Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

11 AUGUSTUS 1994. - Koninklijk besluit betreffende de rechtstoestanden van het militair personeel.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art. 1-27
HOOFDSTUK II. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 28-31



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1959040702  1959092502  1959123007  1963102507  1980061902  1987007492  1989007127  1991007452 



Uitvoeringsbesluit(en):

1994007219 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Artikel 1. Hoofdstuk VII, bestaande uit de artikelen 51 tot 64, van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 1974, wordt opgeheven.

Art.2. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 september 1959 betreffende het statuut der reserveofficieren, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 augustus 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 1. Maken deel uit van het kader van de reserveofficieren, voor zover zij door de minister van Landsverdediging, na advies van de hiërarchische meerderen, niet fysiek, professionneel en moreel ongeschikt bevonden zijn om zowel in periode van vrede als in periode van oorlog de functies van hun graad uit te oefenen :
  1° de beroeps- en aanvullingsofficieren die op pensioen gesteld worden op voorwaarde dat zij hun aanvraag tot overgang naar het reservekader hebben ingediend op het ogenblik dat zij voorgesteld worden om op pensioen te worden gesteld;
  2° de beroeps- en aanvullingsofficieren wier ontslag uit het ambt door de Koning aangenomen is;
  3° de officieren komende uit het kader van de hulpofficieren van de luchtmacht, wier dienstneming of wederdienstneming op hun aanvraag verbroken werd of wier dienstneming of wederdienstneming een einde neemt;
  4° de tijdelijke officieren wier dienstneming of wederdienstneming op hun aanvraag verbroken werd of wier dienstneming of wederdienstneming een einde neemt;
  5° de officieren korte termijn die met onbepaald verlof worden gezonden;
  6° de militairen die bij toepassing van artikel 3 tot de graad van reserveonderluitenant benoemd worden. ".

Art.3. Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 mei 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 2. Behoudens de toepassing vn artikel 11, § 5, worden de in artikel 1, eerste lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde officieren tot het reservekader toegelaten of naar dit kader overgeplaatst met hun graad en hun anciënniteit in die graad.
  De in artikel 1, eerste lid, 4° en 5°, bedoelde officieren worden naar het reservekader overgeplaatst met een anciënniteit vastgesteld op de datum van de aanstelling tot de graad van onderluitenant. ".

Art.4. Worden opgeheven in hetzelfde besluit :
  1° artikel 6, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 juli 1971 en 22 augustus 1987;
  2° artikel 7, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 juli 1977;
  3° artikel 8, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 juli 1977.

Art.5. In artikel 11, § 5, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 mei 1981, worden tussen de woorden " of ernaar wordt overgeplaatst " en ", wordt fictief gewijzigd " de woorden " vóór hij met de graad van luitenant is bekleed " ingevoegd.

Art.6. Artikel 13, § 5, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 mei 1981, wordt opgeheven.

Art.7. Artikel 15, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 september 1978 en 11 mei 1981, wordt opgeheven.

Art.8. In artikel 18, § 1, 2°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 juli 1977, worden " of der tijdelijke officieren " vervangen door de woorden ", van de tijdelijke officieren of van de officieren korte termijn ".

Art.9. Artikel 33 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.10. In het koninklijk besluit van 30 december 1959 betreffende de militaire tucht wordt een artikel 31bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 31bis. Elke militair die tegenwerpingen uit te drukken heeft inzake een beslissing die hem betreft mag, langs hiërarchische weg, hiervan kennis geven aan de onmiddellijk hogere overheid van de overheid die de beslissing genomen heeft. De chef van de generale staf en de stafchefs van de krijgsmachtdelen zijn, naargelang het geval, de laatste overheid aan wie een verhaal mag gericht worden. ".

Art.11. In artikel 32 van hetzelfde besluit wordt de laatste zin van het eerste lid opgeheven.

Art.12. Artikel 14 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 september 1966 en 25 juni 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 14. § 1. De beroepsonderofficieren kan slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd indien hij een minimumanciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :
  1° sergeant : 4 jaar;
  2° eerste sergeant : 6 jaar;
  3° eerste sergeant-majoor : 6 jaar;
  4° adjudant : 6 jaar;
  5° adjudant-chef : 4 jaar.
  De beroepsonderofficier die niet slaagt voor het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor of die er, onverminderd de toepassing van artikel 15, § 2ter, niet wenst aan deel te nemen, kan nog slechts in de graad van eerste sergeant-chef bevorderd worden. Voor deze bevordering is een minimumanciënniteit van 8 jaar in de graad van eerste sergeant vereist.
  § 2. De aanvullingsonderofficier kan slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd indien hij een minimumanciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :
  1° sergeant : 6 jaar;
  2° eerste sergeant : 8 jaar.
  § 3. Indien een onderofficier anciënniteit verliest overeenkomstig artikel 27, a) of 32 van de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, wordt zijn datum van benoeming in de graad die hij bekleedt verschoven met een tijdsduur die overeenstemt met de in mindering te brengen anciënniteit. ".

Art.13. Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.14. Hoofdstuk VIII, bestaande uit de artikelen 58 tot 71 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 1974, wordt opgeheven.

Art.15. In artikel 9, eerste lid, van het koninklijk besluit van 19 juni 1980 betreffende de militaire tuchtrechtspleging worden de woorden " van zijn keuze. " vervangen door de woorden " van zijn keuze, voor zover die aanwezigheid de rechtspleging niet vertraagt ".

Art.16. Artikel 18, § 5, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.17. In artikel 19 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 april 1988, wordt het derde lid vervangen door de volgende bepaling :
  " In de tweetalige eenheden wordt de loting verricht onder de militairen die behoren tot hetzelfde taalstelsel of die de grondige kennis bezitten van de taal van het taalstelsel waartoe de betrokken militair behoort. ".

Art.18. De nederlandse tekst van de eerste zin van artikel 21, § 1, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 21. § 1. Van de samenstelling van de tuchtraad wordt kennis gegeven aan de aangewezen leden en aan de betrokken militair. ".

Art.19. In artikel 25, § 3, van hetzelfde besluit worden tussen de woorden " gehouden met " en " de periode " de woorden " de duur van " ingevoegd.

Art.20. Artikel 29 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 29. Naast het in artikel 32 van de wet van 14 januari 1975 bedoelde recht van hervorming dat hij kan uitoefenen bij toepassing van de artikelen 6 en 7 van dit besluit, is de chef van de generale staf bevoegd om de eindbeslissing waarbij een straf is opgelegd te vernietigen, voor zover de betrokken militair alle rechtsmiddelen heeft uitgeput :
  1° naargelang het geval, op aanvraag of ambtshalve :
  a) indien procedureregelen geschonden zijn tijdens de aanleg die tot de eindbeslissing heeft geleid;
  b) indien het bewijs wordt geleverd dat de betrokken militair het tuchtvergrijp waarvoor de straf is opgelegd niet gepleegd heeft en dat dit bewijs niet in de loop van de rechtspleging geleverd is kunnen worden om een reden onafhankelijk van de wil van de militair;
  2° naargelang het geval, ambtshalve, indien hij oordeelt dat de feiten onder de gegeven omstandigheden geen tuchtvergrijp vormen. ".

Art.21. Artikel 34 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 34. De inschrijving van de tuchtstraffen wordt ambtshalve uitgewist op het strafblad van de militair die niet meer gestraft, noch veroordeeld werd voor een misdrijf bepaald bij het militair strafwetboek, gedurende een periode van drie jaar werkelijke dienst. ".

Art.22. Artikel 3 van het koninklijk besluit van 10 december 1987 betreffende het statuut van de reserveonderofficieren gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 april 1988, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 3. § 1. Naast de onderofficieren die in toepassing van artikel 1 worden aangewezen, worden tot het kader van de reserveonderofficieren toegelaten met de graad die zij bezitten en met hun anciënniteit in die graad, voor zover zij door de stafchef van het krijgsmachtdeel waartoe de betrokken onderofficier behoort of door de chef van de medische dienst, na advies van de hiërarchische meerderen, fysiek, professioneel en moreel geschikt bevonden worden om zowel in periode van vrede als in periode van oorlog de functies van hun graad uit te oefenen :
  1° de beroeps- en aanvullingsonderofficieren die met toepassing van artikel 2.A.3°. of van artikel 3.B. van de wetten op de militaire pensioenen gecoördineerd op 11 augustus 1923 op pensioen gesteld worden, op voorwaarde dat zij hun aanvraag tot overgang naar het reservekader ingediend hebben op het ogenblik dat zij voorgesteld worden om op pensioen gesteld te worden;
  2° de beroeps- en aanvullingsonderofficieren wier ontslag uit het ambt door de minister van Landsverdediging aangenomen is;
  3° de onderofficieren komende uit het kader van de hulponderofficieren van de luchtmacht, wier dienstneming of wederdienstneming op hun aanvraag verbroken werd of wier dienstneming of wederdienstneming een einde neemt;
  4° de tijdelijke onderofficieren wier dienstneming of wederdienstneming op hun aanvraag verbroken werd of wier dienstneming of wederdienstneming een einde neemt;
  5° de onderofficieren korte termijn die met onbepaald verlof gezonden worden.
  § 2. De onderofficieren korte termijn die met onbepaald verlof gezonden worden, worden overgeplaatst naar het kader van de reserveonderofficieren met de graad van sergeant en een anciënniteit in die graad vastgesteld op de datum waarop zij één jaar dienst tellen in het kader korte termijn. ".

Art.23. Artikel 26 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.24. In artikel 30, § 1, 1°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 april 1988, worden de woorden " uit het tijdelijk of hulpkader; " vervangen door de woorden " uit het tijdelijk kader, uit het hulpkader of uit het kader korte termijm; ".

Art.25. Artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 23 maart 1989 betreffende de afwezigheid om gezondheidsredenen van de militairen van het actief kader van de land-, de lucht- en de zeemacht- en van de medische dienst alsmede van de officieren, militaire aalmoezeniers en onderofficieren van het reservekader, in dienst, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Voor de toepassing van deze paragraaf worden, wanneer twee periodes van vrijstelling om gezondheidsredenen slechts onderbroken worden door een weekend of door een periode waarin de dienst geregeld wordt als op zondag, deze dagen door de eenheidsgeneesheer omgezet in een periode van vrijstelling om gezondheidsredenen, tenzij de militair op één van die dagen een dienstprestatie heeft verricht. ".

Art.26. In artikel 3, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 2 december 1991 betreffende de vrijwillige prestaties met het oog op de kaderbehoeften wordt het woord " werkelijke " geschrapt.

Art.27. In artikel 10 van hetzelfde besluit worden de woorden " artikel 3, § 2 " vervangen door de woorden " artikel 3, § 2 " vervangen door de woorden " artikel 3, § 2, eerste lid. ".

HOOFDSTUK II. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.28. § 1. De beroeps- en de aanvullingsonderofficieren die vóór 15 augustus 1994 hun vorming aangevat hebben worden bevorderd tot de graad van eerste sergeant indien zij een minimumanciënniteit van 5 jaar hebben in de graad van sergeant.
  § 2. De minimumanciënniteit voor de bevordering tot de graad van eerste sergeant en van eerste sergeant-majoor van de beroepsonderofficieren, vastgesteld door artikel 14 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, gewijzigd door artikel 12 van dit besluit, is voor het eerst toepasselijk op de onderofficieren die hun vorming van kandidaat-onderofficier aanvatten na 15 augustus 1994.
  De beroepsonderofficieren die voorheen hun vorming aangevat hebben worden bevorderd tot de graad van eerste sergeant-majoor indien zij een minimumanciënniteit van 5 jaar hebben in de graad van eerste sergeant.
  § 3. Bij wijze van overgangsmaatregel worden de beroepsonderofficier die niet geslaagd is in het bevorderingsexamen en de aanvullingsonderofficier, bekleed met de hiernavermelde minimumanciënniteit in de graad van eerste sergeant, bevorderd in de graad van eerste sergeant-chef tijdens de periode volgend op de datum van inwerkingtreding van dit besluit die als volgt wordt bepaald :
  1° tijdens het eerste jaar voor zover hij een minimumanciënniteit heeft van 14 jaar;
  2° tijdens het tweede jaar voor zover hij een minimumanciënniteit heeft van 12 jaar;
  3° tijdens het derde jaar voor zover hij een minimumanciënniteit heeft van 10 jaar.
  § 4. Bij wijze van overgangsmaatregel wordt de beroepsonderofficier, bekleed met de hiernavermelde minimumanciënniteit in de graad van eerste sergeant-majoor, bevorderd in de graad van adjudant tijdens de periode volgend op de datum van inwerkingtreding van dit besluit dat als volgt wordt bepaald :
  1° tijdens het eerste jaar voor zover hij een minimumanciënniteit heeft van 8 jaar;
  2° tijdens het tweede jaar voor zover hij een minimumanciënniteit heeft van 7 jaar.
  § 5. Bij overgangsmaatregel wordt de beoepsonderofficier, bekleed met de hiernavermelde minimumanciënniteit in de graad van adjudant, bevorderd in de graad van adjudant-chef tijdens de periode volgend op de datum van inwerkingtreding van dit besluit die als volgt wordt bepaald :
  1° tijdens het eerste en het tweede jaar voor zover hij een minimumanciënniteit heeft van 8 jaar;
  2° tijdens het derde jaar voor zover hij een minimumanciënniteit heeft van 7 jaar.

Art.29. Artikel 12ter van de wet van 1 maart 1958, ingevoegd door artikel 11 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel is niet toepasselijk op de opperofficieren die thans aangewezen zijn voor de ambten van chef van de generale staf en van stafchef van een krijgsmachtdeel.

Art.30. De datum van inwerkingtreding van elk van de bepalingen van dit besluit wordt door Ons bepaald.

Art. 31. Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Château-neuf-de Grasse, 11 augustus 1994.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Landsverdediging,
  L. DELCROIX