Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

28 DECEMBER 1984. - [Wet tot afschaffing of herstructurering van sommige instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten.] (W 1990-06-26/30, art. 2,§1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1989) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1990 en tekstbijwerking tot 13-04-2001)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. (Afschaffing van sommige instellingen van openbaar nut, van sommige overheidsdiensten en oprichting van een instelling van openbaar nut voor de huisvesting in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.) <W 1990-06-26/30, art. 2, §2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
Art. 1, 1bis, 2-7
HOOFDSTUK II. (Afschaffing van het Fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale inrichtingen.) <W 1990-06-26/30, art. 8, 003; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 8, 8bis, 9-11
HOOFDSTUK III. Herstructurering van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
Art. 12-15, 15bis, 16
HOOFDSTUK IV. Bepalingen met betrekking tot de pensioenregelingen.
Art. 17
HOOFDSTUK V. Algemene bepaling.
Art. 18-20



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1919090551  1963122301 





Artikels:

HOOFDSTUK I. _ (Afschaffing van sommige instellingen van openbaar nut, van sommige overheidsdiensten en oprichting van een instelling van openbaar nut voor de huisvesting in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.)
Artikel 1. De volgende instellingen van openbaar nut worden afgeschaft :
  1° het Nationaal Instituut voor de huisvesting; de Nationale Maatschappij voor de huisvesting; de Nationale Landmaatschappij; de Nationale Maatschappij der waterleidingen; (het Voorschottenfonds voor schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater; de Nationale Maatschappij van buurtspoorwegen) <W 1990-06-26/30, art. 3, 1); 003; Inwerkingtreding : onbepaald >;
  2° het Nationaal Werk voor kinderwelzijn en het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen; (het Algemeen fonds voor de schoolgebouwen en het Nationaal waarborgfonds voor de schoolgebouwen) <W 1990-06-26/30, art. 3, 2), 003; Inwerkingtreding : onbepaald >
  (3° het Rijksinstituut voor Grondmechanica.) <W 1990-06-26/30, art. 3, 3), 003; Inwerkingtreding : onbepaald >
  (Vanaf hun afschaffing worden de wetten waarbij ze zijn opgericht opgeheven, de wetten van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van mindervaliden en van 29 mei 1959 tot wijziging van de wetgeving betreffende het onderwijs uitgezonderd, en vervallen de vermeldingen ervan in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.) <W 1990-06-26/30, art. 3, 4), 003; Inwerkingtreding : onbepaald >

Art. 1bis. <Ingevoegd bij W 1990-06-26/30, art. 4, 003; Inwerkingtreding : onbepaald > De volgende overheidsdiensten worden afgeschaft :
  - het Gebouwenfonds voor de Rijksscholen;
  - het Fonds voor provinciale en gemeentelijke schoolgebouwen.

Art.2. § 1. Met het oog op de afschaffing van de instellingen bedoeld in artikel 1 regelt de Koning bij in Ministerraad overlegde besluiten de ontbinding en alle aangelegenheden waartoe deze aanleiding geeft, onder meer :
  1. onverminderd het bepaalde in de artikelen 3, 6 en 7, de overdracht aan het Vlaamse Gewest en aan het Waalse Gewest, ieder wat hem betreft, van de taken, de goederen, de personeelsleden, de rechten en verplichtingen van de instellingen bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1°;
  2. onverminderd het bepaalde in de artikelen 4 en 5, de overdracht aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, ieder wat haar betreft, van de taken, de goederen, de personeelsleden, de rechten en verplichtingen van de instellingen bedoeld in artikel 1, eerste lid, 2°;
  (2bis. de overdracht aan het Vlaamse Gewest, aan het Waalse Gewest en aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, ieder wat hem betreft, van de taken, de personeelsleden, de goederen, de rechten en de verplichtingen van de instelling bedoeld in artikel 1, eerste lid, 3°) <W 1990-06-26/30, art. 5, 1), 003; Inwerkingtreding : 03-07-1990>;
  3. het behoud van de voordelen, meer bepaald fiscale voordelen, die de instellingen bedoeld in artikel 1 enerzijds, en hun erkende maatschappijen anderzijds, genieten.
  § 2. In de koninklijke besluiten bedoeld in § 1 worden de nadere regelen bepaald om de rechten van de gemeenten, de provincies, de intercommunale verenigingen en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn als aandeelhouder of vennoot te vrijwaren.
  § 3. In de koninklijke besluiten bedoeld in § 1 worden bovendien, na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de nadere regelen bepaald van de overgang van de personeelsleden en de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren.
  (De overgang van het personeel geschiedt met inachtneming van de regels als bepaald in het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 88, § 2, van de bijzondere wet.) <W 1990-06-26/30, art. 5, 2), 003; Inwerkingtreding : 03-07-1990>
  § 4. De koninklijke besluiten bedoeld in § 1, 2 en 3 worden genomen na advies van de Gewest- en Gemeenschapsexecutieven.

Art.3. § 1. De Koning draagt, bij in Ministerraad overlegde besluiten, de uitvoering van de taken die aan het Nationaal Instituut voor de huisvesting werden toevertrouwd inzake bouwtechnische typevoorschriften en goedkeuringen en de desbetreffende internationale akkoorden, evenals de daarmee verband houdende rechten en verplichtingen, over aan de Minister die de Openbare Werken in zijn bevoegdheid heeft.
  § 2. In de koninklijke besluiten bedoeld in § 1 worden bovendien, in dezelfde voorwaarden als bepaald in artikel 2, de nadere regelen bepaald voor de overgang van de goederen en van het personeel die met de overdracht van de in § 1 vermelde taken dient gepaard te gaan.

Art.4. § 1. (De Koning draagt, bij in Ministerraad overlegde besluiten, aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie de taken van het Rijksfonds voor de sociale reclassering van mindervaliden over, voor wie de Gemeenschappen niet bevoegd zijn in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest;) <W 1990-06-26/30, art. 6, 1), 003; Inwerkingtreding : 03-07-1990>
  § 2. In de koninklijke besluiten bedoeld in § 1 worden bovendien, in dezelfde voorwaarden als bepaald in artikel 2, de nadere regelen bepaald voor de overgang van de goederen en van het personeel die met de overdracht van de in de § 1 vermelde taken dient gepaard te gaan.
  (§ 3. De in de §§ 1 en 2 bedoelde koninklijke besluiten worden genomen na advies van het Verenigd College.) <W 1990-06-26/30, art. 6, 2), 003; Inwerkingtreding : 03-07-1990>

Art.5. § 1. (De Koning draagt, bij in Ministerraad overlegde besluiten, de uitvoering van taken met betrekking tot de tussenkomst in de individuele verstrekkingen voor functionele revalidatie die door artikel 3, 2°, 3° en 4°, van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden werden opgedragen aan het Rijksfonds voor de sociale reclassering van mindervaliden, met inbegrip van de daarbij horende reiskosten en de daarmee verband houdende rechten en verplichtingen, over aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.) <W 1990-06-26/30, art. 7, 1), 003; Inwerkingtreding : 03-07-1990>
  Bij een in Ministerraad overlegd besluit geeft de Koning een nadere omschrijving van de in het eerste lid bedoelde verstrekkingen met betrekking tot de functionele revalidatie die tot het werkingsveld van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering behoren.
  § 2. (De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de regels omtrent de vaststelling, de inning, de bestemming en de verdeling van de ontvangsten als bedoeld in artikel 24, § 1, 1°, 2°, 3°, 4° en 5°, van de in § 1 genoemde wet van 16 april 1963, ten einde die ontvangsten ter beschikking te stellen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.) <W 1990-06-26/30, art. 7, 2), 003; Inwerkingtreding : 03-07-1990>
  (Voor het jaar 1991 worden voornoemde ontvangsten, na afhouding van de middelen die nodig zijn voor de financiering van de revalidatieverstrekkingen, doch vermeerderd met een bedrag van 2 092 miljoen frank, doorgestort aan de Schatkist volgens de modaliteiten door de Koning bepaald bij een in Ministerraad overlegd besluit.) <W 1990-12-29/30, art. 39, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
  § 3. De Koning bepaalt bovendien, bij in Ministerraad overlegd besluit, in dezelfde voorwaarden als bepaald in artikel 2, de nadere regelen voor de overgang van de goederen en van het personeel die met de toepassing van de § 1 en 2 dient gepaard te gaan.
  (§ 4. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de wet van 16 april 1963 wijzigen ten einde de in dit artikel ingeschreven voordelen in overeenstemming te brengen met de overeenkomstige bepalingen die van kracht zijn in het kader van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.) <W 1990-06-26/30, art. 7, 3), 003; Inwerkingtreding : 03-07-1990>

Art.6. § 1. De Koning zal, bij een in Ministerraad overlegd besluit na advies van de Executieve van het Brusselse Gewest, van de Vlaamse Executieve en van de Waalse Gewestexecutieve, een gedeelte van de goederen, van de personeelsleden, van de rechten en verplichtingen van het Nationaal Instituut voor de huisvesting en van de Nationale Maatschappij voor de huisvesting en een gedeelte van de personeelsleden van de Nationale Landmaatschappij in dezelfde voorwaarden als bepaald in artikel 2, overdragen aan de in artikel 7 bedoelde instelling.
  § 2. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de waarde, de aard en de modaliteiten voor de overdracht of de liquidatie van hetgeen zal worden toegekend aan de instelling bedoeld in artikel 7 als compensatie voor het deel van het patrimonium van de Nationale Landmaatschappij dat aan het Brusselse Gewest zal moeten toekomen. De daartoe nodige goederen kunnen ook genomen worden uit het patrimonium van het Nationaal Instituut voor de huisvesting en van de Nationale Maatschappij voor de huisvesting.

Art.7. § 1. Onder de benaming "Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij" wordt er een instelling van openbaar nut voor de huisvesting opgericht die, voor het grondgebied van het Brusselse Gewest, bedoeld in de gecoördineerde wet van 20 juli 1979 tot oprichting van voorlopige gemeenschaps- en gewestinstellingen, dezelfde opdrachten vervult als die welke aan de Nationale Maatschappij voor de huisvesting en aan het Nationaal Instituut voor de huisvesting waren toegewezen, met uitzondering van de taken bedoeld in artikel 3, § 1.
  § 2. Artikel 1, B, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, wordt aangevuld met de volgende woorden : "Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij".
  § 3. In alle organen van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij worden twee taalgroepen gevormd, waarbij twee derde van de leden tot de meest talrijke taalgroep en één derde van de leden tot de minst talrijke taalgroep moeten behoren.
  § 4. De aanhorigheid van de leden bij de taalgroepen bedoeld in § 3 dient bekrachtigd te worden door de Executieve van het Brusselse Gewest.
  § 5. De verkiezing van de beheerders geschiedt door de algemene vergadering, op voordracht van hun respectievelijke taalgroep.
  § 6. De voorzitter van de raad van beheer en de ondervoorzitter-afgevaardigde-beheerder behoren tot een verschillende taalgroep. Dat is eveneens het geval voor de directeur-generaal en voor de adjunct-directeur-generaal.
  In elk geval behoren de voorzitter en de directeur-generaal tot een verschillende taalrol.
  § 7. Alle beslissingen van de beheers- en bestuursorganen, zowel interne als externe, moeten geacteerd worden en vereisen de handtekening van een verantwoordelijke van elke taalgroep.
  § 8. De aanwervingen, de benoemingen en de bevorderingen geschieden op voordracht van elke taalgroep voor het overeenkomstige taalkader.
  § 9. De controle op de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij wordt uitgeoefend door bemiddeling van twee regeringscommissarissen, die de Koning benoemt, op voordracht van de Executieve van het Brusselse Gewest.
  De regeringscommissarissen behoren tot een verschillende taalrol.
  Zij kunnen beroep instellen bij de Executieve van het Brusselse Gewest, zo zij oordelen dat één van beide Gemeenschappen in het Brusselse Gewest gediscrimineerd wordt door een beslissing, getroffen door een van de organen van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij. Hun beroep schorst de beslissing waarop het beroep slaat op voor onbepaalde tijd.
  § 10. De bevoegdheden die door de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, aan de Minister van Financiën worden toegekend, worden uitgeoefend door de voorzitter van de Executieve van het Brusselse Gewest.
  § 11. De bepalingen betreffende het gebruik van de talen in bestuurszaken die gelden voor de diensten van het Ministerie van het Brusselse Gewest, zijn van toepassing op de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij.
  § 12. De koninklijke besluiten ter uitvoering van de voorgaande paragrafen worden genomen op voorstel van de Executieve van het Brusselse Gewest en beraadslaagd in Ministerraad.

HOOFDSTUK II. _ (Afschaffing van het Fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale inrichtingen.)
Art.8. § 1. Binnen de in de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 bepaalde perken, wordt de uitvoering van de taken die (door de artikelen 49 en 52 tot 57 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987), werden opgedragen aan het Fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale inrichtingen met uitzondering van de vereffening, de ordonnancering en de betaling inzake toelagen, waarborgen, tegemoetkoming in de financiële lasten en in de rentevoeten verleend inzake leningen aangegaan vóór 1 januari 1980, overgedragen aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, ieder wat haar betreft. <W 1990-06-26/30, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 03-07-1990>
  § 2. Binnen de in § 1 bepaalde perken regelt de Koning, bij in Ministerraad overlegde besluiten en na advies van de Gemeenschapsexecutieven, de overdracht van de rechten, de verplichtingen en de goederen van voornoemd Fonds aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, ieder wat haar betreft.

Art. 8bis. <Ingevoegd bij W 1990-06-26/30, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 03-07-1990> § 1. Binnen de grenzen aangegeven door de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen en door de bijzondere financieringswet, draagt de Koning de taken die aan het Fonds zijn opgedragen door de artikelen 49 en 52 tot 57 van de op 7 augustus 1987 gecoördineerde wet op de ziekenhuizen, over aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, met uitzondering van de vereffening, de ordonnancering en de betaling betreffende de vóór 1 januari 1989 toegestane subsidies en van de waarborgen voor de tegemoetkomingen in de financiële lasten en de rentevoeten van de leningen die vóór 1 januari 1989 zijn aangegaan.
  § 2. Binnen de grenzen vastgesteld in § 1, regelt de Koning, bij in Ministerraad overlegde besluiten en na advies van het Verenigd College, de overdracht van de goederen, rechten en verplichtingen van het Fonds aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
  § 3. De koninklijke besluiten bedoeld in § 2, regelen eveneens de overdracht van de personeelsleden.
  Artikel 2, § 3, van deze wet is van toepassing op dit personeel

Art.9. § 1. Binnen de in artikel 8, § 1, bepaalde perken bepaalt de Koning, bij in Ministerraad overlegde besluiten en na advies van de Gemeenschapsexecutieven, de overdracht van personeel van het Fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale inrichtingen aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, ieder wat haar betreft.
  § 2. De aanwijzing van personeelsleden van het Fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale inrichtingen voor de betrekkingen ofwel van dit Fonds ofwel van die aangeduid door de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, geschiedt met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 2, § 2, b, van het koninklijk besluit waarbij het overhevelen van personeelsleden naar de vier ministeries van de Gemeenschappen en Gewesten wordt geregeld, gecoördineerd op 24 november 1981, zoals het bij latere koninklijke besluiten werd gewijzigd.
  § 3. De koninklijke besluiten bedoeld in § 1 bepalen eveneens na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de nadere regelen van de overgang van het personeel en de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren.
  De overgang van het personeel geschiedt met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 2, §§ 4 tot 6, in artikel 3, in artikel 4, in geval van verandering van de vestigingsplaats van het hoofdbestuur en in de artikelen 11 en 12 van het voornoemd koninklijk besluit, gecoördineerd op 24 november 1981.

Art.10. <Wijzigingsbepaling van art. 6bis van W 1963-12-23/01>

Art.11. <W 1990-06-26/30, art. 11, 003; Inwerkingtreding : onbepaald > § 1. De Koning draagt aan de Minister die voor Volksgezondheid bevoegd is, de taken over van het Fonds alsook de daarbij horende goederen, rechten en verplichtingen, die niet werden overgedragen aan de Gemeenschappen en aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
  § 2. De in § 1 bedoelde koninklijke besluiten regelen daarenboven de overdracht van de personeelsleden die met de in § 1 vermelde taken zijn belast, aan de Minister die voor Volksgezondheid bevoegd is.
  § 3. Na de in §§ 1 en 2 bedoelde overdrachten wordt het Fonds afgeschaft. De Koning kan de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, wijzigen om rekening te houden met de in § 1 bepaalde overdrachten.

HOOFDSTUK III. _ Herstructurering van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
Art.12. § 1. Binnen de in de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 bepaalde perken, wordt de uitvoering van de taken die door artikel 7, § 1, b en c, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, werden toegewezen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, overgedragen aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, ieder wat haar betreft.
  § 2. Binnen de in § 1 bepaalde perken regelt de Koning bij in Ministerraad overlegde besluiten en na advies van de betrokken Gemeenschapexecutieven, de overdracht van de rechten, de verplichtingen en de goederen van voornoemde Rijksdienst aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, ieder wat haar betreft.
  Deze overdracht zal geschieden in verhouding tot de omvang van de respectievelijk aan de Gemeenschappen en de Gewesten overgedragen taken.

Art.13. § 1. Binnen de in de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 bepaalde perken, wordt de uitvoering van de taken die door artikel 7, § 1, a, d, e, f en g van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, werden toegewezen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, evenals de uitvoering van de taken die (...) inzake plaatsing van werklozen werden toegewezen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, overgedragen aan het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest, ieder wat hem betreft. <W 1990-06-26/30, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 03-07-1990>
  § 2. Binnen de in § 1 bepaalde perken regelt de Koning, bij in Ministerraad overlegde besluiten en na advies van de betrokken Gewestexecutieven, de overdracht van de rechten, de verplichtingen en de goederen van voornoemde Rijksdienst aan het Vlaamse en het Waalse Gewest, ieder wat hem betreft.
  Deze overdracht zal geschieden in verhouding tot de omvang van de respectievelijk aan de Gemeenschappen en de Gewesten overgedragen taken.
  § 3. De Koning zal bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Executieve van het Brusselse Gewest, van de Vlaamse Executieve en van de Waalse Gewestexecutieve, een gedeelte van de goederen, de rechten en verplichtingen van de voornoemde Rijksdienst overdragen aan de in artikel 14, § 1, bedoelde instelling.

Art.14. § 1. Er wordt een instelling van openbaar nut opgericht, aan dewelke voor het grondgebied van het Brusselse Gewest, bedoeld in de gecoördineerde wet van 20 juli 1979 tot oprichting van voorlopige gemeenschaps- en gewestinstellingen, de uitvoering van de taken wordt overgedragen, die door artikel 7, § 1, a, d, e, f en g, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders werden toegewezen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, evenals de uitvoering van de taken die in het kader van de uitvoering van de door de nationale overheid vastgestelde maatregelen inzake plaatsing van werklozen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening werden toegewezen.
  Deze instelling wordt ingedeeld bij de categorie B in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
  § 2. De bepalingen van artikel 7, §§ 3 tot 12, van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing op de in § 1 genoemde instelling.
  § 3. De Koning bepaalt, op voorstel van de Executieve van het Brusselse Gewest, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de naam, de inrichting, de vestigingsplaats en de werking van de in § 1 genoemde instelling, evenals de inlassing ervan in de bovenvermelde wet van 16 maart 1954.
  (NOTA : Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest art. 14 van de wet wordt vervangen door volgende bepaling :
  Art. 14, § 1. Er wordt een instelling van openbaar nut opgericht, aan dewelke voor het grondgebied van het Brusselse Gewest, bedoeld in de gecoördineerde wet van 20 juli 1979 tot oprichting van voorlopige gemeenschaps- en gewestinstellingen, de uitvoering van de taken wordt overgedragen, die door artikel 7, § 1, a, d, e, f en g, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders werden toegewezen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, evenals de uitvoering van de taken die in het kader van de uitvoering van de door de nationale overheid vastgestelde maatregelen inzake plaatsing van werklozen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening werden toegewezen.
  (tweede lid opgeheven) <ORD 2001-01-18/48, art. 37, 005; Inwerkingtreding : 23-04-2001>
  § 2. (...) <ORD 2001-01-18/48, art. 37, 005; Inwerkingtreding : 23-04-2001>
  § 3. (...) <ORD 2001-01-18/48, art. 37, 005; Inwerkingtreding : 23-04-2001>)n van artikel 7, §§ 3 tot 12, van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing op de in § 1 genoemde instelling.
  § 3. De Koning bepaalt, op voorstel van de Executieve van het Brusselse Gewest, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de naam, de inrichting, de vestigingsplaats en de werking van de in § 1 genoemde instelling, evenals de inlassing ervan in de bovenvermelde wet van 16 maart 1954.

Art.15. § 1. Binnen de in de artikelen 12, § 1, 13, § 1, en 14, § 1, bepaalde perken, regelt de Koning, bij in Ministerraad overlegde besluiten en na advies van de Gemeenschaps- of Gewestexecutieven of van de Executieve van het Brusselse Gewest, al naar het geval, de overdracht van personeel van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening aan de Gemeenschappen, de Gewesten en aan de in artikel 14, § 1, bedoelde instelling, ieder wat haar betreft.
  Deze overdracht zal geschieden in verhouding tot de omvang van de respectievelijk aan de Gemeenschappen en de Gewesten overgedragen taken.
  § 2. De aanwijzing van personeelsleden van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ofwel voor betrekkingen in de Rijksdienst, ofwel voor betrekkingen aangeduid door de Gemeenschappen en de Gewesten, ofwel voor betrekkingen in de in artikel 14, § 1, bedoelde rechtspersoon, geschiedt met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit waarbij het overhevelen van personeelsleden naar de vier ministeries van de Gemeenschappen en de Gewesten wordt geregeld, gecoördineerd op 24 november 1981, zoals het bij latere koninklijke besluiten werd gewijzigd.
  § 3. De koninklijke besluiten bedoeld in § 1 bepalen eveneens na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel, de nadere regelen van de overgang van het personeel en de nodige maatregelen om de rechten van het personeel te vrijwaren.
  § 4. De overgang van het personeel geschiedt met inachtneming van de beginselen bepaald in artikel 2, §§ 4 tot 6, in artikel 3, in artikel 4, in geval van verandering van de vestigingsplaats van het hoofdbestuur en in de artikelen 11 en 12, van het voornoemd koninklijk besluit gecoördineerd op 24 november 1981.

Art. 15bis. <Ingevoegd bij W 1990-06-26/30, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 03-07-1990> § 1. De koninklijke besluiten bedoeld in artikel 15, § 1, regelen eveneens de overdracht van de personeelsleden, toegewezen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening en aangeworven in het kader dat werd opgericht door artikel 212 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, naar de Gewesten of naar de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling. Deze overdracht geschiedt in verhouding tot de omvang van de taken die naar de Gewesten worden overgedragen door de bijzondere wet.
  § 2. De §§ 2 tot 4 van artikel 15 zijn van toepassing op het personeel dat wordt overgedragen in uitvoering van § 1.

Art.16. Bij de in dit hoofdstuk bedoelde vragen om advies aan de Gemeenschaps- en Gewestexecutieven wordt het globaal herstructureringsplan van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening gevoegd.

HOOFDSTUK IV. _ Bepalingen met betrekking tot de pensioenregelingen.
Art.17. § 1. Het bedrag van het pensioen dat zal worden toegekend aan personeelsleden die krachtens deze wet worden overgeheveld, evenals het bedrag van het pensioen van hun rechthebbenden, zal niet lager mogen zijn dan het pensioenbedrag dat hun zou zijn toegekend geweest overeenkomstig de wettelijke of reglementaire bepalingen die op hen van toepassing waren op het ogenblik van hun overdracht, doch rekening houdend met de wijzigingen die deze bepalingen nadien zouden hebben ondergaan ingevolge algemeen toepasselijke maatregelen voor het geheel van de instellingen behorend tot de categorie waarvan de afgeschafte of geherstructureerde instellingen deel uitmaakten.
  De modaliteiten van tenlasteneming van de bijkomende uitgaven voortspruitend uit de door het vorige lid verleende waarborg, kunnen bepaald worden door de Koning, op voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid de administratie der Pensioenen behoort.
  § 2. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nodige wijzigingen aanbrengen in de wetten van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, en van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenstelsels van de openbare sector, ten einde de instellingen en ondernemingen die afhangen van de Gemeenschappen en de Gewesten toe te laten om deel te nemen aan de pensioenregelingen ingesteld door die wetten. Hij kan eveneens bij die gelegenheid voorzien in de noodzakelijk geachte afwijkingen op die wetsbepalingen.

HOOFDSTUK V. _ Algemene bepaling.
Art.18. (opgeheven) <W 1989-06-16/30, art. 37, 002; Inwerkingtreding : 17-06-1989>

Art.19. De Koning kan de wetten die door deze wet worden gewijzigd, coördineren met de bepalingen die deze op het tijdstip van de coördinatie uitdrukkelijk of impliciet gewijzigd mochten hebben.
  Daartoe kan Hij :
  1° de volgorde, de nummering van de te coördineren bepalingen en in het algemeen, de teksten naar de vorm wijzigen;
  2 ° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen met de nieuwe nummering overeenbrengen;
  3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te coördineren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen teneinde ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen;
  4° waar voor de te coördineren bepalingen een officiële Nederlandse tekst ontbreekt, deze vaststellen;
  5° het opschrift van de coördinatie bepalen.
  Bovendien kan de Koning de verwijzingen naar de in de coördinatie opgenomen bepalingen die in andere niet in de coördinatie opgenomen bepalingen voorkomen, naar de vorm aanpassen.

Art. 20. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de datum waarop de diverse bepalingen van deze wet in werking treden.