode van werkelijke dienst.

Afdeling 5. - Slotbepaling.
Art.56. De bepalingen van afdelingen 2 en 4 van dit hoofdstuk werken terug tot 1 juni 1975.

HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling 1. - Wijzigingen aan de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.
Art.57. <Wijzigingsbepaling van art. 4bis van de W 1938-07-30/30>

Art.58. <Wijzigingsbepaling van art. 19 van de W 1938-07-30/30>

Afdeling 2. - Wijzigingen aan de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren.
Art.59. <Invoegingsbepaling van art. 10bis van de W 1955-12-23/30>

Art.60. <Wijzigingsbepaling van art. 11 van de W 1955-12-23/30>

Art.61. <Wijzigingsbepaling van de art. 16 tot en met 19 van de W 1955-12-23/30>

Afdeling 3. - Wijzigingen aan de wet van 23 december 1955 betreffende de hulponderofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren.
Art.62. <Invoegingsbepaling van art. 9bis van de W 1955-12-23/31>

Art.63. <Wijzigingsbepaling van art. 10 van de W 1955-12-23/31>

Art.64. <Wijzigingsbepaling van de art. 15 tot met 18 van de W 1955-12-23/31>

Afdeling 4. - Wijzigingen aan de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht- en de zeemacht en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen.
Art.65. <Wijzigingsbepaling van het opschrift van de W 1958-03-01/30>

Art.66. <Wijzigingsbepaling van art. 1 van de W 1958-03-01/30>

Art.67. <Wijzigingsbepaling van art. 2 van de W 1958-03-01/30>

Art.68. <Wijzigingsbepaling van art. 8, § 1 van de W 1958-03-01/30>

Art.69. <Wijzigingsbepaling van art. 10 van de W 1958-03-01/30>

Art.70. <Wijzigingsbepaling van art. 11, § 2 van de W 1958-03-01/30>

Art.71. <Wijzigingsbepaling van art. 25 van de W 1958-03-01/30>

Art.72. <Wijzigingsbepaling van art. 37 van de W 1958-03-01/30>

Art.73. <Wijzigingsbepaling van art. 48 van de W 1958-03-01/30>

Art.74. <Wijzigingsbepaling van art. 55 van de W 1958-03-01/30>

Art.75. <Wijzigingsbepaling van art. 63 van de W 1958-03-01/30>

Art.76. <Wijzigingsbepaling van art. 97bis van de W 1958-03-01/30>

Art.77. De Koning kan de nodige overgangsmaatregelen nemen met het oog op de toekenning van de anciënniteitsbijslag, waarvan sprake in artikel 37 van dezelfde wet, aan de officieren-dierenartsen die, op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet met de graad van luitenant of met een hogere graad bekleed zijn.

Afdeling 5. - Wijzigingen aan de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht.
Art.78. Het opschrift van de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht wordt door het volgende vervangen :
  " Wet houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst. "

Art.79. Artikel 1 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 1. Het actief kader van de onderofficieren van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst waarvan deze wet het statuut bepaalt omvat volgende categorieën :
  1° de beroepsonderofficieren;
  2° de onderofficieren van het aanvullingskader.
  Het actief kader van de onderofficieren omvat bovendien de tijdelijke onderofficieren en de hulponderofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, waarvan de statuten door bijzondere wetten bepaald zijn. "

Art.80. In artikel 2 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In 1° van § 1, worden de woorden " en bij de luchtmacht " vervangen door de woorden " bij de luchtmacht en bij de medische dienst ";
  2° In 2° van § 1, worden de woorden " kwartiermeester " vervangen door de woorden " tweede meester ";
  3° In § 2, worden de woorden " en de luchtmacht " vervangen door de woorden ", de luchtmacht en de medische dienst ".

Art.81. In artikel 8 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In het eerste lid, punt 1°, worden de woorden " of als diensthernemer " geschrapt.
  2° In het eerste lid wordt het punt 5° vervangen door de volgende bepaling :
  " 5° met goede uitslag de opleidingscyclus gevolgd hebben en geslaagd zijn voor de examens die de Koning vaststelt. De Koning bepaalt de opleidingscyclus en de voorwaarden die de kandidaten moeten vervullen om aan deze cursussen en examens deel te nemen, alsook de aard ervan.
  Hij kan gehele of gedeeltelijke vrijstellingen van de opleidingscyclus verlenen aan houders van bepaalde diploma's. "
  3° Het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " De toelating tot de opleidingscyclus geschiedt bij vergelijkend examen. Het vrouwelijke personeel kan tot de opleidingscyclus toegelaten worden volgens de voorwaarden die de Koning vaststelt. "

Art.82. Het eerste lid van artikel 12 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende bepaling :
  " In dit geval legt de kandidaat de bij artikel 11 voorziene eed af. "

Art.83. Aan artikel 22 van dezelfde wet wordt een punt 5° toegevoegd, luidend als volgt :
  " 5° door de benoeming tot een graad van officier. "

Art.84. Artikel 28, § 3, 2°, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 2° de onderofficieren, door een Belgisch gerecht veroordeeld tot een vrijheidsstraf, terwijl zij deze straf ondergaan. "

Art.85. Een artikel 33bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
  " Artikel 33bis. De onderofficier die, vóór hij tot de in artikel 8, eerste lid, 5° bedoelde opleidingscyclus werd toegelaten, met goede uitslag studies heeft gedaan, kan een anciënniteitsbijslag bekomen voor zijn benoeming in de graad van eerste sergeant. De Koning stelt de aard van die studies vast.
  Eenmaal verkregen geldt de anciënniteitsbijslag voor de verdere loopbaan van de onderofficier. Zijn anciënniteit in de graad van sergeant wordt dienovereenkomstig gewijzigd.
  De Koning bepaalt de modaliteiten van toekenning van deze anciënniteitsbijslag. "

Art.86. Een hoofdstuk VIbis, luidend als volgt, wordt in titel II van dezelfde wet ingevoegd :
  " Hoofdstuk VIbis. Overgang van de beroepsonderofficieren naar het kader der aanvullingsofficieren.
  Artikel 40bis. § 1. Kan, op zijn aanvraag, door de Minister van Landsverdediging als kandidaat-aanvullingsofficier worden aanvaard, de beroepsonderofficier die de volgende voorwaarden vervult :
  1° voldaan hebben bij het examen van overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor;
  2° gunstig voorgesteld worden door zijn hiërarchische chefs;
  3° de voor de staat van officier onmisbare morele hoedanigheden bezitten;
  4° de leeftijds- en anciënniteitsvoorwaarden vervullen, die de Koning kan bepalen;
  5° voldaan hebben bij het examen over de grondige kennis van de Franse of van de Nederlandse taal, zoals bepaald in artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, gewijzigd bij de wetten van 30 juli 1955 en 13 november 1974;
  6° voldaan hebben bij het examen over de wezenlijke kennis van de andere taal, overeenkomstig artikelen 3 en 4 van dezelfde wet;
  7° nuttig gerangschikt zijn met het oog op het begeven van het aantal plaatsen dat overeenkomstig artikel 40ter wordt vastgesteld, volgens de regels die de Koning bepaalt.
  § 2. De examens voorgeschreven door § 1, 5° en 6°, kunnen ten hoogste driemaal worden afgelegd.
  De Koning stelt de modaliteiten vast voor de organisatie van die examens alsook de waardecoëfficiënten die voor elke proef gelden.
  Artikel 40ter. Ieder jaar stelt de Koning het aantal beroepsonderofficieren vast dat in het kader van de aanvullingsofficeren kan worden opgenomen.
  Dit aantal wordt bepaald per officierenkorps van elk der krijgsmachtdelen en van de medische dienst.
  Artikel 40quater. De onderofficieren, kandidaat-aanvullingsofficieren, kunnen in de graad van onderluitenant worden benoemd na met goede uitslag een door de Koning bepaalde vormingscyclus te hebben gevolgd en na een proeftijd in een eenheid. De vormingscyclus en de proeftijd mogen elk een duur van zes maand niet overschrijden.
  Artikel 40quinquies. _ De Koning kan de onderofficieren, kandidaat-aanvullingsofficieren, aanstellen in de graad van onderluitenant wanneer zij met goede uitslag de vormingscyclus waarvan sprake in artikel 40quater hebben gevolgd.
  De Minister van Landsverdediging kan de aangenomen kandidaten aanstellen in de graad van adjudant.
  De Koning bepaalt de wijze waarop het verlenen en het intrekken van deze aanstelling geschiedt. "

Art.87. Artikel 69 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 69. De onderofficieren van het aanvullingskader worden uitsluitend aangeworven onder de tijdelijke onderofficieren en onder de beroepsvrijwilligers, onder de voorwaarden die het statuut van die personeelscategorieën vaststelt. "

Art.88. Artikel 70 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 70. De onderofficieren van het aanvullingskader kunnen slechts tot de graad van eerste sergeant worden bevorderd. "

Art.89. Een artikel 70bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
  " Artikel 70bis. § 1. Kan, op zijn aanvraag, in de categorie van de beroepsonderofficeren worden opgenomen, de onderofficier van het aanvullingskader die de volgende voorwaarden vervult :
  1° Aanvaard worden door de Minister van Landsverdediging, na gunstig te zijn voorgesteld door zijn hiërarchische chefs;
  2° Volgens de regels die de Koning vaststelt, nuttig gerangschikt zijn met het oog op het begeven van het aantal plaatsen dat overeenkomstig artikel 70ter wordt vastgesteld;
  3° De door de Koning bepaalde vorming met goede uitslag gevolgd hebben. De Koning kan de houder van de diploma's die Hij bepaalt van de vorming vrijstellen.
  § 2. De onderofficier van het aanvullingskader wordt in de categorie van de beroepsonderofficieren opgenomen met zijn graad en zijn anciënniteit in die graad; hij wordt gerangschikt na de beroepsonderofficieren met dezelfde graad en dezelfde anciënniteit in die graad.
  Hij kan slechts in de onmiddellijk hogere graad worden benoemd een jaar na de beroepsonderofficieren met dezelfde graad en dezelfde anciënniteit in die graad.
  Nochtans mag de Koning van deze bepaling afwijken ten voordele van de onderofficieren die, op de datum van inwerkingtreding van deze wet, deel uitmaken van de categorie van de aanvullingsonderofficieren. "

Art.90. Een artikel 70ter, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
  " Artikel 70ter. De Minister van Landsverdediging bepaalt elk jaar het aantal onderofficieren van het aanvullingskader die in de categorie van de beroepsonderofficieren kunnen worden opgenomen. Dit aantal wordt bepaald per ambtengroep van elk der krijgsmachtdelen en van de medische dienst. "

Art.91. Een artikel 73bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
  " Artikel 73bis. Voor de toepassing van de bepalingen van deze wet, wordt de medische dienst als een krijgsmachtdeel beschouwd. "

Art.92. In artikel 74 van dezelfde wet vervallen de woorden " of der tijdelijke onderofficieren ".

Art.93. In de Nederlandse tekst van dezelfde wet worden telkens ze erin voorkomen, de woorden " toegevoegde onderofficieren " vervangen door de woorden " onderofficieren van het aanvullingskader ".

Afdeling 6. - Wijzigingen aan de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962.
Art.94. <Wijzigingsbepaling van art. 66, § 1, van de CW 1962-04-30/30>

Art.95. <Wijzigingsbepaling van art. 98, § 1, van de CW 1962-04-30/30>

Afdeling 7. - Wijzigingen aan de wet van 12 juli 1973 houdende statuut der soldaten en korporaals van het actief kader van de land-, de lucht- en de zeemacht.
Art.96. Het opschrift van de wet van 12 juli 1973 houdende statuut der soldaten en korporaals van het actief kader van de land-, de lucht- en de zeemacht wordt door het volgende vervangen : " Wet houdende statuut der vrijwilligers van het beroepskader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst. "

Art.97. Artikel 1 van dezelfde wet wordt door de volgende bepalingen vervangen :
  " Artikel 1. § 1. Het actief kader van de vrijwilligers van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst omvat de beroepsvrijwilligers waarvan deze wet het statuut bepaalt, en de tijdelijke vrijwilligers, waarvan het statuut bij een bijzondere wet wordt bepaald.
  § 2. De beroepsvrijwilligers worden aangeworven onder de tijdelijke vrijwilligers, in de voorwaarden die het statuut van deze laatsten bepaalt. "

Art.98. In artikel 2 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in 1° van § 1 worden de woorden " en bij de luchtmacht " vervangen door de woorden " de luchtmacht en de medische dienst ";
  2° in § 1, 2°, c), worden de woorden " eerste matroos-chef " vervangen door de woorden " kwartiermeester ";
  3° in § 2, worden de woorden " en bij de luchtmacht " vervangen door de woorden " de luchtmacht en de medische dienst ".

Art.99. In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 1, 3°, wordt door de volgende bepaling vervangen : " 3° het aangenomen ontslag uit het ambt, indien de vrijwilliger van militaire verplichtingen vrij is ";
  2° § 1 wordt aangevuld met de volgende bepaling : " 4° het ontslag van ambtswege uit het ambt. "

Art.100. In artikel 7, § 4, van dezelfde wet worden de woorden " van de actieve kaders van de land-, de lucht- en de zeemacht " vervangen door de woorden " van het actief kader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst ".

Art.101. In artikel 14, laatste lid, van dezelfde wet, worden de woorden " verbreking van ambtswege van de dienstneming of van de wederdienstneming " vervangen door de woorden " ontslag van ambtswege uit het ambt ".

Art.102. Artikelen 16 tot 18 van dezelfde wet worden vervangen door artikelen 16 tot 18ter, luidend als volgt :
  " Artikel 16. De definitieve ambtsontheffing heeft alleen plaats in de volgende gevallen :
  1° bij de oppensioenstelling;
  2° bij aangenomen ontslag;
  3° bij ontslag van ambtswege;
  4° bij benoeming tot een graad van onderofficier.
  Artikel 17. Het ontslag moet schriftelijk worden ingediend; het heeft eerst uitwerking wanneer de Minister van Landsverdediging het heeft aangenomen.
  Deze kan het weigeren indien hij oordeelt dat het strijdig is met het dienstbelang.
  Artikel 18. Vrij van militaire verplichtingen is :
  1° de wegens lichamelijke ongeschiktheid op pensioen gestelde vrijwilliger;
  2° de vrijwilliger die onder toepassing valt van artikel 2, A, 4°, van de samengeordende wetten op de militaire pensioenen.
  Artikel 18bis. Indien een vrijwilliger zich aan met zijn staat van vrijwilliger niet overeen te brengen feiten schuldig heeft gemaakt, kan hij van ambtswege uit zijn ambt ontslagen worden.
  De maatregel wordt door de Minister van Landsverdediging genomen, na raadpleging van een onderzoeksraad.
  Deze doet uitspraak over het bestaan van de feiten en, indien ze bewezen zijn, geeft hij zijn advies over de ernst ervan. Hij bestaat uit een officier, voorzitter, een officier, een onderofficier en twee vrijwilligers, leden.
  De Koning regelt de procedure van de onderzoeksraad.
  Artikel 18ter. De beroepsvrijwilliger die van zijn ambt ontheven wordt om een van de redenen opgesomd in artikel 16 mag niet opnieuw in het kader van de beroepsvrijwilligers opgenomen worden, behoudens in de volgende gevallen :
  a) de vrijwilliger die sedert ten hoogste één jaar ontslag uit zijn ambt heeft bekomen kan opnieuw opgenomen worden met de graad waarmede hij bekleed was op het ogenblik van zijn ontslag;
  b) de vrijwilliger die ontslag uit zijn ambt heeft bekomen om in een andere categorie van personeel te dienen kan opnieuw opgenomen worden in het kader van de beroepsvrijwilliger voor zover zijn diensten niet onderbroken werden. Hem worden de anciënniteit en de graad verleend die hij zou bekomen hebben indien hij het kader van de beroepsvrijwilligers niet had verlaten. "

Art.103. Artikel 19, § 3, 2°, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 2° de vrijwilligers, door een Belgisch gerecht veroordeeld tot een vrijheidsstraf, terwijl zij deze straf ondergaan. "

Art.104. Het 3e, 4e en 5e lid van artikel 20 van dezelfde wet worden vervangen door de volgende bepaling :
  " De maatregel wordt genomen overeenkomstig de bepalingen van artikel 18bis, 2e, 3e en 4e lid. "

Art.105. In dezelfde wet wordt een hoofdstuk VIbis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Hoofdstuk VIbis. Overgang van de beroepsvrijwilligers naar de categorie van de aanvullingsonderofficieren.
  Artikel 20bis. Kan op zijn aanvraag, door de Minister van Landsverdediging worden aanvaard als kandidaat-aanvullingsonderofficier, de beroepsvrijwilliger die de volgende voorwaarden vervult :
  1° gunstig voorgesteld worden door zijn hiërarchische chefs;
  2° de voor de staat van onderofficier onmisbare morele hoedanigheden bezitten;
  3° de leeftijds- en anciënniteitsvoorwaarden vervullen, die de Koning kan bepalen;
  4° voldaan hebben bij het examen bepaald bij artikel 8 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, gewijzigd bij de wet van 27 december 1961;
  5° volgens de regels die de Koning vaststelt nuttig gerangschikt zijn met het oog op het begeven van het aantal plaatsen dat overeenkomstig artikel 20ter wordt vastgesteld.
  Artikel 20ter. § 1. Het examen bepaald bij artikel 20bis, 4°, mag ten hoogste drie maal worden afgelegd.
  De Koning bepaalt de modaliteiten voor de organisatie van dit examen.
  § 2. De Minister van Landsverdediging stelt ieder jaar het aantal beroepsvrijwilligers vast die als kandidaat-aanvullingsonderofficieren kunnen worden aanvaard.
  Dit aantal wordt vastgesteld per ambtengroep van elk der krijgsmachtdelen en van de medische dienst.
  Artikel 20quater. De vrijwilligers kandidaat-aanvullingsonderofficieren kunnen in de graad van sergeant worden benoemd na met vrucht een door de Koning bepaalde vormingscyclus te hebben gevolgd en na een proeftijd in een eenheid. De vormingscyclus en de proeftijd mogen ieder zes maand niet overschrijden.
  Artikel 20quinquies. _ De vrijwilligers, kandidaat-aanvullingsonderofficieren kunnen door de Minister van Landsverdediging in de graad van sergeant worden aangesteld na het slagen voor het eindexamen van de vormingscyclus zoals bepaald in artikel 20quater.
  De Koning regelt de modaliteiten van toekenning en van ontneming van de aanstelling. "

Art.106. § 1. In artikel 22 van dezelfde wet worden de woorden " met uitzondering van artikel 7, § 2 " ingevoegd tussen de woorden " van deze wet " en de woorden " zijn toepasselijk ".
  § 2. De wijziging bedoeld in § 1 werkt terug op de datum van de inwerkingtreding van de wet van 12 juli 1973.

Art.107. In artikel 23 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " of eerste matrozen-chefs " worden vervangen door de woorden " kwartiermeesters of muzikanten-chefs van vierde klasse ";
  2° de woorden " of eerste matroos " worden vervangen door de woorden " eerste matroos of muzikant van vierde klasse ".

Art.108. Een artikel 22bis, dat luidt als volgt, wordt in het hoofdstuk VIII van dezelfde wet ingevoegd :
  " Artikel 22bis. De beroepsvrijwilligers, met inbegrip van de vrijwilligers militaire muzikanten, hebben recht op verloven waarvan de Koning het aantal en de toekenningsmodaliteiten vaststelt. "

Art.109. Een artikel 23bis, dat luidt als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
  " Artikel 23bis. Voor de toepassing van de bepalingen van deze wet, wordt de medische dienst als een krijgsmachtdeel beschouwd. "

Afdeling 8. - Wijzigingen aan de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het rijkswachtpersoneel van het actief kader.
Art.110. <Wijzigingsbepaling van art. 4 van de W 1973-12-27/31>

HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepalingen.
Art.111. Worden opgeheven : 1° Artikel 2, tweede lid van de wet van 8 mei 1924 houdende inrichting van een korps officieren-ingenieurs van de militaire fabrieken. De officieren die op de datum van de inwerkingtreding van deze wet deel uitmaken van het intermachtenkorps der officieren-ingenieurs der militaire fabrikaten worden naar hun oorspronkelijk krijgsmachtdeel overgeplaatst.
  Nochtans, indien zij vragen naar een ander krijgsmachtdeel te worden overgeplaatst, wordt deze overplaatsing beschouwd als getroffen bij toepassing van artikel 29 van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst;
  2° De wet van 16 juni 1937 betreffende de officierenkaders van het leger op vredesvoet, met uitzondering van de rijkswacht, gewijzigd bij de wetten van 30 juli 1955 en 1 juli 1957 en bij het koninklijk besluit nr. 32 van 14 juli 1967;
  3° De wet van 14 juli 1951 tot vaststelling van het kader der officieren in actieve dienst bij de luchtmacht in vredestijd, gewijzigd bij de wet van 30 juli 1955 en bij het koninklijk besluit nr. 32 van 14 juli 1967;
  4° De wet van 14 juli 1951 op de stand en de bevordering van de officieren van het aanvullingskader, gewijzigd bij de wetten van 19 maart 1954, 3 juli 1956, 1 maart 1958, 25 juni 1963 en 10 juni 1970;
  5° De wet van 18 december 1951 tot vaststelling van het kader der officieren in actieve dienst bij de zeemacht op vredesvoet, gewijzigd bij de wetten van 30 juli 1955, 25 juni 1957 en 1 maart 1965 en bij het koninklijk besluit nr. 32 van 14 juli 1967;
  6° Artikel 8 van de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1960;
  7° De wet van 19 juni 1956 tot vaststelling van het aantal hoofdofficieren der strijdmachten, gewijzigd bij de wet van 1 juli 1957;
  8° <Opheffingsbepaling van de art. 3 en 50 van de W 1958-03-01/30>
  9° Titel III van de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst;
  10° <Opheffingsbepaling van de art. 77 tot 86 en 88 tot 95 van de CW 1962-04-30/30 behalve art. 84 dat art. 77 wordt>
  11° Artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 32 van 14 juli 1967 over het buiten kader plaatsen der leden van de krijgsmacht die hun activiteit uitoefenen in de schoot van andere openbare diensten en in de intergeallieerde hoofdkwartieren en instellingen;
  12° Artikel 4 van de wet van 12 juli 1973 houdende statuut der vrijwilligers van het beroepskader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst.

HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art. 112. De Koning is belast met het coördineren van de geldende wetsbepalingen betreffende het statuut van één of meerdere categorieën van militairen alsmede van de uitdrukkelijke of impliciete wijzigingen welke die bepalingen hebben of zullen hebben ondergaan op het ogenblik waarop de coördinaties zullen plaats hebben.
  Daartoe kan Hij :
  1° de volgorde en de nummering van de titels, hoofdstukken, afdelingen, artikelen en paragrafen der te coördineren bepalingen wijzigen en ze op een andere wijze indelen;
  2° de verwijzingen in de te coördineren bepalingen wijzigen om ze met de nieuwe nummering te doen overeenstemmen;
  3° de redactie van de teksten der bovenvermelde wettelijke bepalingen wijzigen met het oog op een eenvormige terminologie.
  Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.