30 JULI 1938. - WET betreffende het gebruik der talen bij het leger. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1990 en tekstbijwerking tot 25-08-2009) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-01-1991 en tekstbijwerking tot 12-10-2017)
HOOFDSTUK I. - Aan de officieren en de candaat-officieren opgelegde verplichtingen.
Art. 1-2, 2bis, 3-4, 4bis, 5-6, 6bis, 7
HOOFDSTUK Ibis. Aan de Militaire aalmoezeniers opgelegde verplichtingen. <Ingevoegd bij W 30-07-1955, art. 9>
Art. 7bis, 7ter
HOOFDSTUK II. - Aan de Candidaat-Onderofficieren opgelegde verplichtingen.
Art. 8-9
Hoofdstuk IIbis. - <Ingevoegd bij W 2001-03-22/36, art. 22; Inwerkingtreding : 17-04-2001> Aan de vrijwilligers opgelegde verplichtingen.
Art. 9bis
HOOFDSTUK IIter. [1 Bijzondere bepalingen.]1
Art. 9ter
HOOFDSTUK III. - Opleidingsinrichtingen.
Art. 10-17, 17bis, 18
HOOFDSTUK IV. - Gebruik der talen in de betrekkingen tusschen militaire overheden en in dezer betrekkingen met de administratieve overheden en het publiek.
Art. 19-31, 31bis, 32-34
BIJLAGE.
Art. N
1971071405 1988007307 1994000388 1994000823 1995000526 1997000151 1999000724 2001007172 2002007241 2003007126 2003007169 2004007076 2004007085 2004007129 2004007130 2004007132 2006007100 2007007088 2007007221 2008007126 2009007234 2009007258 2010007151 2010007240 2011007104 2012007143 2013007120 2013007243 2014007183 2015007136 2015007309 2016007119 2017012650 2017020439 2018012685 2019030507 2020015023 2020041169 2020041971 2021042246 2021042475 2022031688 2023031349 2024004064
HOOFDSTUK I. - Aan de officieren en de candaat-officieren opgelegde verplichtingen.
Artikel 1. <W 1990-12-28/41, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992> Om de graad van onderluitenant of een gelijkwaardige graad in het beroepskader van de krijgsmacht te verkrijgen of om over te gaan naar het beroeps- of het aanvullingskader van de krijgsmacht, moet de kandidaat de grondige kennis hebben van het Nederlands of het Frans en de wezenlijke kennis van de andere taal.
(Onverminderd de bepalingen van artikel 2bis worden de officieren geacht tot het Nederlandse of het Franse taalstelsel te behoren.) <W 1999-03-26/40, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 28-06-1999>
Art.2.(Om tot een opleidingscyclus van beroepsofficier te worden toegelaten legt ieder kandidaat een examen af over de grondige kennis van, naar zijn keuze, de Nederlandse of de Fraanse taal en een examen over de elementaire kennis van de andere taal of van de Duitse taal.) <W 13-11-1974, art. 2, gepubl. op 04-12-1974>
De grondige kennis der taal wordt vastgesteld door middel van een examen over de vakken welke voorkomen op het leerplan der koninklijke athenaea tot en met de eerste klasse.
(De elementaire kennis van de taal wordt vastgesteld door middel van een schriftelijk examen dat bestaat uit een vertaling in en uit de tweede taal en een opstel, overeenkomende met het leerplan voor de tweede taal bij de koninklijke athenea, tot en met de eerste klasse, met uitsluiting van de geschiedenis der letterkunde en van de verklaring van een tekst uit het werk van een schrijver.) <W 30-07-1955, art. 2>
[1 ...]1
[1 ...]1
Het cijfer dat, bij het toelatingsexamen van een candidaat, voor de talen bekomen werd, komt voor dezelfde waarde in aanmerking bij de eindrangschikking, om 't even of die candidaat het Fransch dan wel het Nederlandsch gekozen heeft als grondig gekende taal.
[2 Indien de master in de ingenieurswetenschappen of in de sociale en militaire wetenschappen bedoeld in artikel 1ter, § 2, tweede lid, van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, geheel of gedeeltelijk in het Engels wordt gegeven, moet de kandidaat beroepsofficier minstens het niveau 3232 van de eisen inzake taalcompetentie bedoeld in de "standardization agreement (STANAG) 6001" van de NAVO bezitten om de mastervorming te kunnen aanvangen.]2
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 286, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
(2)<W 2017-09-28/07, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 15-08-2017>
Art. 2bis.<W 1999-03-26/40, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 28-06-1999> § 1. Evenwel kan een kandidaat op zijn aanvraag het examen over de grondige kennis in de Duitse taal afleggen en het examen over de elementaire kennis in, naar gelang van het geval, de Nederlandse of de Franse taal.
De overige toelatingsexamens mag hij in de Duitse taal afleggen.
Met het oog op zijn toelating en opleiding wordt hij geacht voorlopig te behoren tot het Nederlandse of het Franse taalstelsel, naar gelang van de taal waarvoor hij het examen over de elementaire kennis heeft afgelegd.
De uitslag behaald voor het examen over de grondige kennis van de Duitse taal wordt voor de rangschikking geacht de uitslag te zijn die hij behaald zou hebben indien hij het examen over de grondige kennis, naar gelang van het geval, in de Nederlandse of de Franse taal zou hebben afgelegd :
§ 2. Zodra de kandidaat het eerste opleidingsjaar met succes heeft doorlopen wordt hij geacht de grondige kennis te bezitten van de taal waarin hij voornoemd opleidingsjaar heefft doorlopen en behoort hij definitief tot het Nederlandse of het Franse taalstelsel.
Evenwel wordt de kandidaat van de bijzondere werving [1 of van de laterale werving]1 geacht de grondige kennis te bezitten van de Nederlandse of de Franse taal indien hij houder is van een universitair diploma verleend na een studie in die taal.
----------
(1)<W 2016-11-21/20, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 02-01-2017>
Art.3. <W 2005-07-16/31, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005> § 1. Om in de graad van onderluitenant of in een gelijkwaardige graad te kunnen worden aangesteld en om tot deze graad te kunnen worden benoemd, moet de kandidaat-beroepsofficier het examen afleggen over de wezenlijke kennis van de taal van het andere taalstelsel dan dat waartoe hij behoort.
Dit examen heeft tot doel na te gaan of de kandidaat in staat is om bij een eenheid met het ene of het andere taalstelsel te dienen.
§ 2. Het examen omvat een opstel en een mondelinge proef.
Tijdens de mondelinge proef moet de kandidaat, naargelang het geval :
1° a) antwoorden op een vraag in het domein van zijn kunde zo het een kandidaat-officier geneesheer, apotheker, tandarts, dierenarts of kapelmeester betreft;
b) antwoorden op een vraag die betrekking heeft op de militaire kennis die de kandidaat tijdens zijn vorming heeft opgedaan, zo het een kandidaat-officier niet in a) hiervoor bedoeld betreft;
2° a) een theorieles of een uiteenzetting geven in verband met zijn kunde zo het een kandidaat-officier geneesheer, apotheker, tandarts, dierenarts of kapelmeester betreft;
b) een theorieles geven over een militair onderwerp dat voorkomt op zijn vormingsprogramma, zo het een kandidaat-officier niet in a) hiervoor bedoeld betreft;
3° een korte tekst lezen en samenvatten;
4° over een opgegeven onderwerp een toespraak houden.
Art.4.<W 1990-12-28/41, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992> De kandidaat moet ten minste de helft van de punten behalen voor het in artikel 3 bedoelde examen.
In geval van afwijzing mag de kandidaat, op zijn vroegst drie maanden en ten hoogste twaalf maanden na het eerste examen, dit examen opnieuw afleggen.
Indien hij bij dit tweede examen slaagt, mag het behaalde cijfer niet in de plaats van het eerste gesteld worden, zodat alleen het laatstvermelde cijfer in aanmerking komt om het aan de kandidaat toegekende algemeen gemiddeld cijfer te bepalen.
(Ongeacht het tijdstip waarop deze examens worden georganiseerd, kan de kandidaat die slaagt bij één van de twee pogingen van de eerste deelname deze goede uitslag doen gelden om een herziening van zijn anciënniteit te verkrijgen overeenkomstig het statuut van de kandidaat-militairen.) <W 2001-03-22/36, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
In geval van afwijzing bij dit tweede examen zet de kandidaat zijn vorming voort; in de loop van het volgende jaar legt hij opnieuw het examen af, waarvoor hij over twee pogingen beschikt. De afwijzing bij dit laatste examen geldt als definitieve afwijzing.
[1 De benoeming in de graad van onderluitenant van de kandidaat die slechts slaagt bij één van de twee pogingen van de tweede deelname, wordt verminderd met zes maanden. Deze benoeming heeft evenwel uitwerking op dezelfde datum als deze van de kandidaten bedoeld in het vierde lid die geen vertraging hebben opgelopen. De kandidaat die slaagt bij de eerste poging van de tweede deelname loopt evenwel geen vertraging op, indien de deelname aan dit examen voortvloeide uit de onmogelijkheid om het tweede examen van de eerste deelname af te leggen door een ongeval of een ziekte ingevolge een met de dienst verband houdend feit.]1
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 287, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art. 4bis. (Opgeheven) <W 1990-12-28/41, art. 49, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
Art.5. § 1. (Om in aanmerking te komen voor de bevordering tot de graad van majoor of een gelijkwaardige graad, moeten de beroepsofficieren een examen afleggen over de wezenlijke kennis van de taal van het andere taalstelsel dan dat waartoe hij behoort.) <W 1990-12-28/41, art. 4, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
Dit examen omvat :
1° Een eerste schriftelijk examen tijdens hetwelk een tekst in de tweede taal wordt voorgelezen aan de (kandidaat), die er in bedoelde taal een samenvatting van opstelt; <W 1990-12-28/41, art. 4, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
2° Een tweede schriftelijk examen tijdens hetwelk de (kandidaat) een in de eerste taal opgestelde en zo veel mogelijk met zijn bijzondere bevoegdheid of met zijn ambt overeenkomende tekst uit een militair tijdschrift of werk, in de tweede taal moet samenvatten; <W 1990-12-28/41, art. 4, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
3° (Een mondeling examen, bestaande uit een samenvatting en commentaar, in de tweede taal, van een in die taal gestelde tekst uit een militair tijdschrift of werk zoveel mogelijk overeenkomende met de bijzondere bekwaamheid of de functie van de kandidaat.) <W 2005-07-16/31, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
De taalkennis van de (kandidaat) wordt nader vastgesteld door (de uiteenzetting), waaruit het mondeling examen bestaat, als vertrekpunt te doen dienen voor een gesprek tussen de candidaat en de examencommissie. <W 1990-12-28/41, art. 4, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992> <W 2005-07-16/31, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
Om tot de graad van majoor (of een gelijkwaardige graad) te kunnen worden bevorderd, moet de (kandidaat) bij het hierboven omschreven examen ten minste de helft der punten behaald hebben. <W 1990-12-28/41, art. 4, 2° en 3°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
§ 2. Het hierboven voorgschreven examen wordt afgelegd tijdens de perioden waarin de (beroepsproeven) geschieden. <W 2001-03-22/36, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
Dit examen moet door de officieren, die van de (beroepsproeven) zijn ontslagen, op dezelfde tijdstippen worden afgelegd als door de (kandidaten) met dezelfde anciënniteit die daarvan niet ontslagen zijn. <W 1990-12-28/41, art. 4, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992> <W 2001-03-22/36, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
§ 3. Het taalexamen, vereist tot het verkrijgen van de graad van reserve-majoor (of een gelijkwaardige graad), alsmede de periode tijdens welke dit examen dient afgelegd, worden door de Koning bepaald. <W 1990-12-28/41, art. 4, 3°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
Art.6.De (kandidaat) die, bij het onder voorenstaand artikel 5 vermeld examen, het vastgesteld minimumgetal punten niet heeft behaald, mag, uiterlijk zes maanden na de eerste afwijzing, een nieuw examen afleggen. <W 1990-12-28/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
Slaagt de belanghebbende in het tweede examen, dan herneemt hij zijn normale plaats voor de bevordering, ingeval hij tijdelijk mocht voorbijgestreefd zijn.
(De afwijzing bij dit tweede examen is definitief.) <W 30-07-1955, art. 7>
[1 Het latere bekomen van de grondige kennis van de tweede landstaal bedoeld in artikel 7 kan niet worden gebruikt om een herziening van die mislukking te doen gelden.]1
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 288, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art. 6bis. <W 1999-03-26/40, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 28-06-1999> Om tot een graad van opperofficier te worden bevorderd, bij benoeming of bij aanstelling, moet iedere beroepsofficier de grondige kennis bezitten van de taal van het andere taalstelsel dan dat waartoe hij behoort.
Art.7.<W 30-07-1955, art. 8> § 1. Als een grondige kennis te bezitten van de taal waarvoor zij in artikel 2 voorgeschreven examen over de grondige kennis niet hebben afgelegd, worden beschouwd :
1° (zij die, na hun studiën in die taal volbracht te hebben in een burgerlijke instelling van hoger onderwijs, houder zijn van :
a) een diploma van het universitair onderwijs;
b) een diploma van het hoger onderwijs van het lange of korte type;
c) een getuigschrift dat het slagen in een vorming van de 1ste, 2de of 3de universitaire cyclus en de toekenning van tenminste 120 studiepunten bevestigt, zonder dat een academische graad werd verleend;) <W 2005-07-16/31, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
2° (zij die houder zijn van een bewijskrachtig document dat bevestigt dat ze ten minste 60 lesuren in die taal, tijdens eenzelfde academisch jaar in een universiteit, hebben gegeven in de hoedanigheid van gewoon hoogleraar, hoogleraar of docent;) <W 2005-07-16/31, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
3° (Zij die in die taal gedurende ten minste één volledig academiejaar de cursussen hebben gevolgd en de eindexamens met goed gevolg hebben afgelegd in een der volgende inrichtingen :
a) Koninklijke militaire School;
b) [1 ...]1) <W 2001-03-22/36, art. 20, 005; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
c) (...)) <W 2005-07-16/31, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
4° (Zij die in die taal de beroepsproeven met het oog op de bevordering tot de graad van majoor of een gelijkwaardige graad met goed gevolg hebben afgelegd, na gedurende een volledig academiejaar de cursus voor kandidaat-hoofdofficier in die taal te hebben gevolgd;) <W 2001-03-22/36, art. 20, 005; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
5° Zij die een examen over de grondige kennis van die taal met goed gevolg afgelegd hebben.
(6° Zij die in die taal gedurende ten minste één volledig academiejaar de cursussen hebben gevolgd en de eindexamens met goed gevolg hebben afgelegd in een der buitenlandse militaire instellingen die de Koning bepaalt.) <W 2001-03-22/36, art. 20, 005; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
§ 2. Het in paragraaf 1, 5°, genoemde examen over de grondige kennis van de tweede taal wordt afgelegd :
1° (hetzij tijdens de vormingcyclus van de kandidaat-officier;) <W 2005-07-16/31, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
2° Hetzij tijdens de loopbaan van de officier.
Dit examen omvat :
1° Drie schriftelijke gedeelten :
a) Ontleding van een tekst uit het werk van een van de hedendaagse schrijvers, voorkomende op het leerplan van de eerste klasse der koninklijke athenea met het betrokken taalstelsel;
b) De samenvatting van een voorgelezen tekst;
c) De vertaling van een in de andere landstaal gestelde tekst;
2° Twee mondelinge gedeelten :
a) Een uiteenzetting van dertig minuten over een bepaald onderwerp met inachtneming van de specialisatie van de candidaat, na één uur voorbereiding, gedurende welke hij over een in de taal van het examen gestelde documentatie beschikt;
b) Een gesprek van dertig minuten, eerst met betrekking tot de door hem gedane uiteenzetting en vervolgens tot een tekst welke de (kandidaat) luidop zal gelezen hebben. <W 1990-12-28/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
Ieder examengedeelte heeft hetzelfde waardecoëfficient. Aan het examen wordt voldaan door de (kandidaten) die ten minste de twee vijfden der punten voor elk examengedeelte en de helft van de punten voor het geheel behalen. <W 1990-12-28/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
De goede uitslag van dit examen geldt voor het overige van de loopbaan.
§ 3. De officieren die beschouwd worden als een grondige kennis van die taal te bezitten, overeenkomstig voormelde criteria, zijn vrijgesteld van het bij artikel 5 voorgeschreven examen over de wezenlijke kennis van de taal.
§ 4. [1 De officieren die de hogere stafcursus of de hogere stafopleiding of de hogere cursus voor militair administrateur of de hogere opleiding voor militair administrateur in de andere landstaal hebben gevolgd en het hoger stafbrevet of het hogere brevet van militair administrateur hebben behaald, kunnen het voordeel van § 1, 3°, inroepen.]1
----------
(1)<W 2009-04-26/31, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
HOOFDSTUK Ibis. Aan de Militaire aalmoezeniers opgelegde verplichtingen.
Art. 7bis. <Ingevoegd bij W 30-07-1955, art. 9> Vóór hun benoeming in het actief kader, moet de (kandidaat)-militair aalmoezenier 2° klasse, met goed gevolg een examen afleggen over de wezenlijke kennis van de tweede taal, overeenkomende met de eisen van de uitoefening van zijn ambt. <W 1990-12-28/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
Dit examen omvat :
1° Een opstel;
2° Een mondeling examen tijdens hetwelk de (kandidaat) : <W 1990-12-28/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
- op een vraag betreffende de militaire aalmoezeniersdienst moet antwoorden;
- een theorieles moet geven of een causerie moet houden over een onderwerp, dat betrekking heeft op de militaire aalmoezeniersdienst;
- een toespraak voor de troep moet houden over een opgegeven onderwerp, in verband met de militaire aalmoezeniersdienst.
De (kandidaat) moet bij dit examen ten minste de helft van de punten behalen, om tot militair aalmoezenier 2° klasse benoemd te kunnen worden. In geval van afwijzing mag hij dit examen opnieuw afleggen ten vroegste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden na het eerste examen. <W 1990-12-28/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
Art. 7ter. <Ingevoegd bij W 30-07-1955, art. 9> Vóór hun bevordering tot de rang van hoofdaalmoezenier of tot het ambt van opperaalmoezenier met rang van hoofdofficier, moeten de militaire aalmoezeniers 1ste klasse met goed gevolg een bijzonder examen over de wezenlijke kennis van de tweede taal afleggen.
Dit examen omvat :
1° Een schriftelijk examen tijdens hetwelk een in de tweede taal gestelde tekst aan de (kandidaat) wordt voorgelezen, die er in die taal een samenvatting van opstelt; <W 1990-12-28/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
2° Een tweede schriftelijk examen, tijdens hetwelk de (kandidaat) een in de eerste taal gestelde tekst uit een tijdschrift of uit een werk in verband met de militaire aalmoezeniersdienst, in de tweede taal moet samenvatten; <W 1990-12-28/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
3° Een mondeling examen, bestaande uit een samenvatting en commentaar, in de tweede taal, van een in die taal gestelde tekst uit een tijdschrift of uit een werk, in verband met de militaire aalmoezeniersdienst.
De (kandidaten) moeten ten minste de helft van de punten bij dit examen behalen om te kunnen opklimmen tot de rang van hoofdaalmoezenier of tot het ambt van opperaalmoezenier met rang van hoofdofficier. <W 1990-12-28/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992>
In geval van afwijzing mogen zij dit examen opnieuw afleggen, ten vroegste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden na het eerste examen.
HOOFDSTUK II. - Aan de Candidaat-Onderofficieren opgelegde verplichtingen.
Art.8. (§ 1. Om in de graad van sergeant of in een gelijkwaardige graad in de categorie van de beroepsonderofficieren of van de aanvullingsonderofficieren te kunnen worden aangesteld en om tot deze graad te kunnen worden benoemd, moet iedere kandidaat, door bij een examen ten minste de helft der punten te behalen, blijk geven van de werkelijke kennis van de taal van het taalstelsel gekozen door de kandidaat bij de werving.) <W 2001-03-22/36, art. 21, 005; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
(Dit examen loopt over de stof die omvat is in het programma van de studiën die respectievelijk vereist worden van de kandidaten tot de graad van sergeant in deze categorieën van onderofficieren.) <W 27-12-1961, art. 74>
Om te kunnen worden overgeplaatst naar een eenheid waar het taalstelsel verschilt van dat der eenheid waar hij zich bevindt, moet ieder onderofficier een gelijksoortig bewijs betreffende de kennis der andere taal hebben geleverd.
(Onverminderd de bepalingen van het derde lid worden de onderofficieren geacht tot het Nederlandse of het Franse taalstelsel te behoren.) <W 1999-03-26/40, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 28-06-1999>
(§ 2. Van het in § 1 bepaalde examen is vrijgesteld de onderofficier of de kandidaat-onderofficier die houder is van het gehomologeerde of door de examencommissie van de Staat uitgereikte getuigschrift van hoger secundair onderwijs in de taal van het taalstelsel gekozen door de kandidaat bij de werving, behalve indien het examen, bedoeld in § 1, dient afgelegd in het kader van de overgang of de sociale promotie en voor zover de uitslag ervan in aanmerking wordt genomen voor de rangschikking door het selectiecomité.) <W 2001-03-22/36, art. 21, 005; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
(lid 2 opgeheven) <W 2005-07-16/31, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
Art.9. Het bepaalde van de wet van 14 Juli 1932 betreffende de taalregeling in het middelbaar onderwijs, is van toepassing in de (Vlaamsche en Fransche) cadettenscholen, voor wat het onderwijs der tweede landstaal aangaat.
Hoofdstuk IIbis. -
Art. 9bis. <Ingevoegd bij W 2001-03-22/36, art. 22; Inwerkingtreding : 17-04-2001> § 1. Om te kunnen worden overgeplaatst naar een eenheid waar het taalstelsel verschilt van dat van de eenheid waar hij zich bevindt, die overeenstemt met de taal gekozen bij de werving, moet iedere vrijwilliger, door bij een examen ten minste de helft van de punten te behalen, blijk geven van werkelijke kennis van de andere taal.
Dit examen loopt over de stof die omvat is in het programma van de studies die vereist worden van de kandidaat-beroepsvrijwilliger (...). <W 2005-07-16/31, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
§ 2. Van het in § 1 bedoelde examen is vrijgesteld de vrijwilliger die houder is van een diploma of getuigschrift dat het slagen bekrachtigt van de eerste drie leerjaren van het secundair onderwijs of van een gelijkwaardig niveau in de andere taal dan de taal gekozen door de kandidaat bij de werving, zijnde de taal van de eenheid waarbij hij zal dienen.
HOOFDSTUK IIter. [1 Bijzondere bepalingen.]1
----------
(1)
Art. 9ter. [1 De Koning kan de niveaus van kennis bepalen van een taal, die niet het Nederlands of het Frans is, die de sollicitant of de militair moet bezitten, respectievelijk met het oog op zijn werving of tijdens zijn loopbaan, alsmede de nadere regels om deze taalkennis te verwerven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2009-04-26/31, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
HOOFDSTUK III. - Opleidingsinrichtingen.
Art.10.In de Koninklijke Militaire School bestaat er, in elke (faculteit), een Fransche afdeeling en een Vlaamsche afdeeling. <W 2001-03-22/36, art. 23, 005; Inwerkingtreding : 19-08-2002>
[1 Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 16, wordt er bij de ene]1 voor de cursussen, de theorie, de militaire opleiding, alle onderwijs, den inwendigen dienst en de administratie gebruik gemaakt van de Fransche taal; bij de andere, van de Nederlandsche taal.
(Voor de cursussen, praktische werken en geleide oefeningen die een andere landstaal of een vreemde taal tot voorwerp hebben, mag van die taal worden gebruik gemaakt.) <W 1994-05-20/31, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 15-08-1994>
Elk deze afdeelingen bevat een getal leerlingen dat bepaald wordt volgens de vereischten van de kaders der eentalige eenheden en van de legerorganisatie.
Voor een zelfde (faculteit) geschieden de toelatingen bij vergelijkend examen (volgens een rangschikking per taalstelsel), welk het door de candidaten gekozen taalregime ook moge wezen. <W 22-07-1980, art. 1> <W 2001-03-22/36, art. 23, 005; Inwerkingtreding : 19-08-2002>
Mocht het aantal toegelaten candidaten, dat tot een taalregime behoort het voor dit regime voorzien cijfer niet bereiken, dan wordt er, eventueel tot aanvulling van het tekort, beroep gedaan op de toegelaten candidaten welke tot het ander taalregime behooren en er in toestemmen de cursussen te volgen in de taal die zij als tweede taal hebben gekozen.
(Opgeheven) <W 22-07-1980, art. 1>
----------
(1)<W 2017-09-28/07, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 15-08-2017>
Art.11.<W 1990-12-28/41, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-02-1992> Niemand kan tot (directeur van het academisch onderwijs, lid van het onderwijzend personeel of directeur van de militaire en sportieve vorming) aan de Koninklijke Militaire School worden aangewezen of benoemd indien hij niet overeenkomstig artikel 2 of artikel 7 van deze wet het bewijs geleverd heeft dat hij de taal van de door hem bestuurde afdeling of van de door hem gegeven cursus grondig kent. <W 2003-03-27/49, art. 67, 007; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
(De burgerlijke directeur van het academisch onderwijs en het onderwijzend burgerpersoneel) kunnen het bewijs van hun grondige kennis van een taal eveneens leveren zo zij in deze taal het diploma waarop hun aanwerving steunt, hebben behaald of zo zij een getuigschrift voorleggen waaruit blijkt dat zij ten overstaan van een daartoe ingestelde examencommissie, (in deze taal geslaagd zijn voor het examen over de grondige kennis bedoeld in artikel 7, § 1, 5°). <W 2003-03-27/49, art. 67, 007; Inwerkingtreding : 14-07-2003> <W 2005-07-16/31, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
[1 Om een cursus of een gedeelte van een cursus in het Engels te mogen onderwijzen, dient het lid van het onderwijzend personeel bovendien [2 voorafgaandelijk te slagen voor]2 een test Engels die door een organisme erkend door de directeur-generaal vorming georganiseerd wordt. De taalcompetentie, die minstens het niveau 3333 moet bereiken van de eisen inzake taalcompetentie bedoeld in de " standardization agreement (STANAG) 6001 " van de NAVO, wordt bepaald in bijlage bij deze wet.]1
De inrichting van de laboratoria, musea en leermiddelen van de school is tweetalig.
----------
(1)<W 2009-04-26/31, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
(2)<W 2013-07-31/04, art. 290, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art.12.In elke der afdeelingen, worden sommige bij koninklijk besluit te bepalen cursussen in de tweede taal gerepeteerd.
[1 Tweede en derde lid opgeheven.]1
----------
(1)<W 2009-04-26/31, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
Art.13. Voor de militaire oefeningen, worden de leerlingen der Fransche en der Vlaamsche afdeeling in afzonderlijke eenheden gegroepeerd ofwel vereenigd volgens de vereischten van het onderricht.
Art.14. (opgeheven) <W 2001-03-22/36, art. 24, 005; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
Art.15. Al de overige opleidingsinrichtingen welke voorbereiden tot de examens voor de graad van officier of welke bestemd zijn om de officieren of de lagere gegradueerden in technisch of militair opzicht verder te ontwikkelen, omvatten een Fransche afdeeling en een Vlaamsche afdeeling; zoo niet hebben de sessies er beurtelings in de Fransche of in de Nederlandsche taal plaats.
De bepalingen voorzien bij de artikelen 11, 12 en 13 zijn daarop van toepassing.
Art.16.[1 Onverminderd de toepassing van de bepalingen van de artikelen 12, 13 en 15, kunnen binnen de Krijgsmacht materies die wegens hun aard of wegens het professionele gebruik de kennis of het gebruik van het Engels noodzakelijk maken, aan de militairen in deze taal onderwezen worden. De overhoringen en examens kunnen in deze taal gebeuren. Deze bepaling is eveneens van toepassing op de militaire multinationale onderwijs- of opleidingsinrichtingen.
[2 Een vormingsjaar in de Koninklijke Militaire School kan geheel of gedeeltelijk in het Engels onderwezen worden.]2
De Minister van Landsverdediging stelt de materies bedoeld in het eerste lid vast.
Indien het geheel of een gedeelte van een vorming in een vreemde militaire instelling, andere dan deze bedoeld in het eerste lid, of in een burgerinstelling, in België of in het buitenland, gevolgd wordt, wordt voor het geheel of voor dit gedeelte rekening gehouden met het regime van deze instelling voor wat betreft het gebruik der talen.]1
----------
(1)<W 2009-04-26/31, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
(2)<W 2017-09-28/07, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 15-08-2017>
Art.17. (opgeheven) <W 2005-07-16/31, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
Art. 17bis. (Opgeheven) <W 2005-07-16/31, art. 13, 3°, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
Art.18. In elke der vorenbedoelde scholen of inrichtingen, staan de taalafdeelingen onder één enkel commando.
HOOFDSTUK IV. - Gebruik der talen in de betrekkingen tusschen militaire overheden en in dezer betrekkingen met de administratieve overheden en het publiek.
Art.19. De volledige opleiding van den soldaat wordt gegeven in zijn moedertaal.
(Daartoe worden de soldaten gegroepeerd in taaleenheden ter sterkte van niet minder dan een compagnie of overeenstemmende eenheid.) <W 30-07-1955, art. 11>
(Evenwel kan, wat de Duitstalige soldaten betreft, in voorkomend geval een taaleenheid ter sterkte van een peloton worden opgericht.
Voor kandidaat-vrijwilligers die aangewezen worden voor een beschikbare functie in de voornoemde eenheid kan de basisopleiding in de Duitse taal worden verstrekt.) <W 1999-03-26/40, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 28-06-1999>
(De administratieve compagnies, welke gemengde organismen of organismen met verschillende taalstelsels moeten administreren of de mobilisatie van eenheden met verschillende taalstelsels moeten voorbereiden, mogen uit soldaten worden gevormd die tot beide taalstelsels behoren. Die compagnies worden verdeeld in eentalige secties en aan het in artikel 24 omschreven regime onderworpen.
De taaleenheden worden verenigd in een regiment of daarmede overeenkomende eenheid met eenzelfde taalstelsel, voor zover hun aantal en de eisen van de legerorganisatie zulks toelaten.) <W 30-07-1955, art. 11>
De eentalige regimenten of daarmee overeenstemmende eentalige eenheden worden tot een eentalige divisie vereenigd, telkens als hun aantal en de vereischten der legerorganisatie zulks toelaten.
Er wordt ondersteld dat de moedertaal van den soldaat de taal is van de gemeente waar hij voor de militie ingeschreven is; doch de belanghebbende die verklaart dat zijn moedertaal de taal van bedoelde gemeente niet is, heeft het recht te vragen om voor een garnizoen of een eenheid met een ander taalstelsel te worden aangewezen.
(De ingeschrevenen van de gemeenten van Brussel-Hoofdstad en van de randgemeenten bedoeld in artikelen 6 en 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 en de ingeschrevenen van de gemeenten uit het Duitse taalgebied van het arrondissement Verviers en van de gemeenten van het Malmedyse bedoeld in artikel 8, 1° en 2°, van dezelfde gecoördineerde wetten alsook de ingeschrevenen van de negen gemeenten van het arrondissement Verviers bedoeld in artikel 16 van dezelfde wetten, verklaren, tijdens hun verblijf in het recruterings- en selectiecentrum, welke hun moedertaal is.) <KB 13-07-1976, art. 58>
Art.20. Bij het aanwijzen van de lagere officieren voor een bepaalde eenheid zal er, voor zoover de vereischten van den dienst zulks toelaten, rekening gehouden worden met het taalregime waaronder de belanghebbenden hun studiën aan een militaire onderwijsinrichting hebben volbracht.
Art.21. Alleen de lagere officieren en gegradueerden die door een examen van de wezenlijke kennis der Duitsche taal doen blijken, kunnen voor een Duitschsprekende eenheid worden aangewezen.
Art.22. In elke eentalige eenheid, wordt de taal van deze gebruikt voor het onderricht, de bevelen van hoog tot laag, de administratie, het beheer en voor alle andere dienstbetrekkingen tusschen het bevelhebberschap en de officieren, gegradueerden of soldaten, tusschen de officieren, tusschen de officieren en de gegradueerden, tusschen de gegradueerden en tusschen de officieren of gegradueerden en de soldaten.
Art.23. Ieder militair die belast wordt met een studie van technischen aard, welke buiten het kader zijner gewone ambtsbezigheden valt, mag, bij uitzondering en voor elk geval, door zijn hiërarchischen chef er toe gemachtigd worden zich van de taal zijner keuze te bedienen.
Art.24. In elke eenheid met gemengd taalstelsel, wordt het gebruik der talen geregeld als volgt :
a) Op de eentalige ondereenheden worden de bepalingen van artikel 22 toegepast;
b) Al de dienstbetrekkingen tusschen het bevelhebberschap der eenheid en een eentalige ondereenheid hebben plaats in de taal van deze;
c) De bevelen gericht tot meerdere eenheiden met verschillend taalstelsel, worden gedaan in de taal der meerderheid;
d) De dienstmededeelingen voor gansch de eenheid bestemd, worden in beide landstalen gedaan;
e) Het bestuur der eenheid geschiedt in de taal van de meerderheid der ondereenheden;
f) Al hetgeen het taalgebruik betreft in de dienstbetrekkingen tusschen officieren, of tusschen officieren en gegradueerden, of tusschen gegradueerden, wordt bij koninklijk besluit geregeld.
Art.25. <W 2005-07-16/31, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005> A. In de militaire hospitalen en apotheken wordt de streektaal gebruikt voor de bevelen tot het personeel, alsmede voor de administratie en het beheer. Echter worden de bevelen, berichten en mededelingen voor de zieken bestemd, in beide landstalen gesteld.
B. Het militair hospitaal en de militaire apotheek van Brussel worden beschouwd als eenheden met gemengd taalregime. Hun personeel bestaat voor de helft uit leden die van hun wezenlijke kennis van de Nederlandse taal hebben doen blijken, voor de andere helft uit leden die van hun wezenlijke kennis van de Franse taal hebben doen blijken. Bij gebrek aan getuigschriften, wordt die rechtvaardiging geleverd door middel van een gepast examen waarvan programma en inrichting bij koninklijk besluit worden bepaald. De geneesheer-directeur en de leidende officier moeten van de kennis van beide landstalen doen blijken, op grond van het bepaalde in artikel 5.
C. De Dienst onthaal en oriëntatie, de depots, de parken, de arsenalen, de fabricagewerkplaatsen, de gewestelijke diensten van de genie en alle andere militaire diensten en inrichtingen gebruiken, voor hun inwendige dienst, de taal van de streek waar ze gevestigd zijn.
De bevelen, kennisgevingen en mededelingen aan het personeel worden in beide landstalen gesteld.
De bepaling van paragraaf B is van toepassing op de diensten en inrichtingen welke in de streek van Brussel gevestigd zijn.
Het taalregime dat door de diensten, vermeld in het eerste en tweede lid, voor hun betrekkingen met de andere organismes van het leger dient toegepast, wordt bij koninklijk besluit bepaald.
Art.26. De eentalige eenheden, inrichtingen en diensten gebruiken hun taal voor al hun betrekkingen met de militaire overheden en met het departement van landsverdediging.
De briefwisseling van de hooge militaire overheden en van het departement met de eenheden, inrichtingen en diensten die hun ondergeschikt zijn, geschiedt in de taal van laatstgenoemde.
De eenheden met gemengd taalstelsel richten zich tot al de militaire overheden en tot het departement van landverdediging, in het Nederlandsch of in het Fransch, naar gelang de taal waarin het dossier van de behandelde zaak werd begonnen. Diezelfde regel geldt voor de briefwisseling van gezegde overheden en van gezegd departement met die eenheden.
Art.27. De berichten en de mededeelingen welke de militaire overheden aan het publiek richten, worden opgesteld (overeenkomstig de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken). <KB 15-10-1963, art. 2>
Art.28. De briefwisseling van de militaire overheden met de administratieve overheden wordt gevoerd in de taal voorgeschreven (bij de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken). <KB 15-10-1963, art. 3>
Art.29. (opgeheven) <W 2005-07-16/31, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
Art.30. Voor hun briefwisseling met de inwoners van de Vlaamsche gemeenten, gebruiken de militaire overheden de Nederlandsche taal; met de inwoners der Waalsche gemeenten gebruiken zij de Fransche taal, en met de inwoners (van Brussel-Hoofdstad) gebruiken zij de Fransche of de Nederlandsche taal, al naar de omstandigheden. (KB 15-10-1963, art. 4>
Art.31.<W 13-11-1974, art. 31, gepubl. op 04-12-1974> § 1. Niemand kan tot examinator worden benoemd in een school van de krijgsmacht zo hij niet op de in artikel 2 of in artikel 7 voorgeschreven wijze het bewijs geleverd heeft van de grondige kennis van de taal waarin de recipiëndi moeten ondervraagd worden.
[1 Om kandidaten in het Engels te mogen ondervragen, dient de examinator evenwel [2 voorafgaandelijk te slagen voor]2 een test Engels die door een organisme erkend door de directeur-generaal vorming georganiseerd wordt. De taalcompetentie moet het in artikel 11, derde lid, bepaalde niveau bereiken]1
§ 2. De Koning bepaalt het aantal leden van elke examencommissie, die moeten voldoen aan de voorwaarden vermeld in § 1.
§ 3. (Indien, met het oog op het toelatingsexamen tot een vormingscyclus, een kandidaat, bij toepassing van de terzake geldende bepalingen, sommige proeven in het Duits aflegt, moeten de examinatoren en de leden van de betrokken examencommissies, op de in § 1 voorgeschreven wijze, het bewijs leveren van de grondige kennis van de taal van het taalstelsel of het voorlopig taalstelsel van deze kandidaat.
De voornoemde examencommissies worden echter bijgestaan door een of meer, daartoe door de Koning aangewezen, militaire experten of burgerexperten, met kennis van de Duitse taal op basis van volgende diploma's, getuigschriften of ambten :
1° licentiaat in de Germaanse filologie met major Duits;
2° licentiaat tolk, onder meer in de Duitse taal;
3° licentiaat vertaler, onder meer in de Duitse taal;
4° Rijksambtenaar van niveau 1, bekleed met de graad van vertaler-revisor, onder meer in de Duitse taal of vertaler-directeur, onder meer in de Duitse taal;
5° officier zijn die, in toepassing van artikel 2bis, het examen over de grondige kennis van de Duitse taal aflegde;
6° officier zijn, houder van een diploma of getuigschrift die de studies van het hoger secundair onderwijs bekrachtigt, na zijn studies in de Duitse taal te hebben volbracht.) <W 2001-03-22/36, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
----------
(1)<W 2009-04-26/31, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
(2)<W 2013-07-31/04, art. 291, 010; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art. 31bis.<Ingevoegd bij W 30-07-1955, art. 13> Er wordt een commissie voor taalinspectie ingesteld, welke belast is met de contrôle op de toepassing van deze wet.
Die commissie bestaat uit een voorzitter, een ondervoorzitter en zeven leden, die voor een periode van vier jaar door de Koning benoemd worden.
[1 De voorzitter, de ondervoorzitter en vier leden worden gekozen onder de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers die deel uitmaken van de Commissie voor de Landsverdediging.]1
De drie overige leden worden aangewezen onder de opper- of hoofdofficieren van de (krijgsmacht). <W 2005-07-16/31, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door burgerlijke ambtenaren van het departement van Landsverdediging.
Die commissie is bevoegd om de door haar ontvangen klachten betreffende de toepassing van de taalwet te onderzoeken, en aan de Minister van Landsverdediging te vragen daarover verslag te doen.
In voorkomend geval, deelt zij aan de Minister van Landsverdediging alle door haar nuttig geachte opmerkingen of aanbevelingen mede.
----------
(1)<W 2014-01-06/63, art. 25, 011; Inwerkingtreding : 25-05-2014>
Art.32. Ieder jaar legt de Minister van Landsverdediging, bij de Wetgevende Kamers, verslag ter tafel over de toepassing van de tegenwoordige wet.
Art.33. Deze wet zal op progressieve wijze worden toegepast.
De navolgende hoofdpunten zullen echter binnen de hieronder bepaalde termijnen worden verwezenlijkt :
a) Onmiddellijk :
Al wat het taalstelsel van de gegradueerden en soldaten betreft;
De oprichting van taalafdeelingen in de Koninklijke Militaire School en in andere opleidingsinrichtingen, met uitzondering van de Krijgsschool;
Het grondig examen over de tweede taal voor degenen die daartoe het verlangen zullen uitdrukken;
De bevelen.
b) Op het oogenblik van de inlijving der klasse 1939 :
De samenstelling van de eentalige regimenten en divisies.
c) In 1939 : Krijgsschool.
d) Met ingang van 1 October 1939, de administratie; de toepassing echter begint zoodra de wet aangenomen is en zal geleidelijk worden doorgevoerd ten einde op voormelden datum volledig verwezenlijkt te zijn.
e) Van einde 1940 af :
Het taalprogramma van het eindexamen der Koninklijke Militaire School, van het overgangsexamen tot de Applicatieschool, en van het definitief examen voor onderluitenant langs de kaders.
f) Van 1 October 1941 af :
Al wat de dienstbetrekkingen tusschen officieren betreft; de toepassing zal echter een aanvang nemen zoodra de wet aangenomen is en zal geleidelijk worden doorgevoerd ten einde op voormelden datum volledig verwezenlijkt te zijn.
g) In 1943 :
Het taalprogramma van het examen voor den graad van majoor.
Art.34. Naarmate deze wet wordt toegepast, zullen de voorschriften der wet van 7 November 1928 op het gebruik der talen bij het leger door die van de tegenwoordige wet worden vervangen.
BIJLAGE.
Art. N.[1 HET VEREISTE NIVEAU VAN KENNIS VAN HET ENGELS OM IN HET ENGELS TE MOGEN ONDERWIJZEN
LUISTERVAARDIGHEID
Is in staat om de meerderheid van de formele en informele gesprekken, slaande op praktische, sociale en professionele zaken, met inbegrip van bijzondere interessepunten en vaardigheden, te begrijpen. Toont via zijn orale interactie aan dat hij in staat is om een gesprek van man tot man, dat gevoerd wordt op een normale snelheid en in een courant en duidelijk dialect, grondig te begrijpen. Toont aan dat hij duidelijk de taal begrijpt die gebruikt wordt op interactieve vergaderingen, briefings en andere vormen van uitgebreide uitwisselingen, zelfs met betrekking tot onvertrouwde onderwerpen of in onvertrouwde situaties. Kan op een grondige manier de essentiële punten volgen in gesprekken tussen opgeleide sprekers in de moedertaal, in lezingen over algemene onderwerpen en over specifieke vakgebieden, in relatief duidelijke telefoongesprekken, en in media uitzendingen. Begrijpt gemakkelijk verschillende functies van de taal, zoals het formuleren van hypotheses, het ondersteunen van een opinie, het poneren en verdedigen van politieke stellingen, het argumenteren, het formuleren van bezwaren, en verschillende types van redeneringen. Toont aan abstracte concepten te begrijpen die gebruikt worden in discussies over complexe onderwerpen (zoals de economie, de cultuur, de wetenschap, de technologie), met inbegrip van zijn/haar vakgebied. Begrijpt zowel expliciete als impliciete informatie in een gesproken tekst. Kan in het algemeen een onderscheid maken tussen verschillende stilistische niveaus en herkent vaak humor, emotionele ondertonen en subtiliteiten in een gesprek. Moet zelden vragen iets te herhalen, te parafraseren of uit te leggen. Het is evenwel mogelijk dat hij/zij sprekers in de moedertaal niet begrijpt als ze heel snel spreken of jargon, streektaal of dialect gebruiken.
SPREEKVAARDIGHEID
Is in staat effectief deel te nemen in de meeste formele en informele gesprekken over praktische, sociale en professionele onderwerpen. Kan met een duidelijk gemak discussiëren over bijzondere interessepunten en vaardigheden. Kan de taal zodanig gebruiken dat hij/zij gebruikelijke professionele taken kan uitvoeren, zoals het antwoorden op bezwaren, het verduidelijken van punten, het motiveren van beslissingen, het beantwoorden van uitdagingen, het ondersteunen van een opinie, het poneren en verdedigen van politieke stellingen. Kan een taalvaardigheid aantonen tijdens het deelnemen aan vergaderingen, het geven van briefings of andere uitgebreide en uitgewerkte monologen, door het formuleren van hypotheses en om te gaan met onvertrouwde onderwerpen en situaties. Is in staat op een betrouwbare manier informatie en duidelijke meningen van sprekers van de moedertaal te verzamelen. Is in staat abstracte concepten mee te delen in gesprekken over onderwerpen als de economie, de cultuur, de wetenschap, de technologie, de filosofie, evenals zijn/haar vakgebied. Is in staat lange toespraken te geven en de boodschap op een correcte en effectieve manier over te brengen. Zijn/haar gebruik van structurele elementen is flexibel en uitvoerig. Is in staat zich vlot uit te drukken en op een manier die aangepast is aan de situatie. Is in staat om, zonder te hoeven zoeken naar woorden of zinnen, de taal duidelijk en relatief natuurlijk te gebruiken om op een vrije manier concepten uit te werken en ideeën gemakkelijk verstaanbaar te maken voor sprekers van de moedertaal. Begrijpt mogelijk niet volledig alle culturele referenties, spreekwoorden, allusies en implicaties van nuances en idiomen, maar is in staat om gemakkelijk het gesprek te hervatten. De uitspraak mag duidelijk vreemd zijn. Fouten mogen voorkomen in lage mate of in heel complexe structuren kenmerkend voor een vormelijke stijl van spreken. De occasionele fouten in uitspraak, grammatica of woordenschat zijn evenwel niet ernstig genoeg om de betekenis te vervormen, en storen zelden de spreker van de moedertaal.
LEESVAARDIGHEID
Is in staat om een variëteit aan authentieke geschreven documenten betreffende algemene en professionele onderwerpen, met inbegrip van onvertrouwde onderwerpen, te lezen en zo goed als volledig te begrijpen. Toont aan over de vaardigheid te beschikken om te leren door te lezen. Zijn/haar begrijpvaardigheid is niet afhankelijk van het onderwerp. Is in staat verschillende soorten documenten te lezen, met name nieuwsberichten, informatieve en editoriale items in lokale media die bedoeld zijn voor een opgeleid publiek, persoonlijke en professionele briefwisseling, verslagen, en teksten in specifieke domeinen. Is in staat gemakkelijk verschillende functies van de taal te begrijpen, zoals het vormen van hypotheses, het ondersteunen van een opinie, het argumenteren, het verduidelijken, en verschillende vormen van redeneringen. Toont aan abstracte concepten te begrijpen in teksten over complexe onderwerpen (zoals de economie, de cultuur, de wetenschap, de technologie), evenals in zijn/haar vakgebied. Is bijna steeds in staat om correct gegevens te interpreteren, om ideeën met elkaar te verbinden, om "tussen de regels" te lezen of om impliciete informatie te begrijpen. Is in het algemeen in staat om een onderscheid te maken tussen verschillende stilistische niveaus en herkent vaak humor, emotionele ondertonen, en subtiliteiten in geschreven taal. Maakt zelden fouten in het interpreteren van geschreven gegevens. Is in staat het essentiële te vatten in ingewikkelde teksten van hoog niveau, terwijl hij/zij evenwel niet in staat is om alle nuances te vatten. Is niet steeds in staat om teksten, die een ongewone complexe structuur hebben of die zeldzame idiomen bevatten of die een taal bevatten waarvoor een hoog niveau aan culturele kennis vereist is, volledig te begrijpen. De snelheid van lezen mag iets lager liggen dan van een persoon van wie het de moedertaal is.
SCHRIJFVAARDIGHEID
Is in staat om op een effectieve manier formele en informele briefwisseling en documenten te schrijven over praktische, sociale en professionele onderwerpen. Is in staat met gemak te schrijven over specifieke domeinen. Is in staat de geschreven taal te gebruiken voor een argumentatie, een analyse, het vormen van een hypothese, een uitgebreide uitleg, een vertelling en een beschrijving in een essay. Is in staat abstracte concepten over te brengen bij het schrijven over complexe onderwerpen (zoals de economie, de cultuur, de wetenschap, de technologie), evenals over zijn/haar vakgebied. Hoewel de technieken gebruikt om uitgebreide teksten te organiseren voor lezers van de moedertaal nogal vreemd mag lijken voor personen van wie het de moedertaal is, wordt de correcte betekenis overgebracht. De relatie en de ontwikkeling van de ideeën zijn duidelijk, en de belangrijke punten zijn coherent geordend met het oog op de doelstelling van de tekst. De overgangen zijn vloeiend. De beheersing van de structuur, de woordenschat, de spelling en de punctuatie is adequaat om de boodschap accuraat over te brengen. Fouten komen slechts occasioneel voor, verstoren de begrijpbaarheid niet, en storen zelden de lezer van de moedertaal. Zijn/haar redactiestijl is aangepast aan de situatie, hoewel deze niet steeds dezelfde is als van een spreker van de moedertaal. Er is een zekere nalezing vereist als een document volledig moet beantwoorden aan de verwachtingen van een lezer van de moedertaal.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2009-04-26/31, art. 10, 009; Inwerkingtreding : 04-06-2009>