Details



Externe links:

Justel
Reflex



Titel:

20 JUNI 1956. - Wet betreffende de verbetering van de rassen van voor de landbouw nuttige huisdieren. (NOTA : Opgeheven wat het Waalse Gewest betreft bij DWG2013-06-27/15, art. 59, 005; Inwerkingtreding : 09-08-2013) (NOTA : Opgeheven wat het Vlaamse Gewest betreft bij DVR2013-06-28/15, art. 81, 1°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-04-1987 en tekstbijwerking tot 12-09-2013)



Inhoudstafel:


Art. 1, 1bis, 2-7



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1.De Koning kan, wat betreft de rassen van voor de landbouw nuttige huisdieren :
  1° Voorschrijven dat de openbare dekdienst slechts mag gedaan worden door dieren welke officieel erkend worden als geschikt om tot de rassenverbetering bij te dragen.
  Onder openbare dekdienst wordt verstaan het dekken van een vrouwelijk dier waarvan de houder een ander persoon is dan de houder van het mannelijk dier. Wordt insgelijks als openbare dekdienst beschouwd, elke dekking gedaan door een mannelijk dier dat door een rechtspersoon gehouden wordt;
  2° De kunstmatige inseminatie reglementeren, haar aan vergunning onderwerpen en de voorwaarden bepalen waaronder deze zal verleend worden, o.m. voorschrijven dat de inseminatie slechts zal mogen toegepast worden door middel van mannelijke dieren die geschikt zijn om bij te dragen tot de rassenverbetering of tot de verhoging van het economisch rendement van de veestapel;
  3° De voorwaarden bepalen waaraan de mannelijke dieren moeten voldoen en de hoedanigheden welke zij moeten bezitten om erkend te worden als geschikt voor de openbare dekdienst;
  4° Beslissen dat bedoelde dieren slechts in een bepaalde streek van het land mogen dekken;
  5° De werking regelen van de lichamen welke met de officiële erkenning van bedoelde dieren belast zijn;
  6° De nodige maatregelen nemen om te beletten dat vrouwelijke dieren zouden gedekt worden door niet officieel te dien einde goedgekeurde mannelijke dieren. Die maatregelen mogen, nochtans, geen verbod inhouden van het in de weide zetten van de dieren;
   7° De houders van de voor de openbare dekdienst goedgekeurde mannelijke dieren de verplichting opleggen een lijst bij te houden van alle gedekte vrouwelijke dieren en aan de houders van deze dieren een dekgetuigschrift af te geven;
  8° Het bijhouden, door de gemeentebesturen, van een bestendige inventaris van de voor de openbare dekdienst goedgekeurde en niet goedgekeurde mannelijke dieren, voorschrijven.
  ----------
Artikel 1. (VLAAMSE GEWEST)  [1 ...]1
  ----------
  (1)<Opgeheven bij DVR 2013-06-28/15, art. 81,1°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 1bis.(opgeheven) <W 1998-03-23/30, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 30-04-1998>
  ----------
Art. 1bis. (VLAAMSE GEWEST)  [1 ...]1
  ----------
  (1)<Opgeheven bij DVR 2013-06-28/15, art. 81,1°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.2.De Koning kan, in het kader dezer reglementering, de gemeenten met opdrachten belasten en de daaruit voortvloeiende uitgaven te hunnen laste brengen.
  Hij kan, in het kader van dezelfde reglementering, aan de fokkersverenigingen opdrachten toevertrouwen, met uitsluiting echter van het opsporen en vaststellen van de overtredingen.
  Hij mag de uitoefening van de machten welke hem bij artikelen 1 en 2 worden verleend, aan de Minister van Landbouw overdragen.
  ----------
Art. 2. (VLAAMSE GEWEST)  [1 ...]1
  ----------
  (1)<DVR 2008-12-12/72, art. 152, 004; Inwerkingtreding : 14-02-2009>

Art.3. Onverminderd de machten van de officieren van gerechtelijke politie, zomede van de rijkswacht, zijn de rijksveeteeltconsulenten en de rijksveeartsenijkundige inspecteurs in het bijzonder belast te waken over de toepassing van de krachtens artikel 1 voorgeschreven maatregelen en, onder meer, de overtredingen op te sporen en ze vast te stellen in processen-verbaal die rechtsgeldig zijn, behoudens tegenbewijs.

Art.4. Onverminderd de toepassing van de bij het Strafwetboek gestelde straffen, namelijk inzake bedrog en vervalsing, worden de overtredingen van de krachtens deze wet genomen besluiten gestraft met geldboete van één frank tot vijf en twintig frank, en met gevangenisstraf van één dag tot zeven dagen, of met één van die straffen alleen.
  Bij herhaling binnen twee jaar na de laatste veroordeling wegens een van die overtredingen, kan de straf op het dubbel gebracht worden.

Art.5. Worden gestraft met geldboete van vijftig frank tot tweehonderd frank, desnoods onverminderd de toepassing der straffen bepaald bij de artikelen 269 tot 274 van het Wetboek van Strafrecht, zij die zich verzet hebben tegen de inspecties door de personen die gemachtigd zijn de overtredingen van de krachtens deze wet genomen besluiten op te sporen en vast te stellen.
  Bij herhaling binnen twee jaar na de laatste veroordeling wegens de overtreding bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kan de rechtbank de geldboete verhogen tot vijfhonderd frank en gevangenisstraf van acht dagen tot twee maanden uitspreken.
  Al de bepalingen van boek I van het Wetboek van Strafrecht, zonder uitzondering van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn toepasselijk op de bij dit artikel bedoelde overtredingen.

Art.6.In geval van in kracht van gewijsde getreden veroordeling wegens een van de bij artikelen 4 en 5 bedoelde overtredingen, kan de Minister van Landbouw aan de veroordeelde, voor de tijd die hij vaststelt, de gunst weigeren of intrekken van een controle, een keuring, de deelneming aan een prijskamp of een ander voordeel ingesteld bij een reglementering betreffende de verbetering van de rassen van voor de landbouw nuttige huisdieren.
  ----------
Art. 6. (VLAAMSE GEWEST)  [1 ...]1
  ----------
  (1)<DVR 2008-12-12/72, art. 152, 004; Inwerkingtreding : 14-02-2009>

Art. 7. Met ingang van hun feitelijke inwerkingtreding tot op de datum van hun opheffing, hebben volledige uitwerking :
  1° Het besluit van de Regent van 30 Januari 1946 houdende algemeen reglement op de verbetering der paardenrassen, gewijzigd bij de besluiten van de Regent van 15 April 1947 en van 30 Juli 1948 en bij het koninklijk besluit van 26 April 1951;
  2° Het ministerieel besluit van 5 November 1947 houdende algemeen reglement op de verbetering der rundveerassen, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 29 Januari 1948 en van 5 October 1953;
  3° Het ministerieel besluit van 11 Maart 1946 betreffende de verbetering der pluimvee- en konijnenrassen.