4 JUNI 1999. - Ministerieel besluit tot uitvoering van de artikelen 15 en 16 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-08-1999 en tekstbijwerking tot 22-04-2009)
Art. 1-3
Artikel 1. In geval een personeelslid in loopbaanonderbreking niet vervangen wordt of niet meer vervangen wordt volgens de regels bepaald bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra kan de directeur in wiens ambtsgebied de inrichtende macht gevestigd is, van de betrokken inrichtende macht de aan het personeelslid betaalde onderbrekingsuitkeringen gedurende de periode van niet-vervanging terugvorderen.
De directeur die, nadat de inrichtende macht de mogelijkheid geboden werd zijn verweermiddelen naar voren te brengen, beslist de in het eerste lid bedoelde onderbrekingsuitkeringen terug te vorderen, dient zijn beslissing aan de inrichtende macht ter kennis brengen bij een ter post aangetekend schrijven, dat geacht wordt ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ervan ter post.
Dit aangetekend schrijven moet de met redenen omklede beslissing bevatten en het bedrag van de terugvordering vermelden.
De teruggevorderde bedragen dienen betaald binnen een termijn van drie maand die ingaat de dag van de ontvangst van het aangetekend schrijven. Deze betaling wordt voldaan door storting of overschrijving op de postrekening van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening bij middel van de formulieren gevoegd bij de beslissing waarbij het bedrag van de terugvordering is vastgesteld.
Bij niet-betaling van de teruggevorderde bedragen binnen de in het derde lid bedoelde termijn, beschikt de directeur over een termijn van twee maanden, die ingaat de dag na die waarop de in het eerste lid bedoelde termijn verstreken is en berekend wordt van datum tot datum, voor het instellen van een rechtsvordering tot betaling bij de arbeidsrechtbank.
Art.2.De personeelsleden die aanspraak maken op de verhoogde uitkering, voorzien in artikel 4 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 moeten, naast hun aanvraagformulier, hetzij [1 ...]1 en een attest van het kinderbijslagfonds, hetzij een copie van het vonnis dat de adoptieakte heeft gehomologeerd en een attest van het kinderbijslagfonds bij het bevoegd werkloosheidsbureau indienen.
Zolang de in het eerste lid bedoelde bijkomende documenten niet ingediend zijn, wordt door de directeur slechts de niet verhoogde uitkering toegekend.
Van zodra deze bijkomende documenten bij het werkloosheidsbureau zijn ingediend, wordt het recht op de verhoogde uitkering toegekend vanaf de datum waarop het recht op onderbrekingsuitkeringen is ontstaan.
----------
(1)<MB 2009-03-12/50, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 02-05-2009>
Art. 3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 1991.
Brussel, 4 juni 1999.
Mevr. M. SMET