Details





Titel:

12 AUGUSTUS 1991. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-09-1996 en tekstbijwerking tot 13-06-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Onderbreking van de beroepsloopbaan.
Afdeling 1. - (Ingevoegd bij <KB 1999-06-04/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1999>) Algemeen stelsel.
Art. 3
Art. 3 Vlaams Gewest
Art. 4
Art. 4 Vlaams Gewest
Afdeling 2. - (Ingevoegd bij <KB 1999-06-04/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-05-1999>) Specifieke stelsels.
Art. 4bis, 4ter, 4ter/1, 4ter/2, 4quater, 4quater/1, 4quinquies, 5-11
HOOFDSTUK III.
Art. 12-15
HOOFDSTUK IV. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure.
Art. 16, 16bis, 17-19, 19/1
HOOFDSTUK V. - Toezicht.
Art. 20
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art. 21-24



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1.[1 Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van het onderwijs bedoeld in artikel 127, § 1, van de Grondwet, die onderworpen zijn aan een statuut en die hun loopbaan onderbreken op grond van de reglementaire bepalingen vastgelegd door de bevoegde Gemeenschap onder dewelke ze ressorteren en in zoverre de voorwaarden en de modaliteiten bepaald door deze Gemeenschap vervuld werden.
  [2 De bepalingen van de artikelen 4ter, 4ter/1 en 4quater zijn eveneens van toepassing op de contractuele personeelsleden van het onderwijs.]2]1
  ----------
  (1)<KB 2012-09-03/03, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<KB 2013-07-12/01, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 01-08-2013>

Art.2. <KB 1996-08-20/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996> Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder " de directeur " de directeur van het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening in het ambtsgebied waarvan het personeelslid bedoeld in artikel 1 verblijft, of de door de Administrateur-generaal van deze Rijksdienst aangeduide ambtenaar.

HOOFDSTUK II. - Onderbreking van de beroepsloopbaan.
Afdeling 1. - (Ingevoegd bij ) Algemeen stelsel.
Art.3.[2 § 1. Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de personeelsleden bedoeld in artikel 1 die hun beroepsloopbaan volledig onderbreken wordt beperkt tot maximum 60 maanden gedurende de volledige beroepsloopbaan.
   Het recht op onderbrekingsuitkeringen van de personeelsleden die hun beroepsloopbaan gedeeltelijk onderbreken wordt beperkt tot maximum 60 maanden gedurende de beroepsloopbaan.
   § 2. Van zodra zij de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben kunnen de personeelsleden bedoeld in artikel 1 die hun loopbaan gedeeltelijk onderbreken, onderbrekingsuitkeringen genieten zonder beperking in de tijd.
   § 3. In afwijking van § 2 wordt voor personeelsleden die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de personeelsleden die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden :
   - daaraan voorafgaand was het personeelslid actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar;
   - dit zwaar beroep is een beroep waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat. De lijst met deze beroepen wordt, vertrekkende van de knelpuntberoepenlijsten van de Gewesten, jaarlijks vastgesteld bij een in Ministeraad overlegd besluit, na onderhandeling met het Gemeenschapplijk Comité voor alle overheidsdiensten en na unaniem advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en het advies van het Comité Overheidsbedrijven.
   Voor de toepassing van het vorige lid wordt als zwaar beroep beschouwd :
   - het werk in wisselende ploegen, meer bepaald de ploegenarbeid in minstens twee ploegen van minstens twee personeelsleden, die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan één vierde van hun dagtaak, op voorwaarde dat het personeelslid van ploegen alterneert;
   - het werk in onderbroken diensten waarbij het personeelslid permanent werkt in dagprestaties waarvan de begintijd en de eindtijd minimum 11 uur uit elkaar liggen met een onderbreking van minstens 3 uur en minimumprestaties van 7 uur. Onder permanent verstaat men dat de onderbroken dienst de gewone arbeidsregeling van het personeelslid vormt en dat het niet occasioneel in een dergelijke dienst wordt tewerkgesteld;
   - het werk met prestaties die gewoonlijk tussen 20 uur en 6 uur vallen, met uitsluiting van de personeelsleden die uitsluitend prestaties verrichten tussen 6 uur en 22 uur en van de personeelsleden die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur.
   Het begrip zwaar beroep kan, op voorstel van het Gemeenschappelijk Comité van alle Overheidsdiensten, bij een in Ministerraad overlegd besluit aangepast worden.
   § 4. In afwijking van § 2 wordt voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties verminderen tot 4/5e van een voltijdse betrekking, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de werknemers die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties voldoen aan één van volgende voorwaarden :
   - daaraan voorafgaand was het personeelslid actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar. Wordt als zwaar beroep beschouwd, het zwaar beroep zoals gedefinieerd in § 3, tweede en derde lid;
   - daaraan voorafgaand heeft het personeelslid een beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar doorlopen.
   Voor toepassing van het vorige lid komt in aanmerking voor de berekening van de beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar :
   1° elk kalenderjaar van tewerkstelling onder het stelsel van de private sector, waarvoor minstens 285 dagen voltijds loon werd uitbetaald, gerekend in een zesdagenweek;
   2° elk kalenderjaar van tewerkstelling, onder het stelsel van de publieke sector, waarvoor minstens 237 dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten werden vastgesteld, gerekend in een vijfdagenweek.
   Voor de kalenderjaren in de private sector van minder dan 285 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 285. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
   Voor de kalenderjaren in de publieke sector van minder dan 237 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 237. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
   Voor de kalenderjaren met respectievelijk meer dan 285 dagen of 237 dagen van tewerkstelling, worden de dagen die de 285 dagen of 237 dagen overschrijden, buiten beschouwing gelaten.
   De som van de jaren in de punten 1° en 2° wordt afgerond naar de hogere eenheid.
   Voor toepassing van het punt 1° wordt gelijkgesteld met dagen waarop voltijds loon werd uitbetaald, de dagen van :
   - moederschapsverlof;
   - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
   - adoptieverlof;
   - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
   - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
   Voor de toepassing van het punt 2° worden gelijkgesteld met dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten, de dagen van :
   - verloven met behoud van bezoldiging;
   - moederschapsverlof;
   - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
   - adoptieverlof;
   - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
   - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
   Het bewijs van de 28 jaar beroepsloopbaan gebeurt aan de hand van een formulier, vastgesteld door de Minister van Werk, op voorstel van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
   § 5. Voor de berekening van de maxima van 60 maanden voorzien bij § 1 wordt geen rekening gehouden met de periodes van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking in toepassing van afdeling 2 van dit hoofdstuk, noch met de periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking in toepassing van de § § 2 tot 4.]2
  ----------
  (2)<KB 2012-08-25/02, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 3_VLAAMS_GEWEST.   <Opgeheven bij BVR 2016-07-26/02, art. 34, 1°, 019; Inwerkingtreding : 02-09-2016>  

Art.4.<KB 1999-06-04/47, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1999> § 1. [2 Aan de personeelsleden bedoeld in deze afdeling, die volgens de bepalingen van dit besluit hun beroepsloopbaan volledig onderbreken, wordt een onderbrekingsuitkering toegekend van 305,11 euro per maand indien het ambt dat onderbroken wordt een volledige opdracht omvat.
   Wanneer dit ambt geen volledige opdracht omvat, wordt dit bedrag verminderd naar rato van de prestaties die onderbroken worden.
   Het bedrag van de onderbrekingsuitkering wordt, in afwijking van het eerste lid, vastgesteld op 334,14 euro per maand wanneer de volledige onderbreking van de voltijdse arbeidsregeling een aanvang neemt binnen een termijn van drie jaar na de geboorte of adoptie van een tweede kind, waarvoor het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.
   Het bedrag van de onderbrekingsuitkering wordt vastgesteld op 363,19 euro per maand wanneer de volledige onderbreking van de voltijdse arbeidsregeling een aanvang neemt binnen een termijn van drie jaar na de geboorte of adoptie van een derde of daaropvolgende kind, waarvoor het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.]2
  Wanneer het ambt waarin een volledige onderbreking genomen wordt geen volledige opdracht omvat, worden de voormelde bedragen verminderd naar rato van de prestaties die onderbroken worden.
  De bedragen voorzien in de vorige leden blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijk onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het rechtgevend kind de leeftijd van 3 jaar bereikt of, in geval van adoptie, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende de welke de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte wordt bereikt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit bedrag behouden voor de duur van de lopende onderbrekingsperiode of tot dat het kind de leeftijd van 3 jaar zou hebben bereikt of tot de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte zou bereikt worden.
  [3 § 2. Voor de personeelsleden die hun loopbaan gedeeltelijk onderbreken bedraagt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering een gedeelte van 305,11 euro berekend volgend het aantal uren waarmee de opdracht verminderd wordt in verhouding tot het aantal uren van een volledige opdracht.
   Indien de personeelsleden de voorwaarden vervullen van § 1, derde of vierde lid, bedraagt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering gedurende de periode bepaald in § 1, zesde lid, een gedeelte van hetzij 334,14 euro, hetzij 363,19 euro berekend volgens het aantal uren waarmee de opdracht verminderd wordt in verhouding tot het aantal uren van een volledige opdracht.
   § 3. In afwijking van § 2, wordt voor de personeelsleden die de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben en zich, volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald door de bevoegde Gemeenschap, engageren hun loopbaan gedeeltelijk te onderbreken tot aan hun pensionering, het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering vastgesteld op een gedeelte van 610,19 euro, berekend volgens het aantal uren waarmee de opdracht verminderd wordt in verhouding tot het aantal uren van een volledige opdracht, zonder dat dit bedrag hoger mag liggen dan 305,11 euro.
   Indien de personeelsleden de voorwaarden vervullen van § 1, derde of vierde lid, bedraagt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering gedurende de periode bepaald in § 1, zesde lid, een gedeelte van hetzij 668,27 euro, hetzij 726,38 euro berekend volgens de bepalingen van het vorige lid en zonder dat dit bedrag hoger mag liggen dan hetzij 334,14 euro, hetzij 363,19 euro.]3
  [4 Het eerste en tweede lid zijn eveneens van toepassing op periodes van vermindering van prestaties bedoeld in artikel 3, §§ 3 en 4.]4
  § 4. Indien een personeelslid tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het bekomen van een verhoogde onderbrekingsuitkering, zoals voorzien in § 1, derde en vierde lid, § 2, tweede lid, en § 3, tweede lid, kan deze verhoogde uitkering toegekend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag. Als aanvraag geldt hier het indienen van de bewijsstukken waarvan sprake in het artikel 16, § 3.
  § 5. Indien een personeelslid dat in loopbaanonderbreking is, in de loop van het schooljaar bijkomende uren toegekend krijgt wegens reaffectatie of wedertewerkstellling waarvoor het eveneens loopbaanonderbreking neemt, heeft het recht op een verhoging van het bedrag van de onderbrekingsuitkeringen in verhouding tot het aantal bijkomende uren in loopbaanonderbreking.
  § 6. De bedragen vastgesteld in de §§ 1 tot 3 van dit artikel blijven nochtans slechts behouden gedurende de twaalf eerste maanden van de volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking. Na deze periode worden deze bedragen verminderd met 5 pct.
  ----------
  (1)<KB 2012-08-25/02, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<KB 2012-09-03/03, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (3)<KB 2012-09-03/03, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (4)<KB 2014-05-12/06, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 4_VLAAMS_GEWEST.   <Opgeheven bij BVR 2016-07-26/02, art. 34, 2°, 019; Inwerkingtreding : 02-09-2016>   

Afdeling 2. - (Ingevoegd bij ) Specifieke stelsels.
Art. 4bis.<KB 1999-06-04/47, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1999> De personeelsleden die op basis van de artikelen 100bis of 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen [2 hun loopbaan volledig, met één vijfde of tot de helft van een voltijdse betrekking onderbreken]2 hebben recht op de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in artikel 4quinquies gedurende een maand eventueel verlengbaar met een maand. Voor de berekening van de termijnen van [1 60 maanden]1 voorzien bij artikel 3 en de termijn van één jaar voorzien bij artikel 4, § 6, wordt geen rekening gehouden met deze periodes. Deze personeelsleden dienen niet vervangen te worden.
  ----------
  (1)<KB 2012-08-25/02, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<KB 2012-09-03/03, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 4ter.[1 § 1. Op voorwaarde dat de bevoegde Gemeenschap de mogelijkheid voorzien heeft en dat de voorwaarden en modaliteiten bepaald door deze Gemeenschap vervuld werden, kunnen de personeelsleden hun loopbaan volledig onderbreken op basis van artikel 100 van de voormelde wet van 22 januari 1985 of gedeeltelijk met een vijfde of tot de helft van een voltijdse betrekking onderbreken op basis van artikel 102 van dezelfde wet voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een zware ziekte.
   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met het personeelslid en als familielid zowel de bloed- als de aanverwanten.
   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder zware ziekte verstaan, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.
   Het bewijs van de reden van deze loopbaanonderbreking wordt geleverd door het personeelslid bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezins- of familielid tot de tweede graad, waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.
   § 2. De mogelijkheid om zijn loopbaan volledig te onderbreken om de in dit artikel aangehaalde reden is beperkt tot maximum 12 maanden per patiënt. De onderbrekingsperiodes kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum één en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximum termijn van 12 maanden bereikt is. Nochtans wordt de maximumperiode van 12 maanden per patiënt verminderd met de periodes van volledige loopbaanonderbreking die het personeelslid reeds genoten heeft voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of reglementaire tekst ter uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, die dezelfde mogelijkheid voorzag.
   § 3. De in dit artikel bedoelde mogelijkheid van gedeeltelijke loopbaanonderbreking is beperkt tot maximum 24 maanden per patiënt. De periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum één maand tot maximum drie maanden, aaneensluitend of niet tot een maximum van 24 maanden bereikt is.
   Nochtans wordt de maximumperiode van 24 maanden per patiënt verminderd met de periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking die het personeelslid reeds genoten heeft voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of reglementaire tekst ter uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, die dezelfde mogelijkheid voorzag.
   § 4. Voor het personeelslid dat alleenstaand is, wordt, in geval van zware ziekte van zijn kind dat hoogstens 16 jaar oud is, de maximumperiode van volledige loopbaanonderbreking bedoeld in paragraaf 2 van dit artikel uitgebreid naar 24 maanden per patiënt en wordt de maximumperiode van gedeeltelijke loopbaanonderbreking bedoeld in paragraaf 3 van dit artikel uitgebreid naar 48 maanden per patiënt.
   De periodes van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen enkel worden opgenomen met periodes van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet.
   Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan het personeelslid dat uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
   In geval van toepassing van deze paragraaf moet het personeelslid bovendien het bewijs leveren van de samenstelling van zijn gezin door middel van een attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt dat het personeelslid op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
   Voor iedere verlenging van een periode van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking dient het personeelslid dezelfde procedure te volgen en de door dit artikel vereiste attest(en) in te dienen.]1
  ----------
  (1)<KB 2012-09-03/03, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 4ter/1. [1 In afwijking van de duur van minimum één maand, zoals vermeld in artikel 4ter, kan het personeelslid voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, zijn beroepsloopbaan volledig onderbreken voor een duur van één week, eventueel verlengbaar met één week.
   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of psychologische bijstand of verzorging noodzakelijk is.
   De door het eerste lid geboden mogelijkheid staat open voor :
   - het personeelslid dat ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont;
   - het personeelslid dat samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding.
   Wanneer de in het derde lid bedoelde personeelsleden geen gebruik kunnen maken van de door het eerste lid geboden mogelijkheid, kunnen ook de volgende personeelsleden zich op die mogelijkheid beroepen :
   - het personeelslid dat ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en er niet mee samenwoont;
   - of wanneer laatstgenoemd personeelslid in de onmogelijkheid verkeert dit verlof op te nemen, een familielid van het zwaar zieke kind tot de tweede graad.
   De volledige onderbreking van de beroepsloopbaan kan genomen worden voor een periode die het mogelijk maakt de minimum duur van een maand te bereiken wanneer het personeelslid aansluitend op de in het eerste lid bedoelde volledige onderbreking zijn recht bedoeld in artikel 4ter wenst uit te oefenen voor hetzelfde zwaar zieke kind.
   Het bewijs van de reden van deze loopbaanonderbreking wordt geleverd door het personeelslid bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek kind, waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan het zwaar ziek kind.
   Het bewijs van hospitalisatie van het kind wordt geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis.
   Wanneer de hospitalisatie van het kind onvoorzienbaar is, kan worden afgeweken van de termijn voor de aanvraag bij de overheid waaronder hij ressorteert. In dat geval bezorgt het personeelslid zo spoedig mogelijk een attest van de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind waaruit het onvoorzienbaar karakter van de hospitalisatie blijkt. Deze mogelijkheid geldt ook ingeval het verlof verlengd wordt met een week.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2013-07-12/01, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-08-2013>

Art. 4ter/2. [1 § 1. Dit artikel is van toepassing op voorwaarde dat de bevoegde Gemeenschap de mogelijkheid voorzien heeft en dat de voorwaarden en modaliteiten bepaald door deze Gemeenschap vervuld werden.
   § 2. In afwijking van artikel 4ter, § 2 en § 4, tweede lid, kan de minimumperiode van onderbreking mits akkoord van de overheid worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.
   Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 4ter, § 2 en § 4, eerste lid, ingevolge de toepassing van het eerste lid, minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-07-18/02, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 01-08-2019>


Art. 4quater.(Ingevoegd bij <KB 1999-06-04/47, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1999>)[2 De personeelsleden kunnen bij de geboorte of adoptie van een kind, in het kader van ouderschapsverlof :
   - ofwel hun loopbaan volledig onderbreken op bassis van artikel 100 van de voormelde wet van 22 jannuari 1985 voor een periode van maximum vier maanden;
   - ofwel hun arbeidsprestaties verminderen tot de helft van een voltijdse betrekking op basis van artikel 102 van dezelfde wet voor een periode van acht maanden;
   - ofwel hun arbeidsprestaties verminderen met 1/5e van een voltijdse betrekking op basis van artikel 102 van dezelfde wet voor een periode van maximum twintig maanden.
  [5 - ofwel hun arbeidsprestaties verminderen met 1/10 van een voltijdse betrekking op basis van artikel 102 van dezelfde wet voor een periode van maximum veertig maanden.]5
   Het recht op een onderbrekingsuitkering in hoofde van personeelsleden die de vierde maand of een ander gelijkwaardig regime opnemen wordt slechts toegekend voor kinderen geboren of geadopteerd vanaf 8 maart 2012.]2
  [3 Het personeelslid heeft recht op het ouderschapsverlof :
   - naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
   - in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt.
   Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [4 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]4, wordt de leeftijdsgrens vastgesteld op 21 jaar.
   Aan de voorwaarden van de twaalfde en de eenentwintigste verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.]3
  Het personeelslid dat al genoten heeft van één of ander vorm van ouderschapsverlof voor het betrokken kind vooraleer hij een personeelslid geworden is in de zin van artikel 1, kan voor het zelfde kind niet meer genieten van de bepalingen van dit artikel.
  ----------
  (1)<KB 2010-03-04/17, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
  (2)<KB 2012-07-20/07, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-08-2012>
  (3)<KB 2013-04-14/09, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 20-05-2011>
  (4)<KB 2019-07-18/02, art. 2,2°, 023; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
  (5)<KB 2019-07-18/02, art. 2,1°, 023; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art. 4quater/1.[1 § 1. In afwijking van artikel 4quater, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden, mits akkoord van de overheid, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan zestien weken volledige onderbreking van de loopbaan.
   Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 4quater, eerste lid. Bij een wijziging van opnamevorm moet, na een gedeeltelijke opsplitsing in weken, rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.
   Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.
   § 2. In afwijking van artikel 4quater, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de overheid geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.
   Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.
   § 3. De overheid kan de uitoefening van het in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel of in artikel 4quater, eerste lid, vierde gedachtestreep, bedoelde recht weigeren.
   In dit geval dient de overheid zijn [2 gemotiveerde]2 beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 4quater, eerste lid, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd, binnen een maand na de schriftelijke mededeling waarbij het personeelslid de overheid informeert van zijn wens om zijn recht op onderbreking uit te oefenen.]1
  [2 Het uitblijven van een beslissing wordt gelijkgesteld met een akkoord van de overheid.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-07-18/02, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
  (2)<KB 2022-12-26/17, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 15-01-2023>

Art. 4quinquies.[1 § 1. Voor de personeelsleden die hun loopbaan volledig onderbreken krachtens de bepalingen van deze afdeling bedraagt het bedrag van de onderbrekingsuitkering 596,27 euro per maand indien het ambt dat onderbroken wordt een volledige opdracht omvat. Wanneer dit ambt geen volledige opdracht omvat wordt dit bedrag verminderd naar rato van de prestaties die onderbroken worden.
   § 2. [2 Voor de personeelsleden die hun beroepsloopbaan verminderen tot de helft van een voltijdse betrekking bedraagt het maandbedrag van de onderbrekings-uitkeringen een gedeelte van 596,27 euro, berekend volgens het aantal uren waarmee de opdracht verminderd wordt in verhouding tot het aantal uren van een volledige opdracht.
  [4 ...]4]2
   § 3. [2 Voor de personeelsleden die hun beroepsloopbaan verminderen met 1/5de van een voltijdse betrekking bedraagt het maandbedrag van de onderbrekings-uitkeringen een gedeelte van 596,27 euro, berekend volgens het aantal uren waarmee de opdracht verminderd wordt in verhouding tot het aantal uren van een volledige opdracht.
   Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt het bedrag in het eerst lid vervangen door 680,05 euro.
  [4 ...]4]2]1
  [3 § 4. Voor de personeelsleden die hun beroepsloopbaan verminderen met 1/10 van een voltijdse betrekking bedraagt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen een gedeelte van 596,27 euro, berekend volgens het aantal uren waarmee de opdracht verminderd wordt in verhouding tot het aantal uren van een volledige opdracht.
   Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt het bedrag in het eerste lid vervangen door 680,05 euro.
  [4 ...]4]3
  [3 § 5. Als een personeelslid, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de overheid overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.]3
  ----------
  (1)<KB 2012-09-03/03, art. 7, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<KB 2017-05-23/06, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (3)<KB 2019-07-18/02, art. 4, 023; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
  (4)<KB 2023-01-26/01, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2023>

Art.5.<KB 1999-06-04/47, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1999> De onderbrekingsuitkeringen worden uitbetaald door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2012-09-03/03, art. 8, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.6.<KB 1999-06-04/47, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1999> § 1. Onverminderd de onverenigbaarheden die voortvloeien uit het statuut dat op het personeelslid toepasselijk is, kunnen de onderbrekingsuitkeringen gecumuleerd worden met de inkomsten die voortvloeien ofwel uit het uitoefenen van een politiek mandaat, ofwel uit een bijkomende activiteit als loontrekkende, die reeds werd uitgeoefend vóór de onderbreking van de loopbaan.
  Deze bijkomende activiteit als loontrekkende moet reeds uitgeoefend geweest zijn gedurende ten minste de drie maanden die het begin van de volledig of gedeeltelijke loopbaanonderbreking voorafgaan.
  In geval van volledige onderbreking kunnen de onderbrekingsuitkeringen eveneens gecumuleerd worden met de uitoefening van een zelfstandige activiteit, gedurende een periode van maximum 1 jaar.
  [3 De onderbrekingsuitkeringen kunnen ook gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit in geval van een vermindering van de arbeidsprestaties. In dat geval, in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan, wordt de cumulatie toegelaten gedurende een periode van maximum :
   - vierentwintig maanden, in geval van vermindering met 1/2 van een voltijdse betrekking;
   - zestig maanden, in geval van vermindering met 1/5 of 1/10 van een voltijdse betrekking.]3
  [1 [2 De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen, uitgezonderd:
   a) met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   b) met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.]2
  [2 De onder b) genoemde periode van 12 kalendermaanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin:
   - een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   - een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
   - een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013,
   gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.]2
   Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend :
   a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
   b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.]1
  De loopbaanonderbreking zonder uitkeringen kan wel worden toegekend aan rechthebbenden op een overlevingspensioen.
  § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt beschouwd als bijkomende activiteit als loontrekkende, de activiteit in loondienst waarvan de tewerkstellingsbreuk niet groter is dan deze van de betrekking waarvan de uitvoering geschorst wordt of waarin de arbeidsprestaties verminderd worden.
  Voor de toepassing van § 1 wordt als zelfstandige activiteit beschouwd, deze activiteit waardoor volgens de terzake geldende reglementering, de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
  ----------
  (1)<KB 2014-12-19/56, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
  (2)<KB 2018-12-06/37, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<KB 2019-07-18/04, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art.7.<KB 1999-06-04/47, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1999> Het recht op onderbrekingsuitkeringen gaat verloren vanaf de dag dat het personeelslid dat een onderbrekingsuitkering geniet om het even welke bezoldigde activiteit aanvangt, een bestaande bijkomende activiteit uitbreidt [1 of langer een zelfstandige activiteit uitoefent dan toegelaten op basis van artikel 6, § 1, derde of vierde lid]1.
  De werknemer die toch een in het eerste lid bedoelde activiteit begint, dient vooraf de directeur hiervan op de hoogte te stellen, bij gebreke waarvan de reeds uitbetaalde onderbrekingsuitkeringen teruggevorderd worden.
  ----------
  (1)<KB 2019-07-18/04, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art.8. <KB 1999-06-04/47, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1999> Het personeelslid wordt, voor de betwistingen die voortvloeien uit de uitoefening van de in artikelen 6 en 7 bedoelde activiteiten en voor de controle op deze activiteiten, gelijkgesteld met de werknemer bedoeld in het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
  Indien het personeelslid geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur of uit eigen wil afziet van deze uitkeringen, wordt hij niet beschouwd als zijnde in loopbaanonderbreking.

Art.9.<KB 1999-06-04/47, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1999> De bevoegde Gemeenschap stelt de regels vast die van toepassing zijn voor het geval het personeelslid in loopbaanonderbreking zijn ambt opnieuw wenst op te nemen of opnieuw volledig uit te oefenen vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verlopen is.
  Bij toepassing van de bepalingen van het vorig lid dient de directeur binnen de vijftien dagen verwittigd te worden van de datum waarop het ambt terug wordt opgenomen of terug volledig uitgeoefend.
  [1 Mits akkoord wordt gegeven door de overheid waaronder hij ressorteert, heeft het personeelslid de mogelijkheid de in de artikelen 4bis tot 4quater/1 bedoelde loopbaanonderbreking stop te zetten voor afloop van de in deze bepalingen vastgestelde minimumperiode. Het personeelslid dient die stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen van het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
   Zo aan de in het derde lid bedoelde voorwaarden is voldaan, leidt de stopzetting voor het einde van de minimumperiode niet tot de terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande maanden. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties en de dagen erna die aan het einde van de minimumperiode voorafgaan, worden verhoudingsgewijs in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt. Een stopzetting voor het einde van de in het derde lid bedoelde minimumperiode doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumperiode te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van:
   - de maximumperiode van 12, 24 of 48 maanden bedoeld in artikel 4ter;
   - de maximumperiode van 4, 8, 20 of 40 maanden bedoeld in artikel 4quater;
   - inzake het verlof voor erkende mantelzorgers zijn de bepalingen van het koninklijk besluit van 20 juli 2021 houdende uitvoering van artikel 100ter, § 3, tweede lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, van toepassing.]1
  ----------
  (1)<W 2024-05-03/37, art. 14, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2024>

Art.10.<KB 2005-06-15/31, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Om te kunnen genieten van onderbrekingsuitkeringen dient het betrokken personeelslid over een woonplaats te beschikken in een land behorende tot de (Europese Economische Ruimte of in Zwitserland). <KB 2007-06-07/54, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-06-2002>
  [1 ...]1
  De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. [2 ...]2
  [2 De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan het personeelslid werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn.]2
  [2 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]2
  ----------
  (1)<KB 2018-04-27/15, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
  (2)<KB 2024-06-03/05, art. 3, 029; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art.11. <KB 1999-06-04/47, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1999> De ziekten of gebrekkigheden opgelopen tijdens de periode van loopbaanonderbreking, of het feit dat het personeelslid valt onder de toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 stellen geen einde aan de lopende onderbrekingsperiode, tenzij de bevoegde Gemeenschap er anders over beslist.

HOOFDSTUK III.   
Art.12.
  <Opgeheven bij KB 2012-09-03/03, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.13.
  <Opgeheven bij KB 2012-09-03/03, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.14.
  <Opgeheven bij KB 2012-09-03/03, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.15.
  <Opgeheven bij KB 2012-09-03/03, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

HOOFDSTUK IV. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure.
Art.16.§ 1. [2 De personeelsleden die hun loopbaan geheel of gedeeltelijk onderbreken dienen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een aanvraag in voor het bekomen van de onderbrekingsuitkeringen. De aanvraag dient bij een ter post aangetekende brief te worden verzonden naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier bedoeld in § 2.]2
  § 2. De aanvraag dient te gebeuren door middel van het formulier waarvan het model en de inhoud vastgesteld wordt door het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening [2 ...]2.
  De aanvraag omvat inzonderheid het eigenlijk aanvraagformulier, alsmede een attest afgeleverd door (de directeur) in wiens ambtsgebied de vervanger woont, waaruit blijkt dat de vervanger voldoet aan de voorwaarden vervat in artikel 12 of artikel 13, 2° tot 6°.
  Ingeval de vervanger voldoet aan de voorwaarden vervat in artikel 13, 1°, dient een afschrift bijgevoegd van het aanstellingsbericht.
  De aanvraagformulieren kunnen worden bekomen op (het werkloosheidsbureau). <KB 1996-08-12/32, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  § 3. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt welke bewijsstukken de werknemer bij zijn aanvraag dient te voegen indien hij aanspraak maakt op de verhoogde uitkering voorzien in artikel 4, §§ 3 en 4.
  ----------
  (1)<KB 2014-07-09/05, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<KB 2018-04-27/15, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art. 16bis.[1 [2 Het recht op uitkeringen gaat in de dag aangeduid op de aanvraag om uitkeringen, wanneer alle nodige documenten, behoorlijk en volledig ingevuld, verzonden zijn naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier, binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na de dag aangeduid in de aanvraag, en berekend van datum tot datum.]2 Wanneer de documenten behoorlijk en volledig ingevuld verzonden worden na die termijn, gaat het recht op uitkeringen slechts in de dag van de verzending ervan.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-07-09/05, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<KB 2018-04-27/15, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.17.
  <Opgeheven bij KB 2012-09-03/03, art. 11, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.18. (De directeur) neemt alle beslissingen inzake toekenning of ontzegging van het recht op onderbrekingsuitkeringen na de nodige onderzoekingen en navorsingen te hebben verricht of laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkeringskaart waarvan het model en de inhoud worden vastgesteld door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. (De directeur) stuurt een exemplaar van deze onderbrekingsuitkeringskaart aan het personeelslid. Deze kaart wordt geacht toegekomen te zijn op de derde dag na de afgifte ervan ter post. <KB 1996-08-20/32, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996>

Art.19.[1 § 1. Alvorens hij een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van de uitkeringen neemt, roept de directeur het personeelslid op teneinde hem te horen. Het personeelslid moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in verband met zijn verweermiddelen :
   1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat het personeelslid de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet, terwijl hij de uitoefening ervan reeds gedurende een jaar heeft gecumuleerd met het recht op onderbrekingsuitkeringen;
   2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 4, en 4quinquies;
   3° wanneer het personeelslid schriftelijk heeft meegedeeld dat hij niet wenst te worden gehoord.
   Indien het personeelslid de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen dat het verhoor wordt verschoven naar een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na de datum die voor het eerste verhoor was vastgesteld.
   Behoudens gevallen van overmacht wordt slechts éénmalig uitstel verleend.
   De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in geval van overmacht, door het werkloosheidsbureau worden ontvangen uiterlijk de dag vóór de dag waarop het personeelslid wordt opgeroepen.
   Het personeelslid kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie.
   De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven ter kennis van het betrokken personeelslid gebracht en dient te vermelden voor welke periode er wordt teruggevorderd alsook welk bedrag wordt teruggevorderd.
   De directeur zendt een afschrift van deze beslissing aan de schooloverheid onder dewelke het personeelslid ressorteert.
   Het personeelslid kan tegen de beslissingen van de directeur tot uitsluiting van het recht of tot terugvordering van de uitkeringen, op straffe van verval, binnen 3 maanden na de kennisgeving bij de bevoegde arbeidsrechtbank in beroep gaan.
   § 2. De bepalingen in § 1, eerste lid, zijn evenwel niet van toepassing, indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
   1° de Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van artikel 6;
   2° het personeelslid werd schriftelijk in kennis gesteld van deze vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
   Indien het personeelslid in toepassing van deze paragraaf, vraagt gehoord te worden, wordt toepassing gemaakt van § 1.
   § 3. De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer:
   - ofwel de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau;
   - ofwel het personeelslid die een vereiste aangifte niet heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou gehad hebben op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.]1
  [2 Wanneer het personeelslid evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]2
  ----------
  (1)<KB 2014-07-09/05, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<KB 2019-07-18/03, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art. 19/1. [1 Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is gemachtigd om geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog terug te betalen bedragen overeenkomstig de artikelen 171 tot en met 174, met uitzondering van artikel 173, 5°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2012-09-20/25, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 04-10-2012>

HOOFDSTUK V. - Toezicht.
Art.20. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie, worden de personeelsleden van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening aangewezen overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961, van economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, belast met het toezicht op de bepalingen van dit besluit.

HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art.21.[1 § 1. De bedragen van de uitkeringen vermeld in onderhavig besluit, zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100). Deze bedragen worden verhoogd of verminderd overeenkomstig artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bedragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag, bepaald in artikel 6, 3°, van voornoemde wet.
   Het nieuwe bedrag wordt bekomen door het basisbedrag te vermenigvuldigen met een coëfficiënt gelijk aan 1,0200n, waarbij n overeenstemt met de rang van de bereikte spilindex, zonder dat een intermediaire afronding geschiedt. De spilindex volgend op deze vermeld in het eerste lid wordt als rang 1 beschouwd. De coëfficiënt wordt uitgedrukt in eenheden, gevolgd door 4 cijfers. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het minstens 5 bereikt.
   § 2. Wanneer het overeenkomstig § 1 berekende bedrag van de uitkering, een gedeelte van een cent bevat, wordt het tot de hogere of lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.]1
  ----------
  (1)<KB 2012-09-03/03, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.22. Het koninklijk besluit van 29 augustu 1985 beyreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch sociale centra, wordt opgeheven.

Art.23. Dit besluit treedt in werking op 1 september 1991.

Art. 24.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.